Gepubliceerd: 7 januari 2009
Indiener(s): Jacqueline Cramer (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (PvdA)
Onderwerpen: cultuur en recreatie gezondheidsrisico's landbouw organisatie en beleid recreatie verkeer voedselkwaliteit zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31527-6.html
ID: 31527-6

31 527
Wijziging van de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden en de Wet op de waterhuishouding (aanwijzing en kwaliteit van zwemwateren)

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 8 januari 2009

Inhoudsopgave blz.

1. Algemeen 1

2. Kern van de richtlijn 1

3. Inhoud van het wetsvoorstel 4

4. Toezicht en handhaving 5

5. Gevolgen van het wetsvoorstel 6

1. Algemeen

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de inbreng van de leden van de verschillende fracties. In deze nota naar aanleiding van het verslag ga ik, mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, in op de vragen en opmerkingen in het verslag, waarbij zoveel mogelijk de volgorde van het verslag is gevolgd. Op enkele punten is van de volgorde afgeweken, waar behandeling van een vraag in samenhang met een elders in het verslag opgenomen onderwerp meer voor de hand ligt. Bij deze nota is een nota van wijziging gevoegd.

2. Kern van de richtlijn

De leden van de CDA-fractie vroegen in het kader van de mogelijkheden om zwemwaterlocaties onder te verdelen of te groeperen of de verschillende Randmeren worden gegroepeerd en hoeveel monsters per jaar bij benadering voor een groep nodig zijn.

Het bevoegde gezag voor zwemwaterlocaties langs de Randmeren, Rijkswaterstaat, is op dit moment niet voornemens locaties langs de Randmeren te groeperen. Er wordt namelijk niet voldaan aan de voorwaarde van aaneengeslotenheid van locaties ook verschillen de risicofactoren per locatie.

Wanneer aan de voorwaarden van groeperen wordt voldaan kunnen gegroepeerde locaties als één locatie worden beschouwd bijvoorbeeld voor de monitoringsinspanning. Het minimaal te nemen monsters is 6, omdat er minimaal één monster voorafgaande aan het badseizoen wordt gemeten en minimaal één keer in de maand, bij een Nederlands badseizoen van 5 maanden.

Voorts vroegen de leden van de CDA-fractie hoeveel manuren naar verwachting zijn gemoeid met het verzamelen van monitoringsgegevens en de halfjaarlijkse rapportage over zwemwateren richting de Europese Commissie. Zij vroegen tevens of een tweejaarlijkse rapportage voor het nationale publiek niet zinvoller zou zijn dan de vereiste halfjaarlijkse rapportage aan Brussel. Tevens vroegen zij welk doel wordt gediend met het rapporteren aan Europese Commissie van «een tijdelijke schorsing van het tijdschema voor controles in abnormale situaties». Ook wilden zij graag dat de Kamer wordt geïnformeerd over de ontwikkeling van benodigde aantallen fte’s voor administratie van de uitvoering van deze richtlijn, in het bijzonder die gerelateerd aan de rapportageverplichtingen richting de Commissie.

De inschatting van de toename van het aantal benodigde manuren (fte’s) voor de rapportageverplichtingen welke volgen uit de richtlijn is niet goed te geven. De verwachting is dat de toename van de benodigde manuren voor rapportage van de nieuwe richtlijn zeer beperkt is ten opzichte van de benodigde manuren voor rapportage van gegevens onder de oude richtlijn. Dit vanwege een efficiënt digitaal systeem dat zal worden gebruikt en dat voorheen niet bestond. Daarnaast zijn de gegevens die gerapporteerd worden aan de Europese Commissie noodzakelijk voor de correcte uitvoering van het nationale zwemwaterbeleid. Er worden dus geen extra gegevens verzameld voor de rapportage aan de Europese Commissie. De rapportage over de kwaliteit van het zwemwater aan het nationale publiek vindt gedurende het zwemseizoen continu plaats. Met deze informatie kan de burger zich goed informeren of en waar hij of zij wil gaan zwemmen.

