Gepubliceerd: 20 mei 2008
Indiener(s): Wouter Bos (viceminister-president , minister financiƫn) (PvdA)
Onderwerpen: burgerlijk recht economie financieel toezicht financiƫn organisatie en beleid overige economische sectoren recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31468-3.html
ID: 31468-3

31 468
Herstel van wetstechnische gebreken in de Wet op het financieel toezicht en een aantal andere wetten (Reparatiewet Wft)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

De Wet op het financieel toezicht (Wft) is op 1 januari 2007 in werking getreden. Zoals te verwachten bij een wetgevingsoperatie van deze omvang, is in de wet een aantal onjuiste verwijzingen, verschrijvingen en omissies geslopen. Deze konden tot mei 2007 worden gemeld bij het Meldpunt Wft op de website van het Ministerie van Financiën. De gebreken in de Wft worden in twee fasen hersteld. Bij de reparatiewet Wft – het onderhavige wetsvoorstel – worden de verschrijvingen, onjuiste verwijzingen en technische omissies hersteld in de Wft en een aantal andere wetten. Voorts worden in dit wetsvoorstel bepalingen opgenomen ter regeling bij wet van een aantal onderwerpen waarvoor op grond van artikel 176 van de Invoerings- en aanpassingswet Wet op het financieel toezicht (I&A-wet Wft) in de Tijdelijke regeling invoering Wft tijdelijke regelingen zijn getroffen. De betreffende artikelen van de Tijdelijke regeling invoering Wft hebben gegolden vanaf 1 januari 2007 en worden in artikel VIII van dit wetsvoorstel ingetrokken (zie voor een uitgebreide toelichting de toelichting bij artikel VIII).

In een volgend wetsvoorstel zullen wijzigingen worden voorgesteld die eveneens voortvloeien uit de invoering van de Wft, maar meer inhoudelijk van aard zijn. Het is de bedoeling dat deze wijzigingswet in 2009 in werking treedt.

Administratieve lasten

Dit wetsvoorstel brengt geen wijziging in de administratieve lasten voor het bedrijfsleven of de burgers omdat de wijzigingen die worden aangebracht slechts technisch van aard zijn. Het wetsvoorstel is ter informatie naar het Adviescollege toetsing administratieve lasten gezonden en zij heeft aangegeven dat het wetsvoorstel niet aan haar voor advies hoeft te worden voorgelegd (ambtelijke afhandeling).

Consultatie

Het wetsvoorstel is ter consultatie voorgelegd aan de toezichthouders, brancheorganisaties en een aantal advocatenkantoren. Met het ontvangen commentaar is rekening gehouden.

Artikelsgewijs

ARTIKEL I

A

1.

Voorgesteld wordt om onderdeel a van de definitie ter wille van de leesbaarheid te splitsen in de onderdelen a (aanbieden van financiële producten met uitzondering van financiële instrumenten en verzekeringen) en b (aanbieden van verzekeringen). Er is geen sprake van een inhoudelijke wijziging; de voorgestelde definitie komt inhoudelijk overeen met de bestaande definitie van aanbieden.

2.

Voorgesteld wordt om de definitie ter wille van de leesbaarheid te splitsen in de onderdelen a (aanbevelen van specifieke financiële producten met uitzondering van verzekeringen en financiële instrumenten) en b (aanbevelen van verzekeringen of financiële instrumenten). Er is geen sprake van een inhoudelijke wijziging, de voorgestelde definitie komt inhoudelijk overeen met de bestaande definitie van adviseren.

3.

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging moet worden bezien in samenhang met het in artikel I, onderdeel D, voorgestelde nieuwe artikel 1:15a van de Wft.

De definitie van cliënt luidt: een persoon aan wie een financiële onderneming een financiële dienst verleent of aan wie deze voornemens is een financiële dienst te verlenen. De huidige definitie strekt er dus toe om duidelijk te maken dat het begrip in de wet, in afwijking van het spraakgebruik, ook wordt gebruikt voor personen met wie nog geen contractuele relatie bestaat. Door het verband waarin het begrip cliënt in de Wft wordt gebruikt in samenhang met het voorgestelde nieuwe artikel 1:15a van de Wft zou de definitie van cliënt gereduceerd worden tot «een persoon», hetgeen betekent: een natuurlijke persoon of een rechtspersoon. Deze betekenis heeft cliënt ook in het normale spraakgebruik, waardoor de definitie overbodig is geworden. Het voorstel om de definitie van cliënt te laten vervallen in samenhang met het voorgestelde nieuwe artikel 1:15a van de Wft beoogt een cirkelredenering in de definities van diverse financiële diensten te voorkomen. Inhoudelijk is geen wijziging beoogd. De bepalingen over financiële diensten strekken zich derhalve nog steeds uit tot potentiële cliënten. Evenmin is een wijziging beoogd in de reikwijdte van het begrip cliënt waar het de zakelijke afnemer betreft. Met het begrip cliënt wordt net als in het normale spraakgebruik nog steeds iedere afnemer bedoeld, dus zowel de natuurlijke persoon die niet handelt in de uitoefening van een bedrijf of beroep (de consument), als de natuurlijke of rechtspersoon die wel handelt in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep (de zakelijke afnemer).

4.

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging moet worden bezien in samenhang met het in artikel I, onderdeel D, voorgestelde nieuwe artikel 1:15a van de Wft. De gewijzigde definitie van consument in combinatie met artikel 1:15a van de Wft komt inhoudelijk overeen met de oude definitie van consument. De bepalingen over financiële diensten strekken zich derhalve nog steeds uit tot potentiële consumenten. De in dit onderdeel voorgestelde wijziging beoogt slechts een cirkelredenering in de definities van de diverse financiële diensten te voorkomen, inhoudelijk is geen wijziging beoogd.

5.

Voor de toelichting op de eerste en tweede in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen wordt verwezen naar de toelichting op de in artikel I, onderdeel A, onder 6, voorgestelde wijziging van de definitie van grondstofderivaat.

In onderdeel i van de definitie van financieel instrument in artikel 1:1 van de Wft is abusievelijk een trema op de eerste «e» geplaatst in het woord financieel (contract ter verrekening van verschillen). In de derde in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt dit gecorrigeerd.

In de vierde in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt de verwijzing naar emissievergunningen in onderdeel j van de definitie van financieel instrument in artikel 1:1 van de Wft vervangen door: emissierechten. Broeikasgas-emissierecht is een gedefinieerd begrip uit de Wet milieubeheer (Wm) en is in de Nederlandse wetgeving ingevoerd op grond van de emissierichtlijn1. De emissierichtlijn spreekt over emissierecht als vertaling van het begrip allowance zoals dat in de Engelse versie van deze richtlijn wordt gebruikt. De Nederlandse versie van de richtlijn markten voor financiële instrumenten (MiFID)2 hanteert in Bijlage I, Deel C, sub 10, het begrip emissievergunning. Dit zou de vertaling zijn van het begrip emission allowance zoals dat in de Engelse versie wordt gehanteerd. Met beide begrippen wordt gedoeld op het begrip dat in de emissierichtlijn is aangeduid als emissierecht, respectievelijk allowance. Het Engelse allowance kan worden vertaald door toelage, som, vergunning, verlof of (geld-)reserve.

In de Franse taalversie wordt gesproken over des autorisations d’émissions. Het begrip autorisation kan worden vertaald met toestemming, machtiging of autorisatie.

Hoewel het hier woordgebruik betreft zoals dat ook in de Nederlandse versie van de MiFID wordt gebezigd, kan door het gebruik van het woord emissievergunning – in ieder geval in de Nederlandse context – verwarring ontstaan. Immers, de Wm hanteert ook het begrip vergunning voor het inwerking hebben van een installatie waarbinnen zich een broeikasgasinstallatie bevindt (zie artikel 16.5 van de Wm).

6.

Voorgesteld wordt om in artikel 1:1 van de Wft de definitie vangrondstofderivaat te vervangen door de definitie van grondstoffenderivaat en het begrip grondstoffenderivaat eveneens te gebruiken in de verwijzingen naar dit afgeleide instrument in de definities van financieel instrument, in aanmerking komende tegenpartij en professionele belegger in artikel 1:1 van de Wft en tevens in de reikwijdtebepaling in artikel 1:18 van de Wft.

7.

Voor de toelichting op de in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt verwezen naar de toelichting op de in artikel I, onderdeel A, onder 5, voorgestelde wijziging van de definitie van grondstofderivaat.

8.

Bij de inwerkingtreding van de Wet openbaar overnamebod3 is de definitie van personen waarmee in onderling overleg wordt gehandeld aan artikel 1:1 van de Wft toegevoegd. Deze definitie bevat een tweetal redactionele vergissingen en een onjuiste verwijzing. Deze onjuiste verwijzing werd tevens, tijdelijk, in artikel 1 van de Tijdelijke regeling invoering Wft hersteld. Bij deze wijziging wordt de verwijzing naar de inmiddels ingetrokken Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996 blijvend vervangen door een verwijzing naar het begripdochtermaatschappij zoals gedefinieerd in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel c, van de Wft.

9.

Voor de toelichting op de in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt verwezen naar de toelichting op de in artikel I, onderdeel A, onder 5, voorgestelde wijziging van de definitie van grondstofderivaat.

10.

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

11.

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

12.

De in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen zijn van redactionele aard.

13.

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

B

Voorgesteld wordt om in artikel 1:12, vijfde lid, van de Wft op te nemen hetgeen voorheen was bepaald in artikel 4, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen (Wtb). Deze bepaling was ten onrechte niet eerder (bij het, als gevolg van de inwerkingtreding van de Wft, vervallen van de Wtb) opgenomen in de Wft. Met eigen rechten worden rechten bedoeld die consumenten in eigendom hebben. Als gevolg hiervan zijn de regels die in de Wft zijn opgenomen over het aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling niet van toepassing op niet in de uitoefening van hun beroep of bedrijf handelende natuurlijke personen die bij hen in eigendom zijnde rechten van deelneming aanbieden aan andere personen. Overwogen is in plaats van «niet in de uitoefening van hun beroep of bedrijf handelende natuurlijke personen» het woord «consumenten» te gebruiken. Dat bleek niet gewenst te zijn. Een element in de definitie van consument is dat aan de betrokkene een dienst wordt verleend. In artikel 1:12 van de Wft betreft het evenwel personen die zelf aanbieden, en niet personen aan wie een dienst wordt verleend.

C

Artikel 1:15 van de Wft is in de plaats gekomen van artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van de Wet financiële dienstverlening (Wfd) en artikel 7, tweede lid, onderdelen k en l, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995). In de Wtb echter was een dergelijke uitzondering, die zou hebben ingehouden dat de in die wet opgenomen regelgeving niet van toepassing was op het verlenen van financiële diensten (in casu het aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling) door pensioenfondsen, niet opgenomen. Daarom wordt met de in dit onderdeel voorgestelde wijziging tot uitdrukking gebracht dat de Wft wel van toepassing is op pensioenfondsen voor zover zij rechten van deelneming in een beleggingsinstelling aanbieden.

D

Het voorstel tot invoeging van artikel 1:15a van de Wft in samenhang met de voorgestelde wijziging van de definitie van consumenten het voorgestelde vervallen van de definitie van cliëntin artikel 1:1 van de Wft beoogt een cirkelredenering in de definities van de diverse financiële diensten te voorkomen. De voorgestelde wijzigingen beogen geen inhoudelijke wijzigingen. De bepalingen over financiële diensten strekken zich derhalve nog steeds uit tot potentiële cliënten en potentiële consumenten.

E

Voor de toelichting op de in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt verwezen naar de toelichting op de in artikel I, onderdeel A, onder 5, voorgestelde wijziging van de definitie van grondstofderivaat.

F

In artikel 1:20, onderdeel c, van de Wft wordt verwezen naar artikel 120, tweede lid van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Die bepaling van het BW heeft betrekking op de wettelijke rente in het geval van een handelsovereenkomst. Artikel 1:20, onderdeel c, van de Wft heeft echter geen betrekking op handelsovereenkomsten, maar op krediet dat wordt aangeboden aan minder dan 100 consumenten of door een werkgever wordt aangeboden aan zijn werkgevers. In dat verband is het juister om te verwijzen naar het eerste lid van artikel 120 van Boek 6 van het BW.

G

In artikel 1:22 van de Wft staan twee onjuiste verwijzingen. De eerste wijziging wordt voorgesteld omdat artikel 4:30a van de Wft niet van toepassing is op bemiddelaars in verzekeringen en herverzekeringsbemiddelaars.

De tweede wijziging wordt voorgesteld omdat artikel 4:72 van de Wft niet van toepassing is op bemiddelaars in verzekeringen. De verwijzing naar artikel 4:72, eerste tot en met vijfde lid, van de Wft dat betrekking heeft op adviseren, moet daarom worden vervangen door een verwijzing naar artikel 4:73, eerste tot en met vijfde lid, van de Wft dat handelt over bemiddelen.

H

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard. De voorgestelde wijziging strekt ertoe te verduidelijken dat de voordracht door de minister tot wijziging van een in artikel 1:29, derde lid, van de Wft bedoeld algemeen verbindend voorschrift betrekking heeft op de algemene maatregel van bestuur waarin de delegatiegrondslag voor de toezichthouder tot het vaststellen van dat algemeen verbindend voorschrift is opgenomen.

I

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging herstelt een onjuiste verwijzing.

J

De artikelen 1:58a, tweede lid, 1:58b, tweede lid, 1:58c, derde lid, 1:77, eerste lid, derde volzin, 4:4, eerste lid, en 4:4a van de Wft ontbreken ten onrechte in artikel 1:47, tweede lid, onderdeel c, van de Wft. De in dit onderdeel voorgestelde wijziging herstelt deze omissie. De overige in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen zijn van redactionele aard.

K

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

L

De voorgestelde toevoeging maakt duidelijk dat deze schakelbepaling slechts ziet op de samenwerking tussen de Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) in het kader van het toezicht op financiële conglomeraten.

M

De in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen brengen de redactie van artikel 1:53, eerste en tweede lid, van de Wft in lijn met die van de van artikel 1:51a, eerste lid, van de Wft.

N

De in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen brengen de redactie van artikel 1:54, eerste lid, van de Wft in lijn met die van de artikelen 1:51a, eerste lid, en 1:53, eerste en tweede lid, van de Wft.

O

Voorgesteld wordt om enerzijds de structuur van het tweede lid te wijzigen teneinde de leesbaarheid te vergroten en anderzijds, door het opnemen van onderdeel b, de redactie van dit lid nauwer te laten aansluiten bij die van enkele van de betrokken richtlijnen (icbe-richtlijn1, MiFID, herziene richtlijn banken2  en verzekeringsrichtlijnen3 ). De richtlijn waarin de situatie, bedoeld in het nieuwe onderdeel b, niet wordt genoemd, is de richtlijn marktmisbruik4.

Artikel 16, derde lid, van de richtlijn marktmisbruik kent een zeer algemene formulering («Dit laat de bevoegdheden onverlet die zijn toegekend aan de bevoegde autoriteit die de informatie heeft doorgegeven»). Deze formulering vormt geen beletsel voor het nieuwe onderdeel b in het tweede lid.

