Kunt u onderstaande vragen behandelen als feitelijke vragen, waarbij de gestelde vragen doorgaans niet van alle bovengenoemde fracties het standpunt vertegenwoordigen?
Ja.
Kunt u onderstaande (feitelijke) vragen, voorafgaand aan het debat over de regeringsverklaring, een voor een beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de voorstellen uit het coalitieakkoord die op Europees niveau in onderhandeling zijn, dan wel waarvan een Commissievoorstel verwacht wordt? Kunt u daarbij aangeven in welke fase van onderhandeling deze dossiers zijn?
Voor een volledig overzicht van voorstellen die op Europees niveau in onderhandeling zijn, verwijst het kabinet naar het zogenaamde legislative train schedule van het Europees Parlement1. Hierin is ook de status van de besprekingen te zien. Bovendien is de implementatie van een interinstitutionele wetgevingsdatabase (One-stop-IT-shop), één digitaal EU-portaal van Europees Parlement, Europese Commissie en Raad met daarin de voortgang van wetgevende onderhandelingen met alle relevante documenten van de drie instellingen, in voorbereiding.
Tevens ontvangt uw Kamer, conform de tussen uw Kamer en het kabinet overeengekomen EU-informatie-afspraken2, ten aanzien van EU-wetgevingsdossiers per vakdepartement per kwartaal een overzicht van de stand van zaken in de onderhandelingen en wordt uw Kamer ook middels geannoteerde agenda’s en verslagen van Raden geïnformeerd over de dossiers die in onderhandeling zijn. Ten aanzien van het «Fit-for-55-klimaatpakket», waarnaar in het coalitieakkoord verwezen wordt, ontvangt uw Kamer iedere 4 à 6 weken een reguliere update omtrent de stand van zaken van het krachtenveld en het verloop van de onderhandelingen.
Voor een overzicht van Commissievoorstellen die verwacht worden, verwijst het kabinet naar het Commissie Werkprogramma 2022 en de kabinetsreactie daarop3. Voor een meer actuele agenda van te verwachten voorstellen van de Europese Commissie verwijs het kabinet naar de – via een openbare website te raadplegen – agendaplanning van de Commissie colleges4.
In hoeverre zorgt dit coalitieakkoord dat er wordt voldaan aan de internationale 0,7% norm voor ontwikkelingssamenwerking? Kunt u de percentages per jaar geven voor 2022–2030?
In onderstaande tabel staat het verwachte ODA-percentage op basis van de maatregelen uit het coalitieakkoord (intensivering ontwikkelingssamenwerking en actualisatie EU-toerekening) voor de kabinetsperiode:
2022
2023
2024
2025
0,62%
0,63%
0,63%
0,65%
Aan het einde van de kabinetsperiode (2025) bedraagt het ODA-percentage uitgaande van de laatste CPB-raming (MEV, bij Miljoenennota) 0,7% BNI minus ongeveer EUR 0,5 miljard.
Klopt het dat, als Nederland niet voldoet aan de hervormingseisen van de Recovery & Resilience Facility, er dan voor € 5,8 miljard wordt bezuinigd op de begroting van Buitenlandse Zaken?
De verwachte ontvangsten voor Nederland uit het Recovery and Resilience Fund (RRF) worden verwerkt op de begroting van Buitenlandse Zaken. Dit kabinet hecht veel belang aan een stevig en ambitieus plan (RRP). Door in te zetten op structurele hervormingen en investeringen die aansluiten bij de landspecifieke aanbevelingen en de groene en digitale transities, kan maximaal gebruik gemaakt worden van de Europese middelen uit het RRF.
Het gaat in totaal om EUR 5,8 miljard, verdeeld over 2023 t/m 2026. De ontvangstenraming is in de budgettaire bijlage bij het coalitieakkoord opgenomen als negatieve uitgaven. Daarom staat er een min voor de bedragen, dit betreft geen bezuiniging.
Klopt het dat er een wettelijke verplichting is om Europese richtlijnen uit te voeren? Zo ja, kunt u aangeven waarom dit specifiek opgenomen is in het coalitieakkoord?
Artikel 288 van het EU-Werkingsverdrag (VWEU) bepaalt dat een richtlijn verbindend is ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke lidstaat waarvoor zij bestemd is, maar dat het aan de nationale instanties is om hiervoor de vorm en middelen te kiezen. Europese richtlijnen bevatten derhalve een opdracht aan lidstaten om de bepalingen ervan binnen een bepaalde termijn om te zetten in nationaal recht. Wanneer een richtlijn niet tijdig of niet volledig wordt omgezet wordt er inbreuk gemaakt op het EU-recht. De Commissie kan dan een inbreukprocedure starten, wat uiteindelijk kan leiden tot het aanhangig maken van de zaak bij het Hof van Justitie. In het coalitieakkoord wordt het streven uitgesproken om als Nederland een leidende rol in te nemen om de EU slagvaardiger, economisch sterker, groener en veiliger te maken. In dat licht is ook verwoord dat EU-richtlijnen worden uitgevoerd.
Hoe definieert u slimme industriepolitiek? Hoe verhoudt dit zich tot het Frans-Duitse voorstel voor het creëren van «European champions»?
Met een slimme industriepolitiek beoogt het huidige kabinet om een juiste balans te vinden tussen vrije marktwerking en daar waar nodig gewenst proportioneel overheidsingrijpen. Het vorige kabinet heeft hieromtrent – ook in relatie tot de discussie over Europese kampioenen – een proactieve koers internationaal en in de EU gevoerd, met oog voor het bevorderen van een gelijk speelveld en het behoud en handhaving van een effectief en politiek onafhankelijk mededingings- en staatssteunkader. Tegelijkertijd wordt erkend dat proportionele overheidsinterventies nodig kunnen zijn om te kunnen anticiperen en reageren op internationale geopolitieke en geo-economische ontwikkelingen, bijvoorbeeld om de risico’s van strategische afhankelijkheden te kunnen mitigeren. Het nieuwe kabinet zal t.z.t. uw Kamer informeren over de Nederlandse inzet en strategie omtrent het industriebeleid.
Hoe verhoudt de nationale incasso van digitale dienstbelasting, vliegtaks, CO2-grensheffing en minimum tarief voor winstbelasting zich tot het eigen-middelen voorstel van de Europese Commissie en het Europees Parlement?
De Europese Commissie heeft op 22 december jl. voorstellen gepresenteerd voor nieuwe eigen middelen gebaseerd op een koolstofheffing aan de grens (Carbon Border Adjustment Mechanism «CBAM»), op Emissions Trading System (ETS)-opbrengsten en op de belasting op herverdeelde winsten van de grootste en meest winstgevende bedrijven, waaronder grote digitale bedrijven. Het kabinet zal uw Kamer hierover met een BNC-fiche nader informeren.
Kunt u aangeven welke verbeteringen u nodig acht voor het spitzenkandidaat-systeem?
Zoals opgenomen is in het coalitieakkoord zal het kabinet dit systeem en mogelijke verbeteringen nader onderzoeken. Over de bevindingen hieromtrent zal het kabinet uw Kamer informeren.
Kunt u aangeven binnen welke kaders verdragswijziging naar aanleiding van de conferentie over de toekomst van Europa in het Nederlands en Europees belang zijn?
De Conferentie over de Toekomst van Europa heeft als doel burgers bij de EU te betrekken en hen te bevragen over hun wensen en verwachtingen ten aanzien van de EU. Dit proces loopt momenteel nog. Het kabinet is van mening dat de aanbevelingen vanuit de Conferentie eerst moeten worden afgewacht, voordat kan worden gesproken over hoe hier invulling aan te geven. Op basis van de aanbevelingen van de Conferentie, verwacht per medio 2022, zal het kabinet bezien welke inzet nodig is om deze in concrete resultaten om te zetten en of dit verdragswijziging vereist. Het kabinet staat open voor eventuele verdragswijziging, als deze de belangen van Nederland en de Europese Unie bevordert. Dit is ook in lijn met de motie Sjoerdsma, Amhaouch, Van Dijk.5 Afhankelijk van de aanbevelingen zal het kabinet de Nederlandse inzet en kaders formuleren en uw Kamer hierover informeren.
Kunt u een overzicht geven van de minimaal noodzakelijke elementen van een Europawet? Hoe verhoudt deze wet zich tot het te verwachten Europese Commissievoorstel over meer transparantie?
Zoals opgenomen in het coalitieakkoord, zal het kabinet zich inspannen om besluitvorming in de EU transparanter te maken voor burgers en nationale parlementen en resultaten en toegevoegde waarde van EU-beleid zichtbaarder te maken. Dit zal worden verankerd in een Europawet. De invulling van deze Europawet verdient nadere uitwerking, waarbij lering zal worden getrokken uit eerdere initiatiefwetten op dit terrein vanuit uw Kamer en de inrichting van soortgelijke wetten in andere lidstaten. Tevens zullen daarbij relevante ontwikkelingen op EU-niveau in acht worden genomen.
Wat betekent intensievere samenwerking met en ondersteuning van landen op de Westelijke Balkan? Wat is het belangrijkste element in die samenwerking?
Het kabinet hecht belang aan samenwerking met en tussen de Westelijke Balkan-landen op het terrein van de rechtsstaat, veiligheid en stabiliteit, migratie, klimaat en connectiviteit. Voortdurende aandacht voor hervorming van de rechtsstaat, alsmede de strijd tegen de georganiseerde misdaad en corruptie, is essentieel voor de toekomst van de regio: dit creëert zekerheid, versterkt het vertrouwen van de burger en bevordert investeringen met het oog op economische groei. Goed nabuurschap, verzoening, het afzien van polariserend taalgebruik en het oplossen van uitstaande geschillen zijn geen vanzelfsprekendheid in de Westelijke Balkan. De internationale gemeenschap, inclusief de Europese Unie, is daarom actief betrokken bij veiligheid en stabiliteit in de regio. Nederland zet het postennet en regionale netwerken in ter ondersteuning van dit beleid.
De landen op de Westelijke Balkan worden door de EU en de lidstaten bijgestaan middels verscheidene instrumenten. Het Nederlandse MATRA-programma helpt bij de opbouw en versterking van rechtsstaat en democratie. Via het EU Instrument voor Pretoetredingssteun worden (potentiële) kandidaat-lidstaten ondersteund in hun toetredingsproces en bij de daarvoor noodzakelijke hervormingen. Daarnaast streeft de Commissie ernaar om via het vorig jaar aangekondigde Economic and Investment Planvoor de Westelijke Balkan sociaaleconomische ontwikkeling in de regio te stimuleren.
Welk percentage van de verhoogde gelden voor ontwikkelingssamenwerking wordt besteed aan eerstejaars asielopvang?
Door een stijgende asielinstroom is de ODA-toerekening eerstejaarsopvang asielzoekers uit DAC-landen hoger dan eerder vermeld in de HGIS-nota 2022. Deze verhoging verhoudt zich als volgt tot de extra middelen uit het coalitieakkoord
2022
2023
2024
2025
300.000
300.000
300.000
500.000
–153.549
–177.227
–212.582
–219.863
De raming opvangkosten eerstejaarsasielzoekers wordt volgens de reguliere systematiek in het voorjaar van 2022 bijgesteld. Als dit tot een aanpassing van de asieltoerekening leidt, wordt dit volgens de huidige systematiek verwerkt op verdeelartikel 5.4 op de BHOS-begroting.
In onderstaande tabel staat het verwachte ODA-percentage op basis van de maatregelen uit het coalitieakkoord (intensivering ontwikkelingssamenwerking en actualisatie EU-toerekening) voor de kabinetsperiode:
2022
2023
2024
2025
0,53%
0,55%
0,55%
0,56%
Kunt u een overzicht geven van de bijdrage vanuit ontwikkelingssamenwerking aan technologische innovatie en digitalisering in lage- en middeninkomenslanden?
Zoals ook blijkt uit de BHOS-begroting voor 2022 zijn er geen aparte bedragen gereserveerd voor technologische innovatie en/of digitalisering. Het vorige kabinet heeft ervoor gekozen om deze belangrijke speerpunten niet te vertalen naar aparte budgetlijnen, maar ze vorm te geven door samen met (potentiële) uitvoerders en ontvangers te zoeken naar de beste technologische en/of digitale oplossingen voor ontwikkelingsvraagstukken. In de activiteiten die op deze wijze tot stand zijn gekomen zullen daarom ook veelal geen aparte bedragen zijn opgenomen voor innovatie en/of digitalisering. Wel heeft het vorige kabinet structureel 5 miljoen euro vrijgemaakt ten behoeve van het Innovatiefonds dat bedoeld is om het innovatief vermogen van het MKB in ontwikkelingslanden en in Nederland aan te jagen. Hiermee draagt het fonds bij aan de ontwikkeling van (technologische) innovaties voor ontwikkelingsuitdagingen in de pre-competitieve fase, een terrein waarop banken nog nauwelijks actief zijn. Ten aanzien van digitalisering geldt, dat tijdens de afgelopen beleidsperiode de BHOS Digitaliseringsagenda is opgesteld, als basis voor de inzet op het thema. Voorbeelden zijn het Geodata for Agriculture and Water (G4AW) programma waarmee boeren, vissers en veehouders middels satellietdata hun productie kunnen optimaliseren, en het Prospects Partnerschap dat vluchtelingen en gastgemeenschappen helpt om digitale vaardigheden te ontwikkelen die toegang verschaffen tot de arbeidsmarkt.
Kunt u aangeven welk gewicht wordt toebedeeld aan het beperken van migratie in partnerschappen met derde landen, specifiek in het kader van de Afrika-strategie?
Het kabinet zal een Afrikastrategie formuleren, waar uw Kamer op een later moment verder over geïnformeerd wordt. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld middels het BNC-fiche inzake de overkoepelende mededeling van de Commissie over het asiel- en migratiepact, zet de Europese Commissie in op veelomvattende, gebalanceerde, op maat gemaakte partnerschappen op basis van wederzijdse belangen om de Europese migratiedoelstellingen te verwezenlijken. Hiertoe heeft de Commissie landenspecifieke actieplannen opgesteld.
Wat zijn de (objectieve) definities van «gedeelde waarden, afspraken of de democratische rechtsstaat» rondom toepassing van het rechtsstaatmechanisme, en hoe wordt voorkomen dat hierbij afbreuk gedaan wordt aan de culturele en religieuze eigenheid van lidstaten?
De gemeenschappelijke Europese waarden waar de Unie op berust zijn vastgelegd in artikel 2 van het EU-verdrag (VEU), namelijk: eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Aan deze waarden hebben ook nieuwe lidstaten zich gecommitteerd bij toetreding tot de EU, waardoor alle lidstaten deze waarden gemeen hebben in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen. Deze gemeenschappelijke Europese waarden doen geen afbreuk aan de culturele en religieuze eigenheid van lidstaten.
Waarom is ervoor gekozen ook in te zetten op afschaffing van het vetorecht bij «civiele missies», terwijl lidstaten zelf dienen te gaan over de inzet van militairen?
Op dit moment vindt besluitvorming over het starten van zowel civiele als militaire EU-missies plaats op basis van unanimiteit.
In het licht van de toenemende instabiliteit nabij Europa, de snelle opkomst van nieuwe – veelal hybride – dreigingen en veranderende geopolitieke verhoudingen is het meer dan ooit noodzakelijk om als EU snel, effectief en eensgezind op het wereldtoneel op te treden. In dit kader leveren civiele EU-missies een belangrijke bijdrage middels advisering en capacity building en aan de bredere aanpak van onder andere hybride dreigingen, cyberbeveiliging, terrorisme en radicalisering. Snelheid en daadkracht zijn daarbij vereist. Om die redenen ziet het kabinet aanleiding om in te zetten op gekwalificeerde meerderheid bij besluitvorming over het instellen van civiele missies, waarin politie-, grensbewaking- en civiele experts worden ingezet. Het EU-verdrag sluit besluitvorming op basis van gekwalificeerde meerderheid over de inzet op militair- en defensieterrein uit.
Besluitvorming over de inzet van de Nederlandse krijgsmacht is en blijft, conform de Grondwet, een nationale competentie.
Wat wordt materieel/formeel bedoeld met «modernisering» van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP)?
Het kabinet neemt een constructieve benadering ten aanzien van de modernisering van SGP, wanneer deze is gericht op de houdbaarheid van de schulden en opwaartse economische convergentie. Met «modernisering» van het SGP wordt verwezen naar de discussie over de mogelijke herziening van de begrotingsregels. De Nederlandse inbreng voor de consultatiesessies is toegelicht in de kamerbrief van 10 december jl.6 Het kabinet zal zich inzetten voor een gezond en prudent macro-economisch beleid en benodigde hervormingen door lidstaten, gericht op houdbare schulden, meer economische groei en opwaartse convergentie. Hierbij stelt het kabinet effectieve handhaving als eis.
Wat is concreet de inzet van de nieuwe coalitie om besluitvorming in de EU «transparanter» te maken, ook in termen van informatievoorziening aan het parlement?
Het kabinet zet zich samen met een aantal gelijkgezinde lidstaten sinds lange tijd ervoor in om het EU-transparantiebeleid te moderniseren en de EU-besluitvormingsprocedure inzichtelijker en toegankelijker te maken. In 2019 presenteerde Nederland samen met 9 andere lidstaten het non-paper «increasing transparency and accountability of the EU» met daarin concrete suggesties ter modernisering van transparantie in de Raad en het EU-besluitvormingsproces. Deze inzet heeft een aantal concrete resultaten opgeleverd7. Nederland heeft samen met Duitsland en Denemarken in het kader van de Conferentie over de Toekomst van Europa een zogenaamde transparency pledge gelanceerd om aandacht te genereren voor het belang van transparantie. De aanbevelingen die voortvloeien uit de Conferentie, ingegeven door burgerconsultaties in lidstaten en op Europees niveau, kunnen een nieuwe beleidsagenda op dit terrein voeden.
Is de nieuwe coalitie voorstander van EU-uitbreiding met landen in de Westelijke Balkan?
Het kabinet steunt het EU-perspectief van de landen van de Westelijke Balkan. Het beleid t.a.v. EU-uitbreiding is strikt, fair en betrokken. Het kabinet streeft naar een uitbreidingsproces gebaseerd op merites waarbij voortgang in het toetredingsproces afhankelijk is van de implementatie van de benodigde hervormingen. Het kabinet ondersteunt de ambitie van de Europese Commissie om het toetredingsproces geloofwaardiger, politieker, dynamischer en voorspelbaarder te maken zoals uiteengezet in de mededeling over de herziening van de uitbreidingsmethodologie van maart 2020 (Kamerstuk 21 501, nr. 20 , nr. 1511.), waarbij er meer nadruk ligt op de rechtsstaat en het toepassen van conditionaliteit.
Omvat de inzet voor geloofsvrijheid, waaronder christenvervolging, ook de (blijvende) aanstelling van een speciaal gezant voor godsdienstvrijheid en het reserveren van substantiële en gerichte financiële middelen binnen onder andere het Mensenrechtenfonds?
De positie van een speciaal gezant voor religie en levensovertuiging zal ook in deze kabinetsperiode worden gecontinueerd. Het thema vrijheid van religie en levensovertuiging is een van de prioriteiten binnen het mensenrechtenbeleid en het beleid voor versterking van het maatschappelijk middenveld, waarvoor substantiële financiële middelen beschikbaar zijn binnen het Mensenrechtenfonds en het programma Power of Voices.
Omvat «het verbeteren van de relaties en samenwerking tussen Israëliërs en Palestijnen» ook een blijvende inzet op het tegengaan van disproportionele agendering tegen Israël in VN-gremia en binnen de EU?
Ja. Zoals aan uw Kamer geschreven (Kamerstuk 32 735, nr. 287) vormt deze inzet onderdeel van het Nederlandse lidmaatschap van de Mensenrechtenraad 2020–2022. Het Koninkrijk blijft samen met onze partners werken aan het geleidelijk afbouwen van het aparte agendapunt 7 van de Mensenrechtenraad («Mensenrechtensituatie in de Palestijnse gebieden en andere bezette Arabische gebieden»), onder andere door resoluties samen te voegen of over te hevelen naar andere agendapunten. Ook in de Algemene Vergadering van de VN streeft Nederland ernaar het gehele pakket aan resoluties die betrekking hebben op het Midden-Oosten Vredesproces (MOVP) te verbeteren en de disproportionele aandacht voor Israël tegen te gaan (zie Kamerstuk 26 150, nr. 198 en Kamerstuk 23 432, nr. 485). De Nederlandse inzet is gericht op het samenvoegen van resoluties, het tweejaarlijks maken van resoluties, het verminderen van het aantal rapportages, het zoveel mogelijk inkorten van resoluties, het verwijderen van dubbelingen, en het beter in balans brengen van de inhoud van de teksten. Daarnaast is het voor Nederland van belang om waar mogelijk een zo groot mogelijke EU-eenheid te bewaren in multilateraal verband. Daartoe maakt Nederland zich sterk in de voorbereidingen van VN mensenrechtenfora als ook tijdens de onderhandelingen van resoluties. Deze inzet is conform de gewijzigde motie Van der Staaij (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2374).
Wat zijn of worden de bouwstenen van de «Nederlandse «Global Health» Strategie» en welke rol krijgt moeder- en kindzorg ter voorkoming/vermijding van «abortusdiensten» in de vorm van zwangerschapsafbrekingen daarbinnen?
Het kabinet zal, mede op basis van het in februari verwachte AIV advies ter zake, bouwstenen formuleren en een nadere invulling geven aan een Nederlandse Global Health Strategie.
Is de nieuwe coalitie voornemens opnieuw jaarlijks 250.000 «abortusdiensten» mogelijk te maken, of worden nadrukkelijk alternatieven onderzocht en mogelijk gemaakt?
Het kabinet zet in op keuzevrijheid en het brede spectrum van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). Dit omvat onder andere het verbeteren van toegang tot basisgezondheidszorg, zorg rondom zwangerschap en bevalling, moderne anticonceptiemiddelen, hiv-testen, counseling en medicatie, seksuele voorlichting aan jongeren en veilige abortuszorg.
Er bestaat geen internationaal overeengekomen methodiek voor het tellen van abortusdiensten. Daarom is het niet mogelijk om exact aan te geven hoeveel veilige abortusdiensten of zwangerschapsafbrekingen Nederland de afgelopen vijf jaar mogelijk heeft gemaakt. Het kabinet hanteert, in lijn met de WHO, een brede definitie van een abortusdienst, die naast de onderbreking van de zwangerschap ook vaak voorlichting en counseling vooraf en achteraf omvat, als ook post-abortuszorg – bijvoorbeeld wanneer een vrouw na een onveilige abortus in levensgevaar is.
Welk deel van de extra 500 miljoen euro aan ontwikkelingshulp zal geïnvesteerd worden in opvang in de regio?
Het ODA-budget wordt op basis van het coalitieakkoord verhoogd met EUR 300 miljoen in 2022, 2023 en 2024 en EUR 500 miljoen structureel vanaf 2025. Na verwerking van de stijgende asieltoerekening worden de resterende middelen verdeeld. Deze extra middelen betreffen zowel uitgaven aan opvang in de regio alsook extra uitgaven aan het wereldwijde vaccinatieprogramma COVAX, klimaatadaptatie en klimaatmitigatie. Over de exacte verdeling van de resterende extra middelen zal de Kamer worden geïnformeerd.
Wat behelst het plan: «Samen tegen Mensenhandel»?
«Samen tegen Mensenhandel» is het interdepartementale en integrale programma tegen mensenhandel dat gestart is in 2018 en heeft als belangrijkste doel het aantal slachtoffers van mensenhandel naar beneden te brengen. Graag verwijs ik uw kamer naar de voortgangsbrief programma samen tegen mensenhandel die uw Kamer op 17 november jl. is toegekomen voor een meer gedetailleerd overzicht van de ondernomen acties8.
Waarom wil het kabinet IS-vrouwen terughalen om te berechten, terwijl van tevoren duidelijk is dat het bewijs van alle terroristische activiteiten die deze hebben gepleegd, vaak moeilijk zo niet onmogelijk is en zij meestal binnen 12 maanden weer deel uitmaken van onze samenleving?
Het kabinet zal de in de vorige periode ingeslagen weg met betrekking tot uitgereisde IS’ers voortzetten. Dit betekent dat bij de afweging om al dan niet tot repatriëring van uitreizigers en hun kinderen over te gaan, individuele omstandigheden leidend zijn en de verschillende belangen tegen elkaar worden afgewogen. Naast het voorkomen van straffeloosheid weegt het kabinet ook altijd de internationale betrekkingen, de veiligheid in het gebied en de veiligheid van betrokkene(n) mee. Daarbij wordt uiteraard ook oog gehouden voor het belang van de nationale veiligheid.
Zoals beschreven in de Kamerbrief van 9 november 2021 (kenmerk 29 754, nr. 624) hecht het kabinet er belang aan dat uitreizigers die worden verdacht van terroristische misdrijven worden berecht. Teruggekeerde syriëgangers krijgen, zo laat eerste onderzoek zien, vrijwel altijd [bij zelfs geringe betrokkenheid] aanzienlijke (onvoorwaardelijke) vrijheidsstraffen opgelegd. Verder maakt de Wet Langdurig Toezicht mogelijk om daarnaast door de strafrechter langdurig intensief overheidstoezicht onder strenge voorwaarden op te leggen.
Worden de niet-Europese NAVO-partners minder betrokken bij de samenwerking die de EU voor ogen heeft dan de Europese partners en werkt dit niet polariserend?
Nee. Het belang van EU-NAVO samenwerking wordt breed onderkend, zoals ook blijkt uit de verschillende gezamenlijke verklaringen en de intensieve onderlinge communicatie. Alleen vorig jaar al vonden over en weer 25 cross-briefings plaats, onder meer in de NAVO Noord-Atlantische Raad (NAR) en het EU Politiek en Veiligheidscomité (PSC).
Nederland is voorstander van het versterken van defensiesamenwerking met omringende Europese landen, waar het zowel de EU als de NAVO versterkt en zet zich hier ook actief voor in. Een voorbeeld betreft de recente toetreding van Canada, Noorwegen en de VS tot het – in EU verband gelanceerde – Permanent Gestructureerde Samenwerking (PESCO) initiatief op het gebied van militaire mobiliteit.
Wat worden de taken en de juridische legitimatie van de Europese Veiligheidsraad?
Dit kabinet zal de opties voor een Europese Veiligheidsraad nader onderzoeken, hierover in gesprek gaan met partners en vervolgens met voorstellen komen.
Hoe wordt ongewenste immigratie gedestimuleerd en hoe wordt mensensmokkel concreet aangepakt?
Het kabinet heeft gekozen voor een brede, integrale aanpak van het migratievraagstuk met als doel om migratie veilig en gecontroleerd te laten verlopen. Uw kamer is jaarlijks over deze aanpak geïnformeerd9. De aanpak van mensensmokkel is een van de prioriteiten in de integrale migratieagenda. Het interdepartementaal team mensensmokkel is hier verantwoordelijk voor. Dit team bestaat uit de betrokken departementen en hun uitvoeringsorganisaties zoals de Koninklijke Marechaussee, het OM en de politie. De aanpak behelst onder andere controles bij grensovergangen, internationale uitwisseling van informatie over smokkelnetwerken, en vervolging van mensensmokkelaars en hun organisaties. Het «barrièremodel mensensmokkel»10 geeft inzicht in het soort interventiemogelijkheden dat overheden kunnen gebruiken in de strijd tegen mensensmokkel.
Wat houden de «Migratiepartnerschappen met derde landen» in?
De inzet van het kabinet is om binnen het EU-migratiebeleid in te zetten op migratiepartnerschappen met derde landen die materieel voldoen aan de voorwaarden van het Vluchtelingenverdrag om migratiestromen te beheersen en terugkeer te realiseren. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld middels het BNC-fiche inzake de overkoepelende mededeling van de Commissie over het asiel- en migratiepact11, zet de Europese Commissie in op veelomvattende, gebalanceerde, op maat gemaakte partnerschappen op basis van wederzijdse belangen om de Europese migratiedoelstellingen te verwezenlijken. Hiertoe heeft de Commissie landenspecifieke actieplannen opgesteld. Het kabinet dringt aan op verdere concretisering en implementatie van de actieplannen met versterkte coördinatie en concrete doelen, waarbij effectief gebruik wordt gemaakt van relevante instrumenten.
De juridische basis waarmee gemeentes gedwongen worden asielzoekers op te vangen |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Ferdinand Grapperhaus (CDA), Ankie Broekers-Knol (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u op 12 december jl. een brief aan de Kamer heeft geschreven waarin u aankondigt «aanwijzingen te geven aan de gemeenten Enschede, Gorinchem en de regio Rotterdam» voor de acute noodopvang van asielzoekers in noodopvanglocaties?
Ja, met dien verstande dat niet op 12 maar op 14 december jl. het kabinet een brief aan uw Kamer heeft gezonden getiteld «Acute noodopvang asielzoekers». Bij de verdere beantwoording is de aanname dat u op deze brief doelt.
Hebben de aanwijzingsbrieven die vervolgens naar de betrokken autoriteiten zijn gegaan enig (publiekrechtelijk) rechtsgevolg?
De Nederlandse staat heeft zich via het EU-recht, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het Vluchtelingenverdrag, de Opvangrichtlijn en andere internationale verdragen verbonden aan het opvangen en begeleiden van asielzoekers, vanuit de overtuiging dat mensen die vluchten voor vervolging en geweld recht hebben op bescherming in Nederland. De Nederlandse staat is een gedecentraliseerde eenheidstaat. Het is daarmee een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle Nederlandse overheden om aan de verplichtingen ten aanzien van opvang en begeleiding van asielzoekers te voldoen.
De genoemde brieven hadden tot doel de betreffende gemeenten te bewegen al het nodige te doen om de acuut noodzakelijke tijdelijke asielopvang op zeer korte termijn te realiseren. Door verhoogde instroom, problemen bij uitstroom van statushouders naar gemeenten en beperkte terugkeer van afgewezen asielzoekers was er sprake van een acute noodsituatie in de opvanglocaties. Er waren in december in ieder geval 2000 opvangplekken te kort. Het kabinet zag zich daarom genoodzaakt om specifieke locaties aan te wijzen, vanwege de acute noodsituatie, vanwege onze internationale verplichtingen en om crisisnoodopvang in tenten en gymzalen te voorkomen waardoor Nederland asielzoekers niet langer menswaardige opvangvoorzieningen kon bieden. Met alle gevolgen van dien voor asielzoekers (waaronder kinderen), gemeenten en omwonenden.
De aanwijzingen hebben geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving, zoals ik gemeld heb bij de begrotingsbehandeling JenV in de Eerste Kamer op 21 december jl. Het betreft geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het gebruik van de term aanwijzing is ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft.
Met de gemeenten is naar aanleiding van de brieven een voortvarend gesprek op gang gekomen om de aangewezen locaties zo snel mogelijk in te zetten voor de noodopvang van asielzoekers. Daarbij worden de betreffende gemeenten waar mogelijk ondersteund. Kosten die worden gemaakt zullen via het Centraal orgaan opvang asielzoekers (hierna: COA) door het Rijk worden vergoed.
Indien sprake is van een rechtsgevolg dat aan deze brief is verbonden, kunt u dan aangeven uit welke juridische grondslag dat rechtsgevolg voortvloeit?
De aanwijzingen hebben geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving, zoals ik gemeld heb bij de begrotingsbehandeling JenV in de Eerste Kamer op 21 december jl. Het betreft geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het gebruik van de term aanwijzing is ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft.
Indien sprake is van een rechtsgevolg dat aan deze brief is verbonden, kunt u dan aangeven waarom die aanwijzingsbevoegdheid dan niet in alle brieven aan de betrokken autoriteiten is vermeld?
De aanwijzingen hebben geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving, zoals ik gemeld heb bij de begrotingsbehandeling JenV in de Eerste Kamer op 21 december jl. Het betreft geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het gebruik van de term aanwijzing is ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft.
Indien sprake is van een rechtsgevolg dat aan deze brief is verbonden, kunt u dan aangeven op welke wijze de betrokken bestuursorganen bezwaar of beroep kunnen aantekenen dan wel anderszins formeel in verzet kunnen komen?
De aanwijzingen hebben geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving, zoals ik gemeld heb bij de begrotingsbehandeling JenV in de Eerste Kamer op 21 december jl. Het betreft geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het gebruik van de term aanwijzing is ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft.
Indien artikel 31 Huisvestingswet de (beoogde) grondslag van de aanwijzingsbevoegdheid is kunt u dan aangeven waarom dat niet vermeld wordt en waarom de aanwijzingsbrieven dan niet (alleen) aan de college van burgemeester en wethouders gericht zijn, de formele adressant van de aanwijzingsbevoegdheid uit artikel 31 Huisvestingswet en voorts wanneer de door artikel 31 lid 1 voorgeschreven ministeriele regeling is vastgesteld en gepubliceerd?
Artikel 31 van de Huisvestingswet 2014 is hier niet van toepassing.
Indien er (nog) geen rechtsgevolg is verbonden aan de aanwijzingsbrieven die u op of rond 12,13 en 14 december aan de autoriteiten heeft verstuurd, hoe waardeert u dan het gebruik van het woord «aanwijzing» als het dus geen aanwijzing is?