Rapporteren aan de Europese Commissie over «tijdelijke schorsingen van het tijdschema voor controles in abnormale situaties» heeft als doel de Commissie te informeren waarom afwijkingen van het schema zijn voorgekomen. De Commissie heeft deze gegevens nodig om een correcte beoordeling van de zwemwaterkwaliteit te kunnen maken.

De leden van de SP-fractie vroegen welke meetmethoden en rekenmodellen gebruikt worden bij het bepalen van de zwemwaterkwaliteit en of deze voor de hele Europese Unie identiek zijn. Zij stelden dat de methoden nogal eens verschillen per land en in de praktijk voor rechtsonzekerheid en tijdrovende contra-expertise kunnen zorgen.

In de bijlage I van de richtlijn worden meetmethoden voorgeschreven. Het gaat daarbij om referentiemethoden voor analyse welke zijn vast gelegd in ISO standaarden. Deze methoden gelden voor de hele Europese Unie. In de praktijk zal er geen rechtsonzekerheid ontstaan of tijdrovende contra-expertise nodig zijn.

De leden van de SP-fractie merkten op dat er door de voorgestelde wijziging sprake is van beperking van parameters waarop de kwaliteit van het zwemwater wordt beoordeeld die met name ingegeven wordt door kostenbesparing. Zij vroegen daarom of deze parameters voor de hele Europese Unie gelijk zijn of dat er sprake is van gebiedsspecifieke parameters. Ook vroegen zij welke parameters komen te vervallen en of deze niet specifiek iets over de kwaliteit van het Nederlandse zwemwateren aan kunnen tonen.

In tegenstelling tot wat de SP-fractie opmerkt, is niet de reductie in kosten de reden voor de beperking in de te meten parameters, maar is voortschrijdend inzicht in de kwaliteit van zwemwater de reden. In 2003 heeft de Europese Commissie samen met het voorstel voor de nieuwe zwemwaterrichtlijn een communicatie gepubliceerd (COM(2002) 581 final – 2002/0254(COD)) waarin de Commissie aangeeft dat de wijziging van het aantal te meten parameters twee redenen heeft. Ten eerste is op basis van beoordelingen van monitoringsuitkomsten en trends gebleken dat de microbiologische vervuiling in bijna alle gevallen de limiterende factor is voor het bereiken van een goede zwemwaterkwaliteit. Ten tweede is de Kaderrichtlijn Water (KRW) (2000/60/EG) geïntroduceerd welke een uitgebreid chemisch en biologische monitoringsnetwerk voorschrijft dat reeds veel inzicht geeft in de kwaliteit van het oppervlaktewater. Daarom verplicht de nieuwe richtlijn slechts tot het meten van twee parameters zonder dat het risico voor de burger wordt vergroot. Een bijkomend voordeel is reductie van kosten en het minimaliseren van dubbele meetinspanningen.

De in de richtlijn voorgeschreven parameters gelden voor alle lidstaten; er zijn geen gebiedspecifieke parameters. De vervallen parameters uit de oude zwemwaterrichtlijn zijn de volgende: bacteriën van de Coligroep, faecale bacteriën van de Coligroep, faecale streptokokken, salmonellae, entro-virussen, zuurgraad, kleur, olie, oppervlakte actieve stoffen (schuim), fenolen, doorzicht, opgeloste zuurstof, vuil, ammonia, stikstof, pesticiden, zware metalen, cyanide, nitraat en fosfaat.

De leden van de SP-fractie vroegen of er niet beter te allen tijden een zwemverbod boven een negatief zwemadvies valt te prefereren als sprake is van een «slechte» beoordeling van het zwemwater, nu de richtlijn de ruimte biedt voor deze keuze. Zij vroegen daarnaast in welke gevallen een negatief zwemadvies redelijker is dan een zwemverbod.

Zowel het uitbrengen van een negatief zwemadvies, als het opleggen van een zwemverbod hebben als doel het voorkomen dat burgers gaan zwemmen als de kwaliteit van het water onvoldoende is. Onderscheid bij de keuze voor het een of andere instrument kan gemaakt worden op grond van de ernst van de situatie. Bij situaties waarin zwemmers bloot zouden worden gesteld aan milde gezondheidsklachten ligt de keuze voor een negatief zwemadvies in de rede. In situaties waarin zich ernstige risico’s voor de gezondheid kunnen voordoen, zal de keuze voor een zwemverbod worden gemaakt. Gedeputeerde staten zijn bevoegd om de inschatting te maken van de ernst van de gezondheidsrisico’s. Zij zullen daarbij ook rekening houden met locatiespecifieke omstandigheden.

