De significante stijging van het aantal HIV-infecties bij homoseksuele mannen in Nederland |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
|
|
Wat is uw reactie op het monitoringrapport 2010 van de Stichting HIV Monitoring (SHM), waarin staat dat het aantal HIV-infecties bij homoseksuele mannen in Nederland nu hoger is dan tijdens de piek van de epidemie in de jaren tachtig?1
Deelt u de mening dat het huidige beleid er onvoldoende in slaagt om het aantal HIV-infecties bij homoseksuele mannen in te dammen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid zich de komende jaren krachtig in te zetten op HIV-preventiecampagnes, specifiek gericht op homoseksuele mannen?
Bent u bereid HIV-preventiecampagnes op te zetten die zich in het bijzonder richten op nieuwe media waar homoseksuele mannen elkaar ontmoeten?
Bent u bereid te bevorderen dat in heel Nederland op SOA-poli weer inloopspreekuren voor homoseksuele mannen worden ingevoerd, zodat de drempel voor een test of advies wordt verlaagd?
Wilt u met de behandelaars in contact treden over het advies van de SHM om mensen die positief worden getest direct te behandelen, in plaats van te wachten totdat de patiënt klachten krijgt?
Het in opspraak raken van artsen in ziekenhuizen te Amstelveen, Emmen, Enschede en Purmerend die jarenlang hun gang konden gaan |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat gaat u doen om in de toekomst te voorkomen dat slecht functionerende artsen jarenlang door kunnen gaan met behandelingen en daarbij veel patiënten zwaar duperen?
Zoals ik uw kamer al heb laten weten in de brief «Stand van zaken toezeggingen AO IGZ en toezicht met betrekking tot medisch specialistisch handelen (31 maart 2010)» zijn er al veel stappen gezet om disfunctioneren van artsen in een vroegtijdig stadium te signaleren en passende maatregelen te nemen. In deze brief heb ik de maatregelen beschreven die ik hiervoor heb genomen. Daarnaast staan in de brief de verantwoordelijkheden voor de beroepsgroep en de instelling/Raad van Bestuur in geval van disfunctioneren beschreven. Tot slot is beschreven hoe de IGZ hierop toeziet en handhaaft. Ik heb hierbij de «Interne IGZ-richtlijn omgaan met signalen over disfunctioneren van medisch specialisten» toegevoegd en op zeer korte termijn stuur ik u de nieuwe werkwijze van de IGZ inzake beroepsbeperkende maatregelen disfunctionerende beroepsbeoefenaren.
Deelt u de mening dat de collegiale toetsing te vrijblijvend is?
Ja, hoewel ik groot belang hecht aan collegiale toetsing deel ik uw mening dat alleen collegiale toetsing te vrijblijvend is. Ook de Raad van Bestuur en het toezicht van de IGZ spelen een belangrijke rol. De verschillende verantwoordelijkheden staan in mijn brief van 31 maart beschreven.
Acht u het wenselijk dat er een meldplicht komt voor artsen die constateren, of zelfs maar vermoeden, dat een collega slecht functioneert?
Zoals u in mijn brief van 31 maart kunt lezen zijn er al veel stappen gezet om disfunctioneren van artsen in een vroegtijdig stadium te signaleren en passende maatregelen te nemen. Een voorbeeld hiervan is het Kwaliteitskader Medisch Specialisten 2010 van de Orde van Medisch specialisten waarin wordt beschreven dat de medisch specialist een verantwoordelijkheid heeft actief te handelen indien hij opmerkt dat een collega geen goede zorg verleent. Daarnaast is binnen de medische wereld een cultuuromslag gaande wat betreft het bespreekbaar maken van het functioneren van de zorgverlener en het maken van vermijdbare fouten. In de ziekenhuizen is hier aandacht voor door onder andere het veilig melden van incidenten binnen het veiligheidsmanagementsysteem (VMS). Deze en andere genomen maatregelen maken dat ik het niet wenselijk acht om een door u voorgestelde meldplicht in te voeren.
Welke rol spelen de beroepsgroep en de beroepsvereniging hierin?