Gezien de acute noodsituatie was er, om crisisnoodopvang in tenten en gymzalen te voorkomen, geen andere mogelijkheid meer dan het aanwijzen en feitelijk in gebruik nemen van geïnventariseerde locaties. In december waren er 2000 opvangplekken te kort. De brieven hebben als doel de betreffende gemeenten te bewegen al het nodige te doen om op de beschreven locatie en om op korte termijn tijdelijke noodopvang te realiseren. Die noodzaak is onverkort aanwezig. Er is in dit geval geen sprake van een aanwijzing als vorm van interbestuurlijk toezicht. Het kabinet heeft locaties aangewezen die absoluut nodig zijn om asielzoekers menswaardige noodopvang te kunnen bieden. Ook is een beroep gedaan op de regio Rotterdam om zelf locaties te vinden. De term aanwijzing werd in dit geval mede passend geacht omdat bij uitblijven van realisatie van de beschreven acute noodopvang, nadere stappen, zoals de inzet van crisisnoodopvang, niet konden uitblijven. De route naar het moment van aanwijzing en de stappen die zijn gezet, staan uitgebreid beschreven in de brief aan uw Kamer getiteld «Acute noodopvang asielzoekers» d.d. 14 december 2021.1 Het dringende bestuurlijke verzoek was derhalve niet een middel waartoe het kabinet lichtvaardig is overgegaan.
Bent u van mening dat het suggereren van aanwijzingsbevoegdheden bijdraagt aan het benodigde vertrouwen in de interbestuurlijke relaties en de oplossing van het huisvestingsvraagstuk van zowel de asielzoekers als de statushouders? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom doet u dat dan toch?
Het kabinet was van oordeel dat het belangrijk was eerlijk te zijn over de urgentie van de ontstane noodsituatie in de asielopvang en daarnaar te handelen. Het uitblijven van realisatie van de beschreven acute noodopvang zou naar verwachting hebben geleid tot inzet van crisisnoodopvang. Dit zou voor asielzoekers, gemeenten en omwonenden zeer onwenselijk zijn geweest.
In december werd duidelijk dat alle lopende gesprekken met gemeenten onvoldoende zouden zijn om het benodigd aantal extra plekken tot eind 2021 te realiseren. Daarmee ontstond het onaanvaardbare risico dat de Nederlandse staat asielzoekers niet langer menswaardige opvangvoorzieningen kon bieden waar we vanuit humanitair oogpunt en op grond van de EU- en internationaalrechtelijke verplichting aan gehouden zijn. Het kabinet vond dit onacceptabel en heeft daarom specifieke locaties benoemd die op korte termijn ingezet konden worden om toch de benodigde opvangplekken te creëren.
Omdat dit een vergaande stap is, is in de aanloop veelvuldig contact geweest met het lokaal bestuur door leden van het kabinet, medewerkers vanuit de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie, de Rijksheren (Commissarissen van de Koning) en vertegenwoordigers van het COA. Daarbij is ook ondersteuning aangeboden vanuit COA voor het gereed maken van de locaties. Kosten die gemeenten maken worden via het COA door het Rijk vergoed. Inmiddels zijn diverse gemeenten voortvarend aan de slag gegaan om de gevraagde noodopvangplekken te realiseren.
Is deze gang van zaken een voorbeeld van wat in het regeerakkoord staat (Wanneer het algemeen belang dit noodzakelijk maakt, zal het kabinet, met inachtneming van de lokale autonomie en passende waarborgen, gebruik maken van de mogelijkheid een aanwijzing te geven aan de medeoverheden)? Kunt u, «de Minister-President die tevens formateur is», nader duiden wat beoogd is met die zin in het regeerakkoord?
Het is aan het volgend kabinet om eventuele vragen te beantwoorden over wat bedoeld is met het coalitieakkoord.
Hoeveel grondwettelijke ruimte ziet u überhaupt voor positief toezicht in de autonome sfeer van het gemeentebestuur?
Wanneer een onderwerp binnen de autonome sfeer van gemeenten valt, kunnen gemeenten zelf besluiten of en hoe zij dat onderwerp oppakken. Het is echter niet zo dat er in het geval van autonomie in het geheel geen interbestuurlijk toezicht kan zijn. Ook als een gemeente in autonomie handelt, kan via een vernietiging van een besluit worden ingegrepen als het handelen van de gemeente in strijd is met het recht of het algemeen belang. Dat is dan echter nadrukkelijk toezicht achteraf. Toezicht kan binnen de Grondwettelijke systematiek niet worden gebruikt om in de autonome ruimte aanwijzingen te geven aan gemeenten. Als positief toezicht moet worden begrepen als het geven van opdrachten, dan is die ruimte er Grondwettelijk gezien uitsluitend als een specifieke wet daarin voorziet.
Kunt u alle interne en externe juridische en bestuurlijke adviezen over de gekozen wijze en juridische basis aan de Kamer doen toekomen?
Gegeven de noodsituatie in december is aan de brieven gewerkt waarbij juridische en bestuurlijke afwegingen zijn gemaakt. De juridische randvoorwaarden bij het geven van aanwijzingen aan gemeenten zijn bekend, ook vanuit eerdere analyses. Ook is bestuurlijk overleg gevoerd op verschillende niveaus; dat is veelal telefonisch en via videobellen gebeurd. Stukken2 die basis vormden voor de latere besluitvorming, treft u bijgevoegd aan.
Kunt u de beslisnota c.q. beslisnota’s, die bij dit besluit hoort om gemeentes te dwingen, aan de Kamer doen toekomen, conform de belofte van de brief over «ongekend onrecht» waarin beloofd was deze beslisnota’s openbaar te maken?
In dit geval zijn geen beslisnota’s geschreven. Wel zijn de stukken die hierboven beschreven zijn gebruikt om tot een besluit te komen.
Op welke wijze gaat u borgen dat de besluitvorming en aanwijzing wel op ordentelijke wijze zal geschieden indien verdere opvang noodzakelijk is?
We hechten eraan te benadrukken dat de huidige goede samenwerking tussen het Rijk, provincies en gemeenten via de diverse overleggremia over asielopvang de regel is. Het valt op voorhand evenwel niet uit te sluiten dat opnieuw een onaanvaardbaar risico ontstaat dat de Nederlandse staat asielzoekers niet langer menswaardige opvangvoorzieningen kan bieden waar we vanuit humanitair oogpunt en op grond van de EU- en internationaalrechtelijke verplichting aan gehouden zijn.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het onderhoud aan vuurtoren in Den Helder, die op instorten staat en de staat van onderhoud van andere (rijks)monumenten bij Rijkswaterstaat |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Herinnert u zich dat Rijkswaterstaat in september 2021 en later beweert en blijft beweren dat er toen pas scheuren in de vuurtoren Lange Jaap ontdekt zijn, bijvoorbeeld op de website van Rijkswaterstaat waar staat: «Toch zijn het niet de vloerscheuren die de toren instabiel maken. Dat komt door de scheuren in de wandpanelen. Die zijn in september 2021 bij inspectie ontdekt.»?1
Scheuren in vloeren en flenzen in de vuurtoren waren voor september 2021 bekend. Flenzen zijn uitstekende kragen van de wandpanelen die ervoor dienen om de wanden onderling met bouten aan elkaar te kunnen verbinden. In september zijn scheuren in de wandpanelen zelf ontdekt die volgens de inspecteurs nog niet eerder waren geconstateerd. Op basis hiervan hebben de experts besloten dat er niet langer ingestaan kon worden voor de constructieve veiligheid van de vuurtoren.
Klopt het dat de scheuren al eerder bekend waren en genoemd werden in een vertrouwelijke memo aan de directie van Rijkswaterstaat?2
In een intern memo (december 2019, zie ook tijdlijn bij kamerbrief van 9 december 2021) is aangegeven dat er scheuren in de vloeren en wanden aanwezig zijn. Dat memo bevat echter een onzorgvuldige verwoording over waar de scheuren zich bevonden. De in dat rapport genoemde scheuren in de wanden betroffen meer specifiek scheuren in de flenzen. De scheuren in de flenzen en vloeren zijn op dat moment niet aangemerkt als acute bedreiging voor de constructieve veiligheid.
Kunt u die memo en andere memo’s, brieven, e-mails en documenten over het onderhoud en scheuren in de Lange Jaap (bij Rijkswaterstaat en het ministerie) van de afgelopen vijf jaar aan de Kamer doen toekomen?
Er is meer tijd benodigd om alle gevraagde documenten op te leveren. Uw Kamer zal dit voorjaar de gevraagde stukken ontvangen.
Op welk moment heeft Rijkswaterstaat contact gezocht met de gemeente (die bevoegd toezichthouder is) en/of met de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed over problemen met het onderhoud en de constructie van dit rijksmonument?
Als beheerder van de vuurtoren heeft Rijkswaterstaat regelmatig contact met de gemeente Den Helder en – vanwege de monumentale status – de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Met de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed is geen contact opgenomen.
Zoals uit de tijdlijn blijkt, die op 9 december 2021 naar u is gestuurd, zijn reeds in 1998 scheuren in de vloeren geconstateerd en is hierover contact geweest met gemeente en RCE om te komen tot een oplossing. In juli van 2021 heeft RWS contact gehad met de gemeente en RCE om een noodmaatregel te bespreken «afdichten van de naden aan de buitenkant om vochtdoorslag tegen te gaan» wat eind september/begin oktober zou worden uitgevoerd. Toen in september 2021 de scheuren in de wandpanelen werden ontdekt, is direct met de gemeente gesproken, mede ten behoeve van het afzetten van de omgeving. Voor specifieke contacten in de afgelopen vijf jaar verwijs ik naar de nog te verzenden stukken behorend bij vraag 3.
Op welk moment heeft de gemeente Den Helder vragend en handhavend opgetreden over het onderhoud van dit rijksmonument? Kunt u voor de afgelopen vijf jaar precies op een rij zetten hoe de contacten met de gemeente over de Lange Jaap verlopen zijn?
Zoals uit de tijdlijn blijkt is vanaf de jaren ’90 regelmatig contact geweest met de gemeente Den Helder over de instandhouding van de Lange Jaap. Wel heb ik geconstateerd dat de tijdlijn een aantal hiaten bevat. Daarom is in de brief van 9 december jl. aangegeven dat de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een extern onderzoek zal laten uitvoeren om het doorlopen proces van de afgelopen jaren te evalueren. Voor de specifieke contacten in de afgelopen vijf jaar met de gemeente over de Lange Jaap verwijs ik naar de nog te verzenden stukken behorend bij vraag 3.
Heeft Rijkswaterstaat een lijst van rijksmonumenten die het bezit? Hoeveel monumenten (rijksmonumenten, gemeentemonumenten) heeft Rijkswaterstaat in bezit?
Ja, Rijkswaterstaat heeft ca. 180 kunstwerken in beheer (het juridisch eigendom ligt bij Rijk, provincie of gemeente) met een cultuurhistorische waarde die beschermd zijn vanuit de Erfgoedwet of provinciale of gemeentelijke monumentenverordening. Bij de beantwoording van vraag 10 zal dit voorjaar de Kamer een lijst van de monumenten in beheer bij Rijkswaterstaat worden verstrekt.
Wat is het vastgestelde beleid ten aanzien van het onderhoud en de instandhouding van (rijks)monumenten bij Rijkswaterstaat? Kunt u het betreffende beleidsdocument aan de Kamer doen toekomen?
Rijkswaterstaat hanteert het «Kader voor werkzaamheden aan kunstwerken met een monumentale status in beheer bij Rijkswaterstaat» (november 2014)3. Hierin staat aangegeven hoe Rijkswaterstaat vanuit wet- en regelgeving omgaat met kunstwerken met een monumentale, al dan niet beschermde status bij beheer en onderhoud, renovatie, herbestemming, overdracht en andere aanpassingen of wijzigingen. Dit kader is reeds gepubliceerd4. Dit kader wordt momenteel geactualiseerd, waaronder het in lijn brengen met de Erfgoedwet en de Omgevingswet.
Heeft Rijkswaterstaat zich aan het eigen beleid voor de instandhouding van monumenten gehouden bij de vuurtoren in Den Helder?
Nee, het kader genoemd bij de beantwoording van vraag 7 is onvoldoende gevolgd bij het onderhoud van dit monument. Voor een overzicht van welke onderzoeken en onderhoudsmaatregelen er wel zijn uitgevoerd sinds 1988 verwijs ik naar de tijdlijn bij de brief van 9 december jl.
Heeft Rijkswaterstaat zich aan de wettelijke verplichting tot instandhouding van het rijksmonument gehouden?
Zie beantwoording vraag 8. Rijkswaterstaat heeft een instandhoudingsplicht voor monumenten en deze is onvoldoende ingevuld bij deze vuurtoren.
Zijn er andere (rijks)monumenten in bezit van Rijkswaterstaat met achterstallig onderhoud? Zo ja, welke?
Het beantwoorden van deze vraag kost meer tijd. Uw Kamer zal dit voorjaar het gevraagde overzicht ontvangen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken aan de Kamer doen toekomen?
Zoals ik per brief op 4 januari heb gemeld, kunnen niet alle vragen binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord, omdat het verzamelen van de benodigde informatie meer tijd vraagt. Ik heb ervoor gekozen nu een deel van de beantwoording aan uw Kamer te doen toekomen. De overige antwoorden zal ik dit voorjaar aan uw Kamer verzenden.
De positie van zorgverleners die als gevolg van long covid lange tijd thuis zitten |
|
Maarten Hijink (SP), Caroline van der Plas (BBB), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een ambulanceverpleegkundige al twintig maanden thuis zit als gevolg van Long COVID?1
We zijn de zorgverleners die hebben bijgedragen aan de strijd tegen COVID-19 veel dank verschuldigd. Het is heel naar dat zorgverleners die met COVID-patiënten hebben gewerkt, mogelijk als gevolg daarvan nu langdurige klachten hebben en daar schade van ondervinden.
De samenleving – de zorg in het bijzonder – is geconfronteerd met een ziektebeeld waarover nog veel onduidelijkheid bestaat. Dit betreft bijvoorbeeld de behandeling en de duur en impact van eventuele gezondheidsklachten die resteren na een doorgemaakte COVID-besmetting. De Gezondheidsraad duidt deze resterende gezondheidsklachten aan met de medische benaming «post-COVID-syndroom». Met het begrip «syndroom» wordt verwezen naar de nog niet nader geduide verzameling van klachten.
Helaas kan de overheid niet zonder meer mensen compenseren als hen iets vervelends overkomt. Of COVID op het werk is opgelopen is in veel gevallen überhaupt niet vast te stellen. Ons stelsel van sociale zekerheid voorziet in een vangnet bij ziekte en arbeidsongeschiktheid, ongeacht de oorzaak van die ziekte en/of arbeidsongeschiktheid. Dit stelsel voorziet niet in een speciale behandeling van mensen die na een COVID-besmetting langdurige klachten hebben; dit geldt ook voor mensen met andere chronische aandoeningen die leiden tot ziekteverzuim of arbeidsongeschiktheid.
In het debat van 26 januari jl. hebben de leden Hijink en Van der Plas een motie (Kamerstuk 25 295, nr. 1754) ingediend over zorgverleners die in de eerste coronagolf COVID-19 hebben opgelopen en daardoor langdurig ziek zijn geworden. In reactie op die motie heeft de Minister van VWS aangegeven dat het kabinet reeds verkent of het mogelijk is werkgevers op een uitvoerbare manier te ondersteunen om zorgmedewerkers die in 2020 langdurig ziek zijn geworden, voor de zorg te behouden.2 Dit in vervolg op het advies van de Taskforce Optimale ondersteuning inzet zorgprofessionals om werkgevers die ondersteuning te bieden. In dat kader heb ik gesproken met het Ministerie van SZW, het Ministerie van Financiën, het UWV en DUS-i over de ondersteuning van werkgevers in de vorm van een extra impuls voor herstel en re-integratie, zonder daarbij in de arbeidsrelatie van werkgever en werknemer te treden. Ook heb ik recent gesproken met een aantal zorgverleners met langdurige klachten na een COVID-besmetting. Dat heeft mij meer inzicht gegeven in de situatie waarin zij zich nu bevinden en de impact die dat op hun leven heeft. Met mijn brief van 25 februari 2022 informeerde ik uw Kamer over de tijdelijke ondersteuning die ik zorgwerkgevers bied om de zorgverleners die in de beginfase van de pandemie na een doorgemaakte COVID-besmetting langdurig ziek zijn geworden, voor de zorg te behouden. Werkgevers die met hun werknemer afspreken na het tweede ziektejaar de loondoorbetaling met minimaal een half jaar te verlengen en te blijven werken aan herstel en re-integratie, kunnen de kosten die daarmee gemoeid zijn gedeeltelijk gesubsidieerd krijgen. Deze ondersteuning is bedoeld voor de zorgverleners die in de periode maart tot en met 2020 na een COVID-besmetting langdurige klachten hebben gehouden en richt zich op het behoud van deze zorgverleners voor de zorg.
In de COVID-stand van zaken brief van 14 december jl. heeft mijn ambtsvoorganger geschetst welke vervolgstappen in brede zin ondernomen worden ten aanzien van het vraagstuk van zorgverleners die langdurige klachten ondervinden als gevolg van een coronabesmetting. Hierbij is aangegeven dat op het moment dat de Gezondheidsraad straks een (voorlopige) definitie van Long COVID heeft bepaald, zou worden bezien of deze genoeg handvatten biedt om langdurige klachten na een COVID-besmetting te onderscheiden van andere aandoeningen en (nader) in kaart te brengen met welke vraagstukken de mensen die daarmee kampen, te maken hebben.
Inmiddels is uw Kamer met de brief van 15 februari jl. over het advies van de Gezondheidsraad geïnformeerd. Met de aanduiding van langdurige klachten na COVID als post-COVID-syndroom verwijst de Gezondheidsraad naar «een nog niet nader geduide verzameling van klachten». Daarmee biedt deze definitie geen handvatten om de klachten na een COVID-besmetting van andere aandoeningen te onderscheiden. Onderzoeken, die nu onder andere via ZonMw worden uitgevoerd, moeten aanknopingspunten bieden om het ziektebeeld bij langdurige klachten na een COVID besmetting beter te kunnen afbakenen.
Mogelijk biedt de opbrengst van de uitbreiding van het programma «COVID-19 en werk»3 meer inzicht of en zo ja welke vraagstukken specifiek onder zorgverleners spelen. Als bijvoorbeeld naar voren komt dat zorgverleners met specifieke vraagstukken kampen, dan kijk ik hoe en door wie ondersteuning bij die vraagstukken kan worden geboden. Met een goede ondersteuning van zorgprofessionals bij hun herstel en re-integratie kunnen zij behouden blijven voor de zorg. Pas op het moment dat langdurige klachten na COVID zich goed laten onderscheiden van andere aandoeningen, kan worden overwogen het stelsel van sociale zekerheid of taken van de overheid te herschikken in antwoord op de langdurige klachten die mensen kunnen houden na een COVID-besmetting. Bij zo’n afweging zijn onder meer het gelijkheidsbeginsel en de verantwoordelijkheid van werkgevers voor het bieden van een veilige werkplek, belangrijke aandachtspunten.
Hoeveel zorgverleners, vanuit elke setting, zitten er al langer dan zes maanden deels of volledig thuis na een coronabesmetting?
Er wordt geen registratie bijgehouden van het aantal zorgverleners dat na een coronabesmetting deels of volledig thuiszit. Het RIVM rapporteert wekelijks in het epidemiologisch beeld over het aantal zorgverleners dat met COVID besmet is (geweest). Tot en met 22 februari zijn ruim 273 duizend zorgverleners in de leeftijd van 18 t/m 69 jaar met een positieve testuitslag voor SARS-CoV-2 gemeld.
Wat wordt er momenteel gedaan om deze mensen te ondersteunen?
Voor mensen die door COVID langdurige gezondheidsklachten – ongeacht of de COVID-besmetting met een test is bevestigd – ondervinden, is de ondersteuning beschikbaar:
Hoeveel zorgverleners zijn sinds maart 2020 in de Ziektewet of de Wet Verbetering Poortwachter terechtgekomen? Bij hoeveel daarvan was dat als gevolg van een coronabesmetting? Bij hoeveel daarvan was dat als gevolg van te hoge werkdruk?
De Ziektewetis van toepassing wanneer iemand ziek is en geen werkgever meer heeft, zoals na ontslag, het aflopen van een tijdelijk contract of bij uitzendwerk. Er zijn op dit moment geen gegevens beschikbaar over de branche waarin iemand werkte, direct voorafgaand aan de instroom in de Ziektewet. Derhalve zijn er geen gegevens beschikbaar over de instroom in de Ziektewet vanuit de sector Zorg en Welzijn.
Voor werknemers is vanaf de eerste ziektedag de Wet Verbetering Poortwachter (WvP) van toepassing. CBS heeft gegevens beschikbaar over het ziekteverzuim van werknemers in de zorg4. Dit betreft alle ziekmeldingen van werknemers in de zorg, ongeacht de ziekteduur. Dat betekent dat ook werknemers die slechts één dag ziek zijn geweest, hierin zijn meegenomen. De ziekteverzuimgegevens zijn op jaarbasis beschikbaar; de meest recente gegevens hebben betrekking op 2020. In dat jaar heeft 49% van de werknemers in de sector Zorg en Welzijn één of meer dagen verzuimd wegens ziekte. Als dat aandeel geprojecteerd wordt op het gemiddeld aantal werknemers dat in 2020 in dienst was in de sector, betekent dat dat bijna 620.000 mensen zich in 2020 voor minimaal één dag ziek hebben gemeld.
Zowel voor de Wet Verbetering Poortwachter als de Ziektewet wordt geen registratie bijgehouden over de redenen van ziekteverzuim. Daarom is onbekend in hoeverre ziekte werd veroorzaakt door een coronabesmetting of te hoge werkdruk. Wel is bekend dat bij het RIVM tussen eind februari 2020 en 22 februari 2022 er 273.557 zorgmedewerkers gemeld zijn (in de leeftijd van 18 t/m 69 jaar) met een positieve testuitslag voor SARS-CoV-2. In 2020 zijn er 103.697 zorgmedewerkers met een positieve testuitslag gemeld.5
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat zorgverleners, die zich keihard hebben ingezet om het virus te bestrijden, inkomensverlies lijden als zij zelf ziek worden door corona?
Zie antwoord vraag 1.
Wat wordt er gedaan om langdurig inkomensverlies van deze groep mensen te compenseren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat alle zorgkosten die zorgverleners moeten maken als gevolg van een coronabesmetting op het werk, vergoed dienen te worden? Bent u het ermee eens dat als de zorgkosten worden vergoed, dat dit met terugwerkende kracht moet vanaf maart 2020?
We hebben te maken met een besmettelijk virus. Zoals eerder aangegeven is niet met zekerheid vast te stellen of de COVID-besmetting op het werk is opgelopen. Voor de zorgkosten van zorgverleners die het gevolg zijn van een coronabesmetting geldt net als voor die van andere burgers dat een deel van de kosten op grond van de Zorgverzekeringswet vergoed kan worden, waarbij in de vorm van de regeling paramedische herstelzorg een extra voorziening in het leven is geroepen. Dit laat onverlet dat een werkgever in individuele gevallen kan beslissen zorgkosten voor de zorgverlener te vergoeden.
Welke zorgkosten worden momenteel vergoed voor zorgverleners met Long COVID? Welke niet?
Er is geen specifieke voorziening voor de vergoeding van zorgkosten voor zorgverleners die na een COVID-besmetting met langdurige klachten kampen, met uitzondering van de tijdelijke regeling paramedische herstelzorg. Vanuit het basispakket van de Zorgverzekeringswet kan onder voorwaarden paramedische herstelzorg worden vergoed.
IZZ biedt hun verzekerden de mogelijkheid hun eigen risico terug te krijgen als zij met corona besmet zijn geweest. Inmiddels hebben 1300 zorgmedewerkers die verzekerd zijn bij IZZ hiervan gebruik gemaakt.6
Hoe wordt omgegaan met mensen die wel ziek zijn geworden, maar nooit een officiële besmetting of ziekenhuisopname hebben gehad door de beperkte inzet van testen in de eerste golf? Krijgen zij enige vorm van ondersteuning en compensatie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe deze mensen beter ondersteund kunnen worden, ook in financieel opzicht?
Zie antwoord vraag 1.
Opschalingsplannen voor de IC en de tekorten aan Coronamedicijnen, terwijl een week geleden gemeld werd dat er een voorraad van drie maanden was. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Nilüfer Gündoğan (Volt) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Herinnert u zich dat u tijdens de begrotingbehandeling VWS het volgende schriftelijke antwoord gaf op een vraag van Kamerlid Agema (PVV): «Op verzoek van de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport heeft het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) in de zomer van 2020 het IC Opschalingsplan opgesteld, [...] Op verzoek van VWS werkt het LNAZ nu aan een evaluatie en actualisatie van het Opschalingsplan. In het kader van deze exercitie hebben de voorzitters van het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) bij het LNAZ aangeven dat er in de huidige situatie voor een korte piekperiode maximaal 350 IC-bedden in Nederland beschikbaar kunnen worden gemaakt»?
Dit schriftelijk antwoord is mij bekend.
Kunt u aangeven wanneer u opschalingsplannen ontvangen heeft van het LNAZ en kunt u deze opschalingsplannen aan de Kamer doen toekomen (het betreft hier de periode mei 2020 tot en met 1 december 2021)?
Op verzoek van de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport heeft het LNAZ in juni 2020 het Opschalingsplan COVID-19 uitgebracht. Dit is op 30 juni 2020 aan de Tweede Kamer aangeboden.1
Het LNAZ heeft op 1 november 2021 een evaluatie en een actualisatie op dit oorspronkelijke Opschalingsplan COVID-19 aangeboden aan het Ministerie van VWS. Beide documenten, inclusief de begeleidende brief van het LNAZ, de opdracht aan het LNAZ van 15 september 2021 en de aanvullende opdracht aan het LNAZ van 11 oktober 2021 zijn als bijlage bij de Kamerbrief van 2 november 20212 aan de Tweede Kamer aangeboden.
Kunt u aangeven welke opschalingsplannen er met u of met de top van het departement (vanaf plv-DG) besproken zijn in de periode 1 juni – 30 september 2021?
Op 15 september 2021 heeft de toenmalige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) aan het LNAZ de opdracht gegeven om het Opschalingsplan COVID-19 te evalueren door «terugkijken, leren en evalueren» en te actualiseren door «vooruit te blikken». Hierbij is ook gevraagd om opties in kaart te brengen waarbij we – in geval van oplopende aantal nieuwe ziekenhuisopnames – zorg kunnen blijven bieden op een manier waarop de effecten op de toegankelijkheid en de kwaliteit van de planbare zorg zo beperkt mogelijk zijn.
Hierbij is ook gevraagd om in ieder geval in te gaan op:
Op 23 september 2021 heeft het Landelijk Coördinatiecentrum Patiëntenspreiding (LCPS) de eerste gedachten over concentratie van COVID IC-zorg gedeeld met het Ministerie van VWS. Er is toen verkennend gesproken over centrale opvanglocaties, de selectie van patiënten die hiernaartoe zouden kunnen, de coördinatie hiervan en ook de personele bezetting. De uitwerking hiervan was volgens het LNAZ complex. Op verzoek van het LNAZ heeft het Ministerie van VWS op 11 oktober 2021 het LNAZ een aanvullende opdracht gegeven om de concentratie van COVID IC-zorg verder uit te werken. Daarbij zijn een aantal aandachtspunten meegegeven.
Het LNAZ heeft op 1 november 2021 een evaluatie en een actualisatie op het oorspronkelijke Opschalingsplan COVID-19 aangeboden aan het Ministerie van VWS. Het LNAZ heeft aangegeven in het geactualiseerde Opschalingsplan COVID-19, en in de begeleidende brief aan het Ministerie van VWS, dat een uitbreiding naar meer dan 1.350 IC-bedden op dat moment niet haalbaar was, ook niet wanneer die extra opschaling geconcentreerd zou worden in enkele ziekenhuizen.
Over concentratie gaf het LNAZ het volgende aan: «We hebben zoals gevraagd een uitgebreide verkenning gedaan naar concentratie van zorg met de drie regio’s waarvan wij verwachten dat zij, net als nu, te kampen krijgen met de hoogste COVID-instroom vanwege een relatief lage vaccinatiegraad. Wij hebben uw verzoek voorgelegd aan de deelnemers van de Joint Coalition en de ROAZ-voorzitters. Vanuit hun toezichthoudende rol zijn ook de NZa en IGJ betrokken. De resultante van deze verkenning is dat concentratie van COVID-IC-zorg door de veldpartijen niet als een haalbare oplossingsrichting wordt gezien. Dit komt onder meer door twijfels over de beschikbaarheid personeel, het effect op de reguliere acute ambulancezorg en IC-capaciteit door toename van (IC-)vervoer, het effect elders in de zorgketen en het risico van uitval en uitstroom personeel.»
Heeft het LNAZ specifieke plannen voorgelegd aan u en/of het ministerie in die periode met een vraag ergens akkoord op te geven en wat is uw reactie daarop geweest?
Zie antwoord vraag 3.
Wat waren de scenario’s in augustus en september 2021 over corona, waarvoor de Nederlandse regering voorbereid wilde zijn? Kunt u die scenario’s aan de Kamer doen toekomen?
Op 14 september jl. heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de Aanpak Najaar. In deze aanpak staan drie scenario’s beschreven: 1) Endemisch, 2) Oplevingen en 3) Doorbraakimmuniteit. In de Aanpak Najaar staan voor het scenario Oplevingen leidende signaalwaarden (ziekenhuis- en IC-opnames) en bepalende contextfactoren, waaronder het aantal besmettingen, genoemd. Deze signaalwaarden geven aan wanneer Nederland, geredeneerd vanuit zorgcapaciteit, zich in een «waakzaam», «zorgelijk» of «ernstig» niveau bevindt. In de Aanpak
Najaar is op basis van deze drie niveaus geformuleerd welke maatregelen gepast zijn ter bestrijding van de epidemie en hoe deze maatregelen concrete invulling kunnen krijgen.
Hoe het virus zich deze winter en de komende jaren precies gaat ontwikkelen is onzeker. Wel is zeker dat we zullen moeten leren leven met het virus. De mate waarin en hoeveel last we van het virus gedurende deze winter en in de komende jaren zullen hebben, is moeilijk te voorspellen. Ook hebben we te maken met de nieuwe variant omikron, waarvan de precieze kenmerken en gevolgen op dit moment nog onzeker zijn. Gegeven de genoemde onzekerheden en het feit dat het virus langere tijd onder ons zal zijn, werkt het kabinet aan een herijking van de aanpak die, met inbegrip van alle onzekerheden, op langere termijn duurzaam kan zijn. Dit heeft tot doel zo veilig en zo open mogelijk deze winter en de periode daarna door te komen, waarbij de vier doelstellingen, die het kabinet hanteert in de bestrijding van COVID-19 centraal blijven staan: (1) een acceptabele belasting van de zorg, (2) het beschermen van kwetsbare mensen in de samenleving, (3) zicht houden op en inzicht hebben in de verspreiding van het virus en (4) het beperken van economische en maatschappelijke schade. Ik verwijs u hiervoor ook naar de brief3 aan de Tweede Kamer van 14 december 2021.
Herinnert u zich dat u op 29 november 2021 op de schriftelijke vragen het volgende antwoord gaf: «De beschikbaarheid van COVID-gerelateerde geneesmiddelen wordt gevolgd door het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen (LCG). Momenteel monitoren zij de Corona Crisis Voorraad (CCV) aan geneesmiddelen in Nederland. Dit is een in ziekenhuizen aanwezige voorraad van COVID-geneesmiddelen die vijf maanden regulier en drie maanden piekgebruik kan opvangen»1
Deze antwoorden zijn mij bekend.
Hoe kan het dat, als er drie maanden piekgebruik voorraad is, het LCG net de richtlijn aanpast omdat er een medicijntekort is bij essentiele ontstekingsremmers?2
De voorraad waarnaar wordt verwezen is een voorraad van geneesmiddelen die veelvuldig op de IC worden ingezet en daar bewezen effectief zijn. De keuze voor opbouw van deze COVID Crisis Voorraad (CCV) is in een vroege fase van de pandemie gemaakt, nog voordat er afdoende bewijs was dat de ontstekingsremmer in kwestie, tocilizumab, effectief zou zijn voor de behandeling van COVID-patiënten. Tocilizumab maakt geen onderdeel uit van de CCV.
Op dit moment monitort het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen (LCG) de voorraad van COVID-middelen. Deze monitoring omvat de veertien middelen uit de CCV en nog enkele andere COVID-gerelateerde middelen, waaronder tocilizumab. In de laatste categorie gaat het vooral om middelen die pas recent zijn ontwikkeld of recent effectief zijn gebleken.
Aanvullend kan ik inmiddels bevestigen dat dankzij een extra levering er niet langer een acuut tekort dreigt voor IL-6 remmers.
Kunt u een overzicht geven van de middelen waarvan geen drie maanden voorraad is voor piekgebruik en kunt u toelichten waarom dat niet is meegedeeld toen op 24 november in schriftelijke vragen werd gevraagd of er voldoende hulpmiddelen en medicijnen waren?
De vraag waaraan gerefereerd wordt ging over de voorraad aan geneesmiddelen die op orde was voor de situatie dat mensen thuis moesten blijven. Omdat tocilizumab geen middel is dat voor behandeling van COVID-patiënten in de thuissituatie wordt ingezet (dit is wel mogelijk voor reumapatiënten, maar dus niet voor COVID-patiënten), is het niet in het antwoord genoemd. Ik kan u geen overzicht geven van de voorraadstatus van de gehele medicijnmarkt, maar ik kan aan de hand van de laatste voorraadrapportage vanuit het LCG bevestigen dat voor de veertien middelen in de CCV geldt dat zij alle veertien voldoende op voorraad zijn om vijf maanden regulier en drie maanden piekgebruik op te vangen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en voor de suppletoire begrotingen VWS, die in de laatste week voor het reces behadeld zullen worden, aan de Kamer doen toekomen?
Nee.
