Een centraal digitaal en openbaar register van alle personen in Nederland die een koninklijke onderscheiding hebben gekregen |
|
Mark Strolenberg (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is de reden dat er thans geen centraal, digitaal en openbaar register is van alle personen in Nederland die een koninklijke onderscheiding hebben gekregen?
Er bestaat een centraal digitaal register van gedecoreerden. Dit register is in beheer van de Kanselarij. Een openbaar register is dit niet en voor een dergelijk gebruik ook ongeschikt. Er staan in dit register veel privacygevoelige persoonsgegevens die niet zonder toestemming van de gedecoreerde openbaar mogen worden gemaakt. Het aanwijzen van een register als openbaar register moet bovendien in een formele wet zijn geregeld. Dat is niet het geval.
In hoeverre klopt het dat om een centraal, digitaal en openbaar register mogelijk te maken eerst een wettelijke grondslag nodig is? In hoeverre speelt de Uitvoeringswet Algemene Verordening gegevensbescherming hierbij een rol? Zijn er andere wettelijke belemmeringen voor een centraal, digitaal en openbaar register van alle gedecoreerde personen in Nederland? Zo ja, welke?
In een centraal, digitaal en openbaar register worden persoonsgegevens verwerkt van gedecoreerden. Hierop zijn de Algemene Verordening gegevensbescherming en de Uitvoeringswet AVG van toepassing. In beginsel is voor overheidsorganisaties voor het verwerken van persoonsgegevens een wettelijke grondslag nodig. Wanneer een wettelijke grondslag ontbreekt, mogen persoonsgegevens alsnog verwerkt worden als de betrokkene (in dit geval de gedecoreerde) daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven. Het gebruiken van toestemming als grondslag om gegevens te verwerken heeft in dit geval echter niet de voorkeur. Dit zou betekenen dat een administratie moet worden bijgehouden waaruit blijkt dat de gedecoreerden toestemming hebben gegeven voor de verwerking van de in het register opgenomen persoonsgegevens. En dat wanneer de toestemming wordt ingetrokken de betreffende persoonsgegevens moeten worden verwijderd. Een dergelijke administratie is gelet op de grote hoeveelheid gegevens bewerkelijk en de kans op fouten reëel. Daarmee weegt het belang dat zou zijn gediend met een openbaar register in onvoldoende mate op tegen de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de uitvoeringspraktijk.
Klopt het dat de gegevens met betrekking tot koninklijke onderscheidingen die bij het Nationaal Archief zijn gearchiveerd alleen betrekking hebben op personen die zijn overleden in de periode 1815–1993? Worden daarin ook de gegevens opgenomen van personen die na 1993 zijn overleden? Zo neen, waarom niet?
Het archief Kanselarij der Nederlandse Orden van het Nationaal Archief bevat gegevens over gedecoreerden in de periode 1815–1993. Van deze personen was het bij de overdracht in 2005 bekend dat zij zijn overleden. De gegevens van de in 2005 nog levende personen berusten nog bij de Kanselarij, evenals die van overleden personen wier overlijden in 2005 nog niet aan de Kanselarij was gemeld. Ook de gegevens van personen waarvan het overlijden in 2005 niet met een hoge mate van waarschijnlijkheid kon worden vermoed, zijn (nog) niet overgedragen aan het Nationaal Archief. De gegevens bij het nationaal archief worden aangevuld zodra een nieuwe overdracht plaatsvindt.
Als een centraal, digitaal en openbaar register van alle personen die een koninklijke onderscheiding hebben gekregen niet is toegestaan, hoe verhoudt dat zich dan tot de speciale editie van de Staatscourant, waarin jaarlijks de namen van alle gedecoreerde personen worden vermeld? Hoe verhoudt dat zich voorts tot de lijsten met de namen van de gedecoreerden van de gemeenten die elk jaar worden gepubliceerd, aan de media worden verstrekt en op de websites van gemeenten worden geplaatst? Speelt het privacyaspect hier niet? Zo neen, waarom niet?
De speciale editie van de Staatscourant gebeurt op grond van artikel 17 van het Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau, dat voor Ministers de plicht schept de verlening van een onderscheiding binnen een maand na verlening te publiceren in de Staatscourant. Gemeenten publiceren hieruit om te informeren welke inwoners zijn gedecoreerd. De wetgeving regelt niet het verzamelen van alle gegevens in een openbaar te doorzoeken register. Overigens wordt momenteel een wetsvoorstel voorbereid, waarin in den brede een nadere explicitering plaatsvindt van de grondslagen voor gegevensverwerking in het decoratiestelsel in het licht van de thans geldende privacyregelgeving.
Is wel eens overwogen om een centraal, digitaal en openbaar register te maken met daarin de namen van degenen die een koninklijke onderscheiding hebben gekregen? Zo nee, waarom niet? In hoeverre is daarbij overwogen om dat te doen met toestemming van de gedecoreerden? In hoeverre is daarbij overwogen om gedecoreerden zelf de keus te geven om al dan niet in zo’n register te willen staan (een soort opt-outsysteem)?
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe een centraal, digitaal en openbaar register met daarin de namen van diegenen die een koninklijke onderscheiding hebben gekregen tot stand kan komen? Kan het huidige register met gedecoreerden bij het Nationaal Archief hiervoor geschikt en zowel beheerstechnisch als economische interessant zijn? Zo neen, waarom niet?
Het huidige register bij het Nationaal Archief zou gebruikt kunnen worden voor zover de gedecoreerde overleden is. Voor de totstandkoming van een openbaar register is op dit moment geen noodzaak of aanleiding.
Het eisen van foto’s van de binnenkant van huizen voor de vaststelling van de WOZ |
|
Mark Strolenberg (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in de Telegraaf over «Woede over gemeenten die foto’s eisen van binnenkant huizen: «Waar komen mijn beelden terecht?»»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel. Overigens is mijn indruk dat er geen sprake is van het eisen van foto’s, maar van het aanbieden van een optie van zelfgemaakte foto’s.
Zijn er andere gevallen bekend van gemeenten die foto’s van badkamers, keukens en andere ruimtes opvragen om een meer gedetailleerde vaststelling van de WOZ te kunnen doen?
Uit informatie van de Waarderingskamer blijkt dat ook andere gemeenten gebruik maken van de mogelijkheid om informatie aan te leveren in de vorm van foto's.
De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur. Deze werkwijze wordt ruim gebruikt voor het verzamelen van gegevens als onderdeel van de afhandeling van een bezwaar. Ter voorkoming van WOZ-bezwaren zetten enkele organisaties deze werkwijze ook eerder in het proces in, dus voordat een WOZ-waarde is bepaald. Deze keuze is mede ingegeven door het feit dat deze werkwijze voor belanghebbenden minder belastend kan zijn dan een «taxateur over de vloer» of het «invullen van een vragenlijst».
Bij beide toepassingen van de werkwijze waarin foto's worden opgevraagd, ziet
de Waarderingskamer toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Dit toezicht van de Waarderingskamer acht ik, omwille van de noodzaak van het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en van andere privacyaspecten, van groot belang.
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat iedereen betrokken bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is. Daarnaast geldt ook de privacywetgeving (AVG) ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Toezicht hierop vindt plaats door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Dit toezicht van de Waarderingskamer en de Autoriteit Persoonsgegevens acht ik van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en andere privacyaspecten.
Welke wettelijke basis is er om dit soort foto’s te kunnen opvragen?
In de Wet WOZ wordt niet gesproken over foto’s en/of andere informatiebronnen. In het kader van de bepaling van de WOZ-waarde verklaart de Wet WOZ artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing. Dit artikel verplicht een ieder om gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. Deze verplichting geldt ook voor de verstrekking van informatie voor de bepaling van de WOZ-waarde. Voor de WOZ gaat het om het kunnen vaststellen van feiten die van invloed kunnen zijn op de bepaling en de vaststelling van de waarde.
Deelt u de mening dat het opvragen van foto’s geen goede gang van zaken is en dat dit per direct moet stoppen?
De WOZ-ambtenaar van de gemeente heeft onder meer als taak een juiste WOZ-waarde te bepalen. Voor de waardebepaling wordt gebruikt gemaakt van gegevens en informatie uit verschillende bronnen, zoals informatie uit basisregistraties. Echter informatie over de inpandige staat van een woning zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de binnenkant van een woning (waaronder de staat van keuken, badkamer of toilet), is alleen bij de woningeigenaar beschikbaar. Hierover kan de WOZ-ambtenaar dan ook informatie opvragen bij de woningeigenaar. Een bestaand middel is de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen. Een andere mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur. Een aantal gemeenten heeft daarnaast de optie geboden om zelf foto’s aan te leveren.
Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Deelt u de mening dat het vaststellen van de WOZ-waarde door taxatie en generieke waardebepaling op basis van parameters moet worden gedaan?
De WOZ-waarde van een woning wordt bepaald door op systematische manier de taxeren woningen te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de woning en de ligging (ten opzichte van zon, water, etc.).
Daarom is het voor een goede WOZ-taxatie nodig dat gemeenten ook gegevens verzamelen over de kwaliteit van de voorzieningen en het onderhoud binnen de woning. Bij het verzamelen van deze gegevens hebben gemeenten vaak ook op één of andere wijze de hulp van bewoners van die woning nodig, bijvoorbeeld voor het invullen van een vragenlijst of voor het toestaan van een inpandige opname of. Gemeenten maken daarbij steeds de afweging tussen de noodzaak van de gegevens en het minimaliseren van de inspanningen voor de bewoners. Het aanbieden van de mogelijkheid om informatie te verstrekken in de vorm van foto’s wordt daarbij door gemeenten ervaren als een nieuwe mogelijkheid om met beperkte «overlast« voor de bewoner zeer bruikbare informatie te verkrijgen over de kwaliteit van de voorzieningen en het inpandige onderhoud.
Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Deelt u de mening dat voor het gedetailleerder vaststellen van de waarde schriftelijke vragen over de staat van de binnenkant van de woning afdoende is om te komen tot een oordeel? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 2 aangegeven heeft de WOZ-ambtenaar van de gemeente als taak een juiste WOZ-waarde vast te stellen. Voor informatie over de zogenaamde secundaire objectkenmerken kan de WOZ-ambtenaar informatie opvragen bij de woningeigenaar. De woningeigenaar is verplicht deze informatie te verstrekken, en heeft daarvoor meerdere mogelijkheden. Een mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen en/of door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur. Een aantal gemeenten heeft naast deze optie, de optie geboden om zelf foto’s aan te leveren. bijvoorbeeld door middel van het verstrekken van zelfgemaakte foto’s.
Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Welke mogelijkheden ziet u om het opvragen, door ambtenaren, van foto’s van badkamers, keukens e.d. voor het gedetailleerd bepalen van de WOZ-waarde te verbieden? Als de mogelijkheden er zijn: bent u bereid deze gang van zaken te verbieden?
Zoals bij vraag 2 aangegeven heeft de WOZ-ambtenaar van de gemeente als taak een juiste WOZ-waarde vast te stellen. Voor de waardebepaling wordt gebruikt gemaakt van gegevens en informatie uit verschillende bronnen, zoals informatie uit basisregistraties. Informatie over de inpandige staat ven een woning zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de binnenkant van een woning (waaronder de staat van keuken, badkamer of toilet), is alleen bij de woningeigenaar beschikbaar. Hierover kan de WOZ-ambtenaar dan ook informatie opvragen bij de woningeigenaar. Een mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen en/of door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur. Een aantal gemeenten heeft naast deze optie, de optie geboden om zelf foto’s aan te leveren.
De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur. De Waarderingskamer ziet toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat iedereen betrokken bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is. Daarnaast geldt ook de privacywetgeving (AVG) ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Toezicht hierop vindt plaats door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Dit toezicht van de Waarderingskamer en de Autoriteit Persoonsgegevens acht ik van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en andere privacyaspecten.
Welke rol speelt de Waarderingskamer in het tegengaan van gedetailleerdere waardebepaling door middel van foto’s?
De Waarderingskamer is de toezichthouder op de WOZ-taxaties en ziet erop toe dat gemeenten en voor gemeenten werkende uitvoeringsorganisaties op een zorgvuldige manier werken en WOZ-waarden vaststellen die gebaseerd zijn op goede, actuele informatie op een detailniveau die aansluit op de markt en ook goed onderbouwd kunnen worden.
De Waarderingskamer ziet verder toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Wilt u deze vragen een voor een behandelen?
Ja.
Het artikel 'Rijk trekt zich verder terug uit Friesland, diensten krimpen met tientallen ambtenaren' |
|
Harry Bevers (VVD), Mark Strolenberg (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rijk trekt zich verder terug uit Friesland, diensten krimpen met tientallen ambtenaren»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de krimp van de rijkswerkgelegenheid met 2,3% in de provincie Fryslân in relatie tot het streven om rijkswerkgelegenheid te spreiden door het land en in relatie tot de waargenomen groei in werkgelegenheid bij de gehele rijksoverheid?
