Kamerstuk 23432-315

Verslag van een algemeen overleg

De situatie in het Midden-Oosten


23 432
De situatie in het Midden-Oosten

nr. 315
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 29 oktober 2009

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft op 29 september 2009 overleg gevoerd met minister Verhagen van Buitenlandse Zaken en minister Koenders voor Ontwikkelingssamenwerking over:

– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 23 september 2009 in reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken betreffende de Nederlandse inzet in de VN-Mensenrechtenraad over het rapport-Goldstone (23 432, nr. 305);

– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 25 september 2009 in reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken inzake het Goldstone-rapport en andere onderzoeken inzake de operatie Cast Lead, respectievelijk het Goldstone-rapport en de Nederlandse inzet in de VN-Mensenrechtenraad (23 432, nr. 306);

– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, d.d. 17 september 2009 over de Nederlandse inzet tijdens de twaalfde zitting van de VN-Mensenrechtenraad van 14 september tot en met 2 oktober 2009, voor wat betreft de passage in deze brief over de behandeling van het rapport Goldstone (26 150, nr. 79).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Ormel

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Van der Kolk-Timmermans

Voorzitter: Pechtold Griffier: Van der Kolk-Timmermans

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Pechtold, Van Bommel, Nicolaï, De Roon, Van Dam, Van der Staaij, Voordewind, Peters, Haverkamp

en minister Verhagen van Buitenlandse Zaken en minister Koenders voor Ontwikkelingssamenwerking, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.

De voorzitter: Ik open de vergadering van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken. Ik heet beide ministers van harte welkom. Voor dit algemeen overleg hebben wij tweeënhalf uur de tijd. Wij hebben een spreektijd voor de Kamer afgesproken van vier minuten per fractie. Ik wijs u er nog ten overvloede op dat er drie punten geagendeerd zijn, te weten de Nederlandse inzet in de VN-Mensenrechtenraad over het rapport-Goldstone, de reactie op het verzoek van de commissie inzake de Nederlandse inzet in de VN-Mensenrechtenraad over hetzelfde rapport en de Nederlandse inzet voor de twaalfde zitting van de VN-Mensenrechtenraad van 14 september tot en met 2 oktober, maar dan alleen wat de passage in deze brief betreft over de behandeling van het rapport-Goldstone. Als dat ons allemaal helder is, geef ik nu het woord aan de eerste spreker, te weten de heer Van Bommel van de SP-fractie, voor vier minuten.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Nederland is lid van de Mensenrechtenraad en is daarmee een van de zeven EU-lidstaten die dit voorrecht op dit moment hebben. Nederland kan hiermee invulling geven aan de grondwettelijke plicht, vastgelegd in artikel 90, om het internationaal recht te bevorderen. Dat is geen zaak van de Europese Unie. Nederland neemt dan ook zelfstandig standpunten in de Mensenrechtenraad in. Zo wil ik de regering vandaag ook benaderen.

Het mandaat van de commissie-Goldstone is aangepast na terechte kritiek. Het mandaat was te beperkt geformuleerd en de aanpassing heeft erin geresulteerd dat nu alle overtredingen van het internationaal recht door Goldstone moeten worden onderzocht. Ik vind dat een goede zaak. Is de regering ook tevreden met de aangepaste formulering van het mandaat? Steunt de regering dat in de aangepaste vorm wel? Of vindt zij het mandaat nog steeds, zoals eerder in de media gezegd, onevenwichtig?

Israël blijft de onderzoeksopdracht onevenwichtig noemen en heeft geen medewerking verleend aan het onderzoek. Wat vindt de Nederlandse regering van deze houding? De SP-fractie concludeert dat het werk van Goldstone door de Israëlische houding is bemoeilijkt en dat het internationaal recht daarmee niet is bevorderd. Israël heeft op dit punt obstructie gepleegd ten aanzien van een belangrijk onderzoek van een belangwekkende onderzoeker. De regering schrijft in de brief dat ondanks de poging van Goldstone om een diepgravend en breed rapport op te stellen «er niettemin geconcludeerd dient te worden dat het mandaat richtinggevend is gebleven voor de bevindingen». Dat moet de minister toelichten. Vindt hij het mandaat te beperkt? Wat is zijn kritiek?

De heer Van der Staaij (SGP): De heer Van Bommel heeft het over een aangepast mandaat. Heb ik iets gemist? Is er nog een nieuwe resolutie geweest waarin het mandaat is aangepast?

De heer Van Bommel (SP): Ik zie in de brief van de regering een aanpassing van een onderzoek dat zich richt op Israël in een onderzoek dat zich richt op alle mogelijke overtredingen van het internationaal recht. Ik verwijs daarnaar.

De heer Van der Staaij (SGP): Maar dan heeft u het over de manier waarop de voorzitter van de commissie het mandaat heeft aangepast. De resolutie waarin het officiële mandaat stond, is dus niet gewijzigd.

De heer Van Bommel (SP): Daarom verwijs ik ook niet naar een resolutie. Ik verwijs naar de brief van de regering, aan wie ik vraag of zij met deze aanpassing wel tevreden is. Dat is de kern van de zaak.

De heer Voordewind (ChristenUnie): U zegt dat u het betreurt dat Israël niet heeft meegewerkt aan dit rapport. Wij kennen het rapport-Martin, waaraan de Israëlische regering wel heeft meegewerkt. Wij hebben toen ook moeten constateren dat de input van Israël die terug te vinden was in dat rapport, zeer beperkt was. Hebt u geen begrip voor de situatie van Israël waarin men denkt: als het op die manier niet goed is gegaan, waarom zouden wij dan de tweede keer wel volledig medewerking verlenen? Verder zegt u dat het mandaat is aangepast. Vindt u dat beide partijen nu evenwichtig terugkomen in het Goldstone-rapport?

De heer Van Bommel (SP): Uw eerste vraag kan ik eigenlijk niet beantwoorden, omdat ik beperkt ben in het aantal onderwerpen dat vandaag op de agenda staat. De tweede vraag is een beoordeling van het rapport-Goldstone die ik nu in eerste termijn wel zou kunnen geven. Ik heb de indruk dat er tamelijk evenwichtig op berichten over de Gaza-oorlog wordt gereageerd. Net als de regering zit ik met beperkte mogelijkheden, omdat ik niet zelf onderzoek in de regio kan doen, maar ik heb de indruk dat alle berichten die ik in het afgelopen jaar voorbij heb zien komen over de Gaza-oorlog, weer zie terugkomen in het rapport. In die zin vind ik dat dus evenwichtig.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Goldstone zegt keer op keer dat zijn commissie niet heeft onderzocht of Hamas burgers als menselijk schild heeft gebruikt – zij kan dat niet nagaan, zegt ze – maar vervolgens komt er wel steeds weer een veroordeling van het feit dat burgers door Israël zijn geraakt. Vindt u niet dat Goldstone dergelijke beschuldigingen van Hamas door Israël dan ook had moeten onderzoeken?

De heer Van Bommel (SP): Ik vind dat alles moet worden onderzocht. Ik steun de aanbeveling dat er nader onderzoek moet komen, door beide partijen zelf. Ik steun overigens ook de aanbeveling dat indien dat onvoldoende geloofwaardig gebeurt, het moet worden doorverwezen naar het Internationaal Strafhof. Daar kom ik zo meteen op.

De commissie beveelt aan dat de Veiligheidsraad Israël en Hamas opdraagt om binnen zes maanden onafhankelijk onderzoek in te stellen naar beweerde schendingen van het internationaal recht. De regering is het hiermee eens, maar is de regering het ook eens met de randvoorwaarden die daaraan worden gesteld? Die randvoorwaarden zijn:

1. de oprichting van een onafhankelijk comité van experts op het gebied van internationaal recht dat die onderzoeken gaat monitoren;

2. indien niet binnen zes maanden geloofwaardig onderzoek wordt gedaan naar de situatie in Gaza, de zaak doorverwijzen naar de aanklager van het Internationaal Strafhof.

Ik vind dat belangrijke randvoorwaarden om die onderzoeken een kans van slagen te geven. De regering schrijft in de brief helemaal niets over die randvoorwaarden. Ik vraag de minister ernaar. De Mensenrechtenraad kan bij meerderheid besluiten dat het rapport-Goldstone wordt doorverwezen naar de Algemene Vergadering van de VN of naar de Veiligheidsraad. Dat is ook wat Goldstone aanbeveelt in aanbeveling 1765, overeenkomstig artikel 99 van het Handvest van de Verenigde Naties. Ik vraag de regering waarom zij dat niet steunt. De regering wil dit niet en noemt dit politisering van het rapport, maar wat wil de regering dan met het rapport? Dat is de vraag. Israël wil niet dat het Internationaal Strafhof bij de Gaza-oorlog wordt betrokken. De Israëlische krant Haaretz meldt dat Israël probeert om de Palestijnse Autoriteit te bewegen om een inmiddels ingediende klacht in te trekken in ruil voor medewerking aan een mobieletelefoonprovider. Dat is een verwerpelijke vorm van koehandel. Ik vraag de regering haar afkeuring daarover uit te spreken.

Ten slotte twee vragen aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. U hebt de situatie in Gaza wel persoonlijk bekeken. Vindt u dat aanbeveling 1769 dat Israël de grensblokkades moet opheffen en doorgang moet verlenen aan noodzakelijke goederen voor consumptie en reconstructie, expliciet door Nederland moet worden gesteund in de Mensenrechtenraad? Vindt u tevens dat de visserijbeperking in Israël moet worden opgeheven en dus dat Nederland die aanbeveling expliciet moet steunen in de Mensenrechtenraad? Wat vindt u ten slotte van het door de commissie voorgestelde compensatiefonds voor gedupeerde Palestijnen? Goldstone wil dat dit door de Algemene Vergadering van de VN wordt ingesteld. Die aanbeveling zou naar de mening van de SP-fractie expliciet moeten worden gesteund. Ik vraag uw opvatting daarover, omdat u, anders dan de minister van Buitenlandse Zaken, wel een kijkje hebt genomen in Gaza en ook over deze onderwerpen hebt gesproken, zo lees ik in uw reisverslag.

De heer Nicolaï (VVD): Voorzitter. Ik concentreer mij vanwege de tijd op het rapport-Goldstone en de reactie van de regering. Wij hadden al geconstateerd, en daarmee was ik het eens, dat de opdracht waarmee Goldstone op pad werd gestuurd, onevenwichtig was. Ik heb al eerder geconstateerd dat de conclusies, althans het rapport, nadrukkelijk evenwichtiger is dan de opdracht. Mijn conclusie is – en ik begrijp van de regering dat die wordt gedeeld, maar dat hoor ik graag nog expliciet – dat het uiteindelijk toch niet voldoende evenwichtig is. Dat geldt met name voor de zwaarste beweringen en beschuldigingen die worden geuit. Natuurlijk is de allerzwaarste dat niet incidenteel maar structureel burgerslachtoffers het oogmerk geweest zouden zijn van deze operatie. Dat wordt absoluut niet voldoende onderbouwd. Ook informatie die wij van andere kanten kunnen verkrijgen, bijvoorbeeld van Breaking the Silence, geeft mij in ieder geval geen enkele indicatie voor die zeer boude en verontrustende bewering.

Ik vind niet dat wij daarom het hele rapport verdacht zouden moeten maken of van tafel zouden moeten schuiven. Ik vind namelijk wel degelijk dat er heel verontrustende en zeer zorgelijke zaken in worden genoemd die naar het oordeel van mijn fractie goed nader moeten worden onderzocht.

Ik bespeur die houding ook – maar ik heb dat niet helemaal uit de summiere brief kunnen halen – bij het kabinet. Het is wel een beetje curieus dat de minister van Buitenlandse Zaken zich al meteen na het uitkomen van het rapport daarover negatief uitliet. Toen wilden wij als commissie een brief en die moest vooral wat later komen omdat zij anders overhaast zou zijn. Nu is er uiteindelijk een vrij summier antwoord gekomen, maar dat is niet verkeerd. Ik geloof dat ik mij daarin voor het grootste deel kan vinden als ik een goede reactie krijg van de ministers.

Eén punt verbaast mij hierin wel, namelijk de uitspraak van de regering dat vooral ook Hamas hier op de een of andere manier mee aan de slag zou moeten gaan of hierop aangesproken zou moeten worden. Wij kunnen Hamas niet aanspreken. Bovendien, hoe zou Hamas hiermee aan de slag kunnen gaan? En als er al iets zou gebeuren, waarbij ik mij helemaal niets kan voorstellen, wat moeten wij dan in vredesnaam van de geloofwaardigheid daarvan vinden?

Dat stelt ons wel voor een probleem als het gaat om de tweezijdigheid, want dan kun je de Palestijnse Autoriteit aanspreken, maar die gaat feitelijk weer niet over wat hier is gebeurd. Ik krijg hierop graag een reactie van het kabinet.

Dan de kant van Israël. Dat is eigenlijk mijn kernpunt. Ik lees dat nog onvoldoende in de brief. Ik vind dat dit rapport-Goldstone Israël wel degelijk verplicht om meer te doen dan het doet. Uit de pers begrijp ik dat Israël het signaal heeft gegeven – ik hoor graag van de minister van Buitenlandse Zaken hoe hij dat inschat – dat het met zijn lopende onderzoeken doorgaat en dat dat genoeg zou moeten zijn. Zoals ik die lopende onderzoeken inschat, is dat absoluut niet het geval, want voor zover ik ben geïnformeerd, wordt er vooral onderzoek naar incidenten gedaan, dus op militair vlak, terwijl de beschuldigingen die Goldstone uit veel breder en veel meer van structurele en strategische aard zijn, wat in een dergelijk onderzoek niet of niet voldoende aan de orde kan komen.

Ik vraag de minister of hij het ermee eens is dat moet worden bevorderd dat Israël in de geest van een parlementaire enquête, een parlementair onderzoek of wat het staatsrecht ook precies voor modellen kent in Israël, een breder en diepgaander onderzoek zou laten plaatsvinden. Ik vind het absoluut voorbarig om nu al vooruit te lopen, zowel in de ene als in de andere richting, op wat wij doen als dat allemaal niet gebeurt en wat voor stappen er dan zouden moeten worden gezet. Wat mij betreft, is dat niet aan de orde. Ik blijf vinden dat Israël deze handschoen moet opnemen. Ik blijf ook mijn hoop daarop vestigen, omdat wij allemaal zien dat binnen Israël en ook daarbuiten de verschillende kritische geluiden heel heftig en heel duidelijk zijn. Ik noemde net Breaking the Silence, maar wij zien het op allerlei manieren. Ik blijf dus mijn hoop en vertrouwen houden dat het zelfreinigend vermogen van de democratie Israël daar de antwoorden op zal vinden. Dat is wat mij betreft het belangrijkste punt.

De heer Van Dam (PvdA): Een van de zaken waar Goldstone op doelt, is het bestaan van de zogeheten Dahiadoctrine, die in de Libanonoorlog is ontwikkeld en erop neerkomt dat het Israëlische leger in gebieden waaruit Israël wordt bestookt met raketten, maximale vernietiging wil veroorzaken, inclusief burgerstructuren, dus civiele gebouwen. Goldstone zegt daarvan: dat herkennen wij als commissie in het patroon van het geweld dat wij in Gaza hebben aangetroffen. Dat is naar ik aanneem waar u op doelt als u het hebt over bewust beleid. Wat voor type onderzoek verwacht u nu aan Israëlische zijde om wat kennelijk bewust beleid is van zowel regering als leger aan de kaak te stellen?

De heer Nicolaï (VVD): Om te beginnen ben ik nog niet zo ver dat het kennelijk bewust beleid is. Zelfs Goldstone roept op tot nader onderzoek. Dus ik neem die conclusie nog niet over, maar ik vind die serieus en zorgelijk genoeg. Dit is een nuance, maar wel een heel belangrijke nuance. De heer Van Dam noemt inderdaad de voorbeelden waarvan ik zeg dat ze heel ernstige beschuldigingen zijn en wij meer indicaties hebben dat zij niet uit de lucht gegrepen zijn en dus moeten worden bekeken. In die zin ben ik het daar niet mee oneens. Wij hebben ook verhalen gehoord over rules of engagement en het ingeval van twijfel wel of niet optreden ter bescherming van eigen mensen, waarin Israël volgens Goldstone zeer ver is gegaan. Mijn oproep aan deze regering – en via deze regering aan de internationale gemeenschap, maar vooral aan Israël zelf – is dus om Israël meer te laten doen dan individuele strafrechtelijke onderzoeken, omdat daarmee dit soort strategische vragen niet voldoende op tafel worden gekregen. Vandaar mijn roep om een parlementaire enquête, een parlementair onderzoek of wat voor equivalent men daarvoor in het Israëlische staatsrecht ook heeft, te laten plaatsvinden. Daarmee zouden deze zaken wel degelijk op tafel moeten komen en hopelijk worden weerlegd, maar dat zullen wij wel zien als de resultaten er zijn.

