Kamerstuk 21501-32-484

Verslag van een algemeen overleg

Landbouw- en Visserijraad


Nr. 484 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 10 mei 2011

De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1 en de vaste commissie voor Europese Zaken2 hebben op 7 april 2011 overleg gevoerd met staatssecretaris Bleker van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over:

  • de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, d.d. 1 april 2011, inzake de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 14 april 2011 (21 501-32, nr. 471);

  • de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, d.d. 28 maart 2011, inzake de uitkomsten van de Landbouwraad van 17 maart jongstleden in Brussel (21 501-32, nr. 470).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Van der Ham

De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken,

Verburg

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Franke

Voorzitter: Koopmans

Griffier: Schüssel

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Koopmans, Wiegman-van Meppelen Scheppink, Grashoff, Snijder-Hazelhoff, Dijkgraaf, Ouwehand, Jacobi en Houwers,

en staatssecretaris Bleker van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

De voorzitter: Dames en heren, welkom. Er geldt een spreektijd per fractie van 5 minuten en een maximum van twee interrupties per persoon.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Ik ga eerst in op de Voorzitterconclusies. Wat mij betreft, vormen die eigenlijk een soort agenda voor de staatssecretaris waarmee hij de komende maanden verder aan de slag moet gaan. Er wordt melding gemaakt van de noodzaak om het verband met historische referentiepunten stapsgewijs terug te schrijven. Is het de intentie om die referenties volledig af te schaffen? Zo niet, hoe ver worden zij dan teruggeschroefd en welke termijn staat daarvoor? En welke nationale mogelijkheden zijn er eventueel om een soepele overgang te realiseren?

Er wordt ook melding gemaakt van doelgerichte rechtstreekse inkomenssteun voor actieve landbouwers. Dat roept natuurlijk de vraag op wat «een actieve landbouwer» is. Tijdens de interparlementaire conferentie in Boedapest heb ik begrepen dat de Europese Commissie openstaat voor suggesties voor een goede definitie en invulling van het begrip. De fractie van de ChristenUnie vraagt de staatssecretaris om op die uitnodiging in te gaan en daartoe voorstellen aan de Kamer voor te leggen.

Voorzittersconclusie nummer 22 verzoekt de Commissie nadrukkelijk om de innovatieve aanpak in de melksector en ook in andere sectoren ter verbetering van de voedingsmiddelenketen toe te passen. Daar is de fractie van de ChristenUnie heel blij mee, maar ik ben ook zeer benieuwd wat de reactie van de staatssecretaris daarop is geweest, ook in het licht van mijn eerdere motie over mededingingsregels en de NMa.

De discussie over de toelating van GGO's blijft lastig en onbevredigend. Het Hongaarse voorzitterschap schijnt een voorstel te hebben gedaan over de mogelijkheid voor lidstaten om de teelt van GGO's op hun grondgebied te verbieden. De Hongaarse minister heeft aangegeven dat de Commissie positief ten opzichte van dit compromisvoorstel staat. Ik ben zeer benieuwd naar de inhoud van dit Hongaarse compromisvoorstel. Hoe is dit behandeld in de Raad en wat was de reactie van Nederland? Ook ben ik benieuwd naar de stand van zaken met betrekking tot het Commissievoorstel over de toelating van GGO's.

De verwachte toelating van carbendazim is zeer onbevredigend. Het is begrijpelijk dat de Commissie de bevoegdheid heeft om haar voorstel tot uitvoer te brengen, maar waarom wil zij deze stof voor drieënhalf jaar op de bijlage plaatsen als de stof daarna alsnog wordt verboden? En wat zijn de mogelijke effecten hiervan voor Nederland?

Ik zou ook graag een reactie van de staatssecretaris willen krijgen op de verklaring van verschillende lidstaten over een GGO-vrije zone. Wat houdt die verklaring precies in en wat is de Nederlandse reactie hierop?

Dan nog enkele opmerkingen over het melkquotum. De staatssecretaris was in het vorige algemeen overleg zeer resoluut over de mogelijkheden voor quotumverruiming. Volgens hem is daarop geen schijn van kans. Ik ben benieuwd hoe de staatssecretaris aankijkt tegen de eventuele mogelijkheid om middels een verdere aanpassing van de vetcorrectie de daadwerkelijke productie te verruimen. Dit behoeft geen wijziging van een Raadsverordening en ook geen unanimiteit. Hierop krijg ik graag een reactie.

In het algemeen overleg over visserij is met de staatssecretaris gesproken over het tegengaan van discards. Er ligt nog een aangehouden motie van collega Koopmans, die ook door mijn fractiegenoot Slob is ondertekend. Die motie beoogt om de vangstquota beter te laten aansluiten op de gemengde visserij. Ik ben erg benieuwd naar de stand van zaken in het overleg van de staatssecretaris over deze motie. En wat is op dit punt zijn inzet in de EU? Wat de fractie van de ChristenUnie betreft, moet de inzet gericht zijn op het schrappen van contraproductieve regels en op draagvlak binnen de visserijsector. Graag ontvangen wij een schriftelijke indicatie van de Nederlandse inzet op het punt van de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Wil de staatssecretaris dit toezeggen?

Tot slot een aanvullende vraag over de Franse controle van Nederlandse vissers. Gisteren heeft mijn fractiegenoot schriftelijke vragen ingediend, maar ik heb begrepen dat Nederlandse vissers door Franse controlediensten veelvuldig en extreem nauwkeurig worden gecontroleerd, in tegenstelling tot Franse vissers. Hierdoor wordt het werk van Nederlandse vissers ontmoedigd. Ik heb begrepen dat de Franse overheid voor de wateren in de omgeving van Duinkerken niet de officiële internationale zeekaarten gebruikt maar een andere, niet erkende zeekaart en dat kotters die rechtmatig vissen in het grensgebied, hierdoor regelmatig door de Franse autoriteiten worden vervolgd en te maken krijgen met lange en kostbare juridische procedures. Hierdoor worden Franse vissers bevoordeeld in deze waardevolle visgebieden. Is de staatssecretaris bereid om met zijn Franse collega in gesprek te gaan om te bewerkstelligen dat de Franse overheid zo spoedig mogelijk alleen gebruikmaakt van de officiële internationale zeekaarten?

Mevrouw Ouwehand (PvdD): De PvdD is altijd voor een goede controle op de visserij, maar het gaat te ver om te suggereren dat wij dit in Nederland wel goed doen. De Algemene Rekenkamer heeft eerder al geconcludeerd dat ook Nederland de handhavingsdoelstellingen niet haalt. Is het voor de ChristenUnie belangrijk dat niet alleen Frankrijk wordt aangesproken op een gebrekkige handhaving maar dat wij de hand ook in eigen boezem steken?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ja, waar wij andere landen aanspreken op hun manier van handelen, mag dat ook ten opzichte van Nederland gebeuren. Dat staat buiten kijf.

De heer Grashoff (GroenLinks): Voorzitter. Naar aanleiding van de behandeling in de Landbouwraad van het gemeenschappelijk landbouwbeleid heb ik een aantal vragen. In het algemeen zou ik van de staatssecretaris graag enige duiding willen hebben van het verloop van die discussie: waar spant het nu om? Zo ben ik benieuwd hoe de staatssecretaris het verschil duidt tussen de Voorzitterconclusies en de Raadsconclusies die getrokken zouden kunnen worden. Wat zijn de beweegredenen geweest voor de tegenstemmers? Hoe zit die discussie in elkaar?

Dan een vraag over de Voorzitterconclusies. Er is sprake van spanning tussen conclusie 8 over rechtstreekse inkomenssteun versus de conclusies 15 en 16 over vergroening. Kan de staatssecretaris aangeven welke betekenis wij daaraan moeten geven? Die conclusies lijken immers in ieder geval in eerste instantie strijdig met elkaar.

Bij de door de staatssecretaris geplaatste kanttekeningen bij de Visserijraad van 14 april op het punt van de evaluatie van het visserijbeheer in de Westelijke wateren valt op dat daar de conclusie in lijkt te zitten dat de staatssecretaris zich ervoor zou willen inspannen om het niet-verbruik van toegewezen zeedagen van Spanje en Portugal in de richting van de Nederlandse visserij te krijgen. Volgens mij hebben wij één zeer pittig probleem, namelijk dat wij de zee aan het leegvissen zijn. Ik zou mij dus kunnen voorstellen dat hoe meer zeedagen onbenut zijn, hoe beter het is. Is dit geen aanleiding om ervoor te zorgen dat de vangstbeperkingen verder worden aangescherpt en niet alleen worden verplaatst van land A naar land B? Zou de staatssecretaris daarop willen ingaan?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. Als u mij toestaat, begin ik met een onderwerp dat wel een relatie heeft met de EU maar niet direct op de agenda staat. Ik moet zeggen dat het mij weer teleurstelt ben dat ik het over de DR moet hebben. Ik las onder de kop «Kans op drie jaar uitsluiting van bedrijfstoeslag»: «Wie «opzettelijk» percelen onjuist doorgeeft aan de Dienst Regelingen, hangt een straf boven het hoofd van drie jaar uitsluiting van bedrijfstoeslag. Met deze snoeiharde sanctie wil de uitvoeringsorganisatie voorkomen dat boeren percelen verkeerd opgeven tijdens de Gecombineerde opgave 2011. Dit jaarlijkse administratieve «hoogtepunt» gaat vanaf 1 april van start.» Het is dus al begonnen. De VVD-fractie vindt deze op de site geplaatste uitlating van de Dienst Regelingen een schoffering van de agrarische sector. Het kan toch niet waar zijn dat wij dit nu eisen of dat de Dienst Regelingen dit aangeeft, terwijl een groot deel van de agrariërs nog geen definitieve perceelregistratie binnen heeft? De agrariërs moeten nu dus aan de slag zonder een definitieve lijst, maar de Dienst Regelingen stelt nu alvast deze sanctie voor. De VVD-fractie vindt dit onacceptabel. Het kan toch niet zo zijn dat voordat ondernemers weten wat zij precies kunnen invullen, zij dit volgens de Dienst Regelingen al moeten kunnen doen? Het is prima dat men vraagt om zo veel mogelijk te proberen om dit correct en zo snel mogelijk te doen, maar deze teksten vinden wij echt te ver gaan.

De heer Grashoff (GroenLinks): Ik meende uit het citaat te begrijpen dat het gaat om het opzettelijk verkeerd aangeven van gegevens. Dat is fraude. Ik kan mij de VVD herinneren als een partij die staat op «lik op stuk» en op strikte handhaving op allerlei punten, maar dat is nu ineens niet het geval. Deze bijdrage verbaast mij hogelijk.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Wie bepaalt wat «opzettelijk» is? Als een boer niet weet wat hij moet of kan aanleveren, is het de vraag bij wie de schuld ligt. Als er fraude wordt gepleegd, deel ik uw mening volledig. Nu wordt er echter bij voorbaat van uitgegaan dat boeren dit wel eens zouden kunnen doen, terwijl zij nog niet de juiste gegevens hebben. Wij vinden dit echt een hiaat. Wij vinden dat de Dienst Regelingen eerst zijn eigen zaakjes op orde moet brengen en dan die vraag kan neerleggen bij de ondernemers.

De heer Grashoff (GroenLinks): Bent u het met mij eens dat er sprake is van fraude als opzettelijk verkeerde gegevens worden doorgegeven en dat daar strikt op gehandhaafd moet worden?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Als ondernemers de juiste gegevens hebben en vervolgens fouten maken, deel ik uw mening. Zolang ondernemers niet de juiste gegevens hebben, deel ik uw mening echter niet.