Voor de rol die de beroepsgroep en beroepsvereniging speelt verwijs ik naar de eerdergenoemde brief van 31 maart.
Welke mogelijkheden had de directie van het Waterlandziekenhuis om het disfunctioneren van de orthopedisch chirurg te voorkomen?1
De Raad van Bestuur wordt op de hoogte gehouden door de klachtenfunctionaris en klachtencommissie van klachten, en in het geval er een claim ligt van patiënten. Daarnaast functioneert de specialist binnen een maatschap. Indien er problemen zijn dan wordt dit, vaak middels het stafbestuur, besproken met de Raad van Bestuur. In dit geval ontbrak het aan concrete signalen.
De maatregelen die in mijn brief van 31 maart zijn beschreven leiden ertoe dat de Raad van Bestuur beter toegerust is om disfunctioneren in een vroegtijdig stadium te signaleren en passende maatregelen te nemen. Signalen over disfunctioneren komen daardoor sneller bij een Raad van Bestuur terecht. Een voorbeeld hiervan is het besluit dat de Wetenschappelijke verenigingen van de erkende medisch specialismen in december 2009 hebben genomen, dat per 2010 de conclusies en aanbevelingen van de visitatierapporten ter beschikking worden gesteld aan de Raden van Bestuur. Hiermee hebben Raden van Bestuur een extra handvat om hun eindverantwoordelijkheid voor de kwaliteit van zorg waar te maken.
Waarom heeft de directie van het ziekenhuis pas na uitspraken van het Regionaal Tuchtcollege Amsterdam besloten een onderzoek in te stellen?1
Voor zover nu is gebleken had de directie van het ziekenhuis daarvóór geen reden om een onderzoek in te stellen. De patiënten die zich tot het tuchtcollege hadden gewend, hadden geen klacht ingediend bij het ziekenhuis. In het verleden zijn er geen onevenredig aantal klachten en geen zodanig ernstige klachten bij de klachtencommissie binnen gekomen over deze specialist.
Het ziekenhuis had niet eerder signalen ontvangen die er op duidden dat hij niet goed zou functioneren, behalve de waarschuwing in 2008, waarop de specialist adequate maatregelen heeft genomen. Het rugcentrum had zelfs recent nog een prijs gekregen.
De recente waarschuwing van het tuchtcollege dateert van maart 2010. De specialist is hiertegen in beroep gegaan, en deze procedure moet nog volgen. De Raad van Bestuur van het ziekenhuis heeft vervolgens een onafhankelijke onderzoekscommissie ingesteld naar de organisatie en kwaliteit van de zorg die door de specialist werd verleend. Met de betreffende specialist werd afgesproken dat hij gedurende het onderzoek geen rugpatiënten zou zien of behandelen. Vanaf eind april heeft de specialist besloten zijn praktijkvoering tijdelijk te staken.
Op 8 juli bracht de commissie haar rapport uit. Hieruit bleek dat de betreffende specialist door wijze van praktijkvoering en verslaglegging een risico vormde voor het ziekenhuis. Op 2 augustus j.l. is vervolgens de toelatingsovereenkomst met de betreffende specialist tot het ziekenhuis met onmiddellijke ingang opgezegd.
Was de ziekenhuisdirectie op de hoogte van het feit dat de orthopedisch chirurg een omstreden experimentele behandelmethode toepaste?1
Nee.
De behandelmethode die de chirurg toepaste, is niet standaard. Patiënten die zich tot hem wendden hadden niet altijd de eenvoudigste rugklachten die door standaard methoden behandeld konden worden. Het is een vrij nieuwe ingreep die nog niet evidence based is. Het is de vraag of de Raad van Bestuur zich dat realiseerde. Het feit dat de zorgverzekeraar het rugcentrum steunde en ook deze ingreep vergoedde gaf ook de Raad van Bestuur het vertrouwen dat het hier om een ingreep ging die niet omstreden is.
De orthopeed is met name tekort geschoten in het adequaat voorlichten van patiënten over de aard van de ingreep, de risico’s, mogelijkheden en ook noodzaak tot systematische follow-up van deze operatietechniek.