De heer Van Dam (PvdA): Waar het natuurlijk om gaat, is dat een land zelf – regering, parlement en belangrijke overheidsinstituties, zoals het leger – bewust beslist om een dergelijke strategie toe te passen, waarvan Goldstone zegt: onze commissie herkent dat. Als een land dat zo bewust beslist, kunt u niet zeggen: als het parlement daarachter staat, moet het parlement dat onderzoeken. Zo’n onderzoek levert namelijk niets op. De grote vraag is dus: als een land dat zo doet, wat voor onderzoek is er dan nodig om dat aan de kaak te stellen? Het is in wezen het land Israël dat zich moet verantwoorden, niet individuele politici, omdat het een bewust gemaakte keuze is.

De heer Nicolaï (VVD): Het is ook niet het land, het is de regering. Het zijn de verantwoordelijken. Zoals bij een parlementaire enquête in Nederland – ik noem die over Srebrenica, om die vergelijking te maken – kan gebeuren, is dat niet het land maar wel de regering wordt aangesproken, waarbij een parlement ook de hand in eigen boezem kan steken. Wij zien allemaal de heftige discussie, ook in Israël. Laten wij niet doen alsof wij Israël hier de maat zouden kunnen nemen, want in dat land neemt men elkaar meer de maat dan wij überhaupt doen. Wat dat betreft heb ik dus echt vertrouwen in het feitelijk functioneren van die democratie en vertrouwen in het feit dat zo’n onderzoek de boel wel op een eerlijke en voldoende onafhankelijke manier op tafel kan krijgen. Ik ga nu niet vooruitlopen op wat te doen als dat niet zo blijkt te zijn.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Het meest kenmerkende van de aanbevelingen van Goldstone is de doorverwijzing naar het Strafhof. De regering wil dat niet. Wat ik sympathiek vind aan de bijdrage van de heer Nicolaï is dat hij over de regeringsinzet zegt: loop nu niet op de zaken vooruit. Mag ik dat zo uitleggen dat wat de VVD-fractie betreft de eventuele doorverwijzing naar het Strafhof via de VN-Veiligheidsraad boven de markt moet blijven hangen en dat wat de VVD betreft de regering dus niet mee moet stemmen met resoluties die eventueel die pas proberen af te snijden, maar met resoluties die die mogelijkheid openhouden?

De heer Nicolaï (VVD): Ik zit daar niet zelf aan tafel en ik weet niet welke resoluties daar op welke manier en met welke bedoeling voorliggen, dus daar kan ik de regering moeilijk vooraf over adviseren, maar mijn stelling is heel duidelijk dat ik het nu niet aan de orde vind. Als mevrouw Peters daar een groter wantrouwen jegens Israël in probeert te horen dan de regering wellicht heeft, is dat een misverstand. Ik vind dat wij de bal bij Israël moeten neerleggen en dat men daar niet kan volstaan met het onderuithalen van hoe Goldstone heeft gewerkt. Ik vind dat een foute reactie. Er is veel kritiek op mogelijk en die heb ik net ook geuit, maar dat vind ik geen adequate en in ieder geval geen toereikende reactie. Ik vind dat Israël die handschoen moet opnemen. Wij hoeven niet op de zaken vooruit te lopen wat er gebeurt als men dat niet, nooit of verkeerd doet.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Ik begrijp dat de VVD niet op de zaken vooruit wil lopen, maar de regering loopt er wel op vooruit. De regering zegt bij voorbaat: het moet binnen de Mensenrechtenraad blijven en het mag niet naar de VN-Veiligheidsraad of het Strafhof. Als ik de Nicolaï goed beluister, is de VVD het daar niet mee eens.

De voorzitter: Mevrouw Peters, ik praat tegen u en de collega’s. Wij willen dit algemeen overleg dadelijk met de regering voeren, dus ik verzoek u heel kort en bondig te formuleren. Uw vraag was in eerste instantie al duidelijk. De heer Nicolaï heeft daar volgens mij op geantwoord dat het nu niet aan de orde is wat hem betreft. U mag het van mij nog een keer proberen, maar dan hebben wij dadelijk weer een probleem met het antwoord van de regering. Ik wil dus vanaf nu echt korte vragen en korte antwoorden. Wilt u nog een keer terugkomen op de eerste vraag of vond u de eerste termijn van de heer Nicolaï helder?

Mevrouw Peters (GroenLinks): Ik wil graag verheldering van de heer Nicolaï dat de optie open moet blijven. Nu geen uitlatingen à la de regering.

De voorzitter: Dat is helder. De heer Nicolaï.

De heer Nicolaï (VVD): Kortheidshalve: het is nu nog niet aan de orde.

De voorzitter: Dat was daarnet ook het antwoord. Het woord is aan de heer De Roon van de PVV.

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Wij zijn hier bijeen om een onderwerp te bespreken waarover, zoals wij vorige week in de media nog konden lezen, de minister van Buitenlandse Zaken en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking elkaar in de haren vlogen. Nu verbazen wij ons natuurlijk niet meer over deze tweedracht in deze schoolklas, die zich kabinet noemt. Wij keken ook niet vreemd op toen het innemen van een standpunt wederom moest worden uitgesteld tot het laatste moment.

Maar genoeg over het disfunctioneren van het kabinet. Uiteindelijk hebben wij vrijdag dan toch nog een reactie van het kabinet mogen ontvangen over het eenzijdige rapport van de fact finding missie van voorzitter Goldstone. Natuurlijk zijn wij ook voor het boven tafel halen van feiten omtrent mensenrechtenschendingen, maar dit rapport kan wat ons betreft gelijk de prullenbak in, want het boven tafel halen van dergelijke feiten moet natuurlijk wel door de juiste personen en in alle objectiviteit gebeuren. Dat kan van dit rapport niet worden gezegd. Het staat bol van de vooringenomenheid en kan daarom niet serieus worden genomen. Ik licht dit natuurlijk toe.

Ten eerste was deze missie bij voorbaat al ongeschikt om een objectief beeld te geven van de gebeurtenissen tijdens het Gaza-conflict. Alleen al het feit dat de EU-leden van de toch al als anti-Israëlisch bekend staande VN-Mensenrechtenraad in eerste instantie niet hebben ingestemd met het mandaat van deze missie, omdat het onevenwichtig was, zegt een heleboel. Toen al klonk door dat Israël in het rapport zwart zou worden gemaakt. Dat moest de inhoud zijn. Eigenlijk wisten wij ook toen al wel dat het rapport bij verschijning naar de prullenbak zou kunnen. Bovendien kwam naast dat dubieuze mandaat de commissie zelf in opspraak. Een van de vier commissieleden had Israël in een brief aan de Sunday Times van 11 januari van dit jaar op voorhand veroordeeld omdat het oorlogsmisdaden zou hebben gepleegd. Het is toch van de zotte dat iemand die haar oordeel tegen Israël al duidelijk heeft uitgesproken in een zogenaamd onpartijdige commissie zit, die tot taak heeft om feiten te onderzoeken? Dat doet de waarde van het rapport vanzelfsprekend nog verder afnemen.

Ons idee is dat dit rapport verder vooral bestaat uit 575 pagina’s knip- en plakwerk van ngo’s, gericht tegen het grote boze Israël En dan nog de derde, en misschien belangrijkste reden waarom wij het rapport niet als volwaardig mogen beschouwen: het moedigt terrorisme aan. In het rapport worden een democratische en internationaal erkende rechtsstaat en een terroristische beweging aan elkaar gelijkgesteld. Dat gebeurt dan ook nog zonder enige vorm van historische context. Israël wordt beschuldigd van het moedwillig doden van burgers, terwijl het hier gaat om zelfverdediging. Hamas daarentegen wordt in het rapport zowat verontschuldigd, omdat zij haar raketten niet zo goed kan richten. Eigenlijk wil Hamas, zo luidt het rapport, alleen maar mensen bang maken.

Een terroristische beweging kan niet op een en dezelfde lijn worden gesteld met een democratische staat. Een terroristische beweging moet gewoon worden uitgeschakeld. Wij kunnen ons dan ook zeer wel vinden in de reactie van de Israëlische regering, namelijk dat zij door dit rapport, hoewel de verwachtingen natuurlijk al laag waren, toch nog geschokt en teleurgesteld is. Dat is een reactie die wij eigenlijk ook van het kabinet hadden verwacht. De minister van Buitenlandse Zaken zei vorige week dat het buitengewoon jammer was dat vooral Israël het moest ontgelden bij de commissie-Goldstone, maar ik vind dat bestudering van het rapport ook van de kant van het kabinet had moeten leiden tot een krachtige uiting van verontwaardiging. Maar nee, het is toch weer verzand geraakt in vervlakking: de regering kan vele bevindingen noch bevestigen, noch weerleggen, en beide partijen moeten diepgaand onderzoek gaan verrichten.

Een nietszeggend verhaal. De Nederlandse regering moet zich gewoon achter Israël scharen en niet vergeten wat er voorafging aan de Gaza-oorlog. Die internationaal erkende rechtsstaat heeft na drie jaar Hamas-bombardementen het recht om zichzelf te verdedigen tegen islamitisch terrorisme en jodenhaat. Dat recht moet de internationale gemeenschap krachtig bevestigen in plaats van Israël te laten afkraken in een eenzijdig rapport, waarin het als monster wordt afgeschilderd. Als er al sprake is van misstanden tijdens het Gaza-conflict is Israël zelf prima in staat om deze te onderzoeken en te veroordelen. Zoals de regering in haar brief al aangeeft, doet Israël dat ook veelvuldig, Hamas daarentegen niet. Het is Hamas waarop wij onze pijlen moeten richten, niet Israël. Dat is waar het hier eigenlijk vandaag om draait. Hamas is de agressor en Israël is het slachtoffer. Moeten wij nu met de richting die de regering wenst in te slaan Israël het gevoel geven dat het land er toch alleen voor staat in haar strijd tegen het islamitisch terrorisme en meedoen aan deze anti-Israëlcampagne door dit rapport serieus te nemen? Of moeten wij laten blijken dat wij terrorisme veroordelen en Israëls recht op zelfverdediging en zelfregulering respecteren? De keuze is voor de PVV duidelijk. Het gaat om het laatste.

De heer Van Dam (PvdA): Voorzitter. In Gaza wonen anderhalf miljoen mensen. Daarvan zijn er misschien een paar duizend betrokken bij militante groeperingen. Hebben al die andere onschuldige burgers volgens de PVV het recht om beschermd te worden tegen geweld van wie dan ook? Hebben zij het recht op leven, zoals Goldstone terecht zegt?

De heer De Roon (PVV): Alle mensen hebben recht op leven.

De heer Van Dam (PvdA): Als er dan wordt vastgesteld dat dat recht van een aantal van die onschuldige burgers geschonden is, wat moet er dan volgens de PVV gebeuren?

De heer De Roon (PVV): Het is aan Israël om dergelijke beweerde schendingen zelf te onderzoeken. Het is een democratische rechtsstaat, dus wij kunnen er alle vertrouwen in hebben dat dat ordentelijk gebeurt. Als de eindconclusie is dat dat niet ordentelijk gebeurt, kunnen wij opnieuw bezien wat wij moeten doen.

De heer Van Dam (PvdA): Voorzitter. De Kamer heeft een aantal keren gedebatteerd over de Gaza-oorlog en de nasleep daarvan. De Kamer heeft daarbij gezegd: wij zouden graag zien dat er onderzoek wordt gedaan naar alle gevallen waarin mogelijk het internationaal recht is geschonden. De regering heeft toegezegd, zich daarvoor in te zetten.

Het belangrijkste onderzoek in dat kader is het onderzoek geworden dat rechter Goldstone – laat ik ook zijn functie er maar bij noemen – heeft gedaan, niet op basis van de resolutie van de Mensenrechtenraad, want die resolutie was inderdaad onevenwichtig, maar wel op grond van het mandaat dat vervolgens door de voorzitter van de Mensenrechtenraad aan Goldstone en zijn commissie is verstrekt. Dat was een evenwichtig mandaat en daarmee dus ook een mandaat dat Goldstone de mogelijkheid gaf om alle gevallen waarover twijfel kon bestaan, te onderzoeken.

Terecht heeft ook de Nederlandse regering erop aangedrongen dat Israël eveneens aan dat onderzoek zou meewerken. Het valt te betreuren dat Israël dat niet heeft gedaan en zich daarmee ook niet heeft verdedigd ten overstaan van de commissie-Goldstone. Dat is de eigen keus geweest. Ondanks het feit dat Israël niet heeft meegewerkt, is het niet alleen een lijvig rapport geworden, maar ook een naar het zich laat aanzien volledig rapport. Alle feiten die ook mij bekend waren – ik denk ons allemaal – en waarover twijfel bestond of er wel gehandeld was conform het internationaal recht zijn namelijk door de commissie onderzocht. Daar zijn ook conclusies aan verbonden. Die conclusies zijn niet mild voor beide partijen. Er zijn door beide zijden ten tijde van de Gaza-oorlog, maar ook daaromheen, oorlogsmisdaden en mogelijk ook misdaden tegen de menselijkheid gepleegd, aldus de commissie-Goldstone.

Een paar conclusies. De commissie-Goldstone bestempelt het beschieten van Israëlische steden en dorpen, burgerdoelen dus, als een oorlogsmisdaad en mogelijk een misdaad tegen de menselijkheid, waartegen moet worden opgetreden in juridische zin. Behalve incidenten waarbij burgerslachtoffers zijn gevallen, wijst Goldstone ook op beleidskeuzes van Israëlische kant, zoals de afsluiting van Gaza en de vernietiging van huizen, fabrieken en waterzuiveringsinstallaties. Ik heb daar zelf in Gaza de gevolgen van mogen zien en ik neem aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking ook. Ik hoor van hem graag wat zijn waarneming daarvan was. Dat soort dingen gebeurde nota bene zelfs in de laatste drie dagen van de oorlog, zonder dat er enig militair doel was. Goldstone verwijt de Israëlische zijde een gebrekkig mandaat, dat overigens ook in het rapport van Breaking the Silence naar voren komt, namelijk een mandaat dat erop neerkomt dat er in twijfelgevallen te snel wordt geschoten, wat wij zelf niet voor niets ook altijd willen vermijden.

De kernvraag die volgens mij nu op tafel ligt, is niet hoe wij het rapport beoordelen en of wij het zelf kunnen staven of niet. De regering zegt terecht dat zij niet degene is die het onderzoek heeft gedaan, maar de commissie-Goldstone, die dus ook alle feiten op een rijtje heeft gezet. De vraag is nu welk vervolg dit onderzoek krijgt.

Wat dat betreft, ben ik tevreden met de brief van de regering. De minister van Buitenlandse Zaken heeft bij herhaling gezegd, zich wereldwijd te willen inzetten voor de mensenrechten. In zijn eigen woorden: die gelden altijd en voor iedereen. De minister en ik beoordelen de situatie in het Midden-Oosten vaak anders, maar in dit geval kunnen wij volgens mij redelijk gezamenlijk optrekken, omdat de minister zijn woorden over mensenrechten met deze brief waarmaakt. Hij zegt: wij moeten niet politiseren, maar de discussie zuiver houden. Dat is volgens mij precies wat er moet gebeuren.

Cruciaal is dat een rapport als dit een gevolg krijgt. Een vervolg betekent in de zin van het internationaal recht altijd dat partijen eerst zelf de gelegenheid krijgen om onderzoek te doen en om verantwoordelijken te vervolgen. Die mogelijkheid moet aan de ene kant aan Israël worden geboden en aan de andere kant aan Hamas, zou je kunnen zeggen, maar de legitieme regering van het Palestijnse gebeid is natuurlijk de Palestijnse Autoriteit. Ik hoor daarover graag de mening van de regering. De vraag is wie wordt aangesproken op het doen van onderzoek.

Het volgende is dat wel duidelijk moet zijn dat dat geen open vraag aan beide partijen is. Het is geen oproep om onderzoek te doen, op hen rust de plicht om de beschuldigingen verder te onderzoeken en om verantwoordelijken daarvoor te vervolgen. Als men dat niet doet, vereist het internationaal recht dat de internationale gemeenschap een volgende stap zet. Die volgende stap is logischerwijs het overdragen van de dossiers aan het Internationaal Strafhof, dan wel, in bepaalde gevallen mogelijk het Internationaal Hof van Justitie.

