Kamerstuk 31200-V-152

Verslag van een algemeen overleg



31 200 V
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2008

nr. 152
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 1 september 2008

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft op 2 juli 2008 overleg gevoerd met minister Koenders voor Ontwikkelingssamenwerking over:

– de beleidsreactie inzake forensisch accountantsonderzoek naar de besteding van ontwikkelingsgelden in het kader van het voormalig Medefinancieringprogramma Hoger Onderwijs (MHO-programma) (31 200-V, nr. 135);

– het forensisch accountantsonderzoek naar de besteding van ontwikkelingsgelden in het kader van het voormalig MHO-programma (bijlage bij Kamerstuk 31200-V, nr. 118).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Boekestijn (VVD) stelt vast dat het rapport van het bureau Independent Risk Solutions Forensic Services & Investigations (IRS) niet over de schuldvraag gaat en dat het destijds gehanteerde declaratiegedrag niet meer mogelijk is binnen het kader van het huidige NPT-programma (Programme for the Institutional Strengthening of Post-secondary Education and Training Capacity). Bovendien heeft de Vrije Universiteit (VU) zich niet verrijkt, maar meer dan de norm bijgedragen. Gegeven de juridische discussie tussen IRS en de minister over de declaratiewijze van de VU stelt de heer Boekestijn de minister voor om de landsadvocaat deze zaak te laten bestuderen. Wat de informatievoorziening aan de Kamer betreft, is onduidelijk hoe de omissie waarvan de minister rept zich verhoudt tot het structureel gedurende meerdere jaren niet verrekenen van ontvangen kortingen op reiskosten, terwijl de regelgeving op dat punt geen interpretatieruimte bood.

Aangezien hij de mening van de minister deelt dat de handelwijze van het CIS (Centrum voor Internationale Samenwerking van de VU) onwenselijk is, vraagt de heer Boekestijn de minister om te onderzoeken of dit declaratiegedrag ook voorkomt bij andere door hem gesubsidieerde instellingen en, zo ja, om de Kamer daarover in te lichten en om actie te ondernemen om ervoor te zorgen dat het niet meer voorkomt.

De heer Irrgang (SP) noemt enkele constateringen van IRS, het door de Kamer ingeschakelde bureau. Hij deelt het kernpunt van de kritiek in het IRS-rapport dat de MHO-overeenkomst tussen de Staat en Nuffic in eerdere onderzoeken buiten beschouwing is gelaten. Het ministerie lijkt de eigen regels niet te kennen, net als kennelijk in de kwestie-Herfkens. Om een welles-nietesspelletje tussen IRS en oppositiepartijen enerzijds en coalitiepartijen, minister en zijn ambtenaren, VU en Nuffic anderzijds te voorkomen, sluit de heer Irrgang zich aan bij het voorstel van de heer Boekestijn om de landsadvocaat om een oordeel te vragen.

Uit een uitspraak van de voormalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking, mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven, leidt hij af dat uit het memorandum van 18 oktober 2006 van de directie Culturele samenwerking onderwijs en onderzoek een verschil van mening blijkt tussen haar en de ambtenaren van deze directie. Hij vraagt de bewindsman of deze het memorandum, dat hij op grond van artikel 68 van de Grondwet weigert aan de Kamer te verstrekken, bij zijn oordeelsvorming heeft gebruikt. Zo ja, dan had het voor het IRS-onderzoek beschikbaar moeten worden gesteld. In de procedurevergadering van 20 december 2006 heeft de vaste commissie voor BuZa immers om alle achtergrondstukken gevraagd.

De heer Irrgang, die de kwestie samen met GroenLinks in de Kamer aanhangig heeft gemaakt, dankt zijn medeleden Boekestijn en Peters voor hun rol in de klankbordgroep IRS-onderzoek. Er ligt een goed rapport. De kantonrechter verwacht dat de VU aan de klokkenluider een getuigschrift geeft overeenkomstig de eisen van de wet. Dat is nog niet gebeurd. Wil de minister bewerkstelligen dat de VU dit alsnog doet?

