Verspreiden van een extreemrechtse omvolkingstheorie bij de omroep Ongehoord Nederland |
|
Marieke Koekkoek (D66), Hanneke van der Werf (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Stieneke van der Graaf (CU), Stephan van Baarle (DENK), Habtamu de Hoop (PvdA), Pim van Strien (VVD), Nilüfer Gündoğan (Volt), Lisa Westerveld (GL), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Vlaamse politicus Filip Dewinter in aflevering 23 van Ongehoord Nieuws, uitgezonden op 10 mei 2022, de omvolkingstheorie heeft gepropageerd en dat hij daarbij niet werd tegengesproken of kritisch werd bevraagd door de presentatoren van het programma?
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Schutter New York liet zich leiden door omvolkingstheorie, levensgevaarlijk als politici er elementen uit overnemen» uit de Morgen van 16 mei 2022?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat terrorist Anders Breivik (Oslo, 2011) deze omvolkingstheorie gebruikte als rechtvaardiging voor zijn terreurdaden?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat terrorist Brenton Harrison Tarrant (Christchurch, 2019) deze omvolkingstheorie gebruikte als rechtvaardiging voor zijn terreurdaden?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de AIVD, herhaaldelijk maar ook recent in haar jaarverslag, waarschuwt voor de groei van extreemrechtse groeperingen in Nederland en dat zij deze omvolkingstheorie aanhangen2?
Ja, dat wil zeggen, de AIVD schrijft in haar jaarverslag in deze context niet over de groei van extreemrechtse maar over rechts-extremistische groeperingen. Extreemrechts zijn personen en groeperingen die zich op de uiterste flank van het rechtse politieke spectrum begeven. Rechts-extremisme zijn personen en groeperingen die (heimelijke) gewelddadige en niet-gewelddadige acties verrichten vanuit een van de denkbeelden: vreemdelingenhaat, haat jegens vreemde (cultuur)elementen, ultranationalisme.
In haar jaarverslag staat dat rechts-extremistische groepen in 2021 meer aanhang hebben gekregen en proberen om hun wereldbeeld normaal te laten lijken voor een groter publiek. Verschillende rechts-extremistische groepen delen, ondanks hun verschillen, een wereldbeeld waarin de blanke bevolking van (onder meer) Nederland structureel wordt benadeeld, en zelfs in het voortbestaan wordt bedreigd door «omvolking» of genocide. Omvolkingstheorieën maken volgens de AIVD al langere tijd deel uit van het rechts-extremistische landschap in Nederland en daarbuiten.
Daarnaast is er volgens de AIVD meer verwevenheid ontstaan tussen anti-overheidsextremisten en rechts-extremistische aanhangers. Zoals DTN 56 beschrijft, sluit het beeld van een linkse elite die de Nederlandse traditie, cultuur, ras en taal niet zou beschermen goed aan bij het anti-overheidsnarratief van een onderdrukkende overheid (bijvoorbeeld in tijden van coronamaatregelen).3
Welke risico’s zijn er voor de Nederlandse maatschappij als de publieke omroep (onweersproken) omvolkingstheoriën uitzendt?
Het risico voor de nationale veiligheid van omvolkingstheorieën is hier onder vraag 7 toegelicht. Het spreekt voor zich dat het media-aanbod van publieke media-instellingen geen dergelijke risico’s met zich mee kan brengen. Daartoe is in artikel 2.88 van de Mediawet voorgeschreven dat publieke media-instellingen passende maatregelen nemen om te voorkomen dat hun media-aanbod aanzet tot haat tegen een groep personen of een lid van een groep of uitlokt tot het plegen van een terroristisch misdrijf. Bij passende maatregelen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een gedragscode, al dan niet in combinatie met het instellen van een klachtenpunt.
Bent u bereid om de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid te vragen om een uiteenzetting te geven van de risico’s van het uitzenden van omvolkingstheorieën op de publieke omroep voor de nationale veiligheid?
Ja. Ik ben bereid om de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid te vragen om deze risico’s voor de nationale veiligheid toe te lichten.
Hierbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat op dit moment de NCTV sterk beperkt is in de uitvoering van zijn analysetaken omdat er geen gebruik gemaakt kan worden van online monitoring van open bronnen. De grondslag voor de analysetaken van de NCTV (de Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid) is momenteel nog in behandeling bij uw Kamer. In afwachting daarvan zijn deze taken opgeschort waar het gaat om het bezien van online open bronnen zoals Twitter of Facebook. Dit betekent dat er nu vanuit de NCTV geen direct zicht is op hoe er bijvoorbeeld door groepen rechts-extremisten online wordt gereageerd en de NCTV niet in staat is voldoende te bezien wat dergelijke ontwikkelingen betekenen voor Nederland. Dit illustreert de gevolgen van het niet eigenstandig kunnen analyseren van online debatten en wat het betekent als deze mogelijkheid definitief zou wegvallen.
In het algemeen kan wel gesteld worden dat omvolkingstheorieën een terugkerend thema zijn binnen het rechts-extremisme en rechtspopulisme. Het risico voor de nationale veiligheid dat van deze theorieën uitgaat is dat deze voor individuen kunnen dienen als inspiratie voor extremistisch geweld of een aanslag in Nederland, zoals dit eerder is voorgekomen in Christchurch, Nieuw Zeeland of recent in Buffalo in de Verenigde Staten.
Hoe verhoudt het feit dat Ongehoord Nederland onweersproken ruimte biedt aan deze extreemrechtse omvolkingstheorieen zich tot de voorwaarde (gesteld door de NPO, het Commissariaat voor de Media en de Raad van Cultuur) dat Ongehoord Nederland zich aan de journalistieke code van de NPO behoort te houden?
Het is aan de NPO Ombudsman om te beoordelen of Ongehoord Nederland zich aan de journalistieke code van de NPO heeft gehouden. De NPO Ombudsman heeft op 7 juni jl. een onderzoek gepubliceerd naar aanleiding van het totaal aan binnengekomen klachten over het schenden van deze code door ON!4
De ombudsman heeft geconcludeerd dat klagers terecht hebben gewezen het schenden van de journalistieke code op het punt van betrouwbaarheid en waarheidsgetrouwheid door het (passief en actief) bijdragen aan verspreiding van aantoonbaar onjuiste informatie. Ook werd volgens de Ombudsman onjuiste informatie niet gecorrigeerd en werden meningen onvoldoende gescheiden van feitelijke informatie. De ombudsman concludeerde tevens dat niet alles waar over geklaagd is, klopte. Zo is het uitdragen van standpunten niet verboden, hoeven ledenomroepen op basis van de Mediawet niet onpartijdig te zijn en kon veronderstelde afhankelijkheid of belangenvermenging niet worden onderbouwd.
Het is in eerste instantie aan de NPO om zich te beraden op mogelijke consequenties voor Ongehoord Nederland naar aanleiding van de bevindingen van de Ombudsman. De NPO heeft op 15 juni 2022 laten weten dat de NPO voornemens is een sanctie op te leggen aan Ongehoord Nederland. Ongehoord Nederland kan een zienswijze geven op dit voorgenomen besluit.
Hoe verhoudt het feit dat Ongehoord Nederland onweersproken ruimte biedt aan deze extreemrechtse omvolkingstheorieën zich tot de publieke mediaopdracht?
Het Commissariaat voor de Media is als toezichthouder belast met het toezicht op de naleving van de Mediawet. Het Commissariaat houdt onder andere toezicht op artikel 2.1, waarin de publieke media-opdracht is beschreven. Het Commissariaat beslist als onafhankelijk toezichthouder zelf of en wanneer een onderzoek naar mogelijke overtreding wordt gestart. Daarnaast kunnen belanghebbenden die menen dat de Mediawet wordt overtreden, een handhavingsverzoek indienen bij het Commissariaat. Het is derhalve niet aan mij om te beoordelen of Ongehoord Nederland in overeenstemming met de publieke media-opdracht heeft gehandeld.
In hoeverre voldoet deze uitzending aan het redactiestatuut van Ongehoord Nederland? Rijmt de werkwijze van deze, en andere uitzendingen van de desbetreffende omroep, met de hoge journalistieke normen, zoals dit verplicht is gesteld in artikel 2.1, lid 2 en in artikel 2.88 van de Mediawet?
Het Commissariaat voor de Media houdt toezicht op de naleving van de Mediawet, waaronder artikel 2.1, lid 2 en artikel 2.88. Het is aan het Commissariaat om de uitzending van Ongehoord Nieuws te beoordelen in het licht van de eisen die de Mediawet aan omroepen stelt. Het Commissariaat beslist als onafhankelijk toezichthouder zelf of en wanneer een onderzoek naar mogelijke overtreding wordt gestart. Daarnaast kunnen belanghebbenden die menen dat de Mediawet wordt overtreden, een handhavingsverzoek indienen bij het Commissariaat. Het Commissariaat kan bij overtreding van de Mediawet een sanctie opleggen. Als het Commissariaat tweemaal een sanctie oplegt, kan dit een grond zijn om de erkenning in te trekken.
Bent u het ermee eens dat voor de verspreiding en het onweersproken propageren van deze gevaarlijke theorieën geen ruimte mag bestaan op de Nederlandse publieke omroep, laat staan gesubsidieerd door Nederlands belastinggeld? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de antwoorden op vraag 8, 9 en 10 aangaf, is het in eerste instantie niet aan mij om de uitzending van Ongehoord Nieuws te beoordelen. Dat is in eerste instantie aan het Commissariaat, die kan beoordelen of een omroep zich houdt aan de Mediawet, en de NPO die een sanctie kan opleggen indien een omroep zich niet houdt aan de bindende besluiten van de NPO.
Pas indien het Commissariaat of de NPO tweemaal een sanctie hebben opgelegd aan een omroep, kan dat een grondslag bieden om de erkenning van een omroep in te trekken. Het intrekken van een erkenning kan ook indien uit twee opvolgende evaluaties door de visitatiecommissie die door de NPO wordt ingesteld, blijkt dat een omroep onvoldoende aan de algemene publieke media-opdracht óf indien de raad van bestuur van de NPO van mening is dat een omroep onvoldoende uitvoering geeft aan de bereidheid tot samenwerken binnen het bestel.
Uiteraard geldt voor iedere omroep dat het media-aanbod niet in strijd mag zijn met het strafrecht. Indien het aanbod discriminerend is, oproept tot haat of geweld of aanzet tot een terroristisch misdrijf, kan daar aangifte van worden gedaan. De rechter beoordeelt of het media-aanbod in strijd is met de wet.
Ik verwijs naar verder het antwoord op vraag 6.
Welke stappen zult u zetten om te voorkomen dat nogmaals dergelijke gevaarlijke omvolkingstheorieën onweersproken op de publieke omroep worden getoond?
Het is nu in eerste instantie aan de NPO om zich te beraden op mogelijke consequenties voor Ongehoord Nederland naar aanleiding van de bevindingen van de Ombudsman. De NPO heeft op 15 juni 2022 laten weten dat de NPO voornemens is een sanctie op te leggen aan Ongehoord Nederland. Ongehoord Nederland kan een zienswijze geven op dit voorgenomen besluit. Ook het Commissariaat kan onderzoeken hoe de uitzending zich verhoudt tot de Mediawet.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en met de grootst mogelijke spoed beantwoorden?
Ja.
De aanstaande uitlevering van Assange aan de Verenigde Staten |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Assange mag worden uitgeleverd aan VS, maar hij kan nog in beroep» van de NOS van 20 april 2022?1
Ja.
Bent u bekend met het antwoord van voormalig Minister van Buitenlandse Zaken Stef Blok op 14 mei 2019 op de vraag van voormalig lid Karabulut of de Minister bereid was zich uit te spreken tegen uitlevering van Assange naar de VS, dit over te brengen aan zijn Britse ambtsgenoot en in EU-verband steun voor dit standpunt te verwerven waarin de Minister naar de zaak verwees als: «Het betreft een EU en Raad van Europa lidstaat en er zijn legio waarborgen die een goede rechtsgang garanderen waarbij de Britse rechter ook de eventuele waarborgen ten aanzien van mensenrechtenschendingen bij de Amerikaans rechtsgang zal meenemen.»?
Ja.
Hoe oordeelt u, na Brexit en de beslissing die nu weer bij de Minister van Binnenlandse Zaken wordt gelegd, over de waarborgen die een goede rechtsgang zouden moeten garanderen in de zaak Assange? Zijn die er voldoende volgens u en welke waarborgen zijn dit precies?
