31 555
Implementatie van het kaderbesluit nr. 2006/783/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie (PbEG L 328/59) (wijziging Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties in verband met de toepassing op beslissingen tot confiscatie)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Inleiding

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).Dit wetsvoorstel strekt tot implementatie van het kaderbesluit nr. 2006/783/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie (hierna: het kaderbesluit).

In 1999 besloot de Europese Raad van Tampere dat de justitiële samenwerking in strafzaken tussen de lidstaten moest gaan plaatsvinden op basis van het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen. Aan dit besluit lag de gedachte ten grondslag dat wederzijdse erkenning een snellere en efficiëntere vorm van samenwerking oplevert dan de traditionele rechtshulp. Uit het beginsel van wederzijdse erkenning vloeit namelijk voort dat een strafrechtelijke beslissing genomen in een andere lidstaat wordt erkend en ten uitvoer gelegd als ware het een beslissing genomen door de eigen nationale autoriteiten.

Dit kaderbesluit heeft ten doel ook op het terrein van de tenuitvoerlegging van confiscatiebeslissingen de strafrechtelijke samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie te versnellen en te vereenvoudigen door deze samenwerking vorm te geven volgens het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen. Het kaderbesluit is het vierde kaderbesluit dat op het terrein van de wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen is vastgesteld. Eerder kwamen tot stand het kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie (PbEG 18 juli 2002, L 190, geïmplementeerd in de Overleveringswet, Stb. 2004, 195), het kaderbesluit inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken (PbEG 2 augustus 2003, L 196, geïmplementeerd in Titel XI het Wetboek van Strafvordering, Stb. 2005, 310) en het kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties (PbEG 22 maart 2005, L 076, geïmplementeerd in de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties, Stb 2007, 354, hierna: de wet).

Dit kaderbesluit heeft zijn rechtsbasis in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, en artikel 34, tweede lid, onderdeel b, van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Het is door de Raad van Ministers van de Europese Unie vastgesteld na instemming van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal (Handelingen I 2006/07, 23 490, nr. 2). De implementatietermijn is 24 november 2008.

De implementatie van dit kaderbesluit heeft vertraging opgelopen doordat nader onderzoek wenselijk bleek in verband met de verhouding tussen de regels van het kaderbesluit en de bestaande regels op dit terrein in de strafwetgeving. Algehele wijziging van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties, zoals aanvankelijk voorzien, bleek bij nadere beschouwing tot een weinig overzichtelijke systematiek te leiden. Daarom is voor een andere opzet gekozen, die in paragraaf 3 nader zal worden toegelicht.

Op dit moment is Oostenrijk de enige lidstaat die het kaderbesluit reeds heeft geïmplementeerd.

Het kaderbesluit bevat kort gezegd de volgende regeling. Een beslissing tot confiscatie, uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie, kan aan een andere lidstaat van de Europese Unie worden gezonden, indien de veroordeelde in die andere lidstaat zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft of beschikt over vermogen dan wel voorwerpen waarop de confiscatiebeslissing betrekking heeft. Ontvangt een lidstaat een confiscatiebeslissing overeenkomstig de bepalingen van het kaderbesluit, dan is deze gehouden deze beslissing te erkennen en ten uitvoer te leggen, tenzij zich een weigeringsgrond voordoet. De wijze van tenuitvoerlegging geschiedt overeenkomstig het recht van de lidstaat waar de tenuitvoerlegging plaatsvindt.

2. Het kaderbesluit

2.1 Reikwijdte van het kaderbesluit

Het kaderbesluit bepaalt onder welke voorwaarden een lidstaat een door een strafrechter van een andere lidstaat gegeven beslissing tot confiscatie dient te erkennen en ten uitvoer dient te leggen. Onder confiscatiebeslissingen worden verstaan onherroepelijke sancties, die zijn opgelegd door een rechter na een procedure in verband met een strafbaar feit en die leiden tot het blijvend ontnemen van voorwerpen. Het begrip «voorwerpen» is weliswaar veelomvattend, maar moet – analoog aan artikel 36e, vijfde lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en artikel 94a, vijfde lid, Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) – ruim worden geinterpreteerd: hieronder vallen alle zaken en alle vermogensrechten.

Dit betekent dat onherroepelijke strafvonnissen strekkende tot verbeurdverklaring of ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel onder de reikwijdte van het kaderbesluit vallen en dus onder bepaalde voorwaarden naar een andere lidstaat kunnen worden gezonden met het oog op erkenning en tenuitvoerlegging van de straf of maatregel aldaar.

2.2 De procedure voor erkenning en tenuitvoerlegging van confiscatiebeslissingen

Toezending

Wanneer de beslissing tot confiscatie een geldbedrag betreft, kan die beslissing worden toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de veroordeelde volgens redelijke vermoedens van de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat (hierna: de uitvaardigende autoriteit) vermogen of inkomen heeft. Heeft de beslissing tot confiscatie betrekking op een specifiek voorwerp, dan kan die beslissing door de uitvaardigende autoriteit worden gezonden aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin, naar redelijkerwijs vermoed kan worden, dat voorwerp zich bevindt. Wanneer onduidelijk is in welke lidstaat de veroordeelde vermogen of inkomen heeft, dan wel in welke lidstaat het voorwerp waarop de beslissing tot confiscatie betrekking heeft, zich bevindt, dan kan die beslissing door de uitvaardigende autoriteit worden toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de veroordeelde zijn vaste woonof verblijfplaats heeft, dan wel, wanneer de veroordeelde een rechtspersoon is, zijn statutaire zetel heeft.

De lidstaten delen het secretariaat van de Raad mee welke autoriteiten volgens hun recht bevoegd zijn beslissingen tot confiscatie te verzenden en te ontvangen. Deze informatie wordt vervolgens ter beschikking gesteld aan alle lidstaten, opdat alle formele communicatie rechtstreeks tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten plaatsvindt.

Hoofdregel is dat een beslissing tot confiscatie slechts aan één lidstaat tegelijkertijd wordt toegezonden. Zo wordt voorkomen dat een opgelegde beslissing tot confiscatie tweemaal ten uitvoer wordt gelegd. Op deze hoofdregel zijn enkele uitzonderingen: wanneer de beslissing tot confiscatie betrekking heeft op meerdere voorwerpen die zich in verschillende lidstaten bevinden, wanneer de confiscatie van een specifiek voorwerp met zich brengt dat in verschillende lidstaten moet worden opgetreden of wanneer de uitvaardigende autoriteit redelijke vermoedens heeft dat een specifiek voorwerp zich in één van twee of meer nader genoemde lidstaten bevindt, kan de beslissing tot confiscatie aan de bevoegde autoriteiten van meer dan één lidstaat tegelijkertijd worden toegezonden. Deze uitzondering geldt ook als de confiscatiebeslissing betrekking heeft op een geldbedrag en de bevoegde autoriteit van oordeel is dat er een specifieke noodzaak bestaat om die beslissing aan de bevoegde autoriteit van meer dan één lidstaat toe te zenden. Van deze specifieke noodzaak kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de betrokken voorwerpen waarop verhaal zou kunnen worden toegepast, niet conservatoir in beslag genomen zijn of wanneer de gezamenlijke waarde van de voorwerpen die kunnen worden geconfisqueerd, in de uitvaardigende en één uitvoerende lidstaat waarschijnlijk niet volstaat om het volledige bedrag van de beslissing tot confiscatie te dekken.

Door één confiscatiebeslissing aan meerdere lidstaten toe te zenden, ontstaat het risico dat verschillende lidstaten tegelijkertijd dezelfde confiscatiebeslissing ten uitvoer leggen. Voor zover de confiscatiebeslissing betrekking heeft op een specifiek voorwerp levert dit geen problemen op; een voorwerp kan maar één keer geconfisqueerd worden.

Betreft de confiscatiebeslissing een geldbedrag dan dient de uitvaardigende autoriteit op het certificaat niet alleen aan te geven wat het totaalbedrag van de beslissing tot confiscatie is, maar ook tot welk bedrag de uitvoerende autoriteit deze beslissing ten uitvoer mag leggen. Op deze manier kan de uitvaardigende autoriteit voorkomen dat de totale opbrengst van de tenuitvoerlegging meer bedraagt dan het in die beslissing bepaalde maximumbedrag.

Overigens blijft het recht om de beslissing tot confiscatie ten uitvoer te leggen ook in de uitvaardigende lidstaat bestaan wanneer de beslissing naar een andere lidstaat is gezonden met het oog op de erkenning en tenuitvoerlegging aldaar.

Beslissing en certificaat

De beslissing tot confiscatie of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan wordt, vergezeld van een volledig ingevuld en ondertekend certificaat, door de uitvaardigende autoriteit aan de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat (hierna: de uitvoerende autoriteit) gezonden met het oog op de erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing aldaar. Dit certificaat heeft een in het kaderbesluit vastgesteld model en geeft informatie over de persoon (verblijfplaats, inkomstenbronnen) aan wie de sanctie is opgelegd, het feit naar aanleiding waarvan de sanctie is opgelegd, de aard en indien van toepassing de hoogte van de sanctie, alsmede aan welke andere uitvoerende autoriteiten de beslissing is toegezonden. Ook bevat het certificaat informatie over de uitvaardigende autoriteit waarmee zo nodig contact opgenomen kan worden.

De beslissing tot confiscatie behoeft niet te worden vertaald in de officiële taal of één van de officiële talen van de uitvoerende lidstaat, het certificaat daarentegen wel. Is het voor de tenuitvoerlegging van de beslissing alsnog nodig, dat ook de confiscatiebeslissing wordt vertaald in de taal of een van de talen van de uitvoerende lidstaat, dan mag de uitvoerende autoriteit de erkenning en tenuitvoerlegging van de confiscatiebeslissing opschorten voor de duur die nodig is om de beslissing te laten vertalen. Vertaling van de beslissing geschiedt op initiatief en voor rekening van de uitvoerende lidstaat.

Erkenning

Hoofdregel is dat een toegezonden beslissing tot confiscatie wordt erkend. De enige voorwaarde is dat er aan alle formaliteiten is voldaan. De uitvoerende autoriteit dient te toetsen of het certificaat volledig ingevuld is bijgevoegd. Daarnaast toetst de uitvoerende autoriteit of er weigeringsgronden bestaan. Is dit niet het geval, dan dient de uitvoerende autoriteit de beslissing zonder verdere formaliteiten te erkennen.