Mevrouw Gill’ard (PvdA) concludeert op basis van de verschillende stukken dat de minister adequaat heeft gehandeld in de door een klokkenluider aangekaarte kwestie. Er is een einde gemaakt aan de onwenselijke situatie dat regelgeving op dit punt voor meerdere interpretaties vatbaar was. Zij vraagt op welke wijze het probleem van de interpretatieruimte in het NPT-programma is opgelost.

De heer Voordewind (ChristenUnie) stelt voorop dat geld voor ontwikkelingssamenwerking (OS) terecht moet komen bij diegenen voor wie het is bedoeld. De grote vraag is of ontwikkelingsgeld onterecht is gedeclareerd, al dan niet opzettelijk, of de richtlijnen onduidelijk waren, of op de juiste wijze is omgegaan met de informatie van de klokkenluider en of de minister zijn verantwoordelijkheid heeft genomen en juist heeft gehandeld. De twijfels over het MHO-programma in dezen werpen een smet op het Nederlandse ontwikkelingsbeleid en moeten dan ook zo snel mogelijk worden weggenomen.

Hij waardeert het dat de klokkenluider zich heeft ingespannen om de zijns inziens onjuiste manier van declareren aan het licht te brengen, eerst intern en later ook extern. De kwestie speelt al geruime tijd. Toen de brievenschrijver zijn oordeel naar buiten bracht, is daar meteen goed op gereageerd. De VU heeft een onderzoek ingesteld, Nuffic heeft gereageerd, de minister heeft een accountantsonderzoek ingesteld en de richtlijnen aangepast en de vaste commissie heeft IRS een onderzoek laten uitvoeren. Nuffic heeft Buitenlandse Zaken destijds niet geïnformeerd. Via het sluitend maken van regelingen en een moreel appel op degenen die declareren, moet worden voorkomen dat er nogmaals declaraties komen die niet één op één overeenkomen met werkelijk gemaakte kosten, al was er in dit geval ruimte voor verschil in interpretatie van richtlijnen. IRS gaat uit van een ander toetsingskader dan de VU en KPMG. Een deel van de gedeclareerde, maar niet werkelijk gemaakte kosten is teruggestort. De VU lijkt niet te profiteren van OS-gelden, maar draagt zelf ook actief financieel bij aan OS-projecten. Zijn de richtlijnen nu sluitend? Wordt de naleving van de richtlijnen regelmatig gecontroleerd? Is de minister bereid om periodiek de steekproefsgewijze beoordelingen op een lager niveau in de controleketen te herbeoordelen, zoals IRS voorstelt?

Mevrouw Peters (GroenLinks) stelt dat de kern van het debat is dat uit een onafhankelijk forensisch accountantsonderzoek in opdracht van de Kamer is gebleken dat publiek geld door VU/CIS in strijd met vigerende regelgeving is besteed. Volgens de onderzoekers is er sprake van een jarenlang bestaand patroon. De minister acht dit declaratiegedrag in strijd met de regelgeving en daarom onwenselijk. Hij noemt ook de interpretatie van de regels in strijd met de geest van de regelgeving. Ook mevrouw Peters meent dat de landsadvocaat zich hierover moet buigen en moet vaststellen welke afspraken van toepassing waren. Zij meent dat declareren en verantwoorden in de sfeer van ontwikkelingssamenwerking net als in het gewone maatschappelijke verkeer dienen te geschieden op basis van overeengekomen tarieven of daadwerkelijk gemaakte kosten. Het verweer van de betreffende instellingen geeft haar de indruk dat er slecht is begroot. Voor iedere uitvoerder van ontwikkelingssamenwerkingprojecten moeten beheersregels en declaratiepraktijken net zo streng zijn als voor andere actoren in het normale verkeer. Volgens IRS is gedeclareerd voor meer dagen dan er daadwerkelijk is gewerkt. Het gewraakte declaratiegedrag holt het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking uit en verhindert controle op rechtmatige besteding van publiek geld. Kan de minister melden of de regels voor het NPT-programma de standaardregels zijn voor álle OS-programma’s?