Voorgesteld wordt het derde lid te laten vervallen, omdat geen van de hier bedoelde richtlijnen de eis stelt dat de toezichthouder mededeling doet aan de toezichthoudende instantie van een lidstaat na het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 1:58, tweede lid, van de Wft.

De wijzigingen in het nieuwe derde en vierde lid vloeien voort uit het vervallen van het derde lid.

P

Voor de toelichting op de eerste in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt verwezen naar de toelichting op de eerste in artikel I, onderdeel O, voorgestelde wijziging van artikel 1:58 van de Wft.

De tweede in dit onderdeel voorgestelde wijziging vloeit voort uit het voorstel om artikel 1:58, derde lid, van de Wft te laten vervallen (zie de tweede in artikel I, onderdeel O, voorgestelde wijziging).

Q

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging vloeit voort uit het voorstel om artikel 1:58, derde lid, van de Wft te laten vervallen (zie de tweede in artikel I, onderdeel O, voorgestelde wijziging).

R

Voor de toelichting op de eerste in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt verwezen naar de toelichting op de eerste in artikel I, onderdeel O, voorgestelde wijziging van artikel 1:58 van de Wft.

De tweede in dit onderdeel voorgestelde wijziging vloeit voort uit het voorstel om artikel 1:58, derde lid, van de Wft te laten vervallen (zie de tweede in artikel I, onderdeel O, voorgestelde wijziging).

S

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging vloeit voort uit het voorstel om artikel 1:58, derde lid, van de Wft te laten vervallen (zie de tweede in artikel I, onderdeel O, voorgestelde wijziging).

T

De in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen zijn van redactionele aard.

U

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging vloeit voort uit het voorstel om artikel 1:58, derde lid, van de Wft te laten vervallen (zie de tweede in artikel I, onderdeel O, voorgestelde wijziging).

V

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging vloeit voort uit het voorstel om artikel 1:58, derde lid, van de Wft te laten vervallen (zie de tweede in artikel I, onderdeel O, voorgestelde wijziging).

W

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

X

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

Y

Bij gelegenheid van de Wet implementatie MiFID is het toenmalige artikel 1:93a van de Wft ten onrechte komen te vervallen. Dit wordt nu hersteld.

Z

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

AA

De artikelen 1:58a, tweede lid, 1:58b, tweede lid, 1:58c, derde lid, 1:77, eerste lid, derde volzin, 4:4, eerste lid, en 4:4a van de Wft ontbraken ten onrechte in artikel 1:94 van de Wft. De in dit onderdeel voorgestelde wijziging herstelt deze omissie.

BB

De artikelen 1:58a, tweede lid, 1:58b, tweede lid, 1:58c, derde lid, 1:77, eerste lid, derde volzin,4:4, eerste lid, en 4:4a van de Wft ontbraken ten onrechte in artikel 1:97, eerste lid, onderdeel a, van de Wft. De in dit onderdeel voorgestelde wijziging herstelt deze omissie.

CC

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard. De voorgestelde wijziging strekt ertoe de in artikel 1:101, eerste lid, van de Wft gehanteerde terminologie in lijn te brengen met de artikelen 1:96, tweede lid, 1:97, derde lid, en 1:99, tweede lid, van de Wft.

DD

In artikel 1:105, eerste lid, onderdeel c, van de Wft worden de in de wet opgenomen zware ontheffingen genoemd. De zware ontheffingen, bedoeld in de artikelen 2:65, 2:96, 3:6, 3:7 en 5:81, voor zover dit een ontheffing betreft van artikel 5:74, eerste lid, of artikel 5:79 van de Wft, ontbreken echter. Met de eerste in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt deze omissie hersteld, terwijl de verwijzing naar het niet bestaande artikel 5:71, zesde lid, van de Wft vervalt. De tweede in dit onderdeel voorgestelde wijziging herstelt een onjuiste verwijzing.

EE

In artikel 1:107, tweede lid, onderdeel a, onder 1°, van de Wft wordt bepaald dat de registerhouder onverwijld zorgdraagt voor de inschrijving van aan financiële ondernemingen verleende zware ontheffingen. De ontheffingen, bedoeld in de artikelen 3:6, 5:26 en 5:81, voor zover dit een ontheffing betreft van artikel 5:74, eerste lid, of artikel 5:79 van de Wft, ontbreken echter. Met de eerste in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt deze omissie hersteld, terwijl de verwijzing naar het niet bestaande artikel 5:71, zesde lid, van de Wft vervalt.

De artikelen 1:58c, derde lid, 1:77, eerste lid, derde volzin, 4:4, eerste lid, en 4:4a van de Wft ontbreken ten onrechte in artikel 1:107, tweede lid, onderdeel a, onder 5°, van de Wft. De tweede in dit onderdeel voorgestelde wijziging herstelt deze omissie.

In onderdeel b, van artikel 1:107, derde lid, van de Wft worden nu entiteiten voor risicoacceptatie genoemd in verband met zowel de aard van de risico’s als de overeenkomst van levensverzekering. Dat is onjuist; zij dienen uitsluitend in verband met de aard van de risico’s te worden genoemd. Dit wordt thans gecorrigeerd. Voorts wordt met de in dit onderdeel voorgestelde wijziging nauwe aangesloten bij de – in de Wft gebruikelijke - alfabetische volgorde, door eerst levensverzekering te noemen en vervolgens schadeverzekering.

FF

Gebleken is dat artikel 1:110, tweede lid, van de Wft waarmee beoogd is de bepalingen ongewijzigd over te nemen die voor 1 januari 2007 waren opgenomen in artikel 44, tweede lid, van de Wte 1995, aanpassing behoeft. Op grond van het voorheen geldende artikel 44, tweede lid, van de Wte 1995, kon – kort gezegd – tegen ieder besluit van de AFM in het kader van de goedkeuring van een prospectus (met uitzondering van besluiten tot oplegging van een bestuurlijke boete), rechtstreeks beroep worden aangetekend bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Artikel 1:110 van de Wft beperkt deze mogelijkheid echter abusievelijk tot de besluiten genoemd in de artikelen 5:9a en 5:23 van de Wft (het besluit tot goedkeuring van de prospectus respectievelijk het besluit tot goedkeuring van een aanvullend document). De in dit onderdeel voorgestelde wijziging bewerkstelligt dat ook tegen andere besluiten in het kader van de goedkeuring van een prospectus – gedacht kan worden aan een aanwijzing of ontheffing – rechtstreeks beroep kan worden aangetekend bij het CBb (op grond van artikel 1:110, tweede lid, van de Wft), zoals ook onder de Wte 1995 het geval was. De in dit onderdeel voorgestelde wijziging verwerkt artikel 1a van de Tijdelijke regeling invoering Wft.

Voorts wordt verwezen naar besluiten waarin regels zijn gesteld krachtens artikel 5:76, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Wft. In de Wet openbaar overnamebod was beoogd om te verwijzen naar het gehele tweede lid (zie artikel VI, onderdeel Aa, van die wet). De onjuiste verwijzing is veroorzaakt door de omnummering als gevolg van de overgang van de Wte 1995 naar de Wft in de Wet openbaar overnamebod (vergelijk de artikelen I, VI en VII van die wet). De onderdelen a en b van het tweede lid van artikel 5:76 van de Wft bevatten namelijk ook grondslagen voor regels met betrekking tot openbare biedingen op het niveau van algemene maatregel van bestuur. Het was de bedoeling om voor alle besluiten genomen op basis van deze biedingsregels rechtstreeks beroep open te stellen. In dit onderdeel is daarom de verwijzing in artikel 1:110, tweede lid, van de Wft aangepast. Verwezen wordt nu naar artikel 5:76, tweede lid, van de Wft en naar artikel 5:80b, vijfde lid, van de Wft. Dit laatste artikel bevat immers ook een grondslag voor biedingsregels op amvb-niveau.

GG

In artikel 2:2 van de Wft wordt bepaald dat, kort gezegd, een zogenoemde lichte ontheffing die is verleend in het kader van een vergunningaanvraag ook geldt tijdens het lopend toezicht. Ten onrechte waren twee ontheffingen niet genoemd: die in de artikelen 2:21, derde lid, en 2:49, derde lid, van de Wft. De eerste ontheffing betreft het in Nederland gelegen bijkantoor van een kredietinstelling met zetel in een staat die geen lidstaat is, en de tweede de natura-uitvaartverzekeraar met zetel in Nederland. Deze omissies worden met de eerste en derde in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen hersteld.

Voorts worden met de tweede en vierde in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen twee onjuiste verwijzingen gecorrigeerd, terwijl met de vijfde in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen twee verwijzigen vervallen die overbodig zijn geworden als gevolg van de Wet implementatie MiFID.

HH

In het eerste lid van artikel 2:3 van de Wft wordt de situatie geregeld waarin de AFM, indien zij een vergunning verleent, tevens een lichte ontheffing kan verlenen van bepaalde prudentiële voorschriften. Daarbij wordt ten onrechte verwezen naar de ontheffingen als bedoeld in de artikelen 2:58, derde lid, 2:63, derde lid, 2:78, derde lid, 2:83, derde lid, 2:89, derde lid, en 2:94, derde lid, van de Wft. In die artikelen is geen sprake van toetsing op het gebied van het prudentiële toezicht. Met het oog hierop wordt als eerste wijziging in dit onderdeel voorgesteld de verwijzing naar eerdergenoemde artikelen te laten vervallen.

In het tweede lid wordt de situatie geregeld waarin DNB, indien zij een vergunning verleent, tevens een lichte ontheffing kan verlenen van bepaalde gedragsvoorschriften. Daarbij wordt ten onrechte verwezen naar de ontheffingen als bedoeld in de artikelen 2:5, derde lid, 2:7, derde lid, 2:12, zesde lid, 2:17, derde lid, 2:31, derde lid, 2:37, derde lid, 2:41, derde lid, en 2:51, derde lid, van de Wft. In die artikelen is geen sprake van toetsing op het gebied van het gedragstoezicht. Met het oog hierop wordt als tweede wijziging in dit onderdeel voorgesteld de verwijzing naar eerdergenoemde artikelen te laten vervallen. Ook wordt ten onrechte verwezen naar het niet bestaande artikel 2:22, derde lid, van de Wft.

II

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

JJ

De verwijzing naar art. 2:8, eerste lid, van de Wft kan alleen betrekking hebben op een clearinginstelling. Met de voorgestelde wijziging wordt de formulering van artikel 2:9, tweede lid, van de Wft op het punt dat de naam van de bedoelde financiële onderneming wordt genoemd in lijn gebracht met de in de artikelen 2:10, tweede lid, 2:26c, eerste lid, 2:26f, derde lid, 2:36, vierde lid, 2:39, tweede lid, 2:45, derde lid, 2:46, derde lid, 2:53, tweede lid, 2:54, tweede lid, 2:54c, eerste lid, 2:54f, derde lid, 2:71, eerste lid, 2:101, eerste lid, en 2:102, eerste lid, van de Wft gebruikte formuleringen.

KK

In artikel 2:10 van de Wft wordt de situatie geregeld waarin een clearinginstelling met zetel in een aangewezen staat voornemens is haar bedrijf uit te oefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland. Het betreft dus een clearinginstelling met zetel in een staat waar adequaat toezicht wordt gehouden op clearinginstellingen. Op grond van het huidige artikel 2:10 van de Wft kan een dergelijke clearinginstelling volstaan met aan DNB kennis te geven van bedoeld voornemen. Strikt genomen is daarmee nog niet zeker dat de clearinginstelling in de staat van haar zetel bevoegd is tot de uitoefening van haar bedrijf. Het is immers mogelijk dat het een illegale clearinginstelling betreft, bijvoorbeeld een clearinginstelling die niet heeft voldaan aan de vergunningplicht of die zich anderszins onttrekt aan de eisen die worden gesteld in het kader van het – op zichzelf adequate – toezicht van de betreffende aangewezen staat. Teneinde de situatie te vermijden waarin een illegale clearinginstelling met zetel in een aangewezen staat haar bedrijf legaal in Nederland zou kunnen uitoefenen, wordt voorgesteld om aan artikel 2:10, eerste lid, van de Wft een volzin toe te voegen waarin wordt bepaald dat de clearinginstelling een verklaring over moet leggen waaruit blijkt dat zij bevoegd is tot het uitoefenen van het bedrijf van clearinginstelling. Een dergelijke verklaring zal in de meeste gevallen een vergunning zijn, maar andere verklaringen zijn voorstelbaar. Met deze toevoeging wordt aangesloten bij de systematiek van artikel 2:73 van de Wft. Bij de eis dat de clearinginstelling in de staat van haar zetel bevoegd moet zijn tot het uitoefenen van haar bedrijf, is aansluiting gezocht bij artikel 3:24, onderdeel b, van de Wft met betrekking tot verzekeraars. Zie in dit verband ook artikel 2:35 van de Wft, dat betrekking heeft op een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die aldaar een vergunning heeft verkregen.

Zie voorts de in artikel I, onderdeel CCC, voorgestelde wijzigingen van artikel 2:54 van de Wft.

LL

Het begrip kredietinstelling omvat ook elektronischgeldinstellingen. In artikel 2:13, eerste lid, van de Wft is dit echter te ruim aangezien alleen banken uit hoofde van hun bankvergunning tevens beleggingsdiensten kunnen verlenen (na een preventieve toets door de AFM). Met de in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt dit duidelijker tot uitdrukking gebracht.

MM

Aan artikel 2:16 van de Wft wordt een lid toegevoegd. Het toegevoegde lid behelst twee wijzigingen. De eerste wijziging heeft betrekking op het volgende. Tijdens het proces van de totstandkoming van de Wft zijn de bepalingen met betrekking tot markttoetreding verplaatst van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen naar een apart Deel Markttoetreding financiële ondernemingen. Daarbij is verzuimd een bepaling als het nu voorgestelde vierde lid, onderdeel a, op te nemen, hetgeen wel is gebeurd in artikel 2:11 van de Wft. Een en ander wordt met de eerste in dit onderdeel voorgestelde wijziging hersteld (onderdeel a van het nieuwe vierde lid).

De tweede in dit onderdeel voorgestelde wijziging heeft betrekking op ondernemingen die in Nederland opvorderbare gelden ter beschikking verkrijgen (onderdeel b van het nieuwe vierde lid). Wanneer zij deze gelden ter beschikking verkrijgen door middel van het aanbieden aantrekken van effecten, vallen zij onder de uitzondering van artikel 3:5, tweede lid, onderdeel d, van de Wft dat verwijst naar hoofdstuk 5.1 van de Wft, waardoor het verbod, bedoeld in artikel 3:5, eerste lid, niet op hen van toepassing is. Het betreft het verbod om in de uitoefening van een bedrijf buiten besloten kring opvorderbare gelden van anderen dan professionele marktpartijen aan te trekken, ter beschikking te verkrijgen of ter beschikking te hebben. Wanneer dergelijke ondernemingen hun zetel hebben in een andere lidstaat en zij naar het recht van die lidstaat niet voldoen aan de definitie van bank, maar wel voldoen aan de definitie van bank in de Wft, zouden zij zonder nadere bepaling vallen onder artikel 2:16 van de Wft. Dit zou erop neerkomen dat degenen die naar het recht van de lidstaat van hun zetel geen bank zijn en naar Nederlands recht wel, en die gelden in Nederland ter beschikking verkrijgen door middel van het aanbieden van effecten hetzij – in geval van een bijkantoor in Nederland – vergunningplichtig zijn, hetzij – in geval van dienstverlening – moeten notificeren en moeten voldoen aan het solvabiliteitsvereiste van artikel 3:57 van de Wft. Dat is evenwel niet in overeenstemming met hetgeen voorheen op grond van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk 1992) in de Wft gold.