Weigeringsgronden

Slechts wanneer de uitvoerende autoriteit zich kan beroepen op een van de in artikel 8 van het kaderbesluit limitatief opgesomde weigeringsgronden, kunnen de erkenning en tenuitvoerlegging van de confiscatiebeslissing worden geweigerd. Veel weigeringsgronden komen overeen met de weigeringsgronden, zoals die ook gelden voor de erkenning van geldelijke sancties. Zo kan de uitvoerende autoriteit de erkenning van de confiscatiebeslissing onder andere weigeren, indien de tenuitvoerlegging ervan kort gezegd in strijd is met het ne bis in idem-beginsel, onverenigbaar is met een geldende immuniteit en in bepaalde gevallen indien de beslissing bij verstek is gewezen.

Het ontbreken van dubbele strafbaarheid levert slechts in een beperkt aantal gevallen een weigeringsgrond op. In het kaderbesluit is namelijk – analoog aan de eerder tot stand gekomen kaderbesluiten inzake wederzijdse erkenning – bepaald dat niet getoetst mag worden aan het vereiste van dubbele strafbaarheid, indien de confiscatiebeslissing is opgelegd voor zogenoemde lijstfeiten waarop in de uitvaardigende lidstaat een maximum gevangenisstraf van drie jaar of meer staat. Met lijstfeiten worden de feiten bedoeld die opgesomd zijn in artikel 6 van het kaderbesluit. Wanneer een lijstfeit waarop in de uitvaardigende lidstaat ten minste drie jaren gevangenisstraf staat, ten grondslag ligt aan de confiscatiebeslissing, kan het ontbreken van dubbele strafbaarheid dus geen weigeringsgrond opleveren.

Tenuitvoerlegging

De tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie wordt beheerst door het recht van de uitvoerende lidstaat. De beslissing wordt na erkenning op dezelfde wijze ten uitvoer gelegd als een door de eigen autoriteiten opgelegde beslissing tot confiscatie.

De uitvoerende autoriteit houdt de uitvaardigende autoriteit schriftelijk op de hoogte van de voortgang van de tenuitvoerlegging. Alle relevante beslissingen omtrent de erkenning en de tenuitvoerlegging, inclusief de voltooiing van de tenuitvoerlegging van de beslissing, worden rechtstreeks schriftelijk aan de uitvaardigende autoriteit medegedeeld.

Wanneer de confiscatiebeslissing betrekking heeft op een bepaald voorwerp, kunnen de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende en de uitvoerende lidstaat, indien het recht van beide staten hierin voorziet, overeenkomen dat de confiscatie kan geschieden in de vorm van betaling van een geldbedrag dat overeenkomt met de waarde van het voorwerp. Op deze mogelijkheid wordt in het artikelsgewijze deel van deze toelichting nader ingegaan.

Heeft de confiscatiebeslissing betrekking op een geldbedrag en is geen betaling ontvangen, dan treft de uitvoerende autoriteit de nodige maatregelen met het oog op de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie ten aanzien van elk voorwerp dat daartoe voorhanden is. Het te confisqueren bedrag wordt door de uitvoerende autoriteit zonodig omgerekend in de valuta van de uitvoerende lidstaat met toepassing van de wisselkoers die gold op het tijdstip waarop de beslissing tot confiscatie werd genomen.

Opschorting

Het kaderbesluit biedt de uitvoerende autoriteit de mogelijkheid om in bepaalde gevallen de tenuitvoerlegging van een erkende beslissing tot confiscatie tijdelijk op te schorten. Indien er rechtsmiddelen tegen de beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging zijn ingesteld of indien de tenuitvoerlegging van de confiscatiebeslissing een lopend strafrechtelijk onderzoek in de uitvoerende lidstaat kan schaden, kan de uitvoerende autoriteit de tenuitvoerlegging van de confiscatiebeslissing opschorten. Deze en de overige redenen om de tenuitvoerlegging van de erkende confiscatiebeslissing op te schorten, zullen in het artikelsgewijze deel van deze toelichting nader worden besproken. De uitvoerende autoriteit stelt de uitvaardigende autoriteit onverwijld in kennis van de opschorting onder vermelding van de redenen die hebben geleid tot de beslissing de tenuitvoerlegging op te schorten alsmede – zo mogelijk – de verwachte duur van de opschorting.

Rechtsmiddelen

Het kaderbesluit verplicht de lidstaten ervoor te zorgen dat de belanghebbenden rechtsmiddelen kunnen instellen tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie uit een andere lidstaat. Deze rechtsmiddelen kunnen niet worden ingesteld tegen de materiële gronden van de beslissing, maar alleen tegen de door de bevoegde autoriteit genomen beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging ervan.

Vervangende sanctie in beginsel niet mogelijk

Om te voorkomen dat de uitvoerende autoriteit de in de uitvaardigende lidstaat genomen, onherroepelijke beslissing tot confiscatie lichtzinnig omzet in een sanctie die zij passender acht, heeft de uitvoerende lidstaat uitdrukkelijk niet de bevoegdheid om eigenhandig vervangende maatregelen op te leggen als alternatief voor de beslissing tot confiscatie, zoals vrijheidsstraffen of andere vrijheidsbeperkende maatregelen. Indien het, om welke reden dan ook, onmogelijk blijkt de beslissing tot confiscatie ten uitvoer te leggen, dan dient de uitvoerende autoriteit de uitvaardigende autoriteit daarvan onverwijld in kennis te stellen. Een vervangende sanctie mag alleen ten uitvoer worden gelegd indien deze reeds bij de beslissing tot confiscatie door de rechter in de uitvaardigende lidstaat is opgelegd en de uitvaardigende autoriteit op het certificaat heeft aangegeven in te stemmen met de tenuitvoerlegging van de vervangende sanctie, wanneer de confiscatie niet slaagt.

Kosten en baten

De hoofdregel is dat de lidstaten elkaar geen vergoeding vragen voor de kosten die voortvloeien uit de tenuitvoerlegging van confiscatiebeslissingen. Dit betekent dat de kosten van de tenuitvoerlegging voor rekening van de uitvoerende lidstaat komen. Wanneer de baten van de tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie niet meer dan € 10 000,– bedragen, valt de gehele opbrengst toe aan de uitvoerende lidstaat. Bedragen de baten meer dan € 10 000,– dan dient de uitvoerende lidstaat 50% van de gehele opbrengst aan de uitvaardigende lidstaat over te dragen. Voorwerpen die verkregen zijn door de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie, worden naar keuze van de uitvoerende lidstaat verkocht (in dat geval geldt voor de opbrengst van de verkoop bovengenoemde verdeelsleutel) of overgedragen aan de uitvaardigende lidstaat.

Ongeacht deze standaardverdeling van de baten, kunnen de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat en de uitvoerende lidstaat onderling een andere verdeling overeenkomen. Heeft de uitvoerende lidstaat bijvoorbeeld uitzonderlijke of hoge kosten gemaakt om de beslissing tot confiscatie ten uitvoer te leggen, dan kan deze de uitvaardigende lidstaat voorstellen de kosten te delen.

3. Implementatie van het kaderbesluit

Het kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties is in hoofdstuk 2 van de wet geïmplementeerd. Het nu voorliggende kaderbesluit vertoont qua procedure en weigeringsgronden grote gelijkenis met dat eerstgenoemde kaderbesluit. Er is dan ook voor gekozen om onderhavig kaderbesluit in dezelfde wet te implementeren. Dit heeft een aantal consequenties voor de inrichting van de wet. Alle bepalingen die zowel op geldelijke sancties als op beslissingen tot confiscatie zien, worden opgenomen in de «Algemene bepalingen» van hoofdstuk 1. Vervolgens staan de bepalingen met betrekking tot geldelijke sancties in hoofdstuk 2; de bepalingen met betrekking tot de beslissingen tot confiscatie staan in hoofdstuk 3. Ten slotte staan de slotbepalingen in het laatste hoofdstuk.

Uitzondering op deze systematiek is gemaakt voor de weigeringsgronden. Hoewel een aantal weigeringsgronden betreffende de beslissingen tot confiscatie exact gelijkluidend is aan de weigeringsgronden betreffende geldelijke sancties, is omwille van de inzichtelijkheid voor met name de praktijk ervoor gekozen om deze weigeringsgronden niet als algemene bepalingen op te nemen in hoofdstuk 1, maar telkens als specifieke bepalingen in de separate hoofdstukken. Hierdoor komt het voor dat een enkele weigeringsgrond twee keer in de wet is opgenomen; zowel in hoofdstuk 2 als in hoofdstuk 3. Zo wordt echter voorkomen dat de algemeen geldende weigeringsgronden in hoofdstuk 1 zouden worden opgenomen, waardoor de weigeringsgronden over 3 hoofdstukken verdeeld zouden staan.

4. De procedure in Nederland

In de vorige paragraaf is ingegaan op de regeling van erkenning en tenuitvoerlegging van confiscatiebeslissingen zoals neergelegd in het kaderbesluit. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de betekenis hiervan voor de Nederlandse wetgeving en praktijk.

4.1 Nederland als uitvoerende lidstaat

Bevoegd tot erkenning en tenuitvoerlegging van een buitenlandse confiscatiebeslissing wordt de officier van justitie te Leeuwarden, verbonden aan het CJIB. Hiervoor is gekozen, omdat het CJIB zorg draagt voor de tenuitvoerlegging van in Nederland opgelegde maatregelen ter ontneming van wederrechtelijk voordeel en de verwachting is dat het grootste deel van de ten uitvoer te leggen confiscatiebeslissingen zal bestaan uit maatregelen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Bovendien werd de officier van justitie te Leeuwarden al aangewezen als bevoegde autoriteit om geldelijke sancties uit andere lidstaten van de EU te erkennen en ten uitvoer te leggen. Daaraan wordt nu dus de bevoegdheid tot erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen tot confiscatie uit andere lidstaten van de EU toegevoegd.