De heer Grashoff (GroenLinks): Volgens mij is in het woordenboek de betekenis van het woord «opzettelijk» vrij eenduidig. Volgens mij gaat het daar in dit geval om.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Ik help u hopen dat hier duidelijkheid over komt, want de eerste juridische procedures zullen binnenkort komen. Wie bepaalt immers wat men had kunnen weten? Ik herhaal dat ik de dreigende taal die de Dienst Regelingen af en toe jegens ondernemers uit, treurig vind.

Dat brengt mij bij de opmerking dat er dus nog steeds problemen zijn met de perceelregistratie. Ik heb de staatssecretaris in het vorige debat gevraagd om de loep daar goed op te richten. Ik hoop dat hij dit heeft gedaan, maar ik heb daar mijn zorgen over. Ik zou heel graag willen weten wat de huidige stand van zaken is, want dit heeft natuurlijk wel degelijk raakvlakken met de huidige situatie in het agrocluster.

Het volgende punt betreft de discussie over het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Over de basispremie hebben wij de vorige keer uitgebreid gesproken. Ik geef nogmaals met klem aan dat de VVD-fractie vindt dat het bij de basispremie gaat om een aantal eisen die wij nu al aan de sectoren hebben opgelegd en niet om een aantal extra eisen die zouden moeten worden opgelegd. Dat zijn de zogenaamde «top-ups» ofwel de plussen: innovatie, concurrentieverhoudingen, concurrentievermogen, biodiversiteit et cetera. Door de uitlatingen die ik her en der, ook in het debat in de Eerste Kamer, van de staatssecretaris heb gehoord, ben ik bezorgd dat wij op dat punt geen eenduidige setting hebben. Vandaar dat ik nogmaals wilde aangeven hoe de VVD-fractie hierin staat.

Er is discussie over het begrip «actieve agrariërs», zoals mevrouw Wiegman al aangaf. In Brussel wordt aangegeven dat alle lidstaten zelf maar moeten aangeven wat «actieve agrariërs» zijn. Hebben wij daarover nagedacht? Hebben wij daar een definitie van?

De volgende vraag betreft de toelating van carbendazim in gewasbeschermingsmiddelen. Ik kan instemmen met de lijn van de staatssecretaris. Als de toelating doorgaat, vraag ik mij wel af welke consequenties dat kan hebben. Een groot aantal lidstaten schijnt immers wel voor handhaving van deze stof te zijn. Welke milieurisico's lopen wij in Nederland dat deze stof toch op de een of andere manier hier terechtkomt?

De voorzitter: Als u wilt dat de heer Houwers ook nog iets mag zeggen, moet u nu eigenlijk stoppen. O, gaat hij dat niet doen? Dan kunt u nog een minuut doorgaan.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): We hadden dit goed afgesproken.

Ik heb nog twee vragen. Bij de vereenvoudiging van het GLB heeft de Nederlandse regering een leidende positie ingenomen. Ik heb begrepen dat er een document ligt namens 26 lidstaten met 26 «key principles» en dat Nederland daarin een leidende rol heeft gespeeld. Ik ben heel benieuwd wat die onderleggers zijn en wat ik mij moet voorstellen bij die «key principles» waarmee echt tot die vereenvoudiging moet worden gekomen. Dat is dus een vraag ter verduidelijking.

Mijn laatste opmerking betreft het bericht in de media dat wij wel kunnen ophouden met de lobby voor een extra quotum. Er wordt gesuggereerd dat die lobby niet de moeite loont. Is dit door een Brusselse ambtenaar geventileerde bericht juist en kunnen wij daar nog iets tegenover zetten? De VVD-fractie heeft immers al een aantal keren gevraagd of, als het niet langs die kant kan, een vermindering van de superheffing een alternatief is.

De heer Dijkgraaf (SGP): Voorzitter. Een man een man, een woord een woord; dat is volgens mij niet alleen de mentaliteit van de SGP-fractie maar ook van deze Groningse staatssecretaris. Eerlijk gezegd betwijfel ik echter of hij dit tot nu toe waarmaakt op het punt van het Europese landbouwbeleid. Dat zeg ik omdat in de brief over de vorige Landbouwraad staat dat de staatssecretaris het belang van verdere doelgerichtheid van de directe betalingen heeft benadrukt. Tijdens het debat in de Eerste Kamer heeft de staatssecretaris over drie punten gesproken: ten eerste over toelagen voor boeren op voorwaarde van een ecologische basisprestatie, ten tweede over zijn inzet om gelden uit de eerste pijler niet als generieke betaling maar als betaling voor geleverde prestaties naar de agrarische ondernemer te laten gaan en ten derde over het feit dat er zo weinig mogelijk euro's voor agrarische ondernemers moeten komen waar geen prestatie tegenover staat die te maken heeft met innovatie en verduurzaming. Met alle exegetische wil van de wereld kan ik dit niet rijmen met het verzoek van de Kamermeerderheid om in te zetten op een stevige basispremie zonder dat daar vergroening aan opgehangen wordt, en met de toezeggingen van de staatssecretaris. Wij twijfelen daarom aan de inzet van de staatssecretaris en zijn ministerie vóór maar zeker ook achter de schermen. Wij vragen hem om open kaart te spelen: welke visie over de basispremie draagt hij met zijn ministerie voor en achter de schermen uit? En op welke wijze zijn de staatssecretaris en zijn ministerie betrokken bij het opstellen van de wetgevingsvoorstellen?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff sprak al over de Dienst Regelingen. De situatie heeft wat ons betreft iets weg van de ING en Jan Hommen. Die gesubsidieerde bank presteerde het om op de dag van het Kamerdebat over het beloningsbeleid van banken een riante bonus te geven aan haar topman. Dat was ongepast en slecht getimed. De Dienst Regelingen presteert het om per direct een verzwaard sanctieregime in te voeren. Bij herhaalde fouten in de gecombineerde opgave wil de DR tot drie jaar lang 100% korten op de toeslag. En dat in een periode waarin veel boeren nog in onzekerheid verkeren over de perceelregistratie, terwijl de Kamer heeft gevraagd om een klantvriendelijker loket. Dit is hoogst onredelijk en slecht getimed. Bovendien: terwijl de bonus van Jan Hommen nog binnen de afgesproken code viel, is de sanctie van de Dienst Regelingen in strijd met de artikelen 70 tot en met 72 van de Europese verordening voor inkomenssteun.

Daarom heb ik drie vragen. Klopt de genoemde verzwaring van het sanctieregime? Was de staatssecretaris daarvan op de hoogte? Is hij bereid om die verzwaring onverwijld in te trekken?

Het is duidelijk dat het niet botert tussen Nederlandse en Franse vissers in de Franse wateren. Nederlandse vissers werden eind maart door Franse vissers vastgehouden in de haven van Boulogne. Gisteravond mochten zij de havens van Boulogne en Dieppe niet eens in. Komend weekend dreigt opnieuw een blokkade. Blokkades en bedreigingen zijn een terugkerend fenomeen. Franse en Nederlandse autoriteiten adviseren buitenlandse vissers zelfs om uit de buurt te blijven. Verder worden Nederlandse vissers door de Franse autoriteiten zeer frequent gecontroleerd en voor het minste of geringste naar de haven opgebracht en zwaar gestraft. Dit blijft Franse vissers bespaard. Ik denk ook aan de Nederlandse kotter die begin maart omsloeg. Franse autoriteiten hinderden toen de eerste zoekactie door collega-vissers. Ik vraag de staatssecretaris daarom vriendelijk maar zeer dringend om het voor onze vissers op te nemen. Is hij bereid om de Fransen te laten beven, liever vandaag dan morgen? Het lijkt mij verstandig om de bezuinigingen op onze marine voor te zijn.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Het is in deze commissie op het punt van de landbouw altijd lachen om de inbreng van de VVD-fractie. In dit geval houdt de VVD-fractie niet van dreigende taal over fraude. Ik denk dat ik dat maar ga onthouden.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Ik wens niet zo weggezet te worden. Het gaat immers juist om het feit waarop ook de heer Dijkgraaf is ingegaan: mogen ondernemers uitgaan van juiste gegevens? Als zij oprecht uitgaan van juiste gegevens, moeten zij daar ook naar handelen; laat dat duidelijk zijn. Dit moet echter wel een feit zijn. Ik laat mijn fractie niet wegzetten alsof wij voor fraude zijn. Daar zijn wij zeker niet voor.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Het interruptiedebatje tussen mevrouw Snijder en de heer Grashoff maakte het al volstrekt duidelijk. Er is in deze Kamer geen verschil van mening over dat de Dienst Regelingen de boel op orde moet hebben. Als je het mij vraagt, had het misschien ook niet gehoeven dat van tevoren een uitspraak wordt gedaan over opzettelijk verkeerd aanleveren, maar juist van de VVD verwacht je daar niet zo'n heel boze reactie op. Er zijn in dit huis en in ons landsbestuur wel meer dossiers waar de regels niet op orde zijn en waar mensen niet weten waar zij aan toe zijn, maar dan staat de VVD toch te blèren over wat er gebeurt als je het in je hoofd haalt om een regel te overtreden. «Wie straf verdient, krijgt straf"; dat stond op de posters van de VVD. Laten we dus even noteren dat ik de bijdrage van de VVD-fractie opmerkelijk en licht amusant vond.

De voorzitter: Gaat u verder.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): De PvdD-fractie heeft een motie moeten indienen om een uitwerking te krijgen van de afspraak in het regeerakkoord dat dierenwelzijn op Europees niveau wordt verbeterd. Ik vind dit eigenlijk een beetje treurig. Maar goed, de motie is met algemene stemmen aangenomen. De vraag is dus wanneer die inzet komt; ik ben zeer benieuwd.

Ik ga met een sneltreinvaart door een aantal onderwerpen heen, allereerst het visserijbeleid. Wij hebben begrepen dat de Commissie voor de zomer of misschien in de zomer – in elk geval voor het najaar – met wetgevingsvoorstellen komt. Wij willen natuurlijk heel graag op tijd met de staatssecretaris spreken over de Nederlandse inzet. Handhaaft hij de inzet van het vorige kabinet? Ik kan alvast verklappen dat ik daar dan nog wel enige opmerkingen over zou hebben. Het lijkt mij goed als de staatssecretaris de Kamer hierover informeert: wat wordt de inzet en wanneer komt hij daarmee?

Op het punt van de landbouwsubsidies heeft het Europees Parlement een standje uitgedeeld aan Nederland, omdat wij nog steeds niet op tijd zijn met het verslag over de besteding van de Europese landbouwsubsidies. Het lijkt mij goed als wij daar wel tijdig inzicht in krijgen. Het gaat om miljarden. Ik hoef de staatssecretaris niet te verklappen dat dit Europees gezien een groot budget is.

Over lokale eiwitten heeft het Europees Parlement een motie aangenomen waarin ertoe wordt opgeroepen om meer eiwitgewassen in de EU te telen om minder afhankelijk te worden van importen. Dat lijkt mij goed. De Europese zelfvoorzieningsgraad is de afgelopen jaren geslonken tot 20% à 30%. De recente stresstest, waarover wij binnenkort hopelijk worden geïnformeerd door de staatssecretaris – die test is immers in zijn opdracht uitgevoerd – laat goed zien hoe kwetsbaar ons continent wordt. Wij steunen dus dit onderdeel van die motie van het Europees Parlement. Daarop krijg ik graag een reactie van de staatssecretaris.