Degenen die naar het recht van de lidstaat van hun zetel geen bank zijn en naar Nederlands recht wel, en die gelden aantrekken anders dan door middel van het aanbieden van effecten als bedoeld in hoofdstuk 5.1 van de Wft, vallen wel onder artikel 2:16 van de Wft. Overigens zal het hoogst zelden voorkomen dat ondernemingen naar het recht van de eigen lidstaat niet worden aangemerkt als bank en naar Nederlands recht wel.

NN

Het derde lid van artikel 2:21 van de Wft bepaalt van welke eisen DNB ontheffing kan verlenen, waarbij wordt verwezen naar de onderdelen van het eerste lid. Verwezen wordt onder andere naar onderdeel b, dat betrekking heeft op de betrouwbaarheid van onder andere beleidsbepalers. Het is evenwel, evenmin als dat voorheen het geval was, niet de bedoeling dat van de betrouwbaarheidseis ontheffing kan worden verleend. Dat is evenmin mogelijk tijdens lopend toezicht. Bedoeld was te regelen dat ontheffing kan worden verleend van de eis dat er een beleid is met betrekking tot de integere bedrijfsvoering, net als tijdens lopend toezicht, aan welke eis zou moeten worden gerefereerd door in artikel 2:21, derde lid, van de Wft te verwijzen naar het eerste lid, onderdeel c. Met de in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt de onjuiste verwijzing hersteld.

OO

In artikel 2:23 van de Wft is het verbod aan een elektronischgeldinstelling neergelegd om het bedrijf van elektronischgeldinstelling door middel van het verrichten van diensten naar Nederland te verrichten vanuit een staat die geen lidstaat is. Bij een strikte lezing zou het misverstand kunnen ontstaan dat wordt gesuggereerd dat het verbod niet geldt voor degenen die geen elektronischgeldinstelling zijn. Dat is uiteraard niet bedoeld. Teneinde mogelijke misverstanden te vermijden wordt met de in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen het verbod tot een ieder gericht. Daarmee is aangesloten bij de artikelen 2:40, eerste lid, en 2:48, eerste lid, van de Wft. Zie ook de in artikel I, onderdelen QQ, XX en YY, voorgestelde wijzigingen van de artikelen 2:26f, 2:45 en 2:46 van de Wft.

PP

Bij de vergunningaanvraag dient de aanvrager ook te voldoen aan het bepaalde in artikel 3:19, eerste lid, van de Wft. Artikel 3:19, eerste lid, van de Wft is echter ten onrechte niet opgenomen in artikel 2:26b, eerste lid, van de Wft. Het eerste onderdeel herstelt deze omissie. De wijziging in het tweede onderdeel vloeit voort uit de eerste in dit onderdeel voorgestelde wijziging.

QQ

Met de eerste in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt aangesloten bij de voorgestelde wijzigingen van artikel 2:45, eerste lid, van de Wft. Voor de toelichting op de voorgestelde wijzigingen wordt verwezen naar de toelichting op de in artikel I, onderdeel XX, voorgestelde wijzigingen van artikel 2:45 van de Wft.

Met de tweede en derde in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen worden wijzigingen voorgesteld die in het verlengde liggen van de in dit wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen van artikel 2:10. Voor de toelichting op de voorstelde wijzigingen wordt verwezen naar de toelichting op de in artikel artikel I, onderdeel KK, voorgestelde wijzigingen van artikel 2:10 van de Wft.

RR

Uit artikel 3:6 van de Wft blijkt wanneer een waarborg- of garantiefonds als bedoeld in dat artikel een vergunning nodig heeft voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar, en wanneer een dergelijk fonds deze vergunning niet nodig heeft. Dientengevolge moet worden geconstateerd dat, als een dergelijk fonds op grond van artikel 3:6 van de Wft een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar nodig heeft, ingevolge dat artikel hetgeen in de Wft is bepaald met betrekking tot onder andere de aanvraag van deze vergunning in het Deel Markttoegang financiële ondernemingen en het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar in het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen, van toepassing is op dit fonds. Evenzeer is hetgeen in de Wft is bepaald met betrekking tot de aanvraag van een dergelijke vergunning en de uitoefening van dat bedrijf, ingevolge artikel 3:6 van de Wft niet van toepassing op waarborg- of garantiefondsen waarop artikel 3:6, tweede, derde of vierde lid, van de Wft van toepassing is aangezien deze waarborg- of garantiefondsen niet over een dergelijke vergunning hoeven te beschikken (met dien verstande dat een dergelijk fonds in dat geval altijd de vrijheid behoudt om ervoor te kiezen om alsnog een dergelijke vergunning aan te vragen en te voldoen aan hetgeen daaromtrent en met betrekking tot de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraars is bepaald in de Wft).

Daarom wordt voorgesteld om artikel 2:27, vierde lid, van de Wft te laten vervallen.

SS

In het huidige artikel 2:30, onderdeel b, van de Wft wordt door middel van de formulering «bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels» opgedragen regels te stellen. Op dit moment zijn er geen nadere regels gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Of daaraan in de toekomst behoefte bestaat is op dit moment nog onduidelijk. Daarom wordt met de in dit onderdeel voorgesteld wijziging het stellen van regels bij of krachtens algemene maatregel van bestuur niet langer verplicht, maar facultatief gesteld.

TT

Bij de vergunningaanvraag dient de aanvrager ook te voldoen aan het bepaalde in artikel 3:19, eerste lid, van de Wft. Artikel 3:19, eerste lid, van de Wft is echter ten onrechte niet opgenomen in artikel 2:31, eerste lid, van de Wft. De eerste in dit onderdeel voorgestelde wijziging herstelt deze omissie.

In artikel 2:31, eerste lid, van de Wft wordt nu nog verwezen naar het gehele artikel 3:70 van de Wft, maar bedoeld is te verwijzen naar alleen het eerste lid van dat artikel, aangezien alleen in dat lid een inhoudelijke norm is opgenomen. Met de tweede in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt de juiste verwijzing doorgevoerd.

De derde voorgestelde wijziging betreft het volgende. Bij de omzetting van de oude sectorale wetten naar de Wft was beoogd dat de ontheffingsmogelijkheden die bestaan tijdens lopend toezicht en de ontheffingsmogelijkheden die bestaan in het kader van de vergunningaanvraag, dezelfde zijn. Dat is ten onrechte evenwel niet steeds het geval. Met de derde voorgestelde wijziging worden de incongruenties ongedaan gemaakt. In het vijfde lid wordt bepaald van welke vereisten DNB een lichte ontheffing kan verlenen in het kader van de aanvraag van een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in Nederland. Daarbij is ook met de wijziging zoals voorgesteld in het eerste onderdeel rekening gehouden.

De verwijzing naar artikel 3:53, van de Wft, met betrekking tot het minimum eigen vermogen, vervalt. Bij de vergunningaanvraag en tijdens het lopend toezicht kan een verzekeraar namelijk niet worden ontheven van de verplichting met betrekking tot het minimum eigen vermogen.

UU

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

VV

In dit artikel worden vergunningvereisten genoemd waaraan moet worden voldaan door een ieder met zetel in een andere lidstaat die naar het recht van die lidstaat geen vergunning behoeft te hebben noch deze op vrijwillige basis heeft verkregen, en die voornemens is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar uit te oefenen. Dit gebeurt door te verwijzen naar de voorschriften in het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen. Bij de omzetting van de oude sectorale wetten naar de Wft was beoogd dat de ontheffingsmogelijkheden die bestaan tijdens lopend toezicht en de ontheffingsmogelijkheden die bestaan in het kader van de vergunningaanvraag, dezelfde zijn. Dat is ten onrechte evenwel niet steeds het geval. Met de in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen worden de incongruenties ongedaan gemaakt.

Ten onrechte wordt thans ook nog verwezen naar artikel 3:15 van de Wft met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten. De desbetreffende eis wordt echter niet gesteld aan levensverzekeraars en schadeverzekeraars tijdens het lopend toezicht, hetgeen verband houdt met de omstandigheid dat van verzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is wordt geëist dat zij een vertegenwoordiger hebben (onderdeel f (nieuw)). Hetzelfde geldt voor de eis met betrekking tot de zeggenschapsstructuur: die wordt ook niet tijdens lopend toezicht gesteld.

De verwijzing naar artikel 3:24 van de Wft, met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid en de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf, is verplaatst naar het slot van het eerste lid. Aan dit voorschrift dient niet door het bijkantoor te worden voldaan maar door de desbetreffende verzekeraar zelf.

Daarenboven wordt in de opsomming mede verwezen naar artikel 3:47 van de Wft. Dat artikel heeft echter betrekking op een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, zodat de zinsnede die aanvangt met «met dien verstande dat ...» geen betrekking behoeft te hebben op dat artikel. Daarnaast wordt voorgesteld de verwijzing naar artikel 3:47 van de Wft te preciseren tot de relevante leden.

De artikelen waarnaar nog wel wordt verwezen hebben betrekking op verzekeraars zonder meer, niet alleen op schadeverzekeraars of levensverzekeraars, zodat ook in dat opzicht de tekst van de zinsnede die aanvangt met «met dien verstande dat» kan worden vereenvoudigd. Voorts is de opsomming van letters aangepast in verband met het vervallen van onderdeel d (oud).

In onderdeel k (oud), dat in de nieuwe opsomming van letters onderdeel i wordt, wordt nu nog verwezen naar het gehele artikel 3:70 van de Wft, maar bedoeld is te verwijzen naar alleen het eerste lid van dat artikel, aangezien alleen in dat lid een inhoudelijke norm is opgenomen.

De tweede in dit onderdeel voorgestelde wijziging, wijzigt de voorschriften waarvan DNB een zogeheten lichte ontheffing kan verlenen in het kader van de aanvraag van een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is. Deze voorschriften worden genoemd door te verwijzen naar de onderdelen in het eerste lid, die op hun beurt weer verwijzen naar artikelen in het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen. In de eerste plaats is deze opsomming aangepast aangezien onderdeel d (oud) vervalt. In de tweede plaats is de verwijzing naar de artikelen 3:53 van de Wft, met betrekking tot het minimum eigen vermogen, en 3:57 van de Wft, met betrekking tot de solvabiliteit vervallen. Bij de vergunningaanvraag en tijdens het lopend toezicht kan een verzekeraar namelijk niet worden ontheven van de verplichting met betrekking tot het minimum eigen vermogen en met betrekking tot de solvabiliteit.

Tot slot is in de zinsnede die aanvangt met «met dien verstande dat ...» de verwijzing naar artikel 3:70 van de Wft vervallen, zodat duidelijk wordt dat de aanvrager zelf, en niet het bijkantoor aan de verplichting om het boekjaar gelijk te laten lopen met het kalenderjaar dient te voldoen. De verwijzing naar artikel 3:70 van de Wft is opgenomen in onderdeel i, en niet in de zinsnede die aanvangt met «alsmede dat de aanvrager ...». De reden hiervoor is dat anders in het derde lid de bepaling dat van artikel 3:70 van de Wft ontheffing kan worden verleend, omslachtiger had moeten worden geformuleerd.

WW

Voor de in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen geldt iets soortgelijks als voor de wijzigingen van artikel 2:37 van de Wft. Bij de omzetting van de oude sectorale wetten naar de Wft was beoogd dat de ontheffingsmogelijkheden die bestaan tijdens lopend toezicht en de ontheffingsmogelijkheden die bestaan in het kader van de vergunningaanvraag, dezelfde zijn. Dat is ten onrechte evenwel niet steeds het geval. Met de in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen worden de incongruenties ongedaan gemaakt. Ook hier geldt dat de eis met betrekking tot de zeggenschapsstructuur is vervallen: die wordt ook niet tijdens lopend toezicht gesteld.

XX

Artikel 2:45 van de Wft regelt de dienstverrichting naar Nederland vanuit staten die geen lidstaat zijn voor wat betreft de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar. In de huidige tekst staat dat de levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is DNB in kennis moet stellen. Bij een strikte lezing zou het misverstand kunnen ontstaan dat wordt gesuggereerd dat degenen die geen levensverzekeraar of schadeverzekeraar zijn hier diensten zouden mogen verrichten zonder DNB in kennis te stellen. Dat is uiteraard niet bedoeld. Teneinde mogelijke misverstanden te vermijden wordt met de in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen de verplichting tot inkennisstelling gelegd op een ieder die hier diensten wil verrichten. Daarmee is aangesloten bij de artikelen 2:40, eerste lid, en 2:48, eerste lid, van de Wft.

YY

Met de in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen wordt aangesloten bij de voorgestelde wijzigingen van artikel 2:45, eerste lid, van de Wft. Voor de toelichting op de voorgestelde wijzigingen wordt verwezen naar de toelichting op de in artikel I, onderdeel XX, voorgestelde wijzigingen van artikel 2:45 van de Wft.

ZZ

Bij de vergunningaanvraag dient de aanvrager ook te voldoen aan het bepaalde in artikel 3:19, eerste lid, van de Wft. Artikel 3:19, eerste lid, van de Wft is echter ten onrechte niet opgenomen in artikel 2:49, eerste lid. Het eerste onderdeel herstelt deze omissie.

Nu nog wordt verwezen naar het gehele artikel 3:70 van de Wft, maar bedoeld is te verwijzen naar alleen het eerste lid van dat artikel, aangezien alleen in dat lid een inhoudelijke norm is opgenomen. Met de tweede in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt de juiste verwijzing opgenomen.

Voorts is de verwijzing in het derde lid naar de artikelen 3:53 van de Wft, met betrekking tot het minimum eigen vermogen, en 3:57 van de Wft, met betrekking tot de solvabiliteit vervallen. Bij de vergunningaanvraag en tijdens het lopend toezicht kan een verzekeraar namelijk niet worden ontheven van de verplichting met betrekking tot het minimum eigen vermogen en met betrekking tot de solvabiliteit.

Bij de omzetting van de oude sectorale wetten naar de Wft was beoogd dat de ontheffingsmogelijkheden die bestaan tijdens lopend toezicht en de ontheffingsmogelijkheden die bestaan in het kader van de vergunningaanvraag, dezelfde zijn. Dat is ten onrechte evenwel niet steeds het geval. Met de in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen worden de incongruenties ongedaan gemaakt. Daarbij is ook met de wijziging zoals voorgesteld in het eerste onderdeel rekening gehouden.