De officier van justitie te Leeuwarden wordt aangewezen als bevoegde autoriteit, maar de afhandeling is een gezamenlijke taak van die officier van justitie en het CJIB. Het CJIB ontvangt en registreert de inkomende confiscatiebeslissingen en gaat na of de toegezonden documenten juist en (volledig) ingevuld zijn. Is dat het geval, dan stuurt het CJIB de beslissing aan de officier van justitie te Leeuwarden. Hoewel het beginsel van wederzijdse erkenning weinig ruimte laat voor een uitgebreide toetsing, zal de officier van justitie moeten nagaan of de beslissing kan worden erkend en of er zich een grond voor opschorting van de erkenning of tenuitvoerlegging voordoet. Erkent de officier van justitie de beslissing tot confiscatie, dan zal het CJIB verder voor tenuitvoerlegging zorgdragen. Dit geschiedt op dezelfde wijze als de tenuitvoerlegging van een in Nederland opgelegde confiscatiebeslissing.

Ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel

Strekt de erkende confiscatiebeslissing tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dan wordt die beslissing conform de artikelen 577b en 577c Sv ten uitvoer gelegd. In deze artikelen is bepaald dat de officier van justitie bij de rechter kan vorderen verlof te verlenen voor de tenuitvoerlegging van lijfsdwang, indien de betaling van het vastgestelde te ontnemen bedrag achterwege blijft en verhaal op het inkomen of het vermogen van de veroordeelde niet mogelijk is gebleken. Het opleggen van vervangende maatregelen als alternatief voor de beslissing tot confiscatie wordt in het kaderbesluit expliciet niet toegestaan, tenzij de uitvaardigende lidstaat daartoe toestemming geeft. Met het toepassen van lijfsdwang blijft de verplichting tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel echter bestaan en is er derhalve geen sprake van een vervangende maatregel.

Verbeurdverklaring

Strekt de erkende confiscatiebeslissing tot verbeurdverklaring van een voorwerp, dan zijn er twee verschillende situaties denkbaar.

Is het voorwerp waarop de beslissing tot confiscatie betrekking heeft niet in beslag genomen, dan kan de tenuitvoerlegging geschieden conform de artikelen 577 en 577a Sv. In deze artikelen is bepaald dat indien er binnen een door het openbaar ministerie te bepalen termijn geen uitlevering van het voorwerp of betaling van de geschatte waarde daarvan plaatsvindt, verhaal kan worden genomen op goederen van de veroordeelde.

Is het voorwerp waarop de beslissing tot confiscatie betrekking heeft al wel in beslag genomen, dan vervalt de eigendom van dat voorwerp aan de Staat op het moment van erkenning door de officier van justitie te Leeuwarden.

4.2 Nederland als uitvaardigende lidstaat

In Nederland opgelegde confiscatiebeslissingen zijn voor erkenning en tenuitvoerlegging in een andere lidstaat vatbaar, indien de veroordeelde aldaar eigendom of inkomen heeft of zijn vaste woon- of verblijfplaats, of als de veroordeelde een rechtspersoon is en aldaar zijn statutaire zetel heeft. Ook wanneer het voorwerp waarop de beslissing betrekking heeft, zich in een andere lidstaat van de EU bevindt, kan de confiscatiebeslissing met het oog op de tenuitvoerlegging in die andere lidstaat naar de bevoegde autoriteit van die lidstaat worden gezonden.

Het CJIB is belast met de tenuitvoerlegging van in Nederland opgelegde ontnemingsmaatregelen. Blijkt de tenuitvoerlegging van een ontnemingsmaatregel in Nederland geheel of gedeeltelijk niet mogelijk te zijn en heeft het CJIB het vermoeden dat de tenuitvoerlegging in een andere lidstaat geheel of gedeeltelijk kans van slagen heeft, dan legt het CJIB de zaak voor aan de officier van justitie te Leeuwarden. Deze zal beoordelen of de zaak ter erkenning en tenuitvoerlegging naar een andere lidstaat kan worden gezonden. Wanneer de officier van justitie beslist dat dat het geval is, draagt het CJIB zorg voor de administratieve afhandeling en de verzending van de ontnemingsmaatregel aan de uitvoerende autoriteit.

De tenuitvoerlegging van de verbeurdverklaring van een strafrechtelijk inbeslaggenomen voorwerp, geschiedt doordat het openbaar ministerie daartoe opdracht geeft aan de bewaarder die het voorwerp onder zich heeft. Betreft het de verbeurdverklaring van een voorwerp, dat zich in een andere lidstaat bevindt, dan stuurt de officier van justitie dat vonnis via de officier van justitie in Leeuwarden naar de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin het voorwerp zich bevindt.

Betreft het de verbeurdverklaring van een voorwerp dat niet in beslag is genomen, dan wordt dat voorwerp in de uitspraak op een geldelijk bedrag geschat (zie artikel 34, eerste lid, Sr). Het voorwerp moet dan worden uitgeleverd of de geschatte waarde moet worden betaald (zie artikel 34, tweede lid, Sr). Bij gebreke van beide kan verhaal worden toegepast (zie artikel 577, tweede lid, Wetboek van Strafvordering). Bevindt het verbeurdverklaarde voorwerp zich in een andere lidstaat of heeft de veroordeelde zijn vaste woon- of verblijfplaats in een andere lidstaat, dan kan de officier van justitie het vonnis via het CJIB naar de bevoegde autoriteit van die lidstaat sturen met het oog op erkenning en tenuitvoerlegging van de verbeurdverklaring aldaar.

Alle lidstaten dienen bij het Secretariaat-Generaal van de Raad aan te geven welke autoriteiten bevoegd zijn om beslissingen tot confiscatie, opgelegd in een andere lidstaat te ontvangen, te erkennen en ten uitvoer te leggen. Deze informatie zal door het Secretariaat-Generaal ter beschikking van de lidstaten worden gesteld. Aldus kan worden achterhaald naar welke autoriteit het voor eensluidend gewaarmerkte afschrift van de beslissing tot confiscatie en het daarbij behorende certificaat moeten worden gezonden. De tenuitvoerlegging van de Nederlandse beslissing geschiedt vervolgens overeenkomstig het recht van de uitvoerende lidstaat.

5. Financiële paragraaf

In de programma’s versterking aanpak georganiseerde misdaad en financieel-economische criminaliteit d.d. 13 december 2007 (kamerstukken II 2007/08, 29 911, nr. 10) is geconstateerd dat de internationale samenwerking een extra inspanning vraagt, in het bijzonder wanneer het gaat om in beslag nemen van (vermoedelijk) door misdrijf verkregen vermogen («conservatoir beslag»). Hierin zal onder meer verbetering komen als gevolg van de toenemende toepassing van het beginsel van de«wederzijdse erkenning» in EU-wetgeving. Hierbij is ook aan de orde het onderhavige wetsvoorstel strekkende tot implementatie van het kaderbesluit. De te verwachten werkzaamheden bij de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse confiscatiebeslissingen zullen enige personele versterking binnen het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie noodzakelijk maken. Nog niet is aan te geven hoe veel meer zaken er zullen zijn dan het huidige aantal rechtshulpverzoeken. Vooralsnog zijn mogelijke financiële consequenties onderdeel van het genoemde versterkingsprogramma FINEC.

Het wetsvoorstel voorziet conform het kaderbesluit in een regeling waarbij de helft van de opbrengst in beginsel ten bate komt van de Nederlandse Staat. De verwachting is dat een deel van de kosten hiermee kan worden gedekt. Dit veronderstelt dat de opbrengsten van de tenuitvoerlegging ten bate komen van de begroting van Justitie.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

Onderdeel A

In het eerste artikel van de wet wordt een aantal definities ingevoegd.

In de eerste plaats wordt voorgesteld een definitie van «voorwerpen» in te voegen. Onder deze definitie vallen zowel geldbedragen als specifieke voorwerpen, voorzover de rechter heeft bepaald dat er enig verband bestaat met een gepleegd strafbaar feit of dat het geldbedrag of het specifieke voorwerp vatbaar is voor confiscatie.

In de tweede plaats wordt voorgesteld de definitie van een «beslissing, houdende een geldelijke sanctie» in onderdeel k op te nemen. In de wet wordt reeds van die term gebruik gemaakt, hoewel daarvan geen definitie in artikel 1 voorkomt. Met het invoegen van de definitie wordt beoogd een duidelijk onderscheid te maken tussen de twee verschillende soorten beslissingen die vatbaar zijn voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland of een andere lidstaat van de EU: de beslissing, houdende een geldelijke sanctie en de beslissing tot confiscatie.

Ten slotte wordt naast «opbrengst», «hulpmiddelen» en «cultuurgoederen» in het nieuwe onderdeel l van artikel 1 gedefinieerd wat onder het begrip «beslissing tot confiscatie» moet worden verstaan. In Nederland vallen de verbeurdverklaring en de verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel onder deze definitie, maar in andere lidstaten kunnen andere straffen of maatregelen dezelfde strekking hebben. Om die reden wordt in het voorgestelde onderdeel l geen gebruik gemaakt van de strikte terminologie van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering, maar van deze ruimere omschrijving.

Onderdeel D

Artikel 6

Het eerste lid van artikel 6 van de wet wordt inhoudelijk ongewijzigd vernummerd tot onderdeel A van het eerste lid van het nieuwe artikel 6. Onderdeel B van het eerste lid van het nieuwe artikel 6 bepaalt welke confiscatiebeslissingen vatbaar zijn voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beslissingen tot confiscatie die strekken tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel enerzijds (sub 1°) en beslissingen tot confiscatie die strekken tot verbeurdverklaring anderzijds (sub 2°).

Behalve de aard van de beslissing dient ook aan de hand van een ander criterium te worden getoetst of een vonnis uit een andere lidstaat in Nederland erkend en ten uitvoer gelegd kan worden. Het betreft de vraag of de veroordeelde hier te lande vermogen of inkomen heeft, dan wel zijn vaste woon- of verblijfplaats of statutaire zetel in Nederland heeft. Omdat deze voorwaarden voor erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse confiscatiebeslissingen dezelfde zijn als die worden gesteld aan een beslissing, houdende een geldelijke sanctie, is het tweede lid grotendeels ongewijzigd gebleven. Alleen het laatste zinsdeel van het tweede lid is nieuw en ziet op een vonnis dat een beslissing tot confiscatie betreft die strekt tot verbeurdverklaring; in dat geval is het vonnis ook vatbaar voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland als het voorwerp waarop de beslissing betrekking heeft zich in Nederland bevindt.