Ik ben blij dat de staatssecretaris de toelating van carbendazim niet gaat steunen. Het valt mij wel op dat hij zegt dat wij dit niet moeten doen omdat er nog steeds enkele onopgeloste risico's zijn op het punt van blootstelling van de consument en de toepasser. Ik zou graag zien dat hij dit criterium ook hanteert bij andere stoffen die wij in Nederland nog niet verboden hebben. Het lijkt er nu een beetje op dat we dit Europees willen verbieden omdat onze akkerbouwers dit toch al niet mogen gebruiken. Dat is een beetje selectief. Kunnen wij de toepassing van dit criterium in de volle breedte tegemoet zien met betrekking tot stoffen die wij in Nederland nog steeds gebruiken?

Wat de kwaliteit van landbouwproducten betreft, vind ik het vreemd dat Nederland niet wil dat er duidelijker geëtiketteerd wordt. In de Kamer en van de staatssecretaris worden immers pleidooien gehoord voor de rol van de consument en voor lokaal telen en kopen. Ik begrijp daarom niet waarom duidelijker etiketteren wordt afgewezen. Daarop krijg ik graag een toelichting.

Over de effecten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid op ontwikkelingslanden schrijft de staatssecretaris dat hij de aangenomen motie zal inbrengen bij het punt «diverse». Dat lijkt mij goed, maar ik moet eerlijk zeggen dat ik twijfels heb over de precieze inzet. We hebben gezien dat er veel kritiek is op de gang van zaken binnen Mercosur. Wij zijn ook niet tevreden over de Nederlandse inzet op dat punt; daar hebben wij het de vorige keer al over gehad. We weten natuurlijk ook al dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid niet werkelijk wordt hervormd. Wat gaat dit betekenen voor ontwikkelingslanden? Is de staatssecretaris bereid om hier echt kritisch naar te kijken?

De voorzitter: U hebt nog een halve minuut.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Dan kan ik nog snel zeggen wat volgens ons de Nederlandse inzet zou moeten zijn op het punt van het visserijbeheer in de Westelijke wateren. De inspanningslimieten zouden aangepast moeten worden, zodat de overcapaciteit kan worden aangepakt. Het regime zou moeten worden gestroomlijnd met de overige plannen die in die wateren van toepassing zijn, waarbij de meest beperkende plannen de visserijinspanning zouden moeten bepalen. Spanje zou ertoe moeten worden opgeroepen om zijn vloot beter te controleren, zodat niet meer in verboden gebieden of boven quota wordt gevist. Daarbij hoort natuurlijk dat ook Nederland zijn handhaving continu op peil moet brengen, want die is nog steeds onder de maat.

Wat ons betreft, is er in Europa geen ruimte voor de kweek van genetisch gemanipuleerde vis. Die kweek moet dus niet worden gestimuleerd of gesubsidieerd. Wij vinden dat er een verbod moet komen op dieronvriendelijke dodingsmethoden en dat in open systemen geen gebruik moet worden gemaakt van antibiotica. Kan de staatssecretaris toezeggen dat dit de Nederlandse inzet zal zijn?

Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter. Ik begin met de kwaliteit van de landbouwproducten. Dat punt is belangrijk voor het versterken van de concurrentiekracht, maar vooral ook voor het stimuleren van duurzame producten en de bewerking en verwerking van producten in de regio. Die streekproducten maar ook de producten die duurzaam zijn geproduceerd in de regio's en die ook meestal daar worden verkocht – daarvoor zijn zelfs samenwerkingsverbanden van corporaties in het leven geroepen – hebben de warme belangstelling van de PvdA. Het argument van de regering – «de LTO is tegen, dus wij zijn ook tegen» – verbaast ons zeer. Ik denk dat dit niet regeren is. Als de LTO ergens tegen is, zou de regering bij voorbaat misschien juist daarvoor moeten zijn, maar nu ben ik aan het triggeren. Wat is de echte argumentatie? Wat zit er precies achter die tegenstem? Ik denk dat het juist heel goed is voor alles en iedereen, voor de producent en ook voor de consument, om te weten uit welke streek een product afkomstig is. Ik heb samen met de heer Koopmans een motie ingediend – dat gebeurt niet vaak, maar op dit punt zijn wij het eens – die specifiek betrekking heeft op streekproducten maar waaraan wat mij betreft ook duurzame en regionale producten toegevoegd mogen worden. Waarom is er deze tegenstem, dit tegengeluid? Omdat het te kleinschalig is? Ik denk dat het niet bureaucratisch hoeft te zijn. Als je de lijn van het Actal volgt, kan het juist heel goed zijn om eigen richtlijnen te hanteren, waarbij men zelf moet aanmelden. Nu wij het toch hierover hebben, zou ik graag van de staatssecretaris willen weten wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de uitvoering van de motie van de heer Koopmans en mij.

Over de toelating van carbendazim is al veel gezegd. Ik ben blij dat de staatssecretaris die toelating niet steunt. Dit product zal nog ongeveer drieënhalf jaar op de lijst staan en wordt er dan weer af gehaald. In Nederland gebruiken wij dit product al niet meer. Welke stoffen staan nu op de nominatie om te verdwijnen uit bijlage 1 van de gewasbeschermingsrichtlijn? Bereiden wij ons daar goed op voor? Komen er ook al alternatieven wanneer producten verdwijnen? Wij zijn sterk voor ontwikkeling van zulke alternatieve, duurzamere gewasbeschermingsmiddelen. En hoe staat het met het terugdringen van het gebruik? Welke stoffen staan er met betrekking tot die alternatieven op de nominatie om juist wel toegelaten te worden?

Ik vond het debatje met de VVD-fractie een beetje plagend, want zij heeft natuurlijk wel een punt. Ik vind dat de toonzetting van de Dienst Regelingen niet helemaal past bij waar wij op dit moment staan. Ik vind dat de Dienst Regelingen moet beseffen dat wij met elkaar op een dienstverlenende manier goede registratie en betrouwbare gegevens moeten realiseren. Natuurlijk zijn er altijd mensen die dat vertrouwen niet waard zijn. Die moeten wat mij betreft heel hard aangepakt worden, maar het gaat erom dat je allereerst je eigen zaken op orde moet hebben, want de overheid heeft wel een voorbeeldrol. Ik wil heel graag van de staatssecretaris weten welk percentage van het aantal mensen die de gegevens moeten invullen, niet weet vanuit welke gegevens zij moeten werken. Ik vind dat je deze zaak in het midden moet oplossen. We kunnen hier leuke discussies houden, maar daar heeft niemand iets aan.

Dan nog een paar punten over de visserij. Wat de Westelijke wateren betreft, zou de PvdA-fractie graag niet alleen een discussie voeren over de zeedagen maar vooral ook over effectieve meerjarige beheerplannen. Daar moeten wij naartoe.

Ik was gisteren bij een bijeenkomst waar Afrikaanse vissers, van de vissersalliantie, een noodoproep aan ons deden: kom alsjeblieft met ons tot afspraken. Er liggen overeenkomsten die hun leven kapot zullen maken en die kleinschalige visserij langs de kust onmogelijk zullen maken. Dat kan niet de bedoeling zijn. Het is het beste om hen te helpen op het punt van infrastructuur, ook om de mensen daar een boterham te gunnen. Wat zijn op dit moment de plannen van de Nederlandse regering om paal en perk te stellen aan de grootschalige visserij in die gebieden? We hebben het immers al enige jaren hierover.

Voorzitter: Snijder-Hazelhoff

De heer Koopmans (CDA): Mevrouw de voorzitter. Ik ga eerst in op het visserijbeleid. De vorige Landbouwraad is geëindigd met een aangehouden motie over de discards ban. De CDA-fractie vraagt de staatssecretaris naar de stand van zaken in dat overleg. Dat is des temeer van belang omdat ook de zeedagen, een ander heikel punt, om de hoek komen kijken. Zou het niet te overwegen zijn om het door de regering geformuleerde beleid inzake duurzaam kapitaal – dat is een brief van de vorige minister – te herijken? Wij gaan ervan uit dat wij scherp betrokken worden bij de voorbereiding van de EU-wetgevingsvoorstellen, in elk geval ten aanzien van de wijze waarop Nederland daarmee wil omgaan.

Wij steunen de opstelling van de staatssecretaris op het punt van het daadwerkelijke verbruik van de toegewezen zeedagen. De brief van minister Verburg was op dat punt helderder: de criteria «duurzaamheid", «eenvoud» en «handhaafbaarheid» zouden leidend moeten zijn bij het maken van de keuze. Daar blijven wij bij, maar toch zijn wij geïnteresseerd in een verdere visie.

Wij sluiten ons aan bij de opmerkingen van de VVD-fractie over carbendazim.

Wat de voorliggende wetgevingsvoorstellen over de kwaliteit van landbouwproducten betreft: de Commissie denkt na over het introduceren van de term «afkomstig van bergboeren». De CDA-fractie heeft een grote hekel aan verplichte etikettering. Een verplichte etikettering, in welke vorm dan ook, is gewoon een vorm van protectie, met een hoop papier. In administratieve zin is dit onuitvoerbaar. Met verwerkte producten kun je er helemaal niets mee. Dan moet de verpakking van een koekje of een worst tien keer zo groot worden of er moeten aanhangsels of klappers bij. Daar hebben wij allemaal geen zin in, want dat is veel te duur. De rekening zou uiteindelijk terechtkomen bij de boer, omdat het in de keten altijd zo werkt. De CDA-fractie is hier dus mordicus tegen.

Over Mercosur hebben wij de vorige keer een goed debat gevoerd. De Kamer heeft ook een goede motie aangenomen. De staatssecretaris gaf een goed antwoord, maar wij waren daarna wel erg verrast toen wij op 21 maart een brief onder ogen kregen waarin de regeringsleiders van een aantal landen, waaronder Nederland – minister-president Rutte is hier dus bij betrokken – aangeven dat er versneld vrijhandelsakkoorden moeten worden gesloten met India, Canada en de blokken van Mercosur en ASEAN. Dat komt niet overeen met de inhoud van de motie. Wij vragen de staatssecretaris om de aangenomen motie onder de aandacht te brengen van de minister-president, zodat hij op dat punt een terughoudender opstelling kiest en zich houdt aan de in die motie vastgestelde lijn.

Pasen komt dichterbij. Het is dus goed om ook even over eieren te praten. Gelijke monniken, gelijke kappen; je zou ook kunnen zeggen: gelijke eieren, gelijke kansen. Wij zijn buitengewoon bezorgd over de handhaving van het kooiverbod. Een aantal landen denkt erover na om tot 1 januari 2012 kippen te kunnen laten opleggen in kooien. Dit betekent dat je, als die kippen ook nog eens ruien, nog twee jaar lang, dus ongeveer tot 1 januari 2014, kooi-eieren hebt. Dat is niet de bedoeling. Wij wensen echt de toezegging van de staatssecretaris dat hij in het overleg met zijn collega's hierover spreekt. Wij zijn hier heel duidelijk over: gelijke monniken, gelijke kappen. Einde oefening! Als het op andere plaatsen niet gebeurt, kunnen wij ook onze mensen hier niet toe verplichten. Ik zou dat ook niet willen, want wij zijn ervoor dat dit verbod gehandhaafd wordt.

Dan nog even over het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Het speelveld is wat ons betreft duidelijk. Er zijn drie moties aangenomen. De motie-Van Veldhoven/Koopmans, de motie-Snijder-Hazelhoff over een zo hoog mogelijke basispremie en de motie-De Mos/Koopmans over het budget. Binnen het hekwerk van die drie moties, op die wei, kan de staatssecretaris grazen bij het spreken met zijn collega's; daarbuiten niet, daarbinnen wel. Deelt de staatsecretaris deze opvatting?