De Nederlandse overheid heeft -ook na Brexit- het volste vertrouwen in het onafhankelijke en onpartijdige karakter van de Britse rechtspraak waarin de bescherming van fundamentele rechten geborgd is.
Hoe oordeelt u over de waarborgen die een goede rechtsgang zouden moeten garanderen in de zaak Assange vanuit de rol van het Nederlandse voorzitterschap van de Media Freedom Coalition?
Mediavrijheid is essentieel voor het bevorderen van democratie en een belangrijke pijler binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland is dan ook vereerd het co-voorzitterschap van de Media Freedom Coalition te hebben overgenomen van het Verenigd Koninkrijk per 1 januari 2022. Als co-voorzitter vraagt Nederland aandacht voor mediavrijheid en bescherming van journalisten. Dit doen we in samenwerking met gelijkgezinde landen.
Volgens het regeerakkoord staat de coalitie pal voor persvrijheid, bent u het ermee eens dat met de uitlevering van Assange aan de Verenigde Staten de persvrijheid in het geding is?
Nee. De vrijheid van meningsuiting is een voorwaarde voor een goed functionerende democratie en een vrije samenleving. Hetzelfde geldt voor persvrijheid. In veel landen -ook in Nederland- is het echter strafbaar om welbewust staatsgeheime informatie te openbaren.
In het regeerakkoord worden journalisten ook «hoeders van de rechtsstaat» genoemd, bent u het ermee eens dat met de uitlevering van Assange aan de Verenigde Staten de rechtsstaat in het geding is?
Nee. Nederland staat pal voor de rechtsstaat. Het betreft hier een uitleveringsverzoek tussen twee democratische rechtsstaten zonder Nederlandse betrokkenheid. Nederland heeft het volste vertrouwen in de Britse rechtsstaat. De Britse rechtsgang kent legio waarborgen, waarbij de Britse rechter onafhankelijk heeft kunnen oordelen over dit uitleveringsverzoek en daarbij alle relevante informatie mee heeft kunnen wegen.
Bent u bekend met het artikel «RSF calls on Home Office to block Assange extradition following Supreme Court refusal to consider appeal» van Reporters Without Borders?2
Ja.
Kunt u reflecteren op dit artikel?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid u uit te spreken tegen uitlevering van Assange naar de VS, dit over te brengen aan uw Britse ambtsgenoot en in EU-verband steun voor dit standpunt te verwerven?
Zoals bekend, heeft de verdediging tot 18 mei om beroep aan te tekenen tegen het besluit. Ook indien de Britse rechter in hoger beroep uitlevering rechtmatig acht, is het aan de Britse regering hierover te beslissen. De Britse regering zal deze beslissing nemen op basis van alle relevante omstandigheden. Hierin willen en kunnen wij niet treden.
Is de Staatssecretaris bekend met het artikel «Belastingdienst verzweeg discriminerende criteria»?1
Ja.
Is de Staatssecretaris bekend met het artikel «Belastingdienst blokkeert op onrechtmatige wijze inzage in zwarte lijsten»?2
Ja.
Deelt de Staatssecretaris de mening dat de Kamer niet tijdig en onvolledig is geïnformeerd inzake het gebruik van de discriminerende criteria, zoals naar verwezen in het artikel van Trouw? Zo nee, waarom niet?
In het artikel3 in Trouw wordt gesteld dat het Ministerie van Financiën al meer dan een jaar op de hoogte was van de vermeldingen van nationaliteit en andere kenmerken in de handleiding voor analisten aan de Poort. Hiervoor verwijst Trouw naar een Wob-besluit van januari 20214. De handleiding voor analisten aan de poort van het jaar 2020 maakte onderdeel uit van dit verzoek, net als een gespreksverslag uit juli 2020 waarin de handleiding genoemd wordt.
Het is hier van belang om op te merken dat er sinds 2014 elk jaar door de analisten aan de Poort een nieuwe handleiding werd gemaakt, en dat deze handleidingen nooit formeel zijn vastgesteld (d.w.z.: voorgelegd aan en goedgekeurd door het management). Het klopt dat de handleiding 2020 in juli 2020 naar boven is gekomen en daarop is besproken tussen drie directies van de Belastingdienst. De door PwC genoemde verwijzingen naar nationaliteit of het woord «allochtoon» staan, in tegenstelling tot eerdere jaren, niet in de handleiding van 2020. De overleggen hebben ertoe geleid dat de handleiding per direct ongeldig is verklaard door de Belastingdienst. Dit voornamelijk wegens onprofessioneel taalgebruik in de handleiding en de onduidelijkheid ten aanzien van het verwerken van gegevens in relatie tot de doelbinding.
Het proces analyse aan de Poort is in oktober 2020 stilgelegd5. In januari 2021 is de handleiding 2020 als één van vele honderden documenten gepubliceerd in een Wob-besluit. Eind eerste kwartaal 20216 is het onderzoek van PwC naar de effecten van FSV begonnen. Zoals op 25 november 20217 beschreven, is PwC vervolgens gevraagd ook onderzoek te doen naar de gehanteerde «query’s aan de Poort» van 2014–2019 (dezelfde onderzoeksperiode als voor de FSV-onderzoeken). Tijdens zijn onderzoeken heeft PwC beschikking gekregen over de eerdere jaargangen van de handleiding voor analisten aan de Poort. In die jaargangen stonden de voorbeelden van verwijzingen naar nationaliteit en andere kenmerken. Hoewel ik het over het algemeen een goed uitgangspunt vind om bevindingen uit een onderzoek pas te publiceren wanneer het hele onderzoek voltooid is, zijn de door PwC aangetroffen passages nog voor de publicatie van het eindrapport openbaar gemaakt8. Zoals toegezegd op 14 april jl.9 ontvangt uw Kamer vertrouwelijk de handleidingen 2014–2020 waarin de namen van ambtenaren zijn verwijderd. In de openbare versies van de handleidingen zijn toezichtgevoelige informatie en informatie vallend onder de fiscale geheimhoudingsplicht verwijderd. Zoals mijn ambtsvoorganger op 31 maart 202110 schreef, zijn in 2021 nieuwe handleidingen opgesteld. Deze zijn afgestemd in de vaktechnische lijn en officieel vastgesteld. De Auditdienst Rijk (ADR) heeft over deze en andere waarborgen een rapport opgesteld dat eveneens op 31 maart 2021 met uw Kamer is gedeeld.
Klopt het dat het ministerie al sinds januari 2021 op de hoogte is van het gebruik van de discriminerende handleiding in de FSV? Zo ja, waarom is de Kamer hierover niet geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke redenering en belangenafweging heeft geleid tot de conclusies dat de verwerkingen van (bijzondere) persoonsgegevens in de FSV in lijn waren met de algemene beginselen uit artikel 5 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de grondslag «noodzakelijk waren voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van uitoefening van het openbaar gezag» uit artikel 6 van de AVG?
Deze conclusie was in zijn algemeenheid destijds onjuist en FSV is in 2020 terecht uitgezet. Voor FSV is op 21 januari 2019 een eerste gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) opgesteld. Op basis van deze GEB zijn door de Belastingdienst maatregelen genomen om de geconstateerde risico’s te beperken. De functionaris voor gegevensbescherming heeft, na de beoordeling van deze GEB over de FSV, geadviseerd om de persoonsgegevens niet, of niet langer op deze wijze te verwerken zolang de maatregelen uit het rapport volledig zijn uitgevoerd. Dit rapport is op 2 maart 202011 met uw Kamer gedeeld.
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) concludeert in paragraaf 2.1 van het boetebesluit dat het stelsel van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, titel 5.22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de materiële wetgeving onvoldoende precieze grondslagen bevatten voor de aparte verzameling van persoonsgegevens. Kan de Minister, mede gelet op het boetebesluit van de AP, bevestigen dat er op dit moment geen andere verwerking, waaronder verzameling van persoonsgegevens plaatsvindt die onvoldoende precieze wettelijke grondslag heeft (op grond van artikel 6 van de AVG) en de algemene beginselen van de AVG (artikel 5 AVG).
De kennis van de AVG moet door de hele Dienst verder versterkt worden. In het kader van het programma Herstellen, Verbeteren, Borgen (HVB) zijn er meerdere acties uitgevoerd of in gang gezet. Ook vanuit het project In Control Statement wordt door de dienstonderdelen van de Belastingdienst gewerkt aan het op orde brengen van de (bedrijfs)processen. Conform de huidige planning zullen in ieder geval de risicovolste werkprocessen op orde worden gebracht voor eind 2022. Hieronder valt ook de toetsing van het proces aan de AVG, de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) en Archiefwet. De toetsing door de dienstonderdelen vindt plaats met behulp van de controlelijst die in 2021 is ontwikkeld en is voorgelegd aan de ADR.
Is de Minister bereid om de Belastingdienst te vragen om haar interne privacybeleid (artikel 24 van de AVG), net als de Autoriteit Persoonsgegevens, transparant op de website van de Belastingdienst te publiceren of op andere manier met de Kamer te delen?
De Belastingdienst maakt onderdeel uit van het Ministerie van Financiën en volgt het privacybeleid van het ministerie. Dit privacybeleid is terug te vinden op de website van het ministerie: https://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ministerie-van-financien/privacy en de Belastingdienst (https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/niet_in_enig_menu/prive/privacy)
Onderschrijft de Staatssecretaris de bewering uit het artikel van Follow the Money dat «de overheid geen idee waar onjuiste informatie over burgers in haar eigen netwerken terechtkomt en hoe onrechtmatige fraudevinkjes zijn te herstellen»? Zo nee, hoe ver is het kabinet met het voornemen van de voormalig Staatssecretaris van BZK om te komen tot een nieuw BSN?
De Belastingdienst is in het programma HVB diverse acties gestart die bijdragen aan het verbeteren van de informatievoorziening, zoals het op orde krijgen van de administratieve organisatie en interne controle (AO/IC) en het versterken van de vaktechnische structuur op het gebied van de AVG. Hiermee komt beter zicht op waar informatie binnen het overheidsnetwerk terecht komt.
Onder verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van BZK is een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de effecten van het wijzigen van een BSN. De Staatssecretaris van BZK zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Onderschrijft de Staatssecretaris de conclusie, onder andere uit onderzoeken van PwC en KPMG, dat de zwarte lijsten in strijd zijn met de AVG en daarmee onrechtmatig zijn?
Ja, de wijze van verwerking van persoonsgegevens in FSV was onrechtmatig. Zoals ik in reactie op het boetebesluit van de AP ten aanzien van FSV heb aangegeven12 is het oordeel van de AP ten aanzien van FSV hard en onmiskenbaar en laat het nogmaals zien dat fundamentele verbeteringen bij de Belastingdienst noodzakelijk zijn. Zoals mijn voorgangers en ik al vaker hebben aangegeven, deel ik het oordeel van de AP dat FSV nooit op deze manier ingezet had mogen worden. De opgelegde boetes ervaar ik als een pijnlijke, maar begrijpelijke gevolgtrekking gezien de ernst van de bevindingen. Ik zal mij niet verzetten tegen de boetes en deze voldoen.
In hoeverre is de Staatssecretaris van mening dat er voldoende grond is waarop de Belastingdienst weigert inzage te geven in de FSV en daarmee de zwarte lijsten?
De Tweede Kamer heeft op 19 januari 2021 een motie van het lid Marijnissen13 aangenomen waarin de regering wordt verzocht om de mensen die in FSV stonden over hun registratie te informeren. In de vorige voortgangsrapportage HVB14 is uitgebreid ingegaan op de voortgang van de uitvoering van deze motie. Tot en met de eerste week van mei zijn ca. 225.000 brieven verstuurd aan mensen die in FSV stonden, met daarin de reden van registratie. De planning is om in het tweede kwartaal 2022 alle overige brieven te versturen. Op 15 juni 2021 heeft de Tweede Kamer de motie Azarkan15 aangenomen, die de regering verzoekt om inzage in FSV op een laagdrempelige manier mogelijk te maken. Daarop heeft de Belastingdienst een online formulier gemaakt waar iedereen eenvoudig een online verzoek om inzage in FSV kan doen met DigiD. Tot en met eind april 2022 zijn ongeveer 3.700 van de 6.900 verzoeken om inzage in FSV online gedaan. Ongeveer 6.000 van deze 6.900 inzageverzoeken is afgehandeld.