AAA

In artikel 2:51 van de Wft worden de eisen gesteld waaraan moet worden voldaan in het kader van de aanvraag van een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een aangewezen staat vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor. De verwijzingen naar de artikelen 3:15 van de Wft, met betrekking tot het minimum aantal dagelijks-beleidsbepalers en de plaats waaruit zij hun werkzaamheden verrichten en 3:24 van de Wft, met betrekking tot de rechtspersoonlijkheid en de bevoegdheid tot uitoefening van het bedrijf, zijn niet meer in deze opsomming opgenomen. Deze voorschriften gelden tijdens lopend toezicht niet voor natura-uitvaartverzekeraars met zetel buiten Nederland. Zij behoeven dus evenmin te gelden in het kader van de markttoegang. Hetzelfde geldt voor de eis met betrekking tot de zeggenschapsstructuur: die wordt ook niet tijdens lopend toezicht gesteld.

Bij de omzetting van de oude sectorale wetten naar de Wft was beoogd dat de ontheffingsmogelijkheden die bestaan tijdens lopend toezicht en de ontheffingsmogelijkheden die bestaan in het kader van de vergunningaanvraag, dezelfde zijn. Dat is ten onrechte evenwel niet steeds het geval. Met de in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen worden de incongruenties ongedaan gemaakt.

BBB

Met de in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt aangesloten bij de voorgestelde wijziging van artikel 2:9, tweede lid, van de Wft. Voor de toelichting op de voorgestelde wijziging wordt verwezen naar de toelichting op de in artikel I, onderdeel JJ, voorgestelde wijziging van artikel 2:9 van de Wft.

CCC

In artikel 2:54 van de Wft wordt de situatie geregeld waarin een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een aangewezen staat voornemens is zijn bedrijf uit te oefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland. Voor artikel 2:54 van de Wft worden wijzigingen voorgesteld die gelijk zijn aan de in dit wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen van artikel 2:10 van de Wft. Voor de toelichting op de voorstelde wijzigingen wordt verwezen naar de toelichting op de in artikel I, onderdeel KK, voorgestelde wijzigingen van artikel 2:10 van de Wft. Overigens zijn er op dit moment geen staten aangewezen als staat waar adequaat toezicht wordt uitgeoefend op natura-uitvaartverzekeraars, maar die situatie kan veranderen. Vooralsnog zal het toepassingsbereik van artikel 2:54 van de Wft dan ook gering zijn. Zie in dit verband ook artikel 2:35 van de Wft, dat betrekking heeft op een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die aldaar een vergunning heeft verkregen.

DDD

Bij de vergunningaanvraag dient de aanvrager ook te voldoen aan het bepaalde in artikel 3:19, eerste lid, van de Wft. Artikel 3:19, eerste lid, van de Wft is echter ten onrechte niet opgenomen in artikel 2:54b, eerste lid, van de Wft. De eerste in dit onderdeel voorgestelde wijziging herstelt deze omissie. De tweede in dit onderdeel voorgestelde wijziging vloeit voort uit de eerste in dit onderdeel voorgestelde wijziging.

EEE

In artikel 2:54e wordt abusievelijk het woord «herverzekeraar» gebruikt in plaats van »entiteit voor risico-acceptatie». De eerste in dit onderdeel voorgestelde wijziging beoogt dit te corrigeren. Met de vervangen van »verzekeraar» door »verzekeraar met zetel in Nederland» wordt beoogd de redactie van artikel 2:54e van de Wft af te stemmen op de redactie van – onder andere – artikel 2:54f, eerste lid, onderdeel a, van de Wft.

FFF

Voor artikel 2:54f van de Wft worden wijzigingen voorgesteld die overeenkomen met de in dit wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen van artikel 2:10 van de Wft. Voor de toelichting op de voorstelde wijzigingen wordt verwezen naar de toelichting op de in artikel I, onderdeel KK, voorgestelde wijzigingen van artikel 2:10 van de Wft.

GGG

In de memorie van toelichting bij onderdeel b van de definitie van beleggingsobject in artikel 1:1 van de Wft wordt opgemerkt dat een mogelijkheid is geschapen om andere rechten dan die in onderdeel a van die definitie aan te wijzen als beleggingsobject. Dit houdt verband met de door de Wft ingeperkte definitie van het begrip effect, welk begrip ook in de inmiddels ingetrokken Wfd en het Besluit financiële dienstverlening (Bfd) werd gehanteerd. Door deze inperking wordt een aantal financiële producten thans niet meer als effect beschouwd. Dit heeft gevolgen voor de op deze financiële producten van toepassing zijnde regelgeving. Een aantal van de beleggingsproducten die onder artikel 3, vierde lid, van de Wte 1995 vielen, worden ingevolge de Wft nu aangemerkt beleggingsobjecten. Hierbij valt te denken aan scheepvaart-cv’s en vastgoed-cv’s die niet als financieel instrument worden gekwalificeerd. Andere effecten die onder artikel 3, vierde lid, van de Wte 1995 vielen zijn ingevolge het Besluit definitiebepalingen Wft aangewezen als beleggingsobject. Met de aanwijzing in artikel 2 van het Besluit definitiebepalingen Wft worden beleggingsproducten zoals intellectuele eigendomsrechten bij speelfilms (bijvoorbeeld auteursrechten) onder het beleggingsobjectenregime gebracht. Voor een uitgebreide toelichting op de in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt verwezen naar de toelichting op onderdeel b van de definitie van beleggingsobject in artikel 1:1 van de Wft en de toelichting op artikel 2 van het Besluit definitiebepalingen Wft.

Aanbieders van scheepvaart-cv’s- en film-cv’s die onder artikel 3, vierde lid, van de Wte 1995 vielen waren voor 1 januari 2007 slechts verplicht tot het opstellen van een prospectus. Zonder het voorgestelde derde lid zouden de verplichtingen van paragraaf 2.2.5.1 van de Wft ook van toepassing zijn op aanbieders van beleggingsobjecten die voor inwerkingtreding van de Wft nog niet onder de definitie van beleggingsobject vielen en ook niet als zodanig dienden te worden behandeld op grond van artikel 3 van het toenmalige Bfd. Aanbieders van film-cv’s en scheepvaart-cv’s die na 1 januari 2007 deze producten in de markt zetten, vallen wel onder de verbodsbepaling van artikel 2:55 van de Wft. De in dit onderdeel voorgestelde wijziging verwerkt artikel 1b van de Tijdelijke regeling invoering Wft.

HHH

De eerste in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

De tweede voorgestelde wijziging bewerkstelligt dat de uitzondering op het verbod om zonder vergunning beleggingsobjecten aan te bieden wordt uitgebreid tot herverzekeraars en entiteiten voor risico-acceptatie die hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voor zover dat aanbieden aan hen is toegestaan ingevolge de afdelingen 2.2.2A onderscheidenlijk 2.2.4A van de Wft.

III

De eerste in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

De tweede in dit onderdeel voorgestelde wijziging herstelt een onjuiste verwijzing, terwijl tevens tot uitdrukking wordt gebracht dat artikel 4:9 van de Wft niet alleen voorschriften bevat met betrekking tot deskundigheid, maar ook met betrekking tot vakbekwaamheid.

De derde in dit onderdeel voorgestelde wijziging herstelt een onjuiste verwijzing.

JJJ

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging bewerkstelligt dat de uitzondering op het verbod om zonder vergunning krediet aan te bieden wordt uitgebreid tot herverzekeraars en entiteiten voor risico-acceptatie die hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voor zover dat aanbieden aan hen is toegestaan ingevolge de afdelingen 2.2.2A onderscheidenlijk 2.2.4A van de Wft.

KKK

Voor de toelichting op de in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen wordt verwezen naar de toelichting op de tweede en derde in artikel I, onderdeel III, voorgestelde wijzigingen van artikel 2:58 van de Wft.

LLL

Met de in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt het (onvolledige) begrip instelling voor collectieve belegging in artikel 2:66, derde lid, van de Wft in overeenstemming gebracht met de definitie van instelling voor collectieve belegging in effecten in artikel 1:1 van de Wft.

MMM

In de Wft wordt in tegenstelling tot in de Wtb ook bij de vergunningaanvraag al getoetst of een financiële onderneming als bedoeld in artikel 3:63, eerste lid, van de Wft over voldoende liquiditeit zal beschikken als bedoeld in dat artikel. Het betreft een eis die nu ook preventief wordt getoetst, dat wil zeggen voordat een dergelijke onderneming de markt betreedt. In de aanhef van artikel 2:67, eerste en tweede lid, van de Wft staat de zinsnede «zal worden voldaan». Hiermee wordt onderkend dat op het moment van vergunningverlening nog niet aan (sommige) vergunningvereisten voldaan zal kunnen zijn, bijvoorbeeld omdat de onderneming nog in de oprichtingsfase zit. Dit neemt niet weg dat preventief getoetst kan worden dat binnen korte tijd na de vergunningverlening aan deze eisen zal worden voldaan. Met deze formulering wordt recht gedaan aan het feit dat bij de vergunningverlening moet worden vooruitgekeken naar de bedrijfsuitoefening – en dus alle aspecten daarbij moeten worden beoordeeld, ook die waaraan nog niet kan worden voldaan – terwijl onderscheid blijft bestaan tussen de vergunningeisen en de lopend toezichteisen uit het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen. Met de voorgestelde toevoegingen van onderdelen in het eerste en tweede lid van artikel 2:67 van de Wft wordt vastgelegd dat de in artikel 3:63 van de Wft bedoelde ondernemingen reeds bij de aanvraag van een vergunning moeten aantonen na vergunningverlening over voldoende liquiditeit te zullen beschikken.

Ingevolge artikel 3:63, vierde lid, van de Wft kan DNB tijdens het lopend toezicht ontheffing verlenen van de ingevolge het eerste en tweede lid van dat artikel gestelde liquiditeitseisen. Door de voorgestelde wijziging van het vijfde lid van artikel 2:67 van de Wft kan een dergelijke ontheffing ook worden verleend bij de aanvraag van een vergunning.

NNN

Voor de toelichting op de in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen wordt verwezen naar de toelichting op de in onderdeel MMM voorgestelde wijzigingen van artikel 2:67 van de Wft.

OOO

Met de eerste in dit onderdeel voorgestelde wijziging van het tweede lid van artikel 2:73 van de Wft, wordt verduidelijkt dat de AFM acht weken de tijd heeft om te beslissen of de voorgenomen activiteiten van de beleggingsinstelling al dan niet in overeenstemming zijn met de Nederlandse wettelijke bepalingen.

Voorts vervalt in het tweede lid de zinsnede «, bedoeld in het eerste lid,». De door de beleggingsinstelling op grond van het eerste lid te verstrekken kennisgeving behoeft immers geen informatie te bevatten over de beoogde wijze van verhandeling.

PPP

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging herstelt een onjuiste verwijzing.

QQQ

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging bewerkstelligt dat de uitzondering op het verbod om zonder vergunning te adviseren over andere financiële producten dan financiële instrumenten wordt uitgebreid tot herverzekeraars en entiteiten voor risico-acceptatie die hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voor zover dat aan hen is toegestaan ingevolge de afdelingen 2.2.2A onderscheidenlijk 2.2.4A van de Wft.

RRR

Voor de toelichting op de in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen wordt verwezen naar de toelichting op de tweede en derde in artikel I, onderdeel III, voorgestelde wijzigingen van artikel 2:58 van de Wft.

SSS

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging bewerkstelligt dat de uitzondering op het verbod om zonder vergunning te bemiddelen wordt uitgebreid tot herverzekeraars en entiteiten voor risico-acceptatie die hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voor zover dat aan hen is toegestaan ingevolge de afdelingen 2.2.2A onderscheidenlijk 2.2.4A van de Wft.

TTT

Voor de toelichting op de in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen wordt verwezen naar de toelichting op de tweede en derde in artikel I, onderdeel III, voorgestelde wijzigingen van artikel 2:58 van de Wft.

UUU

Met de in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt de onvolledige verwijzing naar de bedoelde richtlijn hersteld.

VVV

Voor de toelichting op de in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen wordt verwezen naar de toelichting op de tweede en derde in artikel I, onderdeel III, voorgestelde wijzigingen van artikel 2:58 van de Wft en naar de strekking van de toelichting op de in onderdeel MMM voorgestelde wijzigingen van artikel 2:67 van de Wft.

WWW

Voor de toelichting op de in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen wordt verwezen naar de toelichting op de tweede en derde in artikel I, onderdeel III, voorgestelde wijzigingen van artikel 2:58 van de Wft.

XXX

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

YYY

De eerste in dit onderdeel voorgestelde wijziging bewerkstelligt dat de uitzondering op het verbod om zonder vergunning beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten wordt uitgebreid tot herverzekeraars en entiteiten voor risico-acceptatie die hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, voor zover dat aan hen is toegestaan ingevolge de afdelingen 2.2.2A onderscheidenlijk 2.2.4A van de Wft.

De tweede voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

ZZZ

De eerste in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

De toevoeging van artikel 3:57 van de Wft aan de opsomming van het eerste lid beoogt consistentie aan te brengen tussen de eisen (en door de toezichthouder mogelijk te verlenen ontheffingen) die worden gesteld bij enerzijds een vergunningaanvraag en anderzijds tijdens het lopend toezicht. In het kader van het lopend toezicht worden (in artikel 3:57 van de Wft) eisen gesteld aan de solvabiliteit van een aantal ondernemingen en instellingen (3:57, eerste en tweede lid, van de Wft) en wordt voor de toezichthouder een mogelijkheid voor het verlenen van een ontheffing van die eisen gecreëerd (3:57, zesde lid, van de Wft). Door middel van de tweede en derde in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen van artikel 2:99, eerste en zesde lid, van de Wft wordt een soortgelijk regime bewerkstelligd in het kader van een vergunningaanvraag.

AAAA

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

BBBB

In het eerste lid van artikel 2:113 van de Wft wordt verwezen naar het voornemen van een onderneming als bedoel in artikel 2:112, eerste lid, van de Wft. De daar bedoelde onderneming is niet, zoals gesteld in het huidige eerste lid van artikel 2:113 van de Wft een kredietinstelling, maar een financiële instelling. De in dit onderdeel voorgestelde wijziging herstelt deze vergissing.

CCCC

Voorgesteld wordt om in artikel 2:119, vierde lid, van de Wft hetzelfde onderscheid tussen levens- en schadeverzekeraars aan te brengen als in artikel 1:107, derde lid, onderdeel b, van de Wft.

DDDD

In het opschrift van § 2.3.5.1 is het ten onrechte ontbrekende woord «andere» ingevoegd.

EEEE

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

FFFF

Met de wet implementatie MiFID is de aanvankelijk in artikel 2:127, eerste lid, van de Wft voorkomende zinsnede «een of meer van de in deel B van de bijlage bij de richtlijn beleggingsdiensten genoemde instrumenten» vervallen. Om na deze wijziging een begrijpelijke tekst te verkrijgen had de aan de vervallen passage voorafgaande zinsnede «met betrekking tot» eveneens geschrapt dienen te worden. In dit onderdeel wordt voorgesteld dit verzuim te herstellen.