Door deze voorwaarden te stellen wordt gewaarborgd dat alleen geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie kunnen worden erkend en ten uitvoer gelegd wanneer er een aanknopingspunt met de Nederlandse rechtsorde bestaat en de kans reëel is dat de tenuitvoerlegging zal slagen.

Artikel 7

De beslissing, houdende een geldelijke sanctie of de beslissing tot confiscatie, en het ingevulde certificaat moeten worden gezonden aan de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Leeuwarden. Zoals in het voorgaande reeds uiteen is gezet, is hierbij voor het CJIB een administratieve taak weggelegd. Mochten de documenten worden ontvangen door een andere instantie (in de wet aangeduid met «geadresseerde»), dan is die instantie gehouden op grond van artikel 7 de documenten door te sturen aan de officier van justitie (vgl. artikel 552i Sv) te Leeuwarden en de uitvaardigende autoriteit hiervan in kennis te stellen.

Op grond van het tweede lid wordt de uitvaardigende lidstaat zo nodig in de gelegenheid gesteld het certificaat alsnog toe te zenden, aan te vullen of te verbeteren, indien dit ontbreekt of zich daarin onvolledigheden of onjuistheden voordoen.

Het derde lid van dit artikel geeft uitvoering aan artikel 4, tweede lid, tweede volzin, van het kaderbesluit, op grond waarvan een origineel of gewaarmerkt afschrift van de oorspronkelijke beslissing tot confiscatie kan worden opgevraagd bij de uitvaardigende lidstaat. In dit voorgestelde derde lid wordt alleen de mogelijkheid van het opvragen van een gewaarmerkt afschrift van de beslissing opgenomen. Aangezien Nederland als uitvaardigende lidstaat alleen een gewaarmerkt afschrift van de beslissing zal kunnen zenden – het origineel van een vonnis blijft immers altijd in het bezit van de rechtbank – is ervoor gekozen om in dit wetsvoorstel ook als uitvoerende staat alleen de mogelijkheid te creëren een verzoek te doen om een gewaarmerkt afschrift, en niet om het origineel.

Onderdeel F

Artikel 8

Deze bepaling is in de huidige wettekst met betrekking tot de geldelijke sancties reeds opgenomen in artikel 8, derde lid, van de wet.

Heeft de beslissing tot confiscatie betrekking op een geldbedrag en is die beslissing afkomstig uit een van de twaalf lidstaten die niet tot de eurozone behoren – dit zijn het Verenigd Koninkrijk, Zweden, Denemarken, Estland, Letland, Litouwen, Hongarije, Polen, Slowakije, Tsjechië, Bulgarije en Roemenië – dan zal het te betalen bedrag moeten worden omgerekend in euro’s tegen de op het tijdstip van de uitspraak geldende wisselkoers. Het gaat hierbij om het tijdstip van veroordeling en niet om het tijdstip waarop de veroordeling onherroepelijk werd. Het tweede lid van het onderhavige artikel biedt hiervoor de grondslag en geeft daarmee uitvoering aan artikel 7, vierde lid, van het kaderbesluit.

Artikel 9

De bepalingen, opgenomen in dit artikel zijn reeds van toepassing op aan Nederland toegezonden geldelijke sancties (zie huidige artikelen 14 en 8, vijfde lid); na deze wijziging gelden ze ook voor aan Nederland toegezonden beslissingen tot confiscatie.

Artikel 10

De bepalingen van het eerste lid, onderdelen a, b en c komen inhoudelijk overeen met het huidige artikel 6, eerste lid van de wet, waarin is bepaald welke buitenlandse geldelijke sancties in aanmerking komen voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland. De onderdelen d en e van het eerste lid bepalen dat ook beslissingen tot confiscatie afkomstig uit een andere lidstaat van de EU vatbaar zijn voor erkenning en tenuitvoerlegging.

Zoals in paragraaf 2.2 van het algemeen deel van deze toelichting reeds aangegeven, kunnen Nederlandse geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie alleen naar een andere lidstaat verzonden worden met het oog op erkenning en tenuitvoerlegging aldaar, wanneer de officier van justitie redelijke vermoedens heeft dat de veroordeelde in die andere lidstaat inkomen of vermogen heeft, dan wel, indien de veroordeelde een rechtspersoon is, statutair in die lidstaat gevestigd is. Ook als een beslissing tot confiscatie betrekking heeft op een specifiek voorwerp dat zich naar het redelijke vermoeden van de officier van justitie in die andere lidstaat bevindt, kan die beslissing worden verzonden aan die lidstaat. Dit komt in het tweede en derde lid tot uitdrukking.

Onderdeel H

Voorgesteld wordt om het eerste, tweede en vierde lid van het huidige artikel 8 op te nemen in artikel 11, het eerste artikel van Hoofdstuk II, «Beslissingen, houdende een geldelijke sanctie». Het derde en vijfde lid van het huidige artikel 8 zijn niet alleen van toepassing op geldelijke sancties, maar ook op beslissingen tot confiscatie; voorgesteld wordt om deze artikelen te verplaatsen naar de algemene bepalingen van Hoofdstuk I, respectievelijk het nieuwe artikel 8 en het nieuwe artikel 9, tweede lid (zie onderdeel F).

Onderdeel L

Evenals het hoofdstuk betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van geldelijke sancties begint het hoofdstuk betreffende beslissingen tot confiscatie met de afdeling waarin de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in Nederland worden geregeld. Achtereenvolgens bevat deze afdeling bepalingen met betrekking tot het toepasselijke recht op de erkende en ten uitvoer te leggen beslissingen tot confiscatie, de gronden waarop de officier van justitie de erkenning en tenuitvoerlegging van de buitenlandse confiscatiebeslissing moet of kan weigeren, dan wel kan opschorten, de in te stellen rechtsmiddelen en de verdeling van geconfisqueerde voorwerpen, dan wel de opbrengst daarvan.

De tweede afdeling van het nieuwe hoofdstuk bepaalt welke in Nederland genomen beslissingen tot confiscatie in een andere lidstaat van de EU kunnen worden erkend en ten uitvoer gelegd en de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan. Tevens zijn in deze afdeling regels gesteld betreffende de lidstaat waar de confiscatiebeslissing naartoe wordt gestuurd met het oog op erkenning en tenuitvoerlegging daarvan, alsmede over de communicatie met de bevoegde autoriteit in die lidstaat. In het hiernavolgende zullen de artikelen van het nieuwe hoofdstuk besproken worden.

Artikel 22

Eerste lid

Uitgangspunt van het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen is, dat de buitenlandse beslissing op dezelfde manier ten uitvoer wordt gelegd als een nationale beslissing. Dit uitgangspunt is neergelegd in artikel 7 van het kaderbesluit. Het voorgestelde artikel 22 geeft hieraan uitvoering. Indien een beslissing tot confiscatie vatbaar is voor erkenning en tenuitvoerlegging, wordt deze – tenzij zich een weigeringsgrond voordoet – erkend en vervolgens ten uitvoer gelegd overeenkomstig de bepalingen inzake de tenuitvoerlegging van een in Nederland opgelegde beslissing tot confiscatie.

Wanneer de erkende beslissing tot confiscatie, houdende de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel betreft, dient die beslissing op dezelfde manier ten uitvoer te worden gelegd als een in Nederland opgelegde maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit is neergelegd in onderdeel a van het eerste lid. Het tweede lid van artikel 577c Sv bepaalt dat de raadkamer van het gerecht waarbij de zaak in laatste feitelijke aanleg is behandeld, bevoegd is om de vordering tot het verlenen van verlof tot de tenuitvoerlegging van lijfsdwang te behandelen. Nu dit een gerecht in een andere lidstaat is en de officier van justitie van het arrondissementsparket te Leeuwarden de beslissing tot confiscatie heeft erkend, is ervoor gekozen de raadkamer van de rechtbank te Leeuwarden bevoegd te verklaren tot het behandelen van een dergelijke vordering.

Wanneer de erkende beslissing tot confiscatie strekt tot verbeurdverklaring van een bepaald voorwerp zijn twee verschillende situaties te onderscheiden.

In de eerste plaats is het mogelijk dat het voorwerp reeds voorafgaand aan de erkenning in beslag is genomen. Wanneer de officier van justitie te Leeuwarden de beslissing tot confiscatie erkent, zendt hij de beslissing via het CJIB aan de bewaarder die het strafrechtelijk inbeslaggenomen voorwerp onder zich heeft. Die bewaarder draagt zorg voor de tenuitvoerlegging.

In de tweede plaats is het mogelijk dat het voorwerp waarop de beslissing tot confiscatie ziet, nog niet in beslag is genomen. In dit geval dient de erkende beslissing tot confiscatie die strekt tot verbeurdverklaring overeenkomstig de artikelen 577 en 577a van het Wetboek van Strafvordering ten uitvoer te worden gelegd. Het verbeurdverklaarde voorwerp dient door de veroordeelde te worden uitgeleverd. Onder bepaalde voorwaarden kan de tenuitvoerlegging geschieden door betaling van een bepaald geldbedrag aan de Staat. Zie daarvoor de toelichting op het tweede lid van artikel 22.

Tweede lid

Het kaderbesluit biedt de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende en de uitvoerende lidstaat de mogelijkheid overeen te komen dat de confiscatie van een specifiek voorwerp de vorm aanneemt van een verplichting tot het betalen van een geldbedrag die overeenstemt met de waarde van het voorwerp, voorzover het recht van die staten in die mogelijkheid voorziet.

Het Nederlandse recht voorziet slechts in die mogelijkheid voor zover het gaat om niet in beslag genomen voorwerpen die worden verbeurdverklaard. In artikel 34 Sr is bepaald dat de waarde van deze voorwerpen in de uitspraak wordt geschat. In dergelijke gevallen dient de veroordeelde die voorwerpen uit te leveren óf dient hij de geschatte waarde te betalen. Als de veroordeelde het verbeurdverklaarde voorwerp uitlevert, noch betaalt, kan op grond van artikel 577, tweede lid, Sv verhaal worden genomen.

Aldus voorziet de Nederlandse wet alleen in de in het kaderbesluit genoemde mogelijkheid wanneer een verbeurdverklaard voorwerp nog niet in beslag is genomen en de waarde van het voorwerp (in de uitspraak) is geschat op een bepaald geldbedrag. Een confiscatiebeslissing strekkende tot verbeurdverklaring van een niet inbeslaggenomen voorwerp uit een andere lidstaat van de EU kan derhalve na erkenning door de officier van justitie in Leeuwarden slechts de vorm aannemen van de verplichting een geldbedrag te betalen wanneer de waarde van dat specifieke voorwerp al is geschat (en de uitvaardigende lidstaat op het certificaat heeft aangegeven daarmee in te stemmen).