Mevrouw Peters is de klokkenluider erkentelijk. Het is kwalijk dat een grote maatschappelijke instelling als de VU geen klokkenluidersregeling kent. Kan de minister een moreel appel op de VU doen om betrokkene alsnog een goed getuigschrift en een behoorlijke vergoeding te geven? Immers, dankzij de inspanningen van betrokkene wordt in de Kamer gesproken over de wenselijke declaratiepraktijk in de OS-wereld.

Mevrouw Ferrier (CDA) zegt te hechten aan zorgvuldige besteding van belastinggeld. Terecht is onderzoek gedaan naar aanleiding van de geuite twijfel over de besteding van MHO-gelden. Zij dankt de collega’s die zitting hebben gehad in de klankbordgroep. Duidelijk is nu dat er sprake is van een verschil in interpretatie van een overeenkomst tussen twee partijen die daarover zelf niet van mening verschillen. Gegeven het gestelde in de bijlage is zij het met de minister eens, dat er geen sprake is van onrechtmatig declareren of onrechtmatige besteding van ontwikkelingsgelden. De onduidelijkheid over de handelwijze bij het declareren is weggenomen, maar wat gaat de minister doen om een dergelijk verschil van interpretatie van de regelgeving in contracten met andere organisaties te voorkomen? Het verdient aanbeveling, zich op de toekomst te richten en ervoor te zorgen dat Nederland het hoger onderwijs in ontwikkelingslanden op een goede manier ondersteunt en vorm geeft.

Antwoord van de minister

De minister heeft grote waardering voor het feit dat de klokkenluider zaken heeft aangekaart die hij niet juist achtte, maar kan niet treden in diens relatie met de VU. Ook de bewindsman hecht aan een zorgvuldige besteding van ontwikkelingsgelden en aan een zorgvuldige rapportage over en verantwoording van de uitgaven. Hij stelt dat recentelijk gedane uitspraken als «dit is een smet op de ontwikkelingssamenwerking», «er is gerommeld» en «nu gaan we lol maken met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking» grote invloed hebben op het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking. De bewindsman geeft een overzicht van de acties die zijn voorgangster en hij meteen hebben ondernomen naar aanleiding van het door de klokkenluider gestelde. Reeds elf dagen na diens melding is KPMG Special Services voor het eerst gevraagd om onderzoek te doen. De onderzoeken van KPMG brachten geen onrechtmatige uitgaven aan het licht, zoals de Kamer meteen is gemeld. Het IRS-onderzoek heeft geen nieuwe feiten aan het licht gebracht, maar IRS heeft wel uitgaande van een ander toetsingskader geconcludeerd dat de MHO-overeenkomst geen ruimte bood voor de declaratiepraktijk van de VU. De minister acht de projectovereenkomst evenwel een correcte doorvertaling van de MHO-overeenkomst tussen ministerie en Nuffic, en beide boden ruimte voor de interpretatie van de VU van de regelgeving.

Het is gebruikelijk dat de rijksoverheid – de Tweede Kamer doet dat ook – voor vergoeding van kosten voorschrijft dat moet worden gewerkt met normbedragen, ook wel forfaitaire bedragen of normtarieven genoemd. Het Rijk doet dit uit het oogpunt van efficiency en ter voorkoming van gedetailleerde regelgeving, iets waarom de Kamer de regering regelmatig vraagt. De minister verwijst naar de handleiding die het ministerie van Financiën jaarlijks opstelt voor (norm)tarieven die onderdelen van de rijksoverheid bij afnemers buiten de rijksoverheid in rekening moeten brengen voor kosten van verrichte werkzaamheden. Die handleiding is door de Tweede Kamer goedgekeurd. Het normtarief is hoger dan het salaris van de betrokken werknemer, omdat het ook andere kostencomponenten bevat. Een ander voorbeeld is de regeling van BiZa voor buitenlandse dienstreizen van ambtenaren. Daarin wordt uitgegaan van vaste dagvergoedingen voor lunch, diner en dergelijke, ongeachte feitelijke uitgaven van de betrokkenen. Een aangeboden lunch mag uiteraard niet worden gedeclareerd. De Tweede Kamer kent een soortgelijke regeling.

