Kamerstuk 21501-32-428

Verslag van een algemeen overleg

Landbouw- en Visserijraad


Nr. 428 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 6 januari 2011

De vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1 en de vaste commissie voor Europese Zaken2 hebben op 7 december 2010 overleg gevoerd met staatssecretaris Bleker van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over:

  • de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie d.d. 6 december 2010 met de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad die op 13 en 14 december 2010 zal plaatsvinden(21 501-32, nr. 420);

  • de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie d.d. 6 december 2010 met het verslag van de Landbouw- en Visserijraad die heeft plaatsgevonden op 29 en 30 november 2010 (21 501-32, nr. 421);

  • de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie d.d. 29 november 2010 met de eindevaluatie omtrent het onderzoek naar motorvermogen (29 675, nr. 105);

  • de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie d.d. 6 december 2010 met de stand van zaken omtrent de aangenomen moties van de heer Polderman inzake visserij, alsmede de stand van zaken omtrent de subsidieregeling aanschaf weegschalen aan boord van visserijvoertuigen (32 500 XIII, nr. 156);

  • de brief van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie d.d. 22 november 2010 inzake het EU-voorstel omtrent de mededeling van gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2013 COM (2010) 672 (2010Z17260);

  • de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie d.d. 26 november 2010 met de reactie van het kabinet op de mededeling van de Commissie over het gemeenschappelijk landbouwbeleid 2014–2020 (28 625, nr. 108).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Van der Ham

De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken,

Verburg

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Franke

Voorzitter: Van der Ham

Griffier: Peen

Aanwezig zijn twaalf leden der Kamer, te weten: Dijkgraaf, El Fassed, Van Gerven, Van der Ham, Houwers, Jacobi, Jansen, Koopmans, Koppejan, Ouwehand, Slob en Snijder-Hazelhoff,

alsmede de heer Gerbrandy, lid van het Europees Parlement,

en staatssecretaris Bleker van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

De voorzitter: Ik open de vergadering en heet alle aanwezigen welkom.

De heer Houwers (VVD): Voorzitter. In een eerder overleg bleek dat 5% van de boomkorvloot gebruik mag maken van een pulskor. Namens de heer Dijkgraaf vraag ik de staatssecretaris of hij kan zeggen hoe dit verder geleid is.

We zijn tevreden over de wijze waarop de staatssecretaris zich zal inzetten voor de verdeling van de vangstquota. Wij vinden het belangrijk dat er een overleg en een overeenkomst komt met de kuststaten. Wij vinden het namelijk geen goede zaak dat de Faeroër op een eigenzinnige manier omgaan met de afspraken. We hechten aan afspraken op die plek, omdat wij denken dat de afspraken breder gemaakt zouden moeten worden. We zijn tevreden over de insteek en de inzet van de staatssecretaris waar het de meerjarenbeheerplannen voor de visserij betreft, zoals die aan de orde komen in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 29 november.

De staatssecretaris heeft aangegeven een positieve indruk te hebben van de naleving van de afspraken over de omvang van de schepen. Die indruk delen wij. Het is dus een prima middel om de sector te betrekken bij handhavingsbeleid. We kunnen gezamenlijk vaststellen wat we willen en dat op een goede manier ingevoerd krijgen. We zijn heel tevreden op dit moment.

De heer Koppejan (CDA): Voorzitter. De CDA-fractie steunt de inzet van de staatssecretaris om de blauwe wijting geen rol te laten spelen bij de balans, alsmede het niet inbrengen van de makreel en de horsmakreel. Hoe zit het echter met de haring? De CDA-fractie is geen voorstander van het inbrengen van andere pelagische quota, zoals voor makreel, horsmakreel en haring. Graag een reactie van de staatssecretaris.

Er ligt een voorstel om wederzijdse vangstmogelijkheden optimaal te benutten door het tijdelijk uitruilen van vangstrechten tussen lidstaten, respectievelijk productorganisaties binnen die lidstaten, en Noorwegen. Kan de staatssecretaris die mogelijkheden nogmaals onder de aandacht brengen?

We willen graag opheldering over de uitruil van makreel. Denemarken is ontvanger van makreel zonder betaler te zijn. Kan de staatssecretaris bewerkstelligen dat de makreelruil tussen de EU en Noorwegen wordt berekend voordat de toedeling van de zuidelijke component aan Noorwegen plaatsvindt?

Bij de demersale visserij blijkt tong net onder het voorzorgsniveau te zitten. De gehele boomkorvloot wordt daarom geconfronteerd met een zeedagenkorting. Wij zouden de staatssecretaris willen oproepen geen zeedagenkortingen in de boomkor en de twinrig te accepteren. Hij kan hierin samen optrekken met collega bewindslieden uit Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Denemarken waar ook grote tekorten aan zeedagen zijn. Ik wijs tevens op de negatieve milieueffecten van een tekort aan zeedagen.

Wat betreft het platvisbeheerplan bepleiten wij een loskoppeling van tong en schol. Het bestand van schol groeit explosief, maar vanwege het tongbestand wordt de vloot toch gekort op de zeedagen.

Het TAC-advies (Total Allowable Catch) 2011 voor schol ligt gezien de huidige bestandsomvang te laag. Het CDA pleit voor het loslaten van de voorgestelde beperking van 15% voor 2011 en het vaststellen van de TAC volgens het beheerplan. Hiervoor is een herberekening nodig voor 2007 op basis van de in 2009 herziene bestandsschatting voor 2007. De bijstellingen naar boven zijn zo spectaculair dat de TAC 2011 op basis van het voorzorgsprincipe 144 400 ton zou bedragen. Een verhoging van 25% voor 2011 zou leiden tot een TAC van 79 780 ton, hetgeen ruim binnen de veilige marges van het beheerplan is. De CDA-fractie is tevreden met de tong-TAC. Complimenten voor de staatssecretaris. Het tongbestand blijft bevist worden op duurzame niveaus.

Op de geassocieerde bestanden zijn de voorzorgs-TAC's van toepassing die niet worden vastgesteld op basis van wetenschappelijk onderzoek. Nu het beter gaat met de schol en de TAC hiervoor zal toenemen, kunnen de TAC's van de geassocieerde bestanden verhoudingsgewijs verhoogd worden. Dat zou een consequente benadering zijn van de Europese Commissie. De staatssecretaris stelt dat hij zich kan vinden in een TAC-reductie voor de geassocieerde soorten, maar dat de voorgestelde 15% reductie uit dat oogpunt te ver gaat. Waar wil de staatssecretaris uiteindelijk landen? Wij bepleiten dat de TAC's voor deze bestanden in 2011 in elk geval gelijk blijven aan die van 2010.

Wij steunen de staatssecretaris waar het gaat om de pelagische visserij, waaronder de noordzeeharing. Volgt de staatssecretaris de gehele lijn van de Pelagische Regionale Advies Commissie (Pelagische RAC)?

Steun voor de staatssecretaris ten aanzien van de horsmakreel in de Noordzee. Hoe kijkt hij aan tegen het beheer van de westelijke horsmakreel en op welke wijze vindt dit plaats?

De heer Slob (ChristenUnie): Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de vragen die de heer Koppejan heeft gesteld over de zeedagen. We zien bij de quota voor de geassocieerde visbestanden en voor de groteplatvisbestanden dat het één omlaag gaat en het ander omhoog. De geassocieerde visbestanden en de platvisbestanden kun je echter niet helemaal los van elkaar zien. De vissers zetten geen bord bij de visnetten en krijgen dus van alles in hun netten. Van het één mogen ze vervolgens wat meer vangen dan van het ander. Dit leidt tot onnodige discards. Er wordt onnodig vis weggegooid in verband met het quotatekort. We hebben al verscheidene malen besproken dat we dat moeten minimaliseren, onlangs nog bij het overleg dat we hadden over de begroting. Ik snap dat de staatssecretaris de woorden «voorzichtige benadering» gebruikt. Ik zou echter graag zien dat hij wat strakker in de onderhandeling zou gaan. Dat betekent dus niet inzetten op die 15% en dan blij zijn met 10%. Ik zou liever zien dat hij zou inzetten op minimaal een roll-over, een nulafwijking ten opzichte van 2010. Ik zou daarnaast graag zien dat hij de zaken in samenhang zou neerleggen bij de andere lidstaten.

Het is opvallend dat de onderbouwing ontbreekt. De staatssecretaris gaf dat eerder al aan. Bij zo'n voorstel moet een degelijke onderbouwing zitten waarin zowel de wetenschap als de praktijk zo veel mogelijk meegenomen zijn. Kan de staatssecretaris in Brussel aangeven dat we voor een volgend jaar een betere onderbouwing willen? Graag een maximale inzet voor de komende onderhandelingen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Gisteren waren we met een aantal leden van deze commissie in Brussel. We hebben zeer goede gesprekken gevoerd, onder andere met de Eurocommissaris. In de hervormingsagenda wordt voorgesteld de biodiversiteit voorop te stellen om te zorgen dat er überhaupt nog leven uit en in de zee is. Is de staatssecretaris van plan dit te blijven steunen?

We hadden gisteren interessante gesprekken met vissers en vervolgens met milieuorganisaties. De vissers werden vertegenwoordigd door mannen en de milieubelangen door vrouwen. Wat dat zegt weet ik verder ook niet, maar het viel wel op. We hebben gisteren overigens een zeer nuttige dag gehad. We hebben ideeën uitgewisseld en ik zie er naar uit daar verder over te spreken met de staatssecretaris.

Ik wil mijn grote, grote teleurstelling uitspreken over de afspraken omtrent de blauwvintonijn. We hebben daar gisteren ook over gesproken. Er wordt gesproken over een vangstquotum van nul, maar blijkbaar mag het ook 13 000 ton zijn. Dat zijn politiek gekleurde adviezen. Ik weet dat de staatssecretaris het met mij eens is dat we niet meer zouden moeten vissen op de blauwvintonijn. Het gaat heel slecht en de besluitvorming lijkt er ook niet beter op te worden. Welke perspectieven ziet de staatssecretaris?

Over onze eigen bestanden zal ook een robbertje gevochten gaan worden in de Landbouw- en Visserijraad.

Ik lees dat de staatssecretaris zich wel een TAC-verlaging voor de geassocieerde bestanden kan voorstellen, maar dat hij 15% te veel vindt. In tegenstelling tot het CDA vind ik dat we wel die 15% verlaging van de Europese Commissie moeten steunen. Als de staatssecretaris dat niet doet, waar is dan zijn inschatting op gebaseerd? Als er geen wetenschappelijk onderbouwingen zijn dan moeten we het voorzorgsbeginsel aanhouden. Waarom wenst de staatssecretaris niet het meerjarenplan ten aanzien van de horsmakreel te volgen? Dat pleit namelijk voor een verlaagd quotum.

De heer Slob (ChristenUnie): Ik neem aan dat mevrouw Ouwehand ook naar mijn betoog heeft geluisterd over de relatie tussen de geassocieerde visbestanden en de groteplatvisbestanden. Deze vissen zwemmen allemaal het net in en als er grote verschillen zitten in de vangstquota, dan moet er vis weggegooid worden. Ik heb mevrouw Ouwehand daar ook een keer duidelijke woorden over horen spreken. Moeten we er daarom niet voor pleiten die quota zo veel mogelijk bij elkaar te houden?

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik vind dat we moet kijken naar de vangstmogelijkheden van het meest kwetsbare bestand. Dat zou het uitgangspunt moeten zijn voor de andere bestanden, ook al zouden we daar meer van kunnen vissen. We moeten voorkomen dat schol doordraait. We moeten af van de discards. Het meest kwetsbare bestand is leidend. Zo lang we niet kunnen voorkomen dat we door elkaar vangen is het quotum van het kwetsbaarste bestand het maximum van wat we uit de zee kunnen halen.

Op basis van welk wetenschappelijk inzicht meent de staatssecretaris dat we niet het meerjarenplan hoeven te volgen? Ik wil de staatssecretaris wijzen op het voorzorgsbeginsel ten aanzien van de haring. Het kan zijn dat er een onjuiste inschatting is gemaakt, maar om dan meteen met terugwerkende kracht op te hogen ... Geef de ecologie wat ruimte!

Ik ben het eens met de staatssecretaris dat de blauwe wijting geen uitruilmogelijkheden biedt en dat er een meerjarenplan voor makreel moet komen. Als dit niet overeenkomt met de wetenschappelijke adviezen, dan hoop ik op sterk tegenwicht. Ik ben benieuwd of er onder druk van andere landen bij de onderhandelingen wordt afgeweken van de wetenschappelijk adviezen. Kan de staatssecretaris daar wat over zeggen? Kan hij er in Europa op aandringen dat de wetenschappelijke adviezen als basis voor de besluitvorming worden genomen?

Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter. Het is het einde van het jaar maar tevens het einde van het visserijbeleid zoals we dat nu voeren. Ik verlang naar de stappen die gezet gaan worden om een goed gemeenschappelijk visserijbeleid neer te zetten. De heer Slob sprak over de samenhang der dingen. Dat is me uit het hart gegrepen. De onderbouwing van de visbestanden, de handhaving, de controle, de effecten op elkaar, het hele fenomeen quota en zeedagen, we moeten dat op zo'n manier inzetten dat we niet continu zo hoeven te pielen.

Kan de staatssecretaris uitleggen hoe het precies zit met de makreelruil – dat klinkt een beetje louche – tussen Denemarken en Noorwegen? Ik kan me niet heugen dat we de afgelopen jaren dit type ruil aan de orde hebben gehad. Ik wil graag verdere tekst en uitleg over de zeedagen, vooral over de onderbouwing.

Ik betreur ten zeerste dat de afspraken over de blauwvintonijn in het water zijn gevallen. Is daar nog herstel mogelijk? Kunnen we nog verdere afspraken maken, want de marges zijn wel heel groot.

Staatssecretaris Bleker: Voorzitter. Een aantal woordvoerders hebben vragen gesteld over de onderhandelingen met Noorwegen. Wij zijn tevreden dat er nu een akkoord is bereikt, want dat is voor ons land heel belangrijk. De akkoorden passen goeddeels binnen de beheerplannen en de biologische adviezen. Het akkoord voldoet tevens aan een aantal van onze wensen. Voor de kabeljauw komt er een 20% reductie van de TAC met afspraken over duidelijk gesloten gebieden en de pilot met vangstquota zal in 2011 voorgezet worden. Voor de schol komt er, conform het meerjarenplan, 15% toename van de TAC en voor de haring komt er een correctie op het meerjarenplan van plus 22%. In de relatie met Noorwegen is een redelijke balans gevonden. Zo wordt er 40% minder Arctische kabeljauw afgenomen en komt er een transfer naar de EU van 600 ton schol.

De heer Houwers heeft namens de heer Dijkgraaf een vraag gesteld over de pulskortechniek. Wij willen naar een geleidelijke verhoging toe. Vorig jaar hebben we toestemming gekregen om dat voor 5% van de vloot te doen. Het gaat nu om 22 vaartuigen. We zijn nu in overleg met de Europese Commissie om in 2011 naar 10% te gaan en uiteindelijk op termijn naar 20%. Het gaat dan om meer dan 40 vaartuigen in 2011 en 60 tot 70 vaartuigen in 2012/2013. Dat is nog geen gelopen race, maar aanstaande maandag en dinsdag willen we een eerste stap in de richting van die 10% gaan zetten.

Zoals ook uit de afspraken met Noorwegen over de kabeljauw blijkt, is de toestand van de kabeljauw nog niet goed. We moeten de visserijdruk daarom naar beneden toe aanpassen. Het herstelplan is een tijdje geleden om die reden aangepast. Ik vind dat we consequent moeten zijn. We hebben een beheerplan en een herstelplan en we constateren dat er minder gevist moet worden. We moeten dan als consequentie accepteren dat het aantal zeedagen wordt gereduceerd, ook al doet het pijn, ook voor de Nederlandse vloot. Lidstaten kunnen overigens hun korting ongedaan maken als zij discards verminderen. Daar zullen we vooral op moeten inzetten.

De heer Koppejan (CDA): De beperking van het aantal zeedagen komt ook door de koppeling van de bestanden van schol en tong. Het scholbestand is enorm toegenomen, maar door die koppeling moeten scholvissers toch zeedagen inleveren. Quota kunnen daardoor niet opgevist worden of vissers vissen de quota zo dichtbij mogelijk op. Dat betekent dat je bepaalde gebieden helemaal leegvist. We beogen duurzaamheid en een duurzaam visbestand, maar dat werken we tegen door overbevissen in bepaalde gebieden. Dat kan toch nooit de bedoeling zijn? We hebben gisteren ook in het overleg met de Eurocommissaris benadrukt dat dit een discrepantie in het Europees beleid is.

Staatssecretaris Bleker: Het plan voor platvis is nog niet in zijn totaliteit gerealiseerd. Met de schol gaat het al beter, maar in totaliteit zijn de doelstellingen nog niet gehaald. Dat maakt het moeilijk het punt van die zeedagen anders te benaderen dan hetgeen de Commissie voorstelt.

De heer Koppejan (CDA): Dat is een extra pleidooi voor de loskoppeling van het schol- en tongbestand. Met schol gaat het aantoonbaar beter. Als we de bestanden loskoppelen dan kunnen de scholvissers gewoon hun dagen gebruiken en dan geldt de beperking alleen voor die visbestanden die het ook echt nodig hebben.

Staatssecretaris Bleker: Dat lijkt een valide redenering. Schol is echter hoofdzakelijk een bijvangst van de tongvisserij. Daar moeten we het straks nog even over hebben. We kunnen de schol- en tongvisserij dus moeilijk los van elkaar zien. De Commissie heeft een evaluatie van het platvisplan laten uitvoeren, maar dat moet nog worden besproken. We hebben nu onvoldoende gronden om af te wijken van dat zeedagenvoorstel van de Commissie. Als die evaluatie besproken is, moeten we bekijken of dat aanleiding geeft tot aanpassing. Naar mijn informatie, maar de heer Koppejan zit langer in de visserij dan ik, gaat het in Nederland voornamelijk om gemengde visserij.

De heer Koppejan (CDA): Er is heel duidelijk een scheiding tussen schol en tong. De tongvisserij zit bijvoorbeeld in Stellendam en de scholvisserij in Urk. Er is een duidelijk onderscheid te maken. Er zijn ook andere landen die met dezelfde problematiek worstelen. Ik zou de staatssecretaris willen aanbevelen om met die landen om de tafel gaan zitten om te kijken of hij een front kan maken. Er is echt winst te boeken met een scheiding tussen schol- en tongbestanden.

Staatssecretaris Bleker: Dit punt zal ik meenemen bij de bespreking van de evaluatie.

De heer Slob (ChristenUnie): Betekent dit dat de staatssecretaris, die geloof ik minister wordt genoemd als hij de grens over gaat, contacten heeft met een aantal landen die daar ook kritisch in staan, zoals het Verenigd Koninkrijk?

Staatssecretaris Bleker: Als ik in het buitenland ben, mag ik me niet alleen minister noemen, dan ben ik het zelfs en dan word ik door anderen ook zo genoemd. Dat doet er echter niet zo veel toe. Er is inderdaad intensief contact tussen de collega's. Dit punt zal van dat contact onderdeel uitmaken. In het algemeen weten de vrienden op bepaalde quota elkaar goed te vinden. Dat zullen we hier ook doen.

We hebben niet echt het idee dat het helemaal goed zit met de kuststaten, met name waar het gaat om de Faeröer. De onderhandelingen over de makreelruil lopen nog. In overleg met Noorwegen werd makreel geruild van het ene gebied naar het andere. Er is dus niet alleen met de soort maar ook met gebieden geschoven. De discussie gaat nu over de integratie van wat men het zuidelijk gebied noemt. We hopen dat we deze week tot overeenstemming geraken over de Faeröer, maar zo ver is het nog niet. Dat is ook niet makkelijk.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Zover is het nog niet maar hoever is het dan wel? Wat moet er in ieder geval gebeuren?

Staatssecretaris Bleker: Aan het einde van de week moet er een deal zijn. Er is hoop dat dat gerealiseerd kan worden, maar zekerheid is er niet over te geven. Ik hoop dat we daar maandag of dinsdag definitief iets over horen van de Eurocommissaris.

Er is meerdere malen aangegeven dat het goed gaat met de Noorzeeharing. Elk moment dat zich daarvoor leent in de Landbouw- en Visserijraad, gebruik ik om te pleiten voor correctie. Bij nader inzien gaat het met die vissoort beter dan destijds werd verondersteld. We hebben ook recent weer gepleit voor een correctie van de TAC op basis van het biologisch advies en het advies van de Pelagische RAC. De Commissie heeft gekozen voor een middenweg, namelijk 22% verhoging. Daardoor ontstaat ruimte om een deel van de haring uit het Skagerrak in de Noordzee te kunnen vissen en ook in de Noordzee zelf meer te kunnen vissen. Deze middenweg biedt perspectief. Maandag en dinsdag spreken we over de deal over de Noordzee en we hebben goede hoop voor de TAC van de Noordzeeharing. Hierin volgen wij de adviezen die wij onder meer van de RAC hebben gekregen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik hoorde de voorzitter van de pelagische sector gisteren nog zeggen dat als we niet vissen, dat dan de ecosystemen drastisch veranderen en dat het dramatisch afloopt. Dus ik ben er nog niet uit wat de waarde is van die adviezen.

Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat het verkeerd ingeschat is en dat we daarom met terugwerkende kracht meer kunnen vissen. Dat werkt de andere kant op natuurlijk nooit zo. Als we te veel vis hebben weggevangen dan kunnen we dat nooit met terugwerkende kracht herstellen. Het is niet voor het eerst dat we hier zitten en dat de bewindspersoon denkt dat het wel weer even kan. Vorige keer ging het over kabeljauw. Toen zei ik ook al: «Doe dat nou niet. Laat die ruimte nou voor de ecologie, maak niet alles op wat er voor je op het bord ligt.» Waarom kunnen we niet aan die kant zitten?

Staatssecretaris Bleker: Nederland gaat in het algemeen op de voorzichtige lijn zitten, hierbij de wetenschappelijke en biologische adviezen zoveel mogelijk respecterend. Ik volg in die traditie. We moeten dat doen als een soort zich minder goed ontwikkelt dan voorzien, maar ook als een soort zich positiever ontwikkelt. We zijn dan in beide gevallen geloofwaardig. Als in die adviezen staat dat het verantwoord is een stapje extra te zetten, dan kunnen we dat ook verantwoord doen.

In de uitruil met Noorwegen zit geen blauwe wijting, haring of makreel en minder horsmakreel. We krijgen meer schol terug van Noorwegen en daarmee hebben we redelijk bereikt wat we willen. Mijn complimenten voor de Eurocommissaris.

Met de kuststaten wordt opnieuw overlegd over de makreel. Er komt nog een voorstel over de integratie van de zuidelijke component. Binnen de EU erkent men dat bevoordeling van Denemarken niet de bedoeling is. Er wordt nu berekend hoe dat kan worden gecorrigeerd.

Ik ben het eens met de gedachtelijn van de heer Koppejan en de heer Slob ten aanzien van de geassocieerde soorten en de reductie van 15%. We weten te weinig. We hebben slechts een globaal beeld. We kunnen het echter wel relateren aan de ontwikkeling van het scholbestand en dan zouden we met een beperktere reductie dan 15% kunnen volstaan. Wij vinden dat er onvoldoende onderbouwing is voor die vrij forse reductie van 15%. Uiteindelijk wil ik uitkomen op een behoorlijk kleinere reductie dan die voorgestelde.

De heer Slob (ChristenUnie): Hoe moet ik de woorden «voorzichtige benadering» dan duiden? Als er 15% staat en «voorzichtige benadering», dan is de staatssecretaris dus niet tevreden met 14%. We moeten elkaar niet op percentages gaan vastzetten, maar we moeten wel een stevige inzet hebben. Mijn voorstel is in te zetten op een op minimale roll-over: een 0% afwijking van 2010. Dat is heet helder. Laten we wel reëel zijn. De kans dat we dat gaan halen is geen 100%. We hebben dan echter wel een stevige en duidelijke inzet en dat zou de voorkeur van de fractie van de ChristenUnie hebben.

Staatssecretaris Bleker: Dat is ook voor mij een serieuze optie.

De Commissie stelt voor om bij de onderbouwing van de geassocieerde visbestanden meer gebruik te maken van de gegevens van de vloot zelf. Dat gaat ook gebeuren. Komend jaar zullen daar voorstellen voor komen.

De situatie van de blauwvintonijn is vrij droevig. De Kamer weet dat onze inzet was uit te komen in de buurt van nul vangst. Dit is namelijk linke soep, een gevaarlijke situatie ecologisch gezien. We hebben echt ons best gedaan en degenen die zich daarover hebben laten informeren weten dat ook. We hebben de Commissaris tot in het uiterste gesteund. Uiteindelijk komt het neer op een reductie, maar een reductie die vanuit onze analyse ontoereikend is. Het is echter de resultante van onderhandelen tussen een aantal grote spelers. Wij hebben daarbij onze steun gegeven aan Eurocommissaris Damanaki die de goede lijn te pakken had. Er zal wel voor het eerst een reductie gerealiseerd worden en dat zal ook onze inzet zijn voor de komende tijd.