De leden van de SP-fractie wilden geïnformeerd worden over hoe de burger zal worden betrokken bij het opstellen van zwemwaterlocaties, of deze vergelijkbaar is met de participatie op gond van de Wet ruimtelijke ordening en welke status deze consultatie vervolgens heeft. Zij vroegen of actieve betrokkenheid van de burger tijdens de onverplichte consultatiefase gevolgen zal hebben voor het recht op bezwaar en beroep.

De verplichting uit de richtlijn voor het betrekken van burgers bij het aanwijzen van zwemwaterlocaties is wettelijk verankerd door de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht verplicht te stellen. Burgers hebben dan inspraak op ontwerpbesluiten van gedeputeerde staten voor de aanwijzing van zwemwaterlocaties.

In het kader van Inspraak Nieuwe Stijl waarover u eerder bent geïnformeerd1 wordt gekeken hoe burgers al in een eerdere fase, als er pas sprake is van een voornemen, kunnen worden betrokken bij besluitvorming van overheden. Belangrijke uitkomst van het voorbeeldproject in dat kader is dat burgers het wenselijk achten reeds bij de inventarisatie van potentiële zwemwaterlocaties door gedeputeerde staten betrokken te worden. Hoe de consultatie er precies uit zal zien, bepalen de provincies. Daarbij zal ook gekeken worden naar ervaringen die reeds zijn opgedaan met consultatie in het kader van besluiten die genomen worden op grond van andere regelingen, waaronder de Wet ruimtelijk ordening. Participatie door burgers tijdens de consultatiefase zal geen gevolgen hebben voor het recht op bezwaar en beroep.

De leden van de VVD-fractie constateerden dat in de memorie van toelichting wordt aangegeven dat Nederland reeds in 2007 is begonnen met het opstellen van zwemwaterprofielen waarvoor de kosten nu globaal worden geschat op € 5000 tot € 10 000 per locatie. De leden vroegen of er sprake is geweest van een kosten-batenanalyse en wat de verwachte jaarlijkse kosten zijn. Tenslotte vroegen zij wat de verwachting is voor de verbetering van de waterkwaliteit, en van de positieve effecten op de volksgezondheid.

Er is geen kosten-batenanalyse uitgevoerd voor het opstellen van de zwemwaterprofielen, omdat het een verplichting uit de richtlijn betreft die moet worden uitgevoerd. Wel is in Nederland gekeken naar het zo kostenefficiënt mogelijk opstellen van het zwemwaterprofiel. Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van gegevens die reeds beschikbaar zijn over zwemwaterlocaties. Slechts bij het ontbreken van informatie zullen extra gegevens moeten worden verzameld. Omdat op de ene locatie een complexere situatie kan bestaan dan op een andere locatie, waardoor een uitgebreidere analyse benodigd kan zijn. Daarnaast is de frequentie waarmee een zwemwaterprofiel herzien moet worden afhankelijk van de klasseindeling. Hierdoor is het niet mogelijk om een goede inschatting te maken van de jaarlijkse kosten. Het zwemwaterprofiel heeft tot doel om het mogelijk te maken goede en gerichte maatregelen te kunnen nemen die door een daaruit volgende maximale verbetering van de kwaliteit van het zwemwater de risico’s voor volksgezondheid tot een minimum beperkt.

De leden van de VVD-fractie vroegen waarom de kwaliteit van zwemwater op Europees niveau geregeld moet worden.