Wat betreft de inzage in met de FSV vergelijkbare, alternatieve «zwarte» of risico-inventarisatielijsten, is naast deze formele afwijzing tegelijkertijd een proces van nader onderzoek in gang gezet, dat mogelijk tot meer inzicht zal leiden. Dit om zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de wensen van betrokkenen en de uw Kamer.
Het inzagerecht uit de AVG heeft betrekking op «persoonsgegevens». Betrokkenen hebben recht op inzage in de persoonsgegevens die van hen zijn verwerkt. Het inzagerecht is niet absoluut; er kunnen uitzonderingsgronden van toepassing zijn. De beperkingen van het inzagerecht (en de AVG-rechten) zijn uitgewerkt in artikel 23 AVG en artikel 41 UAVG. Een eventuele beperking is het resultaat van een belangenafweging. Bij die afweging dient te worden beoordeeld of een uitzondering gerechtvaardigd is, dus noodzakelijk en evenredig is. Hierbij kan worden gedacht aan situaties waarbij of een belangrijk lopend onderzoek dit niet toelaat (toezichtvertrouwelijk) of bij informatie over derden.
Een eventuele beperking van de rechten van betrokkene dient evenredig te zijn. We willen zo min mogelijk verzoeken weigeren. Het beperken van het recht op inzage kan daarom in een specifiek geval de uitkomst zijn waarbij op zorgvuldige wijze tegemoet wordt gekomen aan de rechten/belangen van alle betrokken partijen.
Op basis waarvan komt de Belastingdienst tot de conclusie dat er onvoldoende grond is om inzage te geven en hoe weegt de Staatssecretaris hierbij het belang van (mogelijk) gedupeerden?
Zie antwoord vraag 10.
Indien er in zoverre onvoldoende grondslag te vinden is, is de Staatssecretaris bereid om een wettelijke grondslag voor de gegevensverwerking te creëren?
Uitzonderingsgronden voor toekenning van een inzageverzoek zijn er met een valide reden, waarbij beperking van de rechten evenredig moet zijn. Er moet tegemoet gekomen worden aan de rechten/belangen van betrokken partijen. Het inroepen op een uitzonderingsgrond is daarmee een beleidsmatige afweging die geen wetsaanpassing vergt.
Acht de Staatssecretaris het redelijk dat, indien een verzoek tot inzage wordt afgewezen, (mogelijk) gedupeerden in bezwaar en beroep dienen te gaan, met inachtneming van de aanwezigheid van door de situatie ontstane financieel en/of emotioneel onvermogen van gedupeerden? Graag een toelichting van de Staatssecretaris.
Het is een vastgelegd recht (Awb) dat burgers tegen een beschikking in bezwaar of beroep kunnen gaan, ongeacht de persoonlijke omstandigheden. Indien een burger vanwege zijn of haar persoonlijke omstandigheden niet of niet goed in staat is om zelfstandig een bezwaar- of beroepschrift in te dienen, kan een burger zich wenden tot een onafhankelijke belangenbehartiger zoals het juridisch loket, die de burger bij het indienen van een bezwaar- of beroepschrift kan ondersteunen. Op het moment dat blijkt dat de in de FSV geregistreerde tijdens het proces van bezwaar en/of beroep in het gelijk wordt gesteld dan wordt hier lering uit getrokken en hetgeen geleerd is ingepast in het reguliere proces.
De uitkomsten van PwC-onderzoeken naar de Fraude Signalering Voorziening (FSV) |
|
Marieke Koekkoek (D66), Sylvana Simons (BIJ1), Khadija Arib (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Zijn de bewindspersonen bekend met de uitkomsten van de PwC-onderzoeken naar de Fraude Signalering Voorziening (FSV)?
Ja.
Op basis waarvan concludeert de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst dat er geen sprake zou zijn van stelselmatig (en bewuste) vernedering van een bevolkingsgroep in het kader van bovengenoemde onderzoeken?
Gezien de aard en de ernst van de bevindingen en aangetroffen voorbeelden begrijp ik deze vraag volledig. Of in een concrete situatie bij de behandeling van een belastingplichtige sprake is van een verboden onderscheid op basis van nationaliteit, afkomst of religie, en zo ja, welke consequenties dit dan heeft, moet in beginsel per geval of vergelijkbare groep van gevallen op basis van de concrete omstandigheden worden beoordeeld en vastgesteld. Ik kan daar geen algemene uitspraak over doen. Hierbij is onder meer van belang dat de handleidingen voor analisten aan de Poort nooit formeel zijn vastgesteld (dat wil zeggen: goedgekeurd door het management) en dat volgens PwC niet valt te reconstrueren in hoeverre de beschrijvingen in de handleidingen en het daderprofiel in de praktijk zijn toegepast.
Belastingheffing moet op objectieve fiscale gronden plaatsvinden. Daarom heeft mijn voorganger al het beleid ingezet om nationaliteit alleen nog in het toezicht te gebruiken als daar een expliciete wettelijke grondslag voor is. Ook in het kader van het programma Herstellen, Verbeteren, Borgen (HVB) zijn en worden stappen gezet om het zorgvuldige gebruik van gegevens beter te waarborgen, zoals het onderzoek naar het gebruik van nationaliteit in applicaties en lijsten. Ook wordt gewerkt aan een nieuw waarborgenkader, waarmee de rechtmatigheid en de transparantie van selectie-instrumenten (beter) gegarandeerd kan worden. In de eerstvolgende rapportage HVB wordt uw Kamer over de voortgang van deze acties geïnformeerd.
Hoe verhoudt die verklaring zich tot het feit dat de onderzoeken wel degelijk stelselmatigheid concluderen en aantonen dat er gebruik is gemaakt van handleidingen die ambtenaren instrueren om frauderisico’s in te schatten op basis van persoonskenmerken, nationaliteit en zelfs «giften aan moskee»? Zijn de bewindspersonen van mening dat geschreven instructies in een handleiding geen bewust beleid aantonen? Zijn de bewindspersonen van mening dat het bestaan en gebruik van een dergelijke handleiding bij het opstellen van de FSV geen stelselmatigheid duidt? En zijn de bewindspersonen van mening dat de overheid, door middel van etnische profilering op basis van persoonskenmerken, nationaliteit of etniciteit, burgers niet vernedert? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 2.
Op basis waarvan concludeert de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst dat ««stelselmatige en bewuste vernedering»» een voorwaarde zou moeten zijn om (in dit kader) te kunnen spreken van racisme?
Hoe definiëren de bewindspersonen racisme?
Hoe definiëren de bewindspersonen institutioneel racisme?
Zijn de bewindspersonen bekend met de definitie van racisme en institutioneel racisme van het College voor de Rechten van de Mens? Zo ja, in hoeverre zijn de bewindspersonen het eens met deze definitie?
Indien de bewindspersonen zich in zekere mate herkennen in de definitie van institutioneel racisme van het College voor de Rechten van de Mens, in hoeverre is de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst dan van mening dat er in geen enkele zin sprake zou zijn van institutioneel racisme in het kader van de FSV? Graag een toelichting van de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst.
Het thema van discriminatie en racisme is voor iedereen een lastig en beladen onderwerp. Een goed gebruik van begrippen als institutioneel racisme, naast discriminatie en racisme, is niet voor alle mensen gemeengoed. Om iedereen recht te doen en een goed begin van de noodzakelijke dialoog over dit thema te maken, heb ik meer tijd nodig. Sommige van de zeer begrijpelijke vragen van uw Kamer kan ik daarom nog niet beantwoorden. Ik kom hierop zo spoedig mogelijk terug.
Op basis van de definitie van institutioneel racisme van het College voor de Rechten van de Mens; in welke zin zou in het kader van de FSV danwel sprake zijn van institutioneel racisme?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe verklaart de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst dat, ondanks zijn stelling dat er geen sprake zou zijn van racisme, een specifieke groep structureel vaker naar boven komt in de FSV?
Er zijn geen cijfers over hoe vaak specifieke groepen voorkomen in FSV, maar zulke signalen moeten altijd uiterst serieus worden genomen.
Erkennen de bewindspersonen dat discriminatie op basis van geloof, nationaliteit en etniciteit moreel verwerpelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doen de bewindspersonen hieraan?
Ja, dat is moreel verwerpelijk. Discriminatie is verboden. Daar is ook het eerste artikel van de Grondwet heel helder over. Het kabinet zet zich in voor een actief antidiscriminatiebeleid, zoals ook blijkt uit het coalitieakkoord1. Zo wordt onder regie van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme momenteel gewerkt aan een eerste Nationaal Programma en op 22 april jl. heeft het kabinet ingestemd met de instelling van de nieuwe Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme. De commissie zal onderzoek doen naar discriminatie en racisme in de gehele samenleving, dus ook binnen de overheid. Op basis van de onderzoeksuitkomsten zal een advies worden uitgebracht hoe beleid en regelgeving verbeterd kan worden om discriminatie en racisme tegen te gaan. In de brief van 23 februari jl. van de Minister van BZK zijn de maatregelen aangegeven die een ketenbrede aanpak van discriminatie en racisme moeten versterken.
Zijn de bewindspersonen bekend met de bevindingen uit het Nationaal Kiezers Onderzoek (NKO) waar op basis van een representatieve steekproef uit de Nederlandse bevolking is aangetoond dat er grote verschillen zijn tussen sociale groepen in de mate waarin discriminatie door hen wordt geconstateerd, waarbij mensen die niet tot de desbetreffende gediscrimineerde groep behoren minder vaak discriminatie waarnemen of herkennen op basis van huidskleur, migratieachtergrond, geslacht of opleidingsniveau?1
Ja, we zijn bekend met het onderzoek van onderzoekers van de Radboud Universiteit. Wat ik, de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, wil benadrukken is dat alle vormen van discriminatie, racisme en institutioneel racisme voorkomen moeten worden in Nederland.
Denken de bewindspersonen – gelet op deze conclusies – dat zij voldoende in staat zijn om vast te stellen of überhaupt te zien dat er sprake is geweest van racisme en discriminatie in het geval van de FSV? Graag een toelichting.
Het thema van discriminatie en racisme is voor iedereen een lastig en beladen onderwerp. Een goed gebruik van begrippen als institutioneel racisme, naast discriminatie en racisme, is niet voor alle mensen gemeengoed. Om iedereen recht te doen en een goed begin van de noodzakelijke dialoog over dit thema te maken, heb ik meer tijd nodig. Sommige van de zeer begrijpelijke vragen van uw Kamer kan ik daarom nog niet beantwoorden. Ik kom hierop zo spoedig mogelijk terug.
Hoe verantwoordt de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst zich tegenover de groepen die op basis van de (onrechtmatige) handelwijze van de FSV racistisch bejegend voelen door de Belastingdienst?
Het is pijnlijk als mensen zich racistisch bejegend voelen en ik, de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, voel en leef met hen mee. Ik neem de signalen van deze mensen uiterst serieus.
Hoe verklaart de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst dat er nauwelijks is gedocumenteerd over de werkwijze van de Belastingdienst?
PwC is nagegaan of er een vertaling van de toezichtstrategie naar de detectie aan de poort beschikbaar is, of de geïnventariseerde fiscale- en frauderisico’s geprioriteerd zijn op basis van risicoanalyses, en hoe deze risico's vertaald zijn in de beslisregels in de query’s en de bijbehorende werkwijze van de analisten. Daarnaast heeft PwC een vergelijking gemaakt tussen de query-resultaten en de aangiften die de analisten aan de poort daaruit geselecteerd hebben. Het ontbreken van (voldoende gedetailleerde) documentatie en/of gegevens heeft bij deze verschillende stappen een verschillende achtergrond. Zoals ook genoemd in het rapport van PwC waren analyses aan de Poort gebaseerd op risico’s gesignaleerd bij de uitvoering van het toezicht, maar werden de risico's en de doorvertaling naar de detectie aan de poort niet structureel vastgelegd. Het per aangifte documenteren van de reden van selectie van een risicovolle aangifte, maakte geen deel uit van de werkinstructies en heeft daarom niet plaatsgevonden.
Door het ontbreken van de documentatie over de werkwijze is PwC niet in staat gebleken om vast te stellen of het dadersprofiel en de beslisregels zijn toegepast in de werkwijze van de Belastingdienst, waarmee de reden voor intensief toezicht op specifieke groepen mensen niet te achterhalen valt. Is de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst in staat om op een andere wijze vast te stellen dat er al dan niet gebruik gemaakt is van dadersprofielen en beslisregels in de werkwijze van de Belastingdienst in de FSV?