In het financieel reglement (bijlage 4) van de voormalige MHO-overeen-komst tussen Nuffic en BuZa staat dat gebruik moet worden gemaakt van normtarieven ter vergoeding van werkzaamheden van Nederlandse hogeronderwijsinstellingen. De kern van het verschil in visie tussen IRS en KPMG, minister en anderen is een verschil in interpretatie van bijlage 5. IRS concludeert daaruit dat geen normbedragen mogen worden gehanteerd, maar de minister bestrijdt dat men op basis van bonnetjes moest afrekenen. Ook in bijlage 5 wordt herhaaldelijk naar de normtarieven verwezen. Bovendien wordt er expliciet in vermeld dat voor de dagvergoeding voor buitenlandse dienstreizen moet worden uitgegaan van de dagvergoeding van de VN. Hogeronderwijsinstellingen als de VU konden dus op basis van normtarieven declareren. Overigens is al voordat deze zaak aan de orde kwam overgegaan tot versobering van dagtarieven bij buitenlandse dienstreizen en vergoeding van inhuur van freelancers.

De bewindsman bestrijdt dat hij, zoals IRS stelt, de Kamer onjuist heeft geïnformeerd over het terugstorten van de bonuskorting op vliegtickets en het tijdstip van aanpassing van de NPT-regeling op dat punt. Zijn voorgangster heeft zich in haar brief van 20 oktober 2006 gebaseerd op de conclusies van het KPMG-onderzoek op dit punt. Zij gaf aan dat de toen al bestaande NPT-regeling erin voorzag dat kortingen op vliegtickets moesten worden verrekend. Het niet-verrekenen van dergelijke kortingen was ook niet toegestaan in de MHO-overeenkomst. Nuffic heeft dit om misinterpretatie te voorkomen op 18 januari 2007 in de NPT-regeling expliciet toegelicht. Het ging dus niet om een voorheen niet bestaande regel.

In reactie op de stelling van IRS dat BuZa de vermeende onrechtmatigheden bij de monitoring van het MHO-programma niet eerder heeft opgemerkt, betoogt de minister dat het ministerie zijn controlerende functie naar behoren heeft vervuld.

Hij betreurt het dat IRS heeft geconcludeerd dat er sprake is geweest van onrechtmatigheden en onvoldoende informatie van de Kamer. De NPT-regeling is in 2002, dus ruim voor de melding van de klokkenluider, ingevoerd vanwege problemen die er inzake interpretatiemogelijkheden zouden kunnen zijn en ter versobering. Expliciet is opgenomen dat kortingen dienen te worden verrekend. De DSA-vergoeding (dagvergoeding) bedraagt sindsdien € 50 per dag en honoraria van freelancers moeten op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten en uren worden gedeclareerd. Het is zeer wel mogelijk, maar onwenselijk, dat mensen eerder voorbereidingstijd hebben gebruikt voor dingen waarvoor normaliter niet in de vorm van een dag worden gedeclareerd. Vandaar dat de regeling al jaren geleden op dit punt is gewijzigd.

Omdat er in wezen niet onrechtmatig is gehandeld, zijn de betreffende gelden niet terug te vorderen en is de bewindsman niet voornemens de landsadvocaat in te schakelen. Dat kost ook geld.

