Kamerstuk 30879-5

Wetsvoorstel van het lid Van Dijken tot wijziging van Gemeentewet (vrijstelling parkeerbelasting voor gehandicapten); Memorie van Toelichting Zoals Gewijzigd naar aanleiding van het Advies van de Raad van State

Dossier: Voorstel van wet van het lid Van Dijken houdende wijziging van de Gemeentewet in verband met een vrijstelling van parkeerbelastingen voor houders van een gehandicaptenparkeerkaart


30 879
Voorstel van wet van het lid Van Dijken houdende wijziging van de Gemeentewet in verband met een vrijstelling van parkeerbelastingen voor houders van een gehandicaptenparkeerkaart

nr. 5
MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS GEWIJZIGD NAAR AANLEIDING VAN HET ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE

1. Algemeen

Aanleiding

Mensen die niet in staat zijn zelfstandig 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen komen in aanmerking voor een Europese gehandicaptenparkeerkaart. De gemeenten in Nederland voeren echter een verschillend beleid waar het gaat om het parkeren door gehandicapten. In een groot aantal gemeenten kan men met een gehandicaptenparkeerkaart overal, dus ook bij parkeerplaatsen aan de meter, zonder te betalen parkeren. In andere gemeenten moet men met een gehandicaptenparkeerkaart overal, ook op officiële invalidenparkeerplaatsen, betalen. Een tussenvariant komt voor in gemeenten waar men niet hoeft te betalen op voor gehandicapten gereserveerde plaatsen, maar wel voor het parkeren bij de parkeermeter of parkeerautomaat.

Er bestaat in sommige gemeenten ook de tussenvariant waarbij een limiet aan de tijdsduur voor het gratis parkeren met een gehandicaptenparkeerkaart wordt gesteld.

Dit verschil in parkeerbeleid heeft voor de houders van gehandicaptenparkeerkaarten tot zo’n onduidelijk situatie geleid dat zij zich zelfs genoodzaakt hebben gezien om informatie over de wijze waarop gemeenten met gehandicaptenparkeerkaarten omgaan centraal – via een website – te ontsluiten. Op deze website www.belangenorganisatie.nl is een compleet en actueel overzicht van alle Nederlandse gemeenten opgenomen met het daar gehanteerde parkeerregime ten aanzien van houders van een gehandicaptenparkeerkaart.

Wat opvalt is enerzijds de grote variatie in parkeerregimes waar dit wetsvoorstel een einde aan wil maken, maar anderzijds dat veel gemeenten – waaronder grote(re) steden als Amsterdam, Den Haag, Haarlem, Amersfoort, Deventer, Arnhem, Almere, Assen, Delft, Leiden en Nijmegen – reeds werken volgens hetzelfde regime als door dit wetsvoorstel wordt beoogd.

Ook uit de aanwezige jurisprudentie blijkt dat het verschil in beleid tussen gemeenten veel onduidelijkheid en belemmeringen voor de betrokkenen veroorzaakt.

Het arrest van de Hoge Raad van 9 juli 1999 onderstreept volgens de indiener hoe belangrijk uniforme regelgeving voor het lokaal parkeerbeleid ten aanzien van parkeren met een gehandicaptenparkeerkaart is. De belanghebbende was er van overtuigd dat met een gehandicaptenparkeerkaart gratis parkeren toegestaan was. De Hoge Raad wees de belanghebbende erop dat dit niet de kern van artikel 225, lid 1 aanhef en onder a van de Gemeentewet was. Dit artikel betreft immers een algemene regel waarin de gemeenten de mogelijkheid geboden wordt een parkeerbelasting om te leggen volgens eigen inzicht. Door deze regel iets aan te passen, zoals indiener dat, in het belang van houders van een gehandicaptenparkeerkaart, wil doen, zal de onduidelijkheid over het lokale beleid ten aanzien van het parkeren met een gehandicaptenparkeerkaart worden weggenomen.

De indiener meent dat na het van kracht zijn van dit initiatiefwetsvoorstel dit arrest verouderd zal zijn en het toelaten van het heffen van parkeerbelasting bij gebruik van een gehandicaptenparkeerkaart geen steun meer in het recht gevonden kan worden.