Van een aantal zaken kun je je afvragen of het nu wel de meest logische weg is om die als eerste aan beide partijen voor te leggen. Dat zijn zaken waarbij het gaat om bewust beleid, niet van individuen maar van bijvoorbeeld een regering. Het lijkt mij geen gek idee om in het bijzonder de afsluiting en blokkade van Gaza – wij zijn het er volgens mij allen over eens dat die moet worden beëindigd – te laten toetsen door een internationaal orgaan. Goldstone zegt dat dit mogelijk een misdaad tegen de menselijkheid is, omdat mensen voedsel en medicijnen worden onthouden. Het zou ons mogelijk een extra instrument in handen geven als ook het Internationaal Hof van Justitie tot diezelfde conclusie komt. Ik vraag de regering dus of zij dezelfde weg wil bewandelen als ik, namelijk niet alleen beide partijen verplichten om zelf onderzoek te doen en verantwoordelijken te vervolgen. Ziet de regering ook dat internationaalrechtelijk gezien de meest logische vervolgstap is dat de dossiers worden voorgelegd aan het Internationaal Strafhof? En voelt de regering ervoor om deze specifieke zaak van de blokkade van Gaza voor te leggen aan het Internationaal Hof van Justitie?

De heer Van Bommel (SP): Ik heb in mijn bijdrage gesproken over de randvoorwaarden die Goldstone stelt bij dat nader in te stellen onderzoek door beide partijen. U bent tevreden over de brief van de regering, maar de regering laat die randvoorwaarden helemaal buiten beschouwing. Dat wordt door Goldstone niet gezien als, zoals u het noemt, een vervolgstap, maar als garantie dat dat onderzoek ook een geloofwaardig onderzoek wordt. Vat u de brief van de regering nu zo op dat zij die randvoorwaarde accepteert?

De heer Van Dam (PvdA): Het is goed dat de heer Van Bommel deze vraag stelt, want ik had ook nog wel een vraag over de passage dat de onderzoeken die partijen zelf doen moeten kunnen rekenen op internationale ondersteuning. Ik snap niet meteen wat er met die term bedoeld wordt. Bedoelt de regering dat er internationaal toezicht moet zijn op deze onderzoeken, bijvoorbeeld via onafhankelijke waarnemers die in de gaten houden of het onderzoek conform de gebruikelijke standaarden verloopt en of daadwerkelijk de feiten waarvan beide partijen worden beschuldigd, worden onderzocht en verantwoordelijken daadwerkelijk worden vervolgd?

De heer Van Bommel (SP): Het is niet alleen die internationale monitoring door experts van het internationaal recht als vervolgstap, het is ook een stok achter de deur dat binnen zes maanden geloofwaardig onderzoek moet worden gedaan en dat anders doorverwijzing volgt. Is dat ook uw interpretatie van het standpunt van de regering? Ik hoor de regering daar in de brief helemaal niet over. Vindt u dat een dergelijke garantie moet zijn gegeven?

De heer Van Dam (PvdA): Ik denk zelfs dat het internationaal recht een dergelijke garantie vereist, namelijk dat partijen verantwoording moeten afleggen op een internationaal podium als zij zelf geen onderzoek doen. Dat podium is in dit geval het Internationaal Hof. Wij kunnen het dus hebben over de realiteitswaarde, omdat het voor zover mij bekend via de VN-Veiligheidsraad moet lopen en de VS daarin bij wijze van spreken zijn veto zo onderhand al heeft uitgesproken. Ik vind dat wij erop moeten aandringen bij de VS en dat wij die ook desnoods onder druk moeten zetten om dat te accepteren. Het gaat hier simpelweg om de waarde van het internationaal recht. Nederland is een belangrijk voorvechter van het internationaal recht. Dat betekent dus ook dat niemand, zelfs je beste vrienden, onschendbaar is voor het internationaal recht.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Het Goldstone-rapport is naar de mening van de SGP-fractie geen vertrouwenwekkend rapport. Ondanks een gerenommeerd voorzitter is de commissie er niet in geslaagd inhoudelijk onderscheid te maken tussen een terroristische agressor en een democratische staat die werd gedwongen om haar legitieme recht op zelfverdediging uit te oefenen. Dit politiek gekleurde rapport ondermijnt op deze wijze het internationaal recht, dat zij zegt te representeren. Wij vinden dat de eenzijdigheid van het mandaat en de bevooroordeelde uitlatingen van een van de commissieleden ook uiteindelijk de status van het rapport ernstig hebben ondermijnd.

Acht tot negen jaar lang zijn Joodse burgers geteisterd door raketten, mortieren en zelfmoordaanslagen. Gedurende die tijd heeft Israël zich compleet teruggetrokken uit Gaza. De macht in Gaza is vervolgens overgenomen door de terroristische Hamas. Die organisatie verhevigde haar raketbeschietingen vanuit Gaza. Israël reageerde niet of op zeer bescheiden schaal. Vele oproepen zijn er vanuit Israël gedaan, dat ook internationale steun heeft gezocht om te werken aan het stoppen van de raketbeschietingen. Het baatte niet. Hamas ging door met het bouwen van raketinstallaties en munitiedepots bij scholen, moskeeën en kinderspeelplaatsen. Waar waren alle mensenrechtenorganisaties toen? Waar bleven de resoluties van de Mensenrechtenraad toen? Waarom die disproportionele aandacht voor het optreden van Israël nu?

Er kwam een moment waarop Israël er niet langer aan ontkwam om de veiligheid van haar burgers te waarborgen, een plicht die iedere fatsoenlijke staat heeft. Het gevolg was de militaire operatie waarover wij nu spreken. Het lijkt mij goed om die context scherp voor ogen te houden. Het rapport, voortgevloeid uit een eenzijdig geformuleerd en verwrongen mandaat, gaat veel verder dan louter fact finding en kent veel suggesties en oordelen die niet kunnen worden getoetst op waarheid. Met dergelijke stellingnames heeft het rapport heel veel van haar geloofwaardigheid verloren. Het kwalijkst in dit verband is wel de beschuldiging dat Israël opzettelijk een militaire campagne zou hebben gevoerd, gericht op brute schending van het humanitair oorlogsrecht. Daarvoor wordt eenvoudigweg geen enkel overtuigend bewijs geleverd. Integendeel, het is bekend dat het Israëlische leger met flyers en talloze andere berichten de burgerbevolking in Gaza waarschuwde en inlichtte over militaire operaties, met als doel zoveel mogelijk burgerslachtoffers te voorkomen. Dat is toch niet echt een gebruikelijke handelwijze bij een conflict?

Het rapport duidt aan dat zowel Hamas als Israël mogelijk oorlogsmisdaden hebben gepleegd. Daaraan wordt de conclusie verbonden dat beide partijen nauwgezet onderzoek moeten uitvoeren naar hun eigen optreden. Israël heeft wat dat betreft al een aantal strafrechtelijke onderzoeken uitgevoerd of in gang gezet. Die zullen een vervolg krijgen. Zijn ook nog niet afgerond. Natuurlijk moet alle informatie die verder boven tafel komt ook voor dat soort onderzoeken worden gebruikt door de democratische staat Israël. Ik weet niet wat je van Hamas als terroristische organisatie kunt verwachten als het gaat om een onafhankelijk onderzoek naar eigen gedragingen, maar laat er in ieder geval eens gestopt worden met de raketbeschietingen die nog steeds doorgaan. Wat dat betreft, is ook het optreden van Israël in Gaza niet voldoende effectief geweest, moeten wij helaas vaststellen. Laat er nu eens een einde komen aan de raketbeschietingen.

De SGP-fractie is het eens met de minister dat de discussie over het Goldstone-rapport en de nasleep daarvan in de Mensenrechtenraad moet worden gevoerd. In de suggestie van de commissie om eventueel door te verwijzen naar het Internationaal Strafhof zien wij helemaal niets. We zouden ons als democratische rechtsstaat moeten schamen als Israël in dit geval gedaagd zou moeten worden voor het Strafhof voor wat uiteindelijk in de kern toch legitieme zelfverdediging betrof. Met zo’n doorverwijzing zouden wij juist de wens belonen van tal van landen die openlijk uit zijn op vernietiging van de Joodse staat. Niet de daders, maar het slachtoffer zou op deze wijze ter verantwoording worden geroepen. Wij zouden dat onaanvaardbaar vinden. Kortom, doe gewoon verder onderzoek; natuurlijk moeten dingen die niet goed zijn gegaan, worden rechtgezet. De rapportages daarover kunnen vervolgens, zoals de minister ook voorstaat, worden besproken in de Mensenrechtenraad. Dat is wat ons betreft ook afdoende.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Terugkijkend op de Gaza-oorlog en op de verschillende rapporten kom ik tot de volgende oordelen. Mijn eerste oordeel is dat Israël volkenrechtelijk eigenlijk wel het recht had om zich te verdedigen. Mijn tweede oordeel is dat de rapporten over het gebruikte geweld van beide partijen verschillende dingen zeggen en niet tot een eenduidige conclusie komen. Dat heeft natuurlijk ook te maken met de bronnen, de partijen die de rapporten hebben opgesteld. Ik zou het erg jammer vinden als wij in dit debat niet verder kwamen dan het welles-nietesverhaal welk rapport nu wel en welke rapporten nu niet het juiste oordeel bevatten.

Ten derde is mijn oordeel dat in de rapporten Israël ervan wordt beschuldigd, veel burgerdoelen te hebben geraakt, maar dat ook Hamas burgerdoelen heeft geraakt en dat het ook burgerdoelen heeft misbruikt, zoals scholen, moskeeën en huizen om raketten af te vuren. Dat vind ik eigenlijk wel een van de grootste omissies van dit rapport. Er wordt steeds in gezegd dat Hamas raketten zou hebben kunnen afschieten vanaf burgerdoelen, maar dat daar geen bewijzen voor zijn. Dan is mijn logische vraag aan de commissie-Goldstone: waarom hebben jullie dat dan niet onderzocht? Daardoor zou het rapport veel geloofwaardiger zijn geworden. Dit heb ik als een grote omissie gezien in het rapport, naast het feit dat het hele rapport geen enkele analyse maakt van de oorzaken van het conflict, de oorzaken van de oorlog, het feit dat Israël acht jaar lang onder raketvuur heeft gelegen.

Dat maakt dat de fractie van de ChristenUnie zegt dat zij het rapport van Goldstone te eenzijdig vindt.

Dat wil niet zeggen dat wij daarmee het rapport terzijde schuiven, absoluut niet. Er staan wel degelijk goede dingen in die verder onderzocht zouden kunnen worden. Een van die dingen is natuurlijk de beschuldiging dat Israël ook doelbewust economische doelen, zoals de kippenboerderij, zou hebben geraakt. Ik dring er net als mijn VVD-collega ij de minister op aan, daarover verder opheldering te krijgen. Ik plaats er meteen de kanttekening bij dat wij nog steeds niet weten of vanuit die economische doelen ook weer door Hamas raketbeschietingen zijn uitgevoerd. Dat maakt het lastig voor mij om ook op dit punt tot een beschuldiging aan het adres van/ van Israël te komen. Deze dingen zouden wel kunnen worden uitgezocht. Zo lezen wij in verschillende rapporten, in het Goldstone-rapport maar ook in het rapport dat wij hierbij betrokken hebben, namelijk het Israël-rapport, dat ambulances zijn geraakt. Tegelijkertijd lezen wij dat ambulances door Hamas zijn gekaapt om strijders te vervoeren. Burgerdoelen zijn door Israël geraakt, zoals het Rode Kruisziekenhuis, maar in andere rapporten staat weer dat juist dat gebouw is gebruikt om raketten van af te schieten. Kortom, het is heel lastig voor ons om daarin vanuit Nederland goed inzicht te hebben. Daarom kan de ChristenUnie zich eigenlijk wel goed vinden in de lijn van de minister, die zegt dat er nog open gebieden zijn waarover wij geen duidelijkheid hebben, naast het feit dat Israël zelf al onderzoeken heeft ingesteld. Er zijn honderd beschuldigingen geuit aan Israël, waarvan tientallen nu strafrechtelijk worden onderzocht. Er vindt dus wel degelijk zelfreflectie plaats. Als mensen inderdaad het oorlogsrecht hebben geschonden, vindt de ChristenUnie dat zij moeten worden veroordeeld. Dat is in eerste instantie een zaak van Israël zelf. Ik zie eigenlijk de oproep in het rapport aan Hamas als een soort farce, want ik zie het niet snel gebeuren dat Hamas als terroristische organisatie haar eigen geweld realistisch zal gaan onderzoeken.

Het belangrijkste vindt mijn fractie dat er nu volledige aandacht uit zou moeten gaan naar een definitief staakt-het-vuren als het gaat om het conflict tussen Gaza en Israël. Wij moeten daar alle inspanningen op richten om te zien of wij het geweld kunnen stoppen, zowel het geweld in Gaza als de raketbeschietingen op Israël. Ik ben het met de heer Van Dam eens dat de kinderen van de anderhalf miljoen burgers die niets met de oorlog te maken hebben, weer naar school moeten kunnen, dat de toegang tot de ziekenhuizen weer opengaat en dat deze burgers te eten en te drinken hebben. Dat is het belangrijkste.

De heer Van Dam (PvdA): Het gaat er zeker om dat zij te eten en te drinken hebben. De heer Voordewind zei iets eerder in zijn betoog dat Israël ervan wordt beschuldigd, bewust voedselfabrieken, waterzuiveringsinstallaties en andere civiele gebouwen te hebben vernietigd, zelfs in situaties waarin er volledige militaire controle was en er dus geen sprake was van vijandelijke strijders in gebouwen, de situatie die de heer Voordewind beschreef. Om het maar even plastisch te zeggen: er is in de laatste dagen van de oorlog gewoon met een bulldozer over een bedrijventerrein heen gewalst. Welke consequentie verbindt de ChristenUnie aan dat soort acties?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Daaraan verbind ik geen consequenties. Ik heb het wel genoemd als een mogelijke vervolgvraag die ook aan Israël kan worden gesteld, maar daarvan heb ik meteen gezegd dat het de vraag is of er vanuit die gebieden geen raketbeschietingen hebben plaatsgevonden. Tegelijkertijd zeg ik dat de raketbeschietingen van Hamas sowieso vaststaan – dat zegt dit rapport ook – als schendingen van het oorlogsrecht, omdat zij alleen maar gericht waren tegen burgerdoelen. Ik geef het de minister wel mee in de verdere vraagstelling als het gaat om de discussie in de Mensenrechtenraad, om te zien wat er waar is van deze beschuldigingen van Israël.

De heer Van Dam (PvdA): Het gaat er nu juist om dat Goldstone zegt dat er geen strijders in die gebouwen waren. Er was helemaal niemand meer en toch is er gewoon een bulldozer overheen gegaan. Goldstone zegt dat dit een bewuste actie is om civiele structuren te vernietigen en daarmee dus de burgers te straffen voor wat er in Gaza is gebeurd. Als dat een bewuste keuze is geweest en er geconstateerd is dat er geen strijders waren, is dat naar zeggen van Goldstone een oorlogsmisdaad en mogelijk een misdaad tegen de menselijkheid. Mijn vraag aan de heer Voordewind is wat nu de consequentie van zo’n daad is, waarbij er dus geen sprake was van mogelijke vijandelijke strijders, want die waren er helemaal niet.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik zie dit rapport niet als een strafrechtelijk onderzoek maar als een feitenrelaas, dat – dat zegt het kabinet ook – aanleiding geeft tot mogelijk verder onderzoek. Voor een gedeelte doet Israël dat al. Voor deze zaak heb ik gezegd: eigenlijk à la het Oude Testament van Israël zelf dat Israël juist de fruitbomen en de economische levensbronnen van de vijand zou moeten beschermen. Daarover zeg ik tegen de minister: laat Israël ook deze aspecten meenemen in de vervolgonderzoeken als het gaat om deze oorlog.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Voorzitter. De Israëlische regering schreeuwde moord en brand dat het rapport-Goldstone terzijde moet worden geschoven omdat het onevenwichtig is. Het kabinet schrijft dat het mandaat niettemin richtinggevend is gebleven voor de bevindingen in het rapport. Wat bedoelt de regering met die suggestieve opmerking? Als het Goldstone-rapport met minder detail de oorlogsmisdaden van Hamas tegen Israëlische burgers beschrijft, komt dat in de eerste plaats toch doordat Israël in alle toonaarden weigerde medewerking te verlenen aan het onderzoeksteam?

In de tweede plaats is het niet meer dan logisch, want over de grote jongen, met zijn grote leger, het grote aantal explosieven en het heel grote aantal burgerslachtoffers als gevolg daarvan, valt meer te vertellen dan over Hamas. Natuurlijk zijn meer bladzijden over Israël volgeschreven.