De ontwikkeling van de rijkswerkgelegenheid laat over het hele land stabiliteit zien, waarbij de daadwerkelijke ontwikkeling per provincie kan variëren van (lichte) groei tot (lichte) krimp. Voor wat de prognoses tot 2026 betreft, vallen deze in sommige jaren gunstiger uit voor bepaalde provincies dan andere. Ik vind het belangrijk om deze ontwikkeling scherp te volgen. De recent aangenomen motie Bisschop/Inge van Dijk2 geeft het Kabinet de opdracht voor de provincies Fryslân, Drenthe, Flevoland, Zeeland en Limburg toe te werken naar een meer evenredig deel van de rijkswerkgelegenheid en per saldo de landelijke ontwikkeling te volgen. Op dit moment ben ik aan het uitwerken hoe het Kabinet gestalte kan geven aan die motie. Voor wat betreft de geconstateerde krimp in Fryslân tussen 1 januari 2021 en 1 januari 2022 stel ik vast dat dit voornamelijk het gevolg is van een administratieve verandering van de standplaatsen van de Rijksschoonmaakorganisatie (RSO). Er is sprake van een andere indeling van de standplaatsen van de medewerkers. De medewerkers van de RSO zijn verdeeld in drie teams: team Noord 1 voor de provincie Friesland, team Noord 2 voor de provincie Groningen en team Noord 3 voor de provincie Overijssel. Voorheen hadden deze drie teams gezamenlijk de standplaats Leeuwarden, nu niet meer.
Hoe wordt dit streven naar evenredige spreiding berekend?
De huidige verschillen in de verdeling van de rijkswerkgelegenheid over de provincies vloeien voort uit in het verleden gemaakte keuzes. Als coördinerend bewindspersoon hecht ik aan spreiding van de rijkswerkgelegenheid voor de zichtbaarheid en bereikbaarheid van de rijksoverheid over heel Nederland. Bij de uitbreiding van bestaande rijksdiensten of eventuele nieuwe rijksdiensten die huisvesting zoeken, kijk ik als coördinerend bewindspersoon voor de spreiding van de rijkswerkgelegenheid naar het benutten van de mogelijkheden in de provincies buiten de Randstad en spreek ik mijn collega-bewindspersonen hier op aan.
Bij huisvestingsbesluiten wordt eerst en vooral rekening gehouden met het primaire proces van de betreffende organisatie. Daarnaast spelen andere overwegingen met betrekking tot huisvestingskeuzes mee zoals vastgoedstrategische belangen, efficiencydoelen en nabijheid van de rijksoverheid voor de burger. De motie Bisschop/Inge van Dijk2 biedt het Kabinet de mogelijkheid om een richtlijn te ontwikkelen waarmee de evenredigheid wordt geborgd. Ik informeer u daar later over.
Wat gaat u eraan doen om de krimp in Friesland te voorkomen, nu de prognose is dat het aantal banen in 2026 ten opzichte van 2022 daalt?
De provincie Fryslân kent een verscheidenheid aan rijksdiensten en rijkswerkgelegenheid. De verandering in de rijkswerkgelegenheid in Fryslân beperkt zich niet louter tot krimp. De rijkswerkgelegenheid groeit in bepaalde sectoren zoals bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Als coördinerend bewindspersoon voor de gehele Rijksdienst heb ik bij de verplaatsing van diensten met 100 fte of meer over provinciegrenzen heen een adviserende bevoegdheid. Ik houd nauwlettend in de gaten hoe de rijkswerkgelegenheid in Fryslân zich ontwikkelt en kijk in voorkomende gevallen naar mogelijkheden om de rijkswerkgelegenheid te versterken. In lijn met de bedoeling van de recent aangenomen motie Bisschop/Inge van Dijk.
Is er als gevolg van deze krimp in Fryslân nog wel sprake van een evenredige spreiding van rijkswerkgelegenheid tussen de provincies? Kunt u dit toelichten?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3. Als ik de cijfers voor alle provincies tezamen beschouw, is er door de jaren heen sprake van een redelijk constante verdeling over het land. Uw Kamer heeft het Kabinet tegelijkertijd middels de motie Bisschop/Inge van Dijk gevraagd naar een meer evenredige spreiding nodig is voor de provincies Fryslân, Drenthe, Flevoland, Zeeland en Limburg. Het Kabinet informeert u nader over de uitvoering van die motie.
In hoeverre betekent het dat er banen in de provincie Fryslân verloren zijn gegaan nu blijkt dat de daling voornamelijk wordt veroorzaakt door een administratieve verandering in de toedeling van de Rijksschoonmaakorganisatie over het cluster noord waar een verdeling over de provincies Groningen, Fryslân en Overijssel is aangebracht?2
De gerapporteerde afname in de provincie Fryslân tussen 1 januari 2021 en 1 januari 2022 bedraagt in totaal 152 fte. Het grootste deel hiervan betreft een afname bij Rijkswaterstaat en de Rijksschoonmaakorganisatie (RSO). De afname van het aantal fte voor de RSO is slechts administratief en heeft te maken met een andere wijze van toedelen van de RSO over het cluster Noord. Deze administratieve wijziging betekent dat 95 fte op papier zijn gedaald voor Fryslân. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 2. Op het moment van inventariseren in het voorjaar van 2022 waren 32 fte werkzaam in Fryslân voor de RSO. Andere organisaties in Fryslân waar er tussen 1 januari 2021 en 1 januari 2022 sprake was van een toename of een afname zijn: Defensie, Nationale Politie, COA, Belastingdienst en enkele zbo’s.
Het artikel 'Crematorium is van het gas af' |
|
Mark Strolenberg (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Crematorium is van het gas af» van Omroep Flevoland van 23 augustus 20221.
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u het eens dat resomeren, ook wel alkalische hydroyse of watercrematie genoemd, een goedkoper en duurzamer alternatief is en ingezet kan worden als nieuwe en extra vorm van lijkbezorging? Zo ja, welke stappen worden er gezet om deze innovatie in Nederland mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het advies van de Gezondheidsraad (Kamerstuk 30 696, nr. 49), waarbij de Gezondheidsraad de duurzaamheid van alkalische hydrolyse positief heeft beoordeeld, heeft het kabinet een positief beeld van de duurzaamheid van alkalische hydrolyse.
Het kabinet kan niet beoordelen of deze techniek een goedkoper alternatief zal zijn. De praktijk zal moeten uitwijzen of alkalische hydrolyse goedkoper is dan andere technieken.
Om alkalische hydrolyse in Nederland mogelijk te maken, is wetgeving vereist. In reactie op het positieve advies van de Gezondheidsraad over de toelaatbaarheid van alkalische hydrolyse, heeft het kabinet wettelijke regeling van alkalische hydrolyse aangekondigd (Kamerstuk 30 696, nr. 51). Wanneer deze wetgeving van kracht is, kan deze nieuwe techniek worden toegepast. Overigens moet dan ook vaststaan welke uitvoeringsregelgeving van toepassing is, met name op de afvoer van effluent.
Wat is de reden dat het wetvoorstel met betrekking tot de modernisering van de Wet op de lijkbezorging pas in de eerste helft van 2024 bij de Kamer wordt ingediend? Wordt bij deze wetswijziging ook de mogelijkheid tot resomeren betrokken? Zo nee, waarom niet? Is het mogelijk om voor het opnemen van de mogelijkheid tot resomeren in de Wet op de lijkbezorging eerder een wetsvoorstel in te dienen dan het aangekondigde wetsvoorstel tot modernisering van de Wet op de lijkbezorging? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 8 juli 2022 heb ik aangekondigd het wetsvoorstel ter modernisering van de Wlb in de eerste helft van 2024 bij uw Kamer in te kunnen dienen, omdat besluitvorming over financiering nog moet plaatsvinden (Kamerstuk 35 925 VII, nr. 171). Het wetsvoorstel kan niet worden ingediend voordat financiële besluitvorming heeft plaatsgevonden. De wettelijke regeling van alkalische hydrolyse wordt betrokken bij de modernisering van de Wet op de lijkbezorging. Het Ministerie van IenW werkt nog aan een beoordeling van de verschillende afvoerroutes van het effluent na de alkalische hydrolyse en zij moet nog beoordelen welke regelgeving voor de afvoer van het effluent passend is. Ik wil de uitkomsten hiervan afwachten om te borgen dat de regelgeving over alkalische hydrolyse en de afvoer van het effluent goed op elkaar aansluiten.
Ik betreur de vertraging bij de voorbereiding van het wetsvoorstel, maar ik ben voorshands geen voorstander van het opknippen van het wetsvoorstel, waarbij een of meerdere onderdelen vroeger of later aan uw Kamer worden aangeboden. Daartoe zie ik nu geen dringende aanleiding. Ik hecht juist waarde aan het presenteren van één wetsvoorstel zodat de voorgenomen wijzigingen in hun onderlinge samenhang kunnen worden bezien.
Deelt u de mening dat een modernisering van de Wet op de lijkbezorging in de eerste helft van 2024 aan de late kant is aangezien TNO, de Gezondheidsraad en de TU-Delft positief zijn over resomeren? Zo ja, is het mogelijk om op een snellere manier resomeren al mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke redenen ziet u om resomeren nu nog niet wettelijk te erkennen als vorm van lijkbezorging, terwijl de uitvaartbranche geen nadelen ziet, het een duurzame manier van lijkbezorging is en de waardigheid van het proces kan worden gegarandeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens dat alternatieven voor crematies maximaal door de overheid moeten worden gefaciliteerd, mede ook vanwege de stijgende gasprijs en hogere kosten voor crematies voor onze inwoners? Zo ja, hoe bent u van plan om de uitvaartbranche te faciliteren? Zo nee, waarom niet?
De Wet op de lijkbezorging regelt begraven, cremeren en het lichaam ter beschikking stellen aan de wetenschap als bestemmingen voor het lichaam van de overledene. Bij de keuze tussen deze vormen van lijkbezorging staat de wens of de vermoedelijke wens van de overledene voorop. De kosten van de verschillende vormen van lijkbezorging kunnen door de tijd heen fluctueren, ook ten opzichte van elkaar. Ik vind voor de overheid geen rol weggelegd in het actief bevorderen van de ene vorm van lijkbezorging boven de andere.
Het bericht dat dagelijkse dronevluchten tussen ziekenhuizen Meppel en Zwolle een stap dichterbij zijn |
|
Mark Strolenberg (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dagelijkse dronevluchten tussen ziekenhuizen Meppel en Zwolle stap dichterbij»?1
Wat is uw reactie op dit bericht?
Wat is de stand van zaken van de Europese wet- en regelgeving en de implementatie in Nederland om drones in te zetten voor goederenvervoer? In hoeverre anticipeert de Nederlandse wet- en regelgeving al op de Europese wet- en regelgeving?
Kent u het initiatief van de drie noordelijke provincies om drones in te zetten voor het vervoer van organen tussen luchthaven Eelde en universitair ziekenhuis Groningen?
Bent u bereid om in gesprek te gaan met Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en tevens pilots toe te staan om drones in te zetten voor het vervoer van organen tussen luchthaven Eelde en universitair ziekenhuis Groningen?
Kent u het initiatief van de drie noordelijke provincies om drones in te zetten voor het vervoer van medicijnen naar de Waddeneilanden?
Klopt het dat het Besluit Beperkingen Burgerluchtverkeer Waddenzee op dit moment beperkingen oplegt om drones in te zetten naar de Waddeneilanden?
Klopt het dat u het Besluit Beperkingen Burgerluchtverkeer Waddenzee op dit moment wijzigt? Wanneer verwacht u dat u deze wijziging naar de Kamer kan sturen?
Hoe kijkt u er tegenaan om de beperkingen uit het Besluit Beperkingen Burgerluchtverkeer Waddenzee weg te nemen om drones in te zetten naar de Waddeneilanden?
Bent u het ermee eens dat de Waddeneilanden goede pilots kunnen zijn om drones in te zetten voor het vervoer van medicijnen, omdat de Waddeneilanden niet via land zijn te bereiken en er boven de Waddenzee geen overlast voor bewoners zal zijn?
Klopt het dat het luchtruim tot 450 meter hoogte boven de Waddenzee beperkingen kent voor vliegtuigen?
Bent u bereid om in gesprek te gaan met LVNL om pilots toe te staan om drones tot 450 meter hoogte in te zetten voor het vervoer van medicijnen naar de Waddeneilanden?
Het bericht dat honderden bagagemedewerkers zich melden voor een claimzaak tegen Schiphol en dat ook de Nederlandse Arbeidsinspectie ingrijpt |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Mark Strolenberg (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat honderden bagagemedewerkers zich melden voor een claimzaak tegen Schiphol en dat ook de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: Arbeidsinspectie) ingrijpt?1
Klopt het de Arbeidsinspectie constateert dat het bagagewerk veel te zwaar is en dat de bagagebedrijven de Arbowet overtreden?
Klopt het dat de Arbeidsinspectie de voorlopige eis heeft gesteld dat Schiphol de bagagekelder binnen twee jaar automatiseert? Wanneer gaat de Arbeidsinspectie de definitieve eis stellen?
Klopt het dat Schiphol pas in 2026 de bagagekelder wil automatiseren?
Wat zijn de bedrijfseconomische redenen van Schiphol om de bagagekelder eerder of later te automatiseren?
Bent u bereid om Schiphol te vragen de bagagekelder eerder te automatiseren?
Klopt het dat Schiphol pas in mei 2023 een pilot voor de nieuwe automatische tilhulpen start?
Bent u bereid om Schiphol te vragen de nieuwe automatische tilhulpen eerder in te voeren?
Laat Schiphol medewerkerstevredenheidsonderzoeken onder de bagagemedewerkers uitvoeren? Zo nee, bent u bereid om Schiphol te vragen dit te doen? Zo ja, bent u bereid om Schiphol te vragen de uitkomsten van deze onderzoeken mee te wegen in het aanbestedingsbeleid voor bagagebedrijven?