Naar aanleiding van interrupties stelt de minister vast dat het uiteindelijk gaat om € 284 000 en dat daaraan allerlei onderzoeken zijn gewijd, met alle kosten van dien. De VU heeft het geld niet in eigen zak gestoken, maar binnen het internationaal hoger onderwijs besteed. Het bedrag van € 18 000 aan kortingen op vliegtickets is overigens wel terugontvangen. Nuffic heeft in reactie op het IRS-rapport erop gewezen dat het handelen van de VU moet worden getoetst aan de regelgeving die hoort bij de relatie tussen Nuffic en VU, te weten de projectovereenkomst. De MHO-overeenkomst bond alleen ministerie en Nuffic en niet derde partijen, zoals de VU. Volgens Nuffic was de betwiste bijlage 5 de VU dan ook niet bekend. Ook de VU wees erop dat de MHO-overeenkomst niet openbaar was. Als er geld terug te vorderen was, zou BuZa dat moeten doen bij Nuffic, aangezien het ministerie geen contractuele relatie met de VU heeft.

De minister wijst erop dat interne adviezen aan een bewindspersoon geen onderdeel uitmaken van stukken die in het kader van een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) openbaar gemaakt worden. Vandaar dat zijn voorgangster het genoemde memorandum niet openbaar heeft gemaakt. Het ministerie heeft onmiddellijk gereageerd op de klokkenluider. Het wordt tijd om aan de jarenlange discussie in dezen een einde te maken.

IRS heeft geconcludeerd dat het verschil in interpretatie van de regelgeving ten aanzien van externe deskundigen, verblijfsen reiskosten is gemitigeerd. De minister merkt op dat dit al jaren het geval is, zoals blijkt uit zijn opmerkingen over de NPT-regeling.

Het gaat niet aan een smet te werpen op het terrein van Ontwikkelingssamenwerking, terwijl niet onrechtmatig is opgetreden en op basis van reëel mogelijke interpretatieverschillen is geopereerd.

Nadere gedachtewisseling

De heer Boekestijn (VVD) benadrukt dat ook IRS niet zegt dat er onrechtmatig is gehandeld, wel dat er sprake is van een grijs gebied. Het werken met forfaitaire bedragen kan vanwege de efficiency heel verstandig zijn. Hij waardeert het dat de minister de regelingen voor freelancers en de DSA heeft gewijzigd. Waar de minister deze regelingen zelf in hun oorspronkelijke vorm onwenselijk achtte, verdient het aanbeveling dat hij nagaat of alle door hem gesubsidieerde instellingen op deze punten een goede regeling hebben, omdat het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking kan worden ondermijnd als dit niet het geval is.

De heer Irrgang (SP) denkt dat er wel degelijk sprake is van een smet op het blazoen van Ontwikkelingssamenwerking. Als er veel meer wordt gedeclareerd dan de gemaakte kosten, geeft dat een verkeerd beeld van een sector waarin heel veel mensen met veel betrokkenheid hard werken en met goede resultaten. De minister heeft de regels niet voor niets aangepast. Uit diens reacties nu, blijkt irritatie over uitspraken die zijn gedaan, maar het IRS-rapport, dat in opdracht van de Tweede Kamer is uitgebracht, liegt er niet om. Hoe oordeelt hij over de kwaliteit van het rapport? De heer Irrgang waardeert het dat de minister over de klokkenluider heeft gesproken. Hij zou het op prijs stellen als de minister zou zeggen dat hij ervoor is dat de VU de klokkenluider gewoon een getuigschrift geeft. Was deze klokkenluider in zijn dienst geweest, zou de minister hem dan een getuigschrift hebben verstrekt?

Mevrouw Gill’ard (PvdA) is door de woorden van de minister gesterkt in haar conclusie in eerste termijn.