De Europese Commissie heeft deze richtlijn opgesteld met het doel om uniforme waterkwaliteitseisen voor het zwemmen in oppervlaktewateren te regelen. De richtlijn wordt geacht een bijdrage te leveren aan het beschermen van de zwemmer tegen de risico’s van zwemmen in water met een onvoldoende kwaliteit. De reden waarom het regelen hiervan op Europees niveau wenselijk is, is dat water zich niet houdt aan grenzen evenals de effecten van verontreiniging op deze wateren dat niet doen. Ook burgers verplaatsen zich van het ene land naar het andere land, bijvoorbeeld tijdens hun vakantie. Eenduidige eisen aan kwaliteit van alle zwemwateren in Europa bieden transparantie voor de (Europese) burgers. Voor het overige verwijs ik naar het BNC-fiche waamee de Tweede Kamer reeds eerder is geïnformeerd (Kamerstukken 2002/03, 22 112, nr. 255, p. 11).

3. Inhoud van het wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie constateerden dat de Europese richtlijn bepaalt dat ook de burgers betrokken dienen te worden bij de besluitvorming over de aanwijzing van zwemwater. De leden vroegen om een nadere toelichting hoe de procedure voor het aanwijzen van zwemwateren er uit komt te zien en hoe deze inspraak en betrokkenheid van het publiek bij de besluitvorming over de aanwijzing van zwemwateren in de praktijk gestalte gaat krijgen.

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het onder paragraaf twee gegeven antwoord op de vraag over dit aspect van de leden van de SP-fractie.

De leden van de SP-fractie constateerden dat zij in het wijzigingsvoorstel een brij aan verantwoordelijkheden zien ontstaan, omdat elke bestuurslaag wel een vorm van bemoeienis met het zwemwater heeft. Zij vroegen daarom of de regering het gevaar van bureaucratie onderkent en of het niet verstandiger is om de eindverantwoordelijkheid voor beheer en verantwoordelijkheid bij één instantie neer te leggen, namelijk bij de provincie dan wel het waterschap.

Ik heb bij het opstellen van het wetsvoorstel zoveel als mogelijk aangesloten bij de huidige verdeling van verantwoordelijkheden op het terrein van het zwemwaterbeheer en het algemene waterbeheer. Het (zwem)waterbeheer is een samenspel van activiteiten van verschillende bestuurslagen in Nederland is waarbij de rijksoverheid verantwoordelijk is voor de rijkswateren en voor het nationale beleidskader en de strategische doelen voor het waterbeheer in Nederland, waaronder het zwemwaterbeheer. De provincie is onder meer verantwoordelijk voor een regionaal beleidskader en voor strategische doelen op regionaal niveau. De waterbeheerder is verantwoordelijk voor het operationele deel. Er is hier dan ook sprake van een duidelijke afbakening van verantwoordelijkheden.

De leden van de VVD-fractie constateerden dat de Raad van State zich afvroeg of de regeling niet eenvoudiger zou kunnen. De leden vroegen daarom hoe de afstemming tussen de verschillende bestuursorganen verloopt en welk bestuursorgaan hierbij leidend is.

Zoals ik hierboven op een vraag van de leden van de SP-fractie reeds antwoordde, is bij het opstellen van het wetsvoorstel zo veel als mogelijk aangesloten bij de huidige verdeling van verantwoordelijkheden op het terrein van het (zwem)waterbeheer. De afstemming tussen de verschillende betrokken bestuursorganen verloopt, zoals vastgelegd in het wetsvoorstel, door overdracht van informatie en door het voeren van overleg. Gedeputeerde staten zijn het coördinerende bestuursorgaan bij de uitvoering van het zwemwaterbeleid.

4. Toezicht en handhaving

De leden van de SP-fractie constateerden dat door het wetsvoorstel zowel de VROM-Inspectie (VI) als de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) een rol zullen gaan spelen in de toezicht en handhaving en er daardoor onduidelijkheid zal zijn over de bevoegdheidsverdeling.

Het toezicht op de uitvoering en handhaving van de in dit wetsvoorstel geregelde onderwerpen zal door zowel de VI als de IVW worden uitgevoerd. Er is daarbij sprake van een duidelijke rolverdeling. De provincie zal in eerste instantie toezicht houden op zwemwater daar waar het de veiligheidsaspecten uit de Whvbz betreft. De waterbeheerder is toezichthouder als het gaat om de waterkwaliteit in het licht van de Wwh en in de nabije toekomst de Waterwet.