GGGG

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

HHHH

Met artikel 3:2 van de Wft wordt beoogd te bepalen dat hetgeen is bepaald in het Deel Prudentieel financiële ondernemingen niet van toepassing is op, kort gezegd, concernfinancieringmaatschappijen. Het artikel is in de Wft opgenomen om de praktijk die voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wft op grond van artikel 3 Vrijstellingsregeling Wtk 1992 bestond, ongewijzigd te handhaven. Inmiddels is evenwel gebleken dat er onbedoeld een klein verschil is tussen artikel 3:2 van de Wft en artikel 3 van de Vrijstellingsregeling Wtk 1992. Dit verschil vloeit voort uit de formulering van het tweede lid van artikel 3:2 van de Wft waarin is bepaald dat het eerste lid slechts geldt voor zover degene die de gelden ter beschikking verkrijgt, deze voor ten minste 95 procent van zijn balanstotaal als krediet uitzet binnen het concern waartoe hij behoort. In artikel 3 Vrijstellingregeling Wtk 1992 was bepaald dat de vrijstelling geldt wanneer ten minste 95 procent van de kredietuitzettingen of beleggingen plaatsvindt binnen het concern. Nu in artikel 3:2, tweede lid, van de Wft geen gewag wordt gemaakt van beleggingen zou onbedoeld de indruk kunnen ontstaan dat dit artikel alleen van toepassing is op ondernemingen die voor ten minste 95 procent van hun balanstotaal kredietuitzettingen verrichten binnen het concern waartoe zij behoren. Die indruk is onterecht; ook het verrichten van beleggingen binnen het concern dient te worden meegeteld. Door het laten vervallen van de woorden «als krediet» geldt niet langer de beperking dat het slechts het uitzetten van krediet betreft, en valt het uitzetten van beleggingen ook onder de reikwijdte van het tweede lid.

IIII

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

JJJJ

De plaatsing van de artikelen 3:5 en 3:6 van de Wft in één hoofdstuk is niet correct. Voorgesteld wordt om artikel 3:6 van de Wft in een apart hoofdstuk op te nemen.

KKKK

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

LLLL

De in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen met betrekking tot de verwijzingen naar de artikelen 2:12, 2:31, 2:111 en 2:120 van de Wft herstellen een aantal onjuiste verwijzingen. Voorts wordt voorgesteld een verwijzing naar artikel 2:13, tweede lid, van de Wft, met betrekking tot kredietinstellingen die beleggingsdiensten verlenen, toe te voegen. In de huidige tekst wordt ten onrechte niet naar dat artikel verwezen. Tot slot wordt voorgesteld een verwijzing naar de artikelen 2:32, tweede lid en 2:33, tweede lid, van de Wft toe te voegen. Deze artikelen gaan over de gegevens betreffende de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen onderscheidenlijk de branche Rechtsbijstand.

MMMM

Voorgesteld wordt om de formulering van artikel 3:37, eerste lid, van de Wft aan te passen op grond van de volgende overwegingen. Schade- en levensverzekeraars moeten op grond van artikel 3:37 van de Wft een vertegenwoordiger aanstellen in een andere lidstaat en in een staat die geen lidstaat is, terwijl voor natura-uitvaartverzekeraars alleen was bepaald dat deze eis geldt voor een bijkantoor in een andere lidstaat. Natura-uitvaartverzekeraars dienden op grond van artikel 40a van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeraars (Wtn) een vertegenwoordiger aan te stellen, indien zij een bijkantoor buiten Nederland openen. Met andere woorden: in artikel 3:37 van de Wft ontbreekt het voorschrift om een vertegenwoordiger aan te stellen ten aanzien van het openen van een bijkantoor in een staat die geen lidstat is, terwijl de Wtn een dergelijk voorschrift wel bevatte. De toelichting op artikel 2:65 van de Wft van de Wft (nu artikel 3:37) wijst niet op een beoogde wijziging ten opzichte van de Wtn. De in dit onderdeel voorgestelde wijziging herstelt deze omissie.

NNNN

Artikel 3:41 van de Wft heeft betrekking op de wijziging van de gegevens die bij de vergunningaanvraag zijn overgelegd door degenen met zetel in een andere lidstaat die naar het recht van die lidstaat geen kredietinstelling is, maar naar Nederlands recht dat wel zijn. Ten onrechte worden hier niet genoemd degenen met zetel in een andere lidstaat die naar het recht van die lidstaat geen levensverzekeraar of schadeverzekeraar zijn maar naar Nederlands recht wel. Deze omissie wordt thans hersteld.

OOOO

Voorgesteld wordt een verwijzing naar de artikelen 2:42, tweede lid en 2:43, tweede lid, van de Wft toe te voegen. Deze artikelen gaan over de gegevens betreffende de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen onderscheidenlijk de branche Rechtsbijstand.

De verwijzing naar artikel 2:45, tweede lid, van de Wft betreft levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is die diensten verrichten naar Nederland vanuit een vestiging in een staat die geen lidstaat is. Artikel 3:43 van de Wft heeft evenwel betrekking op bijkantoren in Nederland. De verwijzing naar artikel 2:45, tweede lid, van de Wft hoort dus niet thuis in artikel 3:43 van de Wft. Een verwijzing naar artikel 2:45, tweede lid, van de Wft was al opgenomen in artikel 3:48 van de Wft.

De verwijzing naar artikel 2:51 van de Wft betreft natura-uitvaartverzekeraars met zetel buiten Nederland, dus inclusief andere lidstaten, terwijl artikel 3:43 van de Wft beperkt is tot bepaalde financiële ondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is. De verwijzing naar artikel 2:51 van de Wft hoort dus evenmin niet in dit artikel thuis. Zie verder de toelichting op de in artikel I, onderdeel QQQQ, voorgestelde wijziging van artikel 3:49 van de Wft.

PPPP

Voorgesteld wordt om de tekst van het bestaande artikel 3:48 van de Wft op te delen in twee leden: het eerste lid en het derde lid. Voorts wordt voorgesteld een nieuw tweede lid toe te voegen.

Het artikel heeft betrekking op de wijziging van gegevens tijdens lopend toezicht die eerder in het kader van markttoegang zijn verstrekt.

Het eerste en het tweede lid hebben beide betrekking op een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is die diensten verricht naar Nederland. Het eerste lid heeft betrekking op dienstverrichting vanuit een vestiging in een staat die geen lidstaat is, het tweede lid op dienstverrichting vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat. De tweede situatie is thans ten onrechte nog niet geregeld. De voorgestelde invoeging van het nieuwe tweede lid herstelt deze omissie.

Bewust is gekozen voor het begrip vestiging in het eerste lid en het begrip bijkantoor in het tweede lid. Het begrip vestiging omvat ingevolge de definitie in artikel 1:1 van de Wft zowel het bijkantoor als de zetel. Het eerste lid ziet dus op zowel dienstverrichting vanuit de zetel als dienstverrichting vanuit een bijkantoor. Het tweede lid ziet daarentegen op dienstverrichting uitsluitend vanuit een bijkantoor.

QQQQ

De wijziging van de gegevens die zijn verstrekt door clearinginstellingen, entiteiten voor risico-acceptatie, herverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars ingevolge de artikelen artikelen 2:7, tweede lid, 2:9, eerste lid, 2:26f, tweede lid, 2:51, tweede lid, 2:53, eerste lid, 2:54e , tweede lid, onderscheidenlijk 2:54f, tweede lid, van de Wft is thans onvolledig geregeld. Deze omissie wordt met de in dit onderdeel voorgestelde wijziging hersteld.

RRRR

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging herstelt een onjuiste verwijzing.

SSSS

De in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen zijn van redactionele aard.

TTTT

De in het eerste en tweede lid van artikel 3:57 van de Wft voorgestelde wijzigingen zijn van redactionele aard.

Het huidige artikel 3:57, zesde lid, van de Wft moet ook zien op het zevende lid. De bewoording laat echter ruimte voor twijfel. De in dit onderdeel voorgestelde omwisseling van het zesde en zevende lid neemt deze twijfel weg. In het nieuwe zevende lid is de verwijzing naar een entiteit voor risico-acceptatie niet overgenomen. Indien de solvabiliteit voor een entiteit voor risico-acceptatie moet worden aangepast, kan die zonder meer worden vastgesteld op een ander niveau. De solvabiliteit voor dergelijke entiteiten is namelijk maatwerk. Een ontheffingsmogelijkheid is daarvoor dan ook niet noodzakelijk.

In dit kader wordt nog opgemerkt dat op grond van de richtlijn herverzekering1, voor herverzekeraars een ander regime geldt dan voor entiteiten voor risico-acceptatie. Herverzekeraars dienen, evenals levensverzekeraars en schadeverzekeraars, te voldoen aan de eisen die gelden voor de solvabiliteitsmarge. Een ontheffing is ingevolge de verzekeringsrichtlijnen2 niet mogelijk.

UUUU

Artikel 3:67, derde lid, van de Wft geldt ten onrechte niet voor schadeverzekeraars. De in dit onderdeel voorgestelde wijziging herstelt deze omissie.

VVVV

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging vloeit voort uit het voorstel om het zesde en zevende lid van artikel 3:57 van de Wft om te wisselen (zie de derde in artikel I, onderdeel TTTT, voorgestelde wijziging).

WWWW

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

XXXX

De voorgestelde toevoeging van het woord «die» brengt de tekst van het artikel in overeenstemming met de bedoeling en tevens in overeenstemming met andere artikelen van de Wft, in het bijzonder met de artikelen 3:114a, eerste lid, aanhef, 3:122, tweede lid, 3:123, tweede lid, onderdelen a en b, en derde lid, onderdelen a en b, en 3:124, eerste lid, van de Wft.

YYYY

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

ZZZZ

Het eerste lid van artikel 3:115 van de Wft is te algemeen geformuleerd. Door de eerste in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt duidelijk gemaakt dat deze bepaling alleen betrekking heeft op overdrachten door de desbetreffende verzekeraars met zetel in Nederland. Met artikel 3:115 van de Wft vergelijkbare bepalingen worden opgenomen voor levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een andere lidstaat (artikel 3:122a van de Wft), voor levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is (artikel 3:127a van de Wft) en voor natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat (artikel 3:131a van de Wft). Deze voorgestelde wijzigingen verwerken artikel 1c, eerste lid, van de Tijdelijke regeling invoering Wft, voor levensverzekeraars, natura-uitvaartverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in Nederland.

In de Wtv 1993 werd in artikel 129, zevende lid, verwezen naar het vijfde lid, alwaar rekening werd gehouden met natura-uitvaartverzekeraars. De tweede in dit onderdeel voorgestelde wijziging dat de aanpassing van artikel 3:115, tweede lid, van de Wft behelst, bewerkstelligt dit nu ook voor de Wft.

In artikel 3:115, tweede lid, van de Wft vervalt de overbodige zinsnede «, voorzover deze artikelen betrekking hebben op een overdracht door een levensverzekeraar». Uit het begin van dit lid («Op een overgang als bedoeld in het eerste lid met betrekking tot een levensverzekeraar») is al voldoende duidelijk dat het alleen levensverzekeraars betreft. Voorgesteld wordt een soortgelijke wijziging door te voeren in artikel 3:115, derde en vierde lid, van de Wft.

De vierde in dit onderdeel voorgestelde wijziging bevat de aanpassing van artikel 3:115, vierde lid, van de Wft en betreft het in lijn brengen van de verwijzing naar artikel 3:118 van de Wft met andere verwijzingen in de Wft en het rechtzetten van een onjuiste verwijzing.

AAAAA

In dit onderdeel wordt een nieuw artikel – artikel 3:122a – in de Wft voorgesteld, analoog aan de regeling in artikel 3:115 van de Wft, waarin wordt voorzien in de gelijkstelling van een portefeuilleoverdracht door een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een andere lidstaat met een fusie of splitsing als bedoeld in artikel 309 onderscheidenlijk artikel 334a van Boek 2 van het BW. Deze ontbrak ten onrechte. De in dit onderdeel voorgestelde wijziging verwerkt artikel 1c, eerste lid, van de Tijdelijke regeling invoering Wft, voor levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een andere lidstaat.

BBBBB

In artikel 3:126 van de Wft wordt voorgesteld onder andere te bepalen dat bij de aanvraag van instemming met een portefeuilleoverdracht bepaalde gegevens moeten worden verstrekt en dat de overdracht moet worden gepubliceerd.

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging verwerkt artikel 1c, tweede lid, van de Tijdelijke regeling invoering Wft.

CCCCC

Voor de toelichting op de eerste in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt verwezen naar de toelichting op de in artikel I, onderdeel XXXX, voorgestelde wijziging van artikel 3:114 van de Wft.

Voor de toelichting op de tweede in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt verwezen naar de toelichting op de in artikel I, onderdeel BBBBB, voorgestelde wijziging van artikel 3:126 van de Wft.

De tweede in dit onderdeel voorgestelde wijziging verwerkt artikel 1c, derde lid, van de Tijdelijke regeling invoering Wft.

DDDDD

Voor de toelichting op de in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen wordt verwezen naar de toelichting op de in artikel I, onderdeel AAAAA, voorgestelde invoeging van artikel 3:122a van de Wft. De voorgestelde wijzigingen verwerken artikel 1c, eerste lid, van de Tijdelijke regeling invoering Wft, voor levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is.

EEEEE

Voor de toelichting op de in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt verwezen naar de toelichting op de in artikel I, onderdeel BBBBB, voorgestelde wijziging van artikel 3:126 van de Wft. De in dit onderdeel voorgestelde wijziging verwerkt artikel 1c, vierde lid, van de Tijdelijke regeling invoering Wft.

FFFFF

Voor de toelichting op de in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt verwezen naar de toelichting op de in artikel I, onderdeel AAAAA, voorgestelde invoeging van artikel 3:122a van de Wft. De in dit onderdeel voorgestelde wijziging verwerkt artikel 1c, eerste lid, van de Tijdelijke regeling invoering Wft, voor natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen lidstaat.

GGGGG

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

HHHHH

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

IIIII

In artikel 3:177 van de Wft worden de artikelen 52 en 234 tot en met 241a van de Faillissementswet (Fw) van overeenkomstige toepassing verklaard op de noodregeling. Hierin worden twee wijzigingen aangebracht. De eerste betreft de verwijzing naar artikel 52 van de Fw. Dit artikel geeft een regel voor de situatie waarin aan de schuldenaar is betaald na de faillietverklaring maar voorafgaand aan de bekendmaking daarvan. Artikel 240 van de Fw geeft eenzelfde regel voor surseance van betaling. Het van overeenkomstige toepassing verklaren van 52 en 240 van de Fw is dus dubbelop. Voorgesteld wordt om de verwijzing naar artikel 52 van de Fw te verwijderen uit artikel 3:177 van de Wft zodat dit artikel niet meer van overeenkomstige toepassing is.

De tweede wijziging is dat de verwijzing naar de artikelen wordt uitgebreid met de artikelen 241b tot en met 241e van de Fw. Ook in artikel 74, derde lid, van de Wtk 1992 werden deze artikelen van overeenkomstige toepassing verklaard. Ten onrechte is deze verwijzing niet ongewijzigd overgenomen in artikel 3:177 van de Wft.