Het integriteitsbeleid bewindspersonen |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Laurens Dassen (Volt) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Op basis van welke voorwaarden kan de secretaris-generaal (SG) ontheffing verlenen van de verbreding van het bestaande lobbyverbod met aanpalende beleidsterreinen en op basis van welke afwegingen komen bovendien de voorwaarden voor ontheffing door de SG of onafhankelijke commissie tot stand?1
Voor gewezen bewindspersonen geldt een lobbyverbod op het eigen ministerie én op aanpalende beleidsterreinen waarmee de gewezen bewindspersoon tijdens het ambt actieve bemoeienis heeft gehad. Net als bij het huidige lobbyverbod kan de SG van het betreffende ministerie indien daartoe aanleiding bestaat in voorkomende gevallen ontheffing van het lobbyverbod verlenen. Factoren die kunnen worden meegewogen, zijn bijvoorbeeld: de duur van het uitoefenen van de functie van bewindspersoon (en daarmee de gezagsrelatie), de mate van nabijheid van het beleidsterrein, de tijd die verstreken is, de kring van contactpersonen, de aard van de nieuwe werkkring (commercieel of semipublieke sector) en de functie. Daarbij geldt dat openheid over het contact kan bijdragen aan het mitigeren van mogelijke risico’s.
Uit welke personen die welke functies bekleden zal de onafhankelijke commissie bestaan, wie stelt deze onafhankelijke commissie aan en waarom is bovendien gekozen voor de vorm van advisering?
Het voornemen is om deze adviestaken bij het Adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers te gaan beleggen. Dat veronderstelt dat de Wet adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers moet worden gewijzigd. In een dergelijk wetsvoorstel zal de aanpassing van de taak- en samenstelling van de onafhankelijke adviescommissie nader worden geregeld. Een wettelijke regeling heeft als consequentie dat een volgend kabinet zich hierover nog moet buigen. Het kabinet stelt het onafhankelijke adviescollege in en benoemt de leden.
Er is gekozen voor deze vorm van advisering omdat integriteitsvraagstukken zich niet altijd lenen voor een zwart-wit benadering. In het geval van een afkoelperiode na het ambt van bewindspersoon is het kabinet van mening dat in een specifieke casus verschillende afwegingen aan de orde kunnen zijn zoals de weloverwogen mogelijkheid om na het ambt de maatschappelijke loopbaan te vervolgen. Een adviescommissie kan die afweging in een advies in een specifiek geval maken.
Denkt u dat advisering aangaande lobbywerkzaamheden door de SG of onafhankelijke commissie door GRECO als afdoende wordt beoordeeld en kunt u bovendien toezeggen dat de verantwoordelijkheid van naleving van deze maatregelen ligt bij de bewindspersonen en niet bij de ambtenaren, zoals nu conform de Gedragscode Integriteit Rijk het geval is? Op basis van welke grond kan de SG oordelen dat een ontheffing onder voorwaarden niet bezwaarlijk is?
Bij de voorgestelde maatregelen integriteitsbeleid gewezen bewindspersonen zijn de aanbevelingen betrokken die de Groep Staten tegen Corruptie van de Raad van Europa (hierna: GRECO) aan Nederland heeft gedaan. Met dit samenstel van maatregelen, waaronder de verbreding van het bestaande lobbyverbod, is tegemoet gekomen aan de adviezen van de GRECO om het integriteitsbeleid te verbeteren. Ik zal de GRECO daarover informeren en kijk met vertrouwen uit naar het komende verslag waarin de GRECO de naleving van zijn eerdere aanbevelingen zal beoordelen. Nalevingsverslagen worden altijd aan de Tweede Kamer aangeboden laatstelijk 6 juli 2021 (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 107). Nederland is gevraagd uiterlijk 30 september 2022 te rapporteren over de gemaakte voortgang.
De primaire verantwoordelijkheid voor naleving van het lobbyverbod ligt bij voormalige bewindspersonen. Voor hen wordt het verbrede lobbyverbod opgenomen in het Handboek bewindspersonen en in de brief over rechten en plichten die elke vertrekkende bewindspersoon kort na het aftreden van de Minister van BZK ontvangt. Zij kunnen hierop zonodig publiekelijk worden aangesproken. Dit neemt niet weg dat ook ambtenaren zich aan het beleid moeten houden en daarop aanspreekbaar zijn. De politieke eindverantwoordelijkheid voor het handelen en nalaten door ambtenaren ligt in zijn algemeenheid bij de bewindspersoon waarvoor de betreffende ambtenaar werkzaam is.
Wilt u bovengenoemde vragen ook beantwoorden ten aanzien van de nieuwe regelgeving aangaande het draaideurverbod?
De GRECO heeft strikt genomen niet geadviseerd tot het instellen van het draaideurverbod, maar het kabinet acht deze maatregel een passend onderdeel van het pakket integriteitsbeleid gewezen bewindspersonen. Ik zal dan ook over deze maatregel rapporteren in mijn voortgangsverslag, zodat de GRECO hierover in het nalevingsverslag een oordeel kan geven.
Hoe zal de nieuwe wetgeving zich verhouden tot de bestaande Gedragscode Integriteit Rijk en het Handboek voor bewindspersonen?
De Gedragscode integriteit Rijk en het Handboek voor bewindspersonen zijn een afgeleide van hetgeen in wet- en regelgeving is opgenomen. Dit betekent dat deze worden aangepast aan nieuwe wet- en regelgeving, of aan nieuw geldend beleid dat anders dan in wet- of regelgeving is vastgelegd.
Wordt de naleving van de regelgeving voor wat betreft de drie voorgestelde maatregelen (het lobbyverbod, het draaideurverbod en de afkoelperiode met verplicht advies) voldoende gewaarborgd en hoe vindt sanctionering bij nalatigheid of schending van de wettelijk vastgestelde regelgeving plaats? Aan welke voorwaarden wordt bij sanctionering bovendien getoetst?
Er is reeds een start gemaakt met de voorbereiding op de benodigde wetsaanpassingen. Deze zien onder meer toe op de taken en bevoegdheden van de onafhankelijke commissie, de gevolgen voor het uitkeringsstelsel, de sollicitatieplicht, het begrip «passende arbeid» in de Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers maar ook op de rechtsgevolgen en de naleving van de voorgestelde maatregelen. Het is aan het volgende kabinet om deze wetswijzigingen verder vorm te geven.
Hoe bent u voornemens uitvoering te geven aan de aangenomen motie-Dassen aangaande een verplicht lobbyregister nu in uw brief staat dat het integriteitsbeleid tijdens het ambt wordt overgelaten aan het volgende kabinet?2
De GRECO heeft ook aanbevelingen aan het Nederlandse kabinet gedaan die betrekking hebben op het integriteitsbeleid tijdenshet ambt van bewindspersoon, zoals de aanbeveling om een gedragscode te ontwikkelen die onder meer ziet op contacten met derden (lobbyisten). In de brief aan de Kamer over de evaluatie van de GRECO (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 19) is aangekondigd dat de concrete uitwerking van de GRECO-aanbevelingen voor het integriteitsbeleid tijdens het ambt van bewindspersoon – met name omwille van de internalisatie en het eigenaarschap – aan het nieuwe kabinet wordt gelaten. Dat is door de Minister-President mondeling herhaald in het Kamerdebat van 8 september 2021. Bij het opstellen van deze gedragscode zal de ook motie Van Baarle-Leijten over het afdwingbaar maken resp. sanctioneren van de gedragscode, worden betrokken (Kamerstuk 32 925 III, nr. 11), evenals de genoemde motie-Dassen.
Heeft u overwogen ook een draaideurverbod in te stellen voor deelname aan adviescolleges? Dit zou niet nodig zijn vanwege de eenzijdige benoeming, er kan echter worden overwogen dit aan te passen in wetgeving. Is dit overwogen en zo ja, waarom is hier niet voor gekozen en zo nee, waarom is dit niet meegenomen in de afweging?
De eenzijdige benoeming van leden van adviescolleges is niet de reden dat zij niet zijn betrokken in het draaideurverbod. Het draaideurverbod beoogt te voorkomen dat bewindspersonen na het aftreden betaalde, commerciële werkzaamheden ten behoeve van het eigen ministerie gaan verrichten. Hiermee wordt het risico op verstrengeling van persoonlijke en functionele belangen vermeden. Dat speelt niet bij benoeming van gewezen bewindspersonen in een adviescollege.
Op welke termijn bent u voornemens de wettelijke wijzigingen, waaronder de wijziging van de sollicitatieplicht en de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) door te voeren?
Alle aangekondigde wetgeving die betrekking heeft op het integriteitsbeleid van gewezen bewindspersonen moet op hetzelfde moment in werking treden. Met de voorbereiding van deze wetgeving is reeds een begin gemaakt, met het streven het wetsvoorstel na de zomer van 2022 aan de Kamer aan te bieden.
Bent u bekend met het artikel: «lobbyverbod voor ex-bewindslieden blijkt «tussen wal en schip beland»?3
Ja.
Klopt het dat op 16 oktober 2020 ambtenaren de pijnlijke conclusie trokken dat de Nederlandse overheid de Europese anti-corruptiewaakhond GRECO en andere internationale organisaties verkeerd geïnformeerd heeft, namelijk dat er nog steeds een lobbyverbod voor bewindspersonen geldt?4
Nee. In het artikel werd selectief verwezen naar een persoonlijke beleidsopvatting uit een mailwisseling tussen ambtenaren. Die mailwisseling gaf een interne discussie weer over de gevolgen van de ingetrokken circulaire lobbyverbod. De eindconclusie in diezelfde mailwisseling was dat het lobbyverbod nog altijd van kracht was en dat van onjuiste informatieverstrekking geen sprake was. Deze eindconclusie is in het krantenartikel niet vermeld.
Deze conclusie is later herbevestigd. Het lobbyverbod is een kabinetsbesluit uit 2017 dat aan de beide Kamers per brief is medegedeeld. De brief aan beide Kamers waarin het lobbyverbod is uiteengezet, is door het kabinet niet ingetrokken. Het lobbyverbod wordt aan bewindspersonen kenbaar gemaakt via het Handboek bewindspersonen en in de brief die bewindspersonen bij hun aftreden ontvangen. Voor rijksambtenaren is het lobbyverbod kenbaar via de Gedragscode Integriteit Rijk. De Gedragscode is geen vrijblijvende
set van regels. Indien de ambtenaar zich niet gedraagt als een goed
ambtenaar betaamt, kan er een disciplinaire maatregel (straf) worden
opgelegd conform hoofdstuk 15 van de CAO Rijk. Om deze redenen zijn de in de vraag genoemde internationale organisaties niet verkeerd geïnformeerd. Overigens zal het gewijzigde lobbyverbod nog op een andere wijze kenbaar worden gemaakt aan rijksambtenaren en zal dit worden meegenomen in de actualisatieronde van de Gedragscode Integriteit Rijk.
Wat is uw verklaring op de bevindingen uit de ambtelijke correspondentie dat de ministerraad nooit heeft besloten het verbod in te trekken en dat iets dergelijks ook nooit aan de Tweede Kamer is gemeld?
Het is correct dat uit de ambtelijke correspondentie blijkt dat de ministerraad nooit heeft besloten het lobbyverbod in te trekken. Aangezien het bestaande lobbyverbod niet is ingetrokken of gewijzigd, was er ook geen aanleiding dit aan de Tweede Kamer te melden. Het lobbyverbod gold en geldt onverkort.
Welke internationale organisaties zijn nog meer verkeerd geïnformeerd?
Aangezien het lobbyverbod nog onverkort gold en geldt, zijn er geen internationale organisaties verkeerd geïnformeerd.
Op welke wijze heeft u aan GRECO en alle andere relevante organisaties verteld dat zij verkeerd geïnformeerd waren en kunt u die brief of mail aan de Kamer doen toekomen?
GRECO en alle andere relevante organisaties zijn niet verkeerd geïnformeerd. Er is dus geen brief of mail beschikbaar of noodzakelijk.
Indien u dat nog niet aan die organisaties heeft meegedeeld, kunt u dat dan per ommegaande doen en een afschrift daarvan aan de Kamer doen toekomen?
Er is geen aanleiding om die organisaties een dergelijke mededeling te doen. Bovendien is in de brief van het kabinet aangekondigde verbreding van het bestaande lobbyverbod direct van kracht.
Kunt u deze vragen beantwoorden binnen de daarvoor staande termijn en in ieder geval voorafgaand aan het commissiedebat Integriteit openbaar bestuur dat plaatsvindt op 26 januari 2022?
Ja.
COVID-19 virusvariant B.1.1.529 en medicijnen tegen COVID-19 |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de variant B.1.1.529, die is waargenomen in Zuid-Afrika, Botswana en Hong Kong, die wordt geassocieerd met grotere immuniteit evasie en besmettelijkheid?1
Ja. Ik heb uw Kamer in de maatregelenbrief COVID-19 van 26 november jl.2 geïnformeerd over maatregelen m.b.t. de nieuwe virusvariant zuidelijk Afrika en in de kamerbrief «Stand van zaken maatregelen omikronvariant van het coronavirus» van 29 november jl.3 over deze variant geïnformeerd.
Is variant B.1.1.529 al waargenomen in Nederland?
Ja. Ik heb uw Kamer in de kamerbrief «Stand van zaken maatregelen omikronvariant van het coronavirus» geïnformeerd over het feit dat bij 14 personen die op 26 november met twee vluchten op Schiphol zijn aangekomen vanuit Zuid-Afrika de omikronvariant is aangetroffen. Ook bij passagiers op latere vluchten is deze variant aangetroffen. Inmiddels heeft het RIVM de omikronvariant ook aangetroffen in testmonsters die al eerder in november in Nederland waren afgenomen. Het gaat om monsters die zijn afgenomen bij de GGD tussen 19 en 26 november 2021. Ook in oudere testmonsters wordt gezocht naar het voorkomen van deze variant.
Welk percentage van alle testen worden genoom ge-sequenced of getypeerd? Wat is de huidige capaciteit om dit op te schalen?
Het RIVM vaart op wetenschappelijke adviezen van het ECDC en op eigen inhoudelijke kennis en inzichten om het minimale aantal testen te bepalen, waarmee met voldoende zekerheid en voldoende «aanlooptijd» de circulatie van bepaalde varianten van het virus «SARS-CoV-2» kunnen worden gemonitord. Het RIVM volgt de ECDC-norm voor kiemsurveillance, haalt deze ruimschoots en kan, indien noodzakelijk, opschalen. Het ECDC adviseert om minimaal een aselecte steekproef van 500 monsters per week te sequencen om inzicht te krijgen in circulerende varianten (kiemsurveillance). Om daar inzicht in te verkrijgen is er een absoluut aantal sequenties nodig en niet een percentage. In de afgelopen weken zijn ruim 1500 monsters per week gesequenced in het kader van kiemsurveillance4. Met 1500 monsters per week wordt een nieuwe variant gevonden bij een lage prevalentie. In aanvulling hierop worden ook nog ca. 500 sequenties bepaald in het kader van BCO en andere onderzoeken.
Sinds 26 november jl. vinden er verschillende onderzoeken plaats naar de verspreiding van de omikronvariant in Nederland. Zo worden de monsters van positief geteste mensen die terugkeren uit zuidelijk Afrika verder onderzocht bij diverse laboratoria in Nederland.
Ook onderzoekt het RIVM met terugwerkende kracht meer monsters van laboratoria.
Test u het rioolwater ook op verschillende varianten?
Het rioolwater wordt door het RIVM onderzocht op SARS-CoV-2 varianten. Dit geeft, in aanvulling op de kiemsurveillance, inzicht in of en waar en wanneer de virusvariant aanwezig is. Ook kan de biobank met opgeslagen rioolmonsters met terugwerkende kracht worden onderzocht op de aanwezigheid van een variant.
Sinds het bekend worden van de omikronvariant (B.1.1.529) wordt deze gericht opgespoord in het rioolwater. Op dit moment duurt het analyseren van monsters op varianten maximaal 2–3 weken. Er lopen bij het RIVM processen om dit tijdspad te verkorten.
In de context van variant B.1.1.529, met welke scenario’s houdt u nu rekening?
Afgelopen 14 september hebben wij uw Kamer de Aanpak Najaar toe doen komen. Deze aanpak gaat uit van drie verschillende scenario’s: COVID-19 als endemische ziekte; een scenario waarin de opgebouwde immuniteit doorbroken wordt en een scenario waarin oplevingen van het virus voorkomen. Het laatste scenario is vooralsnog het meest realistische gebleken. Binnen dit scenario worden drie niveaus gehanteerd: waakzaam, zorgelijk en ernstig. Deze drie niveaus kennen (naast de maatregelen uit de dijkbewaking die altijd gelden) ook verschillende maatregelen per niveau. De Aanpak Najaar en de daarin geformuleerde scenario’s hield op voorhand overigens al rekening met de mogelijke opkomst van mutaties.
Heeft Nederland, net als Israël, een war game gedaan om de uitbraak van een gevaarlijkere variant te simuleren en te kijken of het land klaar is voor de volgende fase van de pandemie? Zo nee waarom niet? Zo ja wat zijn de lessen en wat zijn de zwakheden in Nederland?2
Nee. Wel hebben we ons voorbereid, passend bij de Nederlandse context, op verschillende scenario’s. Zo gaat de Aanpak Najaar (zie antwoord hierboven) uit van verschillende scenario’s. Bij de opstelling van deze aanpak hebben we ons breed laten adviseren. Zo is deze aanpak besproken met verschillende departementen, is het OMT om een reflectie gevraagd en is expertise vanuit de verschillende gremia zoals de Nationale Politie, de Gedragsunit van het RIVM, de GGD en de veiligheidsregio’s alsook communicatie-experts betrokken; instanties die ons ook adviseren rondom de bestuurlijke afweging die gemaakt wordt alvorens maatregelen in te zetten.
Wat zijn de protocollen, en welke voorbereidingen heeft u getroffen, voor het geval er een meer besmettelijke variant of een variant waartegen de vaccinaties niet goed werken zijn intrede doet?
Vaccinatie is onze grootste troef om uit deze crisis te komen. Daarom zetten we alles op alles om tot een zo hoog en heterogeen mogelijke vaccinatiegraad te komen. Vaccinproducenten houden ondertussen de effectiviteit van hun vaccins bij de opkomst van nieuwe varianten nauwlettend in de gaten. Via onze contacten bij internationale gremia als de WHO en European Health Security Comittee, monitoren we continu de ontwikkeling van nieuwe varianten. De opkomst van de omikronvariant doorkruist deze strategie niet, en we volgen dan ook nauwlettend de kennisontwikkeling over deze variant, ook voor de gevolgen van een eventueel hogere mate van besmettelijkheid, ziekmakend vermogen en vaccinescape.
Hoe gaat u reizigers die via bijvoorbeeld Turkije of het Midden-Oosten naar Zuidelijk Afrika reizen weren, nu u reizigers weert die rechtstreeks uit Zuidelijk Afrika komen?
Reizigers die bijvoorbeeld via Turkije naar Nederland reizen, zijn gebonden aan de eisen van het bestemmingsland. Indien een reiziger vanuit zuidelijk Afrika naar Nederland reist met een overstap in Turkije, gelden dus de regels die Nederland opstelt voor reizigers uit zeer hoogrisicogebieden met zorgwekkende variant.
Voor deze mensen geldt een dubbele testplicht voor vertrek. Dat betekent dat een NAAT (PCR)-test van maximaal 48 uur oud bij vertrek en aanvullend een sneltest van maximaal 24 uur oud bij vertrek verplicht zijn. Tevens geldt een quarantaineplicht van een periode van 10 dagen bij aankomst, die eventueel kan worden verkort tot 5 dagen na een negatieve test bij de GGD. De naleving van de quarantaineplicht wordt streng gecontroleerd.
Voor reizigers die rechtstreeks vanuit aangewezen zeer hoogrisicogebieden met de zorgwekkende omikronvariant naar Nederland reizen, gelden vliegverboden. Momenteel zijn deze van kracht voor Mozambique, Zuid-Afrika, Lesotho, Eswatini, Botswana, Namibië, Malawi en Zimbabwe. Mensen uit deze landen kunnen alleen naar Nederland reizen als zij hier woonachtig zijn, of via Nederland naar hun woonplaats in de EU/Schengen-regio reizen.
Bent u ervan op de hoogte dat een aantal antivirale middelen ontwikkeld wordt, die in de eerste klinische studies een behoorlijke effectiviteit laten zien?3 En bent u ervan op de hoogte dat er ook andere middelen ontwikkeld worden, die lijken te helpen bij ernstige ziekte?4
Ja, hier ben ik van op de hoogte. In het kader van COVID-19 wordt onderzoek gedaan naar veel verschillende soorten behandelingen. De Europese Commissie (EC) heeft een portfolio van de 10 meest veelbelovende COVID-19-therapieën gepubliceerd8.
Bent u zich ervan bewust dat de regering van de Verenigde Staten al tien miljoen doses heeft besteld van een van die middelen, voorwaardelijk aan de goedkeuring van de Food and Drug Administration (FDA)?5
Ja, ik heb via de media vernomen dat Verenigde Staten tien miljoen behandelingen van het antivirale middel Paxlovid van producent Pfizer zou hebben besteld. Ik kan echter niet verifiëren of dit ook daadwerkelijk zo is.
Bent u zich ervan bewust dat de regering van het Verenigd Koninkrijk 250,000 en 480.000 doses besteld heeft van deze medicijnen?6
Ja, ik heb via de media vernomen dat het Verenigd Koninkrijk 250.000 behandelingen van het middel Paxlovid van Pfizer en 480.000 behandelingen van het middel Lagevrio (molnupiravir) van fabrikant MSD heeft besteld. Ik kan echter niet verifiëren of dit ook daadwerkelijk zo is.
Kunt u aangeven wanneer u wettelijke goedkeuring verwacht voor antivirale middelen tegen COVID-19 die nu beschikbaar komen?
Het Europese Medicijn Agentschap (EMA) beoordeelt de werkzaamheid, kwaliteit en veiligheid van nieuwe geneesmiddelen. Na een positief advies kan de Europese Commissie (EC) een (voorwaardelijke) handelsvergunning afgeven. Deze beoordeling kan weken tot maanden duren. Het EMA heeft voor Lagevrio (molnupiravir) aangegeven dat de voorwaardelijke handelsvergunning binnen enkele weken verwacht kan worden indien de onderzoeksgegevens voldoende robuust zijn. De tijdlijnen voor het middel Paxlovid van fabrikant Pfizer zijn nog niet duidelijk.
Heeft Nederland al bestellingen (eventueel afhankelijk van goedkeuring) van doses van antivirale middelen geplaatst?
Uw Kamer is reeds geïnformeerd over de bestellingen antivirale middelen via de stand van zakenbrief van 2 november.11
Kunt u aangeven welke Europese coördinatie er nu plaatsvindt over de aankoop van antivirale middelen tegen COVID-19 en welke middelen landen nu zelf kopen of waarvoor ze zelf een Advanced Purchase Order plaatsen?
Vanuit de Europese Commissie lopen twee gezamenlijke inkooptrajecten voor de antivirale middelen Paxlovid van fabrikant Pfizer en Lagevrio van fabrikant MSD. Nederland neemt deel aan beide trajecten. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 13.
Ik heb geen informatie over welke middelen landen inkopen via bilaterale overeenkomsten met deze twee fabrikanten.
Welke contracten heeft Nederland of de EU om versneld toegang te krijgen tot een mRNA-vaccin dat ge-update is voor B.1.1.529?
Met zowel BionTech/Pfizer, als Moderna zijn afspraken gemaakt over het aanpassen van de vaccins aan nieuwe varianten, indien de huidige vaccins onvoldoende bescherming daartegen zouden bieden. In dat geval hebben we het recht om die aangepaste vaccins af te nemen, i.p.v. de reguliere vaccins.
Kunt u een overzicht geven van de contracten die u met leveranciers voor vaccins heeft afgesloten en kunt u daarbij ook inzicht geven in de hele contract, zodat duidelijk is wie aansprakelijk is onder welke omstandigheden (ofwel de kleine lettertjes van het contract)?
In de afgesloten contracten is afgesproken dat op deze contracten de vertrouwelijkheid van toepassing is.
Heeft de Algemene Rekenkamer inzicht in de details van de contracten die u heeft afgesloten om vaccins te kopen?
De Rekenkamer heeft inzicht in de afgesloten contracten.
De opgelopen inflatie en de gevolgen voor de koopkracht in 2022 |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat het Centraal Planbureau (CPB) en de regering ervan uit gingen dat de inflatie zou uitkomen op 1,9% in 2021 en 1,8% in 2022?
Ja, het CPB raamt in de MEV-raming dat de inflatie volgens de consumentenprijsindex (cpi) 1,9% bedraagt in 2021 en 1,8% in 2022.
Heeft u kennis genomen van het feit dat inflatie volgens de Nederlandse Centraal Bureau voor de Statastiek (CBS-)definitie is opgelopen naar 3,4% en volgens de Europese definitie naar 3,7%.1
Ja, hiervan heb ik kennisgenomen. In mijn brief aan de Tweede Kamer2 van 26 november ga ik nader in op deze prijsstijging.
De jaarmutatie op de cpi voor de maand oktober bedraagt 3,4%. Dit betekent dat de prijzen in oktober 2021 met 3,4% zijn gestegen ten opzichte van oktober 2020. Om de inflatie over een heel jaar te bepalen wordt het gemiddelde van de maandelijkse prijswijzigingen afgezet tegen dat gemiddelde in het voorgaande jaar. Dit jaarcijfer is relevant voor het bepalen van koopkracht, omdat huishoudelijke bestedingen gedurende het hele jaar plaatsvinden.
Op dit moment is nog onzeker wat het jaarcijfer gaat bedragen doordat de de cpi-cijfers uit november en december nog onbekend zijn. Ter illustratie: stel dat de 3,4% inflatie uit oktober aanhoudt in november en december dan komt het jaarcijfer voor 2021 uit op 2,3% (tegenover 1,9% in de MEV-raming).
Naast de cpi meet het CBS ook de harmonised index of consumer prices(hicp). Deze indicator wordt berekend volgens Europees gestandaardiseerde richtlijnen, waardoor de inflatie tussen EU-lidstaten goed vergelijkbaar wordt. In oktober lag de hicp op 3,7 procent. Op 30 november werd het voorlopige hicp-cijfer voor november bekend, dit bedraagt 5,6 procent. Begin december worden de definitieve hicp- en ook de cpi-cijfers gepubliceerd. Als ook de cpi met 5,6 procent stijgt in november en december dan komt de jaarmutatie voor de cpi over heel 2021 uit op 2,7%.
Dit cijfer laat zien dat de oplopende inflatie zich doorzet, met gevolgen voor de portemonnee van huishoudens. Het kabinet heeft daarom al eerder besloten om de energiebelasting te verlagen vanwege de uitzonderlijke prijsstijgingen op de energierekening. Ik blijf de inflatieontwikkelingen goed monitoren.
Herinnert u zich dat de inflatiecorrectie in de belastingen (de zogenaamde tabelcorrectiefactor) slechts 1,3% bedroeg?
Ja, de tabelcorrectiefactor voor 2022 bedraagt 1,0133. Voor 2021 bedraagt deze 1,0164.
Heeft u de recente uitspraken over langdurige hogere inflatie gehoord uit de hoek van de Centrale Bankiers, zoals dhr. Knot?
Ja, deze berichten zijn mij bekend.
Kunt u aangeven wat de standaard koopkrachtplaatjes uit de begroting zijn indien de inflatie dit jaar en volgende jaar 3,4% bedraagt?
Op dit moment lijkt het niet waarschijnlijk dat de cpi in 2021 uitkomt op 3,4%, omdat de (jaar-op-jaar) cpi hiervoor in november en december circa 10% moet bedragen. In maart 2022 bij het CEP of bij een doorrekening van het Regeerakkoord publiceert het CPB een nieuwe raming van de cpi voor 2022. Een opwaarts bijgestelde inflatie zal waarschijnlijk een macro-economische doorwerking hebben op onder andere de lonen waardoor het effect op de koopkracht op dit moment lastig in te schatten is.
In onderstaande figuren ziet u de boxplot met koopkrachtcijfers voor 2021 en 2022 bij een cpi van 3,4% in beide jaren. Deze figuren zijn gebaseerd op de MEV-raming. De gevolgen van maatregelen die door de Tweede Kamer zijn aangenomen bij de Algemene Politieke Beschouwingen zijn hierin nog niet meegenomen, zoals de verhoging van de algemene heffingskorting, hogere salarissen in zorg en primair onderwijs en de verlaging van de energiebelasting. Voor een nieuw integraal koopkrachtbeeld is het wachten op de eerstvolgende macro-economische raming van het CPB.
Figuur 1 Koopkrachtbeeld voor 2021 op basis van MEV-raming met 3,4% inflatie (cpi)
Figuur 2 Koopkrachtbeeld voor 2022 op basis van MEV-raming en maatregelen na APB met 3,4% inflatie (cpi)
Kunt u deze vragen voor de SZW begroting beantwoorden?
Ja.
Het behoud van personeel bij de GGD’en |
|
Attje Kuiken (PvdA), Maarten Hijink (SP), Lisa Westerveld (GL), Nicki Pouw-Verweij (JA21), Sylvana Simons (BIJ1), Nilüfer Gündoğan (Volt), Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «GGD’s piepen en kraken, weer overstroomt «de dijk van de virusbestrijding»« en «Overleg over het wegsturen tijdelijke krachten coronalocaties GGD»?1, 2
Ja, hier ben ik bekend mee.
Wat is de middellange termijnverwachting (1–2 jaar) van de vraag naar testen en bron- en contactonderzoek? Hoe wordt op deze vraag geanticipeerd?
De vraag naar testen en bron- en contactonderzoek fluctueert sterk in de tijd afhankelijk van bijvoorbeeld de ontwikkeling van luchtwegklachten, de epidemiologische situatie en het testgedrag van mensen. Ook veranderingen in het testbeleid kunnen een grote impact op de testvraag hebben. Het is daarom niet eenvoudig om te voorspellen hoe de vraag naar testen en bron- en contactonderzoek op langere termijn eruitziet. Hoe het beleid er op de middel lange termijn uitziet is onderdeel van de verkenning waar het kabinet nu mee bezig is.
Hoeveel mensen zijn werkzaam bij de GGD’en uitgedrukt in aantal personen en fte’s? Hoeveel personen zijn in vaste dienst en wat is het aantal tijdelijke contracten? Hoe heeft zich dit ontwikkeld sinds aanvang van de coronacrisis?
Elke GGD is verantwoordelijk voor zijn eigen personeelsbeleid, waarbij de manier waarop het personeelsbestand is vormgegeven sterk kan variëren. Ik beschik niet over detailoverzichten. Halverwege december waren er circa 18.000 mensen werkzaam voor vaccineren, circa 8.000 voor testen, circa 8.500 medewerkers voor BCO en in de callcenters voor testen en vaccineren waren toen zo’n 7.500 mensen werkzaam. De aantallen voor vaccineren zijn vervolgens verder opgeschaald om de versnelling in de boostercampagne te realiseren.
GGD’en streven naar een meer gelijkmatige inzet van de capaciteit, in het bijzonder als het gaat om toekomstige piekbelasting en boostercampagnes. Daarom werken zij toe naar meer mobiliteit waarbij personeel wordt opgeleid voor de inzet op zowel testen als vaccineren. Deze mensen kunnen afhankelijk van de situatie flexibel worden ingezet.
Een deel van deze mensen heeft al voor de 3e keer hun contract verlengd. Afhankelijk van de individuele situatie zijn er mogelijkheden om werknemers op tijdelijke basis in te blijven zetten. Indien noodzakelijk voor de continuïteit kan deze werknemers ook een vast contract worden aangeboden.
Deelt u de mening dat testen en bron- en contactonderzoek van wezenlijk belang blijft en onderdeel van de kernaanpak van virusbestrijding zou moeten zijn? Zo ja, hoe waarborgt u dat de GGD’en bron- en contactonderzoek kunnen blijven uitvoeren en genoeg testen kunnen afnemen?
Net als testen is de toekomst van het bron en contact onderzoek in deze pandemie onderdeel van de lopende lange termijn verkenning.
Voldoet het opschalingsplan aan de fors toegenomen vraag naar testen? Zo nee, gaat er een herziening van dit plan plaatsvinden?
Het opschalingsplan van Q4 voldeed niet aan de fors toegenomen vraag, zoals gezegd bij vraag 2. Dit plan is direct herzien, met een snelle praktische uitvoering hiervan, waardoor er een veel hogere testcapaciteit is behaald dan voorzien in het oorspronkelijke plan. De GGD’en hebben eind vorig jaar nog nooit zo snel opgeschaald met een nog nooit zo’n hoge testcapaciteit. De laatste weken bleek dat ook deze opschaling niet voldoende zou zijn. Daarom is de GGD GHOR stichting landelijke coördinatie covid 19 bestrijding (LCCB) met de stichting open Nederland (SON) overeengekomen dat de testaanbieders die SON heeft gecontracteerd als overloopfaciliteit kunnen bijspringen bij het testen bij klachten.
Hoeveel personen raakt de GGD de komende maanden kwijt omdat tijdelijke contracten niet meer worden verlengd of er een einde komt aan detacheringscontracten?
Aan personen waarvan een tijdelijk contract niet meer kan worden verlengd maar die cruciaal zijn om continuïteit te waarborgen, kan een vast contract aangeboden worden. Noodzakelijk personeel hoeven de GGD’en dus niet kwijt te raken.
Hoe groot is het verwachte personeelstekort van de GGD’en op 1 januari 2022 gezien de huidige prognoses, de vraag naar testen en de boostercampagne? Hoe groot is het verwachte personeelstekort op 1 maart 2022?