Bent u bereid om voor het volgende commissiedebat Luchtvaart een internationale vergelijking naar de Kamer te sturen voor de bagageafhandeling op Schiphol ten opzichte van Parijs (Charles de Gaulle) en Frankfurt?
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Een centraal digitaal en openbaar register van alle personen in Nederland die een koninklijke onderscheiding hebben gekregen |
|
Mark Strolenberg (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is de reden dat er thans geen centraal, digitaal en openbaar register is van alle personen in Nederland die een koninklijke onderscheiding hebben gekregen?
Er bestaat een centraal digitaal register van gedecoreerden. Dit register is in beheer van de Kanselarij. Een openbaar register is dit niet en voor een dergelijk gebruik ook ongeschikt. Er staan in dit register veel privacygevoelige persoonsgegevens die niet zonder toestemming van de gedecoreerde openbaar mogen worden gemaakt. Het aanwijzen van een register als openbaar register moet bovendien in een formele wet zijn geregeld. Dat is niet het geval.
In hoeverre klopt het dat om een centraal, digitaal en openbaar register mogelijk te maken eerst een wettelijke grondslag nodig is? In hoeverre speelt de Uitvoeringswet Algemene Verordening gegevensbescherming hierbij een rol? Zijn er andere wettelijke belemmeringen voor een centraal, digitaal en openbaar register van alle gedecoreerde personen in Nederland? Zo ja, welke?
In een centraal, digitaal en openbaar register worden persoonsgegevens verwerkt van gedecoreerden. Hierop zijn de Algemene Verordening gegevensbescherming en de Uitvoeringswet AVG van toepassing. In beginsel is voor overheidsorganisaties voor het verwerken van persoonsgegevens een wettelijke grondslag nodig. Wanneer een wettelijke grondslag ontbreekt, mogen persoonsgegevens alsnog verwerkt worden als de betrokkene (in dit geval de gedecoreerde) daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven. Het gebruiken van toestemming als grondslag om gegevens te verwerken heeft in dit geval echter niet de voorkeur. Dit zou betekenen dat een administratie moet worden bijgehouden waaruit blijkt dat de gedecoreerden toestemming hebben gegeven voor de verwerking van de in het register opgenomen persoonsgegevens. En dat wanneer de toestemming wordt ingetrokken de betreffende persoonsgegevens moeten worden verwijderd. Een dergelijke administratie is gelet op de grote hoeveelheid gegevens bewerkelijk en de kans op fouten reëel. Daarmee weegt het belang dat zou zijn gediend met een openbaar register in onvoldoende mate op tegen de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de uitvoeringspraktijk.
Klopt het dat de gegevens met betrekking tot koninklijke onderscheidingen die bij het Nationaal Archief zijn gearchiveerd alleen betrekking hebben op personen die zijn overleden in de periode 1815–1993? Worden daarin ook de gegevens opgenomen van personen die na 1993 zijn overleden? Zo neen, waarom niet?
Het archief Kanselarij der Nederlandse Orden van het Nationaal Archief bevat gegevens over gedecoreerden in de periode 1815–1993. Van deze personen was het bij de overdracht in 2005 bekend dat zij zijn overleden. De gegevens van de in 2005 nog levende personen berusten nog bij de Kanselarij, evenals die van overleden personen wier overlijden in 2005 nog niet aan de Kanselarij was gemeld. Ook de gegevens van personen waarvan het overlijden in 2005 niet met een hoge mate van waarschijnlijkheid kon worden vermoed, zijn (nog) niet overgedragen aan het Nationaal Archief. De gegevens bij het nationaal archief worden aangevuld zodra een nieuwe overdracht plaatsvindt.
Als een centraal, digitaal en openbaar register van alle personen die een koninklijke onderscheiding hebben gekregen niet is toegestaan, hoe verhoudt dat zich dan tot de speciale editie van de Staatscourant, waarin jaarlijks de namen van alle gedecoreerde personen worden vermeld? Hoe verhoudt dat zich voorts tot de lijsten met de namen van de gedecoreerden van de gemeenten die elk jaar worden gepubliceerd, aan de media worden verstrekt en op de websites van gemeenten worden geplaatst? Speelt het privacyaspect hier niet? Zo neen, waarom niet?
De speciale editie van de Staatscourant gebeurt op grond van artikel 17 van het Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau, dat voor Ministers de plicht schept de verlening van een onderscheiding binnen een maand na verlening te publiceren in de Staatscourant. Gemeenten publiceren hieruit om te informeren welke inwoners zijn gedecoreerd. De wetgeving regelt niet het verzamelen van alle gegevens in een openbaar te doorzoeken register. Overigens wordt momenteel een wetsvoorstel voorbereid, waarin in den brede een nadere explicitering plaatsvindt van de grondslagen voor gegevensverwerking in het decoratiestelsel in het licht van de thans geldende privacyregelgeving.
Is wel eens overwogen om een centraal, digitaal en openbaar register te maken met daarin de namen van degenen die een koninklijke onderscheiding hebben gekregen? Zo nee, waarom niet? In hoeverre is daarbij overwogen om dat te doen met toestemming van de gedecoreerden? In hoeverre is daarbij overwogen om gedecoreerden zelf de keus te geven om al dan niet in zo’n register te willen staan (een soort opt-outsysteem)?
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe een centraal, digitaal en openbaar register met daarin de namen van diegenen die een koninklijke onderscheiding hebben gekregen tot stand kan komen? Kan het huidige register met gedecoreerden bij het Nationaal Archief hiervoor geschikt en zowel beheerstechnisch als economische interessant zijn? Zo neen, waarom niet?
Het huidige register bij het Nationaal Archief zou gebruikt kunnen worden voor zover de gedecoreerde overleden is. Voor de totstandkoming van een openbaar register is op dit moment geen noodzaak of aanleiding.
Het eisen van foto’s van de binnenkant van huizen voor de vaststelling van de WOZ |
|
Mark Strolenberg (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in de Telegraaf over «Woede over gemeenten die foto’s eisen van binnenkant huizen: «Waar komen mijn beelden terecht?»»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel. Overigens is mijn indruk dat er geen sprake is van het eisen van foto’s, maar van het aanbieden van een optie van zelfgemaakte foto’s.
Zijn er andere gevallen bekend van gemeenten die foto’s van badkamers, keukens en andere ruimtes opvragen om een meer gedetailleerde vaststelling van de WOZ te kunnen doen?
Uit informatie van de Waarderingskamer blijkt dat ook andere gemeenten gebruik maken van de mogelijkheid om informatie aan te leveren in de vorm van foto's.
De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur. Deze werkwijze wordt ruim gebruikt voor het verzamelen van gegevens als onderdeel van de afhandeling van een bezwaar. Ter voorkoming van WOZ-bezwaren zetten enkele organisaties deze werkwijze ook eerder in het proces in, dus voordat een WOZ-waarde is bepaald. Deze keuze is mede ingegeven door het feit dat deze werkwijze voor belanghebbenden minder belastend kan zijn dan een «taxateur over de vloer» of het «invullen van een vragenlijst».
Bij beide toepassingen van de werkwijze waarin foto's worden opgevraagd, ziet
de Waarderingskamer toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Dit toezicht van de Waarderingskamer acht ik, omwille van de noodzaak van het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en van andere privacyaspecten, van groot belang.
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat iedereen betrokken bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is. Daarnaast geldt ook de privacywetgeving (AVG) ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Toezicht hierop vindt plaats door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Dit toezicht van de Waarderingskamer en de Autoriteit Persoonsgegevens acht ik van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en andere privacyaspecten.
Welke wettelijke basis is er om dit soort foto’s te kunnen opvragen?
In de Wet WOZ wordt niet gesproken over foto’s en/of andere informatiebronnen. In het kader van de bepaling van de WOZ-waarde verklaart de Wet WOZ artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing. Dit artikel verplicht een ieder om gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. Deze verplichting geldt ook voor de verstrekking van informatie voor de bepaling van de WOZ-waarde. Voor de WOZ gaat het om het kunnen vaststellen van feiten die van invloed kunnen zijn op de bepaling en de vaststelling van de waarde.
Deelt u de mening dat het opvragen van foto’s geen goede gang van zaken is en dat dit per direct moet stoppen?
De WOZ-ambtenaar van de gemeente heeft onder meer als taak een juiste WOZ-waarde te bepalen. Voor de waardebepaling wordt gebruikt gemaakt van gegevens en informatie uit verschillende bronnen, zoals informatie uit basisregistraties. Echter informatie over de inpandige staat van een woning zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de binnenkant van een woning (waaronder de staat van keuken, badkamer of toilet), is alleen bij de woningeigenaar beschikbaar. Hierover kan de WOZ-ambtenaar dan ook informatie opvragen bij de woningeigenaar. Een bestaand middel is de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen. Een andere mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur. Een aantal gemeenten heeft daarnaast de optie geboden om zelf foto’s aan te leveren.
Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Deelt u de mening dat het vaststellen van de WOZ-waarde door taxatie en generieke waardebepaling op basis van parameters moet worden gedaan?
De WOZ-waarde van een woning wordt bepaald door op systematische manier de taxeren woningen te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de woning en de ligging (ten opzichte van zon, water, etc.).
Daarom is het voor een goede WOZ-taxatie nodig dat gemeenten ook gegevens verzamelen over de kwaliteit van de voorzieningen en het onderhoud binnen de woning. Bij het verzamelen van deze gegevens hebben gemeenten vaak ook op één of andere wijze de hulp van bewoners van die woning nodig, bijvoorbeeld voor het invullen van een vragenlijst of voor het toestaan van een inpandige opname of. Gemeenten maken daarbij steeds de afweging tussen de noodzaak van de gegevens en het minimaliseren van de inspanningen voor de bewoners. Het aanbieden van de mogelijkheid om informatie te verstrekken in de vorm van foto’s wordt daarbij door gemeenten ervaren als een nieuwe mogelijkheid om met beperkte «overlast« voor de bewoner zeer bruikbare informatie te verkrijgen over de kwaliteit van de voorzieningen en het inpandige onderhoud.
Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Deelt u de mening dat voor het gedetailleerder vaststellen van de waarde schriftelijke vragen over de staat van de binnenkant van de woning afdoende is om te komen tot een oordeel? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 2 aangegeven heeft de WOZ-ambtenaar van de gemeente als taak een juiste WOZ-waarde vast te stellen. Voor informatie over de zogenaamde secundaire objectkenmerken kan de WOZ-ambtenaar informatie opvragen bij de woningeigenaar. De woningeigenaar is verplicht deze informatie te verstrekken, en heeft daarvoor meerdere mogelijkheden. Een mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen en/of door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur. Een aantal gemeenten heeft naast deze optie, de optie geboden om zelf foto’s aan te leveren. bijvoorbeeld door middel van het verstrekken van zelfgemaakte foto’s.
Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Welke mogelijkheden ziet u om het opvragen, door ambtenaren, van foto’s van badkamers, keukens e.d. voor het gedetailleerd bepalen van de WOZ-waarde te verbieden? Als de mogelijkheden er zijn: bent u bereid deze gang van zaken te verbieden?
Zoals bij vraag 2 aangegeven heeft de WOZ-ambtenaar van de gemeente als taak een juiste WOZ-waarde vast te stellen. Voor de waardebepaling wordt gebruikt gemaakt van gegevens en informatie uit verschillende bronnen, zoals informatie uit basisregistraties. Informatie over de inpandige staat ven een woning zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de binnenkant van een woning (waaronder de staat van keuken, badkamer of toilet), is alleen bij de woningeigenaar beschikbaar. Hierover kan de WOZ-ambtenaar dan ook informatie opvragen bij de woningeigenaar. Een mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen en/of door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur. Een aantal gemeenten heeft naast deze optie, de optie geboden om zelf foto’s aan te leveren.
De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur. De Waarderingskamer ziet toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat iedereen betrokken bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is. Daarnaast geldt ook de privacywetgeving (AVG) ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Toezicht hierop vindt plaats door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Dit toezicht van de Waarderingskamer en de Autoriteit Persoonsgegevens acht ik van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en andere privacyaspecten.
Welke rol speelt de Waarderingskamer in het tegengaan van gedetailleerdere waardebepaling door middel van foto’s?
De Waarderingskamer is de toezichthouder op de WOZ-taxaties en ziet erop toe dat gemeenten en voor gemeenten werkende uitvoeringsorganisaties op een zorgvuldige manier werken en WOZ-waarden vaststellen die gebaseerd zijn op goede, actuele informatie op een detailniveau die aansluit op de markt en ook goed onderbouwd kunnen worden.
De Waarderingskamer ziet verder toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Wilt u deze vragen een voor een behandelen?
Ja.
Het artikel 'Rijk trekt zich verder terug uit Friesland, diensten krimpen met tientallen ambtenaren' |
|
Harry Bevers (VVD), Mark Strolenberg (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rijk trekt zich verder terug uit Friesland, diensten krimpen met tientallen ambtenaren»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de krimp van de rijkswerkgelegenheid met 2,3% in de provincie Fryslân in relatie tot het streven om rijkswerkgelegenheid te spreiden door het land en in relatie tot de waargenomen groei in werkgelegenheid bij de gehele rijksoverheid?