Is het bericht waar dat collega-orthopedisch chirurgen zeer kritisch waren over de gekozen behandelmethode? Zo ja, waar hadden zij dit moeten melden?1
De collega-orthopeden uit het ziekenhuis hielden zich niet bezig met rugoperaties en hebben zich hierover niet geuit. Uit de uitspraak van de commissie die het ziekenhuis heeft ingesteld, blijkt dat hierover door deze deskundigen kritisch wordt gedacht. Het is duidelijk dat de techniek slechts bij bepaalde indicaties kan worden toegepast en nog geëvalueerd dient te worden.
Was de Inspectie voor de Gezondheidszorg op de hoogte van de toepassing van deze methode door de orthopedisch chirurg?1
Er waren geen signalen bij de inspectie binnen gekomen hierover. De uitspraak bij de tuchtzaak in 2008 betrof met name het ontbreken van adequate voorlichting en verslaglegging.
Heeft de Inspectie meldingen ontvangen over het disfunctioneren van deze orthopedisch chirurg?1 Zo ja, wanneer zijn deze meldingen ontvangen en welke actie heeft de Inspectie hierop ondernomen?
De inspectie heeft de afgelopen 10 jaar geen klachten van patiënten of meldingen van het ziekenhuis over deze arts gekregen. In 1994 is er voor het laatst een klacht bij de inspectie binnen gekomen over deze specialist, welke adequaat door het ziekenhuis werd behandeld. In deze casus ging het om het feit dat de orthopeed weigerde een bepaalde rugoperatie te doen.
Wel sprak het tuchtcollege in 2008 een waarschuwing uit. Naar aanleiding hiervan heeft de inspectie contact opgenomen met de specialist. Uit correspondentie van de IGZ met de specialist naar aanleiding van deze uitspraak bleek dat hij hierop adequate maatregelen had genomen. Nieuwe problemen kwamen aan het licht door twee uitspraken van het regionale tuchtcollege in maart 2010. Dit signaal is door IGZ vrijwel direct met de Raad van Bestuur van het ziekenhuis besproken.
Welke maatregelen heeft de ziekenhuisdirectie genomen nadat de orthopedisch chirurg in oktober 2008 een waarschuwing kreeg van het Regionaal Tuchtcollege?1
Door de toenmalige raad van bestuur is na de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege in oktober 2008 gesproken over de verbeteracties die door de betrokken orthopeed dienden te worden doorgevoerd. De betrokken specialist heeft een uitgebreide lijst van maatregelen die hij genomen had overlegd aan de IGZ en de Raad van Bestuur van het ziekenhuis. Vervolgens bleek uit de kwaliteitsvisitatie van de wetenschappelijke vereniging in 2008, die de Raad van Bestuur bereikte, dat er geen aanleiding was tot onrust.
Welke maatregelen kan de Inspectie nemen als een praktiserend arts een waarschuwing heeft gekregen, en welke maatregelen zijn in dit specifieke geval genomen?1
De inspectie beoordeelt de uitspraken van het tuchtcollege en gaat na of er meerdere signalen zijn binnen gekomen. Afhankelijk van de aard en recidive van de problematiek waar een waarschuwing of berisping voor is gegeven, zal zij de arts hier schriftelijk of mondeling op aanspreken. Zij spreekt de specialist en, indien hier aanleiding toe bestaat ook de Raad van Bestuur van het ziekenhuis over de waarschuwing, en de maatregelen die zijn genomen om herhaling te voorkomen. Zie verder bij vraag 10.
Het bericht dat succesvolle en geldbesparende zorgprojecten in Leiden en Nijmegen dreigen te stoppen |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Succesvol Leids zorgproject in gevaar door geldproblemen»?1 Onderschrijft u de visie van betrokken ziekenhuizen, huisartsen en zorgverzekeraars, dat dit zorgproject een succesvol voorbeeld is van doelmatige samenwerking?
