Gepubliceerd: 18 maart 2008
Indiener(s): Guusje ter Horst (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA)
Onderwerpen: bestuur bestuursrecht financiƫn inkomensbeleid organisatie en beleid recht staatsrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31387-2.html
ID: 31387-2

31 387
Regeling van de rechtspositie van de vice-president van de Raad van State, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer, alsmede van de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsmannen (Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman)

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de rechtspositie van de vice-president van de Raad van State, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer, alsmede van de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsmannen te harmoniseren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

1. De bezoldiging van de vice-president van de Raad van State, de president van de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman is gelijk aan de bezoldiging van de ministers, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen.

2. De bezoldiging van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt bepaald op 90% van de bezoldiging van de ministers, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen.

3. De bezoldiging van de overige staatsraden van de Raad van State, de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer en de substituut-ombudsmannen wordt bepaald op 85% van de bezoldiging van de ministers, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen.

4. De staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State, ontvangen een zodanig deel van de in het derde lid bedoelde bezoldiging als overeenkomt met de vastgestelde omvang van de te verrichten taak.

5. De bezoldiging vangt aan met de dag van indiensttreding. De bezoldiging eindigt in ieder geval met ingang van de dag na het overlijden.

6. Na het overlijden van de vice-president van de Raad van State, de president van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State, de overige leden van de Algemene Rekenkamer of de substituut-ombudsmannen wordt een uitkering verstrekt op de voet van de regeling hieromtrent voor het personeel werkzaam bij de sector Rijk.

Artikel 2

1. De staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de Wet op de Raad van State en de leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer ontvangen voor het deelnemen aan de werkzaamheden van de Raad van State onderscheidenlijk de Algemene Rekenkamer een bij algemene maatregel van bestuur te regelen vergoeding.

2. De reis- en verblijfkosten van de in het eerste lid genoemde functionarissen worden vergoed op de voet van de regeling hieromtrent voor het personeel werkzaam bij de sector Rijk.

Artikel 3

1. De vice-president van de Raad van State, de president van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State, de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer en de substituut-ombudsmannen ontvangen op de voet van de regeling die hieromtrent geldt voor het personeel werkzaam bij de sector Rijk een ambtsjubileumgratificatie, een vakantie-uitkering en een eindejaarsuitkering.

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van:

a. de voorzieningen die aan de in het eerste lid genoemde functionarissen ter beschikking worden gesteld en noodzakelijk zijn voor de vervulling van hun ambt;

b. een vaste vergoeding voor de kosten van voorzieningen die voor eigen rekening van de in het eerste lid genoemde functionarissen komen en door hen mede worden aangewend ten behoeve van de vervulling van hun ambt.

3. Onder de in het tweede lid, onder a, bedoelde voorzieningen zijn in ieder geval begrepen die met betrekking tot verhuizing, informatie en communicatie, binnenlandse en buitenlandse dienstreizen en vervoer.

Artikel 4

1. De vice-president van de Raad van State kan een staatsraad en een staatsraad in buitengewone dienst als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State op diens verzoek gedurende een bepaalde periode ontheffen van de waarneming van zijn ambt.

2. De bezoldiging blijft gedurende de periode van de ontheffing van de waarneming van zijn ambt achterwege.

Artikel 5

1. De substituut-ombudsman die ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman gedurende meer dan 30 dagen onafgebroken is belast met de vervanging van de ombudsman, geniet een vervangingstoelage ter hoogte van het verschil tussen zijn bezoldiging en de bezoldiging van de ombudsman.

2. De substituut-ombudsman die ingevolge artikel 10, derde lid, van de Wet Nationale ombudsman is belast met de waarneming van het ambt van de ombudsman, geniet voor de duur van de waarneming een waarnemingstoelage tot de hoogte van het bedrag van de bezoldiging van de ombudsman.

3. Degene die op grond van artikel 2, vijfde lid, of artikel 10, tweede of vierde lid, van de Wet Nationale ombudsman, de ombudsman vervangt respectievelijk het ambt van ombudsman waarneemt, geniet voor de duur van de vervanging respectievelijk de waarneming, de bezoldiging en de vakantie-uitkering die voor dit ambt zijn vastgesteld.