Derde lid

Deze bepaling strekt tot implementatie van artikel 12, vierde lid, van het kaderbesluit en regelt dat de uitvoerende lidstaat alleen na expliciete toestemming van de uitvaardigende lidstaat een alternatieve sanctie ten uitvoer mag leggen. Zoals reeds in paragraaf 4.1 van het algemene deel van deze memorie van toelichting is aangegeven, kan lijfsdwang zonder toestemming van de uitvaardigende lidstaat worden toegepast, omdat dit geen alternatieve sanctie is.

Artikel 23

Het is mogelijk dat meer dan één beslissing tot confiscatie met betrekking tot één en dezelfde persoon met het oog op erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland min of meer gelijktijdig aan de officier van justitie in Leeuwarden wordt gezonden. Een combinatie van een confiscatiebeslissing die strekt tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan ten uitvoer worden gelegd naast een confiscatiebeslissing die strekt tot verbeurdverklaring. Mogelijke problemen ontstaan als twee of meer beslissingen tot confiscatie, strekkende tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ten uitvoer moeten worden gelegd, maar de veroordeelde niet over voldoende middelen beschikt voor de tenuitvoerlegging van alle confiscatiebeslissingen. In een dergelijk geval is het aan de officier van justitie om te bepalen in welke volgorde de verschillende confiscatiebeslissingen zullen worden ten uitvoer gelegd. Ook wanneer verschillende beslissingen tot confiscatie, strekkende tot verbeurdverklaring van één voorwerp min of meer gelijktijdig aan de officier van justitie te Leeuwarden zijn gezonden, beslist de officier van justitie in welke volgorde de beslissingen ten uitvoer gelegd zullen worden. Hij kan hierbij rekening houden met alle omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de eventuele bevriezing van middelen in de zaak, de relatieve ernst van de strafbare feiten, de plaats waar de feiten zijn gepleegd en het tijdstip waarop de verschillende beslissingen tot confiscatie aan hem zijn toegezonden.

Artikel 24 en 25

In grote lijnen komen de weigeringsgronden die in artikel 8 van dit kaderbesluit zijn opgenomen overeen met de weigeringsgronden die zijn opgenomen in het kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties. Net als in laatstgenoemd kaderbesluit zijn in het onderhavige kaderbesluit alle weigeringsgronden als facultatieve weigeringsgronden geformuleerd. In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld een deel van deze gronden als verplichte weigeringsgronden op te nemen (artikel 24) en een deel als facultatieve weigeringsgronden (artikel 25). De facultatieve formulering van de weigeringsgronden in het kaderbesluit staat er niet aan in de weg om deze weigeringsgronden in nationale wetgeving als verplichte weigeringsgronden te implementeren.

De reden dat wordt voorgesteld een aantal weigeringsgronden in artikel 24 te implementeren als verplichte weigeringsgronden, is erin gelegen dat ik een discretionaire bevoegdheid onwenselijk acht, wanneer zich een van de in dit artikel genoemde omstandigheden voordoet. Naar mijn oordeel zullen de genoemde gevallen steeds moeten leiden tot een weigering van de erkenning en tenuitvoerlegging van de geldelijke sanctie. Dit is anders ten aanzien van de weigeringsgronden als opgenomen in artikel 25. Bovendien worden de eenvormigheid van de regeling en de toepassing daarvan bevorderd door de meeste weigeringsgronden als verplichte weigeringsgronden te implementeren. Aldus kunnen discussies over de omstandigheden waaronder een weigeringsgrond al dan niet dient te worden toegepast, worden beperkt.

Artikel 24

Eerste lid

Onderdeel a

Dit onderdeel strekt tot implementatie van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, en ziet op de situatie dat de tenuitvoerlegging van de in een andere lidstaat opgelegde beslissing tot confiscatie in strijd is met het beginsel van ne bis in idem. Twee verschillende situaties kunnen worden onderscheiden: de veroordeelde is wegens het feit waarvoor de beslissing tot confiscatie is opgelegd eerder voor een Nederlandse rechter vervolgd of de veroordeelde is eerder voor een buitenlandse rechter vervolgd. In het eerste geval (onder 1°) staat het enkele feit dat de Nederlandse rechter onherroepelijk in die zaak heeft beslist reeds aan tenuitvoerlegging van de buitenlandse beslissing tot confiscatie in de weg. In het tweede geval (onder 2°) moet de uitspraak van de buitenlandse rechter hebben geresulteerd in strafoplegging en de tenuitvoerlegging van die straf moet reeds hebben plaatsgevonden, wil de eerdere buitenlandse veroordeling aan tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie in de weg staan.

Onderdeel b

Dit onderdeel strekt -samen met het tweede lid van artikel 24- tot implementatie van artikel 6, eerste lid, van het kaderbesluit en heeft betrekking op het vereiste van dubbele strafbaarheid. In paragraaf 2.2 van het algemeen deel van deze toelichting is reeds ingegaan op het gedeeltelijk loslaten van het vereiste van dubbele strafbaarheid. Niet langer wordt getoetst aan dubbele strafbaarheid, wanneer de beslissing tot confiscatie is opgelegd voor een feit dat valt onder een van de feiten of feitsoorten genoemd op de lijst van artikel 6 van het kaderbesluit, de zogenoemde lijstfeiten, wanneer op dat feit in de uitvaardigende lidstaat een maximum vrijheidsstraf van minimaal 3 jaar staat. Dit uitgangspunt is neergelegd in het tweede lid van artikel 24. In alle andere gevallen moet wel getoetst worden aan dubbele strafbaarheid en levert het ontbreken daarvan een verplichte weigeringsgrond op.

Onderdeel c

Dit onderdeel strekt tot implementatie van artikel 8, tweede lid, onderdeel h, van het kaderbesluit en ziet op de executieverjaring. Is de beslissing tot confiscatie opgelegd voor een feit waarover Nederland rechtsmacht had kunnen uitoefenen (bijvoorbeeld omdat het een door een Nederlander gepleegd misdrijf betreft) en het recht op tenuitvoerlegging van die sanctie is naar Nederlands recht verjaard, dan wordt de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie geweigerd. Artikel 76, tweede lid, Sr bepaalt wanneer naar Nederlands recht sprake is van executieverjaring. Deze weigeringsgrond heeft alleen betrekking op gevallen waarin Nederland rechtsmacht had kunnen uitoefenen. Indien Nederland geen rechtsmacht had kunnen uitoefenen, kan het feit dat het recht tot tenuitvoerlegging naar Nederlands recht zou zijn verjaard, geen weigeringsgrond opleveren.

Onderdeel d

Dit onderdeel strekt tot implementatie van artikel 8, tweede lid, onder c, van het kaderbesluit. In dit onderdeel wordt bepaald dat de tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie wordt geweigerd wanneer een naar Nederlands recht geldende immuniteit daaraan in de weg staat. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan in Nederland geaccrediteerde diplomaten die strafrechtelijke immuniteit genieten.

Onderdeel e

Dit onderdeel strekt tot implementatie van artikel 8, tweede lid, onder d, van het kaderbesluit. In dit onderdeel wordt de verplichting gecreëerd de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie te weigeren wanneer de rechten van belanghebbenden dit volgens de bepalingen van het nationale recht onmogelijk maken. Ook in dit geval heb ik ervoor gekozen deze bepaling zodanig te formuleren dat de erkenning en tenuitvoerlegging geweigerd moet worden, indien de rechten van derden het naar Nederlands recht onmogelijk maken de beslissing tot confiscatie ten uitvoer te leggen.

Onderdeel f

Dit onderdeel strekt tot implementatie van artikel 8, tweede lid, onder e, van het kaderbesluit en ziet op de verplichting de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie te weigeren, indien blijkt dat de veroordeelde niet aanwezig was bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting. Uitzondering op deze weigeringsgrond doet zich voor, wanneer uit het certificaat blijkt dat de veroordeelde persoonlijk of door tussenkomst van diens vertegenwoordiger op de door het recht van de uitvaardigende lidstaat voorgeschreven wijze is opgeroepen voor de behandeling ter terechtzitting of wanneer de veroordeelde te kennen heeft gegeven afstand te doen van het recht zich te verdedigen of te laten verdedigen. Met deze weigeringsgrond wordt voorkomen dat een lidstaat moet meewerken aan de bestraffing van een persoon die niet op de hoogte was of had kunnen zijn van de behandeling van zijn strafzaak en derhalve ook geen verdediging heeft kunnen (laten) voeren. Deze weigeringsgrond is in het kaderbesluit opgenomen in artikel 8, tweede lid, onderdeel e.

Onderdeel g

Dit onderdeel strekt tot implementatie van artikel 8, eerste lid, van het kaderbesluit. In het algemeen deel van deze memorie van toelichting is aangegeven dat met de beslissing tot confiscatie, een ingevuld certificaat wordt meegezonden aan de uitvoerende lidstaat. Wordt een beslissing tot confiscatie zonder certificaat aan Nederland gezonden met het oog op de erkenning en tenuitvoerlegging daarvan in Nederland of is het certificaat onjuist, dan wel onvolledig ingevuld, dan verzoekt de officier van justitie op grond van artikel 7, tweede lid, alsnog overlegging, verbetering of aanvulling. Verzuimt de uitvaardigende lidstaat het certificaat te overleggen, aan te vullen of te verbeteren, dan wordt op grond van dit onderdeel de erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie geweigerd.

Tweede lid

Kortheidshalve zij verwezen naar hetgeen over het vereiste van dubbele strafbaarheid in het bovenstaande ter toelichting op onderdeel b van het eerste lid is opgemerkt.