De beide inspecties vervullen daarnaast een interbestuurlijke toezichtrol. De VI als het gaat om het toezicht op de provincie in de hiervoor beschreven rol en IVW als toezichthouder op de waterbeheerder. Samenwerking in het toezicht is bedoeld om elkaars oog en oor functie te kunnen vervullen. Van overlappende bevoegdheden is daarom geen sprake.

De leden van de SP-fractie vroegen voorts welke prioriteit zal worden gegeven aan toezicht en handhaving van de zwemwaterregelgeving en hoeveel fte hiervoor beschikbaar zal worden gesteld door de inspecties.

Het tijdig voldoen aan internationale verplichtingen en de verantwoording daarover richting Brussel heeft een hoge prioriteit bij de inspecties. Bij het beschikbaar stellen van capaciteit wordt tevens rekening gehouden met de gefaseerde invoering van het wetsvoorstel. Een aantal verplichtingen zal immers pas later ingaan.

Voor het komend jaar zal de VI daarom niet meer capaciteit beschikbaar moeten stellen dan voorheen al is geraamd. Het betreft één fte die ter beschikking staat voor het toezicht op uitvoering en handhaving van regelgeving die gerelateerd is aan water. Deze zal in eerste instantie nodig zijn voor het toezicht op de aanwijzing van zwemwaterlocaties en het instellen van een zwemverbod of uitbrengen van een negatief zwemadvies. Naarmate er meer verplichtingen worden uitgevoerd zal ook meer capaciteit beschikbaar worden gemaakt voor het toezicht.

IVW voert een risicoanalyse uit op basis waarvan haar inspectieprogramma tot stand komt. In de voorlopige planning van inspectieonderzoeken voor 2010 is een inspectieonderzoek opgenomen naar zwemwaterbeheer. In 2009 is zwemwater niet geprogrammeerd. In het kader van de prioriteit van het tijdig voldoen aan Europese verplichtingen zal zwemwater alsnog worden meegenomen in haar programma.

5. Gevolgen van het wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie constateerden dat in de memorie van toelichting staat toegelicht dat dit wetsvoorstel niet leidt tot administratieve lasten voor burgers en bedrijven omdat de verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden in het wetsvoorstel zijn neergelegd bij bestuursorganen. De leden vroegen bevestiging van de regering dat dit ook geldt voor particuliere beheerders van zwemwateren. Tevens vroegen zij welke rol gedeputeerde staten spelen bij het al dan niet aanwijzen van een particulier natuurbad als zwemwater en een waterschap bij het beheer van dergelijke zwemwateren.

Dit wetsvoorstel zal geen extra administratieve lasten met zich meebrengen voor particuliere beheerders van zwemwateren. Er worden immers geen extra taken bij particuliere beheerders neergelegd.

De richtlijn maakt geen onderscheid tussen particuliere en publieke zwemgelegenheden. Gedeputeerde staten wijzen alle zwemwaterlocaties aan die voldoen aan de omschrijving van een zwemwater uit de richtlijn, ook als deze worden beheerd door een particuliere partij. Een locatie voldoet aan de omschrijving van zwemwater indien er een groot aantal zwemmers zijn of kunnen worden verwacht. Bij het bepalen van een groot aantal worden onder andere de aanwezigheid van faciliteiten voor zwemmers en ruimtelijke aspecten meegenomen. Een en ander staat toegelicht in paragraaf 5.2 van het algemeen deel van de memorie van toelichting.

Het waterschap is verantwoordelijk voor de uitvoering van een aantal verplichtingen uit de richtlijn, ook op zwemwaterlocaties die in particulier beheer zijn. Deze verplichtingen zijn onder andere het opstellen van een zwemwaterprofiel van een locatie en het nemen van monsters op die locatie.

De leden van de CDA-fractie vroegen of de classificatie van zwemwateren (slecht, aanvaardbaar, goed, uitstekend) overeen komt met de KRW-doelen. Daarnaast wilden de leden graag een duidelijker indicatie krijgen van de extra kosten die de waterkwaliteitsbeheerders (Rijkswaterstaat en de waterschappen) per jaar moeten maken in het kader van de uitvoering van de zwemwaterrichtlijn. Daarbij vroegen de leden om een uitsplitsing tussen de maatregelen die mede gefinancierd worden uit de toch te maken kosten voor de uitvoering van de KRW en de kosten die daar extra bij komen in het kader van de zwemwaterrichtlijn.