Een arrest van het Hof van Amsterdam van 14 mei 2005 betreft het gebruik van een gehandicaptenparkeerkaart bij een beperkt aantal beschikbare plaatsen. Het Hof stelt dat «beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het vertrouwensbeginsel, in de weg zouden hebben gestaan van belanghebbende parkeerbelasting na te heffen» omdat de gemeente door tegen betaling een gehandicaptenparkeerkaart te verstrekken het vertrouwen heeft gewekt voor voldoende parkeerplekken te zullen zorgen. De indiener leest in dit arrest dat gemeenten de plicht hebben te zorgen voor voldoende invalidenparkeerplaatsen en dat, bij ontoegankelijkheid van een deel van deze invalidenparkeerplaatsen geen parkeerbelasting opgelegd kan worden.

Hierenboven brengen het betalen en de noodzaak om door middel van een parkeerschijf aan te geven wanneer men geparkeerd heeft, voor gebruikers van een gehandicaptenparkeerkaart ook vaak praktische belemmering met zich. Als de gebruiker van de gehandicaptenparkeerkaart zelf moet betalen blijkt vaak dat de automaat niet goed bruikbaar is of onbereikbaar door ondoordachte plaatsing of gestalde fietsen. Als er slechts voor korte tijd betaald kan worden of de parkeerschijf bijgesteld moet worden wegens een beperkte parkeertijd betekent dit zowel voor de houder van de parkeerkaart als voor een eventuele begeleider een probleem. Vaak zal iemand met een handicap door de beperking meer tijd nodig hebben om de gewenste dingen te doen. Als er dan een extra gang richting de parkeermeter of auto gemaakt moet worden is dit zowel voor de houder van de parkeerkaart als voor een begeleider een bijzonder onpraktische situatie en een ongewenste hindernis. Daarom is er in dit wetsvoorstel voor gekozen om gebruikers van een gehandicaptenparkeerkaart vrij te stellen van parkeerbelasting.

Uit het voorgaande wordt duidelijk dat gehandicapten die naar een andere gemeente gaan en daar willen parkeren, zich dus altijd van te voren moeten informeren over het gemeentelijk parkeerbeleid. Deze informatie is niet altijd voorhanden en ter plekke is vrijwel nooit te achterhalen welke regels er voor parkeren met een gehandicaptenparkeerkaart gelden. Bovendien kan ter plekke blijken dat de belemmeringen om te betalen of een parkeerschijf te plaatsen onoverkomelijk zijn. De indieners zijn derhalve van mening dat het parkeren met een gehandicaptenparkeerkaart uniform geregeld en in de wet vastgelegd dient te worden.

Voorgestelde wijziging

Gemeenten hebben de bevoegdheid om op basis van artikel 225 van de Gemeentewet parkeerbelastingen te heffen. Dit wetsvoorstel beoogt de Gemeentewet zo te wijzigen dat parkeerders met een gehandicaptenparkeerkaart de mogelijkheid krijgen om overal zonder te betalen te parkeren. Uiteraard geldt in parkeergarages en op particuliere parkeerplaatsen het voor iedereen gangbare tarief. Door in dit artikel een uitzondering te maken voor de voertuigen waarin een gehandicaptenparkeerkaart duidelijk zichtbaar is aangebracht, worden deze parkeerders met een gehandicaptenparkeerkaart vrijgesteld van parkeerbelastingen voor het feitelijk parkeren aan de parkeermeter.

De door het wetsvoorstel beoogde vrijstelling van parkeerbelasting betreft niet alleen gehandicapte chauffeurs, maar ook gehandicapte passagiers die over een gehandicaptenparkeerkaart beschikken. De reden hiervoor is dat het vreemd zou zijn als een gehandicapte bestuurder die zelf wel auto kan rijden géén parkeerbelasting hoeft te betalen en dat een gehandicapt passagier die door zijn handicap géén auto kan rijden wel parkeerbelasting zou moeten betalen. De gehandicapt passagier die geen auto kan rijden wordt hierdoor in zijn bewegingsvrijheid beperkt ten opzichte van de gehandicapte bestuurder. De gehandicapte passagier dient immers te allen tijde parkeerbelasting te betalen en de gehandicapte bestuurder niet. Bovendien is voor de gehandicapte passagier vaak ook het openbaar vervoer nog onvoldoende toegankelijk.