Ja, ik ben bekend met het bericht en het project in Leiden. Ik ben van mening dat het wenselijk is dat huisartsenposten en de Spoed Eisende Hulp (SEH) meer samen werken om de acute zorgketen beter in te richten. Dit is niet alleen goed voor de kwaliteit van zorg (bijvoorbeeld door de betere afstemming tussen huisarts en medisch specialist), maar ook voor de efficiëntie van zorg. Wanneer huisartsenpost en SEH samenwerken in het opvangen van mensen die zonder verwijzing van een huisarts of 112 naar de SEH komen (de zogenoemde zelfverwijzers), leidt dit er toe dat minder mensen onnodig gebruik maken van relatief dure medisch specialistische zorgvoorzieningen. De patiënt wordt door de samenwerking tussen huisartsenpost en SEH geholpen in de omgeving die het beste past bij zijn (acute) zorgvraag.
Kunt u uiteenzetten waarom de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een hoger tarief voor de huisartsen in de genoemde situaties tegenhoudt?
Huisartsen die werkzaam zijn in een Huisartsen dienstenstructuur (HDS) – samenwerkingsverband van huisartsen voor de ANW-diensten ook wel huisartsenpost genoemd- mogen maximaal een uurtarief van € 65,– aan de HDS declareren voor de avond-, nacht- en weekendzorg (ANW-zorg). Voor de HDS zelf stelt de NZa een budget vast waarbinnen slechts ruimte bestaat om maximaal deze € 65,– aan de huisartsen te vergoeden. Ook de HDS is gehouden aan het maximum uurtarief.
De basis van deze tariefregulering vindt zijn oorsprong in het betaalbaar houden van de (acute) zorg. Indien het tarief voor de huisarts werkzaam in een HDS vrij zou zijn, terwijl de HDS een «vast» budget krijgt voor het organiseren van de ANW-zorg (waarbij wordt uitgegaan van een bedrag van maximaal € 65,– per uur) dan kunnen huisartsenposten in financiële problemen raken indien zij de huisartsen een hogere vergoedingen zouden moeten betalen. Bij het oprichten van de huisartsenposten was het uitgangspunt dat de «reguliere» huisartsen in de ANW-uren alle diensten zouden doen. De inkomsten die deze huisartsen ontvangen uit de ANW-uren komen bovenop de inkomsten uit de reguliere praktijk. Het maximum van € 65,- per uur voor huisartsen is dan ook een «kaal»-tarief zonder toevoeging van sociale lasten (zoals pensioen en arbeidsongeschiktheidsverzekering), aangezien deze lasten al zijn verwerkt in de inkomsten voor de praktijk overdag. Het uurtarief is overigens met ingang van dit jaar verhoogd van € 50,– naar € 65,– (± 30%).
De NZa reguleert zorgprestaties. Zodra een huisarts zorg levert in een HDS, geldt voor die diensten het maximumuurtarief van € 65,–. Wanneer veldpartijen deze regels overtreden, dient de NZa ze te handhaven.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze de NZa handhaaft bij een economisch delict?
De wijze waarop de NZa haar toezicht heeft vormgegeven staat in haar toezichtvisie «zicht op toezicht». Indien de NZa signalen ontvangt over mogelijke overtredingen door zorgaanbieders en/of zorgverzekeraars doet zij onderzoek of er sprake is van een mogelijke overtreding van de WMG of Zvw. Indien de NZa vervolgens heeft vastgesteld dat er sprake is van een overtreding c.q. een economisch delict past zij het «plan handhaving» toe (dit is op de website van de NZa te downloaden). Afhankelijk van de aard en omvang van de overtreding kunnen handhavingsinstrumenten ingezet worden, zoals een aanwijzing, last onder dwangsom of boete. Indien mogelijk kan de NZa ook voor minder formele interventie kiezen in de vorm van bijvoorbeeld een normoverdragend gesprek.
Kunt u toelichten of nog meer initiatieven onder druk staan als gevolg van het uitblijven van passende regelgeving?
Van de Vereniging Huisartsenposten Nederland heb ik in gesprekken begrepen dat er drie samenwerkingsprojecten zijn -inclusief Leiden en Nijmegen- die kampen met problemen rondom de inzet van waarnemers in de ANW-uren en het maximum uurtarief van de huisarts.
Komt passende regelgeving voor deze initiatieven nog op tijd?
Voorlopig is het voor verzekeraars en huisartsenposten mogelijk om op alternatieve manieren de samenwerking tussen huisartsenpost en SEH additioneel te bekostigen. Zo worden tijdelijke afspraken gebaseerd op de NZa-beleidsregels «innovatie» of «lokale productiegebonden toeslag (LPT)». Deze beleidsregels bieden de verzekeraar de ruimte om extra geld naar de huisartsenpost te krijgen. Daarnaast wordt soms gebruik gemaakt van de reguliere budgetruimte in de financiering van huisartsenposten, de NZa-beleidsregel «HDS» inclusief de «plusmodule». In de situatie Leiden hebben de partijen echter aangegeven de huidige financiële ruimte op basis van geldende regelgeving voor andere zaken te willen inzetten dan de samenwerking tussen huisartsenpost en SEH. In overleg met de NZa ben ik momenteel aan het bekijken of het op korte termijn mogelijk is om de regelgeving aan te passen zodat er budget overgeheveld kan worden van de SEH naar de huisartsenpost.
Sluit de systematiek van budgetfinanciering met vaste parameters wel aan bij de landelijke differentiatie?
Het budget van een huisartsenpost wordt vastgesteld op basis van een (maximaal) bedrag per inwoner. Een HDS kan per inwoner in aanmerking komen voor een basisbedrag van maximaal € 10,95. Daarnaast zijn er gedifferentieerde toeslagen voor op het platteland (een extra module per inwoner van maximaal € 2,74) en voor een hoge zorgconsumptie (een extra module van maximaal € 2,19). Om in aanmerking komen voor de module platteland en zorgconsumptie zijn door de NZa voorwaarden vastgesteld.
Aangezien acute hulpverlening door de huisarts vaak noodzakelijk is in de regio waarin de patiënt woonachtig is, ligt een budgetfinanciering op basis van inwoners aantal per regio voor de hand. De extra modules voor zorg in plattelandsgebieden (waar bijvoorbeeld door lage concentratiegraad soms extra infrastructuur noodzakelijk is) en zorgconsumptie (waar bij een hoge zorgconsumptie in een gebied met bijvoorbeeld veel kinderen meer consulten worden geleverd), zorgen voor de differentiatie in het budget. Daarnaast kunnen huisartsenposten nog met de zorgverzekeraar additionele afspraken maken door middel van de zogenoemde «plusmodule». Door deze aanvullende bekostigingsregels kunnen verzekeraar en de HDS’en lokale verschillen in de zorgverlening gedifferentieerd belonen.
Kunt u garanderen dat innovaties in werkwijze die geld besparen, ook in de toekomst gefinancierd worden?
Door middel van diverse regelingen in de bekostiging geef ik veldpartijen (financiële) vrijheid om de zorg te organiseren op de wijze die zij wenselijk achten. Voor innovaties bestaan daarnaast diverse mogelijkheden op basis van aparte NZa-beleidsregels. De vraag welke innovaties in de toekomst gefinancierd worden, is dus een vraagstuk die de veldpartijen onderling kunnen oplossen.
Exclusietesten voor Huntingtonpatiënten |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt het dat ouders die mogelijk het Huntingtongen dragen en een gezonde baby willen, geen gebruik kunnen maken van embryoselectie, als zij niet ook zelf te weten willen komen of zij daadwerkelijk deze dodelijke ziekte zullen krijgen?1 Zo ja, kunt u aangeven waarom deze exclusietest in Nederland niet is toegestaan?
Ja, dat klopt feitelijk. Het referentiekader voor de beantwoording van deze vragen is de Beleidsbrief Ethiek (Kamerstukken II, 2006–2007, 30 800, nr. 183) en het standpunt PGD (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 136), die het kabinet in missionaire status heeft vastgesteld.
Ouders dienen in Nederland bereid te zijn geïnformeerd te worden over hun eigen genetische situatie om in aanmerking te komen voor Preïmplantatie Genetische Diagnostiek (PGD) Bij een exclusietest worden alleen embryo’s teruggeplaatst die het betreffende gen van de niet-aangedane grootouder hebben. De ouders worden bij de exclusietest niet geïnformeerd over hun eigen genetische toestand. Ook hun behandelaars weten niets over de genetische situatie van de wensouders.
De exclusietest is in Nederland om verschillende redenen niet toegestaan. Voor PGD is altijd een IVF-behandeling nodig. In geval van de exclusietest worden IVF en PGD uitgevoerd, ook indien deze behandelingen helemaal niet noodzakelijk zijn, omdat bij beide ouders geen sprake is van de betreffende genetische aandoening. Dit betekent dat onnodig een kostbare en voor de vrouw belastende behandeling wordt ingezet om te voorkomen dat de wensouders geïnformeerd worden over hun eigen genetische status. De zwangerschap wordt dan met overbodige technische ingrepen tot stand gebracht. Deze ongewenste situatie zal zich bovendien blijven herhalen als de ouders de wens hebben om een tweede of derde kind te krijgen.
Is de exclusietest in andere landen wel toegestaan? Zo ja, om welke landen gaat het?
Ja, PGD na een exclusietest is in een aantal landen toegestaan. Het gaat onder meer om België, Frankrijk, Zweden, Spanje en het Verenigd Koninkrijk.
Deelt u de mening dat de exclusietest valt binnen de kaders van de Beleidsbrief Ethiek, en dat het uitvoeren van pre-implantatie genetische diagnostiek voor ouders die zelf niet willen weten of zij de ziekte van Huntington zullen krijgen dus mogelijk moet zijn?
In het kabinetsstandpunt PGD (Kamerstukken II, 2007–2008, 29 323, nr. 46) is geschetst binnen welke kaders PGD in Nederland kan worden uitgevoerd en welke afwegingen hierbij een rol spelen. Het gaat dan onder meer om afwegingen tussen de beschermwaardigheid van het leven en het belang van het toekomstig kind en de mogelijkheid tot het voorkómen van lijden bij dit kind.
In de beleidsbrief Ethiek zijn drie waarden geformuleerd voor het ethische beleid, te weten goede zorg, beschermwaardigheid van het leven en autonomie. De kaders van PGD dienen gelezen te worden in het licht van deze waarden. De uitvoering van de exclusietest valt daarmee niet binnen de Beleidsbrief Ethiek.
Wat gaat u doen om deze test zo spoedig mogelijk ter beschikking te stellen?
Ik ben niet voornemens de exclusietest in geval van PGD toe te staan.
Klopt het de exclusietest eerder wel was toegestaan in Nederland? Zo ja, waarom is het eerdere besluit teruggedraaid?
In 2003 is het academisch ziekenhuis Maastricht (azM) in het toenmalige Planningsbesluit klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering aangewezen als het enige PGD-centrum in Nederland. De beroepsgroep gaf aan vragen te hebben over de indicatiestelling PGD. Daarom is in 2003 advies gevraagd aan de Gezondheidsraad. In 2006 is het standpunt over (het in januari 2006) gepubliceerde Gezondheidsraad-advies aan uw Kamer verzonden. Hierin werd aangegeven dat de exclusietest in Nederland niet toelaatbaar is. In 2005 heeft het azM eenmaal de exclusietest toegepast. Sinds deze standpuntbepaling is de exlusietest in Nederland niet meer toegepast.
Als de exclusietest niet is toegestaan voor ouders die niet willen weten of zij zelf de ziekte zullen krijgen, terwijl ouders die weten dat zij de ziekte van Huntington zullen krijgen wel aanspraak kunnen maken op Pre-implantatie Genetische Diagnostiek (PGD), wat is dan de argumentatie voor dit onderscheid?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1, waarin ik aangeef waarom de exclusietest in Nederland niet is toegestaan.