De GGD’en hebben voldoende personeel om de boostercampagne uit te voeren. In week 1 van 2022 hadden de GGD’en een recordaantal van bijna 1,8 miljoen prikken gezet. Om aan de testvraag te voldoen wordt ook gebruik gemaakt van de afspraken met SON waar nodig.
De personele behoefte op 1 maart 2022 is met de onvoorspelbaarheid van het virus moeilijk te overzien. Daarom werken de GGD’en toe naar een meer structurele capaciteit voor het vaccineren en testen, aangevuld met een flexibele schil. Personeel kan dan flexibel worden ingezet om pieken in de testvraag en vaccinatiecampagnes op te vangen.
Wat gaat u doen om de GGD’en te ondersteunen zodat personeel behouden blijft en nieuw personeel wordt aangetrokken om aan de enorme vraag naar testen en bron- en contactonderzoek te kunnen voldoen?
De afzonderlijke GGD’en zijn zelf verantwoordelijk voor hun personeelsbeleid. GGD GHOR Nederland kan daarbij coördinerend optreden en overkoepelende acties ondernemen. Daarnaast is extra personeel aangetrokken onder andere ook vanuit Defensie. Alle kosten die hierbij noodzakelijk gemaakt zijn – ook als dat in een latere fase of na de pandemie leidt kosten voor transitie vergoedingen voor mensen met vaste contracten – worden vergoed uit de meerkostenregeling. Hiermee is zekerheid gegeven aan de GGD’en voor het behoud van essentieel personeel.
Wat is uw reactie op de opmerking van de woordvoerder van de GGD’en dat al diverse keren bij verschillende ministeries is aangeklopt over langdurige COVID-financiering, maar resultaat is uitgebleven?
Via een eenzijdige opdracht van de Minister van VWS aan de voorzitters van de veiligheidsregio's geldt de stichting LCCB in 2022 als rechtspersoon met een wettelijke taak (RWT). De Minister van VWS heeft de eenzijdige opdracht op grond van de Wet publieke gezondheid gegeven. De stichting als RWT voert de maatregelen op landelijk niveau met ingang van 1 januari 2022 uit op grond van de eenzijdige opdracht. Ten behoeve van het uitvoeren van de opdracht heeft het Ministerie van VWS middelen beschikbaar gesteld. Hiermee is zekerheid voor de landelijke taken gegeven. Voor de individuele GGD-en geldt dat zij hun daadwerkelijk gemaakte kosten via de zogenoemde meerkostenregeling vergoed krijgen. Zoals bij vraag 8 is weergegeven is daarbinnen ook zekerheid gegeven voor het behoud van personeel.
Wat gaat u doen om dit op te lossen? Bent u bereid om, eventueel samen met uw collega van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, een regeling te maken voor de GGD’en, zodat dit personeel behouden kan blijven? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd bij vraag 8 is er al een oplossing voor het behouden van het personeel. Personeel dat geen verlenging meer kan krijgen voor hun tijdelijke contract, maar wel cruciaal is voor de uitvoering van de taken in het kader van het bevel kan een vast contract worden aangeboden. Andere oplossingen zijn dus niet noodzakelijk.
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Dat heb ik gedaan.
Het bericht ‘Buitenlandse Zaken weigert Afghaanse bewakers ambassade Kabul te evacueren’ |
|
Laurens Dassen (Volt), Christine Teunissen (PvdD), Laura Bromet (GL), Jasper van Dijk (SP), Tunahan Kuzu (DENK), Sylvana Simons (BIJ1), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Kati Piri (PvdA), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Henk Kamp (minister defensie) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Buitenlandse Zaken weigert Afghaanse bewakers ambassade Kabul te evacueren»?1
Ja.
Vanaf wanneer was het verzoek van lokale beveiligers die via een «subcontractor» voor de Nederlandse ambassade in Kabul werkten, om geëvacueerd te worden bekend bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Waarom zijn deze beveiligers toentertijd niet opgeroepen voor evacuatie, terwijl Hongaarse beveiligers die via een «subcontractor» uit Dubai werkten wel zijn geëvacueerd?
De eigenaar van het private bedrijf dat diensten verleent aan de Nederlandse ambassade in Kaboel, inclusief beveiliging, heeft op verschillende momenten tijdens de evacuatiemissie en erna via verschillende lijnen verzocht dat zijn werknemers naar Nederland worden overgebracht. Het aantal personen op de lijsten aangebracht door de eigenaar van het bedrijf varieerde. Een door het ministerie geaggregeerde lijst bevat 195 namen, onder wie 122 bewakers, 66 «service personnel», 4 technici, 2 Human Resources en 1 Finance. Inclusief kerngezinnen zou dit om ongeveer 1.000 personen gaan.
Sinds begin dit jaar heeft de ambassade bij verschillende gelegenheden duidelijk gecommuniceerd aan het bedrijf dat diegenen die voor een externe dienstverlener werken in een andere positie verkeren dan mensen met een dienstverband met de ambassade – de lokale medewerkers –, voor wie Nederland als werkgever een speciale verantwoordelijkheid heeft en die ook zijn geëvacueerd.
De Hongaarse beveiligers zijn door speciale eenheden van een partnerland naar het vliegveld gebracht en uiteindelijk door een partnerland gerepatrieerd naar hun eigen land. Hierover waren voorafgaand aan de evacuatieperiode al afspraken gemaakt.
Kunt u bevestigen dat er in de evacuatie-operatie geen onderscheid is gemaakt tussen individuen die rechtstreeks voor de Nederlandse missie in Afghanistan werkten en individuen die via «subcontractors» in dienst waren? Zo nee, om welke reden en op basis waarvan is dit onderscheid gemaakt?
Tijdens de evacuatie zijn de criteria gehanteerd conform de motie Belhaj (kamerstuk 27 925, nr. 788). Dat wil zeggen dat beveiligers die voor Nederland werkzaam waren in het kader van een internationale militaire of politiemissie tijdens de evacuatie in aanmerking konden komen om te worden overgebracht naar Nederland.
Voor de volledigheid wil het kabinet vermelden dat het bij de bewakers van de ambassade om een andere groep personen gaat die onder andere omstandigheden andersoortige werkzaamheden hebben verricht dan de Afghaanse beveiligers die militaire objecten bewaakten van buitenlandse strijdkrachten die door tenminste van een deel van de bevolking – en in ieder geval door de Taliban – als vijand werden beschouwd.
Ambassadebewakers houden zich op bij civiele objecten, officiële vertegenwoordigingen van andere staten, waarmee de Taliban officiële contacten nastreeft. Hoewel dit bewakingsbedrijf door Nederland was ingehuurd, vallen de werkzaamheden van dit type bewakers, anders dan die van de hierboven genoemde militaire beveiligers, onder de verantwoordelijkheden van een gastland. Dat moet namelijk de veiligheid van ambassades waarborgen. Ook dat maakt dat dit een bijzondere groep is met werkzaamheden van een andere aard.
Op welk moment en specifiek op welke wijze heeft u de Kamer meegedeeld dat er een nieuw criterium geldt, te weten dat individuen een rechtstreeks dienstverband moeten hebben om in aanmerking te komen voor evacuatie?
Er is geen sprake van een nieuw criterium. Zoals in het antwoord op vraag 2 gesteld is er een onderscheid tussen mensen die voor en bij de ambassade werken met een direct dienstverband en hen die dat niet hebben.
Voor personen met een directe arbeidsrelatie voelt de ambassade als werkgever een speciale verantwoordelijkheid.
Dat is ook de reden dat uiteindelijk is besloten de lokale werknemers, die een arbeidscontract hadden met de ambassade, te evacueren.
Voor mensen die dat niet hadden, zoals de bewakers, geldt dat niet. De werkgever is voor hen verantwoordelijk. Dat is ook duidelijk met hen en de werkgever gecommuniceerd.
Bent u op de hoogte van het feit dat andere landen, zoals het Verenigd Koninkrijk en Australië, ambassadebewakers die via «subcontractors» voor hen werkten wel hebben geëvacueerd of van plan zijn te gaan evacueren? Zo ja, waarom vormt Nederland hierin een uitzondering?
Procedures voor evacuatie verschillen van land tot land; verschillende landen hebben verschillende groepen personen geëvacueerd. Bij een aantal Westerse ambassades waren overigens niet-Afghaanse bewakers werkzaam, ofwel in directe dienst, ofwel ingehuurd. Deze hebben uiteraard een andere positie dan Afghaanse bewakers.
Zijn er afspraken gemaakt met het bedrijf of de bedrijven die de bewakers in dienst hebben? Zo ja, welke afspraken zijn er gemaakt, wanneer zijn deze gemaakt en met wie?
Vanaf begin van 2021 is aan de eigenaar van het bedrijf waarbij de bewakers in dienst zijn, duidelijk kenbaar gemaakt dat zijn werknemers niet door Nederland geëvacueerd zouden worden. De algemene verantwoordelijkheid, inclusief voor hun veiligheid, ligt bij de werkgever; dat is ook door hem erkend.
Hoeveel oud-medewerkers van het Ministerie van Defensie (zowel die rechtstreeks of via een «subcontractor» in dienst waren) die zich hadden gemeld voor evacuatie, komen met de nieuwe criteria zoals vastgelegd door de regering in de Kamerbrief2 van 11 oktober niet meer in aanmerking voor evacuatie?
De criteria waarover de Tweede Kamer is geïnformeerd in de brief van 11 oktober zijn zoals gezegd alleen van toepassing op een afgebakende groep aanmeldingen zoals bekend bij het Ministerie van Defensie op 11 oktober jl.
Wordt er door het Ministerie van Defensie momenteel onderscheid gemaakt tussen tolken, beveiligers, en ander personeel die rechtstreeks in dienst waren, en zij die waren ingehuurd via «subcontractors» of via andere derde landen voor de Nederlandse missie werkten? Zo ja, op welke manier en met welke onderbouwing?
Het Ministerie van Defensie hanteert, net als de andere betrokken departementen, de criteria zoals die zijn genoemd in de Kamerbrieven van 11 oktober 2021 (Kamerstuk 27 925 nr. 860) en 16 november 2021 (Kamerstuk 27 925 nr. 872).
In deze brieven staat dat een Afghaan nog steeds in aanmerking komt voor overbrenging naar Nederland indien hij of zij voor Nederland heeft gewerkt in het kader van een internationale militaire of politiemissie als tolk. Het gaat bij tolken om de uitgevoerde werkzaamheden en niet om de contractvorm. Een persoon komt niet in aanmerking als hij of zij in dienst was van de Afghaanse overheid.
Voor een niet-tolk geldt dat een afgebakende groep aanmeldingen zoals bekend bij Defensie bij het verzenden van de Kamerbrief van 11 oktober jl. wordt bekeken op de in deze brief genoemde criteria, namelijk dat deze persoon, gedurende minimaal één jaar, voor Nederland moeten hebben gewerkt in het kader van een internationale militaire of politiemissie in een voor het publiek zichtbare functie. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de uitgevoerde werkzaamheden en de werkrelatie met Nederland. Tevens moet de Afghaanse nationaliteit worden vastgesteld.
Kunt u bevestigen dat oud-defensiemedewerkers die akkoord hebben gekregen van het Ministerie van Defensie om geëvacueerd te worden, maar nog niet waren opgeroepen, alsnog hiervoor in aanmerking komen?
Indien de aanmeldingen van Afghaanse medewerkers die voor Nederland hebben gewerkt in het kader van een internationale militaire of politiemissie voldoen aan de criteria, zoals gesteld in de Kamerbrieven van 11 oktober 2021 (Kamerstuk 27 925 nr. 860) en 16 november 2021 (Kamerstuk 27 925 nr. 872), komen zij in aanmerking om naar Nederland overgebracht te worden.
Hoeveel tolken (die voor Defensie en de politiemissie hebben gewerkt) bevinden zich momenteel nog steeds in Afghanistan?
Voor zover eind november bekend bevinden zich in Afghanistan nog 160 personen die een beroep kunnen doen op de tolkenregeling: 40 Defensietolken (inclusief kerngezinnen 122 personen) en 10 EUPOL tolken in Afghanistan (inclusief kerngezinnen 38 personen). Zoals bekend betreft het hier een open einde regeling: dit aantal is derhalve niet definitief.
Kunt u een overzicht van hoeveel Afghanen met eindbestemming Nederland nog vastzitten in een derde land en in welke landen zij verblijven? Wat zijn de omstandigheden waaronder zij vastzitten en waarom het zo lang duurt voor ze naar Nederland worden overgebracht?
Op dit moment zijn er voor zover bekend 89 Afghanen in Hongarije die voor het Provincial Reconstruction Team in Baghlan hebben gewerkt. Dit aantal is inclusief gezinsleden. Voor deze groep wordt gekeken naar een manier om hen zo snel mogelijk over te brengen naar Nederland. Hun omstandigheden zijn niet precies bekend, omdat zij op verschillende locaties in Hongarije verblijven. De ministeries van Defensie en BZ zijn met de IND en de ambassade bezig zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen over de status van deze personen en de mensen die daarvoor in aanmerking komen op zo kort mogelijke termijn over te brengen naar Nederland.
Daarnaast zijn er 25 lokale medewerkers van de NAVO die recentelijk een aanbod om naar Nederland te komen hebben geaccepteerd en die we voor het einde van het jaar proberen over te brengen. Verder zijn er enkele families in Pakistan en Iran die voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen; met hen wordt door de ambassades in Islamabad en Teheran contact onderhouden. De Nederlandse ambassades in deze landen faciliteren hun onderdak; in Pakistan geschiedt dat via IOM.
Zijn er op dit moment andere NAVO-landen die (wel) laissez-passers of andere nooddocumenten afgeven in Afghanistan? Zo ja, welke landen en op wat voor manier? En wat zijn de bezwaren van het kabinet om dit niet te doen?
Vooropgesteld zij dat de Taliban van Afghanen een paspoort eisen als zij het land willen verlaten; noodreisdocumenten worden door hen niet geaccepteerd. Voor zover bekend worden door andere (NAVO) landen formeel geen noodreisdocumenten in Afghanistan verstrekt aan Afghaanse burgers. De Nederlandse wetgeving verzet zich tegen de verstrekking van geldige Nederlandse reisdocumenten aan burgers in het land waarvan zij de nationaliteit bezitten. Het toch verstrekken van geldige noodreisdocumenten aan Afghaanse burgers in Afghanistan mist niet alleen een wettelijke grondslag maar wordt internationaal gezien als een inmenging in een binnenlandse aangelegenheid. Aan Nederlanders die zonder geldige reisdocumenten in Afghanistan verblijven, kunnen wel nooddocumenten worden afgegeven.
Op welke manier geeft het kabinet uitvoering aan de motie-Piri c.s. over de opvang van Afghaanse evacuees in Nederland?3
Het kabinet wil het liefst dat iedereen wordt opgevangen in reguliere COA-locaties. Alle reguliere opvanglocaties zitten op het moment echter vol, daarom zijn de tijdelijke noodlocaties nu hard nodig. Het is namelijk belangrijk dat iedereen met recht op opvang dat kan krijgen. Het COA stelt echter alles in het werk om zo veel mogelijk de mate van opvang en begeleiding te bieden op de noodopvanglocaties zoals deze ook geboden wordt op reguliere locaties. Het kabinet vindt het belangrijk dat de Afghaanse evacués snel duidelijk krijgen over hun toekomst. Daarom beslist de IND ook voortvarend in de procedures van de evacués, waardoor snel duidelijkheid komt over de verblijfsstatus van deze groep. Het COA voert inmiddels ook huisvestingsgesprekken op de locaties waar Afghaanse evacués verblijven zodat zij zo snel mogelijk kunnen doorstromen naar gemeenten en hun leven in Nederland kunnen opbouwen. Daarenboven wordt bij de Afghaanse evacués ingezet op contacten met de opleidings- en universitaire wereld, zoals UAF; en op andere initiatieven zoals oriëntatie op de arbeidsmarkt. Het kabinet zal via een separate brief de Kamer nog informeren over de uitwerking van de motie.
Met welke regelmaat wordt er contact gehouden met mensen die in aanmerking komen voor evacuatie?
Er wordt regelmatig contact gehouden met mensen die in aanmerking komen voor overbrenging naar Nederland. De frequentie waarmee dat gebeurt, verschilt van geval tot geval.
Kunt u aangeven op welke manier uit de motie-Belhaj c.s.4 blijkt of, en op welke manier er met de Kamer sinds het begin van de evacuatieoperatie is gecommuniceerd, dat ambassademedewerkers die via een externe dienstverlener voor de Nederlandse missie werkten, niet in aanmerking komen voor evacuatie?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 4 is er geen sprake van een nieuw criterium. De bewakers vallen niet binnen de criteria van de speciale voorziening die het kabinet heeft aangekondigd in de Kamerbrief van 11 oktober (Kamerstuk 27 925, nr. 860) om de overkomst naar Nederland van twee bijzondere groepen te faciliteren.
Kunt u aangeven voor hoeveel medewerkers die voorheen via een externe dienstverlener voor de Nederlandse missie werkten, er na 31 december geen plaats meer zal zijn?
Van de externe dienstverlener is vernomen dat 149 medewerkers per 31 december worden ontslagen n.a.v. het opzeggen van de Nederlandse ambassadecontracten. Er is met deze zelfde externe dienstverlener inmiddels een nieuw contract afgesloten voor bewaking van een terrein in de voormalige groene zone waarop op dit moment de achtergebleven Nederlandse eigendommen worden bewaard.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en uw antwoorden voor het aankomende plenaire debat over de huidige stand van zaken inzake de evacuatie-operatie aan de Kamer doen toekomen?
Ja.
De gesprekken die de Nederlandse gezant voor Afghanistan voert met de top van het Taliban regime in Afghanistan over financiering van zorg- en onderwijssalarissen |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
de Th. Bruijn , Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht van het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken dat een Duits/Nederlandse delegatie (namens Nederland: Emiel de Bont) gesprekken voerde, onder andere met de personen die de Taliban beschouwt als de Vice-Minister-President, de (andere) Vice-Minister-President, de Minister van Buitenlandse Zaken en het hoofd van de inlichtingendiensten van de Taliban? En heeft u kennis genomen dat zij ook een gesprek voerden met de voormalig president van Afghanistan, dhr. Karzai?1
Ja.
Kunt u aangeven met welk mandaat Nederland een gesprek voert met de hele top van de Taliban?
Het bezoek vond plaats in de context van de toezegging van het kabinet om al het mogelijke te doen om vrije doorgang te verkrijgen voor mensen die in aanmerking komen voor overbrenging naar Nederland. Om vrije doorgang te verkrijgen is medewerking van de Taliban vereist. Het kabinet heeft al eerder aangegeven, in de brieven van 26 augustus en 14 september aan de Kamer, dat het hiervoor nodig kan zijn operationele contacten met de Taliban te onderhouden. De inzet van het kabinet is om middels eerste operationele contacten met de Taliban te komen tot praktische afspraken over vrije doorgang voor personen die voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen. In dat licht vond dit bezoek plaats. Daarnaast stonden vrije toegang voor humanitaire hulpverleners, inclusief vrouwen, eerbiediging van mensenrechten, waaronder de positie van vrouwen en het recht op onderwijs voor meisjes, en de strijd tegen terrorisme op de agenda.
Welke van deze personen met wie gesproken is, staan op de sanctielijst van de Verenigde Naties (VN) en van de Europese Unie?
De twee gezanten spraken tijdens het bezoek met diverse vertegenwoordigers van de Taliban: Mullah Abdul Ghani Baradar (eerste de facto vicepremier), Abdul Salam Hanafi (tweede de facto vicepremier), Amir Khan Muttaqi (de facto Minister van Buitenlandse Zaken en Abdul Haq Wassiq (Directeur van het General Directorate for Intelligence). Dit betreft personen die op de sanctielijst van de VN staan, zoals omgezet in EU recht.
Wat is het beleid inzake gesprekken met en toezeggingen aan mensen die op de sanctielijsten staan?
Leden van de Taliban die op de sanctielijst staan, zijn onderhevig aan drie maatregelen: 1) bevriezing van (financiële) tegoeden 2) inreisbeperkingen (reisverbod) en 3) verbod van levering van wapens. Het is niet verboden om met deze personen op de sanctielijst te praten. Het uitgangspunt van het kabinet is hierbij terughoudendheid te betrachten, maar daarbij steeds ook een afweging te maken met inachtneming van nut en noodzaak van dergelijke gesprekken. Zie ook het antwoord op vraag 2
Welke toezeggingen zijn gedaan in de vorm van financiering van het onderwijs-en zorgsalarissen in Afghanistan?
Er zijn geen toezeggingen gedaan in de vorm van financiering van onderwijs- en zorgsalarissen. Zoals ook in de persverklaring die Duitsland en Nederland na afloop van het bezoek hebben uitgegeven, hebben de gezanten van Duitsland en Nederland hun bereidheid uitgesproken samen met internationale partners te onderzoeken of het mogelijk is de rechtstreekse uitbetaling van salarissen voor gezondheidswerkers en leraren via internationale organisaties te laten verlopen.
Namens wie heeft de Nederlandse gezant gesprekken gevoerd en met welk mandaat? Wie heeft dat mandaat geaccordeerd?
De Nederlandse Gezant heeft deze gesprekken gevoerd namens de Nederlandse regering. Zie voor antwoord op de rest van de vraag het antwoord op vraag 2. De inhoudelijke kaders voor de gesprekken werden gevormd door de EU Raadsconclusies Afghanistan en de daarin benoemde vijf benchmarks voor stapsgewijze engagement van de Taliban2. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 13.
Wat zijn de uitkomsten van de gesprekken? Zijn er toezeggingen gedaan? Kunt u de relevante documenten over de uitkomsten met de Kamer delen?
In de diverse gesprekken hebben de beide gezanten enkele duidelijke boodschappen aan de vertegenwoordigers van de Taliban overgebracht, waaronder:
Tevens is gesproken over de mogelijkheden voor de internationale gemeenschap om naast humanitaire hulp ook ondersteuning van basisvoorzieningen te verlenen. Zoals aangegeven in de Kamerbrief «Toekomstige hulp aan en inzet in Afghanistan» van 16 november jl. (Kamerstuk 27 925 nr. 867) wordt in internationaal verband gesproken over de wenselijkheid en mogelijkheden hiertoe. Het kabinet is zich ervan bewust dat dergelijke ontwikkelingssteun dilemma’s met zich meebrengt en daarom zorgvuldige afweging vergt, in nauwe samenspraak met internationale partners. Door de Duitse en Nederlandse gezanten is bereidheid geuit om samen met internationale partners de mogelijkheden voor het via internationale organisaties verstrekken van directe betalingen van salarissen voor gezondheidswerkers en onderwijzers te bestuderen. De Duits-Nederlandse delegatie wees daarbij indringend op het belang van gelijke toegang tot onderwijs voor jongens en meisjes, alsook het behoud van het bestaande onderwijscurriculum, inclusief bestuur en bescherming van de fundamentele rechten van alle Afghanen: mannen, vrouwen, jongens en meisjes.
De vertegenwoordigers van de Taliban hebben in de gesprekken onder andere toegezegd dat humanitaire hulp ongehinderd en veilig verleend kan worden, inclusief door vrouwen. Tevens is medewerking toegezegd voor veilige doorgang voor Afghanen die het land willen verlaten. Van hun kant vroegen de Taliban aandacht voor de kritieke situatie van de economie, de acute liquiditeitscrisis en, met de winter in aantocht, de zorgwekkende humanitaire situatie in het land.
Tijdens alle gesprekken die plaatsvonden tijdens het bezoek is door de Nederlandse Gezant nadrukkelijk de vrije en veilige doorgang van Afghanen die voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen aan de orde gebracht. Daarbij is verzocht om medewerking op alle niveaus. Voorts is het belang onderstreept van het onthouden en tegengaan van vergeldingsacties tegen Afghanen die met het Westen geassocieerd worden en andere kwetsbare groepen, zoals mensenrechtenverdedigers, journalisten en hun fixers, vrouwelijke gezagsdragers, en NGO-medewerkers. Hierbij is tevens de boodschap afgegeven dat het verder ontwikkelen van deze initiële operationele contacten zal afhangen van de naleving door de Taliban van de door hen gedane toezeggingen hieromtrent.
Naar aanleiding van het bezoek hebben Nederland en Duitsland een gezamenlijke verklaring afgegeven. Deze is bij deze beantwoording bijgevoegd. 3
Indien er mogelijkheden zijn dat er geld overgemaakt wordt voor salarissen van onderwijs-en zorgpersoneel in Afghanistan, op welk artikel van de begroting of uit welk budget gebeurt dat dan?
De beleidsartikelen waar in de BHOS-begroting van 2022 middelen voor inzet in Afghanistan zijn gebudgetteerd zijn hoofdzakelijk beleidsartikelen 4.2 Opvang en bescherming in de regio en migratiesamenwerking en 4.3 Veiligheid en rechtstaatontwikkeling. Daarnaast is de mogelijke inzet van humanitaire hulp begroot op artikel 4.1 Humanitaire hulp.
Op de BZ-begroting zijn bedragen gebudgetteerd op de beleidsartikelen 5.1 Versterkte internationale rechtsorde, en artikel 5.4 Consulaire dienstverlening en uitdragen Nederlandse waarden op de BZ-begroting. Daarnaast zouden eventueel vanuit beleidsartikel 5.2 Veiligheid en stabiliteit activiteiten kunnen worden opgestart.
Gezien de blijvend fluïde situatie in Afghanistan is nu nog niet te zeggen in hoeverre gebudgetteerde bedragen voor Afghanistan daadwerkelijk tot uitgaven zullen leiden dan wel vanuit welk beleidsartikel dit zal gebeuren. Dit kan afhangen van het soort activiteit dat wordt ondernomen.
Is de Kamer op enig moment geïnformeerd dat Nederlands geld (direct of via internationale organisaties) uitgegeven kan worden als salarissen voor onderwijzers en medische personeel in Afghanistan onder de Taliban? Zo ja, waar en wanneer?
Het kabinet heeft de Kamer sinds de machtsovername door de Taliban geregeld geïnformeerd over de overwegingen die zijn gemaakt aangaande mogelijke steun voor Afghanen, inclusief mogelijke steun voor het verstrekken van basisdiensten. Zo meldde het kabinet in de stand van zakenbrief van 14 september jl. dat «de Nederlandse OS-steun aan niet-gouvernementele en internationale organisaties in Afghanistan tijdelijk on hold gezet [is]. Het kabinet is momenteel met deze organisaties in gesprek over mogelijkheden om de Afghaanse bevolking te blijven steunen en onder welke voorwaarden steun kan plaatsvinden.» In de Geannoteerde Agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 11 oktober jl. meldde het kabinet: «In internationaal verband wordt momenteel gesproken over de wenselijkheid en mogelijkheid van een (tijdelijke) OS-bijdrage aan de verlening van basisdiensten in de onderwijs- en gezondheidssector, buiten de Taliban om, teneinde een implosie van deze sectoren te voorkomen.» In de brief «Toekomstige hulp aan en inzet in Afghanistan» van 16 november jl. ging het kabinet in meer detail in op mogelijke steun voor de onderwijs- en gezondheidssectoren en berichtte het kabinet over de inspanningen die op dit vlak in Europese en multilaterale context plaatsvonden. In het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 19 november 20214 is aangegeven dat de Europese Commissie 250 miljoen euro beschikbaar heeft gesteld voor de tijdelijke levering van basisdiensten, door de EU «humanitair plus» genoemd. Deze hulp wordt verleend via ngo’s en internationale organisaties, buiten de Taliban om en zonder daarbij de Taliban te legitimeren. Uit deze fondsen kunnen ngo’s en internationale organisaties ook salarissen en (dag)vergoedingen betalen van gezondheidswerkers en onderwijspersoneel, wier inzet essentieel is om de levering van basisdiensten overeind te houden. De Commissie heeft hiervoor een eerste programmavoorstel via comitologie aan de lidstaten voorgelegd om hier concreet invulling aan te geven en gaat nu met de uitvoering aan de slag. Dit betreft een herprogrammering van 197 miljoen euro uit stopgezette OS-projecten in Afghanistan. Op aandringen van Nederland zijn in het programmadocument expliciet principes opgenomen die in acht genomen moeten worden, waaronder het garanderen van gelijke toegang voor meisjes, vrouwen en minderheden, het voorkomen van bemoeienis van de Taliban in het management en personeelsbeleid van de activiteiten, en het zorgen dat steun via multilaterale organisaties en ngo’s, en niet (direct of indirect) via de Taliban, wordt verstrekt. Het kabinet zal er nauw op toe blijven zien dat bij de uitwerking en invulling van steun de genoemde principes zullen worden meegenomen. Nederland riep in de RBZ/OS van 19 november bovendien op om de steun aan Afghaanse regio’s te differentiëren en daarbij goed gedrag (bijvoorbeeld op het gebied van gendergelijkheid) te stimuleren.
Op welk begrotingsartikel van de begroting voor 2022 staat geld dat overgemaakt kan worden naar Afghanistan en welke voorwaarden zijn daarvoor van toepassing?
Gezien de blijvend fluïde situatie in Afghanistan is nu nog niet te zeggen in hoeverre gebudgetteerde of geraamde bedragen voor Afghanistan daadwerkelijk tot uitgaven zullen leiden dan wel vanuit welk beleidsartikel dit zal gebeuren. Voorlopig staat de Nederlandse OS-steun aan niet gouvernementele en internationale organisaties nog «on hold». De Kamer zal schriftelijk worden geïnformeerd wanneer dit verandert.
Voor 2022 zijn op meerdere begrotingsartikelen uitgaven geraamd of gebudgetteerd die mogelijk overgemaakt kunnen worden ten behoeve van Afghaanse burgers. Volgens de HGIS-nota 2022 bedraagt het voor Afghanistan gealloceerde ODA-budget in 2022 op de BHOS-begroting 30 miljoen euro. Dit betreft aan de post Kaboel gedelegeerde OS-middelen die zijn gebudgetteerd op beleidsartikel 4.3 Veiligheid en rechtstaatontwikkeling. Daarnaast is er voor een OS-activiteit op het gebied van migratiesamenwerking op beleidsartikel 4.2 Opvang en bescherming in de regio en migratiesamenwerking van uit centrale middelen een activiteit geraamd ter grootte van EUR 0,2 miljoen.
Ten slotte is het mogelijk dat vanuit andere instrumenten of vanuit de BZ-begroting activiteiten voor Afghanistan worden opgestart, bijvoorbeeld vanuit het Mensenrechtenfonds, het Stabiliteitsfonds of het Klein Programma Fonds non-ODA vanuit respectievelijk de beleidsartikelen 5.1 Versterkte internationale rechtsorde, 5.2 Veiligheid en stabiliteit of artikel 5.4 Consulaire dienstverlening en uitdragen Nederlandse waarden op de BZ-begroting. Vanuit het Mensenrechtenfonds is EUR 50.000 begroot voor 2022 en vanuit het Klein Programma Fonds non-ODA EUR 20.000.
Indien het kabinet zou besluiten om ontwikkelingssteun te verlenen ten behoeve van Afghanen, dan zullen daar strikte voorwaarden aan verbonden worden. Deze voorwaarden zijn onder meer verwoord in Kamerbrief «Toekomstige hulp en inzet in Afghanistan» van 16 november jl. (Kamerstuk 27 925 nr. 867).
Humanitaire hulp wordt begroot op het beleidsartikel 4.1 Humanitaire hulp van de BHOS-begroting. Op het gebied van humanitaire hulp is, in tegenstelling tot reguliere ontwikkelingssamenwerking, het kabinet terughoudend in het opstellen van harde voorwaarden. Noodhulp dient te worden verleend in lijn met de humanitaire principes (onafhankelijkheid, onpartijdigheid, neutraliteit en menselijkheid), zoals ook vermeld in de Kamerbrief «Toekomstige hulp en inzet in Afghanistan» van 16 november jl. (Kamerstuk 27 925 nr. 867).
Bent u ervan op de hoogte dat elke financiële steun aan de Taliban onder het VN-sanctieregime en het EU-sanctieregime verboden is?
Onder het VN-sanctieregime, dat is omgezet in het EU-sanctieregime, zijn specifieke personen of entiteiten gelieerd aan de Taliban op de sanctielijst geplaatst. De Taliban als organisatie is niet geplaatst op de terrorisme-sanctielijst van de VN noch op die van de EU.
Wat betreft de gesanctioneerde personen, is het verboden om geld, of andere economische middelen, beschikbaar te stellen. Hierbij zijn inbegrepen tegoeden die afkomstig zijn van eigendom of goederen die direct of indirect in bezit zijn of onder beheer staan van die personen, groepen, ondernemingen of entiteiten, of van personen die namens hen of op hun aanwijzing handelen.
Het kabinet verleent geen financiële steun aan de Taliban, zoals tevens is verzocht in de motie-De Roon (Kamerstuk 29 725, nr. 836). Zoals ook genoemd in het antwoord op vraag 9, bepleit het kabinet in gesprekken met partners dat eventuele ontwikkelingssteun ten behoeve van de Afghaanse bevolking via ngo’s en internationale organisaties dient te worden verleend, buiten de Taliban om.
Is het correct dat als de Taliban een vorm van belasting zou heffen op salarissen die betaald worden, er sprake is van overtreding van het sanctieregime?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 11 is de Taliban als organisatie niet geplaatst op de VN-sanctielijst. Bij het toezien op naleving van sancties tegen op sanctielijst geplaatste personen of entiteiten moeten VN-leden, en dus ook Nederland, krachtdadig en vastberaden optreden om de stromen van de onder het antwoord op vraag 11 beschreven middelen naar gesanctioneerde personen in te dammen ter voorkoming van het misbruik van non-profitorganisaties, en tegelijkertijd te werken aan het beperken van de gevolgen voor legitieme activiteiten via deze kanalen. Er moet daarom voorkomen worden dat bij steun aan de noodlijdende Afghaanse bevolking geld of andere economische middelen, waaronder belastingen, beschikbaar gesteld worden specifiek aan deze personen.