Dan heb ik ten slotte nog een opmerking over de Dienst Regelingen. Er is sprake van zelfverzonnen regelgeving en absurd hoge boetes. Ik heb er Kamervragen over gesteld, maar wie bedenkt dat toch? Dit soort boetes leggen wij nergens op. Daar komt bij dat dit gebeurt door een dienst die zijn zaken zelf niet op orde heeft. Dat kan echt niet. Volgens mij is de politieke antenne van de dienst kapot. Ik stel voor dat de staatssecretaris nu zijn eigen antenne inzet, want de CDA-fractie staat aan de vooravond van nadere activiteiten door het parlement wat dit betreft. Ik sta aan de vooravond van de vraag of wij daar niet eens onderzoek naar moeten doen. Ik hoop dat dit niet nodig is, maar dan moet er wel snel actie worden ondernomen. De staatssecretaris zei in het laatste debat dat hij met versimpelings- en verbeteringsvoorstellen gaat komen. De noodzaak daartoe is afgelopen week des te meer gebleken.

Mevrouw Jacobi (PvdA): De heer Koopmans gaat er hard tegenaan, maar kan hij een tipje van de sluier oplichten? Kan hij wat concreter worden? Zolang ik in de Kamer zit, worden er al opmerkingen over de Dienst Regelingen gemaakt. We hebben allerlei rapportages van het kabinet gekregen. Daarin staat dat men heel hard bezig om de kwestie goed in te voeren. Mijn beeld is dus dat men het inmiddels bijna voor elkaar heeft, al zijn er nog steeds ergernissen. Ik heb echter het idee dat het veel erger is geweest. Nu roept de heer Koopmans heel hard om een onderzoek. Ik heb dat niet scherp, of is er iets aan de hand wat wij niet weten, maar de coalitie wel?

De heer Koopmans (CDA): Daarover kunnen wij duidelijk zijn. We hebben de kruisjes en de lijntjes gehad. Nu zijn de stippen het probleem. De registratie is ook niet op orde. Ik heb elke dag boeren aan de lijn die tegen me zeggen dat ze grote problemen hebben, omdat ze nog steeds geen centen hebben gekregen. Dat is buitengewoon pijnlijk. Wij hebben inmiddels een brief gekregen. Daarover heb ik een spoeddebat aangevraagd, maar wij bespreken die nu in het kader van het EHS-debat. In de brief staat dat de Dienst Regelingen de uitbetaling van natuursubsidies gaat opschorten. Als klap op de vuurpijl zijn de plannen die de boeren voor natuur hebben ingediend, niet goedgekeurd. Ik weet niet hoe het met mevrouw Jacobi zit, maar zij is waarschijnlijk in haar tuin ook al bezig om de erwtjes in de grond te stoppen. Boeren moeten ook zaaien. Zij willen hun plannen uitvoeren, maar de Dienst Regelingen heeft de zaak niet op orde. Ik vind dat een grote schande. Vorige week bleek ook nog eens dat regelgeving van deze dienst, in strijd met het Europees recht, op een wijze is geformuleerd die mij doet concluderen dat de dienst er niets van begrijpt, Dat alles bij elkaar is voor mij reden om te zeggen wat ik zojuist heb gezegd. De maat is vol.

Voorzitter: Koopmans

De vergadering wordt van 11.12 uur tot 11.20 uur geschorst.

De voorzitter: Dames en heren. Wij gaan weer verder. Ik geef het woord aan de staatssecretaris voor zijn antwoord in eerste termijn.

Staatssecretaris Bleker: Voorzitter. Ik eindig met het onderwerp van de Dienst Regelingen, omdat daarover momenteel nog informatie wordt verzameld. Die komt in de loop van mijn reactie ongetwijfeld binnen.

Ik begin met het gemeenschappelijk landbouwbeleid, ook naar aanleiding van de vraag van de heer Grashoff naar de stand van zaken, gelet op de laatste Landbouwraad. Het is heel kort samen te vatten. De Landbouwraad heeft lang geduurd. Het ging vooral over een onderdeel van de voorgestelde Raadsconclusies die betrekking hadden op de financiële herverdeling, namelijk de passage over het stapsgewijs terugbrengen van de relatie tussen de historische referenties en de betalingen. Aanvankelijk lag er een andere tekst, vervolgens wederom een andere tekst en daarna weer een andere tekst. Toen is er geschorst en werd er meer buiten de vergadering vergaderd dan in de formele vergadering. Dat schijnt gewoonte te zijn. Uiteindelijk bleek dat we er niet in zouden slagen om een tekst te vinden waar alle lidstaten zich in konden vinden. Op dat moment was de optie van Raadsconclusies van de baan. Daar hebben landen heel uiteenlopende motieven voor, maar ik hoef die niet allemaal te vertellen. Malta vindt bijvoorbeeld dat ergens moet komen te staan dat een eiland ook heel bijzonder is. Zo heeft elk land zijn eigen overwegingen, maar uiteindelijk ging het om de pegels. Het was een voorspel voor het grote gevecht over het grote geld.

De voorzitter: Mevrouw Jacobi wil haar eerste van in totaal twee interrupties plaatsen.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Dank voor dit beeld, maar welke positie neemt Nederland op dit moment in? Ik refereer ook aan de vorige ronde. In het AO daarover steunde de staatssecretaris de inbreng van GroenLinks, D66, de PvdA en de ChristenUnie...

Staatssecretaris Bleker: En het CDA…

Mevrouw Jacobi (PvdA): Nee, want het CDA wilde naar een heel hoge basispremie. De staatssecretaris wees erop dat er geld nodig was om te komen tot voldoende duurzaamheid, ook met het oog op de stallen, en voor het financieren van de agrarische sector. Daardoor zette de staatssecretaris niet in op een hoge basispremie, maar veel meer op specifiek te verrichten prestaties, gericht op duurzaamheid en plattelandsontwikkeling. Waarom heeft de staatssecretaris vervolgens in het VAO, waarin een tegengestelde motie werd ingediend over het raamwerk – daarover heeft het CDA gesproken – gezegd dat hij die zag als een ondersteuning van het beleid? Ik vroeg me toen af of ik in het gekkenhuis terecht was gekomen. Ik heb vervolgens aan andere leden gevraagd of zij dit ook zo zagen. Ik wil graag dat de staatssecretaris zich hiervoor vandaag verantwoordt, want de vorige keer was er geen spreektijd meer. Waar staat de staatssecretaris nu? Is hij nu wel of niet voor die heel hoge basispremie, of staat hij nog achter zijn inzet bij de vorige Landbouwraad?

Staatssecretaris Bleker: Ik kan hier direct op antwoorden, maar eigenlijk is het een apart blokje over de basispremie. Ik was nog maar in Europa, bij Malta. Daarover zijn ook vragen gesteld.

De voorzitter: Ik stel voor, dat de staatssecretaris zijn antwoord in blokken geeft.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Maar ik wil graag weten wat Nederland in het debat over die kwestie heeft ingebracht.

Staatssecretaris Bleker: Wij hebben ons best gedaan, ook in informele ontmoetingen, om een formulering daarover te vinden. Het ging om conclusie negen. Die zou ertoe leiden dat zoveel mogelijk landen zich achter de voorstellen van de Voorzitter zouden kunnen scharen. Uiteindelijk hebben wij ingestemd met het compromisvoorstel waarin wordt gesproken over een stapsgewijze beperking van de relatie tussen de historische referenties en de verdeling van de middelen. Dat zagen wij als belangrijke stap, waarmee wij overigens ook een belangrijk land als Polen in de kring van voorstemmers voor de Voorzitterconclusies hebben weten te houden. Landen als het Verenigd Koninkrijk hebben een veel radicalere opstelling gekozen. Daaruit blijkt duidelijk dat men af wil van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Daar hebben wij ons niet in gevoegd. Wij zijn voor een evenwichtige middenkoers met landen als Polen, Duitsland, Frankrijk – Denemarken niet, want dat land was op één punt niet tevreden – België en Italië. Dat is de reden waarom wij voor deze opstelling hebben gekozen in Europees verband. Daarmee bestaat er in ieder geval nog een sterke coalitie van oude lidstaten met een belangrijke nieuwe lidstaat, Polen, zodat we een basis hebben voor verdere onderhandelingen in de toekomst. Dat is de strategische overweging geweest voor onze opstelling ten aanzien van conclusie negen.

De heer Grashof refereerde nog aan mogelijke inconsistenties in de set van Voorzitterconclusies. In zekere zin klopt dit. De Voorzitterconclusies kenmerken zich door een uiterste poging om wat voor ieder land wezenlijk was op de een of andere manier verwoord te krijgen. Aan de kant wordt er dus over generieke betalingen gesproken, maar in de conclusies twaalf en dertien gaat het vooral over duurzaamheid. In een andere conclusie gaat het weer over innovatie. Ik heb ingebracht dat dit iets is dat ook bij het setje hoort, vlak bij conclusie negen over de verdeling van middelen. Ik heb voorts aangegeven dat de plek waarop een doelstelling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt geformuleerd kennelijk niet bepalend is voor het belang ervan. Dat is ook geaccepteerd. Een behoorlijk aantal landen, waaronder Griekenland – dat was voor ons verrassend – kon het pakket echter niet ondersteunen. Een groot deel van deze landen vindt dat er nog te veel een relatie wordt gelegd tussen de historische verdeling van middelen en de verdeling in de toekomst. Dat is de oorzaak.

Ik kom bij de invulling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid vanuit de invalshoek van de Nederlandse regering. De heer Koopmans heeft drie moties verwoord. Dat zijn de piketpalen. In die wei kan de Nederlandse regering opereren. Zij vindt dat een uitermate grazige en weelderige wei, waaruit zij een heel mooi pakket aan goed samengesteld voer kan halen. Wij zijn ontzettend blij met de moties, ook met de motie waarover mevrouw Jacobi enigszins verbaasd is, blijkt nu. Dat is de motie waarin wordt gesproken over een zo hoog mogelijke basispremie, de motie-Snijder-Hazelhoff c.s. Ik heb destijds in de Kamer aangegeven dat ik die zie als ondersteuning van het beleid, in die zin dat met de invulling van datgene wat de motie beoogt in de eerste pijler voldoende ruimte blijft voor toepasbare en effectieve «top-ups». Dat wil zeggen dat de hoogte van de basispremie geen doel op zichzelf is, maar mede wordt begrensd door de mate waarin je met de rest van de middelen effectieve stimuli kunt inbouwen voor zaken als duurzaamheid, dierenwelzijn en innovatie. Op die manier heb ik de motie geduid. Mevrouw Snijder herinnert zich dat. Op die manier heb ik die als ondersteuning van het beleid gezien.

De heer Grashoff (GroenLinks): Ook van mijn kant is er nu enige verbazing. We hebben hierover een heel goed debat gehad, voorafgaand aan het VAO. De staatssecretaris heeft zich toen concreet uitgelaten. Hij ging voor de landbouwer van 2030 en voor vernieuwing. Hij wierp zich op als een voorvechter van vergroening in de gehele eerste pijler en niet alleen het laatste stukje daarvan. De staatssecretaris heeft zich in die termen uitgelaten, ook in de schriftelijke beantwoording van door de commissie gestelde vragen. Ik hoor de heer Koopmans nog tegen mij zeggen dat hij blij was dat ik het VAO had aangevraagd, omdat het niet de goede kant opging. Vervolgens komt er een motie van beide regeringspartijen, met de immer blinde steun van de PVV die hierover geen enkel debat bijwoont, die duidelijk is bedoeld om de staatssecretaris een tik op de vingers te geven, omdat hij te groen is. De staatssecretaris ziet de motie echter als ondersteuning van zijn beleid. In welke bochten wringt hij zich nu eigenlijk? Dat wil ik wel eens weten.

Staatssecretaris Bleker: Ik wring me nu nog niet in allerlei bochten, maar er komt een moment, namelijk bij de precieze invulling van het deel basispremie en de prestatietoelagen, de precieze verdeling, dat het passen en meten wordt, misschien wel voor iedereen. Ik wijs overigens nog op een andere motie, de motie-Van Veldhoven/Koopmans, waarin met nadruk wordt gepleit voor ruimte voor vergroening in de eerste pijler. Ook die motie zie ik als ondersteuning van het beleid. De Kamer is in die zin evenzeer een verdeelde ziel als wat de regering nu wordt verweten. Ik zeg er alleen dit bij, ook gelet op de motie-Snijder-Hazelhoff c.s. en de basispremie. Wij kunnen niet werken met een basispremie die tot gevolg heeft dat de Europese middelen die wij ook in de eerste pijler willen inzetten voor gerichte stimulering van innovatie, duurzaamheid en groen, niet meer effectief kunnen zijn, omdat ze een te beperkte omvang hebben. Dan hebben wij een basispremie die haar doel voorbijschiet.

De heer Dijkgraaf (SGP): Daar ben ik het mee eens. Dat is een goede samenvatting van het debat. Het is een mooi Nederlands compromis, maar eigenlijk ook weer niet, omdat we allemaal het belang zien van innovatie en basispremie. In de bijdrage van de staatssecretaris in de Eerste Kamer, maar ook in het verslag van de Landbouwraad zie ik innovatie en duurzaamheid wel terugkomen, maar de discussie over de basispremie niet. Het evenwicht daartussen wil ik ook terugzien in de bijdrage van de staatssecretaris. Vandaar mijn stellige vragen over de inzet van de staatssecretaris.

Staatssecretaris Bleker: Ik weet dat je in Europa maar ook hier in Nederland minder voor de basispremie hoeft te knokken dan voor de doelgerichte betalingen met betrekking tot duurzaamheid, innovatie en vergroening. Die zaken moeten wij meer bevechten, misschien ook in en met de Kamer, maar ook in Europa, dan de basispremie. Sommige landen gaan namelijk gewoon voor een flat rate. Ik moet dit dus met regelmaat beklemtonen. Dat moet ik blijven doen. Als wij dit gevecht niet goed voeren, als wij geen goed resultaat behalen wat betreft een fatsoenlijke basispremie, dan voorzie ik dat dit de laatste periode van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is. Dat is de reden dat ik dit vasthoudend blijf beklemtonen.

De heer Dijkgraaf (SGP): Ik ben dat met de staatssecretaris eens. Ik deel zijn vrees, maar ik zou het toch prettig vinden als niet de indruk ontstaat dat Nederland voor 100% is gekoppeld aan innovatie en dat soort zaken. Ik haal dat echter wel uit de berichtgeving. Kijkend naar de inzet van de staatssecretaris in de Kamer constateer ik een mooi evenwicht, maar ik zou het heel prettig vinden als dat ook naar voren komt in zijn uitingen naar buiten. Het moet in ieder geval helder worden dat dit onverlet laat dat er een stevige basispremie moet komen.

Staatssecretaris Bleker: In de verhouding die ik zojuist heb aangegeven. Als de basispremie zo stevig wordt dat de prestatietoelagen via de eerste pijler of de «top-ups» of hoe ze ook worden genoemd, niet effectief zijn, omdat ze qua bedrag niet de moeite waard zijn voor de ondernemer, dan gooien wij het kind met het badwater weg. Dan zijn we levensgevaarlijk bezig. Daar wil ik op wijzen. Er moet sprake zijn van een voldoende financiële prikkel voor de ondernemer om extra prestaties qua duurzaamheid en ecologie te leveren. Hij en zij maken ook een rekensom op.

De heer Dijkgraaf (SGP): Juist om degenen mee te nemen die pleiten voor een basispremie van 100% is het goed om dit te benadrukken. Het moet namelijk niet diametraal de andere kant op gaan.

Staatssecretaris Bleker: Dat is ook een kant van de medaille. Dat ben ik met de heer Dijkgraaf eens.

De heer Grashoff (GroenLinks): Ik heb zojuist geen gelegenheid gekregen voor een vervolgvraag op mijn eerste interruptie. Die vervolgvraag stel ik dus nu. De staatssecretaris zegt dat hij vasthoudend is op die vergroening, maar ik vraag mij dat af, want ondertussen is hij een heel stuk van de ruimte die hij had geclaimd aan het inleveren in de richting van zijn eigen fractie en die van de VVD en de PVV. Was de staatssecretaris dus maar zo vasthoudend. Ik kan de motie waarin om een zo hoog mogelijke basispremie wordt gevraagd niet anders interpreteren dan dat een basispremie van 95% beter is dan een basispremie van 90%. Wil de staatssecretaris daar nog eens klip en klaar op ingaan?

Staatssecretaris Bleker: Ik kan niet meer klip en klaar zijn dan ik was. Dat was het.

De heer Grashoff (GroenLinks): Dat vind ik een ontwijkend en erg onbevredigend antwoord. Ik ben beter gewend van deze staatssecretaris.

Staatssecretaris Bleker: De heer Grashoff is ook niet van mij gewend dat ik dingen herhaal. Ik zal het nu nog een keer doen bij wijze van uitzondering, al bevalt mij dat eigenlijk niet.

Er liggen drie moties. Er ligt een motie die ik ook in boerenzalen heb vermeld als misschien wel een historische motie. Dat is de motie-Van Veldhoven/Koopmans, een motie van een oppositie- en een coalitiepartij, waarin de regering wordt opgeroepen, de vergroening in de eerste pijler en de prestaties op het punt van ecologie onderdeel te laten uitmaken van de doelgerichte betalingen. Volgens mij is het voor het eerst in de geschiedenis van het Nederlandse parlement dat zo’n Kamerbrede motie over het Europese landbouwbeleid is geformuleerd. Ik zie die als een geweldige steun in de rug. Daar gaan wij mee verder. Er ligt ook een motie waarin de regering wordt opgeroepen te komen tot een zo hoog mogelijke basispremie, maar daarin wordt tevens gesproken over het geven van ruimte aan vergroening, verduurzaming en de inzet van «top-ups». Ik heb die motie geduid in de zin van een basispremie die zo hoog kan zijn, als het maar mogelijk blijft, de doelgerichte betalingen voor innovatie, groen en dergelijke effectief te laten zijn. Als slechts een zeer beperkt percentage van de directe betalingen in dit deel zit, in de doelgerichtheid voor ecologie enzovoorts, dan gaat het niet werken. Dan doet de boer daar geen moeite voor. Die wil dat administratieve gedoe niet eens als het een centenkraam is. Dat is het criterium. Het moet doelgericht en effectief kunnen zijn waar het gaat om groen, duurzaamheid enzovoorts. In dat pakket moet je het evenwicht zien te vinden. Dat is een zoektocht, maar denk niet dat wij daar nu al klaar mee zijn. Die zoektocht vindt overigens meer in Nederland plaats dan bij de buren, want die gaan liever naar de flat rate. Nederland moet dus in Europa ruimte creëren, in de eerste pijler, om dit te doen. Wij doen dat vooral met de Denen, maar ook met de Polen. Uiteraard moet er rekening worden gehouden met het level playing field als algemene randvoorwaarde. Wij redeneren vanuit die constructie. Wij moeten dit nu niet tot het laatste dubbeltje willen uitdiscussiëren, terwijl wij de vraag of we dit mogen uitdiscussiëren nog beantwoord moeten hebben in het nieuwe Europese systeem waarvoor wij nu moeten knokken.

Er is ook gesproken over die vervelende stof. Als die stof in Europa wordt toegelaten, dan wil dat nog niet zeggen dat wij die hier ook toelaten. Wij kunnen dat gewoon weigeren, zonder dat dit ernstige gevolgen voor de Nederlandse sector heeft. Ik heb ook geen enkel verzoek van de Nederlandse sector gehad om de stof hier te laten. Het gaat om carbendazim.

De voorzitter: De heer Grashoff met zijn tweede interruptie.

De heer Grashoff (GroenLinks): Ik besteed die aan carbendazim. We hebben een flink debat gehad over de gewasbeschermingsmiddelenwet. Die is gebaseerd op een Europese richtlijn, die uitgaat van een soort zonering binnen Europa. De essentie ervan was dat, als een stof eenmaal is toegelaten binnen een zone, die ook in alle landen moet zijn toegelaten. Ik begrijp het nu niet meer.

Staatssecretaris Bleker: Dit is het oude regime.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Wat kunnen de milieuconsequenties zijn als het spul wel in de rest van Europa wordt gebruikt? Is Nederland dan ook het afvoerputje?

Staatssecretaris Bleker: Wij kunnen de toelating van het middel tegenhouden. Er is nu sprake van een verlenging voor een beperkte periode, maar daarna is het einde oefening.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Maar hoe staat het met de milieuconsequenties? Het is hier verboden, maar wat als het spul in de andere lidstaten wel op de markt is? De staatssecretaris weet hoe dat gaat.

Staatssecretaris Bleker: Ik weet hoe het gaat, maar fatsoenlijke agrariërs halen geen verkeerd spul bij de buren. Dat is het verhaal.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Ik heb hierover een aantal vragen gesteld dat nog niet is beantwoord.

De voorzitter: Ik geef de staatssecretaris in overweging om de verdere vragen over deze problematiek schriftelijk te beantwoorden.

Staatssecretaris Bleker: Dat doe ik. Ik zal er ook nog met collega Atsma over spreken.

Ik ga nu systematisch de vragen langs.

Ik ben al ingegaan op de vraag waarom er sprake is van Voorzitterconclusies en niet van Raadsconclusies. Ik heb ook gesproken over de discussie over het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Dan kom ik bij Voorzitterconclusie 22. Die heeft een relatie met de mededingingsmotie. Mededinging is een hot item, ook in Brussel. Conclusie 22 is heel erg open geformuleerd. Het is een soort uitnodiging aan de Commissie om te onderzoeken. Dat is voor ons reden geweest om er in dit stadium – we hebben het gehad over Voorzitterconclusies of potentiële Raadsconclusies – mee akkoord te gaan. Nogmaals, we zijn met 28 landen. Voorzitterconclusies, of Raadsconclusies, zijn dan soms niet geformuleerd op een manier zoals je het zelf in een motie zou formuleren. Wij zijn uiteraard in staat om een heleboel moties te behandelen, maar je moet ook een beetje respect hebben voor het type formulering. Daarom zijn wij hiermee akkoord gegaan. Er gaat nog een uitgebreide brief naar de Kamer over mededinging. Ik heb die gisteren uitgebreid van commentaar voorzien. De Kamer krijgt de brief begin volgende week.

Er is ook gevraagd of de historische referenties worden afgeschaft. Ik kijk even naar hoe daarover is gesproken. De gekozen formulering houdt in dat de relatie in deze GLB-periode stapsgewijs wordt beperkt. Ik vind dat voor deze periode een toereikende tegemoetkoming moet worden gedaan in de richting van de nieuwe lidstaten. Er staat niet dat de referenties in deze periode worden teruggebracht naar nul. Ze zullen worden beperkt. Op die manier is het onderhandelingsspel ook meteen geduid. Mijn Poolse collega, die tijdens de Landbouwraad in het Poolse parlement een motie van afkeuring boven zijn hoofd had hangen, was heel blij met de gekozen formulering. Hij kon voor het eerst in de geschiedenis melden dat de relatie met de historische referenties stapsgewijs zou worden beperkt. Mijn Franse en Duitse collega’s waren blij dat zij in hun parlementen konden meedelen dat er geen sprake was van het beëindigen van de relatie tussen historische referenties.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik heb waardering voor de inzet van de staatssecretaris. Ik proef dat hij er het beste voor Nederland uit wil halen en dat hij zo goed mogelijk wil aanhaken bij de andere landen. Is er ook gesproken over het realiseren van een soepele overgang, een zachte landing? Wordt er ook bekeken welke ruimte er voor de nationale lidstaten is om dat passend te kunnen invullen?

Staatssecretaris Bleker: De discussie in de Landbouwraad ging vooral over de verdeling van het totale Europese budget over de lidstaten. Daarnaast spelen de herverdelingseffecten op microniveau, op ondernemersniveau, maar zo ver zijn wij nog lang niet. We zijn ook nog niet in gesprek over een zachte landing.

Er is gevraagd naar de verdere voortgang. De Commissie stelt nu wetgevingsvoorstellen op, maar dat wordt wat later dan aanvankelijk was gepland. We houden er rekening mee dat er tijdens het Deense voorzitterschap, het eerste halfjaar van 2012, spijkers met koppen worden geslagen. De echte onderhandelingen beginnen dus pas na oktober. We hebben er lang en indringend met elkaar over gesproken. De piketpalen vanuit Nederland zijn inmiddels geslagen. Het werk moet nu grotendeels in Brussel en bilateraal in contacten tussen de regering en Brussel worden gedaan. Wij gaan verder op de koers zoals die is uitgestippeld, aan de hand van de piketpalen, eerdere brieven en de uitspraken van de Kamer.

Mevrouw Ouwehand sprak over de motie-Dikkers. In de Landbouwraad van april staat het effect van het nieuwe gemeenschappelijke landbouwbeleid op ontwikkelingslanden geagendeerd. De Commissie zorgt voor een soort impact assesment bij de wetgevingsvoorstellen. In de brief van 8 maart heb ik een eerste schets gegeven van de problematiek.

Dan de actieve landbouwer. Daar is de vooral Eurocommissaris Cioloş heel actief mee bezig en terecht, ook vanwege de maatschappelijke acceptatie van de grote sommen geld die in de agrarische sector omgaan. Schiphol is een mooi voorbeeld. Daarmee heeft men geen agrarische bedoeling en er is geen sprake van agrarisch gebruik, maar het is wel grond. De vraag is dus of daar geld naar toe moet. Daar is overigens al eerder een streep door gezet. Het gaat eigenlijk om de vraag of er actief agrarisch gebruik van grond wordt gemaakt. Daar gaat het om. Wat ons betreft hoef je minder te kijken naar de rechtspersoon, de persoon of de onderneming. Je moet kijken of er actief agrarisch gebruik van de grond wordt gemaakt waarop de toelagen betrekking hebben. Niet de grond an sich is een grondslag voor een toelage, maar een actief agrarisch gebruik. De Commissie komt daarover ongetwijfeld met nadere definities. Wij steunen de Commissie in het algemeen bij het via scherpe definities tegengaan van onbedoeld en excessief gebruik van gemeenschappelijk landbouwbeleid. Je zou zeggen dat je daarvoor de steun van iedereen hebt, maar dat is niet zo. In sommige landen is de situatie soms anders. Daardoor hebben zij niet de problemen die wij wel hebben.

Ik kom bij de vereenvoudiging. Dat was een mooi succes. Nederland is samen met Denemarken aanvoerder van het vereenvoudigingdossier. De Kamer heeft het stuk ontvangen, met een bijbehorende brief. Daar staan zeven, acht principes in. Ik kan ze herhalen, maar ze staan keurig opgesomd in de stukken. Het zit ook bij het verslag van de vorige Landbouwraad.

Dan de aanpassing van de vetcorrectie. Ik heb de afgelopen dagen overigens ook een vetcorrectie toegepast, want ik had vier dagen buikgriep. Dan gaat het heel snel met de vetcorrectie. Het gaat om de melkquota. Deze optie wordt momenteel bekeken. We doen elke keer weer dezelfde poging in de Landbouwraad. Of Denemarken begint, of Nederland begint, of Luxemburg doet dat. Het antwoord is elke keer echter ook hetzelfde. Als de Commissaris dat niet doet, dan doet een ander land het wel. De laatste keer was het Oostenrijk dat aangaf dat, als daaraan wordt begonnen, de hele boel opnieuw moet worden bekeken en dat men dan ook naar andere zaken wil kijken. Dat willen wij ook weer niet. Ik zie hier alleen maar perspectief in als de kwestie ergens in een rimpel bij andere grote onderhandelingen wordt opgelost, maar niet als issue an sich in de Landbouwraad. Daar moeten wij heel nuchter in zijn. Je kunt met een vuist op tafel slaan, je kunt met een Kamerbrede motie komen, ondertekend door iedereen, maar dan nog is dit het verhaal. Dat is de situatie van dit moment.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Hoe lastig ook, ik leg me niet graag neer bij de quotumdiscussie. Daarom doe ik de suggestie van de vetcorrectie, want dit hoeft niet zo zwaar te worden bevochten. Er is geen wijziging van een Raadsverordening voor nodig. Er is ook geen unanimiteit nodig. Oostenrijk kan blijven pruttelen, maar langs deze weg kunnen wij toch iets meer ruimte geven aan de Nederlandse boeren.

Staatssecretaris Bleker: Dat wordt al bekeken, maar ook op dit punt geldt dat de Commissie met een voorstel moet komen. Daar loopt het tot nu toe op vast. De verantwoordelijke Commissaris luistert het allemaal aan maar doet er niets mee. Mijn idee is dat een oplossing langs een andere lijn moet lopen. Dat moet dan een handig middel zijn om een deal te sluiten. Ik weet echter niet of het zo ver komt.

Mevrouw Ouwehand stelt dat er geen verantwoording wordt afgelegd over GLB-uitgaven. Dat doen wij echter wel. Wij hebben in onze nationale verklaring de GLB-uitgaven verantwoord. Is er dan nimmer sprake van correcties? Die worden soms ons land opgelegd en soms aan andere landen, in nog veel hogere mate. Ik ben nu klaar met alles wat met het GLB van doen had.

Mijn volgende punt is dat van local farming, direct sales en producten van de bergboeren en onze eigen boeren. Ons standpunt daarover is vrij overzichtelijk. Vrijwilligheid is oké, maar verplichting vanuit de Europese Unie is helemaal niet oké. Dat leidt namelijk tot veel administratief gedoe. De schaduwzijden zijn ook pregnant benoemd door de heer Koopmans. Wij moeten zo eerlijk zijn om te onderkennen dat het niet ondenkbaar is dat ze gebruikt worden, niet om Nederlanders aan de bergboerenmelk uit Oostenrijk te krijgen maar om de Oostenrijkers van de Friesland Campina af te houden. Dat is niet de bedoeling van Europese samenwerking op het terrein van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Ik dank de staatssecretaris voor zijn eerste reactie. Wij hebben een motie hierover ingediend. Gelet op de richtlijnen en om onder die nepproductielijnen vandaan te komen, vereist dit sturing. Wij zitten helemaal niet te wachten op veel meer verplichtingen en bureaucratie. Daarop zit niemand te wachten. Die regioproductenontwikkeling is een interessante sector en markt die wat stimulering en steun nodig hebben, juist om van die neplijnen weg te komen. Ik heb daarop nog geen reactie gehad.

Staatssecretaris Bleker: Die mening deel ik helemaal, maar u hebt daarop wel een reactie gekregen. U hebt een brief gekregen over hoe wij dat zien. Ik weet dat zeker.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Ik vraag naar de stand van zaken in relatie tot die motie. Hoe gaan wij hierop door?

Staatssecretaris Bleker: Wij hebben in een brief aangegeven op welke wijze wij die motie uitvoeren.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Ja, en mijn vraag is: hoe staat het daarmee?

Staatssecretaris Bleker: Daarop antwoord ik schriftelijk, want dat heb ik niet zo paraat.

In reactie op de vragen van mevrouw Wiegman zeg ik dat Hongarije naar compromissen zoekt. Dat is op zich positief. Het voorstel van Hongarije bevat voorbeelden van gronden voor het beperken en verbieden van de nationale teelt van GGO's. Zulke voorbeelden kunnen lidstaten helpen om desgewenst nationale maatregelen te nemen, om de teelt van GGO's te beperken. Voor Nederland is het cruciaal om duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of nationale maatregelen passen binnen internationale afspraken. Dat is voor Nederland essentieel. Dat is van belang voor de juridische houdbaarheid van zulke maatregelen. Het voorstel van de collega uit Hongarije biedt daartoe op dit moment nog onvoldoende inzicht en zekerheid. Wij blijven dat echter met belangstelling volgen en wij zullen u daarover informeren. Mevrouw Wiegman vraagt hoe het voorstel is ontvangen bij andere lidstaten. Dat is verdeeld ontvangen. Een aantal lidstaten vindt dat met het voorstel de verkeerde richting op wordt gegaan. Een aantal andere lidstaten kan zich vinden in het voorstel. De uitkomst van de behandeling is op dit moment moeilijk te voorspellen. Wij behoren niet tot de categorie van «bij voorbaat van tafel vegen». Wij willen daar nog eens goed samen verder naar kijken.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik ben vast door mijn interrupties heen, maar ik krijg niet echt antwoord op mijn vraag.

De voorzitter: Dat probleem delen wij. Als iedereen de gelegenheid krijgt om toch nog een vraag te stellen, wordt het 15.00 uur. Dat doen wij dus niet.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Dan maak ik een punt van orde. Komt er een tweede termijn?

De voorzitter: Ja. Wij voeren het tempo op, zodat wij een tweede termijn kunnen houden.

Staatssecretaris Bleker: Ik ben bijna klaar. Alleen nog het onderwerp van de visserij en de Dienst Regelingen.

Op het onderzoek calamiteit voedselvoorziening, een vraag van mevrouw Ouwehand, komt een separate reactie.

Wij spreken de Commissie herhaaldelijk aan op het kooiverbod: de datum van 1-1-2012 handhaven, en scherp ook. In mei komt er een brief over onze inzet op het gebied van het Europese dierenwelzijnsbeleid.

Op het punt van de visserij is een brief in aantocht, een dezer dagen, over de discards, het overleg dat gaande is en het overleg dat voortgezet wordt. Dat kan uiterlijk begin volgende week worden verwacht.

Collega Verburg heeft eerder de inzet voor het nieuwe visserijbeleid geformuleerd. Dat is op zich een actueel en houdbaar stuk. Op basis daarvan opereren wij. Ik zie op dit moment geen noodzaak om met een nieuwe nota te komen. Daarbij komt dat er in januari een brief naar de Kamer is gegaan over het visserijbeleid. Dat was op een aantal punten een actualisatie van de nota van mevrouw Verburg. Ik zie op dit moment geen noodzaak voor een nieuwe nota.

Ik overleg met mijn Franse collega en zal mij goed laten informeren over hoe er precies wordt omgegaan door de Franse autoriteiten met de vissers in de havens waar de Franse vissers staken. Ik zal mij daarover volgende week met de Franse collega onderhouden.

De heer Dijkgraaf (SGP): Er wordt nu al gedreigd met blokkades voor vanavond. Ik vind het eigenlijk wel een punt, als je die stapeling van incidenten bij elkaar optelt, om vaart te maken. Misschien zou het goed zijn als Nederland een vuist maakt in de richting van Frankrijk en zegt: jongens, waar zijn wij nu mee bezig? Het lijkt namelijk uit de hand te lopen.

Staatssecretaris Bleker: Ik vind de taal van de SGP-fractie wat rebels. Ik wil eerst precies weten wat er aan de hand is. Als de Franse autoriteiten zich keurig aan de regels houden, is er niets aan de hand. Als er dingen niet kloppen of er onvoldoende bescherming wordt geboden, zullen wij dat melden. Ik wil echter eerst de feiten op een rijtje hebben.

De heer Dijkgraaf (SGP): Wij zijn natuurlijk ook voor zorgvuldigheid. Gisteren zijn door de heer Slob en anderen hierover al vragen gesteld.

Staatssecretaris Bleker: U kunt ervan op aan dat dit alle aandacht heeft. Ik heb aangegeven dat ik het laat inventariseren. Ik heb volgende week in elk geval contact met mijn Franse collega's. Als het eerder nodig is, gaat dat eerder gebeuren.

De heer Dijkgraaf (SGP): Ik zou het zeer op prijs stellen als u vanavond nog het signaal geeft aan Frankrijk dat het niet de bedoeling is dat havens op slot gaan. Die vissers zitten op zee met een acuut probleem. Zij worden geblokkeerd. Zij zitten dag in, dag uit met enorme onzekerheid. Ik vind niet dat wij die kunnen laten voortduren.

Staatssecretaris Bleker: Als de problemen zo ernstig zijn als u formuleert, nemen wij daarover contact op met onze Franse collega's, zo spoedig als nodig is.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): In relatie tot de Franse autoriteiten zie ik graag dat de staatssecretaris ingaat op wat de SGP-fractie beweert, namelijk dat de Franse autoriteiten de hulpactie hebben gehinderd. Ik kan mij bijna niet voorstellen dat dat waar is. Dat zou namelijk een enorme schending van alle internationale afspraken zijn. In dat geval moet Frankrijk gewoon voor het Hof gedaagd worden.

Staatssecretaris Bleker: Dat behoort tot de categorie: inventarisatie van wat er precies aan de hand is. Ik ga niet op beweringen van deze of gene in. Ik wil precies weten wat er aan de hand is voordat ik wie dan ook aanspreek.

Ik kom te spreken over het punt van mevrouw Jacobi, de visserij in Noordwest-Afrikaanse wateren waarbij er spanningen kunnen zijn met de belangen van de lokale visserij en de lokale bevolking. De vorige keer is een mandaat vastgesteld voor overleg vanuit de EU met Mauritanië. Daarin zitten wat ons betreft de goede punten. Zo moet duurzame visserij lokaal voldoende gewaarborgd zijn. Wij moeten afwachten waartoe dat leidt. Dat zal ook op enig moment met Marokko moeten gebeuren. Dan komt er ook weer een mandaat vanuit de raad richting de Europese Commissie. Op een goed moment zal de Kamer daarover geïnformeerd worden en daarover kunnen spreken. De inzet tot nu toe waarborgt de punten die wij belangrijk vinden, waaronder de toekomst van de lokale bevolking en de lokale visserij en de visserijsector aldaar. Ik moet toegeven dat het een kwetsbaar gebied is en een dun lijntje is.

Ik kom te spreken over de Dienst Regelingen. Over deze kwestie zijn ook schriftelijke vragen gesteld. Allereerst het punt van de mededeling in een folder of op een website van de Dienst Regelingen waarbij verwezen wordt naar de sanctie bij het bewust foutief doen van opgaven. Is dat zomaar een mededeling of een mededeling met een wettelijke grondslag? Men kan zeggen «wie verzint dit zomaar?», maar dit is niet zomaar verzonnen. Dit is een bestaande regeling en een bestaande sanctie in artikel 60 van verordening EG-1122/2009. Daar is melding van gemaakt. Iedereen kan daaruit opmaken dat dit niet mis is. Het is ook een heel zware sanctie. Ik heb gevraagd of dat recent pontificaal op de website is geplaatst. Ik ben het namelijk eens met de leden dat de toon van een mededeling ook bepalend is, zeker voor een Dienst Regelingen die iets uit te leggen heeft en waar verbeterpunten te maken zijn. Na een inventarisatie blijkt dat het niet op de homepage, bij nieuws of bij de meest gestelde vragen is geformuleerd. Het staat in het kader van een toelichtingboekje bij de gecombineerde opgaven, een pdf, op pagina 16. Er zijn ook voorbeelden genoemd, zoals een rekenvoorbeeld van een stuk grond van 40 ha waarin de paardenbak en de camping zijn meegerekend, of een crossbaan. Dat moet men gewoon niet doen. Die voorbeelden zijn genoemd. Dat is de situatie. Als het recent met enige bombarie op de homepage of op een andere manier door de Dienst Regelingen aan het volk was gemeld, had ik gezegd: dat was minder passend in deze situatie. Zijn de regeling en sanctie juridisch gefundeerd? Het antwoord daarop is ja. Zijn die oud of nieuw? Die bestaan al vanaf 2009. Was al eerder bekend dat die sanctie bestond? Uit de informatie die mij nu toekomt, blijkt dat het antwoord daarop ja luidt. Nogmaals: mocht het zo zijn dat ik niet de meest actuele informatie heb en dat dit recent, om wat voor reden dan ook, pontificaal naar buiten is gebracht, dan vind ik dit een onjuiste wijze van communiceren over zo'n onderwerp in dit tijdsbestek. Ik ben daarvoor dan ook verantwoordelijk.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): De staatssecretaris heeft gezegd dat hij op een van mijn vragen schriftelijk ingaat. Hij had het toen over de kwaliteit van voedsel. Bedoelt hij daarmee mijn vragen over de aangenomen motie over eiwit? Ik zie dat dat het geval is. Ik krijg daarop een schriftelijke reactie.

De voorzitter: Mijn vraag ging over de brief die meeondertekend is door de minister-president over Mercosur.

Staatssecretaris Bleker: Ik kan daarover heel kort zijn. In deze commissie en in deze Kamer is over Mercosur gezegd dat wij op zich niet tegen de onderhandelingen met de douane-unie zijn om te komen tot een vrij handelsverdrag. Het is echter niet de bedoeling dat de offensieve en defensieve landbouwbelangen het kind van de rekening worden. Dat is in de brief nadrukkelijk geformuleerd. De heer Rutte is zich daarvan volledig van bewust. Zo heb ik ook geopereerd in de Landbouwraad. Wij hebben daarvoor veel steun gekregen van diverse andere lidstaten.

De voorzitter: In de aangenomen motie staat dat er geen sprake van kan zijn dat er een akkoord komt indien daarin niet de gevolgen voor de Europese landbouw zijn opgenomen. Dat vond ik niet helemaal terug in de brief van de regeringsleiders.

Staatssecretaris Bleker: Dat kan zo zijn, maar in het verslag van de Landbouwraad staat ook dat de heer Cioloş heeft beklemtoond dat een bieding van de Europese Unie richting deze handelspartner, voor zover het de landbouwparagraaf betreft, niet eerder uitgaat dan dat de lidstaten daarover zijn geconsulteerd. Wij zitten dus zelf mede aan de knoppen.

De voorzitter: Mijn opmerking betreft de brief die meeondertekend is door de minister-president. Dat is mijn punt. Ik verzoek u gewoon om even die motie bij hem neer te leggen zodat hij bij vervolgbrieven weet wat de positie van de Kamer is op dit punt. Die mening wordt overigens door u gedeeld.

Staatssecretaris Bleker: Ik heb het idee dat de brief van de regeringsleiders een wat algemenere strekking heeft.

De voorzitter: Ik vind dat die wat preciezer moet zijn.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Het gaat lang duren voordat wij zover zijn dat het Deens voorzitterschap spijkers met koppen gaat slaan. Ik zou het prettig vinden als de regering de Kamer op de hoogte zou houden van eventuele bijzonderheden, ook in die bilaterale contacten. Ik roep de Nederlandse regering ertoe op om die bilaterale contacten volop te gebruiken om met allerlei eigen voorstellen en ideeën te komen. De staatssecretaris verwijst vandaag nog iets te vaak naar de Commissie in de zin van «het initiatief daartoe ligt bij de Commissie». Alleen al op het punt van «een actieve agrariër» kan de staatssecretaris een keurige definitie formuleren. Ik zou zeggen: lever die aan bij de Europese Commissie, ga daarvoor lobbyen en houd de Kamer op de hoogte.

Hetzelfde geldt voor de vetcorrectie. Ik geloof vast dat er deals te maken zijn met andere landen die andere problemen hebben, bijvoorbeeld in de bestrijding van armoede op het platteland.

Ik zie graag het Hongaarse voorstel tegemoet, vooral omdat de Kamer zorgen en twijfels heeft geuit over de juridische houdbaarheid van uitsluitinggronden om teelt van GGO's tegen te gaan.

De heer Grashoff (GroenLinks): Voorzitter. Ik maak mij zorgen over de Nederlandse inzet bij het GLB. Van een voorzichtig progressieve koers gericht op vergroening verandert Nederland via een heel ruime bocht in conservatieve hekkensluiter, aansluitend bij het rijtje landen dat vooral uitgaat van: blijf zitten waar je zit, verroer je niet en probeer te houden wat je hebt. Dit gebeurt niet eens zozeer onder aanvoering van de staatssecretaris zelf, die met veel creatief taalgebruik probeert om de beide kanten aan elkaar te houden, maar door de inzet van de regeringspartijen CDA en VVD. Ik vind dit onvoorstelbaar. Naar mijn mening zou Nederland nooit in die hoek terecht moeten komen. Die vergroening en verduurzaming zijn algemene belangen. Wij weten dat het huidige landbouwstelsel niet op deze manier kan doorgaan. Met alle nuances doe ik een appel op het Christendemocratisch Appel om nog eens goed bij zichzelf te rade te gaan over wat eigenlijk de koers zou moeten zijn. Ik doe een beroep op de VVD om nog eens goed na te denken over hoe aan de ene kant de sierlijke draai te maken was van halvering van het landbouwbudget naar verdediging van het volledige landbouwbudget en aan de andere kant te stellen is dat er niets aan veranderd moet worden; dat is eigenlijk een puur conservatieve inzet. Ik wil dat graag gezegd hebben in tweede termijn.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. Ik zal niet zo zwart-wit reageren maar ingaan op wat de staatssecretaris zei over de Dienst Regelingen. De staatssecretaris geeft goed aan dat het een bestaande sanctie is. Ik kan daar nog inkomen. Die sanctie bestaat vanaf 2009. Het gaat evenwel om de toon en de setting waarin wij die sanctie moeten plaatsen. De staatssecretaris zegt dit ook terecht. Veel agrariërs weten nog niet of zij over 2010 de juiste perceelregistratie hebben opgegeven. Zij moeten daarop voortborduren in 2011, wat tot veel onzekerheid leidt. Er ontstaat gewoon heel veel onrust. De setting van de sanctie is dat voor 2012, vanaf 1 april tot 15 mei 2011, de zaakjes moeten zijn opgegeven. Het is dan logisch dat er tumult en onrust ontstaan. Boeren weten niet op basis waarvan zij de juiste gegevens moeten aanleveren. De staatssecretaris moet dit in die context plaatsen. Ik vraag hem nogmaals om aan te geven wat de stand van zaken van die perceelregistratie is. Hoe staat het met de uitbetaling? Dat is wenselijk voor de sector.

De heer Dijkgraaf (SGP): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn toezegging over de basispremie en de vissers. Ik heb de zaak van met name die vissers stevig neergezet. Ik krijg sterk het gevoel dat wij anders in een situatie belanden waarin het uit de hand loopt. De toezegging van de staatssecretaris is evenwel duidelijk: hij heeft daarvoor aandacht.

In artikel 60 van de verordening, die inderdaad al langer bestaat, is het allemaal veel voorzichtiger geformuleerd dan nu naar buiten is gekomen. Zo wordt er pas opgetreden als er meer dan een half procent verschil is of 1 ha, zonder boete. De boetebepaling treedt pas in werking als het verschil tussen wat is opgegeven en geconstateerd groter is dan 20%. Ik vraag de staatssecretaris of dit voldoende aanleiding is om hier nog eens goed naar te kijken en erop terug te komen in relatie tot de huidige signalen ten opzichte van de bestaande verordening.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Misschien komt het omdat wij van de Partij van de Dieren zijn, maar de apen die de hele tijd uit mouwen komen, hebben wij al langer zien aankomen. Op het punt van het gemeenschappelijk landbouwbeleid hebben wij bijvoorbeeld nooit geloofd dat dit kabinet, of het vorige kabinet, zou inzetten op een daadwerkelijke hervorming. Nu blijkt dat dit inderdaad niet gebeurt.

Een andere aap uit de mouw betreft de herkomstetikettering. Ook dat zagen wij al aankomen. Dat heeft vooral te maken met de exportbelangen. Het is prima als het kabinet daarvoor kiest, maar dan neem ik wel aan dat het vanaf nu ophoudt met de verantwoordelijkheid voor de broodnodige verduurzaming bij de consument neer te leggen. Die krijgt geen handvatten aangereikt en kan dus niet goed geïnformeerd keuzes maken. Het zou mooi zijn als in het totaalbeeld komt dat de consument daaraan niets tot weinig kan doen en er dus een andere partij moet zijn die de verantwoordelijkheid neemt voor visserij.

Ik heb er toch behoefte aan om, voordat de wetgevingsvoorstellen er komen, indringend te spreken over het gemeenschappelijk visserijbeleid, vooral omdat de Eurocommissaris een prima vrouw is met goede voorstellen. Ik zie graag dat staatssecretaris Bleker haar volop steunt. Dat wordt mij niet helemaal duidelijk uit de inzet die er nog ligt van mevrouw Verburg.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter. Ik sluit even aan bij dat gemeenschappelijk visserijbeleid. Wij hebben het als prioritaire wetgeving geoormerkt in de Kamer. Ik stel voor dat wij hierover alvast een schriftelijke ronde houden zodat over de inbreng van Nederland goed gedebatteerd is voordat die naar de EU gaat. Ik hoor daarop graag een reactie.

Ik ben blij met de schriftelijke antwoorden over de oorsprongsetikettering voor streekproducten en regioproducten en op de vragen over de gewasbeschermingsmiddelen. Wij gaan die lozen en ik hoor graag welke alternatieven er daarvoor komen.

De staatssecretaris zei al dat wat wij met Mauritanië hebben, flinterdun is. Het gaat om een lange kust van 1 400 km; Senegal en Gambia zijn ook belangrijke visserijlanden. Ik zie graag dat in Europees verband de noodzaak van een en ander wordt aangezwengeld en dat in de wandelgangen het bewustzijn wordt versterkt. Er moeten overeenkomsten worden gesloten die de mensen echt helpen. Ik vraag dus om meer actie en inzet.

Voorzitter: Snijder-Hazelhoff

De heer Koopmans (CDA): Ik breng zelf nog drie punten naar voren. De staatssecretaris heeft eerder al een brief aangekondigd over verbetering van en versoepeling in het proces bij de Dienst Regelingen. Het debat daarover is een paar weken geleden gevoerd en die brief zou binnen vijf weken komen. Ik verzoek de staatssecretaris om nog uitgebreider dan hij toen al toezegde in te gaan op de kwaliteit van de dienstverlening. Ik ga mezelf in de komende dagen bezig houden met het verzamelen van info op dat punt. Ik ben namelijk bij lange na niet gerustgesteld over de gang der dingen.

Mijn tweede punt is de zachte landing van de veehouderijsteun en de voorstellen van mevrouw Wiegman. Ik wijs er graag op dat dit in de health check gewoon is afgesproken met de EU-landen. Dat wordt nu afgedaan met een procentje erbij, maar dat is voor ons onvoldoende. Het was een afspraak waar de staatssecretaris zijn collega's aan kan houden.

Mijn laatste opmerking gaat over het pluimvee. Het antwoord van «ik zal handhaven», je maintiendrai, klinkt goed, maar daarmee wordt niet ingegaan op de echte problematiek. Wij zijn ervan overtuigd dat landen tot 1 januari dieren ophokken. Dat is een verlenging van de kooihuisvesting met twee jaar. Dat is onacceptabel.

Voorzitter: Koopmans

Staatssecretaris Bleker: Voorzitter. Is Nederland actief richting de Europese Commissie in relatie tot de verdere invulling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid? Dat zijn wij. Ik heb het voorbeeld gegeven van de vereenvoudiging. Wij zijn nu bezig, onder andere met Denemarken, met voorstellen voor de vergroening van die eerste pijler, over de wijze waarop een goede combinatie kan worden gemaakt van een basispremie en voldoende stimuli voor innovatie, verduurzaming en vergroening. Daarmee zijn wij nu bezig. Wij brengen dat ook in bij de Europese Commissie en de Eurocommissaris. Wij zijn daarmee vrij permanent aan de slag. Dat is ook prima, lijkt mij.

In relatie tot de vetcorrectie blijven wij het punt van de zachte landing onder de aandacht brengen. Ik heb aangegeven binnen welke marges wij opereren.

Ik ben onder de indruk van de politieke retoriek van de heer Grashoff.

Over het Hongaarse voorstel ontvangt u een brief, mevrouw Wiegman.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik ontvang graag het voorstel. Brieven zijn leuk, maar ik wil echt het voorstel zien.

Staatssecretaris Bleker: Als het voorstel beschikbaar en openbaar is, krijgt u het. Als het niet openbaar is …

De voorzitter: Dan hebben wij het nog liever.

Staatssecretaris Bleker: Ja, dat snap ik.

Op het punt van de perceelsregistratie krijgt de Kamer een stand van zaken per 15 april. Dat gaat over hoe het ervoor staat bij de Dienst Regelingen op een aantal punten. Ik krijg een keer per week een stand van zaken; percentages, het aantal uitbetalingen al naar gelang de verschillende situaties. De Kamer krijgt per 15 april de stand van zaken bij de Dienst Regelingen. Ik zal daarin, waar mogelijk, ook op punten van kwaliteit ingaan.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): U krijgt dat elke week. Het laatste debat hierover vond drie weken geleden plaats en toen stond het op 74%. Het zou aardig zijn als wij dat komende week ontvangen. Volgende week is het ook 15 april.

Staatssecretaris Bleker: Dat wilde ik maar zeggen. Voor mij liggen wat blote cijfers. Daaraan hebt u niet zoveel. Ik vind dat u ook het hele verhaal erbij moet hebben. Ik vertrouw cijfers niet bij voorbaat. Ik wil graag de achtergrond daarvan kenbaar maken. Dat gebeurt op 15 april.

Ik ben ingegaan op de informatieverstrekking en artikel 60. Als het om zware sancties gaat, moet er correct, degelijk, op het goede moment en op de goede toon worden gemeld. Er moet ook niet meer worden gemeld dan op basis van zo'n artikel kan worden waargemaakt. Ik zal daarop nog een keer checken, maar nogmaals: het gaat om de vraag of een overheidsinstantie op correcte wijze mededeling heeft gedaan van een bestaande sanctie. Ik vind dat een gouvernementeel ingestelde partij als de SGP daarvoor begrip moet hebben. Was het juist, was het op het juiste moment en was het op de juiste toon? Wat er vervolgens in de media over staat, is een tweede. Het gaat erom of onze dienst dat op een correcte, betrouwbare en voor dit moment passende wijze heeft gedaan.

De heer Dijkgraaf (SGP): Helder. Dit komt overeen met onze gouvernementele houding.

Staatssecretaris Bleker: Tot nu toe heb ik geen aanwijzingen dat op dat punt ernstige fouten zijn gemaakt. Ik zeg daarbij dat ik mij zojuist heb laten informeren. Ik wil de onderste steen boven hebben en precies weten hoe het ermee staat. Als er wel aanwijzingen voor zijn, is mijn houding bekend.

De voorzitter: Het is in de periode van uw Vietnamese buikgriep geweest dat daarover volop gepubliceerd is.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Ik heb aangegeven dat er nog procedures lopen uit 2009. Wij gaan nu naar 2012. Wij moeten kritisch blijven op wat wij nog van ondernemers kunnen vragen. Daaruit moet een stuk realisme blijken. Dat had wel even aangegeven mogen worden.

Staatssecretaris Bleker: Als een overheidsinstantie een dergelijke sanctie hanteert, moet dat gefundeerd zijn. Anders ga je met zo'n zware sanctie absoluut nat, en dat is maar goed ook.

Er komt een brief over de visserij, met de resultaten van de high level group, die in Noordwijk bijeen is geweest om te spreken over de toekomst van het visserijbeleid. De uitkomsten daarvan worden geformuleerd. Ook staat in de brief de verdere voortgang rond de discards.

De voorzitter: U hebt eerder toegezegd dat de informatie van die Noordwijkgroep er voor vandaag zou zijn.

Staatssecretaris Bleker: Ja, die zou er vandaag zijn.

In relatie tot de kwaliteit van de Dienst Regelingen wacht ik de initiatieven van de heer Koopmans af.

Over Mauritanië en de Noordwest-Afrikaanse kust heb ik in eerste termijn gesproken.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Die reactie was voor mij niet genoeg. Ik vraag meer inzet voor die totale kust.

Staatssecretaris Bleker: Ik heb gezegd dat zodra het mandaat over Marokko en het Westelijk Saharagebied aan de orde is, dat hier aan de orde komt. Wij kiezen dan voor dezelfde insteek als bij Mauritanië. Wij hebben geprobeerd om het belang van de lokale bevolking en de lokale visserij voldoende verwoord te krijgen in het mandaat. Dat komt dan opnieuw ter bespreking.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Ik overweeg om op dit punt een motie in te dienen.

De voorzitter: Wij wachten dat af. Wij komen aan het einde van dit overleg. Ik constateer dat de volgende toezeggingen zijn gedaan. De staatssecretaris zal samen met de staatssecretaris van I&M een brief aan de Kamer sturen over carbendazim. Ik ga ervan uit dat die voor woensdag naar de Kamer komt. De staatssecretaris zal de Kamer verder schriftelijk informeren over de uitvoering van de motie over streekproducten in mei. De staatssecretaris zal de Kamer schriftelijk informeren over het voorstel van Hongarije over GGO's, inclusief het voorstel zelf mits dit openbaar is. De staatssecretaris zal een puntbrief aan de Kamer sturen over de Europese voedselvoorziening, lokale eiwitten en het onderzoek dat daarnaar gedaan is. Dat komt in mei. Begin volgende week stuurt de staatssecretaris een brief naar de Kamer over de discards. De staatssecretaris stuurt ook een stand van zaken over de Dienst Regelingen per 15 april inclusief de kwaliteit van de dienstverlening aan de Kamer.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik zie graag nog even de toezegging genoteerd dat de brief over de Nederlandse inzet voor Europees dierenwelzijn in mei komt.

Staatssecretaris Bleker: Dat was al eerder toegezegd.

De voorzitter: En dat is bij dezen herhaald. Ik dank degenen die betrokken waren bij dit overleg en sluit de vergadering.