Juist voor mensen met een beperking kan het gebruik maken van eigen vervoer belangrijk zijn. Waar de beperking al genoeg flexibiliteit in het dagelijks leven wegneemt en openbaar vervoer moeizaam toegankelijk is biedt eigen vervoer een waardevol alternatief.

Door de uitzondering die dit wetsvoorstel maakt wordt een belemmering weggenomen: gehandicapten kunnen daardoor gemakkelijker deelnemen aan het maatschappelijk leven.

Gemeentelijke autonomie en de Code Interbestuurlijke Verhoudingen

De indieners zijn zich er van bewust dat met dit initiatiefwetsvoorstel inbreuk wordt gemaakt op de autonomie van de gemeenten, maar menen dat een hoger doel deze inbreuk rechtvaardigt. Het betreft hier een groep mensen in onze samenleving die vanwege een beperking tegen grote mobiliteitsproblemen aanloopt. Een afwijkend beleid van een gemeente heeft dus niet alleen gevolgen voor de eigen inwoners, maar ook voor bezoekers aan de betreffende gemeente.

Om te voldoen aan de Code Interbestuurlijke Verhoudingen hebben de indieners advies aangevraagd bij de Vereniging Nederlandse Gemeenten. In januari 2008 heeft de VNG onder haar ledenpanel drie onderwerpen voorgelegd. Een van de onderwerpen was het parkeerbeleid van gehandicaptenparkeerkaart. De meerderheid van respondenten (59,4%) is van mening dat er een landelijk beleid moet komen als het gaat om parkeren met een gehandicaptenparkeerkaart. Naar aanleiding van de verdeeldheid onder de VNG-leden en na raadpleging van haar bestuurlijke commissie Milieu en Mobiliteit heeft de VNG besloten geen standpunt over dit wetsvoorstel in te nemen en het over te laten aan «de Tweede Kamer zelf om hierover een verstandig besluit te nemen».

Hiermee menen de indieners voldaan te hebben aan de Code Interbestuurlijke Verhoudingen.

Financiële gevolgen

Voor gemeenten die nu reeds een algemene vrijstelling van parkeerbelastingen verlenen aan parkeerders met een gehandicaptenparkeerkaart verandert er financieel niets. Wel betekent het voorstel derving van belastinginkomsten voor gemeenten die geen of een gedeeltelijke vrijstelling van parkeerbelasting verlenen aan deze groep. Ervaringen in bijvoorbeeld Groningen en Amsterdam tonen aan dat deze inkomstenderving naar verwachting grotendeels wegvalt tegen de extra kosten die gemeenten moeten maken om parkeerautomaten bruikbaar, bereikbaar en toegankelijk voor gehandicapten te maken en te houden. Daarom dienen gemeenten de financiële gevolgen uit de eigen middelen op te vangen. Compensatie vanuit het Rijk is daarbij niet aan de orde.

2. ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

In artikel 225, eerste lid, onder a, van de Gemeentewet wordt bepaald dat voor het parkeren van een voertuig bij een parkeermeter parkeerbelasting kan worden geheven. Voorgesteld wordt nu om het voertuig waarin een geldige gehandicaptenparkeerkaart is aangebracht van deze belastingheffing uit te zonderen. In de Regeling gehandicaptenparkeerkaart is omschreven dat een dergelijke kaart na een medische keuring aan de gehandicapte bestuurder of passagier wordt verstrekt. Tevens kan de kaart worden verstrekt aan een instelling die gehandicapten moet vervoeren. Hoe de parkeerkaart eruit ziet en hoe die in het voertuig moet worden aangebracht is eveneens in het bovengenoemde besluit geregeld.

Artikel II

De inwerkingtreding van deze wijziging is bepaald op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Hierbij zal rekening gehouden worden met het feit dat gemeenten enkele maanden de tijd nodig hebben om de verordening aan te passen, bekendheid te geven aan de wijziging en zonodig onderborden te verwijderen.

Van Dijken