Derde lid

Overweegt de officier van justitie de erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie te weigeren op grond van het feit dat

– een Nederlandse rechter reeds onherroepelijk heeft beslist over het feit naar aanleiding waarvan de beslissing tot confiscatie is opgelegd of door een andere rechter reeds een straf of maatregel is opgelegd en ten uitvoer gelegd (eerste lid, onderdeel a) of

– de rechten van belanghebbenden de tenuitvoerlegging van die beslissing tot confiscatie onmogelijk maken (eerste lid, onderdeel e) en is er geen rechtsmiddel ingesteld tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie waarvan de uitvaardigende lidstaat op grond van artikel 27, derde lid, in kennis is gesteld of

– uit het certificaat blijkt dat de veroordeelde niet bij behandeling van de zaak ter terechtzitting aanwezig was, en hij niet persoonlijk of door tussenkomst van zijn vertegenwoordiger op de door het nationale recht van de uitvaardigende lidstaat voorgeschreven wijze is opgeroepen voor de terechtzitting, en ook niet te kennen heeft gegeven afstand te doen van het recht zich te verdedigen of te laten verdedigen (eerste lid, onderdeel f) of

– het certificaat niet is overgelegd, onvolledig is of kennelijk niet in overeenstemming is met de beslissing en geen gehoor is gegeven aan een verzoek om dit mankement te verhelpen (eerste lid, onderdeel g),

dan is hij op grond van artikel 8, vierde lid, van het kaderbesluit verplicht eerst hieromtrent inlichtingen in te winnen bij de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat.

Artikel 25

Artikel 25 bevat de facultatieve weigeringsgronden en strekt tot implementatie van artikel 8, tweede lid, onderdelen f en g, van het kaderbesluit. De officier van justitie te Leeuwarden beoordeelt op grond van de omstandigheden van het geval of een van de in dit artikel opgenomen weigeringsgronden in het gegeven geval moeten worden toegepast.

Eerste lid

In het eerste lid gaat het om de zogenoemde territorialiteitsclausule. Deze is ook opgenomen in het kaderbesluit inzake het Europees aanhoudingsbevel en het kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties. Kort gezegd komt deze bepaling erop neer dat de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie kunnen worden geweigerd, wanneer het feit waarvoor de beslissing is opgelegd geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied is gepleegd. Deze weigeringsgrond beoogt de soevereiniteit van Nederland te beschermen en waarborgt het gelijkheidsbeginsel. Het beoogt te verzekeren dat gelijke gevallen die op Nederlands grondgebied plaatsvinden ook gelijk behandeld kunnen worden. Heeft een andere lidstaat een vervolging ingesteld en een beslissing tot confiscatie opgelegd voor een feit dat op Nederlands grondgebied is gepleegd en zou een dergelijk feit bijvoorbeeld door de Nederlandse autoriteiten op een geheel andere wijze zijn afgedaan, dan zullen de erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie kunnen worden geweigerd. Van een andere wijze van afdoening zal in ieder geval sprake zijn, wanneer de beslissing tot confiscatie is opgelegd naar aanleiding van een gedraging die in Nederland niet strafbaar is of niet vervolgd wordt. Hierbij valt te denken aan een arts die handelt binnen de kaders van de in Nederland geldende abortuswetgeving.

De laatste volzin beoogt te voorkomen dat Nederland als uitvoerende lidstaat de erkenning en tenuitvoerlegging op grond van het eerste lid kan weigeren met het argument dat Nederland zelf een vervolging had kunnen instellen terzake van witwassen, wanneer er zich witgewassen voorwerpen op het grondgebied van Nederland bevinden.

Tweede lid

Het tweede lid maakt tevens deel uit van de zogenoemde territorialiteitsclausule. Hierbij gaat het om de mogelijkheid de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie te weigeren indien deze is opgelegd wegens een feit dat buiten het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat is gepleegd en waarover Nederland ook geen extraterritoriale rechtsmacht zou kunnen uitoefenen. Deze bepaling beoogt te voorkomen dat de uitvoerende lidstaat wordt verplicht medewerking te verlenen aan de tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie die is opgelegd met toepassing van een (ruime) vorm van extraterritoriale rechtsmacht die de uitvoerende lidstaat niet kent. Deze weigeringsgrond is destijds opgenomen in het kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel naar aanleiding van de toentertijd in België geldende ruime strafwetgeving met betrekking tot oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid.

Derde lid

Het derde lid van artikel 25 bepaalt dat de uitvoerende lidstaat de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid moet stellen inlichtingen te verschaffen, voordat de erkenning en tenuitvoerlegging van de confiscatiebeslissing kunnen worden geweigerd op grond van het eerste lid. Wordt alsnog geweigerd, dan wordt de uitvaardigende lidstaat onverwijld en met redenen omkleed van die weigering in kennis gesteld.

Artikel 26

De in het eerste lid van artikel 10 van het kaderbesluit opgesomde facultatieve opschortingsgronden worden in het eerste lid van artikel 26 geïmplementeerd. Een lopend strafrechtelijk onderzoek, een ingesteld rechtsmiddel, vertaling van een beslissing tot confiscatie of een al lopende procedure met betrekking tot hetzelfde voorwerp kunnen voor de officier van justitie reden zijn om de tenuitvoerlegging tijdelijk op te schorten. Ook het feit dat de beslissing tot confiscatie met betrekking tot een geldbedrag tevens aan een andere lidstaat is gezonden en de officier van justitie vreest dat de totale opbrengst van de tenuitvoerlegging hoger zal zijn dan het in de beslissing bepaalde bedrag, kunnen reden zijn om de tenuitvoerlegging op te schorten. De officier van justitie geeft van de toepassing van deze opschortingsgronden onverwijld schriftelijk kennis aan de uitvaardigende autoriteit.

Het tweede lid schrijft voor dat de officier van justitie, indien hij op basis van een van de gronden genoemd in de onderdelen b tot en met e van het eerste lid de tenuitvoerlegging opschort, hij daarvoor de reden en zo mogelijk de verwachte duur van de opschorting vermeldt. Het betreft steeds omstandigheden in de tenuitvoerleggingsstaat, waarvan de bevoegde autoriteit in de uitvaardigende lidstaat niet op de hoogte zal zijn. Dit is anders als de officier van justitie voornemens is de tenuitvoerlegging op grond van onderdeel a van het eerste lid op te schorten; in dat geval ligt het voor de hand dat eerst contact wordt gelegd met de uitvaardigende autoriteit en overleg wordt gevoerd over de wijze van tenuitvoerlegging en de manier waarop kan worden voorkomen dat er te veel wordt geconfisqueerd. Indien de officier van justitie na dergelijk overleg besluit de tenuitvoerlegging op te schorten op grond van onderdeel a van het eerste lid, volstaat de enkele mededeling daarvan aan de uitvaardigende autoriteit.

Voor de mogelijkheden om maatregelen te nemen voor de duur van de opschorting om te voorkomen dat de voorwerpen niet langer beschikbaar zijn voor de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie, zij verwezen naar de toelichting op artikel 30.

Artikel 27

Anders dan het Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging op geldelijke sancties, bevat onderhavig kaderbesluit het voorschrift dat de lidstaten de nodige regelingen treffen om ervoor te zorgen dat belanghebbenden een rechtsmiddel kunnen instellen tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie. Het rechtsmiddel moet bij de rechter overeenkomstig het nationale recht in de tenuitvoerleggingsstaat worden ingediend. Vervolgens dient de procedure naar nationaal recht te worden gevolgd.

Artikel 27 strekt tot implementatie van deze bepaling. De veroordeelde, alsmede belanghebbenden kunnen een met redenen omkleed klaagschrift tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie indienen bij de griffie van de rechtbank te Leeuwarden, die ingevolge het voorgestelde artikel 27, eerste lid, exclusief bevoegd is tot de behandeling hiervan. De raadkamer van de rechtbank toetst de rechtmatigheid van de beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging; in de praktijk zal dit erop neerkomen dat de rechter nagaat of de officier van justitie de erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie had moeten weigeren. In geen geval treedt de raadkamer van de rechtbank in de beoordeling van het vonnis uit de andere lidstaat.

Zolang de raadkamer geen onherroepelijke beslissing heeft genomen, wordt de erkende beslissing tot confiscatie niet ten uitvoer gelegd.

Artikel 28

De hoofdregel met betrekking tot de verdeling van de opbrengst van de tenuitvoerlegging van beslissingen tot confiscatie staat in het eerste en tweede lid van artikel 16 van het kaderbesluit: de baten die worden verkregen uit de tenuitvoerlegging van dergelijke sancties vallen geheel toe aan de uitvoerende lidstaat, wanneer ze lager zijn dan € 10 000,–. Indien de baten hoger zijn dan de genoemde € 10 000,– dient de uitvoerende lidstaat de helft van die baten over te dragen aan de uitvaardigende lidstaat.

Evenals de opbrengsten van Nederlandse beslissingen tot confiscatie, vloeien de opbrengsten van op grond van deze wet erkende en ten uitvoer gelegde beslissingen tot confiscatie in de Nederlandse schatkist. De Staat draagt vervolgens zorg voor de verdeling van de opbrengsten zoals hiervoor beschreven.

Het tweede lid van artikel 28 maakt het mogelijk om met de op grond van een confiscatiebeslissing uit een andere lidstaat inbeslag genomen voorwerpen net zo te handelen als met voorwerpen die door een Nederlands vonnis zijn verbeurdverklaard. Wanneer deze voorwerpen worden verkocht, dient de opbrengst volgens de bepaling van het eerste lid te worden verdeeld. Tevens is het mogelijk om inbeslag genomen voorwerpen over te dragen aan de uitvaardigende lidstaat.

In het vierde lid wordt tot uitdrukking gebracht dat specifieke voorwerpen die de officier van justitie door middel van verhaal heeft verkregen omdat de veroordeelde niet heeft voldaan aan zijn verplichting een geldbedrag te betalen, alleen aan de uitvaardigende lidstaat worden overgedragen indien deze daarmee heeft ingestemd. Dit heeft uit kostenoverwegingen niet de voorkeur, maar kan in bepaalde gevallen aangewezen zijn, bijvoorbeeld wanneer de uitvaardigende lidstaat meer baat heeft bij de inbeslag genomen voorwerpen zelf dan bij (een deel van) de opbrengst van de verkoop daarvan. Hierbij is te denken aan nationale cultuurgoederen die voor de uitvaardigende lidstaat meer waarde hebben dan de geldelijke opbrengst bij verkoop.

Dit alles laat onverlet dat de minister van Justitie met de uitvaardigende lidstaat een andere verdeling van de baten kan overeenkomen.