Nee ik, de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, kan niet bevestigen dat er geen sprake is geweest van het gebruik van daderprofielen of beslisregels en zoals PwC schrijft3 zijn er helaas geen mogelijkheden om dit te achterhalen. Het «daderprofiel» dat PwC heeft aangetroffen is onderdeel van een presentatie uit mei 2013. Dit «daderprofiel» maakte geen deel uit van de onderzochte handleidingen voor de analyse of van de beslisregels in die handleidingen. Overigens zijn het daderprofiel en de beslisregels niet voor gebruik in FSV, maar voor het proces analyse aan de Poort.
Kan de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst bevestigen dat er nooit sprake geweest is van het gebruik van dadersprofielen en beslisregels binnen de FSV?
Zie antwoord vraag 16.
De Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst spreekt over het verkennen van de opties tot schadeafhandeling, als gevolg van de aangerichte schade door het gebruik van risicoprofielen binnen de FSV; op welke termijn kan de Kamer hierover informatie verwachten? Welke opties liggen op tafel? Wat zijn de voorwaarden om in aanmerking te komen voor schadeafhandeling?
Op 6 december 20214 zijn de contouren van een tegemoetkomingsregeling voor onterechte gevolgen van FSV-registratie met uw Kamer gedeeld. De vijf onderzoeken van PwC zijn inmiddels voltooid, daardoor kunnen deze contouren nu verder worden ingevuld. Ik, de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, betrek alle bevindingen uit de verschillende rapporten bij de vormgeving hiervan. Tevens betrek ik het advies van de landsadvocaat bij de verdere vormgeving van de tegemoetkomingsregeling. Ik doe dat in samenspraak met uw Kamer en met inachtneming van het budgetrecht van het parlement. Zoals ik mijn brief van 14 april jl.5 heb aangegeven verwacht ik de brief over de vormgeving van de mogelijke tegemoetkoming in FSV begin juni aan uw Kamer te kunnen sturen.
In afwachting van de uitvoering van de aangenomen motie Dassen c.s. (Kamerstuk 35 925, nr. 26) over het verplicht stellen van het gebruik van een algoritmeregister voor overheden; wat doen de bewindspersonen in de tussentijd om risicoselectie op basis van persoonlijke kenmerken, waaronder religie, etniciteit, nationaliteit, te bestrijden?
In december heeft de Minister van BZK namens de Minister van JenV, de Minister van SZW en de staatssecretarissen van Financiën uw Kamer een reactie gestuurd op het mensenrechtelijk toetsingskader etniciteit in risicoprofielen van het College voor de Rechten van de Mens. Daarin is het uitgangspunt aangegeven dat discriminatie verboden is. Het verbod op discriminatie betekent niet dat elke vorm van onderscheid verboden is, maar voor het gebruik van etniciteit als onderscheidend criterium heeft het kabinet duidelijk aangegeven dat als er al ruimte zou zijn om etniciteit te gebruiken deze ruimte nooit de norm is. Mocht zich een uitzonderlijke situatie voordoen, dan is het gebruik van deze kenmerken onderhevig aan een zeer zwaarwegende toets. De Minister van BZK heeft toegezegd het gebruik van het toetsingskader verder te zullen bevorderen, onder andere met de hulp van het College voor de Rechten van de Mens. Daarnaast is een Data Protection Impact Assessments (DPIA) vereist op het moment dat er persoonsgegevens worden gebruikt en kan gebruik worden gemaakt van een impact assessment op mensenrechten en algoritmen (IAMA) om risico’s op mensenrechtenschendingen over de volle breedte te identificeren. Ook is er een handreiking non-discriminatie ontwikkeld. Op verzoek van uw Kamer ga ik de bekendheid van deze hulmiddelen vergroten en onderzoeken of die als een standaard kunnen dienen of zelfs verplicht gesteld kunnen worden. Met betrekking tot de informatiehuishouding voer ik de motie Marijnissen uit en is een actie gestart om binnen het Rijk vervuilde data, risicomodellen en het onrechtmatig gebruik van nationaliteit op te ruimen. En tot slot moet er gecontroleerd worden. De ADR en ARK doen binnen het Rijk onderzoek naar de rechtmatige inzet van algoritmen en het Kabinet heeft voorzien en in een algoritmetoezichthouder bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
In de brief van 5 februari 20216 is toegezegd, in het kader van het ethisch verantwoord omgaan met modellen en algoritmen, een Adviescommissie Analytics voor de Belastingdienst aan te stellen. Momenteel wordt deze adviescommissie verder uitgewerkt en deze zal zijn werking hebben voor het hele Ministerie van Financiën, en daarmee ook voor Douane en Toeslagen. Dit is een onafhankelijke commissie die gevraagd en ongevraagd advies geeft over actuele vraagstukken. De adviescommissie adviseert in brede zin en doet dat vanuit de vijf perspectieven die de Algemene Rekenkamer (AR) in haar rapport «Aandacht voor algoritmes» als toetsingskader heeft meegegeven.
Daarnaast werkt Toeslagen op dit moment de handhavingsstrategie uit resulterend in een toekomstbestendige strategie voor 2023 en verder. Het gebruik van detectie en selectie zal hierin terugkomen. Voor de zomer wordt uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken hieromtrent.
Kunnen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een tijdspad schetsen met betrekking tot de uitvoering van de motie Dassen c.s. (Kamerstuk 35 925, nr. 26)?
Het algoritmeregister willen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in samenhang zien met de aanstaande AI verordening die een verplichting voorstelt om hoog risico toepassingen op te laten nemen in een EU-databank. De AI verordening is op dit moment in de maak. In de geest van deze verordening wordt wel alvast aan de slag gegaan met een kopgroep die naar verwachting medio dit jaar online zal gaan.
Het artikel ‘VVD-handelsminister hielp bedrijfslobby tegen aanpak kinderarbeid en milieuschade’ |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «VVD-handelsminister hielp bedrijfslobby tegen aanpak kinderarbeid en milieuschade»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het artikel?
Ik heb kennisgenomen van het artikel.
Kunt u bevestigen dat VNO-NCW in Nederland een ander standpunt uitdraagt of uitgedragen heeft dan in Brussel?
Zoals aangegeven in de beantwoording op de vragen van lid Van Dijk van 31 augustus 2021 (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3857) heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken tijdens de vernieuwing en uitwerking van het IMVO-beleid herhaaldelijk inbreng ontvangen van o.a. VNO-NCW, bijvoorbeeld tijdens stakeholderconsultaties.
VNO-NCW heeft constructieve bijdragen geleverd aan deze consultaties. Er zijn geen concrete aanwijzingen ontvangen voor een andere opstelling van
VNO-NCW in Europa.
Kunt u bevestigen dat de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking Ontwikkeling (OESO), en daarmee een zorgplicht voor alle bedrijven voor hun gehele toeleveringsketen, leidend zullen zijn in de Nederlandse inzet op het Europese voorstel op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemenn (IMVO)?
Als lidstaat onderschrijft Nederland de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en zal het kabinet bedrijven aansporen te handelen in lijn met de OESO-richtlijnen.
Momenteel bestudeert het kabinet het recent gepubliceerde Commissievoorstel inzake IMVO. Effectiviteit, proportionaliteit en het gelijke speelveld zijn daarbij belangrijke overwegingen. Uw Kamer wordt zoals gebruikelijk middels een BNC-fiche geïnformeerd over de Nederlandse positie ten aanzien van het Commissievoorstel.
Zal u, net als uw voorganger, parallel aan het Europese voorstel werken aan een ambitieus Nederlands voorstel, teneinde de druk in Brussel op te voeren een ambitieuzer voorstel overeen te komen?
Zoals aangegeven in het coalitieakkoord 2021–2025 zal het kabinet in de EU IMVO-wetgeving bevorderen en nationale IMVO-wetgeving invoeren die rekening houdt met een gelijk speelveld met omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving.
Welke status heeft het rapport van de Sociaal Economische Raad (SER) voor de Europese onderhandelingen omtrent IMVO-wetgeving?
Het SER-advies «Effectieve Europese gepaste zorgvuldigheidwetgeving voor duurzame ketens» is positief ontvangen en is meegenomen in de totstandkoming van de bouwstenen voor IMVO-wetgeving (Kamerstuk 26 485, nr. 377). Op basis van de Kamerbrief over de bouwstenen voor IMVO-wetgeving is een non-paper opgesteld en verspreid onder stakeholders in de Europese Unie. In het Commissievoorstel is een groot aantal onderdelen van het non-paper terug te vinden.
Nu de Europese Commissie haar conceptrichtlijn voor verplichte gepaste zorgvuldigheid heeft gepubliceerd, is een nieuw hoofdstuk gestart om tot een dwingende Europese maatregel te komen. Momenteel bestudeert het kabinet het recent gepubliceerde Commissievoorstel. Uw Kamer wordt zoals gebruikelijk geïnformeerd over de Nederlandse positie ten aanzien van het Commissievoorstel middels een BNC-fiche.
Met welke stakeholders heeft u gesproken ter consultatie voor het bepalen van het Nederlandse standpunt omtrent IMVO-wetgeving? Zijn er daarnaast nog andere stakeholders geconsulteerd en zo ja, welke?
Momenteel wordt het kabinetsstandpunt bepaald ten aanzien van het gepubliceerde Commissievoorstel inzake IMVO. Ik heb hiertoe gesproken met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld. Uw Kamer zal zoals gebruikelijk een BNC-fiche hierover ontvangen.
Bij de totstandkoming en uitwerking van de beleidsinzet op gebied van IMVO2, waarvan IMVO-wetgeving onderdeel uitmaakt, is uitgebreid met vele verschillende stakeholders gesproken. Op de IMVO-webpagina op rijksoverheid.nl is verslag gedaan van de stakeholderconsultaties.3 In de beantwoording op vragen van het lid Van Dijk (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3857) heeft mijn voorganger reeds een overzicht gedeeld van de gesprekken die gevoerd zijn.
Bent u bereid de Kamer een overzicht te geven, waarin uiteengezet wordt hoe het Nederlandse standpunt tot stand is gekomen, welke input van stakeholders daarin meegenomen is en hoe deze heeft doorgewerkt in de Nederlandse inzet, zowel op Europees niveau als de mogelijke nationale wetgeving?
Zie antwoord vraag 7.
Noodvisa voor journalisten door de situatie in Oekraïne |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat er in Oekraïne ook Russische en Wit-Russische journalisten wonen, die uit angst voor repressies al eerder hun thuislanden zijn ontvlucht naar Oekraïne?
Ja.
Erkent u dat deze journalisten dreigen gevaar te lopen nu Oekraïne is binnengevallen door Russische en Wit-Russische gevechtstroepen? Hoe beoordeelt u het gevaar dat deze journalisten in handen komen van het Russische en Wit-Russische regime en worden gearresteerd?
Iedereen die momenteel in Oekraïne verblijft loopt gevaar. Het kabinet heeft reden aan te nemen dat deze groep in het bijzonder gevaar loopt in de gebieden in handen van het Russische leger. Journalisten in deze gebieden kunnen mogelijk gearresteerd worden.
Erkent u dat Russische en Wit-Russische journalisten die verblijven in Oekraïne geen aanspraak kunnen doen op een automatische verblijfsvergunning in de Schengen-unie, zoals Oekraïense burgers?
Bij de beantwoording van deze vraag gaan wij ervan uit dat wordt gedoeld op de EU-Tijdelijke beschermingsrichtlijn. Op 4 maart 2022 is deze richtlijn ten aanzien van ontheemden uit Oekraïne geactiveerd, ook om als EU gezamenlijk een veilige haven te bieden aan hen die het conflict ontvluchten. In artikel 2 lid 1 onder b van het uitvoeringsbesluit van de Raad (no. 2022/382) is neergelegd dat de tijdelijk bescherming (onder meer ook) van toepassing is op onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming genoten. Een nagenoeg gelijksoortige bepaling is in het besluit opgenomen ten aanzien van staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die kunnen aantonen dat zij vóór 24 februari 2022 legaal in Oekraïne verbleven op basis van een geldige permanente verblijfsvergunning die overeenkomstig Oekraïens recht is afgegeven, en die niet in staat zijn in veilige en duurzame omstandigheden naar hun land of regio van oorsprong terug te keren. Aanvullend biedt de richtlijn de lidstaten de mogelijkheid om de groep waarop de richtlijn van toepassing is, uit te breiden. Het kabinet zal u hierover op korte termijn nader informeren.