De Kaderrichtlijn Water (KRW) (artikel 6) verplicht Nederland tot het instellen van een Register van Beschermde Gebieden. Zwemwateren dienen opgenomen te zijn in dit register. Ten aanzien van het realiseren van de doelstellingen van beschermde gebieden stelt de KRW dat daaraan uiterlijk in 2015 moet zijn voldaan of op een ander tijdstip wanneer dit in communautaire wetgeving is aangegeven. Het jaar 2015 genoemd in de KRW komt overeen met de termijn voor het realiseren van de doelstellingen uit de zwemwaterrichtlijn. Eén van de doelstellingen uit de kaderrichtlijn water is dat voldaan moet worden aan de doelstellingen welke gelden voor de zwemwaterrichtlijn. De maatregelen voor de verbetering van de zwemwaterkwaliteit zijn dan ook een integraal onderdeel van de maatregelen in het kader van de KRW (zie bijlage VI van de KRW). De kosten welke gemoeid zijn met de uitvoering van de maatregelen in het kader van de KRW zijn u reeds bij brief meegedeeld door de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (Kamerstukken II 2007/08, 27 625 nr. 119) en het bij die brief bijgevoegde rapport opgesteld door het Planbureau voor de Leefomgeving«Kwaliteit voor later. Ex ante evaluatie Kaderrichtlijn Water» (Publicatienr. 500140001). U wordt nog door de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat geïnformeerd over de maatregelen in het kader van de KRW met behulp van het ontwerp Nationaal Waterplan waarvan de nationale stroomgebiedbeheerplannen een bijlage zijn.

De extra kosten die de waterkwaliteitsbeheerders per jaar maken zullen nauwelijks stijgen, vergeleken met de kosten die gemaakt worden voor de uitvoering van het huidige zwemwaterbeleid, welke volgt uit de bestaande Europese zwemwaterrichtlijn uit 1976 en met de totale kosten welke gemoeid zijn met het nationale waterbeleid. De enige extra kosten ten opzichte van die welke volgen uit bestaande verplichtingen zijn van het opstellen van zwemwaterprofielen. De initiële kosten daarvoor bedragen in totaal ongeveer € 5 miljoen.

De leden van de CDA-fractie vroegen voorts of een lidstaat zelf mag bepalen hoe aan adequate informatie voorziening wordt vormgegeven en of het voorstel van de Europese Commissie met betrekking tot de tekens en symbolen die bij de informatievoorziening worden gebruikt bindend zijn.

Het voorstel van de Europese Commissie voor het symbool dat voor de informatievoorziening wordt gebruikt is bindend. De richtlijn schrijft in artikel 12 het gebruik van dit symbool voor en biedt geen keuzemogelijkheid voor de lidstaat om daarvan af te wijken. Voor het overige is het Nederland vrij om de informatievoorziening vorm te geven binnen de kaders van de zwemwaterrichtlijn (artikel 12).

De leden van de CDA-fractie constateerden dat in het wetsvoorstel in de procedure die leidt tot vaststelling van de plannen, aan de waterbeheerders (voor de regionale wateren zijn dit de waterschappen en voor de rijkswateren Rijkswaterstaat) een adviesrol is toegekend. De leden van de CDA-fractie vroegen of de constructie waarin beslisbevoegdheid en financiering met betrekking tot de aanwijzing van zwemwaterlocaties, het nemen van maatregelen, de bemonstering en het opstellen van profielen bij verschillende bestuursorganen liggen, namelijk waterschappen, Rijkswaterstaat en provincies, voldoende waarborgen biedt voor een goede belangenafweging van kosten en baten.