JJJJJ

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

KKKKK

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

LLLLL

Artikel 3:275, tweede lid, van de Wft strekt tot implementatie van artikel 125, tweede lid, van de herziene richtlijn banken. In het geval een Nederlandse bank een dochteronderneming is van een financiële moederholding of financiële EU-moederholding met zetel in een andere lidstaat, leidt de toepassing van artikel 3:275, tweede lid, van de Wft tot een andere uitkomst dan op grond van artikel 125, tweede lid, van de herziene richtlijn banken is bedoeld, aangezien de moeder in dit voorbeeld geen Nederlandse financiële (EU-)moederholding is. Artikel 125, tweede lid, van de herziene richtlijn banken vergt namelijk niet dat de financiële (EU-)moederholding zich in Nederland bevindt, terwijl artikel 3:275, tweede lid, van de Wft dit nu nog wel eist.

Artikel 126, derde lid, van de Nederlandse taalversie van de herziene richtlijn banken bevat kennelijk onjuiste vertalingen, die doorwerken in artikel 3:275, zesde en achtste lid, van de Wft. Voorgesteld wordt om de redactie van deze leden in overeenstemming te brengen met de Engelse taalversie, te meer nu ook andere taalversies (bijvoorbeeld de Franse en de Duitse) aansluiten bij de Engelse. In het zevende lid is de zinsnede «de Nederlandse financiële EU-moederholding» vervangen door «de financiële EU-moederholding». De reden hiervoor is dat die financiële EU-moederholding haar zetel niet in Nederland hoeft te hebben (zie ook de toelichting op de eerste in dit onderdeel voorgestelde wijziging).

MMMMM

Voor de toelichting op de in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt verwezen naar de toelichting op de eerste in artikel I, onderdeel LLLLL, voorgestelde wijziging van artikel 3:275 van de Wft.

NNNNN

De voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

OOOOO

Artikel 3:280a strekt ter implementatie van artikel 72 van de herziene richtlijn banken. In artikel 72, tweede lid, tweede alinea, van de herziene richtlijn banken is bepaald dat de informatie die wordt genoemd in bijlage XII, deel 1, punt 5, op individuele of gesubconsolideerde basis openbaar wordt gemaakt. In punt 5 is vervolgens bepaald dat alleen de informatie, bedoeld in bijlage XII, deel 2, punten 3 en 4, conform artikel 72 (de richtlijn noemt abusievelijk artikel 71), eerste en tweede lid, op individuele of gesubconsolideerde basis wordt verstrekt. Dat is slechts een gedeelte van de informatie die op basis van artikel 3:74a, eerste lid, van de Wft openbaar moet worden gemaakt. De in dit onderdeel voorgestelde wijziging herstelt de onjuiste verwijzing.

PPPPP

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

QQQQQ

De in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen zijn van redactionele aard.

RRRRR

Uit artikel 3:6 van de Wft blijkt wanneer een waarborg- of garantiefonds als bedoeld in dat artikel een vergunning nodig heeft voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar, en wanneer een dergelijk fonds deze vergunning niet nodig heeft. Dientengevolge moet worden geconstateerd dat, als een dergelijk fonds op grond van artikel 3:6 van de Wft een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraar nodig heeft, ingevolge dat artikel hetgeen in de Wft is bepaald met betrekking tot onder andere de aanvraag van deze vergunning in het Deel Markttoegang financiële ondernemingen en het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar in het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen en het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen, van toepassing is op dit fonds. Evenzeer is hetgeen in de Wft is bepaald met betrekking tot de aanvraag van een dergelijke vergunning en de uitoefening van dat bedrijf, ingevolge artikel 3:6 van de Wft niet van toepassing op waarborg- of garantiefondsen waarop artikel 3:6, tweede, derde of vierde lid, van de Wft van toepassing is aangezien deze waarborg- of garantiefondsen niet over een dergelijke vergunning hoeven te beschikken (met dien verstande dat een dergelijk fonds in dat geval altijd de vrijheid behoudt om ervoor te kiezen om alsnog een dergelijke vergunning aan te vragen en te voldoen aan hetgeen daaromtrent en met betrekking tot de uitoefening van het bedrijf van schadeverzekeraars is bepaald in de Wft).

Daarom wordt voorgesteld om artikel 4:2a van de Wft te laten vervallen.

SSSSS

Artikel 4:3 van de Wft, dat een bemiddelingsverbod in opvorderbare gelden bevat, is bedoeld als een verbodsbepaling die zich richt tot een ieder. Gelet op de aanhef van artikel 4:1 van de Wft, dat de reikwijdte van het deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen beperkt tot financiële ondernemingen waaraan het is toegestaan om financiële activiteiten te verrichten in Nederland, zou hierover echter onduidelijkheid kunnen bestaan. De voorgestelde wijziging beoogt deze mogelijke onduidelijkheid weg te nemen. Hiermee wordt aangesloten bij het voormalige artikel 82, eerste lid, van de Wtk 1992.

TTTTT

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

UUUUU

In artikel I, onderdeel DDD, van de Wet implementatie MiFID is onder meer geregeld dat de verplichting om aan te sluiten bij een erkende (buitengerechtelijke) geschilleninstantie die is geïmplementeerd in artikel 4:17, eerste lid, onderdeel b, van de Wft alleen geldt voor beleggingsondernemingen die beleggingsdiensten verlenen voor cliënten. Deze beperking volgt uit artikel 4:17, tweede lid, onderdeel b, van de Wft waarin beleggingsondernemingen die beleggingsactiviteiten verrichten worden uitgezonderd van de verplichte aansluiting bij een erkende (buitengerechtelijke) geschilleninstantie, omdat deze activiteiten niet voor derden worden verricht en er dus geen cliëntengeschillen uit kunnen voortvloeien.

Eenzelfde redenering gaat op in verband met de verplichting om zorg te dragen voor een adequate behandeling van klachten van cliënten. Daarom wordt thans in artikel 4:17, eerste lid, aanhef, van de Wft geregeld dat zowel de verplichting tot het voeren van een interne klachtenadministratie als de verplichting aan te sluiten bij een erkende geschilleninstantie slechts gelden voor beleggingsondernemingen die beleggingsdiensten verlenen voor cliënten. Beleggingsondernemingen die louter beleggingsactiviteiten verrichten zijn daardoor reeds op grond van artikel 4:17, eerste lid, aanhef, van de Wft niet gehouden aan deze verplichtingen te voldoen. De uitsluiting voor beleggingsondernemingen die louter beleggingsactiviteiten verrichten in het tweede lid, onderdeel b, kan daarmee komen te vervallen.

Deze gelegenheid wordt tevens aangegrepen om het woord «of», dat met de inwerkingtreding van evengenoemd artikel I, onderdeel DDD, van de Wet implementatie MiFID abusievelijk is komen te vervallen, weer op te nemen in onderdeel b.

VVVVV

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging moet worden bezien in samenhang met het in artikel I, onderdeel D, voorgestelde nieuwe artikel 1:15a van de Wft. De zinsnede die vervalt, is door het nieuwe artikel overbodig.

WWWWW

In artikel 4:28, vierde lid, onderdeel d, van de Wft wordt voorgesteld de juiste wijze van verwijzing naar het BW te hanteren.

XXXXX

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

YYYYY

Voorgesteld wordt om in de artikelen 4:46a, 4:47, 4:48 en 4:49 van de Wft de mogelijkheid op te nemen dat de AFM de beheerder ontheffing kan verlenen van de verplichting om de intrinsieke waarde, een (voorstel tot) wijziging van de voorwaarden, het registratiedocument of het prospectus op diens website te publiceren, bekend te maken onderscheidenlijk beschikbaar te houden. De mogelijkheid tot ontheffing voor deze verplichtingen bestond op grond van de ruime ontheffingsmogelijkheid van artikel 12, vierde lid, van de Wtb. Deze ruime ontheffingsmogelijkheid is in de Wft niet overgenomen. In plaats daarvan is in specifieke artikelen de mogelijkheid opgenomen om ontheffing te verlenen, echter niet in de artikelen 4:46a, 4:47, 4:48 en 4:49 van de Wft. In de toezichtpraktijk is evenwel gebleken dat er wel behoefte bestaat aan de mogelijkheid om ontheffing te verlenen van de in die artikelen genoemde verplichtingen. Daarin wordt hierbij voorzien. De ontheffingsbepalingen zijn specifiek toegesneden op de verplichting om de informatie op de website te publiceren.

ZZZZZ

Voor de toelichting op de in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt verwezen naar de toelichting op de tweede in artikel I, onderdeel ZZZZZ, voorgestelde wijziging van artikel 4:46a van de Wft. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de ontheffingsmogelijkheid in dit artikel niet alleen betrekking heeft op de verplichting om de informatie op de website te publiceren, maar eveneens op de verplichting om de informatie bekend te maken in een landelijk verspreid dagblad of aan iedere deelnemer persoonlijk.

AAAAAA

Voor de toelichting op de in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt verwezen naar de toelichting op de tweede in artikel I, onderdeel ZZZZZ, voorgestelde wijziging van artikel 4:46a van de Wft.

BBBBBB

Voor de toelichting op de in dit onderdeel voorgestelde wijziging van artikel 4:49, vijfde lid, wordt verwezen naar de toelichting op de tweede in artikel I, onderdeel ZZZZZ, voorgestelde wijziging van artikel 4:46a van de Wft. De voorgestelde wijziging in het zesde lid van dit artikel is van redactionele aard.

CCCCCC

De in de vijfde nota van wijziging van het wetsvoorstel Wft bedoelde verduidelijking is niet verwezenlijkt bij die wijziging. Door de in dit onderdeel voorgestelde aanpassing van artikel 4:60 van de Wft wordt er duidelijkheid geschapen waarin een instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe) mag beleggen. Tegelijkertijd wordt de verhouding tussen artikel 4:60 van de Wft en artikel 130 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft verduidelijkt. De huidige vereisten met betrekking tot de financiële instrumenten een waarin een icbe mag beleggen zijn uitgewerkt in artikel 130 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft.

DDDDDD

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

EEEEEE

De in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen zijn van redactionele aard.

FFFFFF

Hoewel in artikel 18, tweede lid, van de Nederlandse taalversie van de MiFID wordt gesproken over «organisatorische of administratieve regelingen voor het beheer van belangenconflicten» mag worden aangenomen dat wordt gedoeld op maatregelen ter «beheersing» van belangenconflicten. De bewoordingen in de Engelse taalversie van de betreffende norm «to manage conflicts of interest» kunnen aldus worden uitgelegd.

GGGGGG

De wijze waarop de voor elk aandeel in termen van liquiditeit meest relevante markt dient te worden bepaald volgt uit de artikelen 9 en 10 van de uitvoeringsverordening markten voor financiële instrumenten1.

HHHHHH

De verwijzing naar artikel 1:58, tweede lid, van de Wft vervalt omdat op grond daarvan niet kan worden toegestaan om overeenkomsten af te wikkelen, maar juist een verbod kan worden opgelegd om nieuwe overeenkomsten af te sluiten.

IIIIII

In artikel 4:96, eerste lid, van de Wft wordt in de zinsnede die ziet op het verbod dat een aanbieder kan worden opgelegd, ten onrechte verwezen naar artikel 1:104, derde lid, van de Wft. Artikel 1:104, derde lid, van de Wft betreft niet het opleggen van een verbod, maar het intrekken van een vergunning. Die bepaling is wel relevant voor het afwikkelen van overeenkomsten door een aanbieder. Voorgesteld wordt daarom de verwijzing naar dat lid op te nemen in de betreffende daarop betrekking hebbende zinsnede van artikel 4:96, eerste lid, van de Wft.

Van de gelegenheid wordt tevens gebruik gemaakt om de formulering van artikel 4:96, eerste lid, van de Wft aan te passen aan de formulering van de gelijksoortige bepalingen in de artikelen 4:94, derde lid, 4:95, derde lid, en 4:96, tweede lid, van de Wft.

Voor de toelichting op de tweede in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt verwezen naar de toelichting op de in artikel I, onderdeel IIIIII, voorgestelde wijziging van artikel 4:94 van de Wft.

JJJJJJ

Artikel 4:100e van de Wft kent slechts één lid. De aanduiding «1» voor de tekst is daarom overbodig en dient te vervallen.

KKKKKK

De eerste in dit onderdeel voorgestelde wijziging herstelt een onjuiste verwijzing, terwijl de tweede wijziging van redactionele aard is.

LLLLLL

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

MMMMMM

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

NNNNNN

De in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen zijn van redactionele aard.

OOOOOO

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

PPPPPP

De verwijzing in artikel 5:32d, derde lid, van de Wft naar «een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in het tweede lid» is onjuist. Bedoeld is te verwijzen naar de verklaring van geen bewaar als bedoeld in het eerste lid.

QQQQQQ

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

RRRRRR

Allereerst wordt in dit onderdeel voorgesteld om de bepaling in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel b, onder 4°, van de Wft dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald wat moet worden verstaan onderhet begrip optie, wetstechnisch juister te regelen door dit als afzonderlijk lid in dit artikel op te nemen (zie de eerste en derde in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen).

Tevens wordt voorgesteld om onderdeel g van het eerste lid, op twee punten te wijzigen.

Allereerst wordt de aanwezigheid van een substantiële deelneming niet meer gerelateerd aan vijf procent van het kapitaal, maar aan vijf procent van de aandelen. Dit laatste was reeds het geval in het kader van de definitie van substantiële deelneming in de voormalige Wet melding zeggenschap en kapitaalbelang in effectenuitgevende instellingen. In de Wft is abusievelijk de aanwezigheid van een substantiële deelneming gerelateerd aan een percentage van het kapitaal. Kapitaal is echter in onderdeel f van het eerste lid van artikel 5:33 van de Wft gedefinieerd als het geplaatste kapitaal van een uitgevende instelling. Als gevolg daarvan is de reikwijdte van het begrip substantiëledeelneming in de Wft onbedoeld te beperkt geworden. Bijvoorbeeld potentiële kapitaalbelangen vallen hierdoor ten onrechte niet onder substantiële deelneming, hetgeen wel is beoogd (mede met het oog op de implementatie van de richtlijn transparantie1 ).

In de tweede plaats is een zinsdeel toegevoegd, dat bepaalt dat bij het aantal stemmen dat iemand kan uitbrengen, moeten worden meegerekend de stemmen waarover hij beschikt of geacht wordt te beschikken op grond van artikel 5:45 van de Wft. Een zinsdeel met een overeenkomstige strekking was reeds opgenomen in de definitie van substantiële deelneming in de voormalige Wet melding zeggenschap en kapitaalbelang in effectenuitgevende instellingen. Ten onrechte is dit zinsdeel niet overgenomen in de definitie van substantiële deelneming in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel g, van de Wft.

SSSSSS

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

TTTTTT

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

UUUUUU

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

VVVVVV

Voor de toelichting op de in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt verwezen naar de toelichting op de in Artikel I, onderdeel A, onder 8, voorgestelde wijziging van de definitie van personen waarmee in onderling overleg wordt gehandeld.

WWWWWW

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

XXXXXX

De in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen zijn van redactionele aard.

YYYYYY

De in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen zijn van redactionele aard.