Is er sprake van een gezamenlijke strategie ten opzichte van Afghanistan onder de EU-landen en/of de NAVO-landen? Zo ja, welke is dat dan en waar zijn daarover afspraken gemaakt?
In internationaal verband, en dus ook in EU- en NAVO-verband, wordt de situatie in Afghanistan regelmatig besproken. Deze discussies richten zich primair op de prioriteiten zoals ook onder het antwoord op vraag 7 weergegeven. De internationale gemeenschap beoogt hierover eensgezinde boodschappen richting de Taliban af te geven. Op 21 september jl. werden door de EU lidstaten Raadsconclusies over Afghanistan aangenomen. De vijf benchmarks die daarin zijn genoemd (veilige doorgang; mensenrechten (in het bijzonder vrouwen en meisjes); ongehinderde humanitaire hulp; voorkomen dat Afghanistan een uitvalsbasis wordt voor terrorisme; inclusieve regering) vormen de leidraad voor de EU-inzet en vormden zoals aangegeven ook de kaders voor de gesprekken van de Duitse en Nederlandse gezanten met vertegenwoordigers van de Taliban. In de informele RBZ/OS van 11 oktober werd gesproken over de EU ontwikkelingssamenwerkingsinzet in Afghanistan en werd het belang onderstreept om hierin zoveel mogelijk in EU-verband op te trekken. Tijdens de RBZ/OS van 19 november werd hier ook kort over gesproken. In NAVO-verband zijn bondgenoten eensgezind over de noodzaak van het voorkomen dat Afghanistan opnieuw een veilige haven biedt aan terroristen die een bedreiging kunnen vormen voor onze veiligheid. Over een mogelijke NAVO-rol daartoe zijn vooralsnog geen afspraken gemaakt. Wel zijn bondgenoten overeengekomen dat er een interne dreigingsanalyse opgesteld zal worden om de discussie over mogelijke vervolgstappen te informeren.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen een week beantwoorden – of eerder indien eerder toestemming gegeven wordt?
De vragen zijn één voor één beantwoord binnen de gebruikelijke beantwoordingstermijn van drie weken.
De uitspraken van dhr. Gommers dat hij over 10 dagen code zwart verwacht |
|
Eva van Esch (PvdD), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Lisa Westerveld (GL), Fleur Agema (PVV), Maarten Hijink (SP), Kees van der Staaij (SGP), Attje Kuiken (PvdA), Nicki Pouw-Verweij (JA21), Sylvana Simons (BIJ1), Liane den Haan (Fractie Den Haan), Geert Wilders (PVV), Nilüfer Gündoğan (Volt) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van dhr. Gommers, lid van het Outbreak Management Team (OMT) en voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care (NVIC), die bij de expertmeeting in de Tweede Kamer op 23 november jl. vertelde dat hij binnen tien dagen «code zwart» verwacht, dat het maatregelenpakket van begin november niet gewerkt heeft?
Ja.
Over welke informatie beschikt u dat u beweert dat we ver verwijderd zijn van code zwart (Minister van VWS, maandag 22 november), terwijl mensen die over tien dagen in het ziekenhuis liggen of op de Intensive Care (IC), nu al besmet zijn en we die aantallen niet eens kunnen verminderen met welke maatregel dan ook?
Om inzicht te krijgen in de huidige situatie maak ik gebruik van de gegevens die worden verzameld onder andere door het Landelijke Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) en de toezichthouders, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Ook ben ik constant in gesprek met veldpartijen, om scherp zicht te houden op de actuele situatie op de werkvloer in verschillende zorgsectoren. Op basis van deze cijfers en beelden is het duidelijk dat de druk op de zorg toeneemt. Om deze reden is op 26 november jl. fase 2d afgekondigd. In fase 2d nemen we maximaal maatregelen om de capaciteit in de zorg uit te breiden, om zo fase 3 te voorkomen. De regulier planbare zorg (klasse 4 en 5) in de ziekenhuizen zal volledig afgeschaald worden, zodat zorgverleners ingezet kunnen worden daar waar zij het meest nodig zijn. De IC-capaciteit wordt verder opgeschaald. Deze maatregelen helpen om een scenario te voorkomen dat we in fase 3a of b komen of uiteindelijk fase 3c (welke ook wel «code zwart» genoemd wordt). Met het beantwoorden van deze Kamervragen voldoe ik ook aan het verzoek van uw Kamer van 23 november jl. om te reageren op de oplopende druk in de zorg.
Hoe beoordeelt u het feit dat we het hoogst aantal besmettingen ooit hebben vastgesteld met een percentage positief van meer dan 20% en dat velen niet kunnen testen vanwege de lange wachttijden en de afstanden naar de teststraat?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik uw Kamer naar de passage over de GGD testcapaciteit in de Maatregelenbrief van 26 november jl.
Hoe beoordeelt u de consequenties van het niet of te laat kunnen testen t.o.v. het aantal besmettingen en de bestrijding van COVID-19?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik uw Kamer naar de passage over de testdrukte en zicht op het virus in de Maatregelenbrief van 26 november jl.
Bent u bekend met de vele noodkreten uit ziekenhuizen, van huisartsen, verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (VVT) en anderen in de zorg?
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik spreek dagelijks met allerlei partijen in de zorg over deze noodkreten.
Hoe komt het dat Nederland (0,1 miljoen boosterprikken) heel ver achter loopt met vrijwillige boosterpikken in vergelijking met bijvoorbeeld Duitsland (meer dan 5 miljoen), België (1 miljoen), het VK (15 miljoen)?
Situaties in verschillende landen laten zich niet altijd één op één vergelijken. In landen waar al is gestart met de booster, gaat het deels om het aanbieden van derde prikken aan mensen met een zeer verzwakt immuunsysteem. Dat gebeurt in Nederland ook al sinds 6 oktober jl. We hebben in het voorjaar de eerste vragen over de booster bij het OMT en de Gezondheidsraad neergelegd. In juni 2021 concludeerden zowel het OMT als de Gezondheidsraad dat een booster nog niet aan de orde was. De Gezondheidsraad heeft op 14 september jl. een advies uitgebracht waarin werd benadrukt dat de vaccins in Nederland nog steeds heel goed beschermen tegen ziekenhuisopname en ernstige ziekte. De Gezondheidsraad gaf toen aan dat een booster voor de algehele bevolking niet nodig was (een derde prik voor immuungecompromiteerden wel, zij krijgen sinds oktober 2021 een boostervaccinatie). De Gezondheidsraad benadrukte toen ook dat op dat moment de COVID-19 gerelateerde ziekenhuisopnames voornamelijk bestonden uit ongevaccineerde mensen. De ongevaccineerden zijn gebaat bij een primaire vaccinatie en voor hen zal een eventuele boostervaccinatie geen of nauwelijks effect hebben. Het advies was daarom ons te richten op het ophogen van de vaccinatiegraad, onder andere door het doorgaan met fijnmazig vaccineren. Wel heeft de Gezondheidsraad geadviseerd alvast te anticiperen op een mogelijke booster. Dat hebben we ook gedaan. Ik heb het RIVM en de GGD gevraagd dit voor te bereiden, en het RIVM heeft steeds gemonitord hoe het ervoor stond met de vaccineffectiviteit. Toen de allereerste signalen binnenkwamen van een mogelijke zeer kleine afname in de effectiviteit, bij de oudste ouderen, heb ik de Gezondheidsraad opnieuw om advies gevraagd. Op 2 november jl. heeft de Gezondheidsraad geadviseerd te starten met de booster voor 60-plussers, de oudste ouderen eerst. Op 18 november is de boostercampagne van start gegaan. Ook in het advies dat de Gezondheidsraad op 25 november jl. heeft uitgebracht, geeft de raad aan dat de huidige COVID-19-vaccins de algemene bevolking nog goed beschermen tegen ernstige ziekte. Ik wil nogmaals benadrukken dat de Gezondheidsraad benoemt «dat een boostercampagne op dit moment een relatief beperkt effect zal hebben op het aantal besmettingen». Ook geeft de Gezondheidsraad aan dat «het advies niet moet worden gezien als een instrument om de huidige besmettingsgolf te lijf te gaan.» Daarnaast blijft het belangrijk om te benadrukken dat de cijfers nog steeds heel goede bescherming bieden tegen ernstige ziekte en ziekenhuisopname. Dat zien we ook terug in de cijfers van het RIVM.
Is er een relatie tussen deze achterstand van boosteren tussen de GGD en het gebrek aan personeel om dit logistiek snel te regelen?
De boostercampagne is na het advies van de Gezondheidsraad op 2 november jl. op 18 november jl. van start gegaan. De GGD richt het proces voor de boostercampagne in. Dit doen GGD’en naast het fijnmazig vaccineren en opschalen van testcapaciteit. Tijdens de piek van het vaccineren waren er ca. 35.000 medewerkers werkzaam op de GGD-vaccinatielocaties. Na de massacampagne, waarin 1,5 miljoen prikken per week gezet werden, is er afgeschaald naar 7.000 medewerkers in de fase dat er nog enkele honderdduizenden prikken per week gezet werden, het niveau waar de GGD’en in oktober nog op zaten. GGD’en hebben in razendsnel tempo opgeschaald om op 18 november te kunnen starten met de boostercampagne. Dit is 2,5 week na het advies van de Gezondheidsraad. De komende periode schalen de GGD’en voor de boostercampagne verder op naar de maximale personele capaciteit die te realiseren is. De arbeidsmarkt is ingewikkelder geworden, waarbij er een tekort is aan medici, zowel vaccineerders als artsen. Ook het werven van mensen voor het callcenter kost extra inspanningen gezien de grote vraag naar callcentermedewerkers in de hele markt. Het kost de GGD dus meer tijd om personeel aan te trekken. Daarnaast kost het opleiden van mensen eveneens tijd.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames afneemt onder oudere groepen in het VK en België die een Boosterprik gehad hebben?
Ja.
Wat gaat u eraan doen om code zwart te voorkomen en om ervoor te zorgen dat er de komende maanden een fatsoenlijke hoeveelheid niet-COVID zorg geleverd kan worden en dat de zorg niet volledig uitgeput raakt?
Het kabinet heeft op landelijk niveau maatregelen genomen, zoals beschreven in de maatregelenbrief van 26 november, om de besmettingen en additionele opnames in de ziekenhuizen terug te brengen. Daarnaast worden binnen de zorgsector in fase 2d verschillende acties ondernomen om de maximale zorgcapaciteit te benutten en de (semi-)acute zorg, zowel voor COVID- als non-COVID-patiënten, te waarborgen en zo veel mogelijk (IC-afhankelijke) kritiek planbare zorg te kunnen verlenen. Om dit te realiseren is het helaas noodzakelijk dat planbare zorg wordt afgeschaald. Er wordt maximaal samengewerkt in de regio en in de keten en COVID-patiënten worden verspreid om de druk gelijkmatig te verdelen.
Wat gaat u concreet doen om het zorgpersoneel overeind te houden de komende maanden en om ze te behouden voor de zorg?
Ik heb grote waardering voor al die zorgprofessionals die al sinds het begin van de crisis zijn opgestaan om te doen wat nodig is: zo goed als mogelijk en onder vaak moeilijke omstandigheden zorg blijven bieden aan eenieder die dat nodig heeft. Om zorgprofessionals daarin zo goed mogelijk te ondersteunen en ze te behouden voor de zorg, zet ik diverse crisisinstrumenten en -maatregelen in. Dit doe ik langs vijf lijnen. De eerste en belangrijkste is het verminderen van de druk op de zorg door landelijke maatregelen om het coronavirus in te dammen en zo het aantal besmettingen te verminderen. De tweede is het zo goed mogelijk verdelen van de druk op de zorg en daarmee van de druk op de zorgprofessionals, door het spreiden van patiënten en het bevorderen van samenwerking in de hele keten. De NZa en IGJ zien hier op toe. De derde lijn betreft financiële en juridische ruimte voor het zo creatief mogelijk vergroten en benutten van de personele capaciteit. Dit doe ik onder andere met de subsidieregeling voor de opschaling van de IC’s. Tevens heb ik een tweetal tijdelijke BIG-maatregelen genomen om de zorgprofessionals te ontlasten, namelijk het opschorten van de herregistratieverplichting voor de artikel 3 BIG-registreerde zorgprofessionals en het zelfstandig inzetten van voormalig artsen en verpleegkundigen, onder specifieke voorwaarden. Zo kan gewerkt worden aan het ontlasten van zorgprofessionals, bijvoorbeeld door middel van inzet van buddies op de IC. De vierde lijn is de gerichte inzet van de Nationale Zorgreserve bij zorgorganisaties in nood en bij regionale en bovenregionale COVID-capaciteit. De inzet van reservisten is momenteel nog beperkt, aangezien de Nationale Zorgreserve nog in opbouw is. Als last resort is inzet van Defensie mogelijk. De vijfde lijn is de ondersteuning van de mentale gezondheid. In aanvulling op hetgeen reeds beschikbaar is binnen de eigen organisatie voor zorgprofessionals, faciliteer ik verschillende landelijke initiatieven, zoals het contactpunt «psychosociale ondersteuning voor zorgprofessionals» van psychotrauma centrum ARQ-IVP.
Kunt u aangeven wat uw huidige inschatting is over de noodzaak om fase 3 in het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) opschalingsplan te activeren? Vanaf welk moment en bij welke bezetting van de klinische capaciteit is het noodzakelijk om fase 3 te activeren?
Zoals bekend blijven de cijfers wat betreft besmettingen en ziekenhuisopnames als gevolg van COVID-19 toenemen. Op dit moment liggen er 960 patiënten op de IC, waarvan 563 patiënten met covid-19. Hierdoor ontstaat een steeds grotere druk op de zorg, daarom heeft het dagelijks bestuur van Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) mij eerder verzocht om op te schalen naar fase 2d van het «Opschalingsplan COVID-19» van de LNAZ1. Het Opschalingsplan dient ertoe dat we – ondanks de toenemende druk – toch de zorg zo veel als mogelijk toegankelijk houden voor mensen met een dringende of acute zorgvraag. In fase 2d zetten we in op regionale én landelijke aangepaste spreiding, maximale opschaling van IC-beddencapaciteit tot 1350 IC-bedden en bijbehorende klinische capaciteit, volledige afschaling van reguliere planbare zorg in de ziekenhuizen (klasse 4 en 5 volgens het raamwerk van de Federatie Medisch Specialisten2), waar verantwoord het afschalen van kritiek planbare zorg (klasse 3), maximale samenwerking, het maximaal verminderen van de instroom en het bevorderen van de uitstroom van patiënten.
Pas als al deze stappen uit fase 2d onvoldoende effect hebben om de continuïteit van (acute) zorg te waarborgen, zou er sprake van kunnen zijn dat fase 3 afgekondigd wordt. Het is nu niet mogelijk om exact aan te geven wanneer sprake zal zijn van een crisis ten aanzien van de landelijke zorgcontinuïteit, dit is namelijk van verschillende factoren afhankelijk. Daarom kan ik geen specifieke cijfers noemen wat betreft de bezetting van de klinische capaciteit in relatie tot de afkondiging van fase 3. Dit gezegd hebbende is het goed om te weten dat er op dit moment nog geen indicatie is dat op korte termijn fase 3 afgekondigd zal moeten worden.
Hoe snel kunnen medische mondneusmaskers worden uitgedeeld aan mensen in de zorg, de openbare orde en medewerkers die niet thuis kunnen werken, wanneer fase 3 in het LNAZ opschalingsplan nodig is?
In het geval de zorg niet meer bij hun reguliere leveranciers terecht kan, dan kan er bij het Bureau Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) besteld worden en wordt het de volgende dag geleverd. Het Bureau LCH is primair voor het leveren van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) aan de zorg. Mocht het nodig zijn dat er aan de medewerkers in de openbare orde geleverd moet worden, dan is het logistiek ook mogelijk om dat te realiseren.
Kunt u aangeven in welke mate de voorraden voor medicatie, zuurstof, en andere middelen op orde zijn als mensen thuis moeten blijven, wanneer fase 3 in het LNAZ opschalingsplan nodig is?
De beschikbaarheid van COVID-gerelateerde geneesmiddelen wordt gevolgd door het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen (LCG). Momenteel monitoren zij de Corona Crisis Voorraad (CCV) aan geneesmiddelen in Nederland. Dit is een in ziekenhuizen aanwezige voorraad van COVID-geneesmiddelen die vijf maanden regulier en drie maanden piekgebruik kan opvangen. Zo is er een grote hoeveelheid zuurstofapparaten naar de zuurstofleveranciers gegaan voor de behandeling van COVID-patiënten in de thuissituatie. De zuurstofleveranciers hebben daar nog voldoende van op voorraad. Daarnaast staat er nog een voorraad zuurstofapparaten bij het Bureau LCH die direct uitgeleverd kan worden, mocht de situatie nog nijpender worden. Op het moment dat er extramuraal tekorten dreigen, melden partijen dit ook bij het LCG. Het LCG bekijkt dan of acties rondom coördinatie of herverdeling aan de orde zijn.
Kunt u garanderen dat de openbare orde rondom zorginstellingen, zoals huisartsenpraktijken, de verpleeghuizen, en ziekenhuizen bewaakt kan worden als de zorg vastloopt?
Het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) heeft aandacht voor de mogelijke noodzaak tot het beveiligen van zorginstellingen. Hierover wordt het gesprek gevoerd met de ROAZ-voorzitters. Daarnaast voeren de Directeuren Publieke Gezondheid (DPG’en) als linking pin tussen de domeinen zorg en veiligheid het gesprek met de voorzitters van de veiligheidsregio’s. De DGP’en informeren de veiligheidsregio over de opschaling naar fase 2d en de situatie in de brede zorg. De beveiliging van zorginstellingen is hierbij een belangrijk bespreekpunt. Het gesprek over openbare orde in relatie tot de zorg wordt ook gevoerd binnen het strategisch overleg van veiligheidsregio’s.
Is de gemandateerde centrale regie rondom patiëntenspreiding volledig gewaarborgd en georganiseerd?
Ja. In het «Tijdelijk beleidskader voor het waarborgen acute zorg in de COVID-19 pandemie»3 van oktober 2020 is afgesproken dat het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) verantwoordelijk is voor het spreiden van COVID-patiënten over de regio’s. Het LCPS bepaalt daartoe de landelijke capaciteit die nodig is en hoe deze over de regio’s worden verdeeld. In de regio’s wordt gezorgd dat deze capaciteit beschikbaar is. Dit is geen vrijblijvende afspraak en alle partijen hebben zich aan deze afspraak gecommitteerd. Alle ziekenhuizen zetten zich hier elke dag voor in. Op 19 november 2021 is een aanvulling op dit tijdelijk beleidskader aan uw Kamer gestuurd4, waarin aanvullend is afgesproken dat binnen elke regio bij het spreiden van COVID-patiënten rekening wordt gehouden met het borgen van IC-afhankelijke kritiek planbare zorg. Het spreiden van patiënten verliep begin november stroef, vanwege de snelle stijging van het aantal COVID-patiënten, het streven om reguliere zorg zo lang mogelijk door te laten gaan en het hoge ziekteverzuim bij zorgprofessionals. Na ingrijpen van de NZa en de IGJ op 5 november jl., waarin ROAZ-voorzitters per brief zijn gewezen op hun verantwoordelijkheid om klinische en IC-bedden aan te bieden voor bovenregionale spreiding van COVID-patiënten, verloopt het spreiden weer beter.
Bent u bereid om binnen drie weken eindelijk een middellange termijn strategie te presenteren over corona, zodat u niet constant overvallen wordt?
Op 14 september jl. is uw Kamer geïnformeerd over de Aanpak Najaar. In deze aanpak is aan de hand van verschillende scenario’s, zoals ook aangeraden in het recente advies van de WRR/KNAW, uitgewerkt hoe we dit najaar voor ons zien en duiden. Daarbij beschouwen we het scenario waarin we de komende tijd te maken blijven houden met oplevingen van het virus als het meest reële scenario. Binnen dit specifieke scenario zijn verschillende niveaus onderscheiden voor wat betreft de epidemiologische ernst. Aan deze niveaus zijn vervolgens bepaalde sets met maatregelen gekoppeld. Het streven bij de Aanpak Najaar is om oplevingen van het virus zo veel als mogelijk te beheersen, en tegelijkertijd de samenleving zo veel als mogelijk geopend te houden en maatschappelijke activiteiten daarmee doorgang te laten vinden. De ontwikkeling van de strategie, alsook de elementen die er onderdeel vanuit maken, zoals beschreven in de Aanpak Najaar, staat daarbij niet stil. Wat betreft de ontwikkeling van nieuwe maatregelen heeft het kabinet verschillende wetsvoorstellen voorbereid die onlangs naar uw Kamer zijn gestuurd. Deze wetsvoorstellen beogen een bredere inzet van een coronatoegangsbewijs (CTB) op basis van 3G, alsook een juridische mogelijkheid tot het gericht inzetten van een 2G-CTB in bepaalde sectoren. De overkoepelende strategie zoals die wordt beschreven in de Aanpak Najaar achten we nog steeds actueel en van belang. We leggen onze focus momenteel op de bestrijding van de epidemie langs de uitgezette beleidskaders. Mochten deze beleidskaders volgens u een herijking vereisen, dan zijn we uiteraard graag bereid daarover het gesprek met uw Kamer te voeren.
Kunt u deze vragen voor donderdag 25 november 14.00 uur beantwoorden?
De beantwoording was niet mogelijk in één dag, maar is u zo snel als mogelijk toegezonden.
Eiwit-vaccins |
|
Mirjam Bikker (CU), Tunahan Kuzu (DENK), Kees van der Staaij (SGP), Caroline van der Plas (BBB), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat er een groep mensen bestaat die wel gevaccineerd wil worden, maar niet met het mRNA en/of vectorvaccin en derhalve om uiteenlopende redenen wachten op de levering van een «klassiek» eiwit-vaccin?
Ja, ik ben hiermee bekend.
Heeft u zicht op de grootte van deze groep? Zo niet, bent u bereid om te na te gaan hoeveel mensen wachten op eiwit-vaccins?
Op dit moment is er geen zicht op de grootte van deze groep. Het RIVM monitort regelmatig wat de verschillende beweegredenen van mensen zijn in waarom zij zich wel of niet willen laten vaccineren. Het wachten op een «klassiek»- of eiwitvaccin is daarbij niet aan de orde gekomen. Ik zie daarom geen noodzaak om dit in verder detail uit te zoeken, maar zal het RIVM vragen ook hier in de monitoring aandacht voor te blijven houden.
Deelt u de mening dat keuzevrijheid tussen de verschillende coronavaccins die reeds beschikbaar zijn of beschikbaar komen bij kan dragen aan vergroting van de vaccinatiebereidheid?
Het kabinet kijkt op basis van (internationale) adviezen of én welke vaccins voor een bepaalde doelgroep geschikt zijn. Op dit moment worden op vaccinatielocaties standaard de vaccins van Moderna en BioNTech/Pfizer gebruikt. Mensen die liever het Janssen-vaccin willen, kunnen contact opnemen met de lokale GGD om te informeren of zij het Janssen vaccin op voorraad hebben en op welke wijze hierin kan worden voorzien.
Ik wil de beoordeling van het EMA en eventuele adviezen van de Gezondheidsraad afwachten wat betreft de eventueel aanvullende inzet van de vaccins die mogelijk in de komende maanden beschikbaar komen. Daarbij zullen we ook kijken of en, zo ja, hoe deze vaccins kunnen bijdragen aan het vergroten van de vaccinatiebereidheid.
Bent u daarom bereid om Nederlanders vrijheid te geven om te kiezen voor een specifiek type coronavaccin?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de eiwit-vaccins van Sanofi volgens de producent reeds voor het einde van 2021 beschikbaar komen?
De producent van Sanofi geeft aan de verwachting te hebben dat de resultaten van hun booster-vaccin onderzoek voor het einde van 2021 binnen zijn. Dit wil echter niet zeggen dat de vaccins ook beschikbaar komen. Hiervoor moeten de vaccins, op basis van de studieresultaten, nog beoordeeld worden voor markttoelating. In Europa is het EMA hier verantwoordelijk voor.
Klopt het dat u de reservering voor eiwit-vaccins van Sanofi heeft geannuleerd? Om hoeveel vaccins ging het precies?
Het klopt dat Nederland ervoor heeft gekozen om geen Sanofi-vaccins te reserveren. Het zou gaan om meer dan 10 miljoen potentiele vaccins. Deze beslissing is in de context van de gehele vaccin-portfolio voor 2022 genomen.
Kunt u nader toelichten waarom u heeft besloten om het eiwit-vaccin van Sanofi niet af te nemen en in plaats daarvan alleen het eiwit-vaccin van Novavax te bestellen, terwijl het vaccin van Novavax pas in 2022 geleverd kan worden?
Zoals uw Kamer bekend is, heeft Nederland reeds ruime voorraden vaccins ingekocht, ook voor de periode 2022 en 2023. Er is daarbij vooral ingezet op mRNA-vaccins, maar ook is er nadrukkelijk voor gekozen om een beperkte hoeveelheid eiwit-vaccins te kopen (840.000 doses). De keuze is gevallen op het eiwit-vaccin van Novavax. Belangrijke overwegingen daarbij waren dat op het moment van besluitvorming, er een beter beeld was van de effectiviteit en mogelijke markttoelating van Novavax, dan van Sanofi. Het is daarmee ook de verwachting dat het Novavax-vaccin eerder beschikbaar komt.
Is het te overwegen waard om een deel van de reservering bij Sanofi (bijvoorbeeld enkele honderdduizenden vaccins) te laten staan?
Ik ben van mening dat we met de bestelling van de Novavax-vaccins, al voldoende inkopen om specifieke groepen die niet met andere vaccins kunnen, of willen worden gevaccineerd, kunnen bedienen.
Klopt het dat u eveneens heeft besloten om minder vaccins van Novavax af te nemen dan eerder was beoogd? Zo ja, kunt u toelichten waarom? Kunt u aangeven hoeveel vaccins er in eerste instantie waren besteld, hoeveel u er nu nog in bestelling heeft en wanneer deze precies beschikbaar komen en worden geleverd?
Er zijn inderdaad minder Novavax-vaccins gereserveerd dan mogelijk was. De belangrijkste reden hiervoor, is dat er reeds meer dan voldoende, zeer goed werkende vaccins zijn ingekocht. De eiwit-vaccins zijn bedoeld als aanvulling voor mensen die geen mRNA-vaccins kunnen of willen krijgen.
Wat is de meest recente informatie over de werkzaamheid van de vaccins van respectievelijk Sanofi en Novavax?
Sanofi:
Er zijn nog geen data over de vaccineffectiviteit beschikbaar voor dit vaccin. De fase 3 studie naar bescherming tegen symptomatische SARS-CoV-2 infectie is eind mei 2021 gestart. Beoogd is om een groep van 35.000 mensen van 18 jaar en ouder in de Verenigde Staten, Azië, Afrika en Latijns Amerika aan de studie mee te laten doen. In de eerste fase wordt de bescherming van een vaccin met de oorspronkelijke Wuhan stam getest. In een tweede fase testen ze de bescherming van een vaccin met de Bèta (Zuid Afrikaanse, B-1.351) variant tegen de op dit moment circulerende varianten. De resultaten van de fase 2 studie laten een goede neutraliserende antistofrespons in alle volwassen leeftijdsgroepen zien met een 95–100% seroconversie waarde.
Novavax:
Resultaten van de fase 3 studie (PREVENT-19), uitgevoerd in de Verenigde Staten en Mexico met bijna 30.000 volwassen deelnemers, laten vanaf 7 dagen na de tweede vaccinatie een vaccineffectiviteit van 94% zien tegen symptomatische SARS-CoV-2 infectie en 100% bescherming tegen matige en ernstige ziekte. In deelnemers van 65 jaar en ouder en deelnemers jonger dan 65 maar met een onderliggend lijden was de vaccineffectiviteit tegen symptomatische COVID 91%.
Resultaten uit de fase 3 studie uitgevoerd in het Verenigd Koninkrijk in 14.000 deelnemers van 18–84 jaar lieten een verglijkbare vaccin effectiviteit van 89,7% zien tegen bevestigde SARS-CoV-2 infectie en 100% tegen ziekenhuis opname en overlijden. Van de deelnemers was 27,9% 65 jaar of ouder en 44,6% had een onderliggende ziekte. De vaccineffectiviteit tegen de alfavariant was 86,3% en 96,4% tegen andere (niet alfa) varianten1. Er zijn geen effectiviteitsdata tegen de delta variant bekend.
Beide fabrikanten zijn ook studies gestart waarin gekeken wordt naar de inzet van deze vaccins als boostervaccin na een primaire serie met een mRNA vaccin.
Kunt u nader toelichten hoe het besluit om de bestelling van het Sanofi-vaccin te annuleren en het besluit om minder vaccins van Novavax in te kopen zich verhoudt tot de strategie om een diverse «vaccin-portefeuille» te creëren, mede tegen de achtergrond van het gegeven dat de werkzaamheid van de reeds geleverde vaccins na verloop van tijd af lijkt te nemen?
Er zijn op dit moment vier goedgekeurde coronavaccins voor Nederland (Europa): de coronavaccins van BioNTech/Pfizer, Moderna, AstraZeneca en Janssen. Deze zijn onder te verdelen in twee typen vaccins: mRNA-vaccins (Pfizer en Moderna) en Vector-vaccins (AstraZeneca en Janssen). Ik heb ervoor gekozen voldoende vaccins in te kopen om, indien gewenst, alle Nederlanders van 12 jaar of ouder die dit willen te kunnen voorzien van een (booster-)vaccinatie. Echter adviseerde de Gezondheidsraad op 9 april jl. (Inzet AstraZeneca-vaccin | Advies | Gezondheidsraad) te stoppen met het toedienen van AstraZeneca vaccins, welke vallen onder het type Vector-vaccin. Zoals in het antwoord op vraag 4 toegelicht, is er wel de keuzevrijheid om gevaccineerd te worden met het Janssen vaccin.
Op 2 november jl. adviseerde de gezondheidsraad iedereen een mRNA-vaccin als booster te geven, ongeacht het vaccin dat in de primaire serie is toegediend. Dit advies heb ik overgenomen. Er zijn op dit moment nog geen eiwitvaccins op de markt toegelaten. Wanneer dat gebeurt zal ik de Gezondheidsraad om advies vragen of en hoe we deze vaccins toe gaan voegen aan het vaccinatieprogramma. Zoals in het antwoord op vraag 9 toegelicht, zijn er meer dan voldoende en goed werkende vaccins ingekocht. De eiwit-vaccins zijn alleen bedoeld als aanvulling voor mensen die geen mRNA-vaccins kunnen of willen krijgen.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het eerstvolgende coronadebat beantwoorden?
Dit is niet gelukt.
Het tijdspad van boostervaccinaties |
|
Maarten Hijink (SP), Liane den Haan (Fractie Den Haan), Lisa Westerveld (GL), Nilüfer Gündoğan (Volt), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van de recente relatieve stijging van het aantal gevaccineerde patiënten in de ziekenhuis (ten opzichte van de ongevaccineerden), die erop duiden dat de kans van ziekenhuisopnames bij ongevaccineerden nog steeds vele malen hoger ligt, maar dat de effectiviteit van vaccins enigszins afneemt over tijd?
Ja. Op 3 november jl. heb ik een nieuwe RIVM rapportage ontvangen over het actuele beeld van de vaccinatiestatus van opgenomen COVID-19-patiënten. Het beeld is dat de vaccin-effectiviteit (VE) in Nederland nog steeds hoog is, namelijk 94% tegen ziekenhuisopname en 97% tegen IC-opname over de hele periode juli-oktober. Over de afgelopen acht weken was de vaccineffectiviteit respectievelijk 93% en 96%. De vaccineffectiviteit is iets minder hoog bij de leeftijdsgroep vanaf 70 jaar dan bij jongere leeftijdsgroepen (89% tegen ziekenhuisopname, 95% tegen IC-opname). De kans voor volledig gevaccineerden om met COVID-19 in het ziekenhuis opgenomen te worden is nog steeds 17 keer kleiner is dan voor niet-gevaccineerden. De kans om op de IC opgenomen te worden is 33 keer kleiner.
Heeft u kennis genomen van het feit dat Denemarken, dat relatief weinig restricties heeft in het openbare leven, al op 15 oktober jl. besloten heeft om ouderen boven de 65 uit te nodigen voor de booster prik?1
Ja.
Heeft u kennis genomen van het feit dat ook Zweden al in oktober begonnen is met het aanbieden van booster vaccinaties aan de bevolking van 65+?2
Ja.
Heeft u kennis genomen van het feit dat het Verenigd Koninkrijk – dat relatief vroeg met vaccineren begon en het AstraZeneca vaccin gebruikte voor de eerste twee prikken, dat niet het meest effectieve lijkt te zijn – 48 uur na het advies van de gezondheidsraad begon met vaccineren en in oktober al miljoenen 50+ers gevaccineerd had?3
Ja.
Kunt u aangeven welke EU-landen nog niet begonnen zijn met het aanbieden van een vrijwillige booster prik aan alle verpleeghuisbewoners?
Onder andere Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Italië, Denemarken, Duitsland, België, Luxemburg, Spanje en Oostenrijk hebben aangekondigd te starten met een boostercampagne of zijn reeds gestart met een dergelijk campagne. In de meeste landen wordt in de campagnes gestart met het boosteren van de personen boven de leeftijd van 65, waaronder verpleeghuisbewoners.
Heeft u kennis genomen van het positieve effect op de epidemie van booster vaccinaties via reductie van zowel stijging in besmettingen als ziekenhuis- en IC-opnames in Denemarken, Zweden en het Verenigd Koninkrijk?