Bent u bekend met het beleid van Kosovo, dat heeft toegezegd om aan 20 journalisten uit Oekraïne een 6 maanden-verblijfsvergunning en onderdak te bieden?
Ja.
Is Nederland, als voorzitter van de Media Freedom Coalition en voortrekker op het gebied van persvrijheid, bereid om het voorbeeld van Kosovo te volgen en 20 noodvisa aan te bieden aan Wit-Russische en Russische journalisten die in Oekraïne wonen?
Vrijheid van meningsuiting, met een focus op persvrijheid, is het fundament voor een goed functionerende democratie. De veiligheid van journalisten is voor groot belang voor een vrije pers. Zoals in de beantwoording van vraag 3 aangegeven, heeft de EU op 4 maart jl. de Tijdelijke beschermingsrichtlijn ingesteld ten aanzien van Oekraïners die het conflict zijn ontvlucht, en kunnen ook specifieke groepen derdelanders onder de reikwijdte van deze richtlijn vallen. Op deze wijze biedt de EU een veilige haven voor iedereen die het conflict ontvlucht. Voor mensenrechtenverdedigers en journalisten die niet onder deze richtlijn vallen geldt dat Nederland in het kader van het Shelter City-programma jaarlijks ongeveer 30 mensenrechtenverdedigers (waaronder journalisten) tijdelijke opvang, training en veiligheid biedt. Ook draagt Nederland EUR 2 miljoen bij aan een fonds gericht op de bescherming van journalisten in nood. In specifieke situaties beziet het kabinet of specifieke oplossingen mogelijk zijn. Daarnaast werkt Nederland aan het steunen van Russischtalige onafhankelijke media en journalisten buiten Rusland, o.a. door verblijfmogelijkheden in Nederland. Vanwege de veiligheid van deze personen kan het kabinet hierover geen nadere mededelingen doen.
Kan dit via de ambassade in Polen georganiseerd worden, aangezien Wit-Russische en Russische journalisten uit Oekraïne zelf Polen kunnen bereiken?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u daarbij aangeven op welke termijn dit gerealiseerd zou kunnen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het artikel ««Ukrainians go first»: How black and brown people are struggling to escape the Russian invasion» van Euronews?1
Ja.
Erkent u dat naast Oekraïners ook mensen met een andere nationaliteit in Oekraïne verblijven, waaronder veel Afrikaanse studenten, die gevaar dreigen te lopen nu Oekraïne is binnengevallen?
Ja, het kabinet erkent dat naast Oekraïners ook mensen met een andere nationaliteit dan de Oekraïense nationaliteit gevaar dreigen te lopen.
Kunt u bevestigen dat mensen zonder EU-visum, dus zonder Oekraïense of EU-paspoort, geweigerd worden aan de Europese buitengrenzen?
De EU-Lidstaten die grenzen aan Oekraïne- Polen, Slowakije, Hongarije en Roemenië- hebben aangegeven dat iedereen die uit Oekraïne vlucht ongeacht de nationaliteit de grens over mag steken en zo toegelaten wordt tot de EU.
Klopt het dat de richtlijn tijdelijke bescherming (2001) ook opgaat voor vluchtelingen uit Oekraïne zonder EU-visum?
Zoals ook reeds aangehaald in het antwoord op vraag 3 is in artikel 2 lid 1 onder b van het uitvoeringsbesluit van de Raad van 4 maart 2022 neergelegd dat de tijdelijk bescherming van toepassing is op onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming genoten. Voor uitgebreidere toelichting over de toepassing van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, verwijs het kabinet u naar de Kamerbrief over aanpak opvang vluchtelingen uit Oekraïne van 17 maart jl.
Is Nederland bereid er in woord en daad voor te zorgen dat alle mensen die Oekraïne ontvluchten, ongeacht nationaliteit, gender en religieuze overtuiging in Europa een veilig heenkomen kunnen vinden? Welke stappen zal Nederland daarvoor nemen?
Ter beantwoording van deze vraag verwijzen wij naar de Kamerbrief van 8 maart 2022 over de bespreking en activering van de Richtlijn tijdelijke bescherming op de JBZ-Raad van 3 en 4 maart 2022. Oekraïense onderdanen en derdelanders die internationale bescherming of gelijkwaardige nationale bescherming genieten in Oekraïne, komen in aanmerking voor tijdelijke bescherming, net als hun familieleden. Voor derdelanders of staatlozen die kunnen aantonen dat ze legaal in Oekraïne verbleven op basis van een geldige permanente verblijfsvergunning en die niet in staat zijn om terug te keren naar hun land of regio van herkomst, hebben de lidstaten de keuze om tijdelijke bescherming of een passende nationale status toe te kennen. Het staat lidstaten vrij om de richtlijn ook op andere derdelanders toe te passen. Over de implementatie van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming verwijst het kabinet uw Kamer naar de Kamerbrief van 17 maart jl. over de opvang van vluchtelingen uit Oekraïne.
Zal Nederland daarom in Raadsverband pleiten tijdelijke bescherming te bieden aan alle mensen die Oekraïne ontvluchten en dit ook afdwingbaar te maken?
Zie antwoord vraag 12.
Is Nederland bereid extra mankracht naar de Europese buitengrenzen te sturen om 1) te ondersteunen bij het verwerken van de grote groepen vluchtelingen uit Oekraïne en 2) ter controle dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen mensen die Oekraïne ontvluchten op basis van nationaliteit, gender en religieuze overtuiging, in samenwerking met andere Europese lidstaten en het EU Asylum Agency?
Lidstaten van de Europese Unie zijn primair zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van grensbewaking. Voor het kabinet staat echter buiten kijf dat bij grensbeheer van zowel onze eigen grenzen als de gemeenschappelijke Europese buitengrenzen internationaal en Europees recht gerespecteerd dient te worden. De Commissie ziet, als hoedster van de verdragen, toe op de naleving van Europees recht door de lidstaten. De Europese Agentschappen Frontex en het EU Asielagentschap (EUAA) staan paraat om lidstaten die grenzen aan Oekraïne te ondersteunen, waar zij aangeven dat nodig te hebben. Het kabinet staat er voor open om bijdragen te leveren aan deze agentschappen als zij om ondersteuning vragen. Zoals uw Kamer bekend kan inzet van de agentschappen alleen plaatsvinden als een lidstaat hierom verzoekt.
Zal Nederland in Raadsverband pleiten voor verplichte relocatie van alle vluchtelingen uit Oekraïne en daarbij zelf ook de daad bij het woord voegen?
De Richtlijn Tijdelijke bescherming voorziet niet in dwingende feitelijke verdeling van de tijdelijk beschermden over de lidstaten. De richtlijn biedt wel de mogelijkheid om tijdelijk beschermden uit andere EU-lidstaten te laten overkomen. Voor toelichting t.a.v. herverdeling in het kader van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming verwijst het kabinet naar de Geannoteerde Agenda voor de ingelaste JBZ die uw Kamer 21 maart jl. toeging. Het kabinet is nu volop bezig om het aantal opvangplekken op te schalen om de autonome stroom naar NL op te kunnen vangen.
Het verschijnen van de Annual Review of the Human Rights Situation of Lesbian, Gay, Bisexual, Trans and Intersex People covering events that occurred in Europe and Central Asia between January-December 2021 van ILGA Europe |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kuipers , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de inhoud van deAnnual Review of the Human Rights Situation of Lesbian, Gay, Bisexual, Trans and Intersex People covering events that occurred in Europe and Central Asia between January–December 2021 van ILGA Europe?
Ja
Bent u op de hoogte van de inhoud van de specifieke passages over de Nederlandse situatie voor LHBTI-personen uit het rapport?
Ja
Kunt u zich herkennen in de algemene conclusies van het rapport? Zo nee, op welke punten niet en waarom?
Het kabinet vindt het belangrijk dat iedereen kan houden van wie hij, zij of hen wil. Zoals in het coalitieakkoord is afgesproken blijft het kabinet werken aan de acceptatie, veiligheid en emancipatie van de lhbti+ gemeenschap. Het Regenboogakkoord is hiervoor de basis. Daarbij kan het rapport, dat de voor lhbti+ personen relevante ontwikkelingen beschrijft die zich in 2021 op diverse terreinen hebben voorgedaan, in sommige gevallen aanknopingspunten bieden voor de verbetering van de positie van lhbti+ personen. Het kabinet herkent zich in de beschrijving die het rapport geeft van de ontwikkelingen in Nederland. Voor wat betreft specifieke onderwerpen wordt verwezen naar het antwoord op vraag 5.
Kunt u zich vinden in de conclusie uit het rapport dat LHBTI-asielzoekers in meerdere EU-landen te maken hebben met discriminatie en onveiligheid in verschillende vormen in en/of rond de asielprocedure, zoals het over onvoldoende toegang beschikken tot (transgender specifieke) zorg (zoals in Denemarken), asielprocedures die de onveiligheid van LHBTI-asielzoekers vergroten (zoals in Duitsland) en het toevoegen van zogenaamd veilige landen waarnaar afgewezen LHBTI-asielzoekers teruggestuurd kunnen worden (zoals in Frankrijk, Malta en Griekenland)? Bent u bereid deze onderwerpen te bespreken met uw Europese collega’s in de Raad van Ministers?
Het rapport is breed opgezet en kan voor verschillende landen verschillende aanknopingspunten bieden om ervoor te zorgen dat de mensenrechten van lhbti+ personen gewaarborgd zijn. Daarbij past terughoudendheid bij het reageren op geuite kritieken die een ander land betreffen. Het is primair aan die andere landen om te reageren op kritieken betreffende hun nationale (asiel)procedure. Daarbij kan iemand die zich in zijn rechten geschaad ziet, zich wenden tot de nationale (rechterlijke) autoriteiten om zijn rechten te effectueren. Ook kan de Europese Commissie in haar rol van «hoedster van de verdragen» actie ondernemen als een EU-land de EU-wetgeving waaraan deze gebonden is niet correct toepast.
Ik vind het dan ook niet aan mij om nu een appreciatie te geven over de wijze waarop andere lidstaten voldoen aan EU-regelgeving en zie geen aanleiding om deze onderwerpen te bespreken binnen de Raad van Ministers.
Kunt u zich herkennen in de schets van de specifiek op Nederland gerichte situatie voor LHBTI-personen? Zo nee, op welke punten niet en waarom?
Het rapport beschrijft de voor LHBTI personen relevante ontwikkelingen die zich in 2021 op diverse terreinen hebben voorgedaan. Ik herken mij in de beschrijving die het rapport geeft van de ontwikkelingen in Nederland.
Ten aanzien van de sociale veiligheid en sociale bescherming van lhbti+ personen wordt in het rapport opgemerkt dat een shelter voor jonge lhbti+ personen is geopend in Utrecht, maar dat er behoefte is aan meer van dit soort opvangplaatsen. Het is belangrijk om in dit verband te weten dat in Nederland het uitgangspunt geldt dat mensen zoveel mogelijk direct een eigen woonplek (al dan niet met begeleiding) krijgen en als dat niet mogelijk is, opvang krijgen in één of tweepersoonskamers die maximaal drie maanden duurt.1 Grootschalige opvang draagt niet bij aan veiligheid en wordt daarom in alle regio’s om- en afgebouwd. De beweging naar kleinschalige opvang en realiseren van woonunits zal deze sociale veiligheid sterk verbeteren, samen met het toerusten van professionals om gender- en lhbti+ sensitief te werken. In het Actieprogramma dak- en thuisloze jongeren (2019–2021) zijn acties ondernomen om beter inzicht te krijgen in de extra kwetsbare groep lhbti+ jongeren. Movisie heeft in opdracht van het Ministerie van VWS een verkenning gedaan naar de situatie van dak- en thuisloze lhbti+ jongeren in Nederland.2 Naar aanleiding hiervan is geïnvesteerd in het vergroten van het handelingsperspectief van professionals, zodat deze jongeren beter geholpen worden. Dit moet ervoor zorgen dat lhbti+ jongeren overal in Nederland terecht kunnen en zo direct de juiste ondersteuning en hulp ontvangen.
De fractie van Volt heeft, samen met de fractie van BIJ1, het vorige kabinet gevraagd om een reflectie op het rapportTranscript of the margins aangaande de behandeling van trans personen uit Latijns-Amerika en de Cariben. Welke beleidsacties heeft het kabinet sinds het verschijnen van dit rapport ondernomen ter verbetering van de positie van transgender asielzoekers uit bovengenoemde gebieden? Welke beleidsacties staan op de planning ter verbetering van hun positie?