De ontwikkeling van de rijkswerkgelegenheid laat over het hele land stabiliteit zien, waarbij de daadwerkelijke ontwikkeling per provincie kan variëren van (lichte) groei tot (lichte) krimp. Voor wat de prognoses tot 2026 betreft, vallen deze in sommige jaren gunstiger uit voor bepaalde provincies dan andere. Ik vind het belangrijk om deze ontwikkeling scherp te volgen. De recent aangenomen motie Bisschop/Inge van Dijk2 geeft het Kabinet de opdracht voor de provincies Fryslân, Drenthe, Flevoland, Zeeland en Limburg toe te werken naar een meer evenredig deel van de rijkswerkgelegenheid en per saldo de landelijke ontwikkeling te volgen. Op dit moment ben ik aan het uitwerken hoe het Kabinet gestalte kan geven aan die motie. Voor wat betreft de geconstateerde krimp in Fryslân tussen 1 januari 2021 en 1 januari 2022 stel ik vast dat dit voornamelijk het gevolg is van een administratieve verandering van de standplaatsen van de Rijksschoonmaakorganisatie (RSO). Er is sprake van een andere indeling van de standplaatsen van de medewerkers. De medewerkers van de RSO zijn verdeeld in drie teams: team Noord 1 voor de provincie Friesland, team Noord 2 voor de provincie Groningen en team Noord 3 voor de provincie Overijssel. Voorheen hadden deze drie teams gezamenlijk de standplaats Leeuwarden, nu niet meer.
Hoe wordt dit streven naar evenredige spreiding berekend?
De huidige verschillen in de verdeling van de rijkswerkgelegenheid over de provincies vloeien voort uit in het verleden gemaakte keuzes. Als coördinerend bewindspersoon hecht ik aan spreiding van de rijkswerkgelegenheid voor de zichtbaarheid en bereikbaarheid van de rijksoverheid over heel Nederland. Bij de uitbreiding van bestaande rijksdiensten of eventuele nieuwe rijksdiensten die huisvesting zoeken, kijk ik als coördinerend bewindspersoon voor de spreiding van de rijkswerkgelegenheid naar het benutten van de mogelijkheden in de provincies buiten de Randstad en spreek ik mijn collega-bewindspersonen hier op aan.
Bij huisvestingsbesluiten wordt eerst en vooral rekening gehouden met het primaire proces van de betreffende organisatie. Daarnaast spelen andere overwegingen met betrekking tot huisvestingskeuzes mee zoals vastgoedstrategische belangen, efficiencydoelen en nabijheid van de rijksoverheid voor de burger. De motie Bisschop/Inge van Dijk2 biedt het Kabinet de mogelijkheid om een richtlijn te ontwikkelen waarmee de evenredigheid wordt geborgd. Ik informeer u daar later over.
Wat gaat u eraan doen om de krimp in Friesland te voorkomen, nu de prognose is dat het aantal banen in 2026 ten opzichte van 2022 daalt?
De provincie Fryslân kent een verscheidenheid aan rijksdiensten en rijkswerkgelegenheid. De verandering in de rijkswerkgelegenheid in Fryslân beperkt zich niet louter tot krimp. De rijkswerkgelegenheid groeit in bepaalde sectoren zoals bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Als coördinerend bewindspersoon voor de gehele Rijksdienst heb ik bij de verplaatsing van diensten met 100 fte of meer over provinciegrenzen heen een adviserende bevoegdheid. Ik houd nauwlettend in de gaten hoe de rijkswerkgelegenheid in Fryslân zich ontwikkelt en kijk in voorkomende gevallen naar mogelijkheden om de rijkswerkgelegenheid te versterken. In lijn met de bedoeling van de recent aangenomen motie Bisschop/Inge van Dijk.
Is er als gevolg van deze krimp in Fryslân nog wel sprake van een evenredige spreiding van rijkswerkgelegenheid tussen de provincies? Kunt u dit toelichten?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3. Als ik de cijfers voor alle provincies tezamen beschouw, is er door de jaren heen sprake van een redelijk constante verdeling over het land. Uw Kamer heeft het Kabinet tegelijkertijd middels de motie Bisschop/Inge van Dijk gevraagd naar een meer evenredige spreiding nodig is voor de provincies Fryslân, Drenthe, Flevoland, Zeeland en Limburg. Het Kabinet informeert u nader over de uitvoering van die motie.
In hoeverre betekent het dat er banen in de provincie Fryslân verloren zijn gegaan nu blijkt dat de daling voornamelijk wordt veroorzaakt door een administratieve verandering in de toedeling van de Rijksschoonmaakorganisatie over het cluster noord waar een verdeling over de provincies Groningen, Fryslân en Overijssel is aangebracht?2
De gerapporteerde afname in de provincie Fryslân tussen 1 januari 2021 en 1 januari 2022 bedraagt in totaal 152 fte. Het grootste deel hiervan betreft een afname bij Rijkswaterstaat en de Rijksschoonmaakorganisatie (RSO). De afname van het aantal fte voor de RSO is slechts administratief en heeft te maken met een andere wijze van toedelen van de RSO over het cluster Noord. Deze administratieve wijziging betekent dat 95 fte op papier zijn gedaald voor Fryslân. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 2. Op het moment van inventariseren in het voorjaar van 2022 waren 32 fte werkzaam in Fryslân voor de RSO. Andere organisaties in Fryslân waar er tussen 1 januari 2021 en 1 januari 2022 sprake was van een toename of een afname zijn: Defensie, Nationale Politie, COA, Belastingdienst en enkele zbo’s.
Het artikel 'Crematorium is van het gas af' |
|
Mark Strolenberg (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Crematorium is van het gas af» van Omroep Flevoland van 23 augustus 20221.
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u het eens dat resomeren, ook wel alkalische hydroyse of watercrematie genoemd, een goedkoper en duurzamer alternatief is en ingezet kan worden als nieuwe en extra vorm van lijkbezorging? Zo ja, welke stappen worden er gezet om deze innovatie in Nederland mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het advies van de Gezondheidsraad (Kamerstuk 30 696, nr. 49), waarbij de Gezondheidsraad de duurzaamheid van alkalische hydrolyse positief heeft beoordeeld, heeft het kabinet een positief beeld van de duurzaamheid van alkalische hydrolyse.
Het kabinet kan niet beoordelen of deze techniek een goedkoper alternatief zal zijn. De praktijk zal moeten uitwijzen of alkalische hydrolyse goedkoper is dan andere technieken.
Om alkalische hydrolyse in Nederland mogelijk te maken, is wetgeving vereist. In reactie op het positieve advies van de Gezondheidsraad over de toelaatbaarheid van alkalische hydrolyse, heeft het kabinet wettelijke regeling van alkalische hydrolyse aangekondigd (Kamerstuk 30 696, nr. 51). Wanneer deze wetgeving van kracht is, kan deze nieuwe techniek worden toegepast. Overigens moet dan ook vaststaan welke uitvoeringsregelgeving van toepassing is, met name op de afvoer van effluent.
Wat is de reden dat het wetvoorstel met betrekking tot de modernisering van de Wet op de lijkbezorging pas in de eerste helft van 2024 bij de Kamer wordt ingediend? Wordt bij deze wetswijziging ook de mogelijkheid tot resomeren betrokken? Zo nee, waarom niet? Is het mogelijk om voor het opnemen van de mogelijkheid tot resomeren in de Wet op de lijkbezorging eerder een wetsvoorstel in te dienen dan het aangekondigde wetsvoorstel tot modernisering van de Wet op de lijkbezorging? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 8 juli 2022 heb ik aangekondigd het wetsvoorstel ter modernisering van de Wlb in de eerste helft van 2024 bij uw Kamer in te kunnen dienen, omdat besluitvorming over financiering nog moet plaatsvinden (Kamerstuk 35 925 VII, nr. 171). Het wetsvoorstel kan niet worden ingediend voordat financiële besluitvorming heeft plaatsgevonden. De wettelijke regeling van alkalische hydrolyse wordt betrokken bij de modernisering van de Wet op de lijkbezorging. Het Ministerie van IenW werkt nog aan een beoordeling van de verschillende afvoerroutes van het effluent na de alkalische hydrolyse en zij moet nog beoordelen welke regelgeving voor de afvoer van het effluent passend is. Ik wil de uitkomsten hiervan afwachten om te borgen dat de regelgeving over alkalische hydrolyse en de afvoer van het effluent goed op elkaar aansluiten.
Ik betreur de vertraging bij de voorbereiding van het wetsvoorstel, maar ik ben voorshands geen voorstander van het opknippen van het wetsvoorstel, waarbij een of meerdere onderdelen vroeger of later aan uw Kamer worden aangeboden. Daartoe zie ik nu geen dringende aanleiding. Ik hecht juist waarde aan het presenteren van één wetsvoorstel zodat de voorgenomen wijzigingen in hun onderlinge samenhang kunnen worden bezien.
Deelt u de mening dat een modernisering van de Wet op de lijkbezorging in de eerste helft van 2024 aan de late kant is aangezien TNO, de Gezondheidsraad en de TU-Delft positief zijn over resomeren? Zo ja, is het mogelijk om op een snellere manier resomeren al mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke redenen ziet u om resomeren nu nog niet wettelijk te erkennen als vorm van lijkbezorging, terwijl de uitvaartbranche geen nadelen ziet, het een duurzame manier van lijkbezorging is en de waardigheid van het proces kan worden gegarandeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens dat alternatieven voor crematies maximaal door de overheid moeten worden gefaciliteerd, mede ook vanwege de stijgende gasprijs en hogere kosten voor crematies voor onze inwoners? Zo ja, hoe bent u van plan om de uitvaartbranche te faciliteren? Zo nee, waarom niet?
De Wet op de lijkbezorging regelt begraven, cremeren en het lichaam ter beschikking stellen aan de wetenschap als bestemmingen voor het lichaam van de overledene. Bij de keuze tussen deze vormen van lijkbezorging staat de wens of de vermoedelijke wens van de overledene voorop. De kosten van de verschillende vormen van lijkbezorging kunnen door de tijd heen fluctueren, ook ten opzichte van elkaar. Ik vind voor de overheid geen rol weggelegd in het actief bevorderen van de ene vorm van lijkbezorging boven de andere.
De mogelijkheid tot online stemmen voor Nederlanders in het buitenland. |
|
Joost Sneller (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Ruben Brekelmans (VVD), Mark Strolenberg (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Expats kick-off French legislative elections with online voting»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het bij de afgelopen parlementsverkiezingen voor Fransen die in het buitenland wonen, mogelijk is om digitaal te stemmen?
Het is mij bekend dat het voor Fransen die buiten Frankrijk wonen een aantal jaar mogelijk is geweest om te stemmen via internet. Hiervan heeft mijn ambtsvoorganger in 2016 melding gemaakt bij uw Kamer.2 In 2017 heeft de Franse regering besloten het stemmen via internet op te schorten vanwege het zeer hoge risico op cyberdreigingen. Na de parlementsverkiezingen in 2017 heeft de Franse regering het voornemen geuit het mogelijk te maken voor Fransen die buiten Frankrijk wonen om bij de parlementsverkiezingen in 2022 weer via internet te stemmen. Deze mogelijkheid wordt deze kiezers geboden naast de mogelijkheden om per brief, per volmacht of bij een consulaire post te stemmen.
Kunt u aangeven in welke andere landen binnen de EU het mogelijk is om digitaal te stemmen (voor inwoners die in het buitenland wonen)?
Behalve voor Fransen die buiten Frankrijk wonen bij parlementsverkiezingen is het in Estland mogelijk om via het internet te stemmen. Verder kent Litouwen sinds 2020 de wettelijke mogelijkheid voor kiezers in het buitenland om via internet te stemmen, maar van die mogelijkheid is tot nog toe geen gebruik gemaakt.3
Deelt u de mening dat digitaal stemmen voor Nederlanders buiten Nederland veel voordelen zou hebben, zoals gemak en de zekerheid dat de stem (op tijd) aankomt?
Of een nieuwe wijze van stemmen in Nederland kan worden ingevoerd wordt beoordeeld in het licht van de waarborgen waaraan het verkiezingsproces moet voldoen, te weten transparantie, controleerbaarheid, integriteit, kiesgerechtigheid, stemvrijheid, stemgeheim, uniciteit en toegankelijkheid.4 Het introduceren van internetstemmen maakt het verkiezingsproces kwetsbaar voor cyberrisico’s waarbij er risico’s zijn voor deze waarborgen, zoals het stemgeheim, de stemvrijheid en de integriteit. Deze waarborgen wegen zwaar. Omdat bij het uitbrengen van de stem nu geen digitale middelen worden gebruikt, is er geen kwetsbaarheid voor digitale dreigingen en digitale risico’s. Bovendien is het stemproces achteraf controleerbaar (zie verder het antwoord op vraag 6).
Welke stappen zijn er sinds de Tweede Kamerverkiezingen van 2021 gezet om het digitaal stemmen (vanuit het buitenland) mogelijk te maken?
Bij de evaluatie van de afgelopen Tweede Kamerverkiezing heeft mijn ambtsvoorganger de door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Kiesraad, VNG en NVVB opgestelde Verkiezingsagenda 2030 aan uw Kamer toegezonden met daarin mogelijke verbeteringen in het verkiezingsproces voor de komende jaren.5 In de Verkiezingsagenda 2030 zijn, mede gelet op hetgeen is toegelicht in de antwoorden op de vragen 4 en 6, geen voornemens opgenomen om stemmen via het internet (vanuit het buitenland) mogelijk te maken. Er zijn hiertoe dan ook geen stappen gezet.
Kunt u aangeven waarom het op dit moment nog niet mogelijk is om digitaal te stemmen voor Nederlanders in het buitenland? Wat zijn de grootste uitdagingen om dit mogelijk te maken?