De grote verdienste van het Goldstone-rapport is eigenlijk de evenwichtigheid ervan, ondanks de ongelukkige totstandkoming van het mandaat. De resolutie was onevenwichtig, maar het mandaat van de voorzitter corrigeerde dat en gaf opdracht tot onderzoek naar alle schendingen van het internationaal recht tijdens de Gaza-oorlog. Zo formuleerde Goldstone ook zijn eigen opdracht. De handicap dat hij Israël niet in mocht, heeft hij zo goed mogelijk proberen te compenseren door getuigen voor verhoor naar Genève te laten komen. Het resultaat is een diepgravend en breed rapport geworden, zoals van de topjurist Goldstone mag worden verwacht.

Hij komt tot verregaande conclusies over beide partijen: ernstige oorlogsmisdaden, mogelijk zelfs misdaden tegen de menselijkheid, begaan door zowel Israël als door Hamas.

Het valt mij op dat het kabinet daarvan geen appreciatie geeft. Hoewel de regering er ten tijde van de Gaza-oorlog als de kippen bij was om het geweld van Hamas te veroordelen, zwijgt zij nu oorlogsmisdaden van Israël op gezaghebbende wijze zijn vastgesteld. Je bent dan toch echt ziende blind of horende doof. Je kunt niet zwijgen als het mogelijk gaat om misdaden tegen de menselijkheid.

Israël wordt hier de hand boven het hoofd gehouden. Nederland laat het bij eenzijdige veroordelingen van Hamas. Als het anders is, hoor ik het graag.

De belangrijkste aanbeveling luidt dat de VN-Mensenrechtenraad de secretaris-generaal van de VN verzoekt, het rapport onder de aandacht te brengen van de Veiligheidsraad, en dat die raad de Gaza-oorlog doorverwijst naar het Internationale Strafhof als partijen niet binnen een bepaalde termijn eigen onderzoek, goed onderzoek instellen.

De regering neemt die aanbevelingen om vier redenen niet over. Partijen moeten het beter zelf onderzoeken, de Mensenrechtenraad is meer het geëigende forum om het te bespreken, het rapport zou anders gepolitiseerd worden en de herstart van het vredesoverleg zou anders ernstig worden gefrustreerd. Ik waag het die aannames ernstig te betwijfelen. Het komt erop neer dat de regering weigert een kans te grijpen om gerechtigheid te eisen voor de burgerslachtoffers van Gaza en Zuid-Israël.

Eigenlijk is dat hypocriet. Je kunt niet verantwoording eisen voor zware schendingen in landen als Soedan, Congo of Bosnië, en bondgenoten als Israël laten lopen, met de mensenrechten als hoogste prioriteit van het buitenlands beleid. Zo’n benadering getuigt van een ongelukkige dubbele standaard en ondermijnt de pogingen om het vredesproces nieuw leven in te blazen. Persisteren dat het rapport op het niveau van de Mensenrechtenraad blijft en buiten de burelen van de Veiligheidsraad is eigenlijk opzettelijk blokkeren dat een rechtsproces met tanden in werking treedt. Het enige wat het eigen Israëlische onderzoek naar de Gaza-oorlog tot nu toe heeft opgeleverd, is een gestolen creditcard. Israël heeft herhaaldelijk laten zien geen politieke wil te hebben om zichzelf te onderzoeken en Hamas is in dit opzicht nog erger. Door het rapport aan de Veiligheidsraad voor te leggen, zoals Goldstone aanbeveelt, zouden wij de vicieuze cirkel van straffeloosheid en verdere schendingen kunnen doorbreken. De oplossing die het kabinet voorstaat, is een wassen neus, ook omdat de regering deze Mensenrechtenraad niet eens een geloofwaardige club vindt. Die is bevooroordeeld, notoir gefocust op Israël.

Merkwaardig is het pleidooi van de regering om de discussie zuiver te houden en politisering uit de weg te gaan. Voor welke politisering moeten wij hier precies bang zijn? Dat Israël de vredesonderhandelingen bruuskeert? Kan de minister dat toelichten? Wie zuiver op de graat wil blijven, moet het internationaal recht laten beoordelen door instanties die daarvoor in het leven zijn geroepen, zoals het Internationaal Strafhof.

Ik wil nog een opmerking maken over transitional justice. De conferentie daarover van vorige week in Den Haag woonde ik bij. De geleerde lessen luidden: er is geen duurzame vrede zonder gerechtigheid mogelijk. Dat leerden wij in Joegoslavië, Afghanistan, Zuid-Afrika, Rwanda en moeten wij ook hier leren.

Helemaal ten slotte stel ik specifiek de minister voor Ontwikkelingssamenwerking een vraag. Tot wie moet de al eerdere genoemde Palestijnse kippenboer zich wenden nu zijn boerderij is verwoest? Het Goldstone-rapport doet de aanbeveling om een internationaal fonds op te richten, zodat die boer adequate compensatie kan krijgen door het onrechtmatig handelen van Israël. Is de minister bereid om zich daarvoor in te zetten en om fondsen ter beschikking te stellen aan ngo’s die zulke onschuldige burgerslachtoffers helpen om schade vergoed te krijgen?

De heer Haverkamp (CDA): Voorzitter. Vandaag bespreken wij de inzet van de Nederlandse regering in de Mensenrechtenraad ten aanzien van het Goldstone-rapport. Het is een omvangrijk rapport. Het is wat ons betreft wel goed om in herinnering te roepen dat wij in de Kamer uitgebreid hebben gesproken over het conflict in Gaza. Voor het CDA blijft het uitgangspunt dat Israël het recht had om zichzelf te verdedigen. Vooralsnog zijn wij van mening dat Israël zich aan het internationaal recht heeft gehouden.

Dat ontslaat ons niet van de plicht om op het moment dat er twijfel is, onderzoek te laten verrichten. Daarover heb ik ook samen met de PvdA een motie ingediend.

Er ligt op dit moment een zeer omvangrijk onderzoek. Wij delen de appreciatie van de regering van dit rapport en ook de weg die zij wil bewandelen in de Mensenrechtenraad.

Wij zijn ook met de regering van mening dat beide partijen in het conflict aanleiding moeten zien om een diepgaand onderzoek te verrichten naar de gedragingen en het optreden. Hieraan moeten wat ons betreft ook strafrechtelijke of disciplinaire gevolgen verbonden worden als inderdaad blijkt dat men zich niet aan het recht heeft gehouden. Wij achten Israël als rechtsstaat hiertoe in staat. Het zal van mijn fractie niet verbazen dat zij wat dit betreft minder vertrouwen heeft in Hamas.

Niettemin is mijn fractie van mening dat Nederland beide partijen hiertoe actief moet oproepen. Beide partijen moeten de beschuldigingen serieus onderzoeken. Wij vinden dat dit door de Nederlandse regering ook actief moet worden uitgedragen in de Mensenrechtenraad en dat men daarover eventueel een resolutie moet indienen in plaats van te wachten op resoluties van andere landen waar je misschien tegen zou kunnen zijn.

In de krant lezen we dat er hierover geen overeenstemming binnen de EU is. In hoeverre kunnen wij de krant vertrouwen op dat punt? Hoe zien de scenario’s eruit voor de opstelling van Nederland? Los van de EU zijn er natuurlijk andere partijen lid van de Mensenrechtenraad.

Tot slot nog een opmerking over de humanitaire situatie in Gaza. Deze is zorgelijk. Daar spreken we ook niet voor het eerst over. Aan wederopbouw wordt nog steeds niets gedaan. Wij ondersteunen ook alle pogingen van de regering om te komen tot verdere stappen. Aangezien de minister voor Ontwikkelingssamenwerking hier aanwezig is, kan hij misschien ook aangeven welke mogelijkheden hij nog ziet op dit punt.

Voorzitter: Van der Staaij

De heer Pechtold (D66): Voorzitter. De commissie-Goldstone meent dat zowel het Israëlische leger als Hamas oorlogsmisdaden heeft gepleegd. Israël pleegde volgens het rapport mogelijk zelfs misdaden tegen de menselijkheid. Goldstone onderschrijft dat er aan Israëlische zijde achttien dodelijke slachtoffers zijn gevallen en aan Palestijnse zijde 1400, waaronder vele kinderen en burgers. In het rapport worden tien voorbeelden genoemd van directe aanvallen op burgerdoelen zonder rechtvaardig militair doel. Er worden verboden acties genoemd van witte fosforgranaten als munitie. Mijn fractie veroordeelt dit disproportionele handelen van Israël. De bevindingen van Goldstone zijn zeer zorgwekkend en behoeven verdere analyse, zoals anderen ook hebben gezegd. Maar, hoe moeilijk het ook is, wij moeten nu vooral oplossingen zoeken.

De regering geeft aan dat het rapport voor beide partijen in het conflict aanleiding tot verder onderzoek moet zijn. Betekent dit dat de regering het onderzoek aan bijvoorbeeld Israëlische zijde tot nu toe onvoldoende vindt? Hoe beoordeelt de minister de Nederlandse en EU-inzet tijdens de drie weken durende Gaza-oorlog?

De internationale gemeenschap zal er alles aan moeten doen om de deur voor vredesbesprekingen open te houden. Volgens mijn fractie zou het Goldstone-rapport ook voor de internationale gemeenschap aanleiding moeten zijn om zaken verder te onderzoeken. Nederland moet zich niet beperken, zoals de regering aangeeft, tot het «aandringen op zulk onderzoek» bij Israël. De regering geeft aan dat de internationale gemeenschap partijen moet ondersteunen bij verder onderzoek. Ik zie graag een actieve rol van Nederland, bilateraal en in samenwerking met andere EU-lidstaten.

Goldstone bespreekt de Gaza-oorlog in een breder perspectief. Hij onderzocht niet alleen mogelijke misdaden, maar analyseerde ook de isolatie van Gaza, die tot armoede en verbittering onder de Palestijnse bevolking heeft geleid. Deze context moet besproken worden. Er moeten acute maatregelen worden getroffen tegen illegal outposts. Er moet op normale wijze personenverkeer plaatsvinden en er moet onmiddellijke en onvoorwaardelijke toegang zijn voor humanitaire hulp in Gaza. Water, voedsel en medische zorg voor de Palestijnse bevolking mogen nooit politieke speelballen zijn. De grensblokkade is een collectieve strafmaatregel. Niet alle Gazanen zijn onderdeel van Hamas. Niet alle Gazanen zijn uit op conflict.

Een van de aanbevelingen van Goldstone is om de zaak door te verwijzen naar het Internationaal Strafhof als partijen geen onderzoek instellen. Dit is uniek voor een VN-rapport. Hoe beoordeelt de regering deze aanbeveling? Hoe ziet de regering haar rol als gastheer van internationaal recht?

Israël was niet bereid mee te werken aan het onderzoek. De minister geeft aan dat ieder onderzoek waaraan Israël niet meewerkt «noodzakelijkerwijs niet volledig kan zijn». Mijn fractie vindt dat Israël medewerking aan onderzoek niet systematisch kan weigeren. Het is erg belangrijk dat in de toekomst landen die in conflict raken, waaronder Israël, internationaal aangemoedigd worden om mee te werken aan onafhankelijke en onpartijdige onderzoeken.

Wat is in hoofdlijnen de resolutie die de regering verwacht naar aanleiding van de besprekingen in de Mensenrechtenraad? Hoe beoordeelt de regering zo’n resolutie?

Voorzitter: Pechtold

Minister Verhagen: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de appreciatie en de reacties met betrekking tot de brief die wij haar afgelopen vrijdag hebben gestuurd. Op dit moment presenteert overigens de commissie-Goldstone het rapport formeel aan de Mensenrechtenraad. Dat is ook de instantie die hem de opdracht heeft gegeven. Er is daar ruimte voor het stellen van vragen, aangezien bij veel lidstaten ook nog onduidelijkheid is over bepaalde elementen in het rapport. Donderdag, waarschijnlijk vrijdag, zal er over resoluties worden gestemd, waaronder hoogstwaarschijnlijkéén over het Goldstone-rapport zelve.

De heer Haverkamp en de heer Pechtold vroegen met name naar de Nederlandse opstelling in die onderhandelingen over een resolutie in de Mensenrechtenraad. De komende dagen zullen die onderhandelingen over de resolutie aanvangen. Het EU-voorzitterschap onderhandelt namens de Europese Unie. Wij hebben dat de afgelopen week afgestemd, waarbij ook onze uitgangspunten door het voorzitterschap zijn overgenomen. Die uitgangspunten voor Nederland zijn dat de Mensenrechtenraad hoort op te roepen tot een vervolgonderzoek door de verschillende partijen in het conflict en dat er een mogelijke follow-up in de Mensenrechtenraad dient te zijn naar aanleiding van het nadere onderzoek.

Ik heb in New York de afgelopen week ook met verschillende gesprekspartners gesproken over het Goldstone-rapport. Van de meesten van hen kreeg ik de indruk dat zij niet al te overhaast willen oordelen over het rapport. Veel landen zijn nog bezig met een zorgvuldige analyse en zullen ook de discussie en de vragen in de Mensenrechtenraad deze week gebruiken voor een nadere invulling van die analyse. Zij wensen zich op dit moment niet uit te spreken over een definitief oordeel over het rapport voor die sessie. Sterker nog, voor veel landen geldt, net als voor Nederland, dat de conclusies en aanbevelingen van Goldstone dermate verstrekkend zijn dat zij nadrukkelijk niet over een nacht ijs willen gaan, en dat zij dus juist ook, mede in het licht van de te nemen vervolgstappen door de partijen zelf, moeten bekijken wat die vervolgstappen kunnen zijn.

Wat ook uit die gesprekken met de EU-partners en met anderen naar voren kwam, was dat velen, waaronder de EU-lidstaten en ook de Verenigde Staten, niet voor een verwijzing zijn naar andere fora. De discussie over dit rapport gaat dus over de mogelijke schendingen van het humanitair oorlogsrecht en de mensenrechten, en hoort in de Mensenrechtenraad thuis. Dat is ook de mening van de Nederlandse regering, zoals ik in de Kamerbrief heb geschreven.

In die Kamerbrief is ook duidelijk gesteld dat de regering meent dat een juridische appreciatie primair aan de bevoegde rechter is. Het mandaat van de commissie was fact finding en niet het voorbereiden van een strafrechtelijk onderzoek. Het rapport stelt zeer nadrukkelijk – Goldstone zelf zegt dat ook – dat het niet pretendeert «to reach the standard of proof applicable in criminal trials». Daarmee onderschrijft Goldstone ook het beginsel dat schuld moet worden bewezen.

De heer De Roon stelt dat wij dit rapport eigenlijk min of meer in de prullenbak moeten gooien en dat wij ons gewoon vierkant achter Israël moeten scharen. Wij scharen ons achter Israël daar waar het erom gaat dat wij het onaanvaardbaar vinden dat Hamas gedurende jaren met raketbeschietingen agressie heeft gepleegd. Wij hebben, zoals de heer Haverkamp ook in zijn inbreng verwoordde, als regering gesteld dat Israël het recht van zelfverdediging heeft, ook om zich te verdedigen tegen raketbeschietingen. Maar dat neemt niet weg dat Israël zich bij die verdediging moet houden aan het internationaal recht, waaronder het internationaal humanitair recht. Internationaal recht geldt altijd en voor iedereen. Dat is de reden dat wij ook in het verleden steeds hebben gesteld, bij de bestrijding van terrorisme, dat wij iedere vorm van terrorisme verwerpelijk achten en afwijzen, maar dat dat onverlet laat dat men bij de bestrijding van dat terrorisme de internationale regels hoort te respecteren. Daarom vinden wij ook dat Israël onderzoek moet doen naar die gevallen waarin verdenking bestaat van schending van dit recht. Ook de heer Voordewind en de heer Nicolaï spraken dit nadrukkelijk uit.

Dat betekent dus ook, zoals de heer Van Dam zegt, dat je op dat punt, waar nodig, de schuldigen strafrechtelijk ter verantwoording moet roepen. Dus ik ga niet zo ver Israël niet aan te spreken, zoals de heer De Roon wenst, omdat Hamas een agressor is. Hamas is een agressor. Die veroordelen wij, maar Israël zullen wij bij die reactie uiteraard aanspreken op zijn verplichtingen, want de asymmetrie in de oorlogvoering tussen Israël als staat en Hamas als niet-statelijke actor doet bij de huidige stand van het recht niet af aan de verplichting van beide partijen om het humanitair oorlogsrecht en de mensenrechten na te leven.