Artikel 29

De officier van justitie dient de uitvaardigende lidstaat op de hoogte te houden van alle belangrijke beslissingen die hij neemt omtrent de (weigering van de) erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing tot confiscatie. Ook wanneer de uitvaardigende autoriteit expliciet heeft toegestaan dat de uitvoerende lidstaat een vervangende straf of maatregel ten uitvoer legt, dient de officier van justitie die bevoegde autoriteit onverwijld in kennis te stellen van de daadwerkelijke toepassing van die vervangende sanctie.

Deze mededelingsplicht geldt ook wanneer de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie onmogelijk blijkt, zelfs nadat de uitvoerende lidstaat inlichtingen heeft ingewonnen bij de uitvaardigende lidstaat omtrent het voorwerp waarop die beslissing betrekking heeft. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer het te confisceren voorwerp reeds is geconfisqueerd, is verdwenen of vernietigd, niet kan worden gevonden op de op het certificaat aangegeven plaats, of omdat de plaats waar het voorwerp zich zou bevinden niet nauwkeurig genoeg is aangegeven. De uitvoerende lidstaat dient de uitvaardigende lidstaat eerst de mogelijkheid te geven nadere informatie met betrekking tot het voorwerp te verschaffen, alvorens deze kennisgeving te versturen.

Hoewel het kaderbesluit en de wet hiertoe niet verplichten en het de uitvaardigende lidstaat door het verzoek om nadere inlichtingen veelal duidelijk zal zijn waarom de tenuitvoerlegging onmogelijk is gebleken, lijkt het voor de hand te liggen deze mededeling onder opgave van redenen te doen. Hierdoor kan worden voorkomen dat een verzoek tot erkenning en tenuitvoerlegging meerdere keren wordt gedaan.

Artikel 30

Vaak zal een voorwerp waarop een aan Nederland toegezonden beslissing tot confiscatie betrekking heeft reeds in beslag zijn genomen. Het is echter niet ondenkbaar dat een niet in beslag genomen voorwerp, dat zich in Nederland bevindt, in een andere lidstaat verbeurd wordt verklaard. Ook is het mogelijk dat een buitenlandse rechter een ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel oplegt, zonder dat er in Nederland conservatoir beslag is gelegd op het zich hier bevindende vermogen van de veroordeelde. Voor deze gevallen creëert artikel 30 de bevoegdheid om de voorwerpen in beslag te nemen. Om te voorkomen dat voorwerpen waarop een buitenlandse beslissing tot confiscatie betrekking heeft, worden vervreemd gedurende de procedure van erkenning in Nederland, kan de officier van justitie die voorwerpen in beslag nemen zodra het verzoek tot erkenning en tenuitvoerlegging door hem is ontvangen.

Bovendien voorziet artikel 30 erin dat voorwerpen gedurende de periode van opschorting (zie artikel 26) in beslag kunnen worden genomen. Op deze manier is de kans groter dat de beslissing tot confiscatie na erkenning alsnog ten uitvoer gelegd kan worden. Uiteraard neemt de officier van justitie alleen voorwerpen in beslag wanneer hij gegronde redenen heeft voor de verwachting dat de beslissing tot confiscatie binnen afzienbare tijd zal worden erkend en ten uitvoer gelegd.

Artikel 31

Eerste en tweede lid

De rechterlijke uitspraak of beschikking wordt tezamen met het ingevulde en door de officier van justitie ondertekende en zo nodig vertaalde certificaat aan de autoriteiten in de uitvoerende lidstaat gezonden die bevoegd zijn tot tenuitvoerlegging.

De documenten kunnen met gebruikmaking van moderne communicatiemiddelen worden gezonden aan de bevoegde autoriteit in de uitvoerende lidstaat, mits dat communicatiemiddel de mogelijkheid biedt een schriftelijk document voort te brengen op grond waarvan de echtheid kan worden vastgesteld. Niettemin kan op grond van artikel 4, derde lid, van het kaderbesluit, de uitvoerende staat verzoeken om toezending van het origineel of een gewaarmerkt afschrift van de beslissing, houdende de geldelijke sanctie, of om het origineel van het certificaat. Het origineel van de beslissing (de rechterlijke uitspraak of de beschikking) zal Nederland niet verstrekken. Deze documenten blijven gearchiveerd in Nederland. Dit geldt voor meer lidstaten. Daarom is in het kaderbesluit bepaald dat bij een verzoek om het origineel van de beslissing, ook een gewaarmerkt afschrift daarvan kan worden verstrekt. Op grond van kaderbesluit bestaat wel de verplichting het origineel van het certificaat te verstrekken. In dat geval zal in Nederland een gewaarmerkt afschrift van het certificaat in het dossier achterblijven.

Derde lid

Zoals in paragraaf 5 van het algemene deel van deze toelichting is aangegeven, kan op basis van de informatie die verstrekt zal worden door het Secretariaat-Generaal van de Raad, worden vastgesteld welke autoriteit in iedere lidstaat bevoegd is. Mocht desondanks onvoldoende duidelijk zijn welke autoriteit in de uitvoerende lidstaat bevoegd is, dan rust op grond van het tweede lid van dit artikel op de officier van justitie de verplichting hieromtrent nadere inlichtingen te verzoeken. In het kaderbesluit wordt het Europees Justitieel Netwerk genoemd, maar ook de Internationale Rechtshulpcentra en bilaterale contacten kunnen hierbij een nuttige functie vervullen.

Hoewel de officier van justitie ook zonder deze bepaling bevoegd is om inlichtingen in te winnen, is het noodzakelijk om dit artikellid in te voegen. In het kaderbesluit wordt immers in artikel 4, vierde lid, de uitvaardigende autoriteit die niet weet welke autoriteit in de uitvoerende lidstaat bevoegd is tot erkenning en tenuitvoerlegging van een confiscatiebeslissing verplicht «het nodige te doen» om deze bevoegde autoriteit te achterhalen. Dit artikellid strekt tot de implementatie van deze verplichting (zie ook Kamerstukken II 2006/07, 30 699, nr. 6, blz. 5.).

Vierde lid

Het vierde lid van artikel 31 bepaalt dat de beslissing tot confiscatie in beginsel niet aan twee of meer lidstaten tegelijkertijd wordt gezonden. Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 5, eerste lid, van het kaderbesluit. In bijzondere gevallen kan worden afgeweken van deze hoofdregel. Hierin wordt onderscheid gemaakt in de verschillende soorten van confiscatiebeslissingen, die met betrekking tot een geldbedrag en die met betrekking tot een specifiek voorwerp.

Vijfde lid

In het vijfde lid staat dat de officier van justitie een beslissing tot confiscatie met betrekking tot een geldbedrag tegelijkertijd aan meer dan één lidstaat kan zenden, wanneer daar een specifieke noodzaak voor is. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als de officier van justitie het vermoeden heeft dat de gezamenlijke waarde van de voorwerpen die in Nederland en in één uitvoerende lidstaat kunnen worden geconfisqueerd niet zal volstaan om bij de tenuitvoerlegging het volledige bedrag te dekken dat in de beslissing tot confiscatie is bepaald. In het geval dat er nog geen conservatoir beslag is gelegd op vermogensbestanddelen van de veroordeelde waarop verhaal zou kunnen worden gehaald, kan het zaak zijn de beslissing tot confiscatie zo snel mogelijk naar de lidstaten, waar die verschillende vermogensbestanddelen zich bevinden, te versturen. Op deze manier kan worden voorkomen dat die voorwerpen nog worden vervreemd, voordat verhaal kan worden gehaald.

Wanneer de officier van justitie een beslissing tot confiscatie aan meer dan één lidstaat toezendt, dient hij er op toe te zien dat de totale opbrengst van de tenuitvoerlegging niet uitkomt boven het in de confiscatiebeslissing bepaalde bedrag. Door op het certificaat (onder onderdeel i, 1.1) niet alleen het totaalbedrag van de beslissing tot confiscatie te vermelden, maar ook het bedrag dat de tenuitvoerleggingsstaat wordt verzocht ten uitvoer te leggen, kan de officier van justitie ervoor zorgen dat er nooit meer wordt geconfisqueerd dan in de beslissing tot confiscatie is bepaald.

Zesde lid

Wanneer de beslissing tot confiscatie niet op een geldbedrag, maar op een of meer specifieke voorwerpen betrekking heeft, kan die beslissing met het oog op erkenning en tenuitvoerlegging in drie verschillende situaties naar meer dan één lidstaat worden gestuurd. Deze drie situaties zijn in het vijfde lid onder a, b en c beschreven.

Onderdeel a ziet op de situatie dat de confiscatiebeslissing betrekking heeft op meerdere voorwerpen, die zich in verschillende lidstaten bevinden. Hierbij is te denken aan een Nederlands vonnis waarin een zich in Spanje bevindende auto en een in Frankrijk liggend zeiljacht verbeurd worden verklaard. Een gewaarmerkt afschrift van dit vonnis kan tegelijkertijd zowel aan de bevoegde autoriteit in Spanje, als aan de bevoegde autoriteit in Frankrijk worden toegezonden, mits vergezeld van een certificaat waarop duidelijk is aangegeven welk voorwerp zich in welke lidstaat bevindt.

Ook wanneer de confiscatie van een specifiek voorwerp met zich brengt dat in meer dan één lidstaat moet worden opgetreden, kan de officier van justitie de beslissing tot confiscatie aan meer dan één lidstaat toezenden (onderdeel b). Wanneer bijvoorbeeld het gehele wagenpark van een statutair in België gevestigd bedrijf in Nederland wordt verbeurdverklaard en de officier van justitie redelijke vermoedens heeft dat het bedrijf niet zijn gehele wagenpark in België beheert, maar ook een deel van zijn wagenpark in Duitsland en nog een ander deel in Italië heeft staan, kan de officier van justitie de beslissing tot confiscatie aan België, Duitsland en Italië tegelijkertijd sturen. Ook in deze situatie moet op het certificaat duidelijk worden aangegeven welke actie in welke lidstaat wordt verzocht.