In juni 2018 heeft het kabinet een standpunt ingenomen over elektronisch stemmen.6 Het kabinet constateerde daarbij dat ten opzichte van enkele jaren daarvóór de risico's hiervan zijn toegenomen. Het gaat dan om risico’s voor de waarborgen waaraan het verkiezingsproces moet voldoen, zoals het stemgeheim, de stemvrijheid en de integriteit. Omdat het uitbrengen van de stem niet via digitale middelen gebeurt, is er geen kwetsbaarheid voor digitale dreigingen en digitale risico’s. Bovendien is het stemproces achteraf controleerbaar. Het kabinet wil, gelet op de dreigingen die worden onderkend, die kwetsbaarheden niet in het stemproces introduceren. Dit standpunt is nadien herhaaldelijk bevestigd.7 Er is geen aanleiding dat standpunt te heroverwegen.
Ik constateer dat ook in andere landen die conclusie wordt getrokken. In het voorjaar van 2020 heeft de Belgische overheid een studie laten uitvoeren naar de haalbaarheid van de invoering van internetstemmen.8 De studie is uitgevoerd door een consortium van universiteiten (Université libre de Bruxelles, Vrije Universiteit Brussel, KU Leuven, UCLouvain). Als onderdeel van de studie is gekeken naar de ontwikkelingen van internetstemmen in de recente jaren. Daaruit blijkt dat het aantal landen dat de stap naar internetstemmen heeft gezet, vrijwel nihil is. In de studie wordt geconcludeerd dat de komende jaren de stap naar internetstemmen niet moet worden gezet omdat:
De veiligheidsgaranties niet voldoende zijn;
De transparantie en de controleerbaarheid van de procedure niet gewaarborgd kunnen worden;
De kosten, hoewel het moeilijk is deze precies in te schatten, hoog zullen zijn.
Hoe gaat Frankrijk om met deze zelfde uitdagingen? Waarom is het voor Fransen in het buitenland wel mogelijk om veilig digitaal te stemmen?
Franse kiezers in het buitenland kunnen gebruikmaken van de mogelijkheid om via het internet te stemmen bij de Franse parlementsverkiezingen en consulaire verkiezingen. Bij andere verkiezingen, zoals de presidentiële verkiezingen en de Europees Parlementsverkiezingen, is deze mogelijkheid er niet. De mogelijkheid om als Franse kiezer in het buitenland via het internet te stemmen voor de parlementsverkiezingen bestond eerder in 2012. In aanloop naar de parlementsverkiezingen van 2017 werd de mogelijkheid afgeschaft vanwege de hoge risico’s op cyberdreigingen.9 In de aanloop naar de parlementsverkiezingen van 2022 heeft de Franse regering een andere afweging gemaakt ten aanzien van de introductie van risico’s rond de waarborgen van het verkiezingsproces.
Bent u bereid met uw Franse collega’s te spreken over digitaal stemmen, en informatie en ervaringen uit te wisselen?
Op Europees niveau worden kennis en ervaringen omtrent de organisatie van verkiezingen met elkaar uitgewisseld. Naar aanleiding van de covid-19 pandemie verkennen verschillende landen opnieuw de mogelijkheden en onmogelijkheden tot stemmen via het internet. Ontwikkelingen en ervaringen van de landen omtrent stemmen via het internet volg ik.
Welke inspanningen verricht u om het aantal geregistreerde stemgerechtigde Nederlanders in het buitenland te verhogen? Bent u bereid te informeren welke inspanningen Frankrijk hiertoe verricht?
Een belangrijke stap in het verhogen van het aantal Nederlanders buiten Nederland dat zich als kiezer registreert was de invoering in april 2017 van de permanente registratie. Vanaf dat moment hoeft een kiezer buiten Nederland zich nog maar eenmalig te registreren en niet meer voor elke verkiezing opnieuw. Hij krijgt dan automatisch de stembescheiden voor elke verkiezing toegezonden. Sinds de invoering van de permanente registratie ontvangt iedere Nederlander die uit Nederland vertrekt, en bij vertrek een adres in het buitenland opgeeft, een brief van de gemeente Den Haag met het persoonlijke verzoek zich te registreren om te stemmen vanuit het buitenland. Daarnaast geeft de gemeente Den Haag, op grond van de Kieswet verantwoordelijk voor (het beheer van) de permanente registratie en voor het organiseren van de verkiezingen voor de kiezers buiten Nederland, op allerlei andere wijzen bekendheid aan de registratiemogelijkheid, onder meer via de website stemmenvanuithetbuitenland.nl, via advertenties in sociale media en waar mogelijk via verenigingen van Nederlanders in het buitenland. Ook het Ministerie van Buitenlandse Zaken zet zich ervoor in, al dan niet via het postennetwerk, om hieraan bekendheid te geven. Bijvoorbeeld via de website NederlandWereldwijd.nl en via de social-mediakanalen van de ambassades in landen met grote Nederlandse gemeenschappen.
Ik ben graag bereid om via het Ministerie van Buitenlandse Zaken te proberen te achterhalen welke inspanningen Frankrijk in dit verband verricht.
Gaat u onderzoeken of, mede op basis van de ervaringen in Frankrijk, digitaal stemmen mogelijk te maken is voor Nederlanders in het buitenland?
Gelet op het kabinetsstandpunt omtrent stemmen per internet zoals verwoord in het antwoord op de vragen 4 en 6, ligt het uitvoeren van een dergelijk onderzoek niet in de rede en bestaat daartoe geen voornemen.
Wel volgt het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nieuwe ontwikkelingen binnen het verkiezingsproces nauwgezet, ook als het gaat om digitalisering. De hiervoor genoemde Verkiezingsagenda 203010 benadrukt in dat verband dat nieuwe innovatieve technologieën mogelijk een bijdrage kunnen leveren aan het verbeteren van het verkiezingsproces en dat er onderzoek naar nieuwe technologieën dient plaats te vinden. Dit onderzoek wordt dit jaar opgestart. Bij de vraag of nieuwe technologieën kunnen worden ingevoerd, dienen steeds de waarborgen van het verkiezingsproces te worden betrokken.
Het artikel 'Beschouw de burger als volwaardige gesprekspartner' |
|
Mark Strolenberg (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Beschouw de burger als volwaardige gesprekspartner»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat er meer gedaan moet worden om de burger te betrekken bij het maken van keuzes over grote maatschappelijke opgaven, nu er vanuit de maatschappij steeds vaker de roep klinkt om burgerraden waarbij inwoners veel eerder en beter betrokken kunnen worden bij complexe opgaven die impact hebben op de hele maatschappij? Zo ja, hoe wilt u de burger meer betrekken bij het maken van zulke keuzes? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik zie de urgentie om de invloed en zeggenschap van burgers op maatschappelijke vraagstukken die ons allemaal raken te vergroten. Denk aan de strijd om de ruimte, de klimaatverandering, energietransitie en de woningbouwopgave die daar samen komen. Het kabinet wil burgers bijvoorbeeld actief betrekken bij het klimaatbeleid, zoals we in het coalitieakkoord aangeven.
Ik werk aan het wetsvoorstel Versterking participatie op decentraal niveau. Met dit wetsvoorstel wil het kabinet decentrale overheden stimuleren om bij verordening heldere kaders over zeggenschap en invloed op decentraal niveau te scheppen, zodat inwoners, maatschappelijke organisaties en decentrale besturen weten waar ze aan toe zijn. Decentrale overheden kunnen in de verordening keuzes maken over hoe zij hun democratie inrichten en welke vormen zij daarbij willen gebruiken. De ene gemeente zal burgers een stem willen geven met een burgerberaad, de ander met het uitdaagrecht. Om decentrale overheden te helpen bewust keuzes te maken bieden we ondersteuning. Zo heeft BZK samen met ProDemos een afwegingskader voor participatie ontwikkeld. Deze «Participatiewijzer» helpt gemeenten kiezen voor de juiste mix van participatiemethoden in de verschillende fasen van het beleidsproces.
Op welke manier denkt u dat burgerberaden kunnen bijdragen aan het beter betrekken van de burger bij het oplossen van maatschappelijke problemen?
Burgerfora zijn geen «democratisch wondermiddel», maar een nuttige aanvulling op de representatieve democratie. De vertegenwoordigende democratie blijft het vertrek- en eindpunt. We kunnen tussen de verkiezingen in zorgen voor meer en betere invloed en zeggenschap van mensen bij grote opgaven die hen raken. Een burgerforum kan een brede en diverse vertegenwoordiging van burgers betrekken bij besluitvorming. Het kan daarmee nieuwe perspectieven, creatieve en praktische oplossingen naar voren brengen. In een recent advies van het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving (OFL) in opdracht van het Ministerie van BZK wordt gesteld dat een burgerberaad kan leiden tot oplossingen die ambitieuzer zijn of beter aansluiten omdat ze door de samenleving bedacht of gedragen worden. Een burgerforum kan bovendien de afstand tussen burger en overheden verkleinen en bijdragen aan vertrouwen en legitimiteit van de beslissingen, zo stelt de commissie Brenninkmeijer. De staatscommissie Parlementair Stelsel adviseert in haar onderzoeksrapport Lage drempels, Hoge dijken om aan de slag te gaan met een burgerforum op nationaal niveau.
Van cruciaal belang is dat bij het organiseren van een burgerforum aan essentiële randvoorwaarden wordt voldaan. In de brief van de Minister van BZK (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 95) en de bijbehorende bijlage «Participatie en maatschappelijk initiatief in een meervoudige democratie» zijn uitgangspunten voor behoorlijke participatie geformuleerd. Ze betreffen maatwerk, ruimte voor maatschappelijk initiatief, ruimte voor zeggenschap en beïnvloeding, een duidelijk en transparant proces en oog voor representativiteit en inclusiviteit. Zo worden ook mensen gehoord die niet meteen zelf hun vinger opsteken of misschien al zijn afgehaakt. Dat vraagt een open, uitnodigende en samenwerkende houding van de overheid. Burgerfora vragen een stevige politieke inbedding in de parlementaire besluitvorming. Ze leveren geen bindend advies, het parlement heeft de beslissende stem. Het is aan volksvertegenwoordigers zelf om helderheid te scheppen over hoe zij zich tot het advies van burgerfora verhouden en hier opvolging aan geven.
Bent u bekend met de brief d.d. 25 november 2020 van de voormalige Minister van Economische Zaken en Klimaat over de uitvoering van de motie Agnes Mulder c.s. waarin wordt opgeroepen onderzoek te doen naar de toepassing van burgerberaden bij het klimaatbeleid?2
Ja. In het najaar van 2020 heeft een brede meerderheid van uw Kamer via de motie Agnes Mulder c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 578) verzocht om een onderzoek naar de mogelijkheden om burgerfora in te stellen rond het klimaat- en energiebeleid. Een onafhankelijke commissie onder leiding van wijlen prof. dr. Alex Brenninkmeijer heeft dit op verzoek van het vorige kabinet onderzocht. Het rapport is vóór de verkiezingen van 2021 aan uw Kamer aangeboden. Later dat jaar is door mijn ambtsvoorganger nog een brief gestuurd met de overwegingen en keuzes die ten aanzien van burgerfora moeten worden gemaakt. In het beleidsprogramma Klimaat en Energie van de Minister voor Klimaat en Energie wordt, mede naar aanleiding hiervan, een brief aangekondigd die nader ingaat op het onderwerp burgerfora.
Welke lessen trekt u uit het rapport van het onderzoek «Betrokken bij klimaat: Burgerfora aanbevolen» dat door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is uitgevoerd naar aanleiding van de moties van Agnes Mulder, Harbers, Dik-Faber en Sienot?3
De commissie Brenninkmeijer stelt dat burgerfora een krachtige aanvulling kunnen zijn op onze representatieve democratie, zolang aan bepaalde randvoorwaarden wordt voldaan. Zo moet een burgerforum representatief zijn, moet de politiek zich duidelijk uitspreken over het doel van het burgerforum en wat er met de uitkomsten wordt gedaan vooraf ingebed in de politieke besluitvorming, en moet het in verbinding staan met de rest van de samenleving. Burgerfora moeten niet louter gericht zijn op het vergroten van draagvlak, maar burgers écht een stem geven en ruimte bieden voor hun kennis en ideeën. Die voorwaarden onderschrijf ik. Ze zijn in lijn met de uitgangspunten voor behoorlijke participatie, zoals geformuleerd in de brief van de Minister van BZK (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 95) en de bijbehorende bijlage «Participatie en maatschappelijk initiatief in een meervoudige democratie».
Ik deel daarnaast de visie van de commissie Brenninkmeijer dat zorgvuldige kennisopbouw over burgerparticipatie in den brede, en burgerfora in het bijzonder, van belang is. Belangrijk is dat er ruimte is voor leren van fouten en leren in netwerken. Het Ministerie van BZK initieert en ondersteunt daarom op verschillende manieren onderzoek naar burgerfora. Het SCP heeft dit jaar op verzoek van BZK een maatschappelijke verkenning gedaan naar de thema’s die zich lenen voor een burgerberaad in Draagvlak voor het burgerforum. Een verkenning van de Nederlandse publieke opinie. Het rapport laat zien dat er maatschappelijk steun is voor het idee van een burgerforum op nationaal niveau. De woningmarkt en het woonbeleid, klimaatverandering, onderwijs, gezondheidszorg en het versterken van de Nederlandse democratie zijn thema’s die zich volgens ondervraagden goed zouden lenen voor een burgerforum.
Op welke wijze is er naar de ervaringen met burgerberaden in het binnen- en buitenland gekeken? Welke lessen zijn er getrokken en wat neemt u mee om de burgerparticipatie in Nederland te verbeteren?