Het is nog te vroeg om causale verbanden te leggen tussen boostercampagnes en reducties in besmettingen en ziekenhuis- en IC-opnames. De Gezondheidsraad en RIVM houden de actuele inzichten en resultaten uit studies nationaal en internationaal nauwkeurig in de gaten en adviseren het kabinet daarover als er aanleiding voor is.
Heeft u kennis genomen van studies uit onder andere Israel waaruit blijkt dat grote extra bescherming tegen besmettingen en ziekenhuis- en IC-opnames al binnen twee weken optreedt, en dus ook bij de huidige stijging in besmettingen en opnames van belang kan zijn?4
Ja. De Gezondheidsraad benoemt in zijn advies van 2 november jl. dat de eerste praktijkstudies onder gevaccineerden in Israël laten zien dat boostervaccinatie een toename van bescherming biedt tegen ernstige ziekte en sterfte.
Acht u dit door de top van de WHO al vaak onderstreepte positieve effect van booster vaccinaties voor ouderen van waarde in Nederland gezien de toenemende druk op de zorg zoals beschreven in vraag 1? Zo nee, waarom niet?
In oktober adviseerde de Strategic Advisory Group of Experts (SAGE) van de WHO een extra vaccinatie voor mensen met een ernstig gecompromitteerd immuunsysteem. Dat is een belangrijke aanbeveling die het kabinet ook onderschrijft. Niet voor niets heb ik op 14 september jl., op basis van de adviezen van het RIVM en de Gezondheidsraad, al aangekondigd dat deze groep vanaf oktober in aanmerking zou komen voor een extra prik. Ten aanzien van een boostercampagne voor andere doelgroepen heeft de WHO verschillende afwegingen benoemd. Aan de ene kant benoemt de WHO dat het belangrijk is om te kijken naar waning immunity en de vaccineffectiviteit. Op basis van de meest recente gegevens heeft de Gezondheidsraad daarom een boostervaccinatie voor de oudste leeftijdsgroepen en de bewoners van instellingen geadviseerd. Daarnaast benoemen zowel de WHO als de Gezondheidsraad dat bij de overwegingen met betrekking tot een boostercampagne ook rekening gehouden moet worden met vaccinschaarste elders in de wereld.
Hoe kijkt u naar het effect van wachten met boostervaccinaties, ook in acht nemend het KPMG rapport over het Corona beleid waarin specifiek staat beschreven dat snelheid eerder vaak onterecht ten koste van zorgvuldigheid ging, terwijl «snelheid als zodanig in werkelijkheid juist een onderdeel is van zorgvuldigheid»?
We doen er alles aan om zo snel mogelijk van start te kunnen gaan met de boostercampagne. In september zagen de Gezondheidsraad en het RIVM op basis van de gegevens over de vaccineffectiviteit nog geen aanleiding voor een boostervaccinatie. In oktober heb ik op basis van signalen vanuit internationale studies de Gezondheidsraad gevraagd met spoed een aanvullend advies uit te brengen over de boostervaccinatie. Dit advies heb ik op 2 november jl. ontvangen. Bij de uitvoering dienen we rekening te houden met een aantal zaken, zoals het uitnodigingenproces, de prikcapaciteit bij de GGD’en, de registratie, de samenloop met de griepvaccinatie. Ik heb uw Kamer vandaag geïnformeerd dat met ingang van 19 november het vaccineren van de booster start.
Klopt het dat er eind oktober meer dan 4,5 miljoen Pfizer-vaccins op voorraad waren, zodat het aantal vaccins onder geen beding de beperkende factor is voor een eventuele onmiddellijke uitrol van een vrijwillige booster campagne voor bijvoorbeeld 65+ers, mensen in een WLZ-instelling en zorgmedewerkers?5
We hebben er voor gezorgd dat we over voldoende vaccins beschikken om te kunnen starten met de boostercampagne voor de genoemde categorieën.
De beschikbaarheid van vaccins is geen factor bij die afweging.
Kunt u, net al het Verenigd Koninkrijk, binnen 48 uur beginnen met een vrijwillige boostercampangne? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is tijd nodig om dit proces voor te bereiden en in te regelen. Er wordt heel hard gewerkt door alle betrokken partijen om zo snel mogelijk en veilig met de boostervaccinatie te kunnen starten. Het is van belang dat dit goed georganiseerd wordt, voor zowel de uitvoeringsorganisaties als de mensen die een boostervaccinatie ontvangen. Het proces moet duidelijk en uitvoerbaar zijn. Het werven en opleiden van personeel vraagt enige tijd. De GGD’en besteden nog steeds veel menskracht aan het vaccineren van mensen voor een eerste en/of tweede vaccinatie op de vaccinatielocaties. Daarnaast richten zij zich ook op het fijnmazig vaccineren, waar de GGD’en in samenwerking met gemeenten en lokale organisaties specifieke doelgroepen benadert om zo de vaccinatiegraad te verhogen. Dit kost veel capaciteit, maar het is van groot belang dat dit door blijft gaan. Met ingang van 19 november start het vaccineren met de booster.
Wilt u deze vragen afzonderlijk en uiterlijk binnen 48 uur beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
Heeft u kennis genomen van het feit dat de klanten van Welkom Energie van hun nieuwe energiemaatschappij Eneco een verplicht aanbod gekregen hebben waarmee zij met terugwerkende kracht vanaf 1 november de volgende prijzen voor energie gaan betalen: 46 cent/kWh en 180 cent/m3 gas?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel het maandbedrag van een gemiddelde klant van Welkom energie stijgt door het faillissement?
Laat ik vooropstellen dat ik het uitermate vervelend vind wanneer consumenten worden geconfronteerd met het faillissement van hun huidige energieleverancier waardoor zij te maken krijgen met hoge(re) voorschotbedragen. De huidige ontwikkelingen op de energiemarkt uiten zich helaas in stijgende energietarieven. Ook voor (nieuwe) klanten bij Eneco is het maandbedrag hoger, aangezien Eneco in oktober tegen de hogere prijzen energie voor de nieuwe klanten heeft moeten inkopen. Zoals in mijn brief naar aanleiding van motie-Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 29 023, nr. 275) is aangegeven, is het ingewikkeld om te weten wat de exacte financiële gevolgen zijn voor klanten van Welkom Energie die nu door Eneco zijn overgenomen. Dit geldt ook voor de stijging van het gemiddelde maandbedrag. Dit is niet precies aan te geven, aangezien het verschil in maandbedrag afhankelijk is van onder andere het specifieke contract dat de klanten bij Welkom Energie hadden en het specifieke energieverbruik van deze klanten. Ik heb hier geen inzage in.
Een andere reden die de berekening van de stijging van de kosten door het faillissement moeilijk maakt is dat (een groot deel van) de klanten van Welkom Energie zeer waarschijnlijk op termijn ook met een hogere energierekening geconfronteerd zouden worden, op het moment dat hun contract met vaste prijzen af zou lopen. Wanneer de contracten met Welkom Energie zouden aflopen verschilt per consument en is mij niet bekend.
Daarnaast zullen sommige klanten wellicht na 1 december a.s. Eneco weer verlaten en voor een andere leverancier met andere voorwaarden kiezen, hetgeen de vergelijking met het oorspronkelijke contract bij Welkom Energie nog ingewikkelder maakt.
Een vergelijking tussen het maandelijkse voorschotbedrag dat de klanten bij Welkom Energie betaalden en het maandelijkse voorschotbedrag bij Eneco is ook moeilijk te maken, omdat het maandelijkse voorschotbedrag bij Eneco na 1 maart 2022 wellicht zal veranderen. Het contract dat Eneco de overgenomen klanten heeft aangeboden kent een vast tarief voor de eerste vier maanden, met een vast voorschotbedrag dat uitgaat van het gemiddeld verbruik over 12 maanden door deze klanten. Hierdoor werden zij nu niet meteen geconfronteerd met een voorschot dat louter op het verbruik in de wintermaanden zou zijn gebaseerd. Het maandelijkse voorschotbedrag kan na 1 maart veranderen omdat Eneco de klanten heeft aangeboden om het contract vanaf 1 maart 2022 aan te passen en een beter aanbod te kunnen doen als de inkoopprijzen van elektriciteit en gas gunstiger zijn. Eneco informeert de klanten vóór 1 maart 2022 over de nieuwe energietarieven.
Is de 400 euro energiecompensatie die het kabinet biedt dan ook maar in enige mate toereikend voor de voormalige klanten van Welkom Energie?
Zoals in de brief over de hoge gasprijzen van 1 oktober jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 272) is aangegeven, heeft het kabinet bekeken hoe de compensatie voor de stijgende energieprijzen het beste kan worden vormgegeven. Idealiter wordt de compensatie zo specifiek mogelijk vormgegeven, zodat het enkel terecht komt bij diegenen die daadwerkelijk de compensatie nodig hebben. Dit is echter mede vanwege de grote verschillen in de gevolgen voor specifieke huishoudens niet mogelijk. Het kabinet heeft er daarom voor gekozen om op korte termijn alle huishoudens te compenseren door een incidentele aanpassing in de energiebelastingen. De verlaging van de belastingen op de energierekening die het kabinet in voornoemde brief heeft aangekondigd, helpt de gedupeerden van Welkom Energie op korte termijn, net als de vele andere huishoudens in Nederland die te maken hebben of krijgen met een verhoging van de energierekening.
Hoewel ik de cijfers van de individuele klanten niet ken, zoals toegelicht bij vraag 2, kan ik mij voorstellen dat de compensatie van het kabinet in veel gevallen niet toereikend zal zijn om de voormalige klanten van Welkom Energie precies te compenseren voor de hogere kosten die zij hebben, vanwege de verplichte overstap naar Eneco. Een compensatie die precies toereikend is, niet meer en niet minder is dan de hogere kosten van de consument in kwestie, zou een individuele beoordeling vragen van elk contract van elk van de 90.000 consumenten in kwestie. Deze beoordeling zou veel tijd kosten en zou kosten voor het beoordelen met zich meebrengen met als gevolg dat de klanten van Welkom Energie maanden of jaren zouden moeten wachten op enige compensatie. Ook zou dit betekenen dat de consumenten in kwestie hun energieverbruik en contract zouden moeten delen met de overheid. Deze privégegevens van huishouden zijn bij de overheid niet bekend. Indien het kabinet er voor zou kiezen om iedere klant van Welkom Energie extra te compenseren, roept dat tevens de vraag op of niet alle huishoudens in Nederland een individuele, op maat gesneden compensatie zouden moeten kunnen krijgen. Daar heeft het kabinet niet voor gekozen, omdat een dergelijke maatvoering – in ieder geval op korte termijn – niet uitvoerbaar en haalbaar is. Het kabinet achtte het van belang om snel een verlaging van de energierekening te realiseren.
Ook heeft het kabinet 150 miljoen euro gereserveerd om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slechte energetische staat van hun woning te ondersteunen via gemeenten (Kamerstuk 29 023, nr. 272). Daarnaast is het kabinet in gesprek gegaan met VNG en gemeenten over of en hoe huishoudens met een laag inkomen een extra tegemoetkoming kunnen ontvangen voor de stijgende energieprijzen (Kamerstuk 35 927, nr. 29). De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft u recent over de uitkomsten geïnformeerd. In overleg met de betrokken partijen is besloten tot een generieke oplossing om huishoudens met de laagste inkomens een eenmalige tegemoetkoming als compensatie voor de gestegen energierekening te geven. Het kabinet en gemeenten willen de gekozen oplossing zo praktisch mogelijk vormgeven opdat gemeenten alvast hiermee aan de slag kunnen.
Begrijpt u dat veel klanten hoge voorschotten kwijt zijn (bedoeld voor de relatief dure stookmaanden november en december), hun welkomsbonus verliezen en daardoor vaak vele honderden euro’s en in sommige gevallen zelfs meer dan duizend euro tegoed kunnen hebben van Welkom Energie?
Ja, ik vind het erg vervelend dat de klanten van Welkom Energie financiële gevolgen ondervinden van het faillissement.
De financiële gevolgen vloeien voort uit het wettelijk systeem van faillissementen, want bij een faillissement van een energiebedrijf gelden dezelfde regels als bij een faillissement van elk ander bedrijf, zoals bepaald in het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet. De volgorde van uitbetaling van vorderingen aan schuldeisers is wettelijk bepaald. Het uitgangspunt in het Burgerlijk Wetboek (BW) is de «paritas creditorum». Dat betekent dat alle schuldeisers in beginsel hetzelfde recht hebben op een gelijke vergoeding uit de netto opbrengst van de boedel, naar evenredigheid van hun vordering, tenzij de wet iets anders heeft geregeld, bijvoorbeeld door een bepaalde schuld voorrang te geven.
Een consument is volgens de wet een «concurrent schuldeiser». Concurrente schuldeisers worden uitbetaald nadat onder meer de boedelvorderingen (bv. salariskosten van curator, taxatiekosten), zekerheidsgerechtigde schuldeisers (pand- en hypotheekhouders) en vorderingen van schuldeisers met preferente vorderingen zoals de Belastingdienst zijn betaald. Consumenten krijgen betaald naar verhouding van de omvang van hun openstaande vordering bij hun failliete leverancier.
Als de energieleverancier die failliet is gegaan, de consument nog gelden schuldig is, bijvoorbeeld te veel betaalde voorschotbedragen, een eventuele waarborgsom of een cash-back bonus, dan zijn deze gelden onderdeel van de failliete boedel.
Afhankelijk van de hoogte van betaalde termijnbedragen, een eventuele waarborgsom, de hoogte van het verbruik, het moment van de jaarafrekening en het moment van het faillissement is het mogelijk dat de consument meer heeft betaald dan voor het verbruik benodigd zou zijn geweest. Meerdere variabelen hebben hier invloed op en daarom zullen er bij faillissementen altijd consumenten zijn die meer financieel verlies lijden en er zullen altijd consumenten zijn die minder financieel verlies lijden.
Uiteindelijk is het de curator die bepaalt hoe de financiële afhandeling wordt gedaan op basis van de Faillissementswet. Uit het eerste verslag van de curator blijkt dat hij bezig is met het in kaart brengen van de verschillende schulden en baten.1 Op basis daarvan en aan de hand van de in de wet bepaalde volgorde zal worden bepaald of consumenten nog gelden terugkrijgen, en zo ja hoeveel. Hier kan ik geen uitspraken over doen.
De beschreven systematiek geldt niet alleen bij het faillissement van een energieleverancier, deze systematiek geldt breed voor alle faillissementen in Nederland. Dit veranderen zou een forse wijziging van het systeem en een aantal wetten eisen, onder andere de Faillissementswet, het Burgerlijk Wetboek en de Invorderingswet.
Om op de korte termijn een verschil te maken voor consumenten, zie ik meer mogelijkheden bij het specifieke wettelijke kader voor toezicht op energieleveranciers. Naar aanleiding van de ontwikkelingen op de markt ben ik in gesprek met ACM en leveranciers om te kijken of het wettelijk kader voor toezicht van ACM robuust genoeg is. Het is een gezamenlijke opdracht om te zorgen dat de energieleveranciers voldoende kwaliteit, klantgerichtheid en risicomanagement hebben om de verwachtingen van consumenten te kunnen waarmaken. Klanten moeten er vanuit kunnen gaan dat hun leverancier voldoende financiële middelen heeft om de inkoop voor energie ook bij hogere marktprijzen te kunnen garanderen.
Ik wil onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om hier nadere eisen aan te stellen en zo ja, welke eisen het doel het beste bereiken en goed uitvoerbaar zijn voor zowel energieleveranciers als de ACM. Daarbij moet ook onderzocht worden wat de gevolgen zouden kunnen zijn op de prijsvorming en op de mogelijkheid voor nieuwe leveranciers om tot de markt toe te treden. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Ik zal dit door een externe partij laten onderzoeken, in goed overleg met de ACM en de leveranciers. Indien dit leidt tot wijzigingen in de wetgeving, zal ik uw Kamer informeren. Zie hierover ook het antwoord op vraag 17.
Heeft u kennis genomen van de aankondiging op 15 oktober dat Eneco Welkom Energie wil overnemen?1
Ja.
Heeft u kennis genomen van het feit dat de Autoriteit Consument en Markt de overname op 25 oktober heeft goedgekeurd?2
Ja.
Heeft u kennis genomen van het feit dat de rechtbank-Midden Nederland Welkom Energie op 27 oktober failliet heeft verklaard op verzoek van Welkom Energie zelf?3
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Autoriteit Consument en Markt op 27 oktober de leveringsvergunning van Welkom Energie heeft ingetrokken, omdat Welkom energie zelf aangegeven heeft leveringsproblemen te hebben?4
Ja.
Kunt u aangeven of hier sprake is van een vooropgezette koers, waarbij de Autoriteit Consument en Markt, Eneco en Welkom Energie samen besloten om deze volgorde zo af te lopen?
ACM heeft mij desgevraagd de volgende informatie gegeven. Eind september heeft Welkom Energie melding gemaakt bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) dat zij voorzag niet langer in staat te zijn om haar plicht tot levering van elektriciteit en gas aan haar kleinverbruikers na te komen per 1 november 2021.
Welkom Energie en Eneco zijn toen in onderhandeling gegaan over een overname met een pre-pack, een voorbereid faillissement.6 Beide partijen hebben een koopovereenkomst gesloten op 15 oktober 2021 onder de opschortende voorwaarden dat (1) de in het faillissement van Welkom Energie te benoemen curator met toestemming van de rechter-commissaris uiterlijk op 1 november 2021 schriftelijk zou laten weten in te stemmen met de overeenkomst en (2) uiterlijk op die datum ook zou aangeven de overeenkomst te bestendigen.7 Op 15 oktober 2021 hebben de bedrijven conform de Mededingingswet ACM toestemming gevraagd voor de overname door middel van melding van de voorgenomen concentratie.8
Op 25 oktober 2021 heeft Welkom Energie een verzoek tot intrekking van de leveringsvergunning ingediend bij de ACM, omdat zij zichzelf niet meer in staat achtte te voldoen aan haar (wettelijke) verplichtingen. De ACM heeft dit verzoek bestudeerd en beoordeeld samen met informatie waar zij zelf over beschikte en geoordeeld dat Welkom Energie inderdaad niet meer kon voldoen aan haar (wettelijke) verplichtingen. Op 26 oktober 2021 heeft de ACM het besluit tot intrekking van de vergunning genomen.9 De ACM heeft de overname op grond van de Mededingingswet goedgekeurd op 27 oktober 2021.10 Het faillissement is officieel uitgesproken op 29 oktober 2021 en de benoemde curator heeft de overname overeenkomst goedgekeurd.11 De klanten zijn met ingang van 1 november 2021 overgenomen door Eneco.
De ACM heeft geen rol gehad bij de overname van Welkom Energie door Eneco, anders dan de wettelijk verplichte mededingingsrechtelijke toetsing ervan. Ook bij de faillissementsaanvraag heeft de ACM geen rol gehad. De ACM heeft in dit proces enkel de rol gehad om te beoordelen of de leveringszekerheid niet in het gevaar zou komen, dat was niet het geval. Van een vooropgezette koers tussen ACM, Eneco en Welkom Energie was dan ook geen sprake.
Kunt u aan de Autoriteit Consument en Markt vragen om inzicht te geven in alle correspondentie die over deze zaak gevoerd is door Autoriteit Consument en Markt met anderen vanaf 1 september, als ware het een Wob-verzoek van een willekeurige burger aan de Autoriteit Consument en Markt? Wilt u daarbij in aanmerking nemen dat de Autoriteit Consument en Markt een bestuursorgaan is in de zin van de Wet openbaarheid bestuur?
In Kamerbrieven en mijn beantwoording van Kamervragen heb ik informatie verstrekt over het toezicht van de ACM. Het is aan de ACM om informatie over haar taakuitoefening openbaar te maken voor zover zij dat kan. In haar nieuwsberichten en haar communicatie via consumentenloket ACM ConsuWijzer heeft ACM alle informatie over haar toezicht en overwegingen heeft zij zoveel kan openbaar gemaakt.
Indien Eneco Welkom Energie had overgenomen, conform de concentratiemelding van 15 oktober, hadden de klanten van Welkom Energie dan hun originele contract behouden?
In een gesprek over deze vraag heeft ACM mij als volgt geïnformeerd. De concentratiemelding was onderdeel van de onderhandelingen tussen Eneco en Welkom Energie bij de door partijen gekozen pre-pack procedure en betreft daarmee een overname in faillissement.
Is de overname van Welkom Energie door Eneco geëffectueerd? Zo ja, op welke datum is dat dan gebeurd en op welke voorwaarden?
De overname van het klantenbestand van Welkom Energie door Eneco is geëffectueerd, zo heeft ACM mij aangegeven. Daarbij heeft ACM, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9, geen rol gehad anders dan de wettelijk verplichte mededingingsrechtelijke toets ervan.
Deze overname is goedgekeurd door een rechter-commissaris en vervolgens uitgevoerd in het faillissement zoals beschreven in het antwoord op vraag 9. De rechter-commissaris heeft de curator instemming gegeven aan de verkoopovereenkomst en aangegeven deze in faillissement gestand te doen. Dit staat ook beschreven in het faillissementsverslag.12 De voorwaarden van deze overeenkomst zijn opgesteld door Eneco en Welkom Energie en zijn derhalve vertrouwelijk.
Indien Eneco Welkom Energie overgenomen heeft voor het faillissement, is Eneco dan gehouden om de originele contracten gestand te doen?
ACM heeft mij gemeld dat Eneco het klantenbestand van Welkom heeft overgenomen tijdens faillissement, als onderdeel van de door partijen gekozen pre-pack procedure. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Hoe kan getoetst worden of de Autoriteit Consument en Markt in deze casus adequaat toezicht gehouden heeft, nu Welkom Energie niet eens in staat is om de eindafrekeningen te betalen en dus over een zwaar negatief eigen vermogen beschikte op het moment van het faillissement? Klopt het dat de toekomstige gascontracten bestemd waren voor het nakomen van aangegane verplichtingen?
Leveranciers die de bedrijfsvoering als zelfstandig bedrijf op termijn in gevaar zien komen zullen eerst naar oplossingen zoeken zoals samenwerking, fusie of overname. Mede om de kans op faillissementen van leveranciers aan kleinverbruikers te verkleinen, worden van overheidswege eisen gesteld door middel van een leveranciersvergunning.
ACM controleert of energiebedrijven kunnen voldoen aan de eisen voor leveringszekerheid en monitort in dat kader de financiële positie van energieleveranciers. Zij doet dit jaarlijks in oktober en vanwege de huidige marktomstandigheden dit jaar al in september, en kijkt daarbij een jaar vooruit. Door het gehele jaar heen voert ACM risico georiënteerd toezicht. Zo kijkt de ACM bijvoorbeeld met de coronacrisis en nu de hoge gasprijzen in hoeverre dergelijke crises invloed hebben op de betrouwbaarheid van de levering door de bedrijven. Daarnaast monitort de ACM de organisatorische, technische en financiële vereisten voor energieleveranciers blijvend, hetgeen ook dient ter bescherming van consumenten. Als ACM problemen signaleert, zal ze in nauwer contact met de onderneming te treden en zich in het uiterste geval voor te bereiden op de procedures rond eventuele faillissementen of intrekking van de leveringsvergunning voor het leveren aan huishoudens en klein-zakelijke afnemers. Het behoort niet tot de taak van ACM om faillissementen te voorkomen en dit ligt ook niet binnen de mogelijkheden van ACM. De taak van ACM is om de leveringszekerheid te borgen, met andere woorden om te zorgen dat consumenten niet zonder elektriciteit en gas komen te zitten.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9, heeft Welkom Energie zich eind september bij de ACM gemeld omdat zij voorzag niet meer aan haar wettelijke plichten te kunnen voldoen. De ACM heeft beoordeeld dat dit inderdaad het geval was, en per 1 november de vergunning ingetrokken conform het verzoek hiertoe van Welkom Energie
Ten aanzien van de vraag over «de toekomstige gascontracten»; indien hier geduid wordt op het contracten van Welkom Energie met GasTerra, gaat het om een privaatrechtelijke overeenkomst tussen twee partijen. Ik ken dit specifieke contract niet en de vraag wat Welkom Energie van plan was met «de toekomstige gascontracten» is een vraag die ik niet kan beantwoorden.
Vanaf welk moment had Welkom Energie een negatief eigen vermogen?
Volgens het «Besluit vergunning levering gas» moet een energieleverancier de termijn tussen en verschil in uitgaven voor inkoop van gas en transportcapaciteit en inkomsten van kleinverbruikers overbruggen. Een logische termijn voor deze overbrugging is een jaar, vanwege het verbruiksprofiel van kleinverbruikers dat over een geheel jaar wordt vastgesteld. ACM kijkt daarom naar de beschikbare liquiditeit. Liquiditeit kan worden aangewend om alle maandelijkse kosten te betalen. ACM beoordeelt daarom of er voldoende liquiditeit in kas is om alle verplichtingen te kunnen voldoen. Het monitoren van het eigen vermogen is geen onderdeel van de financiële monitoring, ook omdat dit weinig zegt over de mate waarin een energieleverancier aan de wettelijke vereisten kan voldoen. Als ACM problemen signaleert, zal ze in nauwer contact met de onderneming treden en zich in het uiterste geval voorbereiden op de procedures rond eventuele faillissementen of intrekking van de leveringsvergunning voor het leveren aan huishoudens en kleinzakelijke afnemers.
Vanaf welk moment wist de Autoriteit Consument en Markt dat Welkom Energie failliet zou gaan? En welke stappen heeft zij genomen om de belangen van de consumenten te beschermen?
Zoals eerder aangegeven heeft Welkom Energie zich eind september van dit jaar bij de ACM gemeld, omdat zij voorzag niet meer te kunnen voldoen in de leveringszekerheid. Zij gaf hiermee invulling aan de meldplicht die in haar vergunning is opgenomen. ACM is toen in nauw contact getreden met Welkom Energie om te beoordelen per wanneer Welkom Energie niet meer aan haar verplichtingen kon voldoen. De ACM heeft vervolgens conform haar bevoegdheden alle nodige voorbereidingen getroffen om ervoor te zorgen dat de leveringszekerheid voor consumenten geborgd bleef.
Vindt u het toezicht op de energiemarkt adequaat en dan vooral op het feit of de energiemaatschappijen hun contracten met afnemers wel voldoende hebben afgedekt door middel van langlopende leveringscontracten? Zo nee, welke aanvullende maatregelen wilt u dan nemen?
In mijn brief naar aanleiding van de motie van het lid Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 29 023, nr. 275) ben ik uitgebreid ingegaan op de onafhankelijke rol van toezichthouder ACM op de energiemarkt en de wijze waarop zij deze rol met verve vervult, ook specifiek ten aanzien van het financiële toezicht. Zo heeft ACM dit jaar in het jaarlijkse informatieverzoek leveranciers gevraagd te beschrijven welke inkoopstrategie ze hanteren. Hiermee verkrijgt ACM inzicht in de inkoopstrategie van energieleveranciers die kan worden gebruikt om extra duiding te geven aan de financiële cijfers. Zo zou een partij met beperkte liquide middelen extra risico lopen als zij een risicovolle inkoopstrategie hanteert, waardoor ACM gerichter en uitgebreider kan doorvragen.
Deze periode van hoge prijzen voor gas en elektriciteit vormt een grote opgave voor alle leveranciers en voor het systeem van Nederland. We zien dat meerdere energieleveranciers failliet zijn gegaan en dat dit grote nadelige gevolgen voor consumenten heeft. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 4, vind ik het dan ook belangrijk, – gezien de faillissementen dit jaar en de nadelige financiële gevolgen voor consumenten-, om nader te onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is nadere eisen te stellen aan de financiële positie van de energieleveranciers om zo de kans te verkleinen dat faillissementen zich voordoen. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren, in aanvulling op de uitkomsten van het bovenstaande onderzoek. Als aangekondigd, zal ik dit door een externe partij laten onderzoeken, in goed overleg met de ACM en de leveranciers. Indien dit leidt tot wijzigingen in de wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.
Zijn er nog energiemaatschappijen met een negatief eigen vermogen? Zo ja, in hoeverre en op welke wijze worden de belangen van hun afnemers beschermd?
Zoals eerder aangegeven betrekt de ACM het eigen vermogen van energieleveranciers niet bij de financiële monitoring, omdat dit weinig zegt over de mate waarin een energieleverancier aan de wettelijke vereisten kan voldoen. De ACM monitort wel de liquiditeit van energieleveranciers.
De belangen van afnemers worden altijd beschermd, omdat de ACM toeziet op de leveringszekerheid. Daarnaast monitort de ACM de organisatorische, technische en financiële vereisten voor energieleveranciers blijvend, hetgeen ook dient ter bescherming van consumenten. Overigens kan de ACM, gezien het bedrijfsvertrouwelijke karakter, geen informatie delen die zij ontvangt in het kader van haar toezicht op de financiële positie van energieleveranciers.
Deelt u de mening dat Consuwijzer (onderdeel van Autoriteit Consument en Markt) niet bepaald onafhankelijk is om de voormalige klanten van Welkom Energie bij te staan, nu ook het toezicht van de Autoriteit Consument en Markt en de rol van de Autoriteit Consument en Markt zelf ter discussie staat?
ACM ConsuWijzer geeft consumenten voorlichting over de rechten en plichten van consumenten en doet dit onafhankelijk en in het belang van de consument.
Bij wie kunnen de klanten van Welkom Energie dan terecht voor advies en hulp om geld terug te krijgen uit de boedel en om een lagere energieprijs te krijgen?
Voor voorlichting over hun rechten kunnen consumenten terecht bij ACM ConsuWijzer. Dit is een onafhankelijk voorlichtingskanaal. Als klanten van Welkom Energie een vordering hebben op Welkom Energie, dan kunnen zij zich wenden tot de curator van Welkom Energie. Voor eventueel juridisch advies kunnen zij zich richten tot hun rechtsbijstandverzekering of het Juridisch Loket.
Profiteert de staat indirect van het faillissement omdat GasTerra niet hoeft te leveren tegen termijncontracten, die nu veel geld waard zouden zijn voor Welkom Energie? Zo ja, is er een manier om dat voordeel neer te laten slaan bij de gedupeerde klanten van Welkom Energie?5
Het betreft hier een privaatrechtelijke overeenkomst tussen twee partijen, te weten Welkom Energie en GasTerra. De Staat houdt 10% van de aandelen in GasTerra en 100% in Energie Beheer Nederland die op zijn beurt 40% van de aandelen in GasTerra houdt. Of, en zo ja voor welk bedrag, de Staat, via het (indirecte) aandeelhouderschap in GasTerra een financieel voordeel ondervindt of heeft ondervonden van het faillissement van Welkom Energie is niet aan te geven. Dit zou verschillende aannames vergen over de bedrijfsvoering van GasTerra, de toekomstige gasprijsontwikkelingen en de gasvraagontwikkeling bij de (ex)klanten van Welkom Energie. De Staat is aandeelhouder van GasTerra en kan en mag zich in deze rol niet bemoeien met individuele privaatrechtelijke contracten, zoals volgt uit de nota Deelnemingenbeleid. Ik kan me vanuit deze rol dus niet bemoeien met het contract en de afwikkeling van het contract.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken. Ik heb uw Kamer hier op 9 november jl. over geïnformeerd.
Herinnert u zich u de vragen over het cruciale memo-Palmen, het officiële juridische advies over de CAF 11-zaak aan het managementteam van de Belastingdienst/Toeslagen, dat 2,5 jaar voor bijna iedereen is achtergehouden (Kamervragen 2020/21, nr. 1363), waarop al twee keer een aanvullend antwoord gegeven is (2020/21, 1538 en 2021/22, nr. 125) omdat de oorspronkelijke antwoorden (meer dan tien keer «zie vraag 8») nou niet bepaald een antwoord waren?
Ja, naar aanleiding van deze vragen en de daarop gegeven antwoorden is opdracht gegeven aan PwC om hier onderzoek naar te doen. Ik betreur ten zeerste dat er in 2017 beleidsmatig en in de uitvoering geen adequate opvolging is gegeven aan het advies in het memo van de vaktechnisch coördinator. Ook betreur ik dat het memo niet tijdig met de politieke leiding, de Tweede Kamer en de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag is gedeeld. PwC heeft onderzoek gedaan naar de gang van zaken, dit onderzoek heb ik u op 30 september jl. toegestuurd.1 In de toekomst mag het niet meer gebeuren dat een dergelijk belanghebbend memo zo lang niet bekend is bij de leiding, wij werken daarom hard aan een ruime informatievoorziening aan de Kamer en verbetering van de informatiehuishouding binnen Toeslagen. Ik zal u hierover ook informeren in de Stand van de Uitvoering Toeslagen.
Herinnert u zich dat deze vragen gaan over het memo-Palmen, waarin het oordeel luidde dat de Belastingdienst laakbaar had gehandeld en het advies luidde dat de ouders gecompenseerd dienden te worden?
Ja.
Herinnert u zich dat u het met de indiener van de vraag eens was dat adequate uitvoering van het advies van mevrouw Palmen veel leed bespaard zou hebben (antwoord 5, Kamervragen 2020/21, nr. 1363)?
Ja. Het memo bevat een zeer treffende analyse van de problematiek in de CAF-11 zaak, zoals die later ook door de ADR en de Adviescommissie uitvoering toeslagen (AUT) is beschreven. Ik betreur het dan ook zeer dat het advies destijds niet is opgevolgd.
Heeft u kennisgenomen van de brief met bijlage van PwC Nederland inzake antwoorden op de resterende vragen van de commissie Financiën van 29 oktober jongstleden, betreffende de reconstructie en tijdlijn memo-Palmen?
Ja.