Het belang van een zorgvuldige behandeling van de aanvragen van lhbti+ asielzoekers in zijn algemeenheid en transgender personen specifiek is van groot belang voor de personen die het betreft. Het kabinet vindt het belangrijk te werken aan de emancipatie van o.a. transgenderpersonen. In het regenboogstembusakkoord, dat als basis dient voor het werk aan de emancipatie van de lhbti+ gemeenschap in Nederland, is benadrukt dat de mensenrechten van lhbti+ personen prioriteit is in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Een specifieke benadering, afhankelijk van het land van herkomst, draagt daaraan bij.
Zoals mijn voorganger ook heeft aangegeven in de reactie op de vragen van BIJ1 en Volt3 gebeurt er al veel ten aanzien van het beleid voor lhbti+ asielzoekers in zijn algemeenheid maar ook voor transgender personen specifiek. In het landgebonden asielbeleid kunnen transgender personen worden aangemerkt als risicogroep of als kwetsbare personen die geen bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisatie kunnen krijgen. Wanneer uit het algemeen ambtsbericht blijkt dat specifiek transgender personen worden gediscrimineerd door de autoriteiten en door medeburgers, waardoor de bestaansmogelijkheden dusdanig worden beperkt dat zij niet op maatschappelijk en sociaal gebied kunnen functioneren, zal in het landgebonden asielbeleid worden opgenomen dat transgender personen uit dat land een specifieke benadering horen te krijgen. Zo zijn transgender personen na het laatste algemeen ambtsbericht over Venezuela aangemerkt als risicogroep. Maar ook wanneer transgender personen niet zijn opgenomen in het landgebonden asielbeleid of er geen landgebonden asielbeleid is, moet de IND bij de behandeling van de aanvraag zich vergewissen van beschikbare landeninformatie over deze specifieke groep. Dit houdt in dat de IND-medewerker landeninformatie kan opvragen over de specifieke positie van transgender personen in het land van herkomst van de vreemdeling, bij de eigen landenexperts van de IND. Deze informatie wordt betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag.
Daarnaast vindt het kabinet het belangrijk om meer bewustwording over transgender-gerelateerde zaken te creëren en de deskundigheid over de ervaringen en behoeften van transgender asielzoekers verder te bevorderen. Bij de IND is met het aanstellen van lhbti+ coördinatoren al meer aandacht voor het verspreiden van kennis en kunde over lhbti+ onderwerpen, waaronder ook transgender gerelateerde zaken. De coördinatoren gaan specifieke uitleg geven over deze doelgroep en zullen dat ook blijven doen. Naar aanleiding van dit rapport hebben de IND en het Ministerie van Justitie en Veiligheid op ambtelijk niveau contact gehad met het Transgender Netwerk Nederland en zijn de medewerkers uitgenodigd om in gesprek te treden met de lhbti+ coördinatoren om de specificiteit van de situatie van transgenderasielzoekers te belichten. Verder wordt als onderdeel van de uitwerking van het coalitieakkoord momenteel gekeken hoe er opvolging gegeven kan worden aan de passage over het betrekken van externe expertise bij het versterken van de expertise van de IND bij de beoordelingen van lhbti+ asielzoekers. De genoemde acties zijn daar al mee in lijn.
Kunt u aangeven of u, in tegenstelling tot uw voorganger1, bereid bent om de veiligheidssituatie van transgender personen in Latijns-Amerikaanse en Caribische landen waar specifieke transgender-beschermende wetgeving ontbreekt, nogmaals te analyseren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Voor veel landen in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied zijn geen recente ambtsberichten beschikbaar omdat de situatie in deze landen niet vraagt om specifiek landgebonden asielbeleid. Dit betekent echter niet dat in de behandeling van de asielaanvragen van transgender personen afkomstig uit deze landen geen aandacht bestaat voor hun unieke situatie en de algemene situatie voor transgender personen in hun land van herkomst. Zoals uitvoerig aangegeven door mijn ambtsvoorganger in de beantwoording van de vragen van BIJ1 en Volt wordt alle relevante informatie betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag en vindt dit altijd op individuele basis plaats. Hierbij zal, op basis van de mensenrechten die over vluchtelingenstatus gaan, vooral de vraag relevant zijn of een transgender persoon in geval van dreigende vervolging in het land van herkomst voldoende beschermd kan worden tegen deze vervolging. De aanwezigheid anti-transgenderwetgeving of juist het ontbreken van beschermende transgenderwetgeving kan onderdeel uitmaken bij het beantwoorden van deze vraag. Dit hoeft echter niet per definitie te betekenen dat dit tot gevolg heeft dat alle transgender personen in een dergelijk land onveilig zijn. Ik zie dus geen aanleiding om de veiligheidssituatie buiten de individuele gevallen in deze landen nogmaals te analyseren.
Vooruitlopend op de media-monitor van Transgender Netwerk Nederland; signaleert het kabinet (uit eigen ervaring) een toename van het aantal mediaberichten, zowel nationaal als Europees, waarin de emancipatie van trans vrouwen (ten onrechte) gekoppeld wordt aan mogelijke toename van onveiligheid tegen vrouwen in het algemeen door (cisgender) mannen die zich voordoen als vrouw? Wat is de visie van het kabinet op de toename van dit soort berichten? Is het kabinet bereid hier stelling tegen te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Het uitgangspunt van het emancipatiebeleid van het kabinet is dat iedereen in Nederland gelijkwaardig is en de vrijheid heeft om te houden van wie je wilt en om zichtbaar jezelf te kunnen zijn. Wat betreft het kabinet gaat de emancipatie van de ene groep niet ten koste van de andere groep. Daar is in het emancipatiebeleid veel aandacht voor. Het gaat om gelijkheid en vrijheid voor iedereen. Vrouwenemancipatie en de emancipatie van transgender personen staan elkaar dus niet in de weg. Eerder gaan ze hand in hand. Bij beide zijn stereotiepe opvattingen over mannelijkheid en vrouwelijkheid van invloed.
Het kabinet is bekend met de zorg die er bij sommigen in de samenleving bestaat dat de emancipatie van trans vrouwen gevolgen zou hebben voor de veiligheid van vrouwen in het algemeen door (cisgender) mannen die zich voordoen als vrouw. Het kabinet ziet dit onder meer terug in de reacties op en berichtgeving rondom het wetsvoorstel Wijziging vermelding geslacht in geboorteakte (Kamerstuk 35 825). Zoals aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag bij dit wetsvoorstel, ziet het kabinet geen enkel verband tussen het – kort gezegd – oneigenlijk gebruik maken van vrouwenfaciliteiten of zelfs het lastig vallen van een andere persoon en het formeel wijzigen van de geslachtsregistratie op de geboorteakte (Kamerstuk 35 825, nr. 7, p. 12, 13). Een dergelijk verband blijkt ook niet uit de evaluatie van de Transgenderwet5 of enige ander bij het kabinet bekend wetenschappelijk onderzoek.
Hoe beziet het kabinet de risico’s voor (de veiligheid van) trans personen als gevolg van een dergelijke toename in kritische berichten over de emancipatie van transgender vrouwen (of transgender personen in het algemeen)?
Het kabinet blijft werken aan de acceptatie, veiligheid en emancipatie van de lhbti+ gemeenschap. Het kabinet streeft ernaar dat iedereen zichzelf kan zijn in de maatschappij, ongeacht iemands geslachtskenmerken, genderidentiteit of genderexpressie. Helaas krijgen transgender personen in Nederland vaker te maken met geweld dan gemiddeld, voelen ze zich twee keer zo vaak onveilig en worden zeven keer zo vaak mishandeld of met mishandeling bedreigd. Deze gegevens laten zien dat er nog een wereld te winnen valt wat betreft de sociale veiligheid van deze groep. Daarom is het kabinet bezorgd over de gevolgen die de kritische berichtgeving over de emancipatie van transgender personen kan hebben voor de veiligheid van transgender personen zelf. Er is in de afgelopen jaren gezocht naar verschillende manieren om de veiligheid van transgender personen te bevorderen. Zo vond op 13 en 14 mei 2022 een internationaal congres plaats over transfobie. Het kabinet zal het aantal meldingen geregistreerd bij antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s), het aantal incidenten (zowel meldingen als aangiften) bij de politie, het aantal specifieke discriminatiefeiten en codis-feiten6 waarbij de discriminatiegrond «transgender» is geregistreerd door het OM en meldingen die binnenkwamen bij Transgender Netwerk Nederland (TNN) nauwlettend blijven monitoren.
In navolging van het voornemen uit het coalitieakkoord om het COC Regenboogakkoord ten uitvoer te brengen; door middel van welke concrete beleidsmaatregelen zal het kabinet het toenemende geweld jegens LHBTI-personen bestrijden? Kunt u een tijdlijn schetsen met betrekking tot deze aankomende beleidsmaatregelen? Zo nee, wanneer verwacht u een dergelijke tijdlijn wel te kunnen schetsen?
Het kabinet blijft werken aan de acceptatie, veiligheid en emancipatie van de lhbti+ gemeenschap. Het kabinet streeft ernaar dat iedereen zichzelf kan zijn in de maatschappij, ongeacht iemands geslachtskenmerken, genderidentiteit of genderexpressie of welke grond dan ook. Helaas is dit niet altijd het geval. Transgender personen krijgen in Nederland vaker dan gemiddeld te maken met geweld, voelen zich twee keer zo vaak onveilig en worden zeven keer zo vaak mishandeld of met mishandeling bedreigd. Het kabinet ondersteunt daarom onder andere de alliantie «Gedeelde trots, gedeeld geluk» van het COC, TNN en NNID7. Deze alliantie richt zich op de sociale acceptatie en veiligheid van lhbti+ personen. Er worden binnen deze alliantie verschillende preventieve activiteiten uitgevoerd om de veiligheid van transgender personen te vergroten, bijvoorbeeld door in te zetten op voorlichting en bewustwording op scholen. Een ander voorbeeld is de jaarlijkse aandacht voor de slachtoffers van transfobie en geweld rondom de Transgender gedenkdag. Daarnaast heeft de Minister van OCW TNN ondersteund bij het organiseren van een internationaal congres over transfobie en geweld tegen transgender personen dat onlangs plaats heeft gevonden. Ook werkt de Minister van OCW samen met Regenboogsteden aan meer veiligheid van lhbti+ personen. Hierbij werken gemeenten met een maatwerk aanpak aan de veiligheid in de wijk van lhbti+ personen. Bovenop de preventieve maatregelen bevat het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–2022 verschillende initiatieven die zich richten op de vergroting van de veiligheid van lhbti+ personen. Zo worden in het samenwerkingsverband aanpak discriminatie tussen OM, politie, en anti-discriminatievoorzieningen (ADV’s) de politiesystemen continu landelijk gescreend om zicht te krijgen op de aard en omvang van discriminatie-incidenten, waaronder de incidenten die lhbti+ gerelateerd zijn. Alle eenheden ontvangen tweewekelijks een overzicht hiervan en de politie neemt deze informatie mee naar het reguliere regionaal discriminatieoverleg met het OM en de ADV’s.
Daarnaast werkt de Minister van Justitie en Veiligheid aan een onderzoeksvoorstel dat zich richt op daderprofielen van daders van geweld tegen lhbti+ personen. Hierbij wordt de Minister van OCW betrokken. De resultaten van dit onderzoek worden later dit jaar verwacht. Deze kennis kan bijdragen aan verder beleid en initiatieven gericht op het tegengaan van geweld tegen transgender personen.
Het kabinet zal, gelijktijdig met het versturen van de Emancipatienota, een planning voor aankomende beleidsmaatregelen op het gebied van veiligheid schetsen.
De leden van de Volt-fractie zijn verheugd over het feit dat de overheid excuses heeft gemaakt voor de voormalige transgender wet, maar vraagt zich af of de compensatie voor slachtoffers als gevolg van deze wet voldoende is. Hoe weegt het kabinet de bezwaren tegen de (ontoereikendheid) van de compensatie? Hoe weegt het kabinet het bedrag van 5.000 euro ten opzichte van het viervoudige bedrag dat in Zweden werd geboden aan slachtoffers van een soortgelijke wet?