De soms vergaande interpretaties van Goldstone zijn, zoals de commissie overigens zelf aangeeft, gebaseerd op beschikbare informatie, de informatie die zij zelf tot haar beschikking had. Mede in het licht van het Israëlische besluit om geen medewerking te verlenen aan het onderzoek is die informatie dus ook noodzakelijkerwijze niet volledig. Ik kom dadelijk nog terug op de houding van de Israëlische regering, mede naar aanleiding van vragen die gesteld zijn door mevrouw Peters.

Maar zelfs als je die beperkingen in acht neemt, is de bewering in het rapport dat Israël in de uitvoering van de operatie Cast Lead een opzettelijke strategie volgde van aanvallen op burgerdoelen en collectieve straffen zeer vergaand. Op basis van het Goldstone-rapport kan ik deze bewering niet onderschrijven. De missie van Goldstone was een fact finding missie, zoals ik heb gezegd. Het rapport bevat een aantal ernstige bevindingen, die zouden duiden op schendingen van het humanitair recht, maar zoals Goldstone zelf zegt, is dit geen voorbereiding van strafrechtelijk onderzoek. Het zou dus ook niet gepast zijn als wij nu wel een oordeel over dergelijke bevindingen in het rapport gaven. Ik herhaal dat het nu aan de partijen is om de verschillende observaties van die commissie aan een grondig onderzoek en een rechterlijk oordeel over te laten, zeker nu Goldstone zelf zegt niet de pretentie te hebben, in het rapport bewijs te leveren ten behoeve van strafrechtelijke vervolging. Het rapport kan en mag wat ons betreft niet als een eenzijdige aanklacht tegen Israël worden opgevat. Alle pogingen om Israël exclusief in de beklaagdenbank te plaatsen, frustreren naar mijn stellige overtuiging niet alleen de waarheidsvinding, maar ook de kans op een spoedige hervatting van het vredesproces.

Daarom vond en vind ik de beschuldiging dat er sprake was van een opzettelijke campagne zonder dat daarvoor juridisch bewijs is geleverd, zorgelijk. Israël is inmiddels, zoals het ook in het eigen interim-rapport aangeeft, met een aantal onderzoeken naar tientallen zaken begonnen. Die zullen via de geëigende weg aan de bevoegde rechterlijke instanties worden voorgelegd. Zoals de heren Voordewind, Nicolaï en Haverkamp stelden, beschikt Israël over een deugdelijk functionerend justitieel apparaat, dus ik heb er vertrouwen in dat Israël de zaken uiterst serieus neemt. Ik wacht niet af tot Israël deze stappen zelf zet. Nederland en de Europese Unie zullen Israël er nadrukkelijk toe aansporen om deze onderzoeken voort te zetten en Israël aanmoedigen om daarbij internationale steun bij bijvoorbeeld forensisch onderzoek te aanvaarden, want die kan Israël best gebruiken.

De terroristische organisatie Hamas heeft tot nu toe geen enkel serieus onderzoek uitgevoerd. Wij moeten maar afwachten of er werkelijk serieus onderzoek naar de schendingen wordt gedaan. Het is evident dat Nederland als zodanig straffeloosheid ten opzichte van ernstige misdrijven afwijst en verwerpt.

De heer Nicolaï vroeg en stelde onder andere dat Israël meer moeite moest doen. Los van het stafrechtelijke onderzoek waarop wij Israël zullen aanspreken, beschikt Israël ook over de mogelijkheid om een procedureel volstrekt onafhankelijk onderzoek uit te voeren door een specifieke state commission te benoemen. Daarop doelde de heer Nicolaï. In het verleden heeft Israël dat gedaan met betrekking tot de Libanonoorlog. Dat land zou dus ook een onderzoek naar de oorlog in Gaza kunnen doen dat vergelijkbaar is met het onderzoek dat Eliyahu Winograd na afloop van de tweede Libanonoorlog heeft gedaan. Het zou daarmee ook de veel bredere analyse of beschuldigingen kunnen weerleggen indien het dat op die wijze onderbouwt en dus zou het in het belang van Israël zelf zijn om dat te doen.

Op zich vond ik de weigering van Israël om mee te werken aan het Goldstone-rapport verklaarbaar, gezien de voorgeschiedenis van de instelling van de commissie-Goldstone. Israël vreesde dat het door de medewerking eraan legitimatie zou verschaffen aan een proces dat het zelf als onrechtvaardig ervaart. Die mening deelt de regering overigens niet. Wij hebben destijds niet voor het mandaat van Goldstone gestemd, omdat wij het te eenzijdig vonden. Dat heeft overigens de gehele EU gedaan. De wijze waarop de voorzitter – de heer Van Bommel vroeg daarnaar – van de commissie-Goldstone het mandaat verwoordde is beter. Het onderzoek is echter niet meer alleen gericht geweest op de occupying power, de bezettende macht, zoals die in het mandaat omschreven was, maar uiteindelijk ook en overwegend op het gedrag van Israël en niet op dat van beide partijen.

De heer Nicolaï (VVD): De minister zei bij de behandeling van het vorige punt en in antwoord op mijn concreetste vraag hoe nu verder te gaan, dat naast het strafrechtelijke traject dat loopt en waar Israël al dan niet internationale deskundigheid bij kan halen, een onafhankelijke commissie denkbaar is, waarop ik inderdaad doelde. De minister maakte de vergelijking met wat Israël zelf na Libanon heeft gedaan. Punt. Dat zou kunnen en het zou goed zijn als Israël dat deed, zei de minister, maar ik vroeg meer, namelijk of hij kan bevorderen dat Israël die stap zet.

Minister Verhagen: Ik kan mij daarvoor inspannen, maar of ik het kan bevorderen is een tweede. De uitkomst van het bevorderen staat niet vast, laat ik het zo stellen. Wij kunnen Israël daartoe oproepen om zodoende een weerwoord te hebben op de zeer ernstige beschuldigen en met name ook op de naar mijn mening ongegronde beschuldiging dat er sprake was van een opzettelijke campagne. Derhalve is het in het belang van Israël om zelf onafhankelijk onderzoek à la Winograd te doen. Dat zullen wij kenbaar maken. Of men het uiteindelijk doet, is niet geheel in mijn hand. Wij kunnen onszelf niet overschatten op dat punt.

Gelet op het feit dat het onderzoek uiteindelijk toch overwegend gericht is geweest op het gedrag van Israël en niet op dat van beide partijen is het mandaat in deze zin wel richtinggevend gebleken, zoals wij ook verwoord hebben in de brief. Wij hebben, gelet op het feit dat Goldstone aangaf dat hij zijn mandaat wilde oprekken, aan Israël gevraagd om mee te werken. Toen ik daar was, heb ik er in mijn persoonlijke contacten met Liberman zeer nadrukkelijk voor gepleit, omdat het naar mijn mening juist in het belang is van Israël als dat wel informatie beschikbaar stelt. Dit heeft niet geleid tot een positieve reactie, omdat de medewerking die Israël zelf wel had verleend aan het rapport-Martin Israël slecht is bekomen. Meewerken aan een onderzoek dat klaarblijkelijk tegen Israël gericht was en met name ook de uitlatingen waar een aantal uwer op doelden, brachten Israël tot deze stap.

De heer Van Dam (PvdA): De minister zei dat het onderzoek sterk gericht was op de daden van Israël. Dit betekent dat de minister kennelijk zaken die in zijn ogen hadden moeten worden onderzocht, in het rapport mist. Om welke zaken gaat het precies?

Minister Verhagen: Het gaat dan toch breder over de opstelling en het gedrag van Hamas. Je kunt zeggen dat de conclusie is getrokken dat Hamas zich schuldig maakt aan schending van het recht door het afvuren van raketten op onschuldige burgers, maar daarbij blijft het min of meer. De heer Voordewind wees volgens mij ook op het ontbreken van nader onderzoek naar de beschuldiging dat Hamas burgers als menselijk schild gebruikte en Fatah-aanhangers moedwillig doodde dan wel intimideerde. Op dat punt vind ik dat het rapport onvoldoende is ingegaan op eventuele mensenrechtenschendingen van Hamas. Die vragen komen ook aan de orde in de discussie in de Mensenrechtenraad.

De heer Van Dam (PvdA): De punten die de minister nu noemt, heb ik allemaal teruggevonden in het rapport. Daarom is mijn vraag wat er dan ontbreekt. Ik ben het helemaal met de minister eens dat het onderzoek dat wij vanuit de Kamer ook wenselijk achtten, zo volledig mogelijk moest zijn en zich moest uitstrekken tot alle gevallen waarin wordt betwijfeld of men zich aan het internationaal recht heeft gehouden. De zaken die de minister nu noemt, staan er allemaal in.

Minister Verhagen: Het gaat ook om de wijze waarop er onderzoek naar is gedaan en de wijze waarop er verder invulling aan is gegeven. De focus van het rapport is toch meer op Israël als dader komen te liggen dan op een beoordeling van de crisis in en rondom Gaza. Dat heeft ook te maken met het feit dat het mandaat als zodanig ondanks de poging van de voorzitter om het op te rekken, uiteindelijk bepalend is geweest voor zijn opdracht en zijn werkwijze. Ik kan daar niet meer van maken. Dat laat onverlet dat de conclusies voor beide zijden aanleiding zouden moeten geven tot nader onderzoek en eventueel noodzakelijk strafrechtelijk optreden.

Een aantal uwer stelt dat je dit wel ten aanzien van Israël kunt doen, maar dat Hamas een terroristische organisatie is en niets doet, waardoor het hopeloos is. Onderzoek naar het optreden van Hamas dient primair door die organisatie zelf, maar met name ook door de Palestijnse Autoriteit, zijnde de wettige autoriteit, te geschieden. Die zullen wij daar dan ook op aanspreken. Als je het hebt over het respecteren van de internationale rechtsorde door Hamas, kun je ook eisen dat er onverkort wordt overgegaan tot het stopzetten van willekeurige raket- en mortierbeschietingen. Dit kan ook blijken uit het meteen toelaten van het Internationale Rode Kruis tot Shalit en het herstel van het gezag van de Palestijnse autoriteit over Gaza. Er zijn dus wel degelijk instrumenten om Hamas aan te spreken en om onderzoek te laten verrichten door de enige wettelijke autoriteit, namelijk de Palestijnse Autoriteit. Die zullen wij daar ook op aanspreken.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Ik merk op dat alles wat betrekking heeft op Shalit en al die andere zaken die de minister noemt, in het rapport staan. Dat wordt allemaal gevraagd. Ik begrijp dus niet dat deze minister hier nog steeds die eenzijdigheid benadrukt. Die eenzijdigheid is weggenomen toen het mandaat, vastgesteld door de voorzitter, werd verruimd.

Minister Verhagen: Nee, het mandaat is niet verruimd.

De heer Van Bommel (SP): Nee, nee, nee. Ik bedoel de aanpassing van het mandaat zoals de voorzitter dat heeft vastgesteld, zoals u zelf in uw brief schrijft. Vindt u eigenlijk dat de commissie zich heeft gehouden aan het aangepaste mandaat of vindt u dat die zich niets van de aanpassing heeft aangetrokken?

Minister Verhagen: Het mandaat is bepaald door de resolutie. Die resolutie is en blijft onevenwichtig en daarom heeft de EU niet voor dit mandaat gestemd. De opdracht die de voorzitter zichzelf heeft gesteld, is aanmerkelijk evenwichtiger, maar de uitwerking is toch uiteindelijk beperkt gebleven door dat mandaat. De reden die exact in onze brief vermeld staat is dat het mandaat richtinggevend is geweest, ondanks de pogingen van Goldstone om dat zo veel mogelijk op te rekken. Dat zie je ook terug in het feit dat bepaalde zaken minder zijn onderzocht dan andere zaken. Ik kan daar niet meer van maken. Ik sta ook niet alleen in de Europese Unie, want die is op dit punt ook tot deze conclusie gekomen, zo blijkt uit de analyse en de gesprekken die ik met mijn collega’s heb gevoerd. Dit laat onverlet dat ik er net als u allen, neem ik aan – ik zeg dit met enige aarzeling – van uitga dat mensenrechtenschendingen door Israël en mensenrechtenschendingen door Hamas in beide gevallen onderzocht moeten worden en bij gebleken bewijs bestraft moeten worden. Niemand staat op dat punt boven de wet.

De heer Van Bommel (SP): Dat betoogt niemand hier volgens mij. Ik weet niet met wie u het debat nu voert, maar ik heb dat niet gezegd en volgens mij heb ik anderen ook niet horen zeggen dat sommige partijen boven het internationale militaire oorlogsrecht staan. Ik wil u er toch op wijzen dat wat u zegt over Shalit, expliciet in aanbeveling 1770 op pagina 551 staat: vrijlating. Dat staat er allemaal expliciet. Ik begrijp dus niet waarom u stelt dat er onevenwichtigheid in zit omdat bepaalde eisen niet aan de Palestijnen, en dan niet eens alleen aan de gewapende groepen, maar ook nog eens aan de Palestijnse Autoriteit, zouden zijn gesteld. Het staat er allemaal in!

Minister Verhagen: Dat er in de 573 pagina’s vermeld staat dat Shalit moet worden vrijgelaten en dat raketbeschietingen op onschuldige burgers moeten stoppen, wil niet zeggen dat het rapport evenwichtig is.

De heer Van Bommel (SP): U zegt dat het er niet in staat.

Minister Verhagen: Nee, dat heb ik niet gezegd. U luistert zelf niet. Ik heb letterlijk gezegd hoe wij Hamas kunnen aanspreken. Hamas kunnen wij aanspreken door de Palestijnse Autoriteit, het wettelijk gezag, aan te spreken. Die zal dus ook voor onderzoek en, zo nodig, bestraffing moeten kunnen zorgen. De wettelijke autoriteit is het aanspreekpunt. Ten tweede heb ik gezegd dat een indicatie van het respecteren van de internationale rechtsorde door Hamas, wat ik tot nu toe niet gezien heb, het stoppen zou zijn van willekeurige raketbeschietingen, het toelaten tot Shalit van het Internationale Rode Kruis, het vrijlaten van Shalit en het herstel van het gezag van de PA over Gaza. Dat heb ik gezegd. U moet mij geen woorden in de mond leggen die ik daaraan niet koppel.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Omwille van dezelfde evenwichtigheid die de minister graag heeft, wil ik graag van hem horen welke indicaties hij allemaal van Israël wil krijgen, zodat wij gerust kunnen worden dat ook Israël de internationale rechtsorde wil aanhangen. De onderzoeken die Israël nu al heeft gepleegd, zijn niet onafhankelijk of onpartijdig naar zeggen van de regering. Aan Hamas worden allerlei extra voorwaarden gesteld. Aan Israël kun je ook een setje voorwaarden stellen.

Minister Verhagen: Daar kom ik later in mijn betoog op terug. Een deel van het antwoord op die vragen heb ik al gegeven in antwoord op vragen van de heer Nicolaï.

Ten aanzien van het aanspreken van de Palestijnse Autoriteit op het gedrag van Hamas – dat wil ik hier nog eens nadrukkelijk onder woorden brengen – en het verrichten van nader onderzoek en het zo nodig bestraffen naar aanleiding van de beschuldigingen verwijs ik naar het feit dat het, juist in het kader van de verzoening tussen Hamas en Fatah en de pogingen tot verzoening en dus het herstel van het gezag van de Palestijnse Autoriteit over Gaza, juist hier van belang is dat deze gesprekken plaatsvinden op basis van de kwartetvoorwaarden: het verbeteren van de veiligheidssituatie en het verbeteren van met name ook de samenwerking tussen de verschillende instituties binnen de Palestijnse Autoriteit. Dan heb je het met name ook over politie en justitie.

De heer Van Dam vroeg naar een aantal andere elementen in relatie tot Israël die in het rapport-Goldstone zeer nadrukkelijk aan de orde komen. Zoals de commissie-Goldstone aangeeft, is volledige openstelling van de grenzen door Israël voor humanitaire goederen, maar ook voor commercieel en ander normaal grensverkeer, cruciaal om de situatie in Gaza te verbeteren. Daarom dringen collega Koenders en ik in al onze contacten en besprekingen voortdurend aan op openstelling van die grenzen. Dat is dus niet alleen in het belang van ontwikkelingssamenwerking en het welslagen van bepaalde projecten; het is gewoon een absolute noodzaak. De heer Van Dam vraagt over de juridische aanvaardbaarheid van het sluiten van de grenzen of het niet wenselijk is om een advisory opinion van het Hof van Justitie te vragen. Ik wil daar nu niet «ja» op zeggen, want het is duidelijk dat wij tegen de voortdurende afsluiting van Gaza zijn. Dat is niet alleen Nederland, maar de hele Europese Unie. Zoals ik al zei, pleiten collega Koenders en ik er bij elke gelegenheid voor dat Israël die grenzen openstelt, omdat de gevolgen van de afsluiting funest zijn voor de ontwikkeling van Gaza. Het gaat niet om het doorlaten van een aantal vrachtwagens per dag om tegemoet te komen aan de grootste humanitaire noden, maar om de ontwikkeling van Gaza en het welslagen van wat wij zelf ook stellen, namelijk dat Israël laat zien dat een vreedzame opstelling in plaats van een terroristische opstelling loont. Wij moeten wel reëel zijn. Gaza wordt door Israël afgesloten omdat er jarenlang raketten uit Gaza zijn gekomen. Het is geen normale grens aan de andere kant waarvan vreedzame buren leven. Om die reden dringen wij op dat punt ook aan op het beëindigen van de agressieve politiek van Hamas tegen Israël. Ook Egypte sluit die grens af. U kent de problematiek: tunnels, smokkel. Natuurlijk is het openen van de grenzen om politieke en humanitaire redenen van groot belang. Ons juridische standpunt over legaliteit of onwettigheid van die afsluiting verandert dat niet. Wij vinden namelijk gewoon dat het niet mag, niet hoort en niet kan. Daar heb ik op zich geen uitspraak van het Hof voor nodig.