Heeft u kennisgenomen op de aanvulling naar aanleiding van een vraag van het Kamerlid Omtzigt (pagina 7 van de bijlage) waarin – ter correctie van een hoorzitting met PwC waarin dit werd ontkend – onder meer staat: «Het woord «laakbaar» is in één van de interviews genoemd. Op basis van de ons ter beschikking staande informatie (interviews, emails en agenda’s) is het niet mogelijk geweest eenduidig te reconstrueren of het woord laakbaar is genoemd tijdens een bijeenkomst op 4 juni 2019.»
Ja.
Realiseert u zich dat dit een kernpunt is in de reconstructie van de juni-week 2019, waarvoor u PwC opdracht gaf?
Nee dit is voor mij geen kernpunt in de reconstructie. PwC heeft in haar onderzoek ondermeer interviews afgenomen en documenten zoals mails en memo´s onderzocht. Op basis hiervan hebben zij een beeld geschetst wat er gebeurd is in de juni week van 2019. In de brief van 29 oktober jl.2 heeft PwC hierover het volgende verklaard:
PwC heeft uw Kamer hier op 12 november jl. een aanvullende toelichting op gezonden.3
Realiseert u zich dat RTL (en Trouw) al lang hadden gereconstrueerd dat het memo-Palmen op 4 juni was rond gegaan en dat het woord laakbaar was genoemd in het bijzijn van de toenmalige Staatssecretaris, de secretaris-generaal en de directeur-generaal Belastingdienst?
Ik heb de berichtgeving van RTL en Trouw ook gezien en gelezen. Zoals aangegeven in de antwoorden op bovenstaande vragen stelt PwC dat het niet mogelijk is geweest eenduidig te reconstrueren of het woord «laakbaar» is genoemd tijdens een bijeenkomst op 4 juni 2019.
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 33 in de brief van 24 oktober jl.4 van PwC en de aanvulling naar aanleiding van een vraag van het Kamerlid Omtzigt in de brief van 29 oktober jl. van PwC en de aanvullende toelichting van 12 november jl.
Realiseert u zich dat elke reconstructie van Pieter Klein en Jan Kleinijenhuis in deze zaak accuraat gebleken is?1
Ik ben de heren Klein en Kleinijenhuis zeer erkentelijk dat hun vasthoudendheid in dit dossier er mede toe geleid heeft dat de gedupeerde ouders gecompenseerd worden. Hun reconstructies en de rapporten van onder meer de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen, de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag en van PwC hebben allemaal geholpen bij een vollediger beeld van de gebeurtenissen rondom de Kinderopvangtoeslag.
Deelt u de mening dat het buitengewoon merkwaardig zou zijn als de PwC-onderzoekers van dit artikel geen kennis genomen zouden hebben, dit niet onderzocht zouden hebben en verbaasd zouden zijn als hiernaar gevraagd zou worden?
PwC heeft ook onderzoek gedaan naar de juni week in 2019. De conclusie uit het artikel dat het memo besproken is met de toenmalige Staatssecretaris, de secretaris-generaal en de directeur-generaal Belastingdienst wordt niet ondersteund door het onderzoek van PwC.
Kunt u navraag laten doen hoe het kan dat deze verklaring (over het noemen van de term laakbaar) niet is opgenomen in het concept-rapport van 17 september en evenmin in het eindrapport van 28 september?
In de brief van 29 oktober jl. heeft PwC hier de volgende verklaring voor gegeven:
PwC heeft uw Kamer hier op 12 november jl. een aanvullende toelichting op gezonden.
Is de strekking van de verklaring rond het noemen van het laakbaar handelen op 4 juni 2019 voorgelegd aan andere functionarissen, bijvoorbeeld via hoor- en wederhoor? Wilt u per (hoge) functionaris aangeven wat hierover is verklaard?
PwC heeft een zorgvuldig proces van hoor- en wederhoor ingericht waarbij betrokkenen de gelegenheid hebben gehad om op de bevindingen in het rapport te reageren. Op basis van het onderzoek en de hoor- en wederhoor heeft PwC geconstateerd dat onvoldoende onderbouwd is dat het woord «laakbaar» is gebezigd in een bijeenkomst op 4 juni 2019 en heeft PwC dit niet als feit in het rapport opgenomen.
Wilt u – als opdrachtgever van PwC – navraag laten doen aan welke bijeenkomst op dinsdag 4 juni 2019 hier door de betrokken ambtenaar wordt gerefereerd en de Kamer over de uitkomst informeren?
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 11 en de aanvullende toelichting van PwC van 12 november jl. Hierbij constateert PwC:
Klopt het dat dit een bijeenkomst was waarbij zowel uw ambtsvoorganger alsmede de toenmalig secretaris-generaal en de directeur-generaal Belastingdienst aanwezig waren?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 12. De Staatssecretaris, de directeur-generaal en de secretaris-generaal waren aanwezig bij verschillende bijeenkomsten op 4 juni. Maar PwC heeft geconcludeerd dat onvoldoende onderbouwd is dat tijdens een bijeenkomst op 4 juni het woord «laakbaar» is gebezigd.
In de aanvullende antwoorden van PwC van 29 oktober wordt gesteld: «...hadden wij ter plekke onvoldoende scherp wat er in de gespreksverslagen is opgenomen». Wilt u in dit licht opheldering vragen aan PwC over de eerdere beantwoording van vragen van de commissie Financiën van 24 oktober, waaronder antwoord op de vragen 27, 28, 29 en 30, waarin wordt gesteld: «Geen van de geïnterviewden heeft aan ons aangegeven dat het memo-Palmen aan de orde is gesteld in de betreffende bijeenkomst van 4 juni.» Hoe kan het dat de Tweede Kamer ook bij die gelegenheid onjuist is geïnformeerd over de gang van zaken?
In de aanvullende antwoorden van 29 oktober jl. heeft PwC aangegeven:
Dat staat los van de constatering van PwC in de antwoorden op vragen 27, 28, 29 en 30 die in de vraagstelling beschreven wordt. Samengevat stelt het PwC onderzoek, inclusief de aanvullingen via de vragen/antwoorden van uw Kamer, dat er door één persoon aangegeven is dat het woord laakbaar gevallen is in één van de besprekingen op 4 juni 2021 maar dat geen van de geïnterviewden verklaard heeft dat het memo, waarin het woord laakbaar eveneens is opgenomen, aan de orde is gesteld in de betreffende bijeenkomst.
In het PwC-rapport staat beschreven dat uw ambtsvoorganger zich in het overleg op 4 juni 2019 afvroeg «of niemand eerder signalen had opgevangen dat er problemen waren met het CAF-11 dossier». Wilt u PwC verzoeken alsnog antwoord te geven op vraag 29, te weten: «Is in het antwoord op die vraag van de Staatssecretaris aangegeven wat de kern van het memo-Palmen was (laakbaar handelen en compensatie)?»?
PwC heeft naar deze omstandigheden uitgebreid onderzoek gedaan. Deze treft u in alinea’s 262–271 van het rapport van PwC.
Wilt u PwC opdracht geven alsnog antwoord te geven op vraag 30, die luidt: «Heeft de ambtenaar die deze vergadering verliet om de opsteller van het memo-Palmen te bellen (de VaCo 2017) bij terugkeer iets gezegd over het bestaan van het memo-Palmen en over de kern van het memo-Palmen?»?
PwC heeft hier al antwoord op gegeven. Ze verwijzen naar antwoord 28, deze luidt:
Hoe duidt u het feit dat PwC op vraag 29 geen antwoord geeft en antwoordt «zie vraag 28» waarin juist op deze vraag geen antwoord wordt gegeven?
In het antwoord op 28 staat hiervoor:«Geen van de geïnterviewden heeft aan ons aangegeven dat het «memo-Palmen» aan de orde is gesteld in de betreffende bijeenkomst van 4 juni. Er zijn ook geen notulen of aantekeningen van deze vergadering beschikbaar om dit te verifiëren.»
Hoe duidt u het feit dat PwC op vraag 30 geen antwoord geeft en antwoordt «zie vraag 28» waarin juist op deze vraag geen antwoord wordt gegeven?
Vraag 30 luidt:
In het antwoord op 28 staat hiervoor:
De ambtenaar die deze vergadering verliet om de opsteller van het memo-Palmen te bellen was één van de geïnterviewden.
Hoe duidt u het feit dat PwC op de mondelinge vraag tijdens de hoorzitting van de vaste commissie voor Financiën van de Kamer op 26 oktober 2021 ontkent dat er over het memo-Palmen en het woord laakbaar verklaard is?
Ik ben de onderzoekers van PwC zeer erkentelijk dat zij in een hoorzitting u het onderzoek hebben kunnen toelichten. Een aantal vragen die ter plekke niet beantwoord konden worden zijn zoals met uw Kamer afgesproken later nagezonden. Op een aantal vragen die beantwoord waren is nog een aanvulling gekomen zoals dat uit de gespreksverslagen blijkt dat één van de geïnterviewden verklaard had dat er zou zijn gesproken over laakbaar handelen bij een overleg op 4 juni 2019.
Heeft u kennisgenomen van de vraag en het antwoord onder 33 (in de beantwoording van vragen door PwC op 24 oktober), waarin wordt gesteld: «Wij hebben het al dan niet rondgaan van het memo (fysiek dan wel digitaal) uitdrukkelijk en herhaaldelijk ter sprake gebracht gedurende de interviews met betrokkenen bij de «juni-week» van 2019, maar dit is door geen van de geïnterviewden aan ons bevestigd.»? Wilt u PwC vragen te verhelderen/bevestigen of dit klopt?
Ja. PwC staat achter haar onderzoek en de gegeven antwoorden.
Wat heeft de ambtenaar die sprak van het noemen van «laakbaar» handelen en het memo-Palmen verklaard over het al dan niet rondgaan van het memo-Palmen (fysiek of digitaal) in de vergadering van 4 juni 2019?
In het antwoord op 28 uit de brief van PwC van 24 oktober jl. staat hierover:
«Geen van de geïnterviewden heeft aan ons aangegeven dat het «memo-Palmen» aan de orde is gesteld in de betreffende bijeenkomst van 4 juni. Er zijn ook geen notulen of aantekeningen van deze vergadering beschikbaar om dit te verifiëren.»
De ambtenaar die «laakbaar» handelen noemde was één van de geïnterviewden. PwC heeft in haar brief van 12 november jl. hier een aanvullende toelichting op gegeven.
Herinnert u zich het openbare verhoor onder ede van de vaktechnisch coördinator uit 2017 ten overstaan van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK)?
Ja
Herinnert u zich dat zij aangaf dat zij dinsdag 4 juni 2019 door de Lavaco is gebeld en dat hij het memo heeft doorgemaild?
Ja. Dit staat ook beschreven in het PwC rapport (alinea 263).
Heeft u kennisgenomen van paragraaf 263 van de Reconstructie en tijdlijn van PwC, waarin de volgende formulering is opgenomen: «De Lavaco Toeslagen verliet even de vergadering en belde vervolgens de Vaco Toeslagen (2017) om te vragen of er bij Toeslagen iets bekend was ten aanzien van het CAF-11 Hawaï dossier.» Wilt u bij PwC navraag doen wat er voorafging aan dit telefoontje van de Lavaco, in de vergadering van 4 juni 2019?
Dit staat beschreven in alinea 262 en 263 van het rapport van PwC.
Antwoord 262
Antwoord 263
Wilt u bevorderen dat daarbij ook de volgende vragen worden beantwoord: Heeft iemand in die bijeenkomst gesteld dat er een signaal of een memo uit 2017 was? Kreeg de Lavaco de opdracht of een verzoek de Vaco 2017 te bellen? Wat is hier door betrokkene over verklaard? Heeft de Lavaco iets verklaard over een terugkoppeling in de bewuste vergadering van 4 juni?
Dit wordt in het PwC rapport beschreven in met name de alinea’s 262–271.
Wilt u als opdrachtgever van PwC bevorderen dat de Kamer inzage krijgt in het geaccordeerde gespreksverslag van de ambtenaar die heeft verklaard dat het woord laakbaar in de vergadering van 4 juni 2019 is genoemd? Zo nee, waarom niet?
PwC heeft in haar brief van 12 november jl. hier een aanvullende toelichting op gegeven.6 De verslagen waar u op doelt zijn in het bezit van PwC. Het ministerie heeft en krijgt hier geen afschrift van deze verklaringen. Deze verklaringen zijn vrijwillig afgelegd door betrokkenen onder de toezegging dat de verslagen vertrouwelijk blijven. Die belofte kan en wil ik niet breken en ik heb begrepen dat dit ook geldt voor PwC. Ook het vertrouwelijk delen met de Kamer van de gespreksverslagen zou die afspraak tenietdoen. Deze belofte breken zou het vertrouwen schenden en waarheidsvinding nu en in de toekomst hinderen.
Indien u niet bereid zou zijn dit gespreksverslag ter inzage te leggen, wilt u er dan voor zorgdragen dat er een sluitende, kloppende samenvatting over deze verklaring wordt verstrekt? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van PwC is als een samenvatting hiervan te beschouwen. PwC heeft in haar rapport in de alinea’s 52–58 de beperkingen in haar onderzoek aangegeven.
Heeft de Vaco Toeslagen (2017) tegenover PwC verklaard of zij in die juni-week van 2019 of nadien van medewerkers van Belastingdienst/Toeslagen dan wel van het kerndepartement terugkoppeling heeft gehad over wat er over haar memo aan de orde is gesteld in vergaderingen en waarom het andermaal van de radar verdween? Wilt u haar geaccordeerde gespreksverslag ter inzage leggen, dan wel bevorderen dat er een sluitende, kloppende samenvatting over deze verklaring wordt verstrekt? Zo nee, waarom niet?
De verslagen waar u op doelt zijn in het bezit van PwC. Het ministerie heeft en krijgt hier geen afschrift van deze verklaringen. Deze verklaringen zijn vrijwillig afgelegd door betrokkenen onder de toezegging dat de verslagen vertrouwelijk blijven. Die belofte kan en wil ik niet breken en ik heb begrepen dat dit ook geldt voor PwC. Ook het vertrouwelijk delen met de Kamer van de gespreksverslagen zou die afspraak tenietdoen. Deze belofte breken zou het vertrouwen schenden en waarheidsvinding nu en in de toekomst hinderen.
Wilt u PwC verzoeken nadere helderheid te verschaffen over de zogenoemde «rode draden rapportage» die zou worden geleverd? Bestaan daar concepten van? Wordt in die concepten gewag gemaakt van de informatie over het noemen van laakbaar handelen of verwijzen naar het memo-Palmen?
PwC heeft in de hoorzitting toegelicht welke afwegingen zij gemaakt hebben over het rode draden verslag. Er is geen apart rode draden verslag. De rode draden uit de verslagen zitten verwerkt in het rapport op de relevante plekken zodat deze beter tot zijn recht komen.
Kunt u PwC vragen waarom kennelijk meer waarde wordt toegekend aan verklaringen van hoge ambtenaren die volgens PwC mogelijk in verband worden gebracht met meineed (aldus verslag van begeleidingscommissie) dan aan ambtenaren die verklaren dat het woord «laakbaar» viel in een vergadering en dat de ambtelijke top dus wist van het bestaan en de strekking van het memo-Palmen.
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6. PwC heeft in haar onderzoek ondermeer interviews afgenomen en documenten zoals mails en memo´s onderzocht. Op basis hiervan hebben zij een beeld geschetst wat er gebeurd is in de juni week van 2019. In de brief van 29 oktober jl. heeft PwC hierover het volgende verklaard:
Valt uit de verklaring van de betrokken ambtenaar betreffende het noemen van het laakbaar handelen een redelijk vermoeden af te leiden dat meineed is gepleegd voor de POK? Zo nee, waarom niet?
Het eindrapport van PwC biedt voor mij geen aanleiding om aangifte te doen.
Wat gaat u doen om te bewerkstelligen dat alsnog waarheidsvinding zal plaatsvinden over die cruciale juni-week in 2019?
Op verzoek van uw Kamer heeft PwC een diepgravend onderzoek uitgevoerd naar wat er precies gebeurd is met het memo. In het onderzoek zijn interviews gehouden en zijn de relevante mailboxen van de personen onderzocht die rechtstreeks of zijdelings op de hoogte waren of konden zijn van het bestaan en de inhoud van het memo. Dit geldt ook voor de personen waarvan de onderzoekers wilden vaststellen dat zij geen betrokkenheid bij het memo hadden. De onderzoekers hadden toegang tot de archieven van het ministerie. Van een aantal personen is ook de (privé)telefoon onderzocht. Het eindrapport van PwC, ondanks de beperkingen die het heeft zoals beschreven in alinea's 52–58, levert voor mij een goed beeld op van de feitelijkheden rondom het memo-Palmen en de juni week van 2019. Zoals PwC ook aangaf in de hoorzitting is de juni-week 2019 meerdere jaren geleden. Herinneringen gaan dan soms door elkaar lopen waardoor niet alles meer exact te reconstrueren is. Aanvullend onderzoek zou naar mijn mening geen nieuwe inzichten opleveren.
Voldoet het PwC onderzoek aan de professionele standaarden die u voor de prijs van het onderzoek mocht verwachten?
Ja.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden evenals de andere vragen die over het PwC rapport gesteld zijn?
Ja.
De escalatie van het conflict in Ethiopië. |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het laatste rapport van het Bureau voor de coördinatie van humanitaire zaken van de Verenigde Naties (UNOCHA) aangaande de humanitaire situatie in Noord-Ethiopië?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de Ethiopische premier Abiy Ahmed op 2 november de noodtoestand heeft uitgeroepen?
Ja.
Heeft u kennis genomen van het ambtsbericht van de Amerikaanse overheid waarin het level van veiligheid voor Amerikaanse burgers omhoog wordt geschroefd naar level 4 «Do not travel», het hoogste niveau in het spectrum?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat Amerikaanse burgers actief worden opgeroepen Ethiopië te verlaten en Amerikaanse burgers actief wordt afgeraden naar Ethiopië te reizen?
Ja.
Kunt u lessen trekken uit de checklist voor Amerikaanse burgers die in dit ambtsbericht staan, voor het Nederlandse consulaire beleid? Zo ja, welke?
Vanuit Nederlandse ambassades worden voor en tijdens crises ook berichten gestuurd met een checklist voor Nederlanders. Vanuit de ambassade in Addis Abeba is onlangs ook een dergelijk bericht gestuurd.
Waarom is het reisadvies van Buitenlandse Zaken sinds 1 september 2021 niet meer gewijzigd?
Het reisadvies bevatte sinds 1 september jl. reeds informatie over de veiligheidrisico’s als gevolg van het conflict in Ethiopië. Alle niet-noodzakelijke reizen naar Ethiopië werden afgeraden en een aantal gebieden had ook een rode kleurclassificatie. De recente ontwikkelingen zoals de invoering van de noodtoestand waren aanleiding voor een verdere aanpassing van de kleurclassificatie op 4 november jl.
Bent u bekend met het feit dat een deel van het reisadvies nog oranje is?
Sinds 4 november jl. heeft het reisadvies in verband met de veranderingen in de veiligheidsituatie m.u.v. Addis Abeba een rode kleurclassificatie.
Geeft de huidige escalatie aanleiding om het reisadvies van Buitenlandse Zaken te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie vraag 7.
Bent u bereid om het reisadvies onmiddellijk op rood te zetten, Nederlanders zich te laten melden zodat ze zelf, wellicht met enige consulaire bijstand, kunnen wegkomen uit het land?
Het reisadvies van Buitenlandse Zaken is op 4 november jl. in verband met de veiligheidssituatie aangepast en heeft sindsdien een rode classificatie, behalve voor de hoofdstad Addis Abeba, dat een oranje classificatie heeft. Nederlanders zijn via het reisadvies opgeroepen zich te beraden of hun verblijf in Ethiopië noodzakelijk is. Er zijn dagelijks commerciële vluchten uit Ethiopië waarmee Nederlanders het land op eigen gelegenheid kunnen verlaten.
Welke lessen heeft u getrokken uit de recente noodsituatie in Afghanistan als het gaat om consulaire dienstverlening in crises zoals duidelijke communicatie met Nederlandse staatsburgers, evacuatieplannen en -lijsten?
Uit elke consulaire crisis worden lessen getrokken. Belangrijke les uit de Afghanistan crisis was dat er veel Nederlanders waren die niet geregistreerd waren, ondanks het rode reisadvies. Daarom wordt er nu veel aandacht besteed om Nederlanders te bereiken via allerlei kanalen met onder andere adviezen wat te doen in deze situatie en de oproep om zich te registeren.
Wat is de veiligheidssituatie van de Nederlandse ambassade in Addis Abeba en wordt er rekening gehouden met het scenario de Nederlandse vertegenwoordiging in Ethiopië tijdelijk op te schorten?
We monitoren de situatie continu. De veiligheid van de aanwezige Nederlanders in Ethiopië en ons personeel ter plaatse staat te allen tijde voorop.
Bent u in contact met Nederlandse staatsburgers en bedrijven die aanwezig zijn in Ethiopië?
Ja, aan Nederlandse staatsburgers die bij de informatieservice van het Ministerie van Buitenlandse zaken zijn geregistreerd zijn berichten verstuurd. Zowel via sms en e-mail. Daarnaast heeft de ambassade altijd intensief contact met de Nederlanders die bij hen bekend zijn en de Nederlandse bedrijven.
Kunt u deze vragen met spoed, afzonderlijk en in ieder geval binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
Het OVV onderzoek naar de moord op Peter R de Vries |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het Europees Verdrag van de Rechten voor de Mens (EVRM) en dan met name artikel 2 daarvan (het recht op leven) en artikel 10 (vrijheid van meningsuiting) en het feit dat EVRM rechtstreeks van kracht is in alle Lidstaten van de Raad van Europa, inclusief Nederland?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat EHRM (Europees Hof voor de Rechten van de Mens) herhaaldelijk heeft geoordeeld dat artikel 2, lid 1 van het EVRM «de staat niet alleen verplicht zich te onthouden van het opzettelijk en wederrechtelijk nemen van leven, maar ook om passende maatregelen te nemen om het leven te beschermen van degenen die onder zijn rechtsmacht vallen» (zie bijvoorbeeld Kemaloğlu tegen Turkije (2015); LCB tegen het Verenigd Koninkrijk (1999)?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat uit de jurisprudentie van het hof 3 materiële plichten volgen en een onderzoeksplicht:
Uit het recht op leven (artikel 2 EVRM) volgt inderdaad niet alleen de negatieve verplichting voor de staat om zich, behoudens strikt omschreven uitzonderingen, te onthouden van het opzettelijk ontnemen van leven, maar ook een positieve verplichting om het recht op leven te beschermen.
Deze positieve verplichting om het recht op leven te beschermen behelst (a) een verplichting om in effectieve en afdwingbare wetgeving te voorzien ter bescherming van het recht op leven en (b) in bepaalde omstandigheden, de verplichting om preventieve operationele maatregelen te nemen om verlies van leven te voorkomen.1 Niet ieder gesteld risico voor het leven van personen behelst ook een verplichting voor de staat om operationele maatregelen te nemen. Waar autoriteiten weet hebben, of geacht kunnen worden weet te hebben van het bestaan van een daadwerkelijk en onmiddellijk gevaar voor het leven van een specifiek persoon of meerdere specifieke personen, moeten zij, binnen het kader van hun bevoegdheden, die maatregelen nemen die redelijkerwijs van hen verwacht kunnen worden om dat risico te voorkomen.2 Deze verplichting is door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in een breed scala aan situaties toegepast – variërend van huiselijk geweld3 tot gevaar voor leven als gevolg van een (natuur)ramp4.
Daarnaast hebben staten een procedurele positieve verplichting onder artikel 2 EVRM tot het achteraf starten van een effectief onderzoek naar gestelde schendingen van de materiële verplichtingen onder artikel 2 EVRM en, indien nodig, de verantwoordelijken te bestraffen.5 Deze verplichting geldt in verschillende situaties waar een individu levensbedreigende verwondingen heeft opgelopen, overleden is of verdwenen is in gewelddadige of verdachte omstandigheden. Het maakt daarbij niet uit of gesteld wordt dat overheidsfunctionarissen («state agents») of private personen verantwoordelijk zijn voor de schendingen van artikel 2 EVRM, en evenmin dat de verantwoordelijken onbekend zijn, of de verwondingen of het overlijden door betrokkene zelf zijn toegebracht, of dat gesteld wordt dat zij het gevolg zijn van nalatigheid van de overheid.6 Het doel van het onderzoek is om de effectieve implementatie van de nationale wetgeving te verzekeren die het recht op leven beschermt of, wanneer er overheidsfunctionarissen of -organen betrokken zijn, vast te stellen of er verantwoordelijkheid van de Staat bestaat voor schendingen van het recht op leven die onder zijn verantwoordelijkheid plaatsvinden.7
Ter invulling van wat onder een effectief onderzoek moet worden verstaan, heeft het EHRM een aantal procedurele eisen geformuleerd. Ten eerste dienen degenen die het onderzoek uitvoeren of daarvoor verantwoordelijk zijn, onafhankelijk te zijn van degenen die betrokken zijn bij de te onderzoeken (mogelijke) schending.8 Ten tweede moet het onderzoek effectief zijn, wat in ieder geval betekent dat de onderzoekers in staat moeten zijn alle relevante omstandigheden te betrekken en dat het op grond van het onderzoek mogelijk moet zijn de verantwoordelijken voor de materiële art. 2 EVRM schendingen te identificeren en moet op grond van het onderzoek kunnen worden vastgesteld of de Staat aan zijn verplichtingen op grond van artikel 2 EVRM heeft voldaan.9 In de derde plaats moet het onderzoek uit eigen beweging en snel worden gestart, en mag het niet onredelijk lang duren.10 Tot slot moet het onderzoek, tot op zekere hoogte, kunnen worden gecontroleerd door het publiek en moeten slachtoffers en/of nabestaanden worden betrokken.11
Bent u ervan op de hoogte dat de drempel om na te gaan of er sprake is van een schending van de materiele verplichtingen van artikel 2 laag is in de jurisprudentie van het hof?
Het EHRM heeft het belang van de procedurele onderzoeksverplichting voor de effectieve bescherming van het recht op leven herhaaldelijk benadrukt in zijn rechtspraak. Deze verplichting – zoals hierboven in het antwoord op vraag 3 omschreven – geldt in verschillende situaties.
Deelt u de mening dat het feit dat er nu 3 personen in de omgeving van de kroongetuige in het Marengo proces vermoord zijn, er meerdere aanwijzingen waren dat het leven van Peter R. de Vries in gevaar was, de hoofdverdachte in het Marengo proces zijn neef als advocaat had, de lage drempel voor een verplichting tot de onderzoeksplicht (ruimschoots) gehaald is?
In mijn brief aan uw Kamer van 7 juli schreef ik naar aanleiding van de aanslag op Peter R. de Vries dat het zaak is om zorgvuldig en adequaat onderzoek te doen naar de omstandigheden van deze uitermate schokkende gebeurtenis en dat ik het daarbij essentieel acht dat er ten aanzien de beveiligingssituatie van het slachtoffer volledig zicht is op de vraag welke informatie op welk moment bij welke (overheids)partij beschikbaar was en in hoeverre op basis van deze informatie passend geacteerd is.12 Naar aanleiding hiervan heb ik met uw Kamer en andere betrokkenen gesproken over de (reikwijdte van de) onderzoeksopdracht en door wie het onderzoek zou moeten worden uitgevoerd. Bij brief van 24 augustus heb ik uw Kamer gemeld dat ik de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) heb gevraagd om het op zich te nemen in een onderzoek na te gaan welke lessen getrokken kunnen worden uit de beveiligingssituaties van de broer, de toenmalig advocaat en de vertrouwenspersoon van de kroongetuige in het Marengo-proces. Ik ben van oordeel dat met het door het Openbaar Ministerie ingestelde strafrechtelijk onderzoek en het door de OVV ingestelde onderzoek wordt voldaan aan de procedurele verplichtingen van de Staat onder artikel 2 van het EVRM om onderzoek te doen.
Indien u van mening bent dat er geen onderzoek hoeft te komen onder de onderzoeksplicht van artikel 2 van het EVRM, kunt u dan uitgebreid motiveren waarom u denkt dat dat niet nodig is en naar de noodzaak daartoe juridisch advies inwinnen en met de Kamer delen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven, ben ik niet van mening dat er geen onderzoek hoeft te komen, maar ben ik juist van oordeel dat met het door het OM ingestelde strafrechtelijk onderzoek en het door de OVV ingestelde onderzoek wordt voldaan aan de positieve verplichtingen van de staat onder artikel 2 EVRM om onderzoek te doen. Voor een nadere onderbouwing verwijs ik ook naar de antwoorden op vragen 7 t/m 9.
Is het onderzoek dat de OVV doet, het onderzoek dat de Nederlandse staat moet doen om aan artikel 2 van het EVRM te voldoen?
De procedurele verplichting onder artikel 2 EVRM op het achteraf starten van een effectief onderzoek naar de toedracht van een dodelijk incident behelst in de eerste plaats een officieel en effectief onderzoek dat kan leiden tot de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verantwoordelijke(n) voor de dood van het slachtoffer. Daarop is het lopend strafrechtelijk onderzoek gericht. Het door de OVV ingestelde onderzoek is een aanvullend onderzoek om na te gaan welke lessen getrokken kunnen worden uit de beveiligingssituaties van de broer, de toenmalig advocaat en de vertrouwenspersoon van de kroongetuige in het Marengo-proces. Ik ben van oordeel dat met het door het Openbaar Ministerie ingestelde strafrechtelijk onderzoek en het door de OVV ingestelde aanvullende onderzoek wordt voldaan aan de procedurele verplichtingen van de Staat onder artikel 2 van het EVRM om onderzoek te doen.
De ruime onderzoeksbevoegdheden zoals neergelegd in de Rijkswet OVV, lijken verder een voldoende breed en effectief onderzoek naar de beveiligingssituatie van de drie slachtoffers mogelijk te maken. OVV-onderzoekers zijn op grond van de Rijkswet OVV, onder meer, bevoegd inlichtingen te vorderen, plaatsen te betreden, zaken mee te nemen en inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden. Ook geldt een medewerkingsplicht. Het conceptrapport moet voor wederhoor worden voorgelegd aan de nabestaanden en aan degenen wiens nalaten of handelen heeft bijgedragen aan het voorval.
Indien het een ander onderzoek is, kunt u dan aangeven welk onderzoek het is?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 dient de Staat in de eerste plaats een officieel en effectief onderzoek te starten dat kan leiden tot de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verantwoordelijke(n) voor de dood van het slachtoffer. Daarop is het lopend strafrechtelijk onderzoek gericht. Daarnaast loopt er een onderzoek van de OVV.
Kunt u aangeven op welke wijze ieder van de volgende zaken, die essentieel zijn in het artikel 2 onderzoek, van toepassing zijn?
Het door het OM geïnitieerde strafrechtelijke onderzoek voldoet naar mijn oordeel aan de criteria die gelden voor het op grond van artikel 2 EVRM vereiste onderzoek.
Hetzelfde geldt naar mijn oordeel voor het door de OVV uitgevoerde aanvullende onderzoek. Ik heb geen aanwijzingen dat er een risico bestaat van belangenverstrengeling of bevooroordeeldheid bij de onderzoekers van de OVV. Aan de eis van onafhankelijkheid wordt dus voldaan. De ruime onderzoeksbevoegdheden van de OVV, zoals ik heb beschreven in mijn antwoord op vraag 7, maakt dat het onderzoek door de OVV naar mijn oordeel niet anders dan als effectief kan worden gezien. In de Rijkswet OVV is voorts opgenomen dat de OVV ervoor zorgt dat het onderzoek zo efficiënt mogelijk en in zo kort mogelijke tijd wordt verricht.13 Betrokkenheid van nabestaanden is geborgd doordat nabestaanden het recht hebben als getuige te worden gehoord en zij ontvangen het conceptrapport voor wederhoor.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn één voor één zo snel als mogelijk beantwoord.
De grondwet, het coronatoegangsbewijs – en de wetenschappelijke onderbouwing daarvan - en lessen die Nederland kan trekken uit van de aanpak in Corona in Noorwegen, Zweden en Denemarken |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Herinnert u zich dat u de motie om meer inzichten te bieden in de kosten van het Koninklijk Huis (de B-component) naast u neergelegd heeft, omdat de Grondwet in artikel 40 het persoonlijk leven van de Koning beschermt, en dat u dus kortom bepaalde maatregelen (openheid van de B-component van de uitgaven van het Koninklijk Huis) getoetst heeft aan de Grondwet?
Ja, ik herinner mij de motie. Bij het uitvoeren van deze motie is gebleken dat ondanks mijn voornemen om deze motie zo ruimhartig mogelijk uit te voeren, ook de grenzen van de Grondwet nadrukkelijk in zicht zijn gekomen. Vervolgens heb ik gezocht om, teneinde zo veel mogelijk recht te doen aan de motie, binnen de grenzen van artikel 41 van de Grondwet, meer inzichtelijk weer te geven op welke wijze de B-component wordt bestemd en de controle op de uitgaven binnen de Dienst koninklijk huis (Dkh) wordt gewaarborgd. In de brief van 5 oktober 2021 aan de Kamer heb ik dit toegelicht.
De Minister van BZK heeft in de begrotingsbehandeling ook enkele opmerkingen gemaakt over de interpretatie van de Grondwet. De Grondwet is een fundament in ons staatsrecht en tegelijkertijd is niet altijd op voorhand duidelijk hoe de Grondwet moet worden uitgelegd. Het kabinet geeft in dat geval naar beste weten en kunnen een interpretatie, in dit geval ook op basis van voorlichtingen van de Raad van State, en het is gebruikelijk dat hierover ook debat plaatsvindt met de Kamer, en het kabinet verantwoording aflegt over de gegeven interpretatie.