De tussen 1985–2014 geldende Transgenderwet bevatte zeer ingrijpende wettelijke voorschriften voor het wijzigen van de geslachtsregistratie, die een ingrijpende factor zijn geweest in de levensloop van vele transgender personen. Het kabinet is ervan overtuigd dat het stellen van deze voorwaarden veel verdriet heeft veroorzaakt bij transgender- en intersekse personen. Daarom zijn er excuses gemaakt en is er een onverplichte tegemoetkoming beschikbaar gesteld. Daarbij realiseert het kabinet zich dat de hoogte van een onverplichte tegemoetkoming nooit in verhouding kan staan tot het aangedane leed. Datzelfde geldt voor het maken van excuses.
Als uitwerking van de erkenning voor het leed dat transgender personen is aangedaan door toepassing van die wet, is op 18 oktober 2021 de tegemoetkomingsregeling in werking getreden. Bij het vormgeven van de regeling is gekeken naar vergelijkbare regelingen in Nederland en daarbuiten, waaronder de Zweedse regeling. Voor het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming is specifiek de aansluiting gezocht bij een eerder toegekende onverplichte tegemoetkoming in Nederland, de tegemoetkoming naar aanleiding van de commissie De Winter. Ook voor de onverplichte tegemoetkoming aan Dutchbat III-veteranen is gekozen voor het bedrag van € 5.000,–. Daarmee sluit de regeling aan bij eerdere Nederlandse regelingen.
In het COC Regenboogakkoord, dat volgens het coalitieakkoord «zorgvuldig» uitgevoerd zal worden, staat de maatregel om tot een wettelijk verbod te komen op non-consensuele, niet-noodzakelijke medische interventies bij intersekse kinderen te komen. In welke mate hangt het voornemen van het kabinet inzake deze maatregel af van de uitkomsten van het onderzoek dat hiernaar plaatsvindt? In het geval dat de onderzoeksresultaten overwegend negatief uitvallen, hoe verhoudt dit zich dan tot de positieve ervaringen in landen waar een dergelijk wettelijk verbod reeds in werking is getreden?
Kinderen hebben een bijzondere en kwetsbare positie: zij zijn afhankelijk van (het oordeel van) hun ouders of degene onder wiens gezag zij vallen. Kinderen zijn bovendien lichamelijk en geestelijk volop in ontwikkeling. Een behandeling kan onomkeerbare lichamelijke en psychische effecten hebben die de rest van het leven persisteren. Dit betekent dat op ouders én zorgverleners bij het nemen van dergelijke beslissingen een belangrijke verantwoordelijkheid rust. Als het om op genezing gerichte zorg gaat, zijn niet noodzakelijke medische interventies reeds verboden op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Als het gaat om uitstelbare medisch noodzakelijke behandelingen moet niet alleen voorkomen worden dat een vroegtijdige ingreep tot vermijdbare schade leidt, maar moet ook voorkomen worden dat uitstel op zichzelf tot schade leidt.
De Minister van VWS hanteert het uitgangspunt dat een medisch oordeel over ingrepen bij DSD8-kinderen altijd aan de medische professionals is. Beslissingen over operatief ingrijpen worden binnen een multidisciplinair team individueel zorgvuldig afgewogen en zijn soms medisch noodzakelijk. Er bestaat een multidisciplinaire professionele richtlijn Diagnostiek bij Disorders/Differences of Sex Development (DSD). Deze is ontwikkeld op initiatief van de Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN) in samenwerking met o.a. kinderendocrinologen, kinderurologen, laboratoriumspecialisten, klinische genetica en klinisch genetici. Doel van de richtlijn is het optimaliseren van verantwoorde diagnostiek bij DSD. Op dit moment is de Minister van VWS in gesprek over de totstandkoming van een multidisciplinaire kwaliteitsstandaard met zowel generieke als ook conditie-specifieke modules voor de behandeling van personen met een DSD/intersekse conditie. Zie ook het antwoord op een eerdere commissiebrief (Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019 3110, Aanhangsel) en Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nrs. 2281 en 2217, Kamerstuk 33 826, nr. 28). Het onderzoek waarnaar de vraag verwijst, richt zich op het verkrijgen van een genuanceerd inzicht in het aantal genitale operaties bij kinderen met DSD/Intersekse in Nederland. Met het oog op duiding van deze cijfers wordt beoogd trends in de cijfers te ontdekken en te verklaren door kwalitatief onderzoek. Aanvullend heeft het onderzoek tot doel door casuïstiekbeschrijvingen inzicht te geven in factoren die hebben geleid tot het besluit tot een operatie, of tot het uitstellen of afzien ervan. De uitkomsten van het onderzoek en de werkzaamheden m.b.t. de kwaliteitsstandaard Intersekse betrekt het kabinet bij de afspraken die opgenomen zijn in het Coalitieakkoord (en Regenboogakkoord). Het kabinet vindt het te vroeg om op de uitkomsten van deze trajecten vooruit te lopen. Het is van belang om bij de besluitvorming over een eventueel wettelijk verbod zorgvuldige afwegingen te maken.
Wanneer verwacht het kabinet de resultaten van het onderzoek naar medische noodzakelijkheid van geslachts-correctieve, non-consensuele operaties bij intersekse personen?
ZonMw faciliteert (in opdracht van het Ministerie van OCW) een onderzoek naar de prevalentie van (onnodige) medische ingrepen bij kinderen met DSD/Intersekse. Dit ter uitvoering van de motie Bergkamp/Van den Hul (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 131). Het onderzoek dat door het NIVEL wordt uitgevoerd is gestart in september 2021 en zal naar verwachting in het najaar 2022 gereed zijn. Ook patiëntenverenigingen en NNID zullen hierbij betroken worden. Ik zal uw Kamer t.z.t. informeren over de resultaten van het onderzoek. Het inzicht in aard en omvang van medisch ingrijpen is ook van belang voor het opstellen van de multidisciplinaire kwaliteitsstandaard DSD/Intersekse die momenteel ontwikkeld wordt met ondersteuning van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Is het kabinet het eens met de leden van de Volt-fractie dat, indien het onderzoek wijst op grote schade onder slachtoffers door gaten in de wetgeving, er zo snel mogelijk beleidsmatig op gehandeld dient te worden vanuit het kabinet ter voorkoming en/of beperking van additionele schade onder intersekse personen? Op welke manier wordt er (beleidsmatig) voorgesorteerd op de mogelijke (te verwachten) uitkomsten van dit onderzoek? Heeft het kabinet daarbij in kaart laten brengen hoe vaak dergelijke operaties momenteel – of over de afgelopen jaren genomen – plaats hebben gevonden?
Het kabinet betracht zorgvuldigheid en sorteert op dit moment niet voor op enige uitkomst van het onderzoek. Het doel van het onderzoek is juist om voor de Nederlandse situatie in kaart te brengen hoe vaak dergelijke operaties momenteel – en over de afgelopen jaren genomen – plaats hebben gevonden én tot een beschrijving van de casuïstiek te komen (incl. inzicht in factoren die hebben geleid tot wel opereren/uitstel/afzien van operatie). Zie ook mijn antwoord op vraag 12.
In navolging van het voornemen uit het coalitieakkoord om het COC Regenboogakkoord ten uitvoer te brengen; kunt u een tijdlijn schetsen met betrekking tot het voornemen om te komen tot een wettelijk transitieverlof van transgender personen? Kunt u de eerste contouren schetsen van dergelijke wetgeving? Zo nee, wanneer verwacht u een dergelijke tijdlijn en contouren wel te kunnen schetsen?
Het kabinet is een voorstel voor het transitieverlof aan het uitwerken en is hiervoor in gesprek met de betrokken organisaties. Voor het eind van het jaar zal er een schets voor de invoering van het transitieverlof met de Kamer gedeeld worden.
Is het kabinet voornemens excuses te maken voor de systemische discriminatie van homoseksuelen tussen 1945–1971, in navolging van het rapport van het Verwey-Jonker Instituut aangaande dit onderwerp?
Het kabinet heeft met zorg kennis genomen van de uitkomsten van het rapport, waaruit blijkt dat het Rijk niet systematisch discrimineerde, maar wel bijdroeg aan het systeem in de maatschappij waarbij discriminatie kon plaatsvinden. Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties bij de in ontvangst name van het rapport van het Verwey-Jonker Instituut aangaf wil het kabinet vooral vooruit kijken. Het huidige kabinet zal de conclusies van het rapport bespreken met belangenorganisaties van LHBTI-personen. Hierover zal u later nader worden geïnformeerd.
Op welke manier zal het nieuwe kabinet (aanvullend) gehoor geven aan de roep om een vergroting van de zichtbaarheid van biseksuele personen?
Het kabinet ondersteunt Stichting Bi+ Nederland die zich inzet voor een bi+ inclusievere samenleving. Het komende jaar werken zij voor wat betreft het vergroten van de zichtbaarheid van bi+ personen o.a. met een netwerk van bi+ ambassadeurs en het organiseren van sociale events als meet-ups. Op social media voeren zij de campagne «1 van 1 miljoen» die ook gericht is op het laten zien van de diversiteit van bi+ personen.
Verder zet het kabinet zich vooral in op het zichtbaar maken van de problematiek van bi+ personen, omdat die vaak nog onzichtbaar is. We weten dat bi+ personen kampen met een slechtere gezondheid, veiligheid en arbeidspositie dan heteroseksuele, lesbische en homoseksuele personen. Er is meer onderzoek nodig om zicht te krijgen op mogelijke oplossingsrichtingen voor deze problematiek.
De afgelopen jaren heeft Stichting Bi+ Nederland kwantitatief en kwalitatief onderzoek laten uitvoeren door 6 universiteiten en kenniscentra naar de ervaringen en gevoelens van bi+ personen en een kennissynthese uitgevoerd. Onderzoeken die nu lopen en dit voorjaar verwacht worden zijn het onderzoek naar wat werkt om bi+ discriminatie te verminderen en het onderzoek vanuit VWS naar de ervaringen, risicofactoren, hulpverlening en preventie van lhbti+ personen en huiselijk en seksueel geweld.
In navolging van het voornemen uit het coalitieakkoord om het COC Regenboogakkoord ten uitvoer te brengen; welke concrete acties zal het nieuwe kabinet ondernemen ter verkorting van de wachtlijsten in de transzorg? Kunt u een tijdlijn schetsen met betrekking tot het voornemen om dergelijke beleidsmaatregelen te nemen? Zo nee, wanneer verwacht u een dergelijke tijdlijn wel te kunnen schetsen?
Het kabinet vindt het belangrijk dat iedereen in Nederland de ruimte krijgt om zichzelf te zijn. Daarbij hoort ook passende medische zorg om het eigen lichaam in overeenstemming te brengen met de eigen genderidentiteit en psychische zorg en begeleiding waar dat nodig is. De gevolgen van de wachtlijsten voor transgender personen zijn groot en het kabinet vindt het aanpakken van de wachtlijsten en het toekomstbestendig maken van deze zorg dan ook van groot belang. Mede daarom hebben de Minister van VWS en Zorgverzekeraars Nederland hun opdracht aan de kwartiermaker transgenderzorg verlengd tot eind 2022; deze zomer zal de kwartiermaker advies uitbrengen voor de periode na 2022. De kwartiermaker stimuleert onder meer de uitbreiding van het zorgaanbod door zorgverzekeraars en zorgaanbieders en de vorming van zorgnetwerken. Ook organiseert de kwartiermaker transgenderzorg in 2022 en 2023 in opdracht van de Minister van VWS enkele webinars voor het nascholen van huisartsen op het gebied van de transgenderzorg. Maar de aanpak van de wachttijden in de transgenderzorg is een meersporenbeleid. Zo worden er stappen gezet gericht op het terugdringen van de wachttijden in de volwassenen ggz. Ook heeft de Staatssecretaris van VWS, samen met de kwartiermaker, contact met de VNG en bovenregionale expertisenetwerken over de psychologische transgenderzorg voor jongeren. (Mede) gelet op het feit dat met name de wachttijden voor psychologische zorg lang zijn, en een indicatie van een psycholoog, psychiater of orthopedagoog een voorwaarde is voor toegang tot somatische transgenderzorg, is er momenteel veel aandacht voor de psychische evaluatie die nodig is voor een indicatiestelling voor somatische transgenderzorg. Omdat de veldpartijen zelf gaan over de vraag wat kwalitatief goede transgenderzorg is, heeft VWS hen gevraagd om de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch te evalueren. Daarbij kijken de betrokken veldpartijen onder meer naar de rol van de psycholoog/psychiater in de transgenderzorg. Het is de verwachting dat het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten dit evaluatietraject in de zomer van 2023 zal afronden. Verder onderhoudt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vanuit haar verantwoordelijkheid op de zorgplicht intensief contact met de zorgverzekeraars voor wat betreft de transgenderzorg. Ook heeft VWS subsidie verstrekt aan ZonMw ten behoeve van extra wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de transgenderzorg, met betrekking tot 1) de sterke toename van de behandelvragen in de afgelopen jaren, en 2) de omvang van de vraag naar transgenderzorg nu en in de komende jaren. Het streven is dat deze onderzoeken eind 2022 worden afgerond.