Het kabinet volgt de recente lokale en internationale ervaringen met burgerfora met belangstelling. Inmiddels zijn er in onder meer Oostenrijk, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Duitsland, Ierland en Frankrijk nationale burgerfora georganiseerd over (onderdelen van) het klimaat- en energiebeleid. Met hulp van het internationale kennisnetwerk Knowledge Network On Climate Assemblies (KNOCA) vonden reeds enkele kennissessies met betrokken experts in het buitenland plaats. Op decentraal niveau zien we al dat overheden werken met vormen van burgerfora. Goede voorbeelden daarvan zijn Súdwest Fryslân, Tilburg, Zeist, Groningen en Gelderland.
BZK verzamelt en benut de kennis en lessen in binnen- en buitenland. Op verzoek van BZK brachten prof. Frank Hendriks en andere experts in kaart wat er te leren valt van relevante initiatieven in Nederland en het buitenland in de essaybundel Nationale burgerfora. Verkenning van nationale burgerfora als democratisch gereedschap. Het invloedrijke OESO-rapport Catching the Deliberative wave (2020) bracht wereldwijd bijna 300 deliberatieve praktijken in kaart. Lokale kennis en ervaringen met burgerfora die is opgedaan in het samenwerkingsprogramma Democratie in Actie blijft het kabinet actief onder de aandacht brengen via het kennisplatform www.lokale-democratie.nl. BZK experimenteert met partners in de lokale praktijk, zoals de burgertop Nationaal Programma Rotterdam Zuid (NPRZ). Het samen leren van participatietrajecten is belangrijk, omdat we die kennis kunnen benutten voor het verbeteren van (toekomstige) participatieprocessen.
De ervaringen in binnen- en buitenland leren ons dat een landelijk of lokaal burgerforum onder de juiste randvoorwaarden de potentie heeft om de creativiteit van de samenleving te benutten en politieke patstellingen te doorbreken. Een goed voorbeeld van hoe dit kan werken is Ierland. Daar liepen discussies over het homohuwelijk en abortus langs de gebruikelijke politieke weg vast. De inbreng van burgers via burgerfora leidden tot voorstellen die vervolgens via de vertegenwoordigende democratie en referenda zijn bekrachtigd.
Tegelijkertijd kan een burgerforum voor teleurstelling zorgen. Bijvoorbeeld als de randvoorwaarden niet geborgd zijn en met (een deel van) de uitkomsten weinig of niets wordt gedaan. De Franse ervaring met de «Convention citoyenne pour le climat» laat dit zien. Dit klimaatberaad wordt over het algemeen geprezen om haar ontwerp en ambitie, maar biedt lering wat betreft de politieke inbedding. Heldere afspraken over de opvolging van de adviezen door regering en parlement in de parlementaire besluitvorming hadden teleurstelling bij deelnemers wellicht kunnen voorkomen. Ook deskundigen uit andere landen zijn, ondanks diverse punten voor verbetering, positief over de ervaringen met het burgerforum.
In hoeverre bent u voornemens om burgerberaden vorm te geven, bijvoorbeeld in de vorm van een pilot, waarbij lessen en best practices uit binnen- en buitenland worden meegenomen? Zo ja, hoe wilt u dit vormgeven en wat is het tijdspad? Zo nee, waarom niet?
Veel weten we al over burgerfora, het is vooral een kwestie van oefenen. Al doende leren en al lerende doen. Belangrijk is dat bij het organiseren van een burgerforum aan een aantal randvoorwaarden wordt voldaan. Bijvoorbeeld de juiste vraagstelling, duidelijke kaders, een duidelijke en stevige inbedding vooraf in de politieke besluitvorming en oog voor de representativiteit. Ik bekijk daarom per vraagstuk en thema hoe een burgerforum de representatieve democratie kan versterken. Bijvoorbeeld op de klimaat- en energietransitie, de woonopgave en stedelijke vernieuwing. Daarbij adviseer en ondersteun ik vanuit BZK collega-departementen en decentrale overheden bij hoe zij de invloed en zeggenschap van burgers kunnen versterken, onder andere via burgerberaden. Zo werk ik samen met de Minister voor Klimaat en Energie aan de opvolging van het advies van de commissie Brenninkmeijer. Door de Minister voor Klimaat en Energie is toegezegd binnenkort uw Kamer te informeren over de mogelijkheden voor burgerfora rond het klimaat- en energiebeleid.
Welke concrete andere stappen worden gezet om burgers beter bij het wetgevingsproces te betrekken, naast de bestaande instrumenten van burgerparticipatie, zoals internetconsultaties? Wat is de stand van zaken hiervan?
De website voor Internetconsultatie is inmiddels een vanzelfsprekende stap in het wetgevingsproces. Het kabinet zet in op verdere verbetering van deze website, die is ontwikkeld in 2009. Het doel is om de website bij de tijd brengen en gebruiksvriendelijker te maken. Begin dit jaar is actie ondernomen om de begrijpelijkheid van de consultaties te verbeteren (Pilot B1 taalgebruik). Nog dit jaar zal een gebruikersonderzoek plaatsvinden, onder meer naar de mogelijkheid om de website meer af te stemmen op de specifieke interesses van de bezoekers. De (aanstaande) verbeteringen van de website dragen bij aan de transparantie van het wetgevingsproces, de betrokkenheid van het bredere publiek bij dat proces en aan de kwaliteit van wetgeving. Bij de voorbereiding van wetgeving wordt, afhankelijk van het onderwerp en de doelgroep van een voorstel, ook gebruik gemaakt van andere mogelijkheden (naast Internetconsultatie) om burgers te betrekken. Bijvoorbeeld door een inspraakbijeenkomst te organiseren of een enquête te houden, maar dit is maatwerk.
Op welke manier is de subsidie ter ondersteuning van burgerparticipatie en maatschappelijke initiatieven op lokaal niveau in buurten, wijken en dorpen besteed, die de burgercollectieven Landelijke Vereniging Kleine Kernen (LVKK) en Landelijk Samenwerkingsverband Actieve bewoners (LSA) ontvingen? Op welke manier worden nieuwe initiatieven en projecten ten aanzien van burgerparticipatie in de toekomst gefinancierd?
De subsidies ter ondersteuning van burgerparticipatie en maatschappelijke initiatieven op lokaal niveau worden besteed in nauwe samenwerking met burgercollectieven zelf zoals de LSA en de LVKK. Deze subsidies worden besteed aan projecten ter versterking van de lokale democratie en bevordering van de mogelijkheden van bewoners om invloed uit te kunnen oefenen op de eigen woon- en leefomgeving. Een goed voorbeeld is de ABCD-methode (Asset Based Community Development) waarbij de LSA wijkopbouw ondersteunt en gemeenschapszin versterkt. Ook deze kabinetsperiode zal het kabinet subsidies en opdrachten verstrekken ter versterking van participatie en maatschappelijke initiatieven op lokaal niveau. BZK ondersteunt gemeenten bij de uitvoering van het Wetsvoorstel participatie op decentraal niveau. De LVKK en LSA blijven hierbij een belangrijke partner.
Het bericht 'Verdrievoudiging van bedreigingen en geweld tegen gemeenteraadsleden' |
|
Mark Strolenberg (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Verdrievoudiging van bedreigingen en geweld tegen gemeenteraadsleden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat geweld en bedreigingen jegens gemeenteraadsleden, of welke publieke ambtsdragers dan ook, onacceptabel is en hoe kijkt u tegen deze incidenten aan?
Deze mening deel ik. Geweld en bedreigingen kunnen het functioneren en het persoonlijke leven van raadsleden en andere politieke ambtsdragers negatief beïnvloeden. Dat vormt een risico voor onze democratische rechtsstaat. Ik vind het belangrijk om samen met politieke ambtsdragers uit te dragen dat bedreiging en geweld onacceptabel zijn en dat er altijd melding (en waar mogelijk aangifte) moet worden gedaan van incidenten. Daarom heb ik gezamenlijk met het Netwerk Weerbaar Bestuur een collectieve norm tegen intimidatie en bedreiging tegen decentrale politieke ambtsdragers ontwikkeld, alsmede een stappenplan voor het doen van melding en aangifte. De norm is: intimidatie en agressie zijn onacceptabel, de afspraak is dat grensoverschrijdend gedrag altijd wordt gemeld en er zo nodig aangifte wordt gedaan. Het raadslid wordt hierbij ondersteund door de griffier en burgemeester en krijgt passende nazorg. Met het uitdragen van deze norm geven we een belangrijk signaal naar de dader en de buitenwereld: bedreiging en geweld zijn onacceptabel.
Hoe kijkt u tegen de constateringen aan die gedaan zijn tijdens de evaluatie van het programma Veilige Publieke Taak, dat liep van 2006 tot en met 2016 en dat beoogde agressie tegen medewerkers met een publieke taak tegen te gaan, in het licht van het artikel van de NOS van 16 januari jl.? Wat zegt dit over het programma Veilige Publieke Taak en ziet u iets in een vergelijkbaar programma nu het geweld en bedreigingen tegen publieke ambtsdragers, in dit geval gemeenteraadsleden, sterk toeneemt? Zo nee, waarom niet?
Het artikel van de NOS laat zien dat structurele aandacht voor veiligheid van politieke ambtsdragers nodig blijft. In het Netwerk Weerbaar bestuur werk ik samen met verschillende partners aan dit thema. Ik trek graag samen op met de partners van dit Netwerk en de andere ministers om het signaal af te geven dat bedreiging en geweld tegen mensen met een publieke taak onacceptabel zijn. Dit wordt onder meer gedaan door agressie en geweld tegen personen met een publieke taak harder te bestraffen, zoals is vastgelegd in de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) tussen de politie en het Openbaar Ministerie.
Onder leiding van het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt het netwerk Weerbaarheid tegen Ondermijning opgezet. In dit netwerk in opbouw komen professionals van met name JenV en BZK bijeen en worden over de hele linie methoden en werkwijzen gedeeld om de weerbaarheid van personen, organisaties of structuren tegen ondermijning te versterken. Onderdeel daarvan is ook het versterken van de weerbaarheid van professionals/werknemers in het publieke domein en de strafrechtketen, tegen bijvoorbeeld bedreigingen van criminelen bij de uitoefening van hun werk.
Bent u het eens met de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden dat de uitkomsten van het in het artikel genoemde onderzoek aantonen dat er veel meer gedaan moet worden om het belang van het raadswerk te stimuleren en de positie van raadsleden te versterken? Zo ja, hoe gaat u dit de aankomende periode aanpakken en is het bijvoorbeeld nodig om intensiever samen te werken met het Ministerie van Justitie en Veiligheid om een veilige werkomgeving voor publieke ambtsdragers te kunnen waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat goed functionerende gemeenteraden essentieel en onmisbaar zijn voor een goed werkende democratie en dat dit niet ten goede komt als raadsleden besluiten om te stoppen door de werkdruk, de slechte sfeer in de gemeenteraad of doordat de druk van buiten te groot wordt? Zo ja, bent u voornemens om dit aan te pakken en hoe gaat dit er de aankomende jaren uitzien? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het van groot belang om het raadswerk en de aantrekkelijkheid van het ambt te stimuleren.
Ik laat onderzoek doen naar de politieke cultuur van gemeenten en provincies met als doel te komen tot een zelfdiagnose-instrument waarmee gemeenten het gesprek kunnen aangaan over politieke cultuur. Een goede duale politieke cultuur kan ook bijdragen aan de aantrekkelijkheid van het raadslidmaatschap. Ik zal uw Kamer berichten over de uitkomsten van dit onderzoek. Tevens wil ik in overleg met het decentraal bestuur bezien of aanvullende maatregelen ter versterking van het decentraal bestuur en de decentrale volksvertegenwoordigingen nodig en wenselijk zijn.
Er is de afgelopen jaren veel gedaan om de positie en het functioneren van gemeenteraden te ondersteunen en te versterken. Het afgeronde programma Democratie in Actie heeft daar veel voor betekend. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer daar bij brief van 22 maart 2021 over geïnformeerd.2
Mijn ambtsvoorganger heeft in de brief van 26 oktober jl. aan uw Kamer geschreven welke acties en maatregelen zij -in samenwerking met de beroeps- en belangenverenigingen van het decentraal bestuur- wil nemen om de decentrale volksvertegenwoordigingen te versterken.3
Ik ga langs die lijnen de komende periode het decentraal bestuur verder ondersteunen en versterken.
Er is bij sommige raden handelingsverlegenheid om gebruik te maken van alle mogelijkheden die er zijn voor goede controle en kaderstelling. Het is van groot belang dat de griffie, de rekenkamer, fractieondersteuning en ambtelijke bijstand op waarde worden geschat en worden ingezet. Ik wil gemeenteraden stimuleren om gebruik te maken van de beschikbare middelen voor de eigen ondersteuning. Het beter benutten van de voor raadsleden beschikbare ondersteuning en de daarvoor bestaande budgetten draagt ook bij aan het verminderen van de werkdruk in de raad.
Welke maatregelen zijn de afgelopen vier jaar geleden getroffen om het niveau van gemeenteraden naar een hoger niveau te tillen, nu blijkt dat de ontevredenheid onder raadsleden over het niveau niet gedaald is? Hoe kijkt u hier op terug? Deelt u de mening dat er iets aan de ontevredenheid over het niveau van de gemeenteraden gedaan moet worden? Zo ja, hoe bent u van plan het niveau van de gemeenteraden naar een hoger niveau te tillen en/of de ontevredenheid bij raadsleden weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 5.