Tenslotte kan de officier van justitie de confiscatiebeslissing aan twee of meer lidstaten tegelijkertijd toezenden wanneer hij niet exact weet in welke lidstaat een voorwerp zich bevindt, maar wel redelijke vermoedens heeft dat het voorwerp waarop de beslissing tot confiscatie betrekking heeft zich in twee of meer nader genoemde lidstaten bevindt. Indien de auto van een Belg, die een deel van het jaar in Frankrijk woont en een ander deel van het jaar in België, in Nederland verbeurdverklaard wordt, kan de officier van justitie in Leeuwarden ervoor kiezen het vonnis waarin de verbeurdverklaring wordt uitgesproken naar zowel de bevoegde autoriteit in België als bevoegde autoriteit in Frankrijk te sturen met het oog op erkenning en tenuitvoerlegging aldaar. Deze mogelijkheid biedt onderdeel c van het vijfde lid.

Artikelen 32 en 33

Het toezenden van een beslissing tot confiscatie aan een andere lidstaat met het oog op de erkenning en tenuitvoerlegging aldaar, laat – anders dan wanneer een geldelijke sanctie wordt toegezonden aan een andere lidstaat – het recht van de officier van justitie om de beslissing in Nederland ten uitvoer te leggen onverlet. De officier van justitie dient er wel voor te zorgen dat de totale opbrengst van de tenuitvoerlegging van de confiscatiebeslissing niet hoger wordt dan het in de beslissing bepaalde bedrag. Op het bijbehorende certificaat kan de officier van justitie daarom niet alleen aangeven wat het totaalbedrag is dat geconfisqueerd moet worden, maar ook welk bedrag in die andere lidstaat moet worden geconfisqueerd.

Wanneer de beslissing tot confiscatie na toezending aan een of meer andere lidstaten geheel of gedeeltelijk is geëxecuteerd, is de officier van justitie gehouden om dit onmiddellijk aan de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaten te melden om te voorkomen dat de beslissing onnodig tweemaal ten uitvoer wordt gelegd. Ook wanneer de officier van justitie om een andere reden van mening is dat het risico bestaat dat het in de beslissing tot confiscatie bepaalde bedrag zal worden overschreden, dient hij onmiddellijk de bevoegde autoriteiten van alle uitvoerende lidstaten daarvan in kennis te stellen.

Artikel 37

Het eerste lid van artikel 13 van het kaderbesluit bepaalt dat zowel de uitvaardigende als de uitvoerende staat gratie kunnen verlenen van de beslissing tot confiscatie. Ditzelfde geldt voor beslissingen, houdende een geldelijke sanctie. Wordt in de uitvoerende lidstaat gratie verleend van een van deze beslissingen, dan wordt de uitvaardigende lidstaat hiervan schriftelijk in kennis gesteld. In de wet staat deze bepaling in artikel 25; voorgesteld wordt om dit artikel te vernummeren tot artikel 37. Zie ook de toelichting op artikel II.

Onderdeel N

Ingevolge artikel 20 van het kaderbesluit geldt als hoofdregel dat de lidstaten elkaar geen vergoeding vragen voor de kosten die voortvloeien uit de tenuitvoerlegging van beslissingen tot confiscatie. Slechts wanneer de minister van Justitie van oordeel is dat Nederland hoge of uitzonderlijke kosten heeft moeten maken om een confiscatiebeslissing uit een andere lidstaat ten uitvoer te leggen, kan de minister van Justitie onder verstrekking van gedetailleerde gegevens met betrekking tot die kosten de uitvaardigende lidstaat voorstellen de kosten te delen. Ofwel het CJIB, ofwel de landelijk executie officier van justitie werkzaam bij het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (hierna: BOOM) zal de officier van justitie te Leeuwarden erop moeten wijzen dat de kosten van tenuitvoerlegging uitzonderlijk of hoog zijn geweest. Die officier van justitie te Leeuwarden zendt vervolgens een onderbouwd concept-verzoek, gericht aan de uitvaardigende lidstaat, aan de minister van Justitie. De minister van Justitie beslist vervolgens over de indiening van het verzoek bij de uitvaardigende lidstaat.

Anderzijds kan de minister van Justitie als vertegenwoordiger van Nederland als uitvaardigende lidstaat instemmen met een verzoek tot het delen van de kosten wanneer een dergelijk verzoek aan Nederland wordt gericht.

Van beide discretionaire bevoegdheden zal de minister van Justitie slechts in uitzonderlijke situaties gebruik maken; uitgangspunt blijft dat de uitvoerende lidstaat de kosten van de tenuitvoerlegging op zich neemt. De nieuwe leden die aan artikel 34 worden toegevoegd strekken tot implementatie van deze mogelijkheden.

Onderdeel O

Voor een toelichting zij kortheidshalve verwezen naar de toelichting op artikel 28.

Artikel II

Artikel II van dit wetsvoorstel beoogt artikel 558 Sv te wijzigen, waarin de Nederlandse gratieregeling is neergelegd. In het tweede lid van artikel 558 Sv zijn de gevallen opgenomen waarin in Nederland gratie kan worden verleend van een door een vreemde staat opgelegde straf of een straf opgelegd door het Internationaal Strafhof. Voorgesteld wordt onderdeel c van het tweede lid aan te passen met het oog op de implementatie van artikel 13 van het kaderbesluit.

Toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning maakt dat een strafrechtelijke beslissing wordt erkend als ware het een beslissing genomen door de eigen nationale autoriteiten. Een beoordeling van de rechterlijke uitspraak waarvan gratie wordt verzocht op basis van het strafdossier is in beginsel niet aan de orde. Een regeling op basis waarvan de rechter zou kunnen beschikken over het strafdossier dat aan de beslissing tot confiscatie ten grondslag heeft gelegen, is dus overbodig. Bij gratie blijft de rechterlijke uitspraak in stand, maar worden de gevolgen daarvan gelet op de omstandigheden van de betrokkene verlicht of opgeheven. Betrokkene wordt geacht in het verzoekschrift de redenen aan te geven die ten gronslag liggen aan het verzoek om gratie. De rechter moet zich op basis daarvan voldoende een oordeel kunnen vormen over een voorliggend gratieverzoek.

Indien het in voorkomende gevallen toch noodzakelijk wordt geacht ter beoordeling van een gratieverzoek over het strafdossier te beschikken, bestaat de mogelijkheid om door middel van een traditioneel rechtshulpverzoek de betreffende EU-lidstaat om het strafdossier te verzoeken.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Transponeringstabel kaderbesluit nr. 2006/783/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie (PbEG L 328/59)

Artikel kaderbesluitArtikel wetsvoorstel of bestaande wetgeving
1 lid 1X
1 lid 2X
2 (a)1, onderdeel d
2 (b)1, onderdeel e
2 (c)1, onderdeel l
2 (d)(i)1, onderdeel g, onder 1°
2 (d) (ii)1, onderdeel g, onder 2°
2 (d) (iii)1, onderdeel g, onder 3°
2 (d) (iv)1, onderdeel g, onder 4°
2 (e)1, onderdeel h
2 (f)1, onderdeel i
2 (g)1, onderdeel j
2 (h)25, eerste lid, laatste volzin
3 lid 1X
3 lid 2in amvb
3 lid 3X
4 lid 16, eerste lid, onder B en 10, eerste lid, onderdelen d en e, en tweede lid
4 lid 2, eerste volzin31, eerste en zesde lid
4 lid 2, tweede volzin7, derde lid, en 31, tweede lid
4 lid 331, eerste lid, en in amvb
4 lid 431, derde lid
4 lid 57, eerste lid, tweede en derde volzin
5 lid 131, vierde lid
5 lid 231, zesde lid, onderdelen a, b en c
5 lid 331, vijfde lid
6 lid 124, tweede lid, jo. 24, eerste lid, onderdeel b
6 lid 2X
6 lid 3X
7 lid 122, eerste lid
7 lid 222, tweede lid
7 lid 322, eerste lid
7 lid 48
7 lid 5X
8 lid 124, eerste lid, onderdeel g
8 lid 2 (a)24, eerste lid, onderdeel a
8 lid 2 (b)X
8 lid 2 (c)24, eerste lid, onderdeel d
8 lid 2 (d)24, eerste lid, onderdeel e
8 lid 2 (e)24, eerste lid, onderdeel f
8 lid 2 (f)25, eerste lid, onder 1° en 2°
8 lid 2 (g)25, tweede lid
8 lid 2 (h)24, eerste lid, onderdeel c
8 lid 3X
8 lid 424, derde lid en 25, derde lid
8 lid 529, vierde lid
9 lid 127, eerste lid
9 lid 227, eerste lid
9 lid 327, tweede lid
10 lid 1 (a)26, eerste lid, onderdeel a
10 lid 1 (b)26, eerste lid, onderdeel b
10 lid 1 (c)26, eerste lid, onderdeel c
10 lid 1 (d)26, eerste lid, onderdeel d
10 lid 1 (e)26, eerste lid, onderdeel e
10 lid 230, eerste lid
10 lid 326, tweede lid
10 lid 4 eerste alinea26, tweede lid
10 lid 4 tweede alinea26, derde lid
1123, eerste lid
12 lid 122, eerste lid
12 lid 223, tweede lid
12 lid 3X
12 lid 422, derde lid
13 lid 1558, tweede lid, onderdeel c, Sv
13 lid 2X
14 lid 132
14 lid 231, vijfde lid, tweede volzin
14 lid 3 (a)33, tweede lid, onderdeel a
14 lid 3 (b)33, tweede lid, onderdeel b
14 lid 3 (c)33, tweede lid, onderdeel c
15, eerste volzin33, eerste lid
15, tweede volzin9, eerste lid
16 lid 1 (a)28, eerste lid, tweede volzin, en artikel 35, derde lid
16 lid 1 (b)28, eerste lid, eerste volzin, en artikel 35, derde lid
16 lid 2 (a)28, tweede lid, onderdeel a, en artikel 35, derde lid
16 lid 2 (b)28, tweede lid, onderdeel b, en vierde lid, en artikel 35, derde lid
16 lid 2 (c)28, tweede lid, onderdeel c, en artikel 35, derde lid
16 lid 328, derde lid
16 lid 428, vijfde lid
17 (a)7, eerste lid, vierde volzin
17 (b)29, eerste lid
17 (c)29, tweede lid
17 (d)9, tweede lid
17 (e)29, derde lid
18 lid 1X
18 lid 2X
19 lid 1in amvb
19 lid 2in amvb
20 lid 134, eerste lid
20 lid 234, tweede en derde lid
21X
22 lid 1X
22 lid 2X
22 lid 3X
22 lid 4X
22 lid 5X
23X