Hetgeen de leden van de CDA-fractie stellen geldt alleen voor regionale wateren. Voor rijkswateren wordt zowel het vaststellen van de functie zwemwater als het operationele waterbeheer uitgevoerd door de Minister van Verkeer en Waterstaat. Voor de verantwoordelijkheidsverdeling voor de regionale wateren sluit het wetsvoorstel aan bij de geldende verantwoordelijkheidsverdeling van het waterbeheer. De provincie is verantwoordelijk voor een regionaal beleidskader en voor strategische doelen op regionaal niveau. De waterbeheerder (het waterschap) is verantwoordelijk voor het operationele deel. Ik ben van mening dat dit systeem voldoende waarborgen biedt voor een goede belangenafweging van kosten en baten, omdat alle betrokken partijen bij de beslissing betrokken zijn.

De leden van de CDA-fractie vroegen of de regering kan aangeven of voor alle Nederlandse wateren waar op dit moment zwemmen is toegestaan de gevraagde kwaliteitsstatus in 2015 gehaald kan worden en zo nee, voor welke wateren dit mogelijk problemen zal opleveren en waarom.

Alle betrokken partijen streven er naar om voor alle aangewezen zwemwaterlocaties de minimaal benodigde kwaliteitsstatus te halen. De afgelopen jaren hebben de waterbeheerders zich ingespannen om met behulp van monitoring en het opstellen van zwemwaterprofielen inzicht te krijgen op welke locaties extra inspanningen nodig zijn. De minimale klasse hoeft pas in 2015 behaald te zijn. Dit geeft genoeg tijd om daar waar nodig extra inspanningen te plegen. De uitvoering van het eerste stroomgebiedbeheerplan geeft hier de mogelijkheid toe.

De leden van de CDA-fractie vroegen wat de consequenties zijn van de beoordeling of een locatie een zwemwater is voor niet-aangewezen locaties en het verdwijnen of bijkomen van aangewezen locaties.

Een locatie wordt aangemerkt als potentieel zwemwater als het voldoet aan in de richtlijn vastgestelde criteria. Hieraan ligt een beoordeling ten grondslag van gedeputeerde staten en de waterbeheerder. De beoordeling van zwemwater wordt beschreven in paragraaf 5.2 van het algemeen deel van de memorie van toelichting. Indien een locatie in eerste instantie wel wordt aangemerkt als een potentiële zwemwaterlocatie maar vervolgens niet als zodanig wordt aangewezen, wordt op grond van artikel 10b, vijfde lid, een zwemverbod ingesteld dan wel een negatief zwemadvies uitgebracht.

De ervaring uit de praktijk leert dat jaarlijks de lijst met locaties met zo’n 10 locaties wijzigt. De verwachting is dat dit aantal door deze wetswijziging niet zal veranderen.

Tot slot vroegen de leden van de CDA-fractie of met de recente ontwikkeling van stadsstranden langs grote rivieren en gezien de naar verwachting steeds warmer wordende zomers in Nederland de regering inzicht heeft in de mogelijkheden om grote rivieren als zwemwater aan te merken. De leden vroegen ook onder welke voorwaarden het bijvoorbeeld mogelijk is om drijvende bad- en zweminrichtingen zoals die in de Maas in Rotterdam tot in de jaren ’20 van de vorige eeuw hebben gelegen weer in gebruik te laten nemen, voor zover het de waterkwaliteit betreft. Daarbij constateerden de leden dat na decennialange afwezigheid weer zalmen zwemmen in de grote rivieren en zij vroegen of zwemmen voor mensen weer zal worden toegestaan.

Een belangrijke functie van de grote rivieren in Nederland is de scheepvaart. Uit veiligheidsoogpunt is zwemmen in grote rivieren dan ook sterk af te raden. De waterkwaliteit schoot in de drijvende badinrichtingen in de jaren 20 ernstig tekort. De kwaliteit van de grote rivieren is sindsdien sterk verbeterd, maar thans is de bacteriologische kwaliteit in grote rivieren nog niet overal voldoende om zwemmen mogelijk te maken. Mochten zowel de veiligheid als de waterkwaliteit het heropenen van zwemwaterlocaties als bedoeld in uw vraag niet belemmeren, dan is aanwijzing mogelijk als de locatie aan de overige voorwaarden uit de richtlijn voldoet zoals de aanwezigheid van een groot aantal zwemmers.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer


XNoot
1

Kamerstukken II 2007/08, 31 527, nr. 3.