De heer Voordewind (ChristenUnie) heeft in eerste termijn gesteld dat de twijfels over het MHO-programma een smet op het Nederlandse ontwikkelingsbeleid hebben geworpen en zo snel mogelijk weggenomen moesten worden. De vijf onderzoeken die daartoe zijn gedaan, hebben geen onrechtmatigheden aangetoond. Hij complimenteert de minister met het snel aanscherpen van de regels op punten die hij onwenselijk achtte, al waren ze niet onrechtmatig. De heer Voordewind herhaalt zijn verzoek om de aangescherpte uitvoering van de regels periodiek te controleren. Ook hij pleit ervoor dat de minister de wenselijkheid uitspreekt dat de VU een getuigschrift geeft aan de klokkenluider, dankzij wie bestedingen in de OS-sfeer thans efficiënter geschieden dan voorheen.

Mevrouw Peters (GroenLinks) wilde de landsadvocaat zich laten buigen over de verschillende interpretatie van de regels en het al dan niet rechtmatig zijn van de declaratiewijze. Los van eventuele onrechtmatigheden, eenmalig of als patroon, gaat het haar om het beeld dat in het kader van ontwikkelingssamenwerking onnodig veel geld wordt uitgegeven aan consultants in grote auto’s en dure hotels, mede als gevolg van het hanteren van normtarieven. Zij weet wel dat het werken met bonnetjes onhandig is, maar met normtarieven moet zorgvuldig worden omgegaan, omdat ze lui maken en dat onwenselijke beeld kunnen oproepen.

Mevrouw Peters is er niet van overtuigd dat de declaratieconstructie die in de NPT-regeling is opgenomen overal in OS-land geldt. Kan de minister, in wie zij overigens vertrouwen heeft, alsnog de vraag beantwoorden die zij hierover in eerste termijn heeft gesteld? Zijn de normtarieven redelijk? Is altijd duidelijk dat op basis van deze tarieven moet worden gedeclareerd? Is duidelijk dat bij de berekening alleen mag worden uitgegaan van het aantal werkelijk bestede dagen of uren? Gelden voor alle andere programma’s dezelfde declaratieregels als in het kader van de NPT-regeling? Mevrouw Peters betreurt het dat deze zaak al zo lang duurt, mede doordat de Kamer eerst stukken vertrouwelijk heeft gekregen. Het had sneller gekund als er meteen een accountant was ingeschakeld die niet, zoals KPMG, een relatie met de betrokken instelling had. Het onderzoek van het door de Kamer ingeschakelde IRS had een totaal andere uitkomst.

Dat de minister over de klokkenluider heeft gesproken, houdt inderdaad een mate van erkenning in. Hij kan formeel niets voor de klokkenluider doen, maar als hij in dit overleg een moreel appel doet op de VU om de klokkenluider alsnog een behoorlijke behandeling te geven, zal dat zeker uitmaken.

De minister heeft nogal uitgesproken gereageerd, omdat hij meende als minister voor Ontwikkelingssamenwerking een aantal dingen duidelijk te moeten maken. Hij heeft grote moeite met een aantal door de oppositie gemaakte opmerkingen, zoals dat het KPMG-rapport niet onafhankelijk was, terwijl daarvoor geen gronden zijn aangevoerd. Uiteraard is destijds nagegaan of KPMG Special Services als onderdeel van huisaccountant KPMG dit onderzoek onafhankelijk kon uitvoeren. De conclusie was bevestigend. De hele zaak zou voorts te lang hebben geduurd doordat BuZa de stukken niet heeft gedeeld. Van het begin af aan zijn evenwel alle stukken gedeeld die wettelijk ter beschikking moesten worden gesteld. Bovendien is zojuist gesuggereerd dat de VU op een onjuiste manier met werknemers is omgegaan. Waarop is die uitspraak gebaseerd? Hij stoort zich ook aan de uitspraak van mevrouw Peters over haar beeld van ontwikkelingssamenwerking: veel consultants in grote auto’s. En dat, terwijl haar bekend was dat onderzoek heeft uitgewezen dat er geen sprake is geweest van onrechtmatig handelen, dat de regeling al was aangepast voor de melding van de klokkenluider, dat de regeling naar behoren wordt uitgevoerd en dat met alle organisaties soortgelijke regelingen zijn overeengekomen als met CIS. De geüite kritiek dient onderbouwd te worden.

