Gepubliceerd: 24 juni 2008
Indiener(s): Wouter Bos (viceminister-president , minister financiƫn) (PvdA)
Onderwerpen: burgerlijk recht economie financieel toezicht financiƫn organisatie en beleid overige economische sectoren recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31468-6.html
ID: 31468-6

31 468
Herstel van wetstechnische gebreken in de Wet op het financieel toezicht en een aantal andere wetten (Reparatiewet Wft)

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 24 juni 2008

De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave blz.

I. Algemeen 1

II. Artikelsgewijs 2

I. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot herstel van wetstechnische gebreken in de Wet op het financieel toezicht en een aantal andere wetten (Reparatiewet Wft) en van het advies van de Raad van State. Zij zijn verheugd dat de belangrijkste opmerkingen van de Raad van State in deze versie door de regering zijn overgenomen. Deze leden kunnen zich in grote lijnen vinden in dit wetsvoorstel dat naar hun mening vooral technisch van aard is.

In dit wetsvoorstel zijn deels bepalingen opgenomen ter regeling van een aantal onderwerpen waarvoor tijdelijke regelingen zijn getroffen. Deze zijn dus niet, zoals de andere wijzigingen, volledig technisch van aard. Zijn er in de ogen van de regering toch wijzigingen die niet voortvloeien uit de reparatiewet, maar wel inhoudelijk van aard zijn? Indien dit het geval is, zien genoemde leden dit gaarne toegelicht.

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie of er na mei 2007, het moment waarop het meldpunt Wft werd gesloten, nog omissies zijn gerapporteerd. Zo ja, op welke wijze worden deze verwerkt in de Wft? Zo neen, op welke wijze kunnen nu (en in de toekomst) eventuele omissies in de Wft aan de orde worden gesteld? Is er daarnaast nog sprake van omissies in de lagere Wft-regelgeving, zoals in AMvB’s, ministeriële regelingen en toezichthouderregels?

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze rekening wordt gehouden met het ontstaan van mogelijke nieuwe omissies door nieuwe aanpassingen van de Wft, zoals bijvoorbeeld door de invoering van de Wet wijziging boetestelsel financiële wetgeving (Kamerstukken II, 2007–2008, 31 458).

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot herstel van wetstechnische gebreken in de Wft en een aantal andere wetten. Ondanks het feit dat deze leden het nut van dit wetsvoorstel inzien hebben zij nog enkele vragen.

In het wetsvoorstel wordt melding gemaakt van de openstelling van het meldpunt Wft tot mei 2007. Sindsdien is meer dan een jaar verstreken. De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering aan te geven welke omissies er na sluiting van het meldpunt zijn gemeld (of gebleken) en hoe die in dit wetsvoorstel zijn geadresseerd. Zijn er na aanbieding van dit wetsvoorstel aan de Kamer al weer nieuwe omissies gebleken? Zo ja, wanneer kan er een nota van wijziging worden verwacht?

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of de regering bereid is het meldpunt weer te openen, zodat nieuwe omissies wederom op een eenvoudige en transparante wijze kunnen worden gemeld en geraadpleegd? Zo neen, waarom niet?

In het wetsvoorstel lijkt ook sprake te zijn van herstel van omissies ontstaan in verband met de implementatie van de Europese richtlijn markten voor financiële dienstverlening (MiFID) in de Wft. De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering wederom aan te geven om welke omissies het gaat. Worden er ook omissies verband houdende met de MiFID niet met dit wetsvoorstel gerepareerd? Zo ja, op welke wijze zal dan in reparatie van die omissies worden voorzien?

Naast omissies in de Wft, zullen er ook omissies in AMvB’s, ministeriële regelingen en toezichthouderregels moeten worden gerepareerd. De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering aan te geven om welke omissies het daarbij gaat. Kan de regering voorts aangeven wat de planning en stand van zaken is bij reparatie van die lagere regelgeving? Is de regering bereid om, net zoals bij de totstandkoming van de Wft, de te repareren AMvB’s voorafgaand aan de vaststelling aan de Kamer toe te zenden?

Door de gelijktijdige behandeling van het onderhavige wetsvoorstel en de vele andere wetsvoorstellen tot wijziging van de Wft is de kans aanzienlijk (toegenomen) dat niet-toereikende samenloopbepalingen tot nieuwe omissies zullen leiden. Kan de regering aangeven aan de leden van de VVD-fractie hoe zij dergelijke omissies denkt te kunnen voorkomen? Kan de regering daarbij tevens aangeven wat de thans verwachte inwerkingtredingdatum is van alle wetgevingstrajecten die zijn opgenomen in het begin dit jaar aan de Kamer aangeboden wetgevingsprogramma?

II. Artikelsgewijs

De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen die voortvloeien uit de Tijdelijke regeling invoering Wft.

Artikel I, onderdeel FF

In de huidige Wft is momenteel sprake van een beperking wat betreft de mogelijkheid om in beroep te gaan tegen het besluit van de goedkeuring van een prospectus door de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Die beperking zou er volgens de memorie van toelichting niet moeten zijn. Waarom niet, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Hebben zich wat dit betreft problemen voorgedaan sinds de invoering?

Artikel I, onderdeel GGG

Door de voorgestelde uitbreiding van het begrip effect zullen hier meer financiële instrumenten onder vallen. De leden van de CDA-fractie vragen om hoeveel instrumenten dit gaat en wat de precieze consequenties zijn.