ZZZZZZ

In artikel 5:74 van de Wft wordt ten onrechte het begrip toezichthoudendeautoriteit gebruikt. Het is juister om het begrip toezichthoudendeinstantie te gebruiken, dat in artikel 1:1 is gedefinieerd. De eerste in dit onderdeel voorgestelde wijziging herstelt deze omissie.

De tweede in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

AAAAAAA

Artikel 5:75 van de Wft regelt de reikwijdte van afdeling 5.5.3. De reikwijdtebepaling is echter onvoldoende afgestemd op artikel 5:76, tweede lid, aanhef en onderdelen a en c, van de Wft. Beoogd was dat onderdeel a, dat een grondslag bevat voor biedingsregels op amvb-niveau, niet alleen zou gelden in situaties waarin de AFM bevoegd is tot het goedkeuren van het biedingsbericht, maar ook in situaties waarin een openbaar bod wordt gedaan op effecten van een doelvennootschap met zetel in Nederland. Artikel 4, tweede lid, onderdeel e, van de richtlijn openbaar overnamebod1 schrijft namelijk voor dat met betrekking tot informatieverplichtingen van de doelvennootschap jegens haar aandeelhouders en werknemers, toezicht dient te worden gehouden door de toezichthoudende instantie van het land waar de doelvennootschap haar zetel heeft. Deze informatieverplichtingen zijn opgenomen in de artikelen 18, 20, 22 en 27 van het Besluit openbare biedingen Wft (Bob). De grondslag van artikel 5:76, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wft is ontoereikend omdat die enkel de mogelijkheid geeft om regels te stellen voor de gevallen waarin de AFM bevoegd is tot goedkeuring van het biedingsbericht vanwege, kort gezegd, een Nederlandse beursnotering (zie artikel 5:74, tweede lid, van de Wft). In dit onderdeel wordt daarom, door toevoeging van een tweede lid aan artikel 5:75 van de Wft, de reikwijdte van artikel 5:76, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wft uitgebreid tot de hierboven geschetste situaties waarin een openbaar bod wordt gedaan op effecten van een doelvennootschap met zetel in Nederland.

De onjuiste weergave van de reikwijdte van afdeling 5.5.3 van de Wft wordt ook gecorrigeerd met betrekking tot onderdeel c van artikel 5:76, tweede lid, van de Wft. In artikel 6, tweede lid, van de richtlijn openbaar overnamebod wordt de mogelijkheid geboden om bij een inkomend biedingsbericht (een biedingsbericht dat is goedgekeurd door een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat) aanvullende eisen te stellen. Onderdeel c biedt een grondslag voor dergelijke regels op amvb-niveau. Echter in dat geval is de AFM juist niet bevoegd om het biedingsbericht goed te keuren. Artikel 5:75 van de Wft bepaalt namelijk dat de reikwijdte van de afdeling beperkt is tot situaties waarin de AFM die bevoegdheid wel heeft.

Door de voorgestelde correcties van de reikwijdtebepaling veranderen de grondslagen van artikel 5:76, tweede lid, van de Wft niet. Ook vindt geen materiële wijziging plaats, nu de regels opgenomen in het Bob, dat is gebaseerd op artikel 5:76, tweede lid, van de Wft niet veranderen.

BBBBBBB

Onderdeel a van artikel 5:76, tweede lid, van de Wft is in de Wft opgenomen ter vervanging van het toenmalige artikel 6a, derde lid, van de Wte 1995. Daarin was bepaald dat betrokken partijen zich dienden te houden aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels. De formulering van artikel 5:76, tweede lid, aanhef, van de Wft bevat abusievelijk echter slechts een grondslag voor lagere regelgeving op het niveau van algemene maatregel (dus bij algemene maatregel van bestuur) van bestuur. Deze omissie wordt hierbij hersteld.

Voor de toelichting op de tweede in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt verwezen naar de toelichting op de eerste in artikel I, onderdeel AAAAAAA, voorgestelde wijziging van artikel 5:74 van de Wft.

CCCCCCC

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

DDDDDDD

Artikel 5:80 van de Wft regelt dat met betrekking tot de naleving van voorschriften in het Bob en voorschriften in de artikelen 5:74, eerste lid, 5:78 en 5:79 van de Wft, de AFM een aanwijzing aan de bieder kan geven. Het Bob bevat echter, net als zijn voorganger het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 in de toenmalige artikelen 9a tot en met 9v, ook voorschriften voor de doelvennootschap. Die voorschriften voor de doelvennootschap (openbaarmaking van een standpunt en verzending van dat standpunt aan aandeelhouders en werknemers) worden inmiddels ook voorgeschreven door de richtlijn openbaar overnamebod. Beoogd was dan ook dat de AFM eveneens de doelvennootschap een aanwijzing zou kunnen geven. In dit onderdeel wordt daarom voorgesteld de doelvennootschap aan artikel 5:80, eerste lid, van de Wft toe te voegen.

EEEEEEE

Voor de toelichting op de in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen wordt verwezen naar de toelichting op de in artikel I, onderdeel A, onder 8, voorgestelde wijziging van de definitie van personen waarmee in onderling overleg wordt gehandeld.

FFFFFFF

In dit onderdeel wordt een tegenstrijdigheid tussen artikel 5:80b, tweede lid, van de Wft en artikel 25, derde lid, van het Bob opgeheven. In artikel 5:80b, tweede lid, van de Wft wordt per abuis bepaald dat een verzoek om aanpassing van de billijke prijs bij een verplicht bod kan worden gedaan tot twee weken na het uitbrengen van het bod. In artikel 25, derde lid, van het Bob wordt bepaald dat dit kan tot vier weken na aankondiging van het bod. Steeds is de bedoeling geweest om te regelen dat een zodanig verzoek kan worden ingediend tot uiterlijk vier weken na aankondiging van het bod. Redenen hiervoor waren zekerheid en transparantie voor stakeholders in het overnameproces en het voorkomen van onnodige vertraging van het biedingsproces. De in dit onderdeel voorgestelde opheffing van de hierboven vermelde tegenstrijdigheid heeft in de praktijk overigens slechts beperkte gevolgen aangezien een verplicht bod zelden zal voorkomen.

GGGGGGG

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

HHHHHHH

In artikel 5:82 van de Wft wordt onder meer verwezen naar artikel 5:81, derde lid, van de Wft. De bedoeling was om te verwijzen naar artikelleden die een grondslag inhouden voor nadere regels bij algemene maatregel van bestuur. De verwijzing naar artikel 5:81, derde lid, van de Wft is onjuist, omdat dat artikellid geen grondslag inhoudt voor nadere regels bij algemene maatregel van bestuur, maar verwijst naar andere artikelen waar dat wel het geval is.

IIIIIII

In artikel 5:83 van de Wft wordt verwezen naar het niet bestaande tweede lid. Artikel 5:81, derde lid, van de Wft bevat de bedoelde ontheffingsmogelijkheden waarnaar verwezen moet worden. De in dit onderdeel voorgestelde wijziging herstelt de onjuiste verwijzing.

JJJJJJJ

In dit onderdeel wordt een redactionele wijziging en een herstel van een onjuiste verwijzing voorgesteld.

KKKKKKK

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging herstelt een onjuiste verwijzing.

LLLLLLL

De eerste in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

Met de tweede en derde in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen worden artikelen, dan wel artikelleden toegevoegd die ten onrechte aan de bijlage ontbreken. Tevens vervallen enkele artikelen en artikelleden, ofwel omdat ze ten onrechte in de bijlage zijn opgenomen, ofwel omdat ze als gevolg van latere wijzigingen niet langer een norm kennen die kan worden overtreden.

MMMMMMM

De eerste in dit onderdeel voorgestelde wijziging is van redactionele aard.

Met de tweede en derde in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen worden artikelen, dan wel artikelleden toegevoegd die ten onrechte aan de bijlage ontbreken. Tevens vervallen enkele artikelen en artikelleden, ofwel omdat ze ten onrechte in de bijlage zijn opgenomen, ofwel omdat ze als gevolg van latere wijzigingen niet langer een norm kennen die kan worden overtreden.

ARTIKEL II

A

In de zesde nota van wijziging op het wetsvoorstel Wft is het oorspronkelijke voorgestelde derde lid van artikel 5:3 van dat wetsvoorstel vervallen. Deze bepaling is bij diezelfde nota van wijziging opgenomen in artikel 1:109, eerste lid, van de Wft (in de toenmalige nummering: artikel 1:94a, eerste lid). Artikel 4 van de I&A-wet Wft bevat derhalve een onjuiste verwijzing, die thans wordt gecorrigeerd. De in dit onderdeel voorgestelde wijziging verwerkt artikel 4 van de Tijdelijke regeling invoering Wft.

B

In artikel 8 van de I&A-wet Wft is een bepaling opgenomen voor de openbaarmaking van een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom, dat is genomen na het tijdstip van inwerkingtreding van de Wft, terzake van overtreding van de oude wetgeving is. Ten onrechte ontbreekt de mogelijkheid voor de toezichthouder om een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete of last onder dwangsom, dat is genomen voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wft terzake van overtreding van de oude wetgeving, openbaar te maken. Met de in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen wordt hierin alsnog voorzien. De in dit onderdeel voorgestelde wijzigingen verwerken artikel 5 van de Tijdelijke regeling invoering Wft.

C

De artikelen 212m, 213f en 213gg van de Fw regelen de faillietverklaring van een kredietinstelling onderscheidenlijk verzekeraar die aan een noodregeling is onderworpen. Kortheidshalve wordt de beëindiging van een noodregeling en de faillietverklaring ten aanzien van dezelfde kredietinstelling of verzekeraar hieronder aangeduid als de omzetting van een noodregeling in een faillissement. Het is de bedoeling geweest dat de artikelen 212m, 213f en 213gg van de Fw niet alleen zien op de omzetting van noodregelingen die worden uitgesproken op of na 1 januari 2007 (de datum van de inwerkingtreding van de Wft en de wijziging van de artikelen 212m, 213f en 213gg van de Fw), maar ook op de omzetting van noodregelingen die waren uitgesproken vóór die datum en op die datum nog niet waren omgezet in een faillissement. De tekst van de artikelen 212m, 213f en 213gg van de Fw zou bij een onzorgvuldige lezing mogelijkerwijs tot het misverstand kunnen leiden dat bedoelde artikelen niet van toepassing zouden zijn op de omzetting op of na 1 januari 2007 van noodregelingen die waren uitgesproken voorafgaand aan bedoelde datum op grond van de Wtk 1992, de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 (Wtv 1993) en de Wtn. Met dit artikel is beoogd te verduidelijken dat, voor zover nodig, op een omzetting op of na 1 januari 2007 van een noodregeling die is uitgesproken voor 1 januari 2007, de Fw van toepassing is zoals die luidt op het moment van het verzoek of de voordracht. Het betreft, met andere woorden, een omzetting op of na 1 januari 2007 van een noodregeling die was uitgesproken op grond van de Wtk 1992 de Wtv 1993 of de Wtn. Niet alleen de artikelen 212m, 213f en 213gg van de Fw, zoals die artikelen luiden op het moment van een verzoek of voordracht op of na 1 januari 2007, zijn van toepassing op de omzetting op of na 1 januari 2007 van een vóór die datum uitgesproken noodregeling in een faillissement. Ook andere artikelen van de Fw die eveneens met ingang van 1 januari 2007 zijn gewijzigd of ingevoerd, zijn van toepassing op de omzetting op of na 1 januari 2007 van een vóór die datum uitgesproken noodregeling in een faillissement. Om die reden is niet slechts naar de artikelen 212m, 213f en 213gg van de Fw verwezen, maar naar de Fw in zijn geheel. De in dit onderdeel voorgestelde wijziging verwerkt artikel 5a van de Tijdelijke regeling invoering Wft.

D

In artikel 17 van de I&A-wet Wft ontbreekt vermelding van de Wtn. Ook natura-uitvaartverzekeraars dienen vanzelfsprekend bij de afwikkeling onderworpen te zijn aan de bepalingen van de Wft en hierin wordt met de in dit onderdeel voorgestelde wijziging voorzien. De in dit onderdeel voorgestelde wijziging verwerkt artikel 6 van de Tijdelijke regeling invoering Wft.

E

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging herstelt een onjuiste verwijzing.

F

In artikel 31 van de I&A-wet Wft is abusievelijk niet opgenomen de bepaling die correspondeert met artikel 102, derde lid, tweede volzin, van de voormalige Wfd. Hierdoor is het formeel niet mogelijk voor financiële dienstverleners wier vergunningaanvraag of verzoek om ontheffing door de AFM is afgewezen, hun bedrijf af te wikkelen zonder te handelen in strijd met de verbodsbepalingen van de Wft. De in dit onderdeel voorgestelde wijziging verwerkt artikel 6c van de Tijdelijke regeling invoering Wft.

G

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging hangt samen met de, eveneens in dit wetsvoorstel bewerkstelligde, opname van de ontheffingsmogelijkheden in de artikelen 4:46a, 4:47, 4:48 en 4:49 van de Wft.

H

De eerste in dit onderdeel voorgestelde wijziging herstelt een kennelijke verschrijving.

De tweede in dit onderdeel voorgestelde wijziging voorziet in overgangsrecht voor ontheffingen die vóór 1 januari 2007 door DNB waren verleend op grond van artikel 6, derde lid, van de Wtk 1992. Dergelijke ontheffingen van het verbod van artikel 6, eerste lid, van de Wtk 1992 om zonder een daartoe door DNB verstrekte vergunning het bedrijf van kredietinstelling uit te oefenen, zijn verleend aan ondernemingen en instellingen als bedoeld in artikel 3 van de Vrijstellingsregeling Wtk 1992 die niet volledig voldeden aan de in die bepaling gestelde voorschriften. Als gevolg daarvan was de vrijstelling niet van toepassing, waardoor de betrokken ondernemingen en instellingen in beginsel vergunningplichtig waren. In gevallen waarin dit niet nodig werd geacht, is door DNB gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een ontheffing van het verbod te verlenen. Artikel 3 van de Vrijstellingsregeling Wtk 1992 is vanaf 1 januari 2007 op het niveau van de wet geregeld, in de vorm van een wettelijke uitzonderingsbepaling, in artikel 3:2 van de Wft, waarvan het derde lid voorziet in de bevoegdheid van DNB om in individuele gevallen een ontheffing te verlenen van de voorschriften waaronder het artikel van toepassing is. In de I&A-wet Wft was abusievelijk geen overgangsrecht opgenomen voor ontheffingen die berustten op artikel 6, derde lid, van de Wtk 1992. Het voorgestelde vierde lid in artikel 61 van de I&A-wet Wft voorziet alsnog in overgangsrecht. De in dit onderdeel voorgestelde wijziging verwerkt artikel 6a van de Tijdelijke regeling invoering Wft.

I

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging herstelt een onjuiste verwijzing.

J

Met de in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt het in de Wft gebruikte begrip gehanteerd voor een instantie in het buitenland die belast is met het toezicht op banken.