Wij vinden dat een daling met 15% voor de Noordzeehorsmakreel niet voldoende te beargumenteren is. Dat zal anders moeten. De afgelopen jaren werd een roll-over geadviseerd en we moeten kijken of we daar op uit kunnen komen.

Het voorstel van de Commissie omtrent de horsmakreel in 2011 is conform beheerplan, dus daar moeten we de Commissie in steunen.

De heer Houwers (VVD): Voorzitter. Ik mag wel vragen stellen namens de heer Dijkgraaf, maar ik kan niet namens hem een oordeel geven over het antwoord van de staatssecretaris. Ik kan me echter wel vinden in zijn antwoord over het langzaamaan verhogen van de pulskortechniek op deze manier. Over de beantwoording van de andere punten ben ik ook tevreden.

We hebben in de vorige sessie gesproken over het dioxineprobleem in de Biesbosch. De staatssecretaris zei toen cryptisch: «Als de vissers doorgaan op de manier die ze van plan zijn, dan ga ik hetzelfde doen als mijn voorganger zou hebben gedaan». Ik ben erg benieuwd wat hij inmiddels heeft gedaan en wat daarvan het resultaat is.

De heer Koppejan (CDA): Voorzitter. In de eerste plaats complimenten aan de staatssecretaris voor het resultaat van de onderhandeling met Noorwegen. Hij geeft zijn complimenten aan de Eurocommissaris, maar wij geven ze aan hem.

Wat de geassocieerde bestanden betreft ben ik steviger taal van de staatssecretaris gewend. Ik hoop gauw van hem te horen dat hij inzet op de nullijn voor 2010. We zullen hem er echter niet op afrekenen als hij dat niet 100% haalt.

Bij het werkbezoek gisteren viel op dat de Eurocommissaris zeer lovend was over de Nederlandse inzet voor het visserijbeleid. Dat is zeker ook een compliment voor de voorganger van de staatssecretaris.

Het is belangrijk dat we nog verder bekijken wat we er nog uit kunnen halen op het punt van de pulskor. Het gaat namelijk om innovatie, zodat er uiteindelijk duurzamer gevist kan worden.

De heer Slob (ChristenUnie): Voorzitter. Ik sluit me aan bij de woorden van de heer Koppejan dat de staatssecretaris wat steviger de onderhandelingen in mag gaan. Hij laat de eerdere voorzichtige benadering al wat los, maar als dit als serieuze optie ingebracht wordt dan lopen we het risico dat men daar snel aan voorbijgaat. We zijn benieuwd waar de staatssecretaris uiteindelijk uitkomt als hij wat steviger in de onderhandelingen gaat zitten.

Ik zou ook graag zien dat de staatssecretaris heel nadrukkelijk de relatie blijft leggen tussen de verschillende bestanden, omdat die met elkaar samenhangen. Ik hoop dat hij indringend zal inbrengen dat de samenhang terug te zien moet zijn in de voorstellen van de volgende jaren. Er is misschien nog wat te veranderen aan de nu voorliggende voorstellen. Soms lukt dat, maar dat hangt af van de combinaties die gevormd kunnen worden. Verder willen we de staatssecretaris danken voor zijn inbreng.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. We hebben Eurocommissaris Damanaki gisteren vragen gesteld over hoe we de gemengde visserij en de gemende bestanden moeten aanpakken. Zij sprak over «clean fishery», waarbij je echt op één doelsoort vist en nauwelijks bijvangst hebt. Dat zou met quota geregeld kunnen worden. Bij de gemengde visserij zouden we in het licht van het bijvangstprobleem vooral de capaciteit, de vloot en het aantal zeedagen moeten beperken. Ik heb een beetje beloofd dat de staatssecretaris dat wel zou steunen. Ik adviseer hem dat in ieder geval, want het is in lijn met de moties die hier eerder zijn aangenomen. Ik maak natuurlijk een grapje. Ik heb niet gezegd dat de staatssecretaris dit voorstel gaat steunen, maar ik vind het wel een interessant idee. Ik weet dat ik met deze Kamermeerderheid niet hoef te komen met moties om de inzet aan te scherpen. Ik tel mijn knopen want ik zie hoe het gaat. Jammer vind ik het wel, want ik vind dat we voor de geassocieerde bestanden die 15% reductie zouden moeten handhaven.

In Cancún is een nieuw rapport naar buiten gebracht waarin staat dat de zee nog sneller verzuurt dan gedacht. Kan de staatssecretaris dit meenemen in de visie op het visserijbeleid die gepland is voor februari?

Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden. Ik heb echter nog geen antwoord gehad op mijn vraag over wanneer we in Nederland gaan starten met het gemeenschappelijk visserijbeleid. Wanneer komt onze visie, zodat we met de samenhang der dingen verder kunnen?

Staatssecretaris Bleker: Voorzitter. Als het om een homogene groep ging, dan zouden we voor de nuloptie kunnen gaan. Het gaat echter om de geassocieerde soorten. Meervoud. De situatie voor de onderscheidene soorten is verschillend. Ik vind min 15% te grof. Als ik een duidelijk statement maak, moet ik wel in de buurt van het haalbare gaan zitten. Ik vraag me af of we de nuloptie volgens de gangbare methoden kunnen verantwoorden, waar het gaat om de specifieke deelgroepen binnen de verzamelgroep geassocieerde soorten. Ik zal er echter wel op inzetten dat het substantieel minder dan 15% moet zijn.

De heer Slob (ChristenUnie): Welke differentiatie maakt de staatssecretaris dan binnen deze groep?

Staatssecretaris Bleker: Het gaat om meerdere soorten. Voor tongschar, witje, schar en bot gaat het om voorzorgs-TAC's. Die TAC's zijn gevarieerd en mijn adviseurs zeggen dat we daar wel rekening mee moeten houden. Het gekke is dat de TAC's hoger zijn dan de daadwerkelijke vangsten en daarmee lijkt een verlaging van de TAC gerechtvaardigd. De benutting voor tarbot en griet is veel hoger. Het is dus een gedifferentieerd beeld. De voorgestelde reductie van 15% wordt gemotiveerd vanuit het idee dat er onvoldoende zekerheid is en dat er onvoldoende zicht is op verbetering. Dat gaat mij te ver. Als ik geloofwaardig wil blijven, kan ik echter niet de stap van min 15% naar 0% zetten. Dat maakt het mij wat lastig. Ik ga echter voor een aanzienlijke beperking van de min 15%.

Ik heb begrepen dat mevrouw Ouwehand namens mij iets heeft gezegd. Die samenwerking met commissaris Damanaki ziet er goed uit.

In Cancún is een rapport over de verzuring van de zee gepresenteerd. Ik wil eerst het rapport bestuderen voordat ik kan stellen dat het de basis vormt voor een besluit. Soms worden er heel populaire samenvattingen gegeven van een misschien wel heel genuanceerd rapport. Ik wil graag de nuance zien.

Voor de pulskor zetten wij ons in voor de 5% plus 5% is 10%.

Ik ben het eens met de heer Koppejan en anderen dat het steeds belangrijker wordt om de samenhang tussen de verschillende bestanden te bezien. Dat maakt het niet altijd eenvoudiger. Wat moet de consequentie zijn als het ene bestand zich relatief gunstig ontwikkelt en het andere niet?

Ik had me goed voorbereid op de aaldoixine en ik was al bang dat er niets over gevraagd zou worden. De nieuwe VWA is op 1 december 2010 gestart met gerichte controles in de gebieden waar de vangsten normaal plaatsvonden. De eerste vier dagen is intensief gecontroleerd, zowel op het water als aan de wal. Er bleken geen vissers te vissen en er waren geen fuiken gezet. Uit de inspecties bleek ook dat de bedrijven geen wilde paling op voorraad hadden. Wij gaan door met deze controles. De sector houdt zich op dit moment aan de interne afspraken en aan zijn toezegging niet op aal te vissen.

De heer Houwers (VVD): Ik las vanmorgen dat een van de visserijvoormannen dit hoog opgenomen had in een vergadering en daar zelfs zijn positie aan verbonden had. Het is dus goed dat wij er veel aandacht aan schenken en dat deze voorman dat ook doet. Ik denk dat deze aanpak aansluit bij wat de staatssecretaris de Kamer had beloofd. Dank daarvoor.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Ik heb nog geen antwoord gehad op mijn vraag over het plan van aanpak gemeenschappelijk visserijbeleid. Wat is onze zienswijze en wanneer gaan we daar mee aan de slag?

Staatssecretaris Bleker: Mijn voorgangster heeft een visie opgesteld over de toekomst van het visserijbeleid. Deze visie zal het uitgangspunt vormen voor de besprekingen in Brussel.

De voorzitter: We gaan over naar het onderdeel landbouw. Vanmiddag hebben we een interessante procedure, want we verwelkomen vandaag de heer Gerbrandy namens de D66-fractie in het Europees Parlement. Volgens artikel 55a van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer mag hij hier zijn en mag hij het woord voeren, mits hij vergezeld wordt door een partijgenoot uit de Tweede Kamer. Ik ben lid van dezelfde partij als de heer Gerbrandy, dus we maken zijn vragen tot mijn vragen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Aan wie moeten we dan de vragen stellen die mogelijkerwijs opkomen over de positie van D66 ten aanzien van het landbouwbeleid?

De voorzitter: Volgens artikel 55a en artikel 57 mag de Kamer ook interrumperen bij de Europarlementariër. De Kamer heeft een andere grondwettelijke verhouding tot het kabinet dan de Europarlementariër, maar beide heren van de D66 mogen gevraagd worden naar het standpunt van D66.

De heer Gerbrandy (D66 Europees Parlement): Voorzitter. Ik bedank de voorzitter, de overige fracties en de griffier dat zij het mogelijk maken dat ik hier het woord kan voeren. Bij mijn weten is dit de eerste keer in deze commissie en ik hoop dat dat een voorbode is van meer veranderingsgezindheid. Alhoewel Europa in dit huis als een verkwistend en weinig efficiënt experiment wordt bestempeld, lijkt de Kamer wel vertrouwen te hebben in de doelmatigheid van de Europarlementariërs. Ik krijg namelijk maar de helft van de spreektijd. Ik zal mijn best doen.

Zittend in het Europees parlement, vind ik het wel nuttig het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de hervormingen ervan in een iets breder kader te plaatsen. We staan aan de vooravond van vrij structurele hervormingen in Europa. Dat heeft ook alles te maken met de nieuwe meerjarenbegroting die over een paar jaar in moet gaan. Dat betekent dat niet alleen landbouwbeleid, maar ook visserijbeleid, structuurbeleid en cohesiebeleid de komende jaren heel fors hervormd zullen worden. Dat heeft natuurlijk invloed op het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Niet alleen Europese maar ook mondiale trends zijn van belang. Door de stijgende wereldpopulatie is het de uitdaging de komende decennia de voedselproductie wereldwijd te verdubbelen. Dat wordt tegengewerkt door de klimaatverandering, want dat heeft invloed op de productiviteit. We zullen de productie ook moeten verhogen zonder verdere aantasting van de biodiversiteit. Het positieve voor de boeren is dat prijzen van hun producten door deze ontwikkelingen zullen blijven stijgen. Dat biedt op de langere termijn mogelijkheden voor het afbouwen van subsidies. De grote uitdaging is om de opbrengst per hectare fors te laten stijgen en dat onder minder milieudruk. Hiervoor hebben we veel landbouwkennis nodig. D66 wil daarom dat er verder gegaan wordt met het liberaliseren van de landbouwmarkt. Dit betekent het afbouwen van de inkomenssteun, meer investeringen in innovatie en gerichte beloning voor duurzaamheid, landschapsbeheer en dierenwelzijn. Die visie komt overeen met optie drie van de mededeling van de Europese Commissie. Daarmee staan we niet ver af van de houtskoolschets van de vorige minister.

Ik denk dat we het vrij snel eens zijn over de bredere beloning voor maatschappelijke diensten, maar hoe gaat de staatssecretaris dat effectief maken? Vooral het agrarisch natuurbeheer behaalt volgens het Planbureau voor de Leefomgeving slechts heel marginaal de natuurdoelen. Hoe gaat de staatssecretaris de maatschappelijke doelen die we in het toekomstig landbouwbeleid willen zien via de agrariërs behalen?

We hebben het vandaag over de Nederlandse inzet. Dat is pas de eerste stap. De tweede stap is natuurlijk om de rest van de Europese lidstaten zo veel mogelijk mee te krijgen. Dat kan moeilijk worden, want Nederland loopt best ver vooruit op dat vlak. Waar ziet de staatssecretaris kansen?

Op welke prijsontwikkeling tussen nu en 2020 baseert de staatssecretaris zijn verwachtingen? Is hij van mening dat bij stijgende voedselprijzen, de directe inkomensondersteuning niet noodzakelijk is om agrarische ondernemers voldoende perspectief te bieden op een volwaardig inkomen?

Tot slot, is de staatssecretaris met de Commissie van mening dat met het verstrijken van de jaren en het toetreden van nieuwe EU-lidstaten, de historische basis voor verdeling van bestaande inkomenssteun steeds zwakker wordt? Welke consequenties kan de staatssecretaris daaraan verbinden?

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Leuk om een Europarlementariër bij ons debat te hebben. Ik vermaak me goed. Ik heb een vraag over de piketpalen die D66 in het Europarlement zou willen slaan als het gaat om het vergoeden van maatschappelijke diensten. Ik ken een aantal initiatieven waar D66 van zegt dat ze goed zijn en waarvoor ze de boeren zouden willen betalen. Ik noem de comfortclass-stal en agrarisch natuurbeheer, waar de heer Gerbrandy kritische vragen over heeft gesteld. Waar kunnen we, als het aan D66 ligt, geld voor uit de pot halen? Wat is substantieel en wat niet? Heeft de heer Gerbrandy daar al vastomlijnde gedachten over?

De heer Gerbrandy (D66 Europees Parlement): Het is moeilijk om daar nu al vastomlijnde antwoorden op te hebben. Ik heb de staatssecretaris daarom gevraagd hoe hij denkt via de Europese subsidies en de Nederlandse agrariërs deze maatschappelijk doelen te bereiken. Ik ben voorstander van de beweging om boeren daarvoor te belonen. Ik ben echter bang dat we alleen maar etiketten aan het verhangen zijn op subsidies die van de EU naar de verschillende lidstaten gaan.

De voorzitter: Ik maak de vragen van de heer Gerbrandy aan de staatssecretaris graag tot de mijne, zodat we volgens het Reglement van Orde en de Grondwet handelen.

De heer Jansen (SP): Voorzitter. Ik vervang de heer Van Gerven. Terwijl vele boeren onder de armoedegrens leven, zijn in 2009 1212 mensen miljonair geworden met de ontvangst van Europese landbouwsubsidies. Onder deze ontvangers waren niet alleen grote boeren maar ook grote bedrijven, zoals Rum Martinique, Schiphol, koningin Elisabeth en een miljardenclub uit Denemarken. Nu wil de staatssecretaris tot mijn verbazing geen bovengrens aan de betalingen stellen, terwijl de Commissie dat wel wil. Heb ik dat goed begrepen? Wil de staatssecretaris geen eind maken aan het schandaal van de landbouwsubsidiemiljonairs?

Het gevecht bij de herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid lijkt te gaan tussen de conservatieven en liberalen. De voorstanders van een conservatieve koers willen een pervers systeem in stand houden, waarbij ondanks dat 40% van het Europese budget wordt uitgegeven aan landbouwsubsidies armoede en dierenleed troef zijn. De voorstanders van een liberale koers zijn voor een koude sanering en schaalvergroting. Gelukkig zijn er meer smaken in de wereld. Het kan ook anders. Niet conservatief, niet liberaal, maar sociaal. Een sociaal Europees landbouwbeleid is gericht op goede prijzen, een leefbaar platteland, duurzaamheid en dierenwelzijn.

Structurele inkomenssubsidies vind ik geen betaalbaar en verdedigbaar systeem. De SP-fractie is voor een omschakeling van de huidige directe betalingen naar betalingen voor diensten. Ik ken geen boer die niet liever een goede prijs voor zijn producten krijgt in plaats van subsidies. Wij kunnen ons aardig vinden in het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving dat vandaag aan de Kamer werd toegestuurd. Daarin staat een uitwerking die ons wel aanspreekt.

Waarom wordt hier nooit over prijsvorming gesproken? Is dat een blinde vlek? Iedereen weet dat er problemen zijn met extreme prijsfluctuaties en bijkomende onzekerheid voor ondernemers. Iedereen weet dat er problemen zijn met te lage prijzen voor boeren en met de inkoopmacht. Iedereen weet dat er problemen zijn met extreem hoge prijspieken, onder andere ten gevolge van speculaties op de voedselmarkt en concurrentie met biofuels. Toch doet het kabinet hier niets tegen. Integendeel, dit kabinet laat met de melkquotering de prijsbeheersing los en slaat aanbevelingen van de High Level Group Zuivel in de wind. Tevens weigert het kabinet de regels van de NMa zodanig aan te passen dat boeren meer marktmacht krijgen om zich te organiseren rond een thema als duurzaamheid of dierenwelzijn. Zelfs een eenvoudige bescherming in de vorm van verplicht wettelijke contracten kan er niet af. Het gaat namelijk in tegen conservatieve en liberale dogma's. Miljoenen naar miljonairs sluizen is een vorm van staatssteun die blijkbaar wel door de beugel kan. Het instrument bij uitstek om de prijs nog enigszins in de hand te houden, de quotering, wordt zo spoedig mogelijk afgeschaft. Het is nu mooi weer dus gooien we de paraplu weg. De European Milk Board ijvert voor een melkprijs die de gemiddelde productiekosten dekt. Men wil hiertoe een systeem van flexibele quotering opstellen. Hoe staat de staatssecretaris daar tegenover? Gelukkig begint de problematiek van extreme prijsschommelingen elders wel door te dringen. Frankrijk heeft het bijvoorbeeld op de agenda van de G20 gezet. Wanneer komt de staatssecretaris met een visie? Is hij bereid speculatie in de voedselmarkt aan te pakken?

De heer Koopmans (CDA): Waarom is de SP dan voor een lager budget? De heer Jansen kan zich wel druk maken over de koningin van Engeland, maar als de SP-fractie blijft pleiten voor een lager budget voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid, wordt het voor arme boeren in Roemenië en Nederland in ieder geval slechter.

De heer Jansen (SP): Wij kunnen niet al het leed van de wereld in één keer oplossen. Als we beginnen met het schrappen van de Europese subsidie aan de 1 221 landbouwsubsidiemiljonairs dan scheelt dat 5 mld. per jaar. Dat is snel verdiend. Dat geld zou dan met voorrang moeten worden besteed aan groene diensten, zoals beschreven in het rapport dat ik net citeerde. Tegenover de subsidie staat dan een dienst waar de maatschappij nog enig nut van heeft. Het perverse van het huidige systeem is een subsidie waar niets tegenover staat.

De heer Koopmans (CDA): Dan ga ik het nog een keer proberen. Zou het niet allebei kunnen? En pleiten voor minder subsidiemiljonairs en pleiten voor het gelijk houden van het budget, waardoor er dus meer geld beschikbaar blijft voor de arme boeren waar de heer Jansen het steeds over heeft. Overigens deel ik die zorgen met hem.

De heer Jansen (SP): Dit lijkt een beetje op de discussie over de hypotheekrenteaftrek. De CDA-fractie zegt «over mijn lijk» en tegelijkertijd wil zij knabbelen aan overdrachtsbelasting en meer subsidie voor lage inkomens van koopwoningen. De SP is financieel een wat realistischer partij dan het CDA. De bomen groeien niet tot in de hemel. We moeten zuinig zijn met belastinggeld, ook in Europa. Er wordt gesmeten met subsidie naar boeren die het niet nodig hebben. Steek dat geld in zaken die maatschappelijk nut opleveren.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. In het verslag van de vorige Landbouw- en Visserijraad van 29 november staat op pagina 3 dat enkele lidstaten opriepen tot een in hun ogen eerlijkere verdeling van de middelen. Die verdeling van middelen moet wat hen betreft gevonden worden in het gebruik van objectievere criteria. Hoe moeten we dit uitleggen? Kan de staatssecretaris dit duiden? Is er dus echt een roep van de zuidelijke lidstaten om meer financiële middelen, terwijl zij vinden dat er minder naar de landen zoals Nederland zou moeten?

Ik hoorde de heer Cioloş op een bijeenkomst aangeven dat hij veel oog heeft voor de kleinere bedrijven in de toegetreden lidstaten. Van de 7 miljoen agrariërs in Europa hebben er ongeveer 5 miljoen minder dan 2,5 hectare. Het is daarom een risico als Europa en Nederland inzetten op innovatie en verduurzaming. Hoe moet ik dit zien in het licht van de zorgen van de heer Cioloş? Heeft de staatssecretaris daar al meer beeld bij?

Het kwartaalrapport van de zuivelmarkt van de Commissie staat op de agenda. De staatssecretaris meldt dat de melkprijs aanzienlijk gestegen is en fors hoger ligt dan de prijs van vorig jaar. Gelukkig is de prijs gestegen, maar ik wil de staatssecretaris waarschuwen dat de sector absoluut nog niet juicht. Laten we realistisch zijn. Het is nog steeds een prijs die onder het niveau van twintig jaar geleden ligt. Dat is een zorgpunt omdat de kosten wel zijn gestegen. De sector juicht niet. De Rabobank heeft ook de waarschuwing afgegeven de juichstemming te temperen. Hij maakt zich zorgen over de prijsstabiliteit van komend jaar. Ik ben daarom verbaasd dat de staatssecretaris schrijft verheugd te zijn over de gunstige ontwikkelingen.

De melkquotaregeling wordt afgeschaft. We weten inmiddels dat de zachte landing in alle lidstaten een feit is, behalve in Denemarken en Nederland. De staatssecretaris schrijft dat de Europese Commissie mogelijk met een maatregel komt om ondernemers in tijden van overaanbod een vergoeding te geven. Ik kan me daar niet zoveel bij voorstellen. Kan de staatssecretaris dit toelichten? Wellicht kan het voor Nederland soelaas bieden. De staatssecretaris weet dat wij willen dat de superheffing er af gaat om ook in Nederland een zachte landing te bewerkstelligen.

De SP-fractie deelt op hoofdlijnen de lijn van het kabinet om het gemeenschappelijk landbouwbeleid verder te vermaatschappelijken. Er wordt gekoerst op voedselzekerheid, milieu en klimaat en gebiedsontwikkeling. De aanvliegroute van een economisch duurzame voedselontwikkeling lijkt ons juist. De eerste twee elementen vallen onder de eerste pijler en het plattelandsbeleid onder de tweede pijler. Hoe moeten wij die eerste pijler zien? Het kabinet wil agrarische ondernemers belonen voor het beheer van natuur en landschap en het leveren van bovenwettelijke presentaties. Dat onderschrijven wij ook, want dat is juist de eerste pijler. De SER zegt echter dat betalingen aan voedselproducenten niet nodig zijn om de voedselzekerheid in stand te houden. Wij zijn een beetje verbaasd dat het kabinet dit ondersteunt. Wij denken juist dat daar een relatie zit. Het vangnet blijft zeker nog nodig. De SER zegt echter dat het vangnet niet nodig is, omdat er geen twijfel is over de voedselzekerheid. Daar hebben wij twijfels bij. Het is belangrijk is dat de staatssecretaris aangeeft dat de vangnetconstructie in Europa juist wel nodig is. Wij zien die wel degelijk onder de eerste pijler.

Bij de eerste pijler noemt het kabinet de vergoedingen. Hoe moeten we dit plaatsen? In alle lidstaten horen we geluiden over een basispremie. Is de staatssecretaris daar ook voorstander van? De staatssecretaris zegt dat de tweede pijler primair gericht moet zijn op agrarische activiteiten. Bedoelt hij daarmee de diensten waarvoor wij de boeren betalen? Ik denk dat het goed is als hij daar nog wat helderheid over geeft.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Mevrouw Snijder-Hazelhoff vertegenwoordigt de liberalen. Ze zou maximaal de markt op moeten willen gaan. Die beweging zou ze ook moeten maken ten aanzien van het Europees landbouwbeleid. Daar is namelijk ook de kritiek te horen dat het te weinig liberaliseert. Aan de ene kant wil de VVD-fractie geen exportsubsidies meer, maar aan de andere kant vindt mevrouw Snijder-Hazelhoff dat er een soort voedselzekerheidsbijdrage zou moeten zijn. We moeten het level playing field op de wereld fairtrade maken. We moeten weg van het specifiek steunen van voedselstromen van Europa ten nadele van ontwikkelingslanden. Hoe verklaart mevrouw Snijder-Hazelhoff dat ze aan de ene kant exportsubsidies wil wegnemen en aan de andere kant een graai in de pot doet om de markt weer te verstoren door publieke steun te geven?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Die publieke steun, daar zijn we allemaal voor. We willen namelijk een aantal diensten vergoeden. We willen geen exportsubsidies want daarmee zet je iets buiten je eigen markt met subsidie weg. Vorig jaar en twee jaar terug daalden de prijzen van een aantal producten dusdanig dat er producties dreigden weg te vallen. Dat is een veel te groot risico voor de voedselzekerheid. Dat kunnen we ons als Europa niet permitteren. We hebben daarom een vangnet nodig en daar staan we als VVD-fractie ook voor. Marktwerking is prima, maar daar waar het risico bestaat dat markten wegvallen door prijsinstabiliteit, moeten we een vangnet hebben. Interventie kan eventueel een goede maatregel zijn. Met graan en zuivel heeft dit heel goed gewerkt. Ik vraag me af of de staatssecretaris dat ook ziet. Ik werd namelijk wat ongerust van de zin van de SER.

Het Planbureau voor de Leefomgeving waarschuwt ons in het rapport dat we vandaag kregen dat we eigenlijk af zouden moeten van het principe «income forgone». Boeren moeten nooit meer betaald krijgen voor diensten dan de gemiddelde kosten en opbrengstderving. Voor hun inkomen levert het dan niet veel op. In Europa moeten we hierover een discussie op gang krijgen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. De staatssecretaris en ik zijn het misschien wel eens dat de landbouw het belangrijkste onderwerp is dat wij hier in de Kamer te bespreken hebben. Het gaat over onze voedselvoorziening. Het hangt nauw samen met natuur, klimaat, schone lucht en schoon water. Vervolgens hebben we elk wel een eigen kijk op hoe het zou moeten met de landbouw. Daar begint de ellende alweer. We zijn het echter wel eens over het belang denk ik, anders had hij zich niet opgegeven voor deze baan. Aangemeld, beschikbaar gesteld, via het UWV ...

De PvdD vindt dat we weg moeten van de bulkproductie. We moeten weg van het level playing field, dat betekent dat we zo veel mogelijk tegen zo weinig kwaliteit en zo weinig mogelijk kosten moeten produceren. Daar wordt niemand gelukkig van. Wij willen bekijken wat de aarde aankan, wat de natuur aankan, wat het milieu aankan en wat we nodig hebben. Vervolgens kunnen we het beeld schetsen, kijken welke landbouw daarbij past en de hervorming van het landbouwbeleid daarnaar richten in plaats van kijken welke landbouw er nu staat en proberen er ietsje minder kwalijke effecten van te hebben.

Die vermaatschappelijking klinkt prachtig, maar het zet zo weinig zoden aan de dijk. Het gaat om enorme budgetten en een enorme sector die van zo'n groot belang is in onze samenleving. We zouden een andere aanvliegroute moeten kunnen kiezen. Voedsel moet weer betaald kunnen worden in de markt. Ik ben heel blij dat vandaag de toekomstagenda van de Tweede Kamer is vastgesteld waarin een onderzoeksvoorstel van de PvdD zat. In dat onderzoek moeten we bekijken welke economische instrumenten we kunnen inzetten om toe te gaan naar een duurzame voedselproductie. Dat onderzoek gaat dus lopen. Ik vind dat we er op moeten sturen dat voedsel weer betaald gaat worden in de markt. Een maatschappelijke dienst, als je de natuur niet vervuilt of vertrapt, dat is eigenlijk een gekke definitie. Dat zou de standaard moeten zijn. Zo zien we ook het landbouwbeleid voor ons. Daar staan de piketpalen. Het moet in zichzelf duurzaam zijn. Er kunnen uitzonderingen zijn, bijvoorbeeld als er een vergoeding nodig is omdat een maatschappelijke dienst anders niet terug te verdienen is. Dat staat echter haaks op wat er nu speelt in Europa en hoe het kabinet in deze discussie zit.

Ik heb gezien dat de staatssecretaris zich nog steeds verzet tegen verplichte etikettering wat betreft de herkomst in de zuivelsector. Ik snap dat niet. Het past juist goed bij het aangeven van de duurzaamheid. We kunnen dan zien of de melk afkomstig is van Britse boeren die kalfjes afschieten die te licht zijn en waar geen bestemming voor is. Dat zou je toch op een etiket willen communiceren naar consumenten.

Ik heb eerder gevraagd naar de ontwikkeling met betrekking tot het kloneren van dieren. De staatssecretaris had daar toen nog geen antwoord op. In Amerika is het al gaande omdat de FDA het goedkeurt. Het risico bestaat dus dat producten van gekloonde dieren op de Europese markt komen. Op dit moment hebben we nog niet de instrumenten om dit tegen te houden. Hoe we dat kunnen stoppen? Ik weet niet of het nu aan de orde komt, maar misschien kan de staatssecretaris dat intern met zijn ambtenaren uitdokteren. Ik krijg daar graag antwoord op.

Zijn de berichten juist dat Nederland niet zou kunnen voldoen aan het verbod op de legbatterij per 1 januari 2012? De staatssecretaris begrijpt dat ik daar niet over te spreken zou zijn. Graag een reactie daarop.

Ik heb deze zomer wat werkbezoeken afgelegd, onder andere in de pluimveesector. Daar sprak ik een pluimveehouder die zijn dieren deels nog in een legbatterij had zitten. Ik vroeg hem wat hij zou gaan doen met zijn kooien. Hij vertelde mij eerlijk dat hij meer geld zou krijgen als hij het zou verkopen aan de Oekraïne dan wanneer hij het naar de oudijzerhandel zou brengen. Ik zou dat vreselijk vinden en daarom vraag ik de staatssecretaris de mogelijkheden van een sloopregeling te onderzoeken. We moeten onze oude kooien niet exporteren en volgens mij kunnen we nu nog ingrijpen. Ik overweeg een motie op dit punt.

De heer Dijkgraaf (SGP): Dit is precies de reden waarom wij vaak aangeven dat we het probleem wel zien, maar dat we dat probleem Europees zouden moeten aanpakken. Het leidt anders vaak tot een verplaatsing van het probleem. Terecht dat mevrouw Ouwehand dit probleem aanstipt, maar misschien wil ze in de toekomst ook in de discussies meenemen dat we zaken internationaal moeten aanpakken.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voor zover ik weet is het een Europees verbod op de legbatterij, dus de heer Dijkgraaf wordt op zijn wenken bediend. Ik vind echter dat we zelfstandig een afweging hebben te maken over hoe we met onze dieren omgaan. Ik verwacht niet zoveel van de internationale gemeenschap en hoe dat opschiet. Natuurlijk, de problemen met verplaatsing zien wij ook, maar wij zien er niets in om te wachten tot de wereld over 150 jaar misschien ook van de legbatterij af wil. Daar doen we dieren ook geen goed mee.

De heer Dijkgraaf (SGP): Dat snap ik. Het is altijd een afweging. Hoe meer we mee kunnen nemen, hoe makkelijker we dit soort problemen kunnen voorkomen. De Europese Unie heeft dit afgesproken, maar dat betekent niet dat alle Europese landen – dat ligt eraan hoe je Europa definieert – dit ook doen. Vandaar dat op die markt mensen wel geïnteresseerd zijn in dit soort systemen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik ben er natuurlijk wel voor dat het Europese verbod op 1 januari 2012 voluit geïmplementeerd wordt. Daar vindt de heer Dijkgraaf mij aan zijn zijde, maar ik vind niet dat we die kooien moeten exporteren naar de Oekraïne, China of waar dan ook.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter. Ik spits mij toe op de Nederlandse inzet voor de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. In hoeverre zit er al beweging in de herverdeling tussen de lidstaten? Is daar al wat concreets over te zeggen? Wij gaan namelijk altijd uit van het budget waar we nu gebruik van maken, maar is dat in de toekomst nog wel aan de orde?

Nederland heeft de ambitie het voortouw te nemen bij de maatschappelijk legitimatie. We willen uitleggen waarom overheidsgeld naar de landbouw gaat. We willen daarom de toeslagen koppelen aan het belonen van maatschappelijke diensten als natuur, extra milieueisen, dierenwelzijn, innovatie. We kunnen de agrarische sector naar de groene groei trekken door het betalen van premies voor de inzet van boeren en de zaken die ze daar voor moeten laten. Nederland zet echter in op een vermindering van de Nederlandse bijdrage aan Europa. Dit betekent dat we dan op een aantal punten moeten cofinancieren. Krijgen we dan niet weer een koekje van eigen deeg? Bij een vorige vermindering van de bijdrage in Europa moesten we het bekopen bij het plattelandsbeleid. Als we kijken naar de grote verschillen tussen de twee pijlers, denk ik dat juist het plattelandsbeleid niet de dupe mag worden.

Duitsland, Denemarken, Engeland en enkele nieuwe lidstaten hebben de keuze gemaakt voor een regionale premie per hectare tot 2013 met extra beloningen voor geleverde diensten, zoals natuur, waterberging, permanent grasland en biologische bedrijfsvoering. Wij hebben die keuze niet gemaakt. We hebben daarom een groter gat te overbruggen. We moeten een inhaalslag maken richting de groene groei. Op dit moment is het van alles een beetje en een beetje van alles. Er is nog niet echt een keuze gemaakt. Graag een reactie van de staatssecretaris. Hoe gaan we het geld voor agrarisch natuurbeheer en voor innovatie verdelen? Hoe zitten we erin? Ik zie bij LTO ook nog geen beweging in die richting. Ik zou graag zien dat we gaan rekenen, want uiteindelijk komt het daar straks toch op neer. Ik vind dat de beloningen voor de groene landbouw moeten toekomen aan degenen die veel investeren en veel beperkingen op zich nemen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): De voorganger van mevrouw Jacobi, de heer Waalkens, wilde altijd inzetten op een flatrate, een duidelijke hectare toeslag zoals dat nu in een aantal andere lidstaten al plaatsvindt. Proef ik dat mevrouw Jacobi daar nu afstand van neemt?

Mevrouw Jacobi (PvdA): Daar neemt de PvdA-fractie geen afstand van. Het ging toen echter om de flatrate tot 2013. Dat was toen een gemiste kans. De landen die het wel gedaan hebben, die hebben inmiddels ervaring opgedaan met de flatrate, beperkingen en groene en blauwe diensten. We moeten toe naar een groene agrarische sector en we moeten juist daar betalingen doen waar boeren de inspanningen leveren. Een totale flatrate, zover zijn wij nog niet. In de tussenperiode was dat wel zwaar bevochten en de VVD-fractie was daar toen tegen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Mevrouw Jacobi zit een beetje in een spagaat. Zij zegt dat andere lidstaten een voorsprong hebben omdat ze het al gedaan hebben. Als zij dat als een voorsprong ziet, ziet zij dat dan als iets voor het vervolg? Anders kun je toch niet over een voorsprong spreken?

Mevrouw Jacobi (PvdA): Voor een lidstaat die al met de flatrate begonnen is, is de klap minder groot bij de overgang van een directe toeslag naar het verdienen van je inspanningen. Dat zie ik als een voorsprong. De PvdA-fractie was voor de flatrate in verband met die zachte landing. We staan nu echter voor de keuze in hoeverre we een toeslag per hectare gaan invoeren. Doen we dat alleen voor de least favourite areas of doen we dat voor alle boeren? Hoe behandelen we een boer in de Flevopolder, die geen enkele beperking kent, ten opzichte van de boer die in de Friese Wouden aan het werk is? Hebben die allebei recht op de flatrate of moet de één volledig de markt op om zich daar te redden? Ik zie wel wat in een hectarepremie, maar niet voor alle gebieden in Nederland

We moeten sowieso een slag maken van directe inkomenssteun naar een plattelandsbeleid waar een koppeling met prestaties gemaakt wordt. Dit zou de natuur, het waterbeheer, de koe in de wei, de biologische bedrijfsvoering en met name de kwetsbare landschappen moeten dienen. Als we minder gaan bijdragen, dan moeten we misschien op het aspect landbouwbeleid gaan cofinancieren. Gaat dit geen gat opleveren in de nationale begroting?

Zetmeelproducenten en de kalfsvleessector zullen te maken krijgen met een totale loskoppeling van de steun en de productie. Dit zal behoorlijke financiële consequenties hebben. De zetmeelindustrie en de boeren zullen de komende jaren te maken krijgen met een verschuiving van directe steun naar andere vormen van ondersteuning. Ik heb ergens berekeningen gezien van 30 mln. tot 40 mln. De kalfsvleessector zal dezelfde verschuiving voor de kiezen krijgen. Zowel binnen de zetmeel- als binnen de kalfsvleessector zullen de producenten en de verwerkers van de grondstoffen afspraken moeten maken over de verdeling van de gelden. Ik zou graag van de staatssecretaris een doorkijkje krijgen in hoe het kabinet bij dit soort grote verschuivingen keuzes maakt.

Er is afgesproken dat het melkquotum in 2015 zal worden afgeschaft. Nederland heeft bij voortduring een pleidooi gehouden voor een zachte landing. Mijn voorganger, de heer Waalkens, pleitte daarvoor bij elke Landbouw- en Visserijraad. Nederland heeft zich sterk gemaakt voor een jaarlijkse verruiming van het melkquotum, maar andere landen verzetten zich daartegen. Zowel de industrie als de veehouders moeten zich in de komende vier jaar gaan voorbereiden op een quotumloostijdperk. Ik maak me daar zorgen over. Ik hoor graag wat de staatssecretaris op dit front gaat inzetten richting Europa.

De heer El Fassed (GroenLinks): Voorzitter. We staan aan de vooravond van belangrijke kansen voor hervormingen, met name op het gebied van landbouw. Dat zei ik gisteren tijdens het wetgevingsoverleg Ontwikkelingssamenwerking. Ik hoorde daar van de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking en Europese Zaken en van de woordvoerder Ontwikkelingssamenwerking van CDA-huize mooie woorden over coherentie van beleid. Als het gaat om coherentie en het Europees landbouwbeleid, kan ik niet anders dan concluderen dat er op dit gebied vanuit de regeringspartijen VVD en CDA afgelopen decennia te weinig is gedaan. Ik laat me graag verrassen door de staatssecretaris van Landbouw die ook van CDA-huize is. In de mededeling van de Europese Commissie van 18 november 2010 ontbreken de gevolgen voor ontwikkelingslanden. Eerlijke handelsregels zijn noodzakelijk om ontwikkelingslanden kansen te bieden om duurzaam en inclusieve economische ontwikkeling te bereiken. Eerlijke handel is een van de uitgangspunten van het document, maar er wordt met geen woord gesproken over exportsubsidies. We moeten ontwikkelingslanden een eerlijke kans bieden op de voedselmarkt om zo hun economische ontwikkeling te stimuleren. Zo lang we de export van Europese landbouwproducten blijven subsidiëren, geven we ontwikkelingslanden geen enkele kans. Hier ligt een kans voor deze staatssecretaris om te laten zien dat het kabinet echt kiest voor coherentie van beleid, want het helpt ook de effectiviteit van ons ontwikkelingsbeleid. Het biedt de staatssecretaris tevens de kans te laten zien dat wat hier gisteren werd gezegd door de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking en Europese Zaken en de woordvoerder van de CDA-fractie geen loze woorden zijn.

GroenLinks is blij dat in de kabinetsreactie staat dat het een gemis is dat de mededeling over voedselzekerheid alleen in het licht van de Europese markt wordt bezien en niet in het kader van het wereldwijde vraagstuk van de voedselvoorziening. Graag hoor ik in detail wat de staatssecretaris over dit onderwerp zal inbrengen in de Landbouw- en Visserijraad.

Aan de ene kant staat de landbouwstrategie vol met mooie plannen ten aanzien van duurzaamheid en biodiversiteit, aan de andere kant moet de landbouw competitief worden en moet Europa de hele wereld kunnen voeden. We moeten erop toezien dat boeren eerlijke inkomens krijgen en dat er eerlijke concurrentie plaatsvindt waarbij er ook aan standaarden voor milieu en dierenwelzijn wordt gedaan. We zijn het met het kabinet eens over vereenvoudigingen, deregulering en administratieve lastenverlichting, maar dit mag niet leiden tot lagere eisen ten aanzien van boeren die zich inzetten voor maatschappelijk doelen. Ik hoor graag of de staatssecretaris dit onderschrijft. De fractie van GroenLinks is voor een structurele omvorming van de landbouwsector richting duurzaamheid. We hebben er echter oog voor dat dit niet van de ene op de andere dag kan plaatsvinden. We kiezen voor de weg van geleidelijkheid. We willen wel stevig inzetten en kansen bieden, maar we willen bedrijven niet in een onmogelijke positie brengen. Het Planbureau voor de Leefomgeving schrijft in zijn verkenning van de mogelijke inzet van het gemeenschappelijk landbouwbeleid dat de doelen die in Nederland gesteld zijn niet gehaald worden. Het gaat dan om agrarisch natuurlandschap, waterkwaliteit, kwaliteit van natuurgebieden en de klimaatverandering. Door de inzet van een nieuw landbouwbeleid met een beloning voor publieke diensten komen deze doelen dichterbij.

Het probleem dat het planbureau noemt in verband met het principe «income forcome» zou ter discussie moeten worden gesteld. De staatssteuntoets verbiedt namelijk om meer dan de extra kosten en lagere landbouwopbrengsten bij de levering van publieke diensten te vergoeden. GroenLinks is het hiermee eens. Graag een reactie van de staatssecretaris.

De heer Koopmans (CDA): Voorzitter. Ik wil twee onderwerpen aan de orde stellen, namelijk het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het zuivelbeleid.

Boerengeld naar de boeren, meer centen en meer papier. Dat is kort samengevat onze lijn ten aanzien van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Het is goed om te zien dat de Kamer daar vandaag met de motie-De Mos/Koopmans ook helder in is geweest. We moeten niet met al te veel gemak praten over groene en blauwe diensten. Daar erger ik me groen en geel aan. We praten daar al tien misschien zelfs twintig jaar over, terwijl boeren amper weten wat er op het gebied van dat soort diensten geleverd kan worden. Het enige dat de boeren zeker weten is dat ze in relatie tot cross compliance tientallen kruisjes moeten zetten, waardoor ze al groene en blauwe diensten verrichten op een wijze die in de Nederlandse samenleving door weinig andere bedrijven gepresteerd wordt. Het is nog gekker. Als je daar een fout maakt, word je beboet op een wijze die we binnen het Nederlands rechtssysteem voor het overige niet kennen. Er gebeurt al zo veel. Ik ben daarom verbaasd over het gemak waarmee iedereen zegt dat het maar eens moet gaan gebeuren.

Ik ben ontzettend blij dat vandaag de motie-Snijder c.s over de mededinging is aangenomen. We weten nog niet precies waar de Europese Commissie mee gaat komen, maar de staatssecretaris schrijft in zijn brief over het zuivelbeleid dat hij er terughoudend in zit. De gehele Kamer, van links tot rechts, vindt dat het op het punt van prijsvorming eerlijker zou moeten. Er zou meer geld moeten gaan naar een eerlijk product, voor een beter inkomen van de ondernemers. Ik zou die terughoudendheid een beetje laten varen. Ik zou zowel samen met de Europese Commissie als in de nationale wetgeving kijken hoe te komen tot een betere prijsvorming en hoe mededingingswetgeving daarin een positieve rol zou kunnen spelen.

Ik ben erg benieuwd naar de zachte landing. De staatssecretaris schrijft aan het einde van zijn brief dat hij van mening is dat de Commissie met voorstellen moet komen voor extra maatregelen, zodat in alle landen, ook in Nederland, de toegezegde zachte landing kan plaatsvinden. Hoe gaan we dat doen? Het is iets heel bizars. De afgelopen drie jaar heeft de melkveehouderij 700 mln. geïnvesteerd in quota. Dat waren jonge boeren die aan de slag gingen. Daar zitten nog niet eens de bedrijfsoverdrachten in familiekring bij, want dan zou het gaan om circa 2 mld. Dat zijn ongekende bedragen. Vergelijk het maar eens met de bedragen in onze eigen begroting, bijvoorbeeld voor stikstofbeleid. Het zou in het belang van de ondernemers en de Nederlandse samenleving zijn als die ondernemers op een andere, veel duurzamere wijze zouden kunnen investeren in duurzame stalsystemen of innovatie. Alles beter dan het papier waarin nu geïnvesteerd wordt. Ik zou de staatssecretaris willen vragen of daar in de onderhandelingen ruimte voor komt. In de ogen van de CDA-fractie blijft het bizar. Ik ben blij dat de Kamer de motie waarin staat dat die rechten moeten blijven, niet aangenomen heeft. Dat is heel mooi, want dan blijven we niet in dat papier investeren. We zijn benieuwd hoe de staatssecretaris dat precies wil doen. Internationale verevening zou eigenlijk een van de beste methoden zijn voor de komende drie, vier jaar. Ik vraag de staatssecretaris om alles op alles te zetten om die enorme hoeveelheid geld anders te kunnen investeren.

De heer Gerbrandy (D66 Europees Parlement): Ik begrijp dat ik een informatieve vraag mag stellen aan de heer Koopmans. Hij zegt dat boerengeld naar de boeren moet gaan. Als ik mij niet vergis is dat belastinggeld. Kan de heer Koopmans uitleggen wat het verschil is tussen de stelling «boerengeld naar boeren» en de stelling «cultuurgeld naar cultuur»?

De heer Koopmans (CDA): Er zijn twee argumenten voor de stelling «boerengeld naar boeren». Boeren hebben zich door middel van wetgeving moeten onderwerpen aan een quotumsystematiek en daar is een financiële tegemoetkoming voor gemaakt. Voor de podiumkunsten geldt dat niet, die mogen drie keer per dag dezelfde voorstelling geven als ze dat willen.

De voorzitter: Toevallig weet ik dat dat niet mag. Die zijn ook aan allerlei arbeidsregels gebonden.

De heer Koopmans (CDA): Dat heeft niets met quotaregelingen te maken. Dat is een andere systematiek. Agrarische ondernemers moeten al aan zoveel eisen voldoen. Die 27 kruisjes die ze moeten zetten, zijn geen loze kruisjes. Dat zijn nogal wat maatregelen die ondernemers op hun eigen bedrijf moeten naleven, waardoor ze verdienen dat die centen daar naartoe gaan. Dus ik blijf bij mijn stelling «boerengeld moet naar de boeren».

De heer Dijkgraaf (SGP): Voorzitter. De nieuwe traditie oppakkend om de aangenomen moties te bespreken, voeg ik daar de motie-Koopmans/Dijkgraaf over de jonge boeren aan toe. Daar zijn we erg blij mee.

Ik hoop dat ik het verkeerd interpreteer, maar de SGP-fractie is enigszins geschrokken van de kabinetsreactie over het gemeenschappelijk landbouwbeleid. De staatssecretaris schrijft dat het kabinet streeft naar vervanging van de huidige betalingen door doelgerichte betalingen en dat het zich daarvoor zal inzetten. Het ligt er maar aan hoe je het interpreteert, maar ik interpreteer het als volgt: het kabinet zich zal verzetten tegen de basistoeslag die de Europese Commissie in optie 2 voorlegt. Daar zit hopelijk mijn fout, want anders zou dat in strijd zijn met de positieve woorden van de staatssecretaris over de basistoeslag in het vorige debat. Het zou ook niet verstandig zijn die basistoeslag geheel te schrappen. Dat er een deel geschrapt moet worden, snappen wij ook wel. De belangen van voedselzekerheid en hoge milieu- en dierenwelzijnstandaarden maken een basistoeslag echter ook noodzakelijk. Ik zou graag van de staatssecretaris horen dat het kabinet zich in zal zetten voor een basistoeslag die recht doet aan het publieke belang van de landbouw.

Wij steunen de inzet van het kabinet voor een gelijk speelveld op EU-niveau. Wij vinden dat de plannen van de heer Cioloş te veel ruimte bieden voor verkapte inkomenssteun in het kader van plattelandsontwikkeling. De staatssecretaris probeert daar een goede beweging in te zetten. Wij willen alert zijn op die verkapte steun. De vorige bewindspersoon heeft in april 2010 een overzicht gegeven van de besteding van tweedepijlergelden. Het ging daarbij om onderwerpen als klimaatverandering, waterbeheer en herstructurering van de zuivelsector door verschillende lidstaten. Is de staatssecretaris bereid dit in een brief nader te specificeren in het kader van art. 68?

Het is ons niet duidelijk welke kant het kabinet op wil met het marktinstrumentarium. Tussen de door ons gesteunde afschaffing van de exportsubsidies en het vangnet bij ernstige crises zit een grijs gebied. Het is een illusie te denken dat vrije handel goed is voor ontwikkelingslanden. Voor hen is ook een stabiel prijsniveau van belang. We moeten niet allerlei interventieregels afschaffen. Strategisch voorraadbeheer moet mogelijk blijven. Graag een reactie van de staatssecretaris.

In de Landbouw- en Visserijraad zal worden gesproken over voorstellen die moeten leiden tot minder sterke schommeling van de zuivelprijzen. De staatssecretaris wil inbrengen dat Nederland geen voorstander is van uitzondering van de zuivelsector van mededingingsregels. Wat ons betreft is dat te mager. De vorige bewindspersoon ging voor een ruimere interpretatie van de mededingingsregels. Het begrip «relevante markt» is daarbij cruciaal. Volgens mij wordt «relevante markt» in dit soort discussie als grondgebied van een lidstaat opgevat en dat is vreemd als je dat vergelijkt met discussie over de energiemarkt of andere markten. Daar is de relevante markt altijd de markt waarop goederen actief verhandeld worden en elkaars substituten zijn. Ik heb vrij veel analyses mogen doen van relevante markten. Zuivelproducten worden natuurlijk internationaal verhandeld en dat betekent dat we bij de relevante markt uit moeten gaan van die internationale markt. Dan kan voor de Nederlandse producenten al snel meer dan wanneer je van het beperkte nationale begrip uit zou gaan.

De staatssecretaris is positief over de vooruitzichten voor de zuivelmarkt en koppelt dat aan de gestegen vraag uit Azië die ontstaan is door de gegroeide welvaart. Echter, wat doet de vraag ten opzichte van het aanbod? Heeft de staatssecretaris indicaties dat het aanbod zich meer of minder ontwikkelt dan de vraag? Hieruit moet blijken of die ontwikkeling in Azië goede of slechte vooruitzichten biedt.

Staatssecretaris Bleker: Voorzitter. Ik zal de vragen behandelen in drie blokken, gemeenschappelijk landbouwbeleid, zuivel/melkquotering en overige.

Rond het gemeenschappelijk landbouwbeleid verkeren we in de meningsvormende fase per lidstaat. Geen enkele lidstaat laat op dit moment het achterste van zijn tong zien, niet waar het gaat over de verdeling van het geld. Het totaalbudget dat voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid vanaf 2013 beschikbaar is, is nog in nevelen gehuld. Dat hangt samen met hoe de Europese begroting zich in zijn totaliteit gaat ontwikkelen. Nederland zet in op een beperking van de groei van het Europese budget in zijn totaliteit, even los van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. We willen een beperking van de Nederlandse afdracht, maar we houden daar wel onze nettopositie bij in de gaten. Dat zal een ingewikkeld onderhandelingsproces worden, dat plaats zal vinden in Raad Economische en Financiële zaken en de Europese Raad. Als daar de contextfactoren duidelijk zijn geworden dan zal het Europese landbouwbudget meebewegen. We willen niet zeggen dat het Europese landbouwbudget 40% van het totaalbudget is en dat we daarom een extra greep uit de kas moeten doen. We moeten eerst het totale financiële raamwerk bepalen. Binnen dat raamwerk moet het landbouwbudget zich voegen. Niet meer en niet minder.

Er is een zeer sterke lobby gaande vanuit Polen en de nieuwe lidstaten, om een aanzienlijke herverdeling te plegen richting die lidstaten. Duitsland, Denemarken, Nederland en Frankrijk zullen in die filosofie moeten inleveren en de nieuwe lidstaten zullen incasseren. Polen zit daar geharnast in en gaat er hard voor. Het zal nog een hevige strijd worden. Frankrijk heeft inmiddels begrip getoond voor de Poolse wens en dat is iets om rekening mee te houden. Ik ben ervan overtuigd dat enigerlei vorm van herverdeling in die richting onontkoombaar zal blijken te zijn. Met de bedragen per hectare die we in Nederland, Denemarken, Duitsland en Frankrijk ontvangen, is het voorstelbaar en in zekere zin begrijpelijk dat de Polen, de Hongaren en de Letten zeggen dat dat ietsje evenwichtiger zou kunnen. De onderhandelingen daarover zijn echter nog niet echt begonnen.

Ook op het punt van de pijlers laat nog niemand het achterste van zijn tong zien. Met name de nieuwe lidstaten zijn een groot voorstander van een sterke tweede pijler. Ze zien mogelijkheden om de plattelandsstructuur te versterken in de meest brede zin van het woord. Wij vinden echter dat we een sterke eerste pijler moeten hebben om de ontwikkelingen en de innovatie bij de agrarische ondernemer te versterken. Dat is een onderhandelingspunt dat zich nu al aandient. Voordat wij ons definitief gaan beraden over hoe we de koek in Nederland willen verdelen, hebben we eerst nog een aantal zware discussies en onderhandelingen te gaan over hoe groot die koek uiteindelijk gaat worden.

De SER zegt dat voedselzekerheid in de enge zin van het woord onvoldoende rechtvaardiging biedt om vanuit het Europees landbouwbeleid steun te geven aan agrarische ondernemers in Nederland. We hebben in onze brief aangegeven dat we ons dat kunnen voorstellen op de schaal van Nederland. Op de schaal van Europa is het een heel ander verhaal. We moeten produceren volgens Europese standaarden en die zijn vrij hoog mondiaal gezien. We hadden net het voorbeeld van de export van kooien aan de orde. Bij de buren in de Oekraïne gaat de kooi gewoon in productie, terwijl wij diervriendelijker met onze kippen omgaan. We werken volgens een hoge standaard. We moeten ook niet vergeten dat de voedselproductie in Europa behoorlijk beter en hoger kan, niet alleen kwalitatief maar ook kwantitatief. Er is al het voorbeeld gegeven van de grote aantallen kleine ondernemers, bijvoorbeeld in Roemenië. Zij hebben een, twee of drie hectare aan grond. Daar is uiteindelijk veel meer per hectare te realiseren als ook de structuur van de agrarische sector versterkt wordt. De SER heeft misschien wel een punt, maar als je het op Europese schaal bekijkt, is er voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid nog steeds voldoende grond vanuit het oogpunt van voedselzekerheid en de standaarden die wij daaraan verbinden.

Er is een sterke druk vanuit de Commissie en vanuit de nieuwe lidstaten om ook de kleine agrarische ondernemers goed te bedelen. Die nieuwe lidstaten zitten met name in het oostelijk deel van Europa. Ik heb gisteren in een gesprek met de aankomend voorzitter van de Landbouw- en Visserijraad, mijn collega uit Hongarije, gezegd: «Let wel, in uw land en in Roemenië zijn veel kleine ondernemers, maar uiteindelijk moet ook daar de agrarische productie op een hoger niveau komen. Als het geld vanuit Europa alleen maar een soort inkomensvoorziening is en niet leidt tot een verbetering van ondernemerschap en van de agrarische productie dan zijn we vanuit Europees perspectief niet goed bezig». Ik vind dat we daaraan vast moeten houden. De situatie daar is heel anders dan bij ons, maar het geven van een soort verkapte bijstand voor kleine boeren vanuit Europese budgetten, is nooit de bedoeling geweest van het Europees landbouwbeleid.

De heer Jansen sprak over een bovengrens. In het Europees landbouwbeleid is er sprake van een vaste hectaretoeslag. Dit betekent dat er ook geld gaat naar grote jongens met 3000, 4000 of zelfs 10 000 hectare, de heel grote boeren. Dat is een inbreuk op de legitimatie, vooral als er ook nog bijna niet-agrarische ondernemers zijn als koningshuizen en Schiphol. Het is echter niet zo'n hot item in ons land, omdat het nauwelijks voorkomt. In Europa kennelijk wel. Ik heb gisteren gezegd dat ik wel wil meedenken over een plafond, als daar een juridisch houdbare modus voor is te vinden. Mijn collega in Hongarije en de heer Cioloş willen er echt iets aan doen. Dat doen ze natuurlijk vanuit een ander belang, omdat de gelden die dan beschikbaar komen ten goede kunnen komen aan de rest van de agrarische ondernemers.

De heer Gerbrandy en mevrouw Snijder haalden aan dat de historische basis voor de toedeling van middelen steeds zwakker wordt. Ja, natuurlijk. We zullen een andere methode van toedeling van middelen over Europa, maar ook binnen ons eigen land moeten zien te vinden. Voor een deel is dat onderhandelen. Dat is plausibel en redelijk en het heeft voor een deel te maken met het gebruik van criteria. Het is een kwestie van verdeling over de eerste en de tweede pijler. Wij zijn voorstander van een sterke eerste pijler en doelgerichte directe betalingen. De heer Dijkgraaf en anderen hebben gevraagd hoe ik dat bedoel. Mevrouw Jacobi heeft ons dilemma geschetst. Ik leg het maar open op tafel: ik ben er ook nog niet uit. Ik vind dat we in de eerste pijler in ieder geval agrarische ondernemers die produceren in gebieden met beperkingen, van een toeslag moeten voorzien. Het maakt niet uit of men in het veenweidegebied produceert of waar dan ook, maar het moet gaan om objectief vast te stellen beperkingen. We laten nu door het LEI uitzoeken hoe je dat objectief kunt bepalen. Ik vind ook dat we in die eerste pijler innovatie moeten stimuleren met een premie. We moeten dus beperkingen en extra prestaties belonen.

Er zijn agrarische ondernemers in gebieden met optimale productieomstandigheden die clean aan de Europese standaard voldoen, waar het gaat om dierenwelzijn, ecologie en milieu, die optimaal verkaveld zijn en die een optimale waterhuishouding hebben. Zij komen ook in aanmerking voor een basispremie. De redenering van Cioloş is dat de basispremie is bedoeld om prijsfluctuaties op te vangen. Het gaat echter om sterke bedrijven. Dat beperkt ons in de mogelijkheden om bedrijven te belonen die onder minder gunstige omstandigheden produceren. Je kunt de koek maar een keer verdelen. Dat is een dilemma. We kunnen wel heel hard roepen dat we een basispremie voor iedereen willen, maar het moet uit diezelfde koek komen. Ik ben daar niet helemaal over uit en ik ga daar nog mee verder. Het is nog niet zo gemakkelijk dat in te vullen. Er wordt veel gesproken over agrarisch natuurbeheer, maar volgens mij moeten we die term vergeten. Ik zou boeren wel willen belonen voor het in stand houden van het agrarisch cultuurlandschap en de daarbij behorende natuurwaarden. Dat zijn niet die hoge natuurwaarden die we in Natura 2000 beogen. Het zijn de gewone dingen die mensen bijna zijn vergeten en die bijna verloren zijn gegaan. Bij agrarisch cultuurlandschap hoort de koe in de wei en de patrijs in de akkergebieden. De gewone dingen die passen bij agrarisch cultuurlandschap en bij de moderne agrarische productiebedrijven. We kunnen misschien stellen dat agrarische ondernemers in aanmerking komen voor een basispremie als ze een prestatie leveren waar het gaat om het agrarisch cultuurlandschap en bijbehorende waarden. Degenen die bewust geen prestatie leveren omdat zij elke vierkante meter in productie hebben, ontvangen geen basispremie. Deze optie is wat mij betreft het bediscussiëren waard.

De situatie verschilt per land op ecologisch en milieuhygiënisch vlak, maar ook qua agrarische structuur. We hebben daarom behoefte aan variatie binnen de eerste pijler en dat heb ik gisteren ook gemeld aan mijn collega uit Hongarije en de heer Cioloş. Die eerste pijler moet een soort cafetariamodel zijn, waar de verschillende landen verschillende componenten uit kunnen halen. Die gedachte wil ik de komende tijd in de Landbouw- en Visserijraad graag verkend zien.

De heer Dijkgraaf vroeg om een overzicht van de bestedingen uit de tweede pijler en art. 68 in de afgelopen periode. Dat wil ik graag geven.

Over de etikettering hebben we eerder gezegd dat de sector dat zelf moet regelen en dat we daar niet meteen allerlei overheidsregels aan willen verbinden. Het is niet waarneembaar of producten van gekloneerde dieren komen en daarom kunnen we er ook geen beleid op zetten.

Ik vind het een beetje te ver gaan om een subsidie op oud ijzer te geven om de export van oude kooien te voorkomen. Oekraïne is volgens mij nog niet ver genoeg om tot de Europese Unie toe te treden. Dat is de boze wereld waarin we leven. Je kunt daar heel verdrietig over zijn, maar je kunt ook blij zijn dat we het in Europa goed doen. Europese landen die niet aan hun verplichtingen op dit punt voldoen worden aangepakt.

Ik denk dat we de tijd goed moeten benutten om de verandering acceptabel te maken voor de bedrijven in de kalfsvlees- en zetmeelsector.

In 2009 is een quotumdeal van kracht geworden waarin een jaarlijkse groei van 1% voor Nederland werd overeengekomen. Ik doe hetzelfde als dat de Kamer in elk overleg hier doet. In elk overleg in Brussel stel ik het extra quotum voor Nederland en Denemarken aan de orde. Ik krijg daar steeds hetzelfde simpele antwoord: «Als je dat wilt dan heropenen wij de beraadslagingen die hebben geleid tot de deal in 2009». Ik weet niet of dat een aantrekkelijke optie is. Nederlandse melkveehouders betalen ongeveer 140 mln. op jaarbasis vanwege de extra productie bovenop het quotum. We zullen daarom nog een poging doen om daar linksom of rechtsom iets uit te onderhandelen. Het ter discussie stellen van de totale deal, want dat is de consequentie als we onze poot stijf houden bij de Landbouw en Visserijraad, kan tot iets leiden waarmee we uiteindelijk veel minder gelukkig zijn.

Er is mij gevraagd een einddatum voor de eindfasering van de generieke steun te geven, maar dat is mij nu te vroeg.

Uit onderzoek blijkt dat speculatie een beperkt effect heeft op de prijs. Ik ben echter wel voorstander van een Europees vangnet voor marktmaatregelen bij te lage prijzen. Die interventievoorwaarden moeten nog wat nader geduid worden.

De kwestie van de basispremie, daar moeten we goed over nadenken. Mevrouw Snijder maakte het punt dat als je agrariërs alleen maar de meerkosten van bepaalde prestaties betaalt, het allemaal niet opschiet. Ik denk daarom dat die geconditioneerde basispremie een goed idee is. Als een bedrijf een bepaalde basisprestatie levert, dan komt het gehele bedrijf in aanmerking voor de premie. Dat zou een interessante optie kunnen zijn. Een boer met 90 bunder die op 3 bunder een ecologische prestatie levert, haalt dan over de gehele 90 bunder de basispremie binnen. We moeten erover praten of die ruimte wordt geboden binnen de eerste pijler.

Krijgen we de bal niet terug bij cofinanciering? We hebben nog steeds een goede naam in Europa. We zijn kritisch over het totaalbudget en we willen dat het geordend blijft verlopen rondom het Europees Parlement en de Europese Commissie. In de Landbouw- en Visserijraad keert men ons niet de rug toe. Naarmate de tweede pijler sterker wordt en de druk van Oost-Europa op dat punt gehonoreerd wordt, krijgen wij wel een cofinancieringsvraag en niet zo'n kleine ook. We hebben er daarom belang bij de prioriteit bij de eerste pijler te houden.

Het zou kunnen dat we iets te vreugdevol zijn geweest over de ontwikkeling van de melkprijs. Ik vind dat we de zaak op de lange termijn moeten bekijken, maar het is in ieder geval een goede ontwikkeling.

Onder het kopje overige heb ik een punt over de mededinging. Ik heb begrepen dat de motie-Koopmans/Snijder is aangenomen en daar had ik geen rekening mee gehouden. Ik kan er nog geen goed antwoord geven, daarom kom ik daar apart op terug.

De heer Gerbrandy (D66 Europees Parlement): Voorzitter. De staatssecretaris begon over de algemene doelstellingen van het kabinet, namelijk beperking van de groei van Europese begroting, beperking van de Nederlandse afdracht en het in de gaten houden van de nettopositie. Grappig is wel dat Nederland nettobetaler is geworden door de hervorming van het landbouwbeleid in 1992 en daarvoor decennia lang ontvanger was. Is de toekomstige hervorming van het landbouwbeleid niet een mooie gelegenheid om die positie aanzienlijk te verbeteren door vooral het budget aanzienlijk te beperken?

De natuur raakt verder verschraald. De invulling die de staatssecretaris gaf aan agrarisch natuurbeheer is eigenlijk alleen maar agrarisch natuurlandschap. Ik ben bang dat we nog verder van huis zijn dan dat ik al gevreesd had.

De voorzitter: Indachtig art. 55a maak ik de vraag van de heer Gerbrandy tot de mijne.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording, maar ik schrik een beetje van de manier waarop de staatssecretaris dat dilemma schetst. Boeren die het cultuurlandschap in stand houden, vindt hij een basispremie waardig. Wat de VVD-fractie echter ook een basispremie waardig vindt, is dat boeren in Nederland al op een heel hoge standaard produceren. Het kan toch niet zo zijn dat, als alle andere lidstaten toe gaan naar een basispremie waarmee ze boeren op dat niveau belonen, Nederland dat niet zou doen? Boeren verdienen daarvoor al een soort van basispremie en daar bovenop moeten we boeren betalen voor al die extra's die zij voor ons landschap doen.

Staatssecretaris Bleker: Let wel, er zit een consequentie aan. Ik wil u een keuze voorleggen. Er zijn twee boeren die beide 100 hectare hebben in de veenkoloniën. De één investeert op een deel van zijn bedrijf in agrarisch cultuurlandschap langs de oude wijken en de ander teelt tot aan de slootkant zijn fabrieksaardappelen. Zegt u het maar.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Daar zit ook in onze filosofie een verschil in. We moeten ons echter wel realiseren dat er cross-compliancevoorwaarden blijven. We doen er een schepje bovenop als we vinden dat boeren ook in het landschap onderhoud plegen. Dan kom je tot een soort basis met daar bovenop wat extra voor de boer die iets extra's doet.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Ik wil graag de toezegging van de staatssecretaris dat hij de pluimveehouders duidelijk maakt dat 1 januari 2012 toch echt 1 januari 2012 is. Dan hebben we hier geen legbatterij meer.

Ik vind het gek dat hij niet wil meedenken over een mogelijke slooppremie. Het hoeft niet helemaal uit de staatskas, want de boeren zeggen dat het niet zoveel scheelt. We moeten niet naar Oekraïne en China willen exporteren. Het kan gewoon naar het oud ijzer. Mijn verzoek aan de staatssecretaris is om dit uit te zoeken en een regeling te maken. Zo voorkomen we dat we de productiemethoden die we hier verbieden gaan exporteren en dat we vervolgens aan de grens niet kunnen tegenhouden wat we de boeren hier verbieden.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter. Ik kan me goed vinden in de richting van de staatssecretaris, maar de duivel zit hier in het detail. Ik zou de staatssecretaris willen voorstellen dat wij gaan werken aan een concept waarin degenen die de groene groei dienen de premies ontvangen. Dat uitwerken van de details kan werkende weg, bijvoorbeeld met rondetafelgesprekken.

De heer El Fassed (GroenLinks): Voorzitter. Het kan een omissie zijn, maar de staatssecretaris heeft met geen woord gerept over eerlijke handel en exportsubsidies daar waar het gaat om de coherentie van beleid. Dat kan natuurlijk wel kloppen gezien het beleid van de afgelopen jaren. Daarin wordt wel met veel woorden gesproken over coherentie van beleid als het gaat om ontwikkelingssamenwerking, maar in de praktijk wordt er niet zo heel veel gedaan. Graag alsnog een reactie van de staatssecretaris.

De heer Koopmans (CDA): Voorzitter. Ik waardeer het gefilosofeer van de staatssecretaris over welke kant het op gaat, maar ik vraag me af of dit de manier van onderhandelen is. Hij noemt meer geld voor de nieuwe lidstaten onontkoombaar en meer ruimte voor het Nederlandse zuivelbeleid heel moeilijk. Dat gaat mij te snel naast elkaar. Ik zou dat in een mand willen gooien. Ik ben geen voorstander van het cafetariamodel in de eerste pijler. Ik denk dat het moeilijk wordt met betrekking tot het gelijke speelveld. Ik zou ervoor willen pleiten dat in de cafetaria van de tweede pijler alleen maar friet en frikandellen verkrijgbaar zijn, maar geen gemeenschapshuizen. Daar zou ik eerder denken aan een vorm van verschillen binnen innovaties voor het landbouwbeleid en niet daarbuiten.

De heer Dijkgraaf (SGP): Voorzitter. Ik ben ook niet gerustgesteld over de basispremie. Ik begrijp de zoektocht die de staatssecretaris uitvoert. Ik ben het echter eens met de opmerking over het ongelijk speelveld en het cafetariamodel. Moeten we die basispremie niet geven voor het feit dat Nederland hogere eisen stelt aan de boeren dan de andere landen? Dat de boer die iets extra's doet ook een extra toeslag krijgt is prima, want dat is aan diensten gekoppeld. We kunnen echter niet toe zonder die basistoeslag. Ik heb in overweging om een motie hierover in te dienen, maar dat doe ik liever niet. Het is nog wat prematuur. Het hangt af van hoe de staatssecretaris hier mee omgaat en hoe we met elkaar de zoektocht uitvoeren naar het ideale systeem. Ik wil straks niet geconfronteerd worden met een standpunt dat niet meer veranderd kan worden.

De heer Van Gerven (SP): Voorzitter. Ik zou graag de armoedeproblematiek van de boeren aan de orde willen stellen. Het beleid van de afgelopen jaren heeft dat vraagstuk niet opgelost en de vraag is of het opgelost zal worden met de plannen die nu in de maak zijn. We hebben 42 mld. aan subsidie uitgegeven, ongeveer 40% van de begroting, en met die subsidiestroom is dat probleem niet opgelost. Is er geen betere weg naar Rome? Volgens de SP-fractie ligt de oplossing niet in massale subsidiestromen maar eerder in een fatsoenlijke prijs voor een eerlijk product. Als je een goede prijsstelling hebt die enigszins gereguleerd is, dan kunnen ook kleine boeren aan de slag. Wil de staatssecretaris die weg nog nader verkennen, ook in Europees verband?

Staatssecretaris Bleker: Voorzitter. De heer El Fassed kan ik enigszins positief stemmen, ondanks dat ik in de eerste termijn niet op zijn vraag ben ingegaan. In de brief van het kabinet staat dat we de exportsubsidies volgens afspraak in 2013 zullen afschaffen. Daar blijven we achter staan. Overigens moet ik zeggen dat het een zegen zou zijn wanneer er een vorm van gemeenschappelijk landbouwbeleid in Afrika zou komen. Wij kunnen het wel willen afschaffen, maar gode zij dank als dat daar tot stand zou komen zoals het vijftig jaar geleden hier begonnen is. Collega Knapen en ik proberen het voorbeeld te geven door de aspecten landbouw en duurzame voedselzekerheid in de ontwikkelingssamenwerking te betrekken. In Europa kunnen we kritisch zijn richting het gemeenschappelijk landbouwbeleid, maar dat is een vorm van welvaart die door de verworvenheid van 50 jaar gemeenschappelijk landbouwbeleid tot stand is gekomen. Een modern gemeenschappelijk landbouwbeleid zou heel goed bij Afrika passen.

Op 1 januari 2012 gaat het verbod op de legbatterij in. Dat staat niet op de agenda voor deze Landbouw- en Visserijraad. Wij zullen ons echter houden aan de afspraken die eerder zijn gemaakt en we zullen de sector daar ook op aanspreken. Met een exportverbod of sloopregeling raken we ver van huis. Een exportverbod is zelfs niet mogelijk.

De woordvoerders denken verschillend over de basispremie. Ik heb net bij het benoemen van het krachtenveld nog niet vermeld dat er ook landen zijn, waaronder heel grote, die zo snel mogelijk af willen van het gehele gemeenschappelijk landbouwbeleid. Het is van groot belang dat we goed nadenken over hoe we dat goed kunnen doen met gerichte steun aan agrarische ondernemers en hoe we dat kunnen legitimeren. Een groot land als het Verenigd Koninkrijk zegt in de Landbouw- en Visserijraad dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid 2013–2020 de zekerheid moet bieden dat we er in 2020 van af zijn. In het Europees Parlement moeten we tevens goed beargumenteren waarom het geld ergens naartoe gaat. Iemand die gewoon boer wil zijn, kan dat niet met steun van Europa. Je kunt boer zijn in Europa als je een bijzondere prestatie levert. Dat kan zijn op het punt van de standaarden of op het punt van maatschappelijke diensten. Dat is de context waarbinnen wij ons begeven. We moeten duidelijk maken richting onze agrarische ondernemers dat de wereld om ons heen veranderd is ten opzichte van tien, twintig jaar geleden. Niets is meer vanzelfsprekend. Je moet het goed kunnen beargumenteren en verdedigen. Ik heb daarom ook de discussie over de geconditioneerde basispremie zo expliciet op tafel gelegd, ook vanuit het oogpunt van het verdelen van de koek. Goed doen voor iedereen kan betekenen dat je niet goed genoeg kunt doen voor agrarische ondernemers waar je in het bijzonder iets voor moet doen. Het gaat dan bijvoorbeeld over minder gunstige omstandigheden die er ook in grote delen van ons land zijn. Die kant van de medaille leg ik ook even op tafel. Een eerlijke prijs is het beste en transparantie is ook van belang. Daar streven we naar, ook waar het gaat om de handel. We willen transparantie in de keten. Dit staat overigens niet op de agenda van de Landbouw- en Visserijraad.

De heer Koopmans (CDA): Ik wil graag dat de staatssecretaris terugkomt op de motie omtrent mededinging.

Staatssecretaris Bleker: Daar komt een schriftelijke reactie op namens het kabinet.

Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik wil een motie indienen. Daar hoeven we niet per se deze week over te stemmen, maar wel graag voor het kerstreces.

De voorzitter: Dat kan, dan gaan we die motie aanbieden. We gaan uitzoeken hoe we dat het beste kunnen doen en dan zorgen we ervoor dat het voor het kerstreces in stemming gebracht kan worden. Ik sluit de vergadering en dank de gast vanuit het Europarlement, de heer Gerbrandy, voor zijn komst.