Artikel 6

De Wet op de Raad van State wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede en derde lid worden vernummerd tot vijfde en zesde lid.

2. Na het eerste lid worden drie leden ingevoegd, luidende:

2. Behoudens indien de onverenigbaarheid ook uit een ander wettelijk voorschrift voortvloeit, kan ten aanzien van een staatsraad op diens verzoek van het eerste lid, onderdeel a, bij koninklijk besluit, de Raad van State gehoord, voor een bepaalde tijd ontheffing worden verleend.

3. Gedurende de ontheffing, bedoeld in het tweede lid, is de staatsraad ontheven van de waarneming van zijn ambt.

4. De bezoldiging blijft gedurende de periode van de ontheffing van de waarneming van zijn ambt achterwege.

B

Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Artikel 42 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren is van overeenkomstige toepassing op de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak, met dien verstande dat in plaats van «Onze Minister» steeds wordt gelezen: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 7

De Wet Nationale ombudsman wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7 vervalt.

B

Aan artikel 10, zevende lid, wordt de volgende zin toegevoegd: De bezoldiging voor die betrekking of dat lidmaatschap met inbegrip van eventuele toelagen blijft gedurende de periode van non-activiteit achterwege.

Artikel 8

De wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer (Stb. 387) en de Wet bezoldiging Nationale ombudsman worden ingetrokken, met dien verstande dat, indien het bij koninklijke boodschap van 3 januari 2006 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen en enige andere wetten in verband met de wijziging van de hoogte van de bezoldiging van de ministers, de minister-president, de staatssecretarissen, de leden van de Raad van State, de leden van de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman (Kamerstukken II 2005/06, 30 426) tot wet is of wordt verheven en de artikelen Ia en Ib van die wet later in werking treden dan deze wet, na inwerkingtreding van die artikelen, artikel 1, eerste lid, en artikel 4, eerste lid, van de Wet van 11 september 1964 en artikel 1, eerste lid, van de Wet bezoldiging Nationale ombudsman, vanaf 1 januari 2008 tot het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, luiden zoals in voormelde artikelen Ia en Ib is bepaald.

Artikel 9

Indien het bij koninklijke boodschap van 6 juni 2006 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet op de Raad van State in verband met de herstructurering van de Raad van State (Kamerstukken II 2005/06, 30 585, nr. 2) tot wet is of wordt verheven en eerder in werking is getreden of treedt dan onderscheidenlijk gelijktijdig in werking treedt met deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «de overige staatsraden» vervangen door: de overige leden van de Raad van State.

2. In het vierde lid vervalt de zinsnede «in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State,».

3. In het zesde lid wordt de zinsnede «de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State» vervangen door: de leden van de Raad van State en de staatsraden.

B

In artikel 3, eerste lid, wordt de zinsnede «De staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de Wet op de Raad van State» vervangen door: De staatsraden in buitengewone dienst.

C

In artikel 4, eerste lid, wordt de zinsnede «de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State» vervangen door: de leden van de Raad van State en de staatsraden.

D

In artikel 5, eerste lid, wordt de zinsnede «een staatsraad en een staatsraad in buitengewone dienst als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State» vervangen door: een lid van de Raad van State en een staatsraad.

E

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel A komt te luiden:

A

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt vernummerd tot vijfde lid.

2. Na het eerste lid worden drie leden ingevoegd, luidende:

2. Behoudens indien de onverenigbaarheid ook uit een ander wettelijk voorschrift voortvloeit, kan ten aanzien van een lid op diens verzoek van het eerste lid, onderdeel a, bij koninklijk besluit, de Raad van State gehoord, voor een bepaalde tijd ontheffing worden verleend.

3. Gedurende de ontheffing, bedoeld in het tweede lid, is het lid ontheven van de waarneming van zijn ambt.

4. De bezoldiging wordt gedurende de periode van de ontheffing van de waarneming van zijn ambt ingehouden.

2. In onderdeel B wordt «Artikel 47» vervangen door: Artikel 58.

Artikel 10

Indien het bij koninklijke boodschap van 6 juni 2006 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet op de Raad van State in verband met de herstructurering van de Raad van State (Kamerstukken II 2005/06, 30 585, nr. 2) tot wet is of wordt verheven en later in werking treedt dan deze wet, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

In artikel I, onderdeel A, wordt artikel 5 als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt vernummerd tot vijfde lid.