Mevrouw Peters (GroenLinks) heeft haar kritische opmerkingen gemaakt in reactie op de opmerking van de minister over de lange duur van de hele zaak. Impliciet stelde hij de Kamer daarvoor aansprakelijk. Dat stukken maar mondjesmaat en oorspronkelijk vertrouwelijk aan de Kamer zijn overgelegd, heeft tijd gekost. Bovendien is het onhandig geweest om niet meteen een externe accountant, maar de huisaccountant in te huren voor het onderzoek. Door dit alles heeft het helaas lang geduurd.

Zij dankt de minister voor de geruststellende mededeling dat de afspraken die in de NPT-regeling zijn overeengekomen ook voor alle andere organisaties gelden. Zij wil er vanuit de Kamer het hare aan doen om het door haar eerder gememoreerde beeld te bestrijden.

De heer Boekestijn (VVD) heeft de indruk dat de minister gedurende het proces zelf heeft moeten ontdekken dat bij VU/CIS de regeling voor freelancers, de DSA-regeling en het aantal dagen moesten worden aangepakt en dat er derhalve geen garantie is dat deze punten goed geregeld zijn bij alle andere instellingen die BuZa subsidieert. Het lijkt de heer Boekestijn derhalve gewenst dat de minister daar onderzoek naar doet.

De minister wijst erop dat hij uitvoerig heeft uitgelegd dat de veranderingen niet zijn aangebracht vanwege de klokkenluider, maar al geruime tijd voordat deze bepaalde zaken aankaartte. Met alle door het ministerie gesubsidieerde organisaties heeft BuZa afspraken over normstellingen. Er zijn afspraken over welke uitgaven voor vergoeding in aanmerking komen en welke niet. In de normen voor declaratie wordt vastgelegd of uitgaven afzonderlijk in rekening kunnen worden gebracht dan wel in het tarief inbegrepen zijn. De reiskosten in Nederland zijn bijvoorbeeld inbegrepen in het werkdagtarief. Er zijn vele rijksregelingen en getracht wordt die zodanig uit te voeren dat er op een goede wijze wordt gedeclareerd. Zijns inziens kan niet van hem worden gevraagd nog meer onderzoek op dit terrein te doen, maar als er een Kamermeerderheid voor is, zal hij het toch doen.

De heer Boekestijn (VVD) maakt bezwaar tegen de toon van de minister. Hij heeft slechts gevraagd om een onderzoek, indien de minister niet de garantie kan geven dat de in de NPT-regeling opgenomen aanpassingen ook gelden voor alle andere instellingen die hij subsidieert.

De minister herhaalt dat de NPT-regeling stamt uit de jaren voordat de klokkenluiderkwestie speelde. De regeling is dus niet aan hem te danken. Hij herhaalt voorts dat Ontwikkelingssamenwerking met alle instellingen waarmee wordt gewerkt overeenkomsten heeft met precieze afspraken over normen en declaraties. Die afspraken zijn afhankelijk van het land waarin wordt gewerkt en van het type organisatie (internationaal, ngo, universiteit e.d.). Tijdens de activiteiten van de organisaties voert BuZa controles uit. Als minister voor Ontwikkelingssamenwerking is hij voor sobere en duidelijke normstellingen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Ormel

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Van Toor


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Wilders (PVV), Waalkens (PvdA), Van Baalen (VVD), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé-Hamming (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), Boekestijn (VVD), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Van Gennip (CDA), Ten Broeke (VVD), Peters (GroenLinks), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA) en Thieme (PvdD).

Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), De Roon (PVV), Vermeij (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Omtzigt (CDA), Spies (CDA), Roland Kortenhorst (CDA), Jasper van Dijk (SP), Ten Hoopen (CDA), Besselink (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Griffith (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), Van Beek (VVD), Vendrik (GroenLinks), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA) en Ouwehand (PvdD).