Zo lang de wachttijd voor een intake voor transgenderzorg bij de psycholoog zo lang is, vindt de Minister van VWS het extra van belang dat transgender personen tijdens hun wachttijd op verzoek ondersteuning kunnen krijgen en/of dat er een luisterend oor wordt geboden. Vanuit de gemeenten kunnen cliënten in het kader van diverse initiatieven ondersteuning krijgen bij hun zelfredzaamheid en participatie. Denk daarbij aan herstelwerkplaatsen, inloophuizen en de inzet van ervaringsdeskundigen. Ook kunnen cliënten een onafhankelijke cliëntondersteuner benaderen wanneer zij hulp nodig hebben bij het regelen van zorg en ondersteuning mocht dit nodig zijn. Verder heeft het Ministerie van VWS een opdracht aan Transvisie en TNN verstrekt voor onderzoek naar de inzet van ervaringsdeskundigen binnen de transgenderzorg. Daarnaast financiert het Ministerie van VWS «Genderpraatjes», een chatservice van Transvisie en TNN voor jongeren en jongvolwassenen die vragen hebben rondom gender en genderidentiteit. Tenslotte zet het kabinet in op betere acceptatie van, en daarmee het verhogen van het welzijn van lhbti+ personen. De Minister van OCW ondersteunt daarom de alliantie «Gedeelde trots, gedeeld geluk» van het COC, TNN en NNID om samen te werken aan de sociale veiligheid en acceptatie van lhbti+ personen. Gezien het belang van het onderwerp is en blijft het kabinet graag in gesprek met de betrokken partijen en belangenorganisaties over de transgenderzorg.
Voor meer informatie verwijs ik graag naar de voortgangsbrief transgenderzorg die de Minister van VWS recent aan uw Kamer heeft toegezonden (Kamerstuk 31 016, nr. 349).
Wat zijn de voornemens van het kabinet om de geslachtswijziging in het paspoort naar een «X» mogelijk te maken? Kunt u, in lijn met het voornemen van de coalitie om dit specifieke punt uit het COC Regenboogakkoord uit te voeren, de termijn schetsen waarop dit mogelijk zal worden?
Het kabinet vindt het belangrijk dat Regenboogakkoord 2021 zorgvuldig wordt uitgevoerd. Bij het wetsvoorstel tot Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het veranderen van de voorwaarden voor wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte (Kamerstuk 35 825) is door het Lid Van Ginneken (D66) een amendement ingediend, dat strekt tot het regelen van een non-binaire geslachtregistratie, de zogenoemde «X», in de geboorteakte in plaats van een «M» of «V» (Kamerstuk 35 825, nr. 10).
Zoals meegedeeld aan uw Kamer op 17 december 2021 (Kamerstuk 35 825, nr. 11) betekent het amendement een substantiële wijziging van het wetsvoorstel en heeft het kabinet eind vorig jaar de VNG, de NVVB, de Staatscie. Internationaal Privaatrecht en de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit gevraagd hun zienswijze uit te brengen om een zo voortvarend mogelijke behandeling van het wetsvoorstel te waarborgen. Daarnaast is een interdepartementale inventarisatie gaande om de gevolgen voor wet- en regelgeving en de consequenties voor uitvoeringsorganisaties incl. kosten in beeld te brengen. Recent is de Raad van State gevraagd advies uit te brengen over het amendement. Na ontvangst van het advies van de Raad van State zal een nader rapport worden opgesteld. Op basis van de zienswijzen, de uitkomsten van de interdepartementale inventarisatie en het advies van de Raad van State zal het kabinet een oordeel geven over het amendement. Wat betreft de termijn waarop het mogelijk zal zijn een «X» in de geboorteakte te laten opnemen kan op dit moment nog niets worden gezegd. Dit hangt enerzijds af van de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging Transgenderwet en anderzijds van de kabinetsappreciatie van het amendement.
Het artikel 'Landbouwminister in de clinch met Brussel over teruggave fraudemiljoenen' |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Landbouwminister in de clinch met Brussel over teruggave fraudemiljoenen»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de Kamer wel is geïnformeerd over de eerdere juridische geschillen tussen de Europese Commissie en het Ministerie van LNV die ontstonden rondom de Gemeenschappelijke Marktordening?
De eerdere juridische geschillen waren afgerond tot aan een uitspraak door het Europese Hof. In dat kader werd de Kamer in 2013 geïnformeerd over de uitspraak van het hof. Deze zaak heeft (nog) niet geleid tot Europese Hof procedures en er lopen nog civielrechtelijke en strafrechtelijke procedures. Hierover vindt ook nog overleg en discussie met de Europese Commissie plaats.
Kunt u aangeven, waarom een aantal jaar later bij eenzelfde soort situatie, de Kamer niet tijdig werd geïnformeerd?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u een reflectie geven op de rol van onderzoeken van de Europese Commissie over de besteding van Europese middelen en waarom deze onderzoeken niet actief met de Kamer worden gedeeld?
Deze audits van de Europese Commissie zijn gericht op rechtmatigheidsfouten en kunnen vrij gedetailleerd en technisch van aard zijn. Deze rapporten worden wel gedeeld met de Auditdienst Rijk (ADR) die in opdracht van de Europese Commissie jaarlijks een certificerend rapport uitbrengt. De belangrijkste uitkomsten uit dit rapport worden opgenomen in het Departementale jaarverslag van de betrokken ministeries.
Zou u bereid zijn de uitkomsten van dergelijke onderzoeken, zoals audits, in het vervolg actief met de Kamer te delen?
Zie ook antwoord op vraag 4. Het actief delen van deze rapporten zal in overleg met de eigenaren van deze rapporten (ADR en de Europese Commissie) moeten gaan.
Klopt het dat u er al maanden op aandringt om de financiële schade ten laste te brengen van het EU-fonds voor landbouwsubsidies?
De zaak FresQ heeft betrekking op uitbetaalde EU subsidies in de jaren 2009 tot en met 2012 aan de producentenorganisatie FresQ. In 2013 is geconstateerd dat FresQ zich niet hield aan de subsidievoorwaarden en zijn er terugvorderingen ingesteld voor de uitbetaalde bedragen (nu € 52 miljoen, inclusief rente). Vorig jaar september verliep de voor EU geldende 8-jaars termijn van terugvordering.
Onder de vorige Minister van LNV is de Europese Commissie (DG AGRI) in kennis gesteld dat FresQ failliet is, en is conform de EU regels voor terugvorderingen een verzoek gedaan om het niet geïncasseerde bedrag ten laste van het EU-fonds voor landbouw te brengen. Conform de Europese regelgeving kan de lidstaat bij faillissement, en als de lidstaat er alles aan gedaan heeft om dit bedrag terug te vorderen, een verzoek indienen om deze vordering ten laste van het fonds te brengen.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn van het ten laste te brengen van het EU-fonds voor landbouwsubsidies van de financiële schade voor de uitkeringen van subsidies in Nederland? Wat betekent dit voor boeren?
Dit heeft geen gevolgen voor overige landbouwsubsidies. Het ten laste brengen van het EU-fonds zou betekenen dat Nederland dit bedrag niet hoeft terug te betalen aan Brussel. Dit heeft geen effect op het jaarlijkse budget wat Nederland toekomt.
Hoofdregel is dat als de terugvordering na acht jaar niet heeft plaatsgevonden, de uitgaven voor 50% voor rekening van de EU en voor 50% voor rekening van de lidstaat komen. Ingeval van een faillissement van de begunstigde en als de lidstaat kan onderbouwen dat zij er alles aan heeft gedaan om het bedrag terug te vorderen kan de lidstaat de uitgaven volledig ten laste van het fonds brengen. Hier zet ik op in.
Tot slot is het ook mogelijk dat de uitgaven geheel voor rekening van de lidstaat komen, als de Europese Commissie van oordeel is dat de lidstaat ten onrechte heeft besloten de terugvordering (vanwege faillissement) stop te zetten of indien sprake is van onregelmatigheden of nalatigheden aan de zijde van de lidstaat, waardoor de niet-inning aan de lidstaat te wijten is.
Over de financiële gevolgen moet de Europese Commissie nog een besluit nemen en daartegen staat vervolgens beroep open bij het Europese Hof.
Kunt u uiteenzetten welke stappen u zal zetten om de Nederlandse tuinder te ondersteunen in hun aanvragen voor subsidies bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)?
Bij RVO worden periodiek sessies belegd met producentenorganisaties om de EU subsidievoorwaarden toe te lichten. Gedurende de subsidieperiode kan een subsidieaanvrager altijd terecht met hun vragen bij RVO.
Klopt het dat uw ambtsvoorganger door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de hoogte werd gesteld van het onjuist inzetten van Europese landbouwsubsidies, nog voor 2015?
Het Productschap Tuinbouw (de voorloper van RVO) heeft de NVWA in augustus 2012 ingeschakeld om onderzoek te verrichten in deze kwestie vanwege een vermoeden dat de producentenorganisatie FresQ zich niet had gehouden aan de erkenningsvoorwaarden (producentenorganisaties moeten voldoen aan de EU erkenningsvoorwaarden om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie). Op 16 januari 2013 is de toenmalige Staatssecretaris geïnformeerd door haar beleidsambtenaren dat de erkenning van FresQ wordt geschorst.
Vervolgens heeft RVO in 2015 aangifte gedaan bij het Functioneel Parket Rotterdam van het Openbaar Ministerie (OM) over mogelijk frauduleus handelen van oud-bestuurders van FresQ. Die aangifte is opgenomen door de NVWA-IOD (Inlichtingen-en Opsporingsdienst) en op basis daarvan is onder gezag van het OM het strafrechtelijk onderzoek gedaan. Dit strafrechtelijk onderzoek is afgerond en het dossier is ingeleverd bij het Openbaar Ministerie.
Kunt u aangeven waarom uw ambtsvoorganger op dit moment niet handelde?
Mijn voorganger heeft op dat moment ook gehandeld door de erkenning van FresQ in te trekken en de verstrekte subsidie terug te vorderen. Door het faillissement van FresQ is het echter niet gelukt het geld volledig terug te vorderen.
Kunt u aangeven waarom u weigert het gefraudeerde bedrag terug te storten?
Er is geen sprake van een weigering om het bedrag terug te storten. Het bedrag kan vanwege het faillissement van FresQ niet binnen de daarvoor geldende termijn van acht jaar worden teruggevorderd. De discussie met de Europese Commissie gaat nu over de vraag of verlenging van de termijn van acht jaar mogelijk is en zo nee, wie de financiële gevolgen van de niet-inning moet dragen, de EU, de lidstaat of beide (50-50).
Kunt u een reflectie geven van de reputatieschade van Nederland als gevolg van deze fraudezaak binnen de EU en het effect daarop aan de onderhandelingstafel?
Deze kwestie is aan het licht gekomen door onderzoek van RVO. De lidstaat Nederland heeft deze zaak zelf aangemeld als onregelmatigheid binnen het EU fonds voor landbouw. Het geschil met de EC is vooral een juridische kwestie. Mocht dit verschil in inzicht blijven bestaan dan zal Nederland deze kwestie voorleggen aan het Europese Hof. Uiteindelijk is het aan de rechter om daar een oordeel over te geven.
Afwijzingen kort verblijf familieleden Syrische Nederlanders. |
|
Tunahan Kuzu (DENK), Anne-Marijke Podt (D66), Marieke Koekkoek (D66), Sylvana Simons (BIJ1), Jasper van Dijk , Don Ceder (CU), Kati Piri (PvdA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoeveel aanvragen zijn in de afgelopen vijf jaar gedaan voor een kort verblijf in Nederland door Syriërs via een «bewijs garantstelling en particuliere logiesverstrekking»?
Ingevolge artikel 14 van de (EU) Visumcode1 moeten aanvragers van een kort verblijf (Schengen)visum aantonen dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikken voor de kosten van de (retour)reis en de kosten van het verblijf in Nederland. Een visumaanvrager kan dit ook aantonen met een «bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking» door een solvabele derde, bijvoorbeeld de referent in Nederland. Er is geen overzicht beschikbaar hoe vaak een dergