Ontvangen 17 november 2017
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Na artikel I, onderdeel Aa, worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:
Ab
Na artikel 5.5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het heffingvrije vermogen, bedoeld in artikel 5.5, wordt verhoogd met de ouderentoeslag indien:
a. de belastingplichtige bij het einde van het kalenderjaar, of, indien de belastingplicht in de loop van het jaar is geëindigd, bij het einde van de belastingplicht, de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt, en
b. de grondslag sparen en beleggen, vóór vermindering met de ouderentoeslag, niet meer bedraagt dan € 286.764. Bij een inkomen uit werk en woning vóór inachtneming van de persoonsgebonden aftrek van:
|
meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de ouderentoeslag |
|---|---|---|
|
– |
€ 14.662 |
€ 28.690 |
|
€ 14.662 |
€ 20.397 |
€ 14.345 |
|
€ 20.397 |
– |
nihil |
2. Indien de belastingplichtige het gehele kalenderjaar dezelfde partner heeft of voor de toepassing van artikel 2.17 geacht wordt te hebben gehad, wordt voor de toepassing van het eerste lid in aanmerking genomen de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, vóór vermindering met de ouderentoeslag, en wordt het in het eerste lid genoemde bedrag van € 286.764 verhoogd tot € 573.528.
Ac
In artikel 5.16c, derde lid, wordt «artikel 5.5» vervangen door: artikel 5.5, en de verhoging daarvan, bedoeld in artikel 5.6.
Ad
In artikel 5.17e, derde lid, wordt «artikel 5.5» vervangen door: artikel 5.5, en de verhoging daarvan, bedoeld in artikel 5.6.
II
Aan artikel IA wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
C
In artikel 10.1, eerste lid, wordt «5.5, 5.10» vervangen door: 5.5, 5.6, 5.10.
III
In artikel IV, onderdeel Aa, wordt «7/H» vervangen door: 10/H.
IV
In artikel IV, onderdeel Ab, wordt «18/H» vervangen door: 15/H.
Met dit amendement wordt de ouderentoeslag van € 28.690 of € 14.345, waarmee het heffingvrije vermogen in box 3 wordt verhoogd voor belastingplichtigen die aan het einde van het kalenderjaar de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt en een inkomen uit werk en woning vóór inachtneming van de persoonsgebonden aftrek hebben van niet meer dan € 14.662, onderscheidenlijk van meer dan € 14.662, maar niet meer dan € 20.397, met ingang van het kalenderjaar 2018 opnieuw ingevoerd.
Bij de vormgeving is aangesloten bij de regeling die gold tot 1 januari 2016. De bedragen zijn wel geactualiseerd, dat wil zeggen dat de inflatiecorrectie van artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zoals die vanaf 2019 weer bij het begin van het kalenderjaar wordt toegepast, voor de jaren 2016 tot en met 2018 is toegepast.
De budgettaire derving voor de belastinginkomsten bedraagt € 135 miljoen.
Door dit amendement stijgen de uitgaven voor de toeslagen met € 55 miljoen.
De totale kosten van de maatregel (€ 190 miljoen) worden gedekt door via een wijziging van artikel 12b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) het effectieve tarief van de innovatiebox ten opzichte van het wetsvoorstel te verhogen met 3%-punt. Dit betekent dat per 1 januari 2018 de kwalificerende voordelen voor 10/H gedeelte in de grondslag voor de innovatiebox worden opgenomen, oftewel ten opzichte van het wetsvoorstel een verhoging van het effectieve tarief van de innovatiebox van 7% naar 10%. De opbrengst daarvan bedraagt € 186 miljoen. In het verlengde van de voorgestelde wijziging van artikel 12b van de Wet Vpb 1969 per 1 januari 2018 wordt eveneens de formule in artikel 12be van de Wet Vpb 1969 per die datum daarop aangepast.
Van Rooijen