2. Na het eerste lid worden drie leden ingevoegd, luidende:

2. Behoudens indien de onverenigbaarheid ook uit een ander wettelijk voorschrift voortvloeit, kan ten aanzien van een lid op diens verzoek van het eerste lid, onderdeel a, bij koninklijk besluit, de Raad van State gehoord, voor een bepaalde tijd ontheffing worden verleend.

3. Gedurende de ontheffing, bedoeld in het tweede lid, is het lid ontheven van de waarneming van zijn ambt.

4. De bezoldiging wordt gedurende de periode van de ontheffing van de waarneming van zijn ambt ingehouden.

B

Artikel XI komt te luiden:

ARTIKEL XI

De Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «de overige staatsraden» vervangen door: de overige leden van de Raad van State.

2. In het vierde lid vervalt de zinsnede «in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State,».

3. In het zesde lid wordt de zinsnede «de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State» vervangen door: de leden van de Raad van State en de staatsraden.

B

In artikel 3, eerste lid, wordt de zinsnede «De staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de Wet op de Raad van State» vervangen door: De staatsraden in buitengewone dienst.

C

In artikel 4, eerste lid, wordt de zinsnede «de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State» vervangen door: de leden van de Raad van State en de staatsraden.

D

In artikel 5, eerste lid, wordt de zinsnede «een staatsraad en een staatsraad in buitengewone dienst als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State» vervangen door: een lid van de Raad van State en een staatsraad.

Artikel 11

1. Indien het bij koninklijke boodschap van 3 januari 2006 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen en enige andere wetten in verband met de wijziging van de hoogte van de bezoldiging van de ministers, de minister-president, de staatssecretarissen, de leden van de Raad van State, de leden van de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman (Kamerstukken II 2005/06, 30 426) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel A, van die wet later in werking treedt dan deze wet, wordt totdat artikel I, onderdeel A, van die wet in werking treedt, in afwijking van artikel 1, eerste tot en met derde lid van deze wet, de bezoldiging van de in artikel 1 genoemde ambtsdragers als volgt vastgesteld:

a. De bezoldiging van de vice-president van de Raad van State, de president van de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman wordt bepaald op € 10 123,39 per maand.

b. De bezoldiging van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt bepaald op € 9 501,91 per maand.

c. De bezoldiging van de overige staatsraden, de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer en de substituut-ombudsmannen wordt bepaald op € 8 919,86 per maand.

2. Indien het bij koninklijke boodschap van 3 januari 2006 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen en enige andere wetten in verband met de wijziging van de hoogte van de bezoldiging van de ministers, de minister-president, de staatssecretarissen, de leden van de Raad van State, de leden van de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman (Kamerstukken II 2005/06, 30 426) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel A, van die wet later in werking treedt dan deze wet, wordt totdat artikel I, onderdeel A, van die wet in werking treedt, in afwijking van artikel 1, eerste tot en met derde lid van deze wet, de bezoldiging van de in artikel 1 genoemde ambtsdragers als volgt vastgesteld:

a. De bezoldiging van de vice-president van de Raad van State, de president van de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman wordt bepaald op € 10 325,86 per maand.

b. De bezoldiging van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt bepaald op € 9 691,95 per maand.

c. De bezoldiging van de overige staatsraden, de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer en de substituut-ombudsmannen wordt bepaald op € 9 098,26 per maand.

3. Indien de bezoldiging van het personeel werkzaam bij de sector Rijk wijziging ondergaat, worden de in het eerste en tweede lid genoemde bedragen bij ministeriële regeling overeenkomstig gewijzigd.

Artikel 12

1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

2. Indien deze wet in werking treedt vóór 1 april 2009, vervalt artikel 11, eerste lid, met ingang van 1 april 2009.

3. Indien deze wet in werking treedt vóór 1 april 2009, treedt, in afwijking van het eerste lid, artikel 11, tweede lid, in werking met ingang van 1 april 2009.

4. Indien deze wet in werking treedt na 31 maart 2009, vervalt artikel 11, eerste lid.

Artikel 13

Deze wet wordt aangehaald als: Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges, en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,