Artikel I, onderdeel ZZZZ

Het eerste lid van artikel 3:115 van de Wft is volgens de memorie van toelichting te algemeen geformuleerd. Deze bepaling (van toepassing bij een fusie) zou alleen moeten gaan om overdrachten door een verzekeraar met een zetel in Nederland. De leden van de CDA-fractie vragen wat de problemen zijn geweest met deze te ruime formulering.

Artikel II, onderdeel B

Opgemerkt wordt dat in de huidige Wft ten onrechte de mogelijkheid ontbreekt voor de toezichthouder om een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete of last onder dwangsom openbaar te maken. Waarom is dit ten onrechte, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Wat is het huidige kader voor openbaarmaking?

Artikel II, onderdeel C

Dit artikelonderdeel heeft betrekking op de omzetting van een noodregeling in een faillissement. Het is de bedoeling geweest dat een drietal artikelen van de Faillissementswet (212m, 213f en 213gg) ook toeziet op de omzetting voor 1 januari 2007. De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre het wenselijk is om dit in nieuwe wetgeving op te nemen, terwijl deze datum al enige tijd is verstreken. Wat zijn de mogelijke consequenties?

De leden van de CDA-fractie en van de VVD-fractie maken van de gelegenheid gebruik om vragen te stellen en opmerkingen te maken over mogelijke reparaties van twee artikelen van de Wft die niet in dit wetsvoorstel zijn meegenomen.

Artikel 4:63 Wft

Zowel de leden van de CDA-fractie als van de VVD-fractie wijzen erop dat artikel 4:63 de verplichting voor verzekeraars bevat om het voor cliënten mogelijk te maken de verzekering binnen 30 dagen op te zeggen, schriftelijk of door middel van een duurzame drager.

Het Verbond van Verzekeraars heeft opgemerkt dat bij de oorspronkelijke behandeling van de Wft is toegezegd dat slechts één van beide manieren zou volstaan. Wat is het standpunt van de regering, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De vraag is opgeworpen of verzekeraars verplicht zijn beide mogelijkheden aan te bieden. Ambtelijk Financiën heeft destijds geantwoord dat bedoeld is dat een van de twee mogelijkheden wordt gebruikt en dat zulks in het kader van de reparatie van de Wft zou worden aangepast. Deze reparatie is echter niet in het onderhavige wetsvoorstel terug te vinden. De leden van de VVD-fractie vragen of dit nog wel de bedoeling is of dat dit er bewust is uitgehouden.

Artikel 5:70 Wft

Artikel 5:70 treedt in werking op het moment dat een naamloze vennootschap met zetel in Nederland 30% van de aandelen in handen heeft. Dan is zij verplicht een bod te doen op dat bedrijf. De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze hieraan uitvoering is gegeven bij conglomeraten en groepsmaatschappijen. Heeft dit problemen opgeleverd sinds de invoering van de Wft? Hoe staat de regering tegenover een«disaggregation rule» in deze gevallen?

In artikel 5:70, dat het verplicht bod regelt, is geen «disaggregation rule» opgenomen. Dit heeft tot gevolg dat de artikel 1:1 Wft-definitie «personen waarmee in onderling overleg wordt gehandeld» onverkort van toepassing is, hetgeen betekent dat rechtspersonen of vennootschappen die met elkaar deel uitmaken van een groep in elk geval geacht worden in onderling overleg te handelen. Dat betekent in concreto dat indien en zodra binnen een groep een belang wordt gehouden in een naamloze vennootschap met zetel in Nederland van tenminste 30% een verplicht bod moet worden uitgebracht (tenzij een vrijstellingsregel van toepassing is, zoals bijvoorbeeld het eerbiedigen van belangen die voor inwerkingtreding al opgebouwd waren). Dit ondanks het feit dat binnen diezelfde groep bij verschillende groepsmaatschappijen aandelenpakketten aanwezig zijn, zonder dat gesproken kan worden van een handelen in onderling overleg. Integendeel, want groepen moeten intern juist een duidelijk onderscheid tussen eigen en derden gelden maken: daarvoor zijn er verschillende (vermogens)beheerders, wordt een ander stembeleid gehanteerd en zijn «Chinese Walls» tussen eigen en derden gelden ingesteld. Van een samenwerken met het doel het verwerven van overwegende zeggenschap in een naamloze vennootschap of, in samenwerking met de doelvennootschap, het dwarsbomen van een aangekondigd openbaar bod, is dus geen sprake. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat, teneinde deze omissie te repareren, in artikel 5:70 een uitzondering zou moeten worden opgenomen conform artikel 5:45, lid 10, zodat de holdings van beleggingsinstellingen en bewaarders van beleggingen van fondsen voor gemene rekening, indien zij een van de groep en van elkaar onafhankelijk beleid voeren, niet bij elkaar opgeteld behoeven te worden voor het bepalen of er sprake is van een biedplicht.

De voorzitter van de commissie,

Blok

De griffier voor dit verslag,

Clemens


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Vendrik (GL), Blok (VVD), voorzitter, Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Weekers (VVD), Gerkens (SP), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Luijben (SP), Kalma (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (CU), Van der Burg (VVD), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Heerts (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Tang (PvdA) en Vos (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Halsema (GL), Remkes (VVD), Jonker (CDA), Aptroot (VVD), Van Gerven (SP), De Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Mastwijk (CDA), De Krom (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Pechtold (D66), Kant (SP), Ulenbelt (SP), Van der Veen (PvdA), Smilde (CDA), Anker (CU), Nicolaï (VVD), De Roon (PVV), Van Dam (PvdA), Smeets (PvdA), Karabulut (SP), Thieme (PvdD), Heijnen (PvdA) en Roefs (PvdA).