Het bericht 'Tekort aan lijkschouwers dreigt: ‘Weinig geneeskundestudenten kiezen ervoor’' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Mark Strolenberg (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Tekort aan lijkschouwers dreigt: «Weinig geneeskundestudenten kiezen ervoor»»?1
Ja.
Binnen welke termijn kan de Kamer de nieuwe raming tegemoet zien, aangezien u schrijft dat u het Capaciteitsorgaan gaat vragen een nieuwe raming forensisch geneeskunde uit te voeren?2
De nieuwe raming sociale geneeskunde, waar forensische geneeskunde onder valt, wordt eind 2022 verwacht.
Is de door u benoemde wervingscampagne die door de GGD GHOR Nederland in opdracht van de betrokken ministeries wordt ontworpen al van start gegaan? Zo nee, wanneer zal deze campagne van start gaan?
Nee, deze campagne is nog niet gestart, GGD GHOR Nederland heeft recent een meerjarige subsidie ontvangen voor de promotie van de forensische geneeskunde, waaronder het organiseren van een wervingscampagne. De uitvoering daarvan is in voorbereiding. Beoogd wordt om de campagne in het tweede kwartaal van 2022 te laten starten. De uitvoering van de wervingscampagne zal gefaseerd plaatsvinden en opbouwen in omvang, waarbij er gekeken wordt naar de mogelijkheid om onder meer een speciale website en ambassadeurs in te zetten en meeloopdagen te organiseren.
Binnen welke termijn wordt de door u benoemde rondetafelbijeenkomst, die mede wordt georganiseerd door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), ingepland en wanneer kunnen wij als Kamer informatie omtrent de resultaten ervan verwachten?
In navolging van het toezicht door de IGJ op de lijkschouw, zoals die wordt uitgevoerd door forensisch artsen, treft de IGJ voorbereidingen voor de uitvoering van het toezicht op de lijkschouw, zoals die wordt uitgevoerd door behandelend artsen. Een belangrijk onderdeel van deze voorbereidingen is het opstellen van een toetsingskader, in overleg met relevante veldpartijen. Hiertoe wordt in het voorjaar van 2022 een rondetafelbijeenkomst georganiseerd. De uitkomsten hiervan zullen enerzijds worden betrokken bij het toezicht dat de IGJ gaat houden op de lijkschouw door behandelend artsen, anderzijds bij het wettelijk borgen van het toezicht op de lijkschouw als onderdeel van de modernisering van de Wet op de lijkbezorging (Wlb). Uw Kamer zal de uitkomsten van de rondetafelbijeenkomst dus kunnen vinden in het wetsvoorstel tot modernisering van de Wlb. Dit wetsvoorstel zal naar verwachting eind 2022 aan uw Kamer worden aangeboden.
Binnen welke termijn kunt u de resultaten van de gesprekken met de Kamer delen, aangezien u schrijft dat u in samenspraak met veldpartijen de huidige benoemingsprocedure van forensisch artsen tegen het licht zult houden?3
De benoemingsprocedure van forensisch artsen wordt betrokken bij de voorbereiding van het wetsvoorstel tot modernisering van de Wet op de lijkbezorging. In dat kader wordt ook gesproken met de genoemde veldpartijen. De uitkomsten daarvan worden betrokken bij de verdere uitwerking van het wetsvoorstel.
Bent u ook bekend met diverse berichtgeving in de media over regio’s die bovengemiddeld kampen met een tekort aan forensisch artsen?4,5
Ja.
Op welke manieren zet u zich in om deze specifieke regionale tekorten aan te pakken?
Dat er verschillende regio's zijn die te kampen hebben met een tekort aan forensisch artsen is zorgwekkend. In de beleidsreactie van de ministers van BZK, JenV en VWS op het rapport van de IGJ «Gemeentelijke lijkschouw door forensisch artsen onder druk, veel zorgen op korte termijn» van 15 november jl. is aangegeven welke maatregelen worden getroffen om deze tekorten tegen te gaan . Zie hiervoor ook de antwoorden op vragen 2 en 3. Daarnaast worden opleidingsplaatsen tot forensisch arts gefinancierd, is het opstellen en uitvoeren van een kennisagenda voor de forensische geneeskunde gefinancierd, wordt er ingezet op meer regionale samenwerking en is er een nieuwe driejarige opleiding ontwikkeld door het Forensisch Medisch Genootschap (FMG). Voor de regio's waar acuut een probleem bestaat met het blijven uitvoeren van de lijkschouw en waar werving en bovenregionale samenwerking vooralsnog onvoldoende resultaat hebben, vindt overleg plaats met FMG, GGD GHOR en IGJ over noodoplossingen. Een mogelijke noodoplossing is om basisartsen onder supervisie van forensisch artsen in te zetten voor eenvoudige werkzaamheden in het kader van de lijkschouw. Hierbij wordt uiteraard rekening gehouden met de noodzakelijke kwaliteit van de lijkschouw Dit soort noodoplossingen zullen tijdelijk van aard zijn.
De Grenseffectenrapportage 2021 dossier 2 'Impact analyse van de toekomst van thuiswerken voor grensarbeiders na COVID-19'van de Maastricht University |
|
Mark Strolenberg (VVD) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de passage «Impact analyse van de toekomst van thuiswerken voor grensarbeiders na COVID-19» uit de Grenseffectenrapportage 2021?1
Ja.
Bent u het eens dat de in het rapport genoemde mogelijke gevolgen van het thuiswerken na de tijdelijke maatregelen, zoals: een verschuiving van de belastingheffing, het geen recht meer hebben op fiscale faciliteiten en voordelen en een administratieve lastenverzwaring voor grensarbeiders, impact hebben op sociale zekerheid en fiscaliteit van thuiswerkende grensarbeiders? Zo ja, hoe kijkt u hiernaar en bent u bereid om voor deze gevolgen op politiek niveau nieuwe initiatieven te ontplooien? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben het eens dat de in het rapport genoemde mogelijke gevolgen van het toegenomen thuiswerk impact kunnen hebben op sociale zekerheid en fiscaliteit van thuiswerkende grensarbeiders. Daarbij moet worden aangetekend dat voor de coronacrises thuiswerk ook al tot deze gevolgen kon leiden en dat in twee landen werken afhankelijk van de persoonlijke situatie van de grensarbeider zowel voordelig, als nadelig kan uitvallen. Deze beide punten worden overigens ook in het rapport onderkend. De schaal waarop thuiswerk op dit moment plaatsvindt en de waarschijnlijkheid dat thuiswerk blijvend is toegenomen zijn wat mij betreft echter aanleiding om gezamenlijk met buurlanden en/of in Europees verband te kijken hoe het thuiswerken voor grensarbeiders beter gefaciliteerd kan worden. Hierbij zal zeker gebruik worden gemaakt van het genoemde onderzoek van de Universiteit van Maastricht.
Constaterende dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Kamer heeft toegezegd om voor het einde van het jaar te komen met een langeretermijnvisie over grensarbeid en thuiswerken met de Staatssecretaris van Financiën2 (dit zou het SER-advies over hybride werken, dat nog moet komen, opvolgen3), wat is de stand van zaken hieromtrent? En wat is het beoogde tijdpad als we letten op het aflopen van de tijdelijke maatregelen ter neutralisering van de fiscale en sociale zekerheidsgevolgen?
De beantwoording van de onderhavige Kamervragen geschiedt gelijktijdig met de verzending van de brief waarin de Staatssecretaris van Financiën en ik uw Kamer informeren over onze visie op de toekomst van thuiswerken voor grensarbeiders, zowel voor de sociale zekerheid als voor de fiscaliteit.4 Wij hebben ervoor gekozen deze voorlopige visie met uw Kamer te delen voordat het genoemde SER-advies verschijnt. Wanneer dit advies hier aanleiding toe geeft kan de visie echter worden bijgesteld. Inmiddels kunnen wij ook melden dat met België en Duitsland overeenstemming is bereikt over een verdere verlenging van de overeenkomsten over de behandeling van thuiswerkdagen onder de belastingverdragen. Ook voor de sociale zekerheid geldt dat de afspraken in Europees kader over de behandeling van thuiswerken zijn verlengd en wel met een half jaar.
Wat bent u van plan te doen met de tijd tussen de implementatie van de langeretermijnvisie over grensarbeid en thuiswerken (dat eind 2021 moet komen) en de aflopende tijdelijke maatregelen ter neutralisering van de fiscale en sociale zekerheidsgevolgen? Is een verlenging van de maatregelen beoogd zowel als overbrugging als door de aanhoudende pandemie?
Verlenging van de tijdelijke maatregelen is op dit moment op zijn plaats. Voor zowel de fiscaliteit als de sociale zekerheid geldt dat de toepassing van het afwijkende coronabeleid direct is gekoppeld aan de beperkende coronamaatregelen en gebaseerd is op een overmachtsituatie (force majeure). Als geen sprake meer is van een overmachtsituatie die door de coronacrisis is ontstaan, dan is er geen grondslag meer voor de tijdelijke maatregelen. Hierdoor lenen deze maatregelen zich niet voor een directe omzetting in een permanente maatregelen en zijn zij ook niet geschikt ter overbrugging. Als de beperkende maatregelen worden afgeschaft kan het beleid immers niet meer worden toegepast. De komende maanden wordt er met andere lidstaten verkend op welke manier thuiswerk voor grensarbeiders in de toekomst beter gefaciliteerd kan worden. Afhankelijk van de uitkomst hiervan zal ook moeten worden bezien of er sprake is van een periode van overbrugging tussen de noodmaatregelen en eventuele nieuwe initiatieven en hoe er in deze eventuele overbruggingsperiode met toegenomen thuiswerk dient te worden omgegaan.
Welk percentage thuiswerken zou worden beoogd, nu 40% meerdere malen wordt genoemd? Zijn er voornemens om de behoefte te meten?
Het is nu nog niet opportuun om te spreken over een specifiek percentage. Het percentage van 25% ziet op de aanwijsregel die het werken in twee (of meer) lidstaten regelt. Dit ziet niet alleen op thuiswerken maar op alle soorten arbeid in twee (of meer) lidstaten. Bij het minder dan 25% werken in de woonstaat, wordt op grond van deze aanwijsregel de lidstaat waar de werkgever gevestigd aangewezen. Dit hoeft niet dezelfde lidstaat te zijn als de lidstaat waar de grensarbeider werkt. Wanneer enkel het percentage wordt verhoogd zal dit gepaard gaan met ongewenste gevolgen voor andere groepen dan de thuiswerkende grensarbeider die onder dezelfde aanwijsregel vallen. Te denken valt aan de effecten voor mensen werkzaam in het wegvervoer. Vrachtwagenchauffeurs zijn nu vaak nog in hun woonland onderworpen omdat ze daar substantieel (meer dan 25%) werken. Als het percentage stijgt zullen ze vaak onderworpen raken in de lidstaat waar de werkgever is gevestigd of zijn zetel heeft. Doordat niet aangesloten wordt bij de wetgeving van het woon- of werkland maar bij de wetgeving waar de werkgever zijn zetel heeft, wordt het aantrekkelijker voor werkgevers om zich in een lage premielidstaat te vestigen. Er zal daarom eerst moeten worden gekeken naar de vormgeving van de oplossing voor het thuiswerken door grensarbeiders, voordat er over percentages gaat worden gesproken.
Door onder meer het Planbureau voor de Leefomgeving5 en TNO6 zijn al onderzoeken gedaan naar de behoefte om thuis te werken. De verwachting is dat in de toekomst sprake is van hybride werken maar dat de mogelijkheden om hybride te werken zullen verschillen en er door werkgevers op andere wijze invulling aan wordt geven. We nemen deze onderzoeken en de daaruit volgende behoeften mee bij de vormgeving van een oplossing voor het thuiswerken door grensarbeiders.
Bent u het eens dat het voordelig zou kunnen zijn als Nederland samen met de buurlanden, eventueel in Benelux verband, samenwerkt om een overeenkomst als in artikel 8 of artikel 16 van de Verordening 883/2004 te bewerkstelligen?
Artikel 8 van Verordening 883/2004 maakt het mogelijk om bilaterale verdragen in de geest van de Verordening 883/2004 te sluiten. Artikel 16 Verordening 883/2004 maakt het mogelijk om afspraken om voor groepen of individuen af te wijken van de aanwijsregels die nu in de Verordening 883/2004 staan. Mij lijkt een overeenkomst op basis van artikel 16 daarom het meest in lijn met de bedoeling van beide artikelen. Er zouden inderdaad voordelen kunnen zijn aan een dergelijke overeenkomst met buurlanden. Een dergelijke overeenkomst zal ook aardig wat voeten in de aarde hebben, maar kan waarschijnlijk sneller worden afgesloten dan een wijziging van Verordening 883/2004 tot stand kan worden gebracht. Er zijn echter ook nadelen, zoals het beperkte toepassingsgebied dat een dergelijke overeenkomst zal hebben. Daarnaast bestaat het vermoeden dat onze buurlanden enkel met een dergelijke overeenkomst zullen instemmen als er met hun overige buurlidstaten een vergelijkbare overeenkomst kan worden gesloten.
Bent u in staat om deze vragen binnen een termijn van drie weken te beantwoorden?