Het vredesproces is van het grootste belang om ook hier een doorbraak te kunnen realiseren. Uiteindelijk zal ook het vredesproces door onderhandelingen verder gebracht moeten worden, niet door rechterlijke uitspraken of rechtszaken. De grootste kans dat de grenzen worden geopend bieden het vredesproces en tegelijkertijd een Palestijnse verzoening.

De heer Van Dam vraagt waaraan wij het onderzoek toetsen.

De heer Van Dam (PvdA): Er ligt natuurlijk ook een uitspraak van het Internationale Hof van Justitie over de muur. Ik ben het eens met iedereen die zegt dat daardoor de muur nog niet weg is of verplaatst, maar de uitspraak geeft wel een handvat in de discussie. Er is namelijk geen discussie meer over de vraag of de locatie van de muur illegaal is. Een uitspraak geeft je volgens mij een steviger instrument in handen om Israël op zijn verantwoordelijkheid aan te spreken. Is de minister het ermee eens dat die zou kunnen helpen en dat alles wat kan helpen, bruikbaar is?

Minister Verhagen: In de morele discussie hebt u een punt, maar in de juridische discussie niet, juist omdat de uitspraak juridisch niet bindend is. Dat geldt ook voor de muur. Ik kan niet met een uitspraak in de hand iets juridisch afdwingen. Dat is het hele punt natuurlijk. Hetzelfde geldt hier. Wij wijzen de blokkade van Gaza af. Dat doet de gehele Europese Unie. Wij vinden dat die contraproductief werkt. De constatering van iemand anders dat de blokkade van Gaza niet juist is, verandert als zodanig niets aan het standpunt van de Nederlandse regering, ook niet in de juridische discussie. Hetzelfde geldt voor de muur. Ik heb door de uitspraak geen enkel groter handvat dan nu.

De heer Van Dam: Dankzij een uitspraak is er in elk geval geen twijfel meer mogelijk of de locatie van de muur in strijd is met het internationaal recht. De discussie gaat over de vraag of de blokkade van Gaza een collectieve straf is en of die derhalve in strijd met het internationaal recht is. Dan ontstaat er tot vandaag de dag nog steeds discussie, terwijl zodra er een uitspraak ligt ...

Minister Verhagen: Ik geloof niet dat er enige discussie is over de blokkade van Gaza. Ik geloof dat die door iedereen wordt afgewezen, anders zouden wij ook niet aandringen op het openen van deze grenzen. De vraag is hoe je die geopend krijgt. Dat is een van de redenen waarom ik destijds overigens met instemming van de Kamer initiatieven heb ontplooid om wapensmokkel tegen te gaan. Die werd namelijk als excuus gebruikt om de grenscontrole en de blokkade in stand te houden. Om die reden hebben collega Koenders en ik ons ook meerdere malen ingespannen om de grenzen open te krijgen voor de export van goederen. Dat is ons soms gelukt. Ook is het op een aantal terreinen gelukt om humanitaire goederen te importeren, maar wij vinden het onvoldoende. Om die reden vinden wij dat er voor het opheffen van de blokkade van Gaza andere, effectievere instrumenten kunnen worden ingezet dan een uitspraak van het Hof waarop u doelt.

De heer Voordewind (ChristenUnie): In een eerder debatje met de minister hebben wij het over Egypte gehad. De minister zegt nu dat ook Egypte de grens zou moeten openen, terwijl hij toen zei dat Egypte dat niet kon doen vanwege verdragsverplichtingen met Israël. Ik ben dat nog eens nagegaan. Het blijkt voor Egypte – en overigens ook voor Israël – wel mogelijk om humanitaire goederen naar de Gazastrook te brengen. Is de minister bereid om de druk op Egypte op te voeren, zodat via die kant, via de haven...? De minister heeft samen met de Denen een voorstel gedaan om de Haifa-opening weer geopend te krijgen.

De heer Van Bommel (SP): Het langzaam uithongeren van de bewoners van Gaza is onderdeel van het beleid van Israël om de Palestijnen eronder te krijgen. Dat is meerdere malen door woordvoerders van Israël zelf gezegd. Zij bepalen wanneer het licht uitgaat en wanneer het aangaat in Gaza. Wachten tot het vredesproces op dit punt een oplossing brengt, betekent dat je op je handen gaat zitten. Deze minister zegt dat er andere, effectievere maatregelen denkbaar zijn om die grenzen open te krijgen. Welke maatregelen zijn dat? Voorlopig gebeurt er helemaal niets. Dat staat dus ook een oplossing in het vredesproces in de weg.

Mevrouw Peters (GroenLinks): De PvdA-fractie doet een handreiking aan de minister en vraagt om een niet-bindend advies van het Hof. Dat wil de minister niet, omdat het nietbindend is. Goldstone beveelt aan om het voor te leggen aan de officier van justitie van het Hof, omdat dat wel bindend is. Ook dat wil de minister niet. Wat wil de minister wel dat als gevolg kan hebben dat de blokkade wordt opgeheven?

Minister Verhagen: Uiteraard zullen wij ons ervoor inspannen dat Egypte een grotere toevoer van humanitaire goederen beter mogelijk maakt.

Over «uithongeren dan wel zelf bepalen wanneer het licht aangaat», merk ik op dat degene die verantwoordelijk is voor het al dan niet uitdoen van het licht, Hamas is. De energievoorziening in Gaza is voldoende. Je kunt dus niet stellen dat Israël het licht uitdoet. Ten tweede is er geen sprake van uithongeren. Ik vind het volstrekt onvoldoende wat er aan humanitaire goederen wordt toegelaten en ik vind dat de grenzen open moeten, maar de kwalificatie «uithongeren» is van de heer Van Bommel en niet van de Nederlandse regering.

Wij zijn het niet eens met de opstelling van mevrouw Peters. Het gaat om de vraag wat een uitspraak toevoegt. Om die reden heb ik gezegd dat ik daar niet bij voorbaat «ja» op zeg. Tegelijkertijd ben ik het volstrekt eens met de heer Van Dam dat onomstotelijk vaststaat dat de grens open moet. Dat is de opvatting van de Nederlandse regering en van de EU. Ik zal samen met andere lidstaten van de EU op dit punt nagaan hoe wij er effectief voor kunnen zorgen dat de grens wordt geopend. Wij vinden dat politiek en humanitair noodzakelijk.

De heer Van Dam vraagt over het nadere onderzoek en over eventueel noodzakelijke strafrechtelijke vervolging die naar onze mening in een resolutie moeten worden verwoord hoe wij vervolgstappen zouden zetten en hoe daarbij internationale betrokkenheid zou plaatsvinden. Ik denk dat wij wel steun moeten en kunnen aanbieden bij de uitvoering van dat nadere onderzoek. Ik denk dan met name aan een manier waarop partijen kunnen worden geholpen met de feitenvaststelling, bij forensisch onderzoek in de eerste plaats, al geldt ook daarvoor dat, gelet op het feit dat de verantwoordelijkheid voor juridisch onderzoek bij de partijen zelf ligt, zijnde Israël en de Palestijnse Autoriteit, dit uiteraard ook op basis van een verzoek van die partijen moet plaatsvinden. Ook is het denkbaar, bijvoorbeeld in het kader van de ondersteuning door de Europese Unie van de Palestijnse civiele justitie, dat ook bijstand wordt aangeboden bij onderzoek, opsporing en vervolging door de Palestijnse justitiële autoriteiten. Wij zullen namelijk zowel de Palestijnse Autoriteit als Israël aanspreken op de noodzaak dat zij onderzoek instellen naar gedragingen van betrokkenen bij het conflict in Gaza, dus ook de Palestijnse Autoriteit naar gedragingen van Palestijnse strijders. Het rapport gaat ook in op de mensenrechtensituatie in de Palestijnse gebieden. U hebt daarover niet gesproken, maar het past wel bij de vroegere opstelling van de regering ten aanzien van de Palestijnse Autoriteit als het gaat om het tegengaan van willekeurige arrestaties en de vrijheid van meningsuiting. Op die elementen zullen wij de Palestijnse Autoriteit aanspreken.

Een aantal uwer en met name mevrouw Peters hebben specifiek gevraagd om het rapport niet in de Mensenrechtenraad, maar in de AVVN of de Veiligheidsraad te bespreken. Naar onze mening – dit is de opvatting van de EU en van de VS – hoort de discussie over dit rapport plaats te vinden in de Mensenrechtenraad, gelet op het feit dat die ook de opdrachtgever is. Een debat in de AVVN of de Veiligheidsraad zal naar onze mening op dit moment niet tot een evenwichtig debat leiden waarin beide partijen zich gelijkelijk op hun verantwoordelijkheden aangesproken voelen. Naar onze mening zal het de diplomatie van de VS juist moeilijker maken om langs meerdere wegen te bereiken dat partijen nader tot elkaar komen. Het is namelijk niet in het belang van het Midden-Oosten-vredesproces en derhalve ook niet van de slachtoffers van het conflict in en rondom Gaza. Zij zoeken recht. Daarbij kan de Mensenrechtenraad hen helpen. Wij willen dat partijen zelf hun verantwoordelijkheid nemen. Dan moeten wij dat dus doen via gerichte positieve steun in en vanuit die Mensenrechtenraad. Vanuit de AVVN en de Veiligheidsraad zullen wij ons moeten concentreren op het bevorderen van de politieke onderhandelingen. Het is overduidelijk dat Nederland en de EU in de Mensenrechtenraad zullen aandringen op een resolutie waarin partijen worden opgeroepen tot nader onderzoek en tot vervolging van diegenen die zich schuldig hebben gemaakt aan mensenrechtenschendingen, dan wel schending van het militair recht, vanwege de ernst en de aard van de beschuldigingen. Deze wens wordt volgens mij breed gedeeld in de Kamer. Ik heb dat van oppositie en regeringspartijen zeer nadrukkelijk gehoord. U kunt zich ervan overtuigd weten dat dit ook de inzet van de Nederlandse regering zal zijn.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Wat is de reactie van de minister op het voorstel van de fracties van de VVD en de PvdA om nog niets uit te sluiten en niets te zeggen over de vraag of het eventueel in een later stadium nog naar een ander forum als de Veiligheidsraad of het Strafhof kan?

Minister Verhagen: Ik heb in de brief gesteld dat de inzet van de Nederlandse regering en van de EU-lidstaten is zoals ik zojuist heb verwoord. Onze inzet is dat er in deze zin een resolutie wordt aanvaard. Mocht een andere uitspraak van de Mensenrechtenraad volgen, dan zal de Europese Unie zich beraden op vervolgstappen.

Minister Koenders: Voorzitter. Ik beantwoord graag de vragen die specifiek aan mij gesteld zijn. In algemene zin denk ik dat de brief van de Nederlandse regering over het Goldstone-rapport duidelijk is. Ik hoef die niet te herhalen. Mij lijkt het van belang dat er Europese consensus is over het belang van het rapport en dat de Europese Unie zegt dat het aan beide partijen is om de beschuldigingen zelf nader te onderzoeken en om passende maatregelen te treffen, mochten die uit de onderzoeken nodig blijken te zijn. In de Mensenrechtenraad is deze belangrijke consensus vandaag gebleken.

Mij is een aantal vragen gesteld over mijn eigen contacten met Goldstone en over mijn bezoek aan Gaza. Ook zijn er vragen gesteld over de humanitaire situatie en over eventuele compensatie. Ten eerste hebben wij Goldstone bezocht als deel van het bezoek dat wij aan Gaza hebben gebracht. Ik zou daarbij nog eens willen onderstrepen dat het belang en de status van Goldstone als eminent en internationaal gewaardeerd jurist buiten kijf staan. Hij heeft hier ook in Den Haag gewoond en gewerkt. In Zuid-Afrika is hij ook iemand die boven enige reputatie van anderen staat. Dat geldt eigenlijk ook voor de andere juristen in de commissie. Wij hebben daar gesprekken met hem gevoerd toen hij nog met het onderzoek bezig was. Daarna is hij naar Geneve gegaan om een aantal ooggetuigen uit Israël te ondervragen. Ik geloof dat mevrouw Peters hier nog op wees. Mijn indruk is dat hij die opdracht en in ieder geval de ondervragingen met grote integriteit heeft uitgevoerd. Dat betekent dus ook dat wij, zoals wij hier gezamenlijk gezegd hebben, de conclusies en aanbevelingen met grote zorgvuldigheid zullen behandelen. Dat betekent dus ook dat er vandaag vragen over dat precieze rapport in de Mensenrechtenraad worden gesteld.

Ik ben bij een van de hoorzittingen geweest die de commissie heeft georganiseerd. Daar werden slachtoffers, getuigen en experts in staat gesteld om hun verhaal te doen en om direct met de commissie te spreken. Ik was zeer onder de indruk van die verhalen. Zij waren buitengewoon aangrijpend. Voor iedereen die daar bij was, was het een schokkende ervaring om te luisteren naar de verschrikkelijke ervaringen die mensen in Gaza hebben opgedaan.

Zelf heb ik kunnen constateren dat alle mogelijke maatregelen waren genomen om de veiligheid van de getuigen te waarborgen en om te voorkomen dat zij blootgesteld konden worden aan intimidatie. De mensenrechtenorganisaties die ik in Gaza sprak, spraken grote waardering uit voor de fact finding mission. Mij lijkt dit belangrijk, omdat dit volgens hen tegemoetkwam aan de onder Gazanen breed gevoelde behoefte aan verantwoording voor wat er in Gaza gebeurd is. Dat is begrijpelijk, mede gezien de opmerking van mevrouw Peters over de noodzaak om in ieder geval straffeloosheid niet te veronachtzamen. Dat is altijd een onderdeel van een vredesproces.

Naar aanleiding van het door de commissie opgestelde rapport wil ik ingaan op een aantal elementen dat nauw verbonden is aan de Nederlandse ontwikkelingsinspanningen in de Palestijnse gebieden. Ten eerste geldt dit de wederopbouw van Gaza. Zoals in het rapport van Goldstone wordt beschreven en zoals ik zelf tijdens mijn bezoek aan Gaza heb gezien, is de schade in Gaza ongelooflijk groot. Het feit dat acht maanden na de Operation Cast Lead er nog geen begin is gemaakt met wederopbouw – dit is zojuist al aan de orde geweest – is uiteraard niet acceptabel. Er is ook geen vooruitzicht op een heel snelle oplossing. Zoals de commissie-Goldstone aangeeft, is volledige opening van de grenzen door Israël voor humanitaire goederen, maar ook voor commercieel en ander normaal grensverkeer, cruciaal om de situatie te verbeteren. Collega Verhagen heeft net al aangegeven welke inspanningen de Nederlandse regering zich getroost om dat mogelijk te maken. Zij dringt er eigenlijk voortdurend bij Israël op aan dat het de grenzen openstelt. Zij heeft dat toen ik daar was opnieuw gedaan bij minister Herzog, die daarvoor verantwoordelijk is. Mij lijkt dat dit om een aantal redenen van belang is. De minister van Buitenlandse Zaken heeft al gewezen op het belang dat extremisme wordt voorkomen. Ik heb gezien dat de volledige industriële capaciteit in het noorden van de Gazastrook vernietigd is. Mensen hebben dus geen werk meer. Dat wijst dus eerder op het risico van extremisme, als dergelijke dingen plaatsvinden. bovendien is het van groot belang voor de effectiviteit van onze ontwikkelingssamenwerking, waaronder de steun aan de Palestijnse boeren, waaraan zowel minister Verhagen als ik zelf uitgebreid aandacht hebben besteed. Ik heb die boeren bezocht. Dit staat ook in het verslag van mijn bezoek aan de Palestijnse gebieden. De door Nederland gesteunde boeren hebben grote schade geleden tijdens de militaire acties. Het Nederlandse ontwikkelingsgeld heeft daarom minder opgeleverd voor de boeren dan het geval was geweest zonder het geweld en de beperkingen die worden opgelegd. Dat illustreert nog maar eens welke enorm grote risico’s gepaard gaan met ontwikkelingssamenwerking in de Palestijnse gebieden. Dit heb ik u eerder voorgelegd. De Nederlandse regering is bereid, dat risico te nemen. Zo meteen zal ik iets zeggen over onze samenwerking op de westelijke Jordaanoever, waar de juridische structuur en de samenwerking met de politie – de minister van Buitenlandse Zaken heeft daarover iets gezegd – bijgedragen heeft aan de opbouw van staatsstructuren in wording. Die hebben de veiligheid daar ook vergroot, al valt niet te ontkennen dat de politieke omstandigheden directe gevolgen hebben voor het welslagen van alle projecten die worden uitgevoerd. Daarom is voortdurende inzet nodig van mij en van het gehele kabinet om de effectiviteit van de ontwikkelingssamenwerking in Gaza en op de westelijke Jordaanoever te vergroten. Dit geldt overigens niet alleen voor ons – wij zijn maaréén land – maar ook voor de gehele internationale gemeenschap en voor de VS die met een nieuw beleid op het vlak van ontwikkelingssamenwerking en vrede in het Midden-Oosten zijn begonnen en voor de poging om het vredesproces weer op te starten. Het geldt uiteraard voor Israël voor wat betreft het openstellen van de grenzen en het vergroten van de bewegingsvrijheid op de westelijke Jordaanoever. Ook geldt het uiteraard voor de Palestijnen voor wat betreft zaken als verzoening tussen Hamas en Fatah op basis van de kwartetvoorwaarden, het verbeteren van de veiligheidssituatie en het verbeteren van de samenwerking tussen de verschillende instituties binnen de Palestijnse Autoriteit. Ik herinner mij mijn bezoek aan de spelen voor kinderen aan het strand in Gaza, zodat zij na de eindeloze vernietiging van huizen en de industriële capaciteit toch nog iets van een zomer zouden hebben. Het was enorm moeilijk om die met Hamas voor elkaar te krijgen, omdat het ging om jongens en meisjes die daar met elkaar op vakantie zouden gaan. Het was dus heel problematisch om die spelen voor elkaar te krijgen. Ook daar is de mensenrechtensituatie dus ernstig doordat Hamas zijn eigen bevolking ook onderdrukt.

Gezien het directe belang van de steun en het belang op de langere termijn zal Nederland blijven investeren in de Gazaanse landbouw, waarbij in de toekomst ook risico’s zullen worden gelopen en waarbij voortdurend aandacht nodig zal blijven om de invoer van goederen en de export van landbouwproducten mogelijk te maken. Ik wijs er nog maar eens op dat het niet de positie van de Nederlandse regering is om de Gazastrook economisch droog te leggen. Zij vindt dat onaanvaardbaar. Dit geldt ook voor vragen over de visserij die zijn gesteld. In de Oslo-akkoorden zijn hier ook heel duidelijke afspraken over gemaakt met betrekking tot de 20-mijlszone. Uitgesloten moet natuurlijk zijn dat Israël zich daarvan niets aantrekt en mensen dus gewoon brodeloos maakt. Als eréén instrument is om mensen in een armoedepositie te manoeuvreren en extremisme aan te wakkeren, is het dat beleid wel.

In het rapport van de commissie-Goldstone wordt de internationale gemeenschap ...

De heer Van Bommel (SP): De minister verwijst terecht naar de Oslo-akkoorden, net als Goldstone. Hij verwijst ook naar de vernietiging van de civiele infrastructuur in het noorden van de Gazastrook. Vindt hij niet dat er mede op basis van het rapport-Goldstone en de aanbevelingen die erin staan, nadere eisen aan Israël moeten worden gesteld, zodat er iets overblijft in Gaza om in de toekomst die oplossing in het vredesproces mogelijk te maken? Als dat niet gebeurt, zijn radicalisering en verdere problemen echt het recept.

Minister Koenders: U vroeg naar het standpunt van de Nederlandse regering over die twee elementen en aanbevelingen. Ik dacht dat die de visserij en de opening van de grenzen betroffen. De Nederlandse regering is er al heel lang mee bezig, dat voor elkaar te krijgen; daar had ze het rapport-Goldstone niet voor nodig. Ik vind het wel belangrijk dat het nu nog eens extra wordt onderstreept en ik neem aan dat dit vandaag discussie in de Mensenrechtenraad zal opleveren. Het gaat natuurlijk ook om de sociaaleconomische rechten van mensen. Als je niet in staat wordt gesteld om te produceren en te vissen, wordt het erg moeilijk om een reëel levenspatroon op te bouwen.

De heer Van Bommel (SP): In algemene zin is dat natuurlijk altijd het standpunt van de Nederlandse regering geweest en de urgentie van Goldstone is duidelijk. Als er op dat punt niets verandert, verslechtert de zaak alleen maar. Bent u dan ook bereid om in het kader van Goldstone daar nog eens expliciet de nadruk op te leggen in de Mensenrechtenraad?

Minister Koenders: Zeker. Dat zullen wij doen. Deze elementen zullen vanmiddag in de Mensenrechtenraad vast aan de orde worden gesteld, ook door Nederland. Deze punten zijn essentieel, maar ik zeg er wel meteen bij dat ze op zichzelf wel losstaan van Goldstone sec en het gehele onderzoek. Ik herhaal dat ik het goed vind dat hij dat opgeschreven heeft, maar dat weten wij al een hele tijd. Het is belangrijk dat het extra onderstreept wordt. Ik neem dan ook aan dat dit onderdeel, dat met name de sociaaleconomische positie van mensen betreft, aan de orde zal zijn.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Dan is mij nog niet duidelijk welke drukmiddelen de minister nog heeft, terwijl hij al acht maanden lang vruchteloos pogingen heeft gedaan om de grenzen open te krijgen en de landbouw weer aan de praat te krijgen. Welk drukmiddel heb je nog om Israël nu wel in beweging te brengen als je niet de aanbeveling van Goldstone opvolgt om het naar het Hof door te verwijzen?

Minister Koenders: De grote discussie in dit soort zaken is altijd hoe je mensen het effectiefst en zo snel mogelijk kunt helpen. Ik begrijp heel goed dat over de vraag via welke weg dit het best kan een politiek debat mogelijk is. Ik dacht dat het duidelijk was dat het, los van de juridische elementen, maar zeer de vraag is of dit de effectiefste weg is om te bewandelen. Dit zei de minister van Buitenlandse Zaken net al. Het gaat erom dat die grenzen opengaan. Daarbij zullen wij Israël moeten betrekken, want dat gaat erover. Ik vind wel dat de druk fors moet worden opgevoerd. Daarmee zijn wij ook bezig. Ik vind het zeer positief hoe de nieuwe regering van de VS zich samen met de Europese Unie jegens Israël opstelt om dit mogelijk te maken. Een dergelijke druk heb ik de afgelopen periode niet gekend. Die moeten wij dus niet ondermijnen. U hebt mij en de rest van de Nederlandse regering aan uw zijde als u zegt dat die druk moet worden opgevoerd, maar je kunt nog wel even nadenken over de effectiefste methode. De commissie-Goldstone beveelt overigens niet aan om dat voor te leggen aan het Internationale Gerechtshof. U hebt wel gelijk dat dit in andere punten aan de orde geweest is. De minister van Buitenlandse Zaken heeft aangegeven welke afweging hij heeft gemaakt en om welke reden hij denkt dat dit niet de weg is die men zou moeten gaan. Daarmee ben ik het eens. Daarbij is echter niets uitgesloten voor de toekomst. Iedereen die niet volgt wat er de afgelopen weken in New York is gebeurd qua druk die partijen uitoefenen om een einde aan deze situatie te maken, heeft toch echt niet goed gekeken. Ik denk dat de discussie die vandaag in de Mensenrechtenraad wordt gevoerd daar een extra bijdrage aan kan leveren. Ik vind ook dat dit soort elementen daar aan de orde moet komen. Dat lijkt mij de belangrijkste weg om nu in te slaan.

Laat ik over compensatie het volgende zeggen. Compensatie is een internationaal rechtelijk element dat altijd mag worden ingeroepen als het gaat om consequenties van oorlogshandelingen. Ik geloof dat het al sinds 1917 bestaat. Daarom is het zo belangrijk dat dit nu ook wordt vastgesteld. De commissie-Goldstone heeft zelf gezegd dat dit geen juridisch onderzoek vergde, maar dat het aan de juristerij was om vast te stellen wie de schuldigen zijn. Zodra dat gebeurd is, ontstaan er mogelijkheden tot compensatie. Ik zeg hier wel bij – ik dacht ook dat mevrouw Peters dit voorstelde – dat ik niet weet of Nederland dat nu als eerste allemaal moet gaan compenseren, met alle respect. In ieder geval is Nederland niet schuldig aan die oorlogsmisdaden. Wij hebben nu een belangrijk rapport. Dat onderstreep ik. Ik vind het positief. Er staat in dat deze zaak moet stoppen. Dit is een serieus onderzoek. Nederland hoeft dat niet lock, stock and barrel over te nemen. Er zullen vragen gesteld worden, maar het is belangwekkend dat er iets is gebeurd. Nu moet er juridisch worden vastgesteld wie er uiteindelijk verantwoordelijk voor is. Dit is geen strafprocesrecht, maar een Mensenrechtenraadstuk. Als dat zo is, neem ik aan dat er internationaal en juridisch mogelijkheden zijn tot het krijgen van compensatie.

Ik heb wel een dilemma. Dat zal ik u eerlijk voorleggen, al heb ik dat eerder reeds met u gedeeld in de brief over mijn reis naar de Gazastrook en de westelijke Jordaanoever. Wij zijn uiteraard bereid om humanitaire hulp te geven en te blijven geven, omdat ik vind dat Israël nog volstrekt onvoldoende meewerkt om dat mogelijk te maken, maar ik kan niet op de middellange termijn in de Gazastrook aan opbouw werken als er geen verzoening is tussen de Palestijnse partijen en Israël niet samen met die partijen tot duurzame vrede komt. Dat kan ik de Nederlandse belastingbetaler niet aandoen. Dat betekent niet dat wij niet bereid zijn om bijvoorbeeld de boeren over wie minister Verhagen ook sprak, te helpen. De situatie op de westelijke Jordaanoever is anders. Daar zit een andere autoriteit en wordt ander beleid gevoerd. Daar zijn wij bezig, de mensen voor te bereiden op de toekomstige staatsstructuren waarop wij allen hopen: de tweestatenoplossing. Daar werken wij dus in de politie- en justitiesector. Verder houden wij ons daar druk bezig met de mensenrechten. Ook daar moet je ervoor zorgen dat juist zo’n politie in staat is om op heel andere manier te opereren dan de Fatah-milities van vroeger.

De voorzitter: Minister, voordat u al te zeer uitweidt over uw beleid, verzoek ik u om terug te gaan naar het onderwerp Goldstone en de Mensenrechtenraad.

Minister Koenders: Ik moet u zeggen dat het mij heel veel plezier doet dat ik ben uitgenodigd voor deze vergadering. Dat had ik helemaal niet verwacht, maar ik begreep dat de Kamercommissie speciaal om mijn aanwezigheid had verzocht, zodat zij vragen over de opbouw en de humanitaire toestand kon stellen. Nu gaat u mij toch niet vertellen dat u mij wel hebt uitgenodigd, maar dat ik eigenlijk niets mag zeggen?

De voorzitter: U mag antwoorden, maar u mag geen college geven.

Minister Koenders: Dat vind ik een beetje flauw, voorzitter. Ik geef geen college; ik beantwoord de vragen.

De voorzitter: Ik zag u de ruimte nemen om het beleid op de westelijke Jordaanoever, die volgens mij niet in het rapport van de commissie-Goldstone wordt genoemd...

Minister Koenders: Dan hebt u het niet goed gelezen. Het bestaat uit 575 pagina’s en gaat ook over de westelijke Jordaanoever.

De voorzitter: Zeker, daar gaat het ook over, maar u ging uw eigen beleid ten aanzien van de westelijke Jordaanoever uiteenzetten en dat staat er niet in.

Minister Koenders: U bent de baas, dus hierbij wil ik graag mijn bijdrage afronden.

De voorzitter: Wat een effect heb ik! Dank u wel. Nu kunnen wij tenminste nog een volwaardige tweede termijn voeren. Ik begreep dat daaraan in de voorbereiding op dit algemeen overleg behoefte was.

Ik geef het woord in tweede termijn aan de heer Van Bommel.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Ik vind het toch schokkend, te moeten constateren dat Nederland begrip toont voor de weigering van Israël om mee te werken aan het onderzoek-Goldstone. De minister van Buitenlandse Zaken noemt dat verklaarbaar. Daarmee geef je Israël in ieder geval de ruimte om te volharden in die weigering om aan een internationaal onafhankelijk onderzoek mee te werken en om nadere invulling te geven aan het verder diskwalificeren van het onderzoek dat Goldstone heeft gedaan en de onderzoeksopdracht als zodanig. Ik betreur dat zeer, omdat ik dacht dat wanneer wij iets hadden dat ook buiten de regio staat, van buiten komt – daarop heeft ook de Kamer aangedrongen – wij iets zouden hebben om over te praten. Daarmee zal denk ik de discussie en de inbreng van Nederland en Europa in de Mensenrechtenraad ook buitengewoon in die richting gekleurd zijn. Het onderzoek is volgens de minister van Buitenlandse Zaken te zeer op het handelen van Israël gericht geweest, niet van beide partijen. Ik denk dat het rapport heel duidelijk aantoont dat dat niet vol te houden is. Natuurlijk kun je van partijen meer eisen, ook dat zij, dus zowel Israël als Hamas, zich moeten houden aan het internationaal recht. Dat steun ik, maar het zijn wel twee verschillende zaken. Beide partijen moeten zich houden aan het internationaal recht, maar dit rapport gaat over de ontwikkelingen tijdens, voor en na de oorlog in Gaza. Dat is concreet onderzocht. Ik vind dat dat dan ook moet worden beoordeeld. De minister van Buitenlandse Zaken geeft verder aan dat hij het eens is met Goldstone dat er sprake moet zijn van openstelling van de grens van Gaza. Het is een collectieve straf als je de gehele bevolking van Gaza beperkt in economische en andere mogelijkheden, ook op het terrein van gezondheid, voeding en energie. Ik hoor de minister van Buitenlandse Zaken eigenlijk voor het eerst impliciet erkennen dat Israël op dit punt de Conventie van Genève overtreedt. Dat doet Israël natuurlijk ook door die grens af te sluiten. De minister van Buitenlandse Zaken zegt verder dat hij aan effectievere maatregelen denkt om de grenzen open te krijgen. Ik heb gevraagd aan wat voor maatregelen als die niet in het kader van het vredesproces zijn, maar het antwoord daarop blijft deze minister schuldig.

Ik vind het bezwaarlijk dat alle andere fora door de regering worden afgewezen: de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, de Veiligheidsraad, het Strafhof. Zij zijn allemaal in de conclusies en aanbevelingen genoemd, maar de regering schuift het allemaal terzijde en laat het aan partijen zelf over. Die komen er niet uit. Dan kun je gaan zitten wachten tot het vredesproces succesvol is, maar ondertussen lijden de bevolking in Israël en de Palestijnen. Dat vind ik verwerpelijk.

Nederland hoopt op een resolutie die partijen oproept tot nader onderzoek door partijen zelf. Dat zal in het Midden-Oosten weinig veranderen. De regering geeft zelf ook aan dat van Hamas zoiets nauwelijks te verwachten is en dat je je van Israël moet afvragen of dat serieus zal zijn. Daarom poog ik zeker om het verslag van dit algemeen overleg later op de plenaire agenda te krijgen.

De heer Nicolaï (VVD): Voorzitter. We hebben het veel over evenwichtig of niet. Als ik nu de woorden van de beide bewindspersonen hoor en ik daar het precieze midden van neem, voorzover er nog een nuanceverschil was, vind ik dit een evenwichtige reactie. Ik dank de bewindspersonen dus voor de beantwoording, maar ook voor de lijn. De nuance schuilde misschien in de adjectieven die de minister voor Ontwikkelingssamenwerking gebruikt over de waardering van het rapport, die net een fractie anders zijn dan die van de minister van Buitenlandse Zaken, maar de kern is dat de regering zegt dat hoe je het ook wendt of keert, een aantal aantijgingen die niet hard gemaakt zijn, wel serieus moeten worden genomen en dat er een vervolg op moet komen. Die lijn steun ik zeer. Nu is wel een volstrekt onevenwichtige situatie in de follow-up ontstaan. De regering wil Hamas niet aanspreken, omdat die officieel niet aan te spreken valt; de Palestijnse Autoriteit valt dat officieel wel, maar is de facto weer niet aan te spreken, omdat die feitelijk onvoldoende positie heeft in Gaza. Hoe dan ook, dit is de enige weg die we kunnen gaan en dus moeten gaan.

Ik blijf nog wel één zorg houden, namelijk dat het rapport-Goldstone niet strafrechtelijk is. Goldstone zelf zegt ook dat hij geen strafrechtelijk onderzoek heeft willen doen. Dat is net de zaak van de partij Israël als wij het over Israël hebben, hoewel een aantal aantijgingen in het rapport meer van strategische of beleidsmatige aard is. Wellicht komen die, zoals ik in eerste termijn zei, in de lopende strafrechtelijke onderzoeken onvoldoende aan de orde. Ik heb er dus behoefte aan om toch meer druk op Israël om dat te doen te laten zetten via de regering.

De Mensenrechtenraad is de aangewezen instantie voor de verdere follow-up. Dat is logisch, maar ik citeer de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, die zei dat in de toekomst niets is uitgesloten.

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft naar mijn indruk pro forma gememoreerd dat ook Hamas mensenrechten schendt door erop te wijzen dat het zo moeilijk was om Hamas zo ver te krijgen, jongens en meisjes samen op het strand te laten spelen. Dat is toch wel weer het understatement van het jaar! Hamas pleegt veel ernstiger mensenrechtenschendingen en niet alleen dat. Hamas heeft ook de vernietiging van het Joodse volk en de staat Israël in zijn handvest staan en Hamas handelt dus niet alleen in strijd met de mensenrechten, het bestaan van Hamas is een schending van de mensenrechten. Een internationaal onafhankelijk onderzoek, waar mijn fractie trouwens helemaal niet op zit te wachten, is per definitie onmogelijk zolang Hamas er nog zit, zolang het nog bestaat. Juist dit is wat de regering zou moeten beklemtonen en niets anders.

De heer Van Dam (PvdA): Voorzitter. Allereerst dank ik de bewindslieden voor de heldere beantwoording, die mij zowel qua inhoud als qua toon is bevallen. De leden van de regering spraken van een serieus en belangwekkend onderzoek. Ik vind dat een zeer goede duiding van het voorliggende rapport. Allereerst merk ik iets op over de volledigheid van dit onderzoek. Ik hecht er als indiener van de motie-Van Dam/Haverkamp, waarin werd verzocht om onderzoek, aan dat te doen onderzoek volledig is. Mijn beoordeling is dat alle feiten waarover twijfel bestond, in en in de context van de Gaza-oorlog hiermee onderzocht zijn. Ik hoor zowel collega’s als de minister daar twijfels over uiten. Als de minister meent dat bepaalde zaken nog niet zijn onderzocht, zou ik die graag in een brief van hem zien. De punten die de minister zelf net noemde, staan wel in het onderzoek. Het lijkt mij namelijk belangrijk dat Nederland blijft aandringen op volledig onderzoek. Laten wij het daarop houden.

De Nederlandse inzet bevalt mij, zoals ik al heb aangegeven. De commissie-Goldstone moet uiteraard een vervolg krijgen. Zeker Nederland als hét land van het internationaal recht, zou ik bijna zeggen, moet natuurlijk daarin en in de Mensenrechtenraad vooropgaan. Ik hoop dus ook dat de minister zijn diplomaten opdracht geeft om de kar in de Mensenrechtenraad te trekken. Er moet dus ook een uitspraak van de Mensenrechtenraad volgen, waarin wordt aangedrongen op nader onderzoek en eventueel strafrechtelijk onderzoek. Het lijkt mij ook van wezenlijk belang dat er wordt afgesproken hoe daarover over een halfjaar wordt teruggerapporteerd en door wie. Ik zei al dat het op zich het meest voor de hand ligt om monitors, waarnemers, aan te wijzen, die dus ook waarnemen of bij het onderzoek de juiste kwaliteitsnormen worden gehanteerd en of daadwerkelijk alles wordt onderzocht. Ik zei al dat het ook duidelijk moet zijn dat als men niet voldoet, er een vervolgstap volgt. Die is logischerwijs het Internationaal Strafhof. Ik zie ook wel dat dit nu in de discussie brengen een vervolg eerder belemmert dan stimuleert, maar het moet wel duidelijk zijn dat het consequenties heeft als men zich niet aan die onderzoeksplicht houdt. Dit moet ook in de resolutie staan.

Mijn laatste vraag betreft Gaza. Ik ben blij te horen dat de regering en mijn fractie het erover eens zijn dat de afsluiting van Gaza onaanvaardbaar is en in strijd met het internationaal recht. Het leek mij een nuttige stap om dit voor te leggen aan het Internationaal Hof van Justitie. Daarover kunnen wij van mening verschillen, maar wat is er eigenlijk op tegen om het Internationaal Hof van Justitie daarnaar te vragen? Welke concrete stap heeft de regering op dit moment anders voor ogen om de druk op Israël te vergroten en ervoor te zorgen dat de blokkade daadwerkelijk wordt opgeheven? Alleen maar zeggen dat wij het er niet mee eens zijn, helpt kennelijk niet.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik wil de bewindslieden danken voor de beantwoording. Ik ben blij dat de minister van Buitenlandse Zaken ook nog even onderstreepte dat, zeg maar, in de bredere context waarin wij dit debat ook wel willen blijven zien, het optreden van Israël in Gaza in de kern geen daad van ongerechtvaardigde agressie was, maar van gerechtvaardigde zelfverdediging. Dat is voor ons een kernpunt, dat overeind moet blijven staan. Het problematische aan dit rapport en de daarmee gepaard gaande discussie is in onze ogen dat degenen die het er niet mee eens waren, actief blijven om Israël aan de schandpaal te nagelen. Daartoe behoorden zelfs ook leden van de commissie die dit rapport tot stand hebben gebracht. Dat ondermijnt onzes inziens de betrouwbaarheid van het rapport; geeft dat het problematische karakter. Ik vind het dan ook wel wat gemakkelijk dat er op dit soort aantijgingen, ook gedaan door een commissielid, door Goldstone zelf wordt gezegd dat het geen juridisch rapport is. Als het een echte rechter was geweest, was dit een reden voor diskwalificatie. Het geeft natuurlijk wel een hybride karakter aan dit rapport dat je aan de ene kant wel een soort juridisch aandoende beschuldiging uit, maar aan de andere kant geen juridische zorgvuldigheidswaarborgen voor je rekening neemt. Dat is in de ogen van mijn fractie de problematische kant. Wij zien in een verdere politisering of in een verdere juridisering eigenlijk geen heil. Dat leidt nergens toe. Wel moeten de feiten die op tafel liggen en waarover men het eens kan worden, aanleiding geven tot nader onderzoek. Wat daarover is gezegd, steunen wij.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. om de minister voor Ontwikkelingssamenwerking nog iets meer spreektijd te gunnen dan hij tot nu toe had, stel ik hem nog een vraag. In het hele proces van Goldstone heeft de ambassade subsidie ten bedrage van € 19 000 gegeven aan de mensenrechtenorganisatie Breaking the Silence, zodat die onderzoek kon doen naar de wandaden van de Israëlische militairen in de Gazastrook. Waarom heeft de ambassade dat project gefinancierd, terwijl die het Goldstone-rapport wilde afwachten? In hoeverre was dat geen verstoring van het beleid van dit kabinet? Dit staat los van de discussie van vandaag.

De ChristenUnie-fractie kan zich goed vinden in de lijn die het kabinet vandaag heeft geschetst. Laten wij maar kijken welke onderzoeken er nog kunnen worden ingesteld in aanvulling op wat Israël op dit moment doet en laat dat dan maar weer terugkomen in de Mensenrechtenraad. Mijn fractie benadrukt dat er absoluut geen sprake kan zijn van gelijkwaardigheid als het gaat om de partners Israël en Hamas. Hamas blijft voor mijn fractie een terreurorganisatie die de afgelopen jaren een democratische staat met raketbeschietingen onder vuur heeft genomen en dus was de actie van Israël gerechtvaardigd. Wel steunt de ChristenUnie-fractie de inzet om de Palestijnse Autoriteit ertoe aan te zetten, Hamas onder controle te krijgen.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Voorzitter. Goldstone deed suggesties om de vicieuze cirkel van straffeloosheid van ernstige misdaden van Israël en Hamas te doorbreken. Ik zeg het maar eerlijk: ik ben pijnlijk getroffen door het feit dat Nederland naar aanleiding van zo’n indrukwekkend rapport eigenlijk niets beters aanbiedt dan meer van hetzelfde, meer druk op Israël, meer discussie in de Mensenrechtenraad, meer eigen onderzoek, terwijl wij weten dat dit tot nu toe niet heeft gewerkt. De regering wil het vooral niet uit handen geven aan internationale gremia met echte tanden. Het standpunt van de fractie van de PvdA is anders. Dat wil ik markeren. Ik hoop dat dit bij het verslag van het algemeen overleg nog steeds zo is. Ik betreur dat de regering zachtere varianten, gesuggereerd door de Tweede Kamer, niet omarmt. Regering, laat andere internationale gremia tenminste boven de markt hangen, maar sluit het niet uit! Juist met het oog op het vredesproces moet je wat met het tegengaan van straffeloosheid om de verzoening waarover minister Koenders sprak, mogelijk te maken. Ook schadeloosstelling voor slachtoffers is daarvoor cruciaal. Nu kunnen zij tot sint juttemis wachten. Dat zal de slachtoffers niet meer verzoeningsgezind maken. Daarom pleit ik er net als Goldstone voor dat er een internationaal fonds, dus geen Nederlands fonds, voor schadevergoeding komt. Is de regering bereid om in de Mensenrechtenraad in ieder geval ook het belang van schadevergoeding te bepeiten?

De heer Haverkamp (CDA): Voorzitter. Ook ik dank beide bewindslieden voor hun beantwoording. Ik dank de minister voor Ontwikkelingssamenwerking bovendien nog eens voor zijn aanwezigheid. Door onze fractie is die buitengewoon gewaardeerd. Het zit niet altijd in de kwantiteit, maar ook in de kwaliteit van de antwoorden.

Met betrekking tot het vervolgtraject merk ik op dat mijn fractie eraan hecht dat, nu wij een eerste opmaat hebben gemaakt tot een rechtvaardigheidstoets, die afgemaakt wordt. Daarbij sluit ik aan bij de woorden van collega Van Dam. Hoe gaan wij het verder zien? Wordt er aan de Kamer teruggerapporteerd over de bevindingen van de Mensenrechtenraad? Is de regering van plan, er een tijdslijn aan te verbinden in de Mensenrechtenraad?

Minister Verhagen: Voorzitter. Laat ik beginnen met de constatering dat de fractie van D66 kennelijk zeer tevreden is met de beantwoording van de regering. Daar ben ik blij mee. Ik constateer in het algemeen dat een meerderheid van de Kamer de lijn van de regering steunt dat er in de Mensenrechtenraad naar een resolutie wordt gestreefd, waardoor er nader onderzoek, strafrechtelijk onderzoek en, zo nodig, veroordeling van de schuldigen aan oorlogsmisdrijven en schendingen van mensenrechten plaats zullen vinden. De Kamer kan ervan op aan dat dit de inzet zal zijn.

Tegen de heer Van Dam zeg ik dat er naar onze mening in de Mensenrechtenraad een terugrapportage zal moeten plaatsvinden van het nadere onderzoek, zodat kan worden beoordeeld hoe de nadere onderzoeken hebben plaatsgevonden. Op basis daarvan kun je ook beoordelen of het adequaat is en aan de normen voldoet. In de Mensenrechtenraad zal teruggerapporteerd moeten worden door de betrokkenen over wat er met de resolutie gedaan is. Zodra er een resolutie wordt aangenomen die vraagt om nader onderzoek door de Palestijnse Autoriteit, aangezien dat de legitieme autoriteit is en aan Israël aangezien dat ook de legitieme autoriteit is, horen die terug te rapporteren aan de Mensenrechtenraad. Op basis daarvan kun je beoordelen of er sprake is geweest van een adequaat onderzoek.

De enige opmerking die ik nog maak is dat de heer Van Bommel bij zijn bewering blijft dat ik geen voorbeelden heb aangedragen van evenwichtigheid. Laat ik hem dan een citaat geven.

Ook de heer Goldstone stelt aan de kaak dat Israël niet meegewerkt heeft aan de totstandkoming van dit rapport en de militaire vleugel van Hamas evenmin. Er wordt alleen maar opgenomen dat de Gaza-authorities, whoever that may be, verklaren dat zij geen weet hebben van de werking, strategie of middelen van de strijders in Gaza. Dat men de autoriteit is of claimt te zijn na met grof geweld de macht te hebben gegrepen, dus een staatsgreep te hebben uitgevoerd, maar niet weet wat de eigen strijders doen en dan toch concludeert – zie paragraaf 439 van het rapport-Goldstone – does not find this response to be entirely plausible vind ik een understatement van de grootste orde. Met even veel recht had Goldstone kunnen en naar mijn mening moeten zeggen dat de medewerking van de Gaza authorities beperkt is gebleven tot elementen die tot hun voordeel strekken. Een en ander laat wel onverlet dat de conclusies en de aantijgingen van Goldstone dermate serieus en ernstig zijn dat die nader onderzoek en, zo nodig, bestraffing vereisen. Dat zal ook de inzet van de Nederlandse regering zijn.

Minister Koenders: Voorzitter. Ik zal het college beperken tot de vraag over Breaking the Silence. Die organisatie heeft een financiering van het mensenrechtenfonds en via het medefinancieringsstelsel gekregen. Ik moet eerlijk zeggen dat de vraag van de heer Voordewind mij een beetje bevreemdt. Wij stimuleren organisaties overal ter wereld eigenlijk om de publieke opinie in een land te versterken en om onderzoek te doen, even los van wat wij zelf allemaal vinden. Dat is hier niet aan de orde. Breaking the Silence is een organisatie die de rol van het Israëlische leger in de bezette gebieden documenteert. Zij spreekt zich in politieke zin niet uit over rechtmatigheid of onrechtmatigheid van de bezetting. Daarover kunnen wij onze eigen opvattingen hebben, maar dat zijn niet die van BtS. Het is een belangrijke organisatie die bestaat uit veteranen die verontrust zijn over de wijze waarop het Israëlische leger in de Palestijnse gebieden opereert. Zij documenteren op hun wijze rechtsschendingen en publiceren daarover. Men hoopt daarmee de Israëlische samenleving te betrekken bij de strijd tegen de mensenrechtenschendingen. De Israëlische regering en ik hebben nooit gevraagd om daarmee te stoppen omdat het een democratie is die openstaat voor verschillende meningen. Dit stemt dus niet overeen met de informatie die daarover is verschaft. Ik vind dat het alleszins verantwoord is dat wij deze organisatie hebben gesteund. Ik zeg daar nog eens bij dat de bijdrage van Nederland zeer beslist ook niet bestemd was voor activiteiten van de organisatie rondom Cast Lead. Wij hebben– dit geldt in ieder geval voor de ambassade – vooral de activiteiten rondom Hebron gefinancierd. Verder is het in mijn ogen alleszins legitiem dat Nederland deze organisatie overigens op zeer geringe basis mede heeft gesteund.

De voorzitter: Ik dank de beide ministers nogmaals voor hun aanwezigheid en hun heldere beantwoording. In de voorbereiding van dit algemeen overleg was al duidelijk dat het verslag van dit algemeen overleg vandaag nog op de agenda kon worden gezet. Hier is al rekening mee gehouden. Bij de regeling van werkzaamheden zal ik de voorzitter hierom namens de commissie verzoeken. Ik kan u al verklappen dat er om 15.15 uur rekening mee gehouden is en dat er aansluitend stemmingen worden gehouden.

Ik sluit hiermee dit algemeen overleg.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), De Roon (PVV), Waalkens (PvdA), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), Nicolaï (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), Boekestijn (VVD), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA), Thieme (PvdD) en Peters (GroenLinks).

Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), Wilders (PVV), Vermeij (PvdA), Omtzigt (CDA), Spies (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jasper van Dijk (SP), Ten Hoopen (CDA), Jonker (CDA), Boelhouwer (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Griffith (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Koşer Kaya (D66), Van Beek (VVD), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA), Ouwehand (PvdD), Vendrik (GroenLinks) en Van Miltenburg (VVD).