K

In artikel 94, eerste lid, van de I&A-wet Wft is een overgangsbepaling opgenomen voor ontheffingen die zijn verleend op basis van artikel 28, vierde lid, Wtv 1993. Het betreft de mogelijkheid tot ontheffing van het bepaalde in artikel 28, tweede lid, dan wel van het bepaalde in artikel 28, derde lid, van de Wtv 1993. Deze ontheffingsmogelijkheden berusten thans op artikel 3:15, derde lid, of artikel 3:19, derde lid, van de Wft. Verzuimd was evenwel om de verwijzing naar artikel 3:15, derde lid, van de Wft op te nemen. De eerste in dit onderdeel voorgestelde wijziging herstelt deze vergissing.

De tweede in dit onderdeel voorgestelde wijziging herstelt een onjuiste verwijzing.

ARTIKEL III

Voorgesteld wordt de verwijzing naar de Wtv 1993 te laten vervallen. Aangesloten wordt bij de tekst van artikel 212i van de Fw

ARTIKEL IV

De Wfd is opgegaan in de Wft. Als gevolg hiervan moeten de verwijzingen in de bijlage bij de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc), die abusievelijk nog niet waren aangepast, worden omgezet in verwijzingen naar artikelen van de Wft. Dit wordt gedaan met de in dit artikel voorgestelde wijzigingen.

ARTIKEL V

Voor de toelichting op de in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt verwezen naar de toelichting op de in artikel I, onderdeel F, voorgestelde wijziging van artikel 1:20 van de Wft.

ARTIKEL VI

A

Het bepaalde in artikel 139, onderdeel F, van de I&A-wet Wft om de zinsnede «een beurs» te vervangen was te beperkt. Vervangen had dienen te worden de zinsnede «een beurs als bedoeld in artikel 86c lid 1». De in dit onderdeel voorgestelde wijziging herstelt deze omissie.

B

Het begrip beurs wordt in de Wft niet meer gebruikt. Dit begrip is met de inwerkingtreding van de Wet implementatie MiFID vervangen door het begrip handelsplatform.

C

De in dit onderdeel voorgestelde wijziging is een technische reparatie van een onjuiste wijziging van artikel 359a van Boek 2 van het BW die is doorgevoerd bij de inwerkingtreding van de Wet openbaar overnamebod. Als gevolg van deze onjuiste wijziging is artikel 359a, eerste lid, van Boek 2 van het BW niet komen te luiden zoals dit eigenlijk zou hebben moeten luiden. De in dit onderdeel voorgestelde wijziging hertstelt deze omissie. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om het eerste lid redactioneel aan te passen.

D

In dit artikel is sprake van een vrijstelling. Hierop moet de terminologie worden aangepast, hetgeen met de in dit onderdeel voorgestelde wijziging wordt gedaan.

ARTIKEL VII

In artikel 576, eerste lid, onderdeel c, van het Wetboek van Strafvordering wordt ten onrechte nog verwezen naar een artikel uit de Wtk 1992. Laatstgenoemde wet is opgegaan in de Wft. De in dit onderdeel voorgestelde wijziging herstelt de onjuiste verwijzing.

ARTIKEL VIII

Artikel 176, eerste lid, van de I&A-wet Wft vormt de grondslag voor de Tijdelijke regeling invoering Wft. In deze ministeriële regeling zijn tijdelijke voorzieningen getroffen die noodzakelijk zijn voor de invoering van de Wft en de I&A-wet Wft. Op grond van artikel 176, tweede lid, van de I&A-wet Wft wordt na de plaatsing in de Staatscourant van de Tijdelijke regeling invoering Wft een voorstel van wet tot regeling van de in die regeling betrokken onderwerpen bij de Staten-Generaal ingediend (in het onderhavige wetsvoorstel zijn diverse bepalingen met die strekking opgenomen).

Met het in dit onderdeel voorgestelde artikel worden de artikelen 1, 1a, 1b, 1c, 4, 5, 5a, 6, 6a en 6c, van de Tijdelijke regeling invoering Wft ingetrokken. De betreffende artikelen van de Tijdelijke regeling invoering Wft hebben gegolden vanaf 1 januari 2007. Thans resteren van de Tijdelijke regeling invoering Wft derhalve nog de artikelen 6d, 7, 7a, 7b en 7c. De artikelen 6d en 7c kunnen komen te vervallen met de inwerkingtreding van de Wet transparantievereisten1. Artikel 7 kan komen te vervallen bij de inwerkingtreding van de Wet houdende aanpassing van de Boeken 3 en 6 van het BW en andere wetten aan de richtlijn oneerlijke handelspraktijken2. De artikelen 7a en 7b kunnen komen te vervallen met de inwerkingtreding van de Wet tuchtrechtspraak accountants.

In onderstaand overzicht is voor elk artikel dat in de Tijdelijke regeling invoering Wft staat of heeft gestaan te lezen wanneer het in de Tijdelijke regeling invoering Wft is opgenomen, wanneer het is ingetrokken en met welk wetsvoorstel het artikel is verwerkt in de Wft. Voor de artikelen die niet door het in dit onderdeel voorgestelde artikel worden ingetrokken (de artikelen 6d, 7, 7a, 7b en 7c) wordt in de laatste kolom aangegeven welke toekomstige wetsvoorstellen de betreffende artikelen zullen verwerken in de Wft.

Tijdelijke regeling invoering Wft

Vindplaats van de artikelen van de Tijdelijke regeling invoering WftVindplaats intrekkingVindplaats verwerking in de WftVindplaats verwerking in de Wft en een aantal andere wetten door thans lopende trajecten
artikelOorspronkelijke plaatsingVindplaats eventuele hernummering   
1Stcrt. 2006, 242 (inwerkingtreding 1-1-2007) Artikel VIII, Reparatiewet WftArtikel I, onderdeel A, onder 8, Reparatiewet Wft 
1aStcrt. 2007, 32 (inwerkingtreding 1-1-2007) Artikel VIII, Reparatiewet WftArtikel I, onderdeel FF, Reparatiewet Wft 
1bStcrt. 2007, 32 (inwerkingtreding 1-1-2007) Artikel VIII, Reparatiewet WftArtikel I, onderdeel GGG, Reparatiewet Wft 
1c, eerste lidStcrt. 2007, 198 (aan artikel is terugwerkende kracht verleend tot en met 1-1-2007) Artikel VIII, Reparatiewet WftArtikel I, onderdelen AAAAA en FFFFF, Reparatiewet Wft 
1c, tweede lidStcrt. 2007, 198 (aan artikel is terugwerkende kracht verleend tot en met 1-1-2007) Artikel VIII, Reparatiewet WftArtikel I, onderdeel BBBBB, Reparatiewet Wft 
1c, derde lidStcrt. 2007, 198 (aan artikel is terugwerkende kracht verleend tot en met 1-1-2007) Artikel VIII, Reparatiewet WftArtikel I, onderdeel CCCCC, Reparatiewet Wft 
1c, vierde lidStcrt. 2007, 198 (aan artikel is terugwerkende kracht verleend tot en met 1-1-2007) Artikel VIII, Reparatiewet WftArtikel I, onderdeel EEEEE, Reparatiewet Wft 
2Stcrt. 2006, 242 (inwerkingtreding 1-1-2007) Stcrt. 2008, 13 (aan intrekking is terugwerkende kracht verleend tot 1-11-2007)Artikel I, onderdeel RR, Wet implementatie MiFID.  
2aStcrt. 2007, 162 (aan artikel is terugwerkende kracht verleend tot en met 1-1-2007) Stcrt. 2008, 13 (aan intrekking is terugwerkende kracht verleend tot en met 1-11-2007)Verwerking van dit artikel is niet nodig omdat sprake was van een tijdelijke uitzondering voor financiële ondernemingen van de artikelen 4:23, 4:24 en 4:90 van de Wft 
2b2a in Stcrt. 2006, 250 (inwerkingtreding 1-1-2007)2a wordt 2b in Stcrt. 2007, 162Stcrt. 2008, 13 (aan intrekking is terugwerkende kracht verleend tot en met 1-11-2007)Artikel I, onderdeel BBBB, Wet implementatie MiFID 
2c2 b in Stcrt. 2007, 17 (Inwerkingtreding 2e dag na plaatsing = 26/1-2007)2b wordt 2c in Stcrt. 2007, 162Stcrt. 2008, 13 (aan intrekking is terugwerkende kracht verleend tot en met 1-11-2007)Artikel I, onderdeel BBBB, Wet implementatie MiFID 
3Stcrt. 2006, 242 (inwerkingtreding 1-1-2007) Stcrt. 2008, 13 (aan intrekking is terugwerkende kracht verleend tot en met 28–10–2007)Artikel VII, juncto I, onderdeel Ab, Wet openbaar overnamebod 
3aStcrt. 2007, 76 (inwerkingtreding 2e dag na plaatsing = 21/4-2007) Stcrt. 2008, 13 (aan intrekking is terugwerkende kracht verleend tot en met 1-11-2007)Artikel I, onderdeel ZZZZ, Wet implementatie MiFID 
4Stcrt. 2006, 242 (inwerkingtreding 1-1-2007) Artikel VIII, Reparatiewet WftArtikel II, onderdeel A, Repara- tiewet Wft 
5Stcrt. 2006, 242 (inwerkingtreding 1-1-2007) Artikel VIII, Reparatiewet WftArtikel II, onderdeel B, Reparatiewet Wft 
5aStcrt. 2007, 32 (inwerkingtreding 1-1-2007) Artikel VIII, Reparatiewet WftArtikel II, onderdeel C, Repa- ratiewet Wft 
6Stcrt. 2006, 242 (Inwerkingtreding 1-1-2007) Artikel VIII, Reparatiewet WftArtikel II, onderdeel D, Repa- ratiewet Wft 
6aStcrt. 2007, 162 (aan artikel is terugwerkende kracht verleend tot en met 1-1-2007) Artikel VIII, Reparatiewet WftArtikel II, onderdeel H, Reparatiewet Wft 
6b6a in Stcrt. 2006, 250 (inwerkingtreding 1-1-2007)6a wordt 6b in Stcrt. 2007, 162Stcrt. 2008, 13 (aan intrekking is terugwerkende kracht verleend tot en met 28-10-2007)Verwerking van dit artikel is niet nodig omdat het de instand- houding betrof van artikel 11 van de Wte 1995 tot de inwerkingtreding van de Wet openbaar overnamebod 
6c6aa in Stcrt. 2007, 95 (aan artikel is terug- werkende kracht verleend tot en met 1-1-2007)6aa wordt 6c in Stcrt. 2007, 162Artikel VIII, Reparatiewet WftArtikel II, onderdeel F, Reparatiewet Wft 
6d6b in Stcrt. 2007, 8 (inwerkingtreding 1-1-2007)6b wordt 6d in Stcrt. 2007, 162Wordt ingetrokken na inwerkingtreding van de Wet transparantievereisten Verwerking van dit artikel is niet nodig omdat het de instandhouding betreft van artikel 40 van de Wte 1995 tot de inwerkingtreding van de Wet trans- parantievereisten
6cStcrt. 2007, 8 (inwerkingtreding 1-1-2007) Wordt ingetrokken na de inwerkingtreding van de Wet transpa- rantievereisten Verwerking van dit artikel is niet nodig omdat het de instandhouding betreft van artikel 42 van de Wte 1995 tot de inwerkingtreding van de Wet trans- parantievereisten
7 Stcrt. 2006, 242 (inwerkingtreding 1-1-2007)   Artikel III, onderdeel A, Wet houdende aanpassing van de Boeken 3 en 6 van het Burgerlijk Wet- boek en andere wetten aan de richtlijn oneer- lijke handelspraktijken. Kamerstukken I 2007/08, 30 928, A
7a Stcrt. 2007, 32 (inwerkingtreding 1-1-2007)   Hoofdstuk VII, artikel 50a, onderdeel oA, Wet houdende nieuwe regels inzake tuchtrechtspraak (Wet tuchtrechtspraak accountants). Kamerstukken I 2007/08, 30 397, A
7b Stcrt. 2007, 32 (inwerkingtreding 1-1-2007)   Hoofdstuk VII, artikel 50a, onderdeel M, onder 6, Wet tuchtrechtspraak accountants. Kamerstukken I 2007/08, 30 397, A
7cStcrt. 2007, 32 (inwerkingtreding 1-1-2007) Wordt ingetrokken na de inwerkingtreding van de Wet trans- parantievereisten Verwerking van dit artikel is niet nodig, omdat het de instandhouding betreft van werkzaamheden van de AFM die voortvloeien uit het gedeelte van de Wte 1995 dat tijdelijk in stand is gebleven tot de inwer- kingtreding van de Wet transparantievereisten

ARTIKEL IX

Aan de in de onderdelen E en G van artikel II voorgestelde wijzigingen van de I&A-wet Wft wordt terugwerkende kracht verleend omdat deze wijzigingen, in tegenstelling tot andere in dat artikel opgenomen wijzigingen, niet voortvloeien uit de verwerking van de Tijdelijke regeling invoering Wft en het noodzakelijk is dat deze wijzigingen van de I&A-wet Wft van kracht zijn vanaf de inwerkingtreding van de Wft. Aan artikel IV wordt terugwerkende kracht verleend omdat het eveneens wenselijk is dat de wijzigingen in de bijlage bij de Whc van kracht zijn vanaf de inwerkingtreding van de Wft.

De minister van Financiën,

W. J. Bos


XNoot
1

Richtlijn nr. 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG (PbEU L 275).

XNoot
2

Richtlijn nr. 2004/39/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PbEU L 145).

XNoot
3

Wet van 24 mei 2007 tot uitvoering van richtlijn nr. 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (Stb. 2007, 202).

XNoot
1

Richtlijn nr. 85/611/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve beleggingen in effecten (icbe’s) (PbEG L 375).

XNoot
2

Richtlijn nr. 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking) (PbEU L 177).

XNoot
3

Richtlijn nr. 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (PbEG L 345), richtlijn nr. 92/49/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (derde richtlijn schadeverzekering) (PbEG L 228) en richtlijn nr. 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling (PbEG L 9).

XNoot
4

Richtlijn nr. 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (PbEU L 96).

XNoot
1

Richtlijn nr. 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 november 2005 betreffende herverzekering en houdende wijziging van richtlijnen 73/239/EEG en 92/49/EEG van de Raad en van richtlijnen 98/78/EG en 2002/83/EG (PbEU L 323).

XNoot
2

Zie noot 3 op blz. 6.

XNoot
1

Verordening (EG) nr. 1287/2006 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 10 augustus 2006 tot uitvoering van Richtlijn 2004/39/EG van het Europese Parlement en de Raad wat de voor beleggingsonderneming geldende verplichtingen betreffende het bijhouden van gegevens, het melden van transacties, de markttransparantie, de toelating van financiële instrumenten tot de handel en de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn betreft (PbEU L 241).

XNoot
1

Richtlijn nr. 2004/109/EG van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijzing van richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 390).

XNoot
1

Richtlijn nr. 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (PbEU L 142)

XNoot
1

Wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten ter implementatie van richtlijn nr. 2004/109/EG van het Europees parlement ten de Raad van de Europese Unie van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijzing van richtlijn 2001/34/EG (PbEU L 390).

XNoot
2

Richtlijn nr. 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 149).