In verband met de grote inhoudelijke samenhang geschiedt de beantwoording van de onderhavige Kamervragen gelijktijdig met de verzending van de brief waarin de Staatssecretaris van Financiën en ik uw Kamer informeren over onze visie op de toekomst van thuiswerken voor grensarbeiders zowel voor de sociale zekerheid als voor de fiscaliteit.7
Het artikel 'Een rol bij de lijkschouw' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Mark Strolenberg (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Een rol bij de lijkschouw in het NAPA Magazine?1
Ja.
Bent u ook bekend met de beantwoording van de toenmalige Minister voor Medische Zorg (Van Ark), op eerdere Kamervragen die gesteld waren over het laten uitvoeren van de lijkschouw door physician assistants (PA's) en verpleegkundig specialisten (VS'en)?2
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er inmiddels gesprekken geweest met de relevante beroepsgroepen, zoals Minister van Ark aangegeven had in genoemde eerdere beantwoording op Kamervragen, om taakherschikking ten aanzien van de lijkschouw eventueel mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de resultaten van deze gesprekken?
Wat is het resultaat van de algehele verkenning die het ministerie, zoals aangegeven in de genoemde eerdere beantwoording op Kamervragen, heeft uitgevoerd om de mogelijkheid tot taakherschikking te onderzoeken?
Uit de verkenning blijkt dat een onderzoek naar de mogelijkheid tot taakherschikking noodzakelijk is om een antwoord te krijgen op de vraag of, en zo ja, onder welke voorwaarden de inzet van VS’en en PA’s bij de lijkschouw ten behoeve van de handelingen van een behandelend arts van toegevoegde waarde kan zijn. Mijn departement heeft afstemming gezocht met relevante beroepsgroepen Verenso, FMG, V&VN en NAPA rondom de opzet van het onderzoek. Voorjaar 2022 wordt gestart met het onderzoek en rond de zomer zullen de resultaten hiervan met uw Kamer worden gedeeld.
In het onderzoeksprogramma forensische geneeskunde 2020–2025 dat najaar 2020 van start is gegaan, wordt in het tweede kwartaal van 2022 onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor taakherschikking binnen de forensische geneeskunde.
Bent u van mening dat, uiteraard met behoud van de benodigde kwaliteit, taakherschikking op het terrein van de lijkschouw een bijdrage kan leveren in het opvangen van het tekort aan specialisten ouderengeneeskunde, huisartsen en gemeentelijke lijkschouwers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hiervoor nodig?
Op dit moment ontbreekt het aan een goed inzicht of, en zo ja, in welke mate de inzet van VS’en en PA’s bij de lijkschouw een bijdrage kan leveren aan het opvangen van capaciteitsproblemen bij behandelend artsen in de langdurige zorg. Met het te starten onderzoek wordt nadrukkelijk beoogd hierin te voorzien. Binnen het onderdeel taakherschikking in het onderzoeksprogramma forensische geneeskunde 2020–2025 is ook ruimte voor taakherschikking bij de taken van de forensisch arts. VWS gaat in gesprek met ZonMw en stakeholders binnen de forensische geneeskunde om te kijken hoe taakherschikking de forensisch artsen kan ondersteunen.
Dit is nodig omdat er in sommige regio’s ernstige capaciteitsproblemen zijn waardoor de uitvoering van de gemeentelijke lijkschouw in de knel komt. Er vindt overleg plaats met Forensisch Medisch Genootschap, GGD GHOR en IGJ over tijdelijke noodoplossingen voor het kunnen blijven uitvoeren van de gemeentelijke lijkschouw. Hierbij wordt ook gekeken in hoeverre basisartsen onder supervisie van forensisch artsen kunnen worden ingezet.
De Kamerbrief ‘Reactie op de motie van het lid Yesilgöz-Zegerius over een cyberverdedigingsprotocol voor gemeenten’ |
|
Mark Strolenberg (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat verschillende gemeenten zoals Hof van Twente afgelopen jaren slachtoffer zijn geworden van cyberaanvallen waarbij veel gevoelige persoonsgegevens zijn buitgemaakt?1
Iedere digitale aanval op een overheidsorganisatie is er één te veel. De realiteit is dat digitale dreigingen toenemen. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid voor de digitale overheid stel ik kaders en ondersteun ik waar nodig om het openbaar bestuur digitaal veilig te laten functioneren.
Hoe beoordeelt u het feit dat uit onderzoek blijkt dat een groot deel van de gemeenten nog geen draaiboek (protocol) heeft in het geval van een digitale aanval? Hoe beoordeelt u het feit dat gemeenten als gevolg hiervan geen kennis en kunde in huis hebben om de benodigde stappen te zetten na een digitale aanval en om de opgelopen schade te mitigeren?2
Ik deel het beeld dat op het terrein van informatieveiligheid binnen en buiten de overheid veel werk te doen is. De digitale dreiging is groeiende en alle organisaties wereldwijd kampen met dit vraagstuk. Het is een breed maatschappelijk vraagstuk waar naast gemeenten, ook andere publieke organisaties mee kampen.
Verder deel ik de mening dat overheidsorganisaties voorbereid moeten zijn op digitale aanvallen. Inderdaad zijn aanvallen nooit 100% te voorkomen. Vandaar dat ik uw Kamer graag wijs op de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO)3. Dit is het algemene basisnormenkader voor informatieveiligheid voor de gehele overheid, waarin ook eisen en maatregelen zijn opgenomen over het beheer van informatiebeveiligingsincidenten. Concreet stelt de BIO in hoofdstuk 16 «Beheer van informatiebeveiligingsincidenten» onder meer verplicht dat er verantwoordelijkheden en procedures tot op directieniveau zijn vastgesteld voor een snelle, doeltreffende en ordelijke respons op informatiebeveiligingsincidenten. Er worden eisen gesteld aan het rapporteren van incidenten. Gezien het belang ervan zijn deze eisen in de BIO, conform de systematiek van de BIO4, nader vertaald in maatregelen zoals de verplichting een intern meldloket te hebben met vastgestelde afhandelingsprocedures. En de meldingsprocedure moet voor iedereen in de organisatie kenbaar zijn. Ook beschrijft de BIO hoe afhankelijk van de ernst van een incident verder moet worden gereageerd. Draaiboeken en protocollen zijn daarmee impliciet onderdeel van een totaalpakket van de verplichtingen en aan maatregelen, die voortvloeien uit hoofdstuk 16 van de BIO.
Ik deel dan ook het standpunt dat het hebben van draaiboeken en protocollen van belang is om snel in te kunnen spelen op digitale ontwrichting. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun informatieveiligheid binnen de geldende kaders, ook voor het opstellen van draaiboeken en protocollen voor incidenten. Het college van burgemeester & Wethouders draagt de eindverantwoordelijkheid voor hun gemeente en de gemeenteraad controleert.
Digitale aanvallen zijn niet allemaal hetzelfde. De kennis en kunde die nodig is om de nodige stappen te zetten, verschilt per aanval. Gemeenten kunnen indien nodig ondersteuning krijgen van de Informatiebeveiligingsdienst (IBD) van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Vanuit de kaderstellende en ondersteunende rol van BZK voert het Centrum Informatiebeveiliging een Privacybescherming (CIP) sinds 2019 een overheidsbreed ondersteuningsprogramma uit. Het voornaamste doel hiervan is adviezen en ondersteuningsmiddelen aanreiken aan overheden, gericht op het geïmplementeerd krijgen van de BIO.
Ten slotte maak ik u graag attent op de jaarlijkse overheidsbrede cyberoefening en de bijbehorende webinars5 die erop zijn gericht op de digitale weerbaarheid van de overheid te vergroten. Aan deze oefening nemen veel verschillende overheidspartijen deel. De laatste cyberoefening met meer dan 1000 deelnemers vond op 1 november plaats.
Hoe beoordeelt u het feit dat er wetenschappelijk en maatschappelijk consensus bestaat over de meerwaarde van een cyber protocol/draaiboek in het geval van een digitale aanval waarbij handelingsperspectief kan worden geboden aan organisaties en digitale aanvallen sneller kunnen worden verholpen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met ons eens dat digitale aanvallen nooit honderd procent voorkomen kunnen worden, maar dat het hebben van een cyber protocol/draaiboek indien een aanval zich voordoet wel van essentieel belang is om gemeentes de juiste stappen te laten zetten om zo goed mogelijk om te gaan met digitale aanvallen en om de schade zoveel mogelijk te beperken? Zo ja, bent u het dan ook eens dat het hebben van een cyber protocol/draaiboek een belangrijk hulpmiddel is in het zo goed mogelijk omgaan met digitale aanvallen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met ons eens dat het hebben van een cyber protocol/draaiboek als een belangrijk aanvullend instrument kan worden in gezet in een breder pakket van bestaande maatregelen tegen digitale aanvallen? Zo ja, bent u alsnog bereid om de aangenomen motie Yesilgöz-Zegerius (Kamerstuk 26 643, nr. 753) uit te voeren en dus in samenwerking met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Informatiebeveiligingsdienst (IBD) cyber protocollen/draaiboeken op te stellen om gemeentes beter voor te bereiden op digitale aanvallen? Zo nee, waarom niet?
In mijn reactiebrief6 op de motie Yesilgöz-Zegerius7 heb ik aangegeven hoe ik uitvoering geef aan de motie. Ik herhaal hier kort wat ik in mijn reactiebrief heb gesteld, namelijk dat ik in mijn beleid niet inzet op één cyberverdedigingsprotocol voor alle gemeenten, omdat de ene situatie niet de andere is. Hoe er daadwerkelijk moet worden gehandeld is weliswaar context-afhankelijk, maar wel onderworpen aan eisen. Zoals ik hierboven heb aangegeven stelt de BIO eisen aan het afhandelen van informatiebeveiligingsincidenten met inbegrip met vastgestelde procedures.
Naar aanleiding van het artikel van AG Connect wil ik hieraan nog een paar opmerkingen toevoegen. Ten eerste: informatieveiligheid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Ik noemde eerder dat informatieveiligheid bij gemeenten onder de eindverantwoordelijkheid van het College van B&W valt. Het is van belang dat waar dat niet of onvoldoende gebeurt, zij hun verantwoordelijkheid nemen en gaan uitoefenen; de gemeenteraad dient hier ook op toe te zien. Gemeenten worden hierbij ondersteund door de VNG en de IBD voor gemeenten.
Ik ondersteun dit door de controlerende taak (het horizontale toezicht) van de gemeenteraad te versterken met onder andere de aanpak Eenduidige Normatiek Single Information Audit (ENSIA), waarover uw Kamer is geïnformeerd op 18 maart jl. in de Voortgangsbrief Informatieveiligheid.8 ENSIA heeft tot doel te komen tot een zo effectief en efficiënt mogelijk ingericht verantwoordingsstelsel voor informatieveiligheid bij gemeenten. De focus van ENSIA ligt op verantwoording richting de gemeenteraad, het hoogste politieke orgaan van de gemeente. Echter, omdat gemeenten ook verantwoording afleggen aan de rijksoverheid waar het gaat om het gebruik van landelijke voorzieningen, helpt ENSIA de gemeenten in één keer verantwoording af te leggen over informatieveiligheid gebaseerd op de normen die gelden voor de Nederlandse overheid, de BIO. Met ENSIA sluit de verantwoording over informatieveiligheid aan op de planning- en controlcyclus van de gemeente. Hierdoor heeft het gemeentebestuur meer overzicht over de informatieveiligheid van zijn gemeente en kan het beter sturen en verantwoording afleggen aan de gemeenteraad.
Ook de VNG ziet het belang en de urgentie van adequate digitale weerbaarheid toenemen. Ze biedt op het terrein van informatieveiligheid de gemeenten daarbij op allerlei wijzen ondersteuning, zoals ook op het terrein van incidentmanagement. VNG en IBD trekken lessen uit incidenten en stellen deze lessen openbaar beschikbaar. Dit geldt onder andere voor de geleerde lessen van de door u aangehaalde incidenten, de hacks bij de gemeenten Lochem en Hof van Twente en de Citrix-problematiek.
De IBD heeft voor gemeenten een aantal producten beschikbaar gesteld die ingaan op het voorkomen van digitale incidenten, maar ook op de wijze waarop een incident kan worden afgewikkeld. Het incident bij de gemeente Hof van Twente heeft onder andere geleid tot de ontwikkeling van het «kaartje in de meterkast» voor gemeentesecretarissen9. Dit document helpt de gemeente om vooraf de juiste stappen te bepalen in geval van een incident. Via de vakvereniging worden gemeentesecretarissen gewezen op dit initiatief.
Om gemeenten te helpen met het verhogen van de digitale weerbaarheid heeft de IBD een ondersteuningspakket ontwikkeld voor de processen en maatregelen uit de BIO met de hoogste prioriteit. In dit ondersteuningspakket wordt naast preventieve maatregelen en bewustwording ook ingezet op bedrijfscontinuïteitbeheer (BCM) en zijn concrete handreikingen voor incident en responsmanagement beschikbaar voor alle gemeenten. Zoals gesteld in mijn reactie op de motie Yesilgöz-Zegerius worden de Veiligheidsregio’s betrokken bij crisis en incidenten volgens de Gecoördineerde Regionale Incidentbestrijdingsprocedure (GRIP) en kan opgeschaald worden naar de nationale crisisstructuur.
Met dit ondersteuningspakket zie ik dat de gemeenten voortvarend bezig zijn. Tegelijkertijd ben ik met de VNG, de rijksoverheid, de Unie van Waterschappen en het Interprovinciaal overleg doorlopend in gesprek om gezamenlijk de digitale weerbaarheid van de overheid te versterken tegen de telkens wijzigende dreigingen.