Kunt u aangeven hoe u tot die grondwettelijke toetsing gekomen bent?
Zie antwoord vraag 1.
Welke grondwettelijke toetsing heeft u ooit toegepast op wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen in de coronasfeer die duidelijk raken aan de grondrechten die zijn vastgelegd in de Grondwet (u kunt hierbij denken aan de avondklok, de lockdown, de toepassing van het coronatoegangsbewijs)?
Bij de invoering van nieuwe wetten ter bestrijding van de epidemie wordt een grondwettelijke toetsing toegepast. Hierbij wordt aangegeven welke in de Grondwet beschermde grondrechten en Europese of internationale verdragen neergelegde mensenrechten worden beperkt door het wetsvoorstel en wordt getoetst op de noodzakelijkheid en de proportionaliteit van de wettelijke bepalingen. In de memorie van toelichting bij de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 is uitgebreid stilgestaan bij de verschillende grond- en mensenrechten die door deze wet beperkt worden en is daarvoor een rechtvaardiging gegeven. Dit geldt ook voor de andere wetten zoals de Tijdelijke wet testbewijzen covid-19 en de Tijdelijke wet beperking vertoeven in de openlucht covid-19. Daarnaast wordt ook in de toelichting van het Tijdelijk besluit veilige afstand en van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19, en wijzigingen daarvan als moet worden opgeschaald of kan worden afgeschaald, toegelicht welke grond- en mensenrechten worden beperkt door de maatregelen en wat de rechtvaardiging van de inperking is.
Klopt het dat, zoals de media berichten, u eventueel overweegt in november het coronatoegangsbewijs te verlengen en uit te breiden, zeker nu het aantal positieve coronatesten en het aantal ziekenhuisopnames weer stijgt?
Op 2 november heeft het kabinet besloten dat de inzet van een coronatoegangsbewijs wordt verlengd voor de huidige sectoren en wordt uitgebreid naar andere sectoren. Voor de specifieke maatregelen die op 2 november zijn aangekondigd, verwijs ik u graag naar https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2021/11/02/besmettingen-moeten-omlaag-passende-maatregelen-nodig. Op 12 november zijn hier nog maatregelen aan toegevoegd. Deze vindt u op https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19/nieuws/2021/11/12/besmettingen-moeten-omlaag-strengere-regels-om-contacten-te-beperken.
Kunt u, op basis van het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames, aangeven vanaf welk moment niet meer wordt voldaan aan de verwachting die u in uw Kamerbrief van 14 september 2021 schetst dat scenario 3, het huidige maatregelenpakket, kan leiden tot een aanzienlijke opleving van het coronavirus en dat alleen door een brede inzet van het coronatoegangsbewijs dit risico naar verwachting kan worden beperkt? Vanuit welke weging is er gekeken naar de ziektelast door corona, in de breedste zin van het woord, die de huidige stijging met zich meebrengt en hoe verhoudt deze weging zich tot de volksgezondheid? Kunt u in het kader van de huidige en verwachte stijging reflecteren op de effectiviteit van het coronatoegangsbewijs?
In de Kamerbrief van 14 september 2021 heeft het kabinet aangegeven dat 200 IC-bedden zijn gereserveerd voor Covid-19 patiënten zonder dat gevolgen zou hebben voor non-Covid zorg. Op 27 oktober 2021 lagen er precies 200 patiënten op de IC en sindsdien is dit aantal alleen maar gestegen. Dit betekent dat dit gevolgen heeft voor de non-Covid zorg en dat deze als gevolg daarvan moet worden afgeschaald of dreigt te worden afgeschaald. Om er voor te zorgen dat de zorg niet overbelast raakt met coronapatiënten, heeft het kabinet op 2 november besloten dat extra maatregelen noodzakelijk zijn. Op 12 november zijn hier nog aanvullende maatregelen aan toegevoegd. Het dagelijks aantal nieuwe ziekenhuis- en IC-opnames, gecombineerd met contextfactoren als dagelijks aantal nieuwe besmettingen, vaccinatiegraad en vrije IC bedden wordt meegenomen in de weging. Zoals in de brief van 2 november aangegeven stijgen de besmettingen en ziekenhuis- en IC-opnames sneller dan verwacht en is vanaf 2 november Nederland ingeschaald in het hoogste risiconiveau «ernstig». We wisten dat de cijfers in het najaar weer zouden stijgen, maar de huidige waarden zitten aan de bovenkant van de bandbreedte van de eerdere prognoses van het RIVM.
Het OMT geeft in haar 128e-advies aan dat het (breder) inzetten van coronatoegangsbewijzen een gerichte maatregel is die transmissie van het virus en de te verwachten ziekenhuisopnames kan beperken.
Het coronatoegangsbewijs sluit de kans op besmetting niet uit, want ook mensen die volledig gevaccineerd of getest zijn kunnen het virus overdragen. Een coronatoegangsbewijs verkleint de kans op virusverspreiding en besmetting wel. Het OMT geeft in het 126e-advies aan dat het risico op besmetting tijdens een evenement kleiner wordt middels de inzet van CTBs: «Het CTB levert een belangrijke bijdrage aan het reduceren van het risico op besmetting tijdens evenementen. Het CTB kan de kans dat een besmette persoon aanwezig is op een evenement echter niet helemaal wegnemen. Uit berekeningen blijkt dat de kans dat iemand besmettelijk virus bij zich draagt en daarmee potentieel besmettelijk is voor anderen, ook na een negatieve antigeensneltest nog altijd circa tweemaal zo groot is als de kans dat een volledig gevaccineerd persoon het virus draagt.» (OMT 126).
Een CTB is op 3 manieren te verkrijgen: via een vaccinatie-, herstel- of testbewijs. De effectiviteit van een CTB valt en staat dus bij de effectiviteit van deze onderliggende aspecten. Vaccinatie draagt het meeste bij aan de effectiviteit van het CTB. Het OMT geeft aan dat de vaccineffectiviteit tegen infectie ongeveer 75% is. Daarbovenop komt dat vaccinatie voor 50–63% beschermt tegen overdracht van het virus wanneer een persoon eenmaal besmet bent. Voor alle helderheid, dit is dus een keersom. Als een gevaccineerde nauw contact heeft met een besmet persoon, is de kans dat deze een infectie thuis doorgeeft dus 87.5–89% kleiner dan dat een niet-gevaccineerde thuis zijn familie besmet. Vaccins hebben een nog hogere effectiviteit tegen zowel ziekenhuisopname (94%) als IC-opname (97%). Dhr. Van Dissel gaf in de technische briefing van woensdag 3 november aan dat over de afgelopen 8 weken de vaccineffectiviteit respectievelijk 93% en 96% is. Het OMT geeft dus aan dat de kans dat een deelnemer op een evenement toch besmettelijk is, veel kleiner is bij volledig gevaccineerde personen dan bij ongevaccineerde maar vooraf geteste personen. Die bescherming geldt voor zowel andere gevaccineerden als niet gevaccineerden. De hoge mate van bescherming tegen transmissie door vaccinatie heeft ook positieve gevolgen voor ongevaccineerden: de kans dat zij besmet worden is significant kleiner. Dus de beste manier om jezelf en anderen te beschermen is vaccinatie en dit laat dus zien dat de inzet van CTBs effectief is.
Rondom testen blijkt dat het percentage positieve testen van Testen voor Toegang (TvT) varieert, maar tussen 0,5% en 1% ligt. Het grootste deel van de ongevaccineerden die aan een activiteit wil gaan deelnemen lijken dus niet besmet te zijn. Het moeten testen lijkt dus een preventieve werking te hebben. Dat is goed, want bij klachten is nog steeds het advies dat personen thuis moeten blijven.
CTBs hebben een positief effect op de transmissie van het virus, aangezien de transmissie wordt afgeremd. Dit sluit goed aan bij de strategie van het kabinet om de druk op de zorg niet te hoog te laten oplopen, kwetsbaren te beschermen en zicht te houden op het virus. Om een zo groot mogelijk effect van CTBs te krijgen is het van belang dat de naleving, controle en handhaving goed is. Door alleen mensen toe te laten die hersteld, gevaccineerd of getest zijn, wordt het besmettingsrisico aanzienlijk verminderd voor alle bezoekers.
Deelt u de mening dat het coronatoegangsbewijs een inbreuk is in een aantal grondrechten en dat die dus altijd proportioneel moet zijn en zo kort mogelijk en passend gezien de volksgezondheid in de Wet publieke gezondheid (waarin dwingende maatregelen opgelegd kunnen worden om de bevolking te beschermen) moet worden toegepast?
Ja, die mening deel ik. Ik vind het wel belangrijk om hierbij op te merken dat het gaat om een gerechtvaardigde inbreuk op een aantal grondrechten voorzien bij wet, om het legitieme doel van de volksgezondheid te beschermen. Het treffen van een ander type maatregelen, zoals de sluiting van sectoren, maakt namelijk ook een inbreuk op grondrechten.
Kunt u aangeven of u ook een aantal maatregelen wilt overwegen, die een beperktere of geen impact hebben op grondrechten, zoals betere ventilatie, toepassing van CO2-meters (zoals in België) of meer gebruik van mondkapjes op plekken waar veel kwetsbare mensen zijn zoals ziekenhuizen, en betere communicatie – vooral bij groepen die tot nu toe slecht bereikt zijn?
Bij elk besluitvormingsmoment weegt het kabinet alle betrokken belangen op een weloverwogen wijze tegen elkaar af. Zo worden naast het OMT-advies bijvoorbeeld ook de sociaalmaatschappelijke reflectie, het maatschappelijk beeld, de uitvoeringstoets, juridische aspecten en het advies van de RIVM-gedragsunit meegenomen. Het kabinet beseft zich dat het inperken van grondrechten om een goed onderbouwde rechtvaardiging vraagt en door het afwegen van verschillende aspecten beoogt het kabinet een zo goed mogelijke afweging te maken. Bij iedere maatregel vindt een subsidiariteitstoets plaats. Hierbij wordt voor iedere maatregel onderzocht of er geschikte maatregelen zijn die een minder vergaande inbreuk maken op grond- en mensenrechten, waarmee hetzelfde doel kan worden bereikt. Daarom kijkt het kabinet ook naar andere maatregelen.
Ventilatie is belangrijk voor een gezond binnenklimaat en dus altijd van belang, maar zeker ook nu. Daarom is «frisse lucht» sinds de zomer opgenomen als vierde basismaatregel en ook onderdeel geworden van de «Alleen samen»-campagne. Daarmee wijzen we mensen op het belang van goede ventilatie en geven we hun handvatten mee om dit thuis te realiseren. Ook zijn in artikel 4.5 van de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19 ventilatienormen opgenomen waaraan een horecalokaliteit dient te voldoen. Daarnaast is begin oktober 2021 een handreiking verschenen om gebouwbeheerders en gebouweigenaren te helpen om hun ventilatievoorzieningen op de juiste wijze in te regelen, te onderhouden en te gebruiken. Bij de handreiking ter verbetering van de ventilatie zijn we uitgegaan van beschikbare ventilatievoorzieningen: hoe kun je die het best gebruiken. Er wordt ook aandacht besteed aan CO2-meters, maar daarbij wordt uitgelegd hoe deze te gebruiken zijn als ze reeds aanwezig zijn. Wij denken dat op dat punt meer winst te behalen is dan in het verplicht voorschrijven van CO2-meters. De komende tijd houden we nauwlettend in de gaten welke resultaten er worden geboekt. Mocht de situatie daarom vragen, dan kan de mogelijkheid onderzocht worden om CO2-meters verplicht voor te schrijven.
Een van de speerpunten van het kabinetsbeleid in de bestrijding van het coronavirus is het beschermen van kwetsbaren. Daarom is de mondkapjesplicht in het openbaar vervoer (OV) van kracht gebleven, omdat men in het OV langere tijd in een onafgesloten ruimte verblijft en anderhalve meter afstand houden daar (vaak) niet mogelijk is. Zo kunnen ook kwetsbaren op een veilige manier gebruik blijven maken van het OV. Ook is met de maatregelen van 6 november 2021 de mondkapjesplicht in publiek toegankelijke binnenruimtes geherintroduceerd. Dit was naar aanleiding van de verslechterde epidemiologische situatie.
Tenslotte zet het kabinet in op goede communicatie. Dit is van cruciaal belang om alle iedereen in de samenleving te bereiken. Na elk besluitvormingsmoment worden de dan geldende maatregelen op de website van de rijksoverheid geplaatst. Daarnaast wordt veel gebruik gemaakt van publiekscampagnes, zoals radio en tv-commercials. Ook worden de geldende maatregelen omgevormd in handige infographics, zodat op een laagdrempelige manier duidelijk is wat de maatregelen zijn. Het is van belang dat iedereen zich goed aan de basisregels en maatregelen houdt, omdat dit zeer efficiënte maatregelen zijn. Op deze manier wordt voorkomen dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Kunt u ervoor zorgen dat u ook een pakket maatregelen voorbereidt dat grondrechten minder hard of niet raakt, wanneer u en/of het Outbreak Management Team (OMT) aanvullende maatregelen noodzakelijk achten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid een afwegingskader van maatregelen te ontwikkelen over mensenrechten en coronabeleid en – nu u toch al conceptmaatregelen heeft klaarliggen en nu u toch weet dat u zelf aan de Grondwet kan en moet toetsen – die voor te leggen voor een gezaghebbend advies, dat u tegelijk aan de Kamer stuurt en waarin ingegaan wordt op proportionaliteit en subsidiariteit van de voorgestelde maatregelen?
Zoals hiervoor aangegeven wordt bij de invoering van maatregelen steeds getoetst aan de grond- en mensenrechten. Dit komt ook terug in de memorie van toelichting bij ieder wetsvoorstel, waarbij in een aparte paragraaf de te nemen maatregelen worden getoetst aan het relevante grond- en mensenrechtelijk kader. Bij de totstandkoming van wetten adviseert bovendien de Afdeling advisering van de Raad van State over het wetsvoorstel. Tevens worden verschillende partijen geconsulteerd bij wetsvoorstellen die impact hebben op grondrechten. Zo wordt het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens gevraagd op het gebied van gegevensbeschermingsrecht. Ook is het College voor de Rechten van de Mens geconsulteerd bij de totstandkoming van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Hiermee wordt naar het oordeel van het kabinet voldoende door gezaghebbende instanties geadviseerd over de beperking van grond- en mensenrechten bij de totstandkoming van wetten. Bij de maatregelen die bij ministeriële regeling worden getroffen wordt via de nahangprocedure aan zowel de Tweede als Eerste Kamer de mogelijkheid gegeven om zich uit te spreken over de beperking van de grond- en mensenrechten, die in de regeling zijn toegelicht. Hierbij wordt beoordeeld of de maatregelen noodzakelijk en proportioneel zijn ten aanzien van het te beschermen doel. Dat doel is het beschermen van de volksgezondheid. Ook bij toekomstige maatregelen zal getoetst worden aan de elementen van noodzakelijkheid en proportionaliteit.
Kunt u aangeven met welke wetenschappelijke studies u het beleid rondom de uitbreiding van het coronatoegangsbewijs onderbouwd heeft?
Rondom de inzet van coronatoegangsbewijzen is het lastig om vergelijkend praktijkonderzoek te doen, daar dit aanloopt tegen ethische grenzen. Tot dusver is er, los van de wetenschappelijke adviezen van het OMT, is er nog beperkte inzicht via wetenschappelijke studie. Op grond van de Fieldlabs is er natuurlijk wel waardevolle informatie vergaard die benut wordt. De komende tijd zal er, naarmate het CTB langer ingezet wordt, steeds meer data beschikbaar komen dat we kunnen gebruiken voor de effectiviteit van het coronatoegangsbewijs op de virusverspreiding.
In het debat rondom de ontwikkelingen van het coronavirus van woensdag 3 november, is een motie1 van het Lid Westerveld (GL) aangenomen dat de regering verzoekt «grootschalig onderzoek te laten verrichten naar de effectiviteit om verspreiding tegen te gaan afgezet tegen iedereen testen, en de opzet van het onderzoek de Kamer te doen toekomen». In ditzelfde debat heb ik toegezegd om met het RIVM en/of andere onderzoeksinstituten in gesprek te gaan over een mogelijk design waarin we meer te weten zouden kunnen komen over de effectiviteit van coronatoegangsbewijzen. Ook heb ik in mijn stand van zaken brief van 12 november aangegeven hoe ik hier mee om zal gaan. Ik zal het OMT vragen om een reflectie. En ik heb een onderzoeksvraag uitgezet om meer zicht te krijgen op de effectiviteit van het CTB.
Indien de wetenschappelijke basis onder het coronatoegangsbewijs en het gebruik daarvan nogal zwak zou zijn, heeft u dan al opdracht gegeven voor een goed opgezette wetenschappelijke studie naar de effecten hiervan op de verspreiding van het virus? Zo ja, welke en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Wilt u voor de volgende coronapersconferentie ook informatie inwinnen over landen als Noorwegen, Zweden en Denemarken en aan het OMT vragen hoe wij in een vergelijkbare situatie terecht zouden kunnen komen als die landen?
De ontwikkelingen in de ons omringende landen zijn heel interessant. De situatie van een flink aantal landen wordt dan ook middels een wekelijkse uitvraag goed bekeken en regelmatig wissel ik met collega’s goede ervaringen uit. De vaccinatiegraad in Zweden is iets lager dan in Nederland, in Denemarken iets hoger en in Noorwegen nagenoeg gelijk (maar de verschillen met Nederland zijn klein). Zweden kent al sinds het begin van de pandemie een beleid gericht op eigen verantwoordelijkheid van de burger, dat is nog steeds onveranderd. Nationaal wordt er dan ook geen gebruik gemaakt van een vaccinatiecertificaat of coronatoegangsbewijs. Wel wordt er gekeken of dit in de toekomst noodzakelijk is voor, in ieder geval, evenementen. Daarnaast zijn regio’s in Zweden gestart met het overplaatsen van niet gevaccineerde zorgmedewerkers, zodat deze niet meer werken met kwetsbaren. Daarnaast worden er alleen nog volledig gevaccineerde nieuwe zorgmedewerkers aangetrokken. Denemarken is al vroeg begonnen met een streng testbeleid wat na aanvang van de vaccinatiecampagne is omgezet in een streng test- en vaccinatiebeleid. Zo was het in de beginperiode heel gebruikelijk dat iedereen zich minstens drie keer per week preventief liet testen. Na invoering van het Digitaal Covid Certificaat (DCC) in april van dit jaar was deze vereist voor veel belangrijke onderdelen van het openbare leven (bijv. horeca, sport, cultuur etc.). Omdat in Denemarken de vaccinatiegraad hoog is heeft de overheid onlangs besloten het COVID-certificaat voor nationaal gebruik af te schaffen, maar voor reizen is deze wel nog noodzakelijk. Ditzelfde geldt ook voor Noorwegen.
Een belangrijk verschil tussen Nederland en deze Scandinavische landen is dat zij geen grote clusters van niet gevaccineerden kennen, zoals wij dat in Nederland wel kennen. Daarnaast zijn er ook culturele verschillen. In Denemarken is men bijvoorbeeld gewend aan een digitale samenleving en was er geen noemenswaardig bezwaar het coronacertificaat in te voeren en daarmee zal ook het eventueel noodzakelijke herinvoeren geen problemen opleveren.
Heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) al een tussenrapportage aan de regering gezonden over het onderzoek naar de aanpak van de coronacrisis? Zo nee, wilt u dan de OVV benaderen om dat wel te doen, aangezien ook het leren tijdens deze crisis heel belangrijk is en het onderzoek al meer dan een jaar geleden is begonnen?
De OVV heeft geen tussenrapportage aan de regering gezonden. Het is niet de taak van het kabinet om een tussenrapportage bij de OVV op te vragen. Het gaat om onafhankelijk onderzoek.
Kunt u deze vragen voor het volgende coronadebat beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Uithuisplaatsingen onder gedupeerden toeslagenaffaire’. |
|
Peter Kwint (SP), Khadija Arib (PvdA), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Inge van Dijk (CDA), Don Ceder (CU), Farid Azarkan (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat meer dan 1100 kinderen uit huis zijn geplaatst bij gezinnen die de dupe zijn geworden van het toeslagenschandaal?1
Ik vind het verschrikkelijk wanneer de problemen met de kinderopvangtoeslag op welke manier dan ook een rol gespeeld hebben bij het uit huis plaatsen van kinderen van gedupeerde ouders. Uithuisplaatsingen zijn voor kinderen en ouders per definitie bijzonder heftig. Als problemen rond de kinderopvangtoeslag de problematiek in gezinnen hebben veroorzaakt of verergerd, is dat extra pijnlijk om te moeten constateren.
De inzet van het kabinet bij het herstel van de problemen met de kinderopvangtoeslag is gericht op het bieden van brede hulp en ondersteuning aan alle gedupeerde ouders en kinderen. Door het kabinet zijn reeds diverse maatregelen getroffen. Deze regelingen gelden ook voor de ouders en kinderen waarbij een uithuisplaatsing aan de orde is of is geweest. Specifiek voor ouders en kinderen die nu nog te maken hebben met een uithuisplaatsing is echter meer nodig, zoals een plek waar zij met vragen terecht kunnen. Wij zijn met de VNG, gemeenten, jeugdzorginstellingen en -aanbieders bezig om een precieze route te bepalen hoe deze gedupeerde ouders en hun kinderen het beste geholpen kunnen worden. Daarbij wordt bekeken waar ondersteuning en hulp nodig is en in hoeverre een lopende uithuisplaatsing heroverwogen kan worden. Dit vereist per situatie een individuele afweging waarbij het belang van het kind voorop dient te staan.
Daarnaast zullen we in de komende periode onderzoeken hoe de jeugdbeschermingsketen heeft gefunctioneerd in situaties waarin problemen met de kinderopvangtoeslag een rol hebben gespeeld bij het besluit rond een uithuisplaatsing en welke lessen hieruit zijn te trekken.
Waarom moeten wij vragen om deze reactie in plaats van dat we deze krijgen? Had u niet kunnen vermoeden dat de Kamer – gezien de meerdere sets gestelde Kamervragen – bovengemiddelde interesse had in deze gegevens? Op welk moment heeft u opdracht tot dit onderzoek gegeven en wanneer heeft u kennis genomen van de resultaten?
Mede gelet op de door uw Kamer gestelde schriftelijke vragen is het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verzocht om met spoed een analyse te maken van het aantal kinderen dat uithuisgeplaatst is van ouders die behoren tot de gedupeerden van de problemen met de kinderopvangtoeslag. Wij hebben de cijfers 15 oktober jl. ontvangen en het CBS is op 18 oktober jl. overgegaan tot publicatie op de eigen website, conform het embargobeleid van het CBS. Het was de bedoeling de cijfers in samenhang met een uitgewerkt plan van aanpak naar uw Kamer te sturen. Bij nader inzien hadden de cijfers direct naar uw Kamer gestuurd moeten worden. Dit is uiteindelijk op 21 oktober jl. gebeurd.
Waarom omvat het onderzoek van CBS alleen de jaren 2015–2020? Bent u bereid dit uit te breiden naar alle jaren waarvan we nu al weten dat het toeslagenschandaal een grote rol speelde? En bent u bereid ook diepgaander onderzoek te doen naar de correlatie tussen het toeslagenschandaal en de uithuisplaatsingen? Kunt u hierin ook een uitsplitsing maken naar leeftijd van de kinderen?
Met ingang van de decentralisatie van de jeugdzorg naar gemeenten op 1 januari 2015 is het CBS gestart met het structureel verzamelen van gegevens over jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering. Over de jaren daarvoor was hierover geen centrale registratie.
Een causaal verband tussen problemen met de kinderopvangtoeslag en uithuisplaatsing is heel ingewikkeld te onderzoeken en mogelijk daardoor ook niet vast te stellen. Toch vinden we het belangrijk om te weten of de problemen met de kinderopvangtoeslag een rol hebben gespeeld bij het besluit rond een uithuisplaatsing – en of procedures ook goed en zorgvuldig zijn gevolgd.
Om meer over de achtergronden te weten te komen, zetten we in op twee sporen. In de eerste plaats hebben betrokken organisaties zoals de gecertificeerde instellingen en de Raad voor de Kinderbescherming zelf aangegeven te zullen reflecteren op hun eigen handelen. De Rechtspraak heeft dat ook aangekondigd. Zij zullen bekijken of ze zaken over het hoofd hebben gezien, met als doel een beter inzicht te krijgen en daar eventueel lessen uit te trekken.
In de tweede plaats zijn we met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en Inspectie JenV in gesprek over het doen van een nader onderzoek. Het gaat dan om de vraag of er in het geval van de gedupeerde gezinnen (als gevolg van de problemen rond de kinderopvangtoeslag) anders is gehandeld dan bij gezinnen die niet zijn geraakt door de problemen rond de kinderopvangtoeslag. Daar moet helderheid over komen. We overwegen daarbij ook de mogelijkheid om een beperkt vooronderzoek te doen om al sneller een eerste indruk te kunnen krijgen.
Aan het CBS zal worden gevraagd een uitsplitsing naar leeftijd te verstrekken, evenals een overzicht per gemeente en jeugdregio en een verfijning naar de soorten jeugdbeschermingsmaatregelen.
Kunt u de cijfers aantonen van gedupeerde ouders die vanaf 2008 dakloos zijn geraakt als gevolg van hun financiële situatie? Kunt u aantonen hoe vaak dit de aanleiding was voor uithuisplaatsing van kinderen? Zo nee, waarom niet?
Het CBS publiceert sinds 1 januari 2009 het onderzoek «Dakloos in Nederland» waarin de omvang van de populatie dakloze mensen in Nederland jaarlijks op een specifieke peildatum wordt geschat. Het CBS maakt gebruikt van specifieke registers en verzamelt de cijfers voor geen ander doel dan het verschaffen van inzicht in de omvang en achtergrondkenmerken (zoals geslacht en leeftijd) van de populatie dakloze mensen in Nederland. Om na te gaan hoeveel gedupeerde ouders vanaf 2008 dakloos zijn geraakt als gevolg van hun financiële situatie, zouden er andere gegevens op persoonsniveau betrokken moeten worden. Omdat het een benadering betreft en er andere factoren van invloed kunnen zijn geweest die nu niet worden meegenomen in het jaarlijkse onderzoek kan er op basis van de huidige gegevens geen causaal verband gelegd worden tussen de populatie dakloze mensen en de gedupeerde ouders.
De inzet van het kabinet bij het herstel van de problemen met de kinderopvangtoeslag is gericht op het bieden van brede hulp en ondersteuning aan alle gedupeerde ouders en kinderen. Minstens zo belangrijk, naast de financiële ondersteuning, is de overige ondersteuning en hulp die beschikbaar is voor gedupeerde ouders. Zo kunnen zij via de gemeente hulp krijgen op vijf leefgebieden: wonen, hulp bij schulden, gezondheid, werk of dagbesteding en gezin. Ook als een ouder in het verleden al hulp heeft gezocht of heeft gehad van de gemeente, kijkt de gemeente met de ouder opnieuw wat er nodig is voor het gezin.
Kun u meer informatie verstrekken over de gronden waarop deze 1115 kinderen uit huis zijn geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze specifieke informatie is niet beschikbaar. Er is geen centrale registratie van de gronden op basis waarvan een uithuisplaatsing wordt ingezet.
Alleen het hebben van financiële problemen vormt geen grond voor een uithuisplaatsing. Op het moment dat een besluit tot uithuisplaatsing wordt genomen moet er sprake zijn van een onveilige situatie of ernstige ontwikkelingsbedreiging van het kind die op dat moment in het gezin niet kan worden opgelost. Vaak door een opeenstapeling van problemen, waarbij te denken valt aan (huiselijk) geweld, verslavingsproblematiek, ernstige gedragsproblematiek, verwaarlozing of structureel schoolverzuim.
Deelt u de mening van de indieners dat de overheid een ereschuld heeft in te lossen naar gezinnen en dat dus alles in het werk gesteld moet worden om waar mogelijk kinderen zo snel als veilig kan weer terug te laten keren naar hun gezin?
Wij delen de mening dat uit huis geplaatste kinderen terug naar huis moeten keren, mits het daar veilig is en in het belang van de ontwikkeling van het kind. Dat is altijd het streven en geldt ook voor uit huis geplaatste kinderen van gedupeerde ouders. Samen met de VNG, gemeenten, jeugdzorginstellingen en -aanbieders zijn wij bezig om een precieze route te bepalen hoe deze gedupeerde ouders en hun kinderen het beste geholpen kunnen worden. Daarbij wordt bekeken waar ondersteuning en hulp nodig is en in hoeverre een lopende uithuisplaatsing heroverwogen kan worden. Dit vereist per situatie een individuele afweging waarbij het belang van het kind voorop dient te staan. Het toewerken naar terugplaatsing en het feitelijk beëindigen van een uithuisplaatsing is een mogelijke uitkomst maar dit staat niet vast en zal niet in alle gevallen mogelijk zijn. Ook als er wel mogelijkheden gezien worden, kan tijd nodig zijn om de gezinssituatie voldoende te verbeteren. Dit heeft te maken met de soms langdurige en complexe problematiek in het gezin.
Bent u bereid om contact op te nemen met alle te traceren gezinnen waarvan kinderen nu nog uit huis geplaatst zijn om in nauw overleg te kijken wat de overheid kan doen om kinderen zo snel als veilig mogelijk weer thuis te laten komen? Bent u bereid om hiernaast ook een speciaal telefoonnummer te openen voor ouders die denken dat ze hier de dupe van zijn geworden?
In lijn met de opzet van de brede hersteloperatie kunnen gedupeerde ouders zich melden bij de gemeenten. Wij vinden het belangrijk dat het initiatief bij ouders zelf ligt, omdat mogelijk niet alle ouders bemoeienis vanuit de overheid op prijs stellen.
Voor ouders en kinderen die op dit moment nog te maken hebben met een uithuisplaatsing werkt het Rijk samen met de VNG en vertegenwoordigers van de RvdK, jeugdbescherming en jeugdhulpaanbieders aan een voorstel voor een aanpak. Deze aanpak moet zorgvuldig worden uitgewerkt en getoetst op haalbaarheid. Uw Kamer ontvangt dit voorstel zo snel mogelijk.
Wat vindt u van de reactie van Janet Ramesar, die stelt dat behalve vanwege de beperkte duur, er nog meerdere redenen kunnen zijn waarom het aantal gedupeerde gezinnen nog weleens veel groter kan zijn? Klopt het dat het CBS alleen gekeken heeft naar gevallen waar een formele maatregel is opgelegd? Bent u bereid om na te gaan hoeveel kinderen onder druk, maar formeel vrijwillig uit huis geplaatst zijn?
De cijfers van het CBS geven bij benadering een antwoord op de door uw Kamer gestelde vraag hoeveel kinderen van gedupeerde ouders gedwongen uit huis zijn geplaatst. Het CBS heeft deze gegevens geanalyseerd op samenloop met jeugdbescherming3 en jeugdhulp met verblijf4 in de periode 2015–2020. Aangezien nog niet alle ouders die zich gemeld hebben bij UHT een eerste toets hebben gehad, kan het aantal kinderen hoger liggen. Daarnaast melden zich nog steeds ouders aan als gedupeerde. De periode waarop de analyse ziet (2015–2020) heeft te maken met de ingang van de Jeugdwet per 2015 en hoe vanaf dat moment de registratie bij het CBS is vormgegeven. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
De cijfers van het CBS hebben geen betrekking op het aantal uithuisplaatsingen zonder een formele machtiging uithuisplaatsing. Dit kan allerlei vormen van uithuisplaatsing omvatten, zoals verblijf in een gezinshuis of in een (netwerk) pleeggezin in de weekenden of een aantal dagen doordeweeks, opname in een kliniek voor eetstoornissen of andere specialistische GGZ-zorg of verblijf in een logeerhuis.
Er bestaat daarbij geen zicht op de reden of de intensiteit van het verblijf. Het CBS publiceert elk halfjaar cijfers over het totale aantal kinderen met jeugdhulp met verblijf en zonder verblijf, waarbij er dus een formeel jeugdhulptraject door de gemeente wordt gefinancierd. Het CBS heeft geen zicht op kinderen die op informele basis elders wonen dan bij hun ouders.
In de berichtgeving wordt een uithuisplaatsing op vrijwillige basis vaak negatief uitgelegd. Wij begrijpen dat ouders zich soms onder druk gezet voelen. Wij willen daar tegenover zetten dat het helpend kan zijn ouders te motiveren om hulp te accepteren, waarbij de ouders de regie in de opvoeding en het contact met het kind goed behouden. Een uithuisplaatsing op vrijwillige basis is tijdelijk en kan in die zin ook een adempauze betekenen.
Bent u bereid om in een vervolgonderzoek ook soortgelijke gevallen mee te nemen zodat er een compleet beeld ontstaat?2
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven hoeveel kinderen er zitten in het bronbestand «kinderen van gedupeerden kinderopvangtoeslagaffaire», dat de belastingdienst aan het CBS heeft verschaft?3
Het CBS heeft ten behoeve van deze analyse van de Uitvoeringsinstantie Herstel Toeslagen (UHT) gegevens ontvangen van circa 50.000 kinderen die in beeld zijn als kind van gedupeerde ouders.6
Op welke termijn kunnen we uw plannen tegemoet zien om deze gezinnen ook op dit – extreem pijnlijke – gebied recht te doen? Hoe gaat u de Kamer structureel informeren over de voortgang in de afhandeling?
Uw Kamer ontvangt zo snel mogelijk het voorstel voor een aanpak voor gedupeerde ouders en kinderen die te maken hebben met een uithuisplaatsing. In de voortgangsrapportages Hersteloperatie zal ik Uw Kamer over de voortgang van de uitvoering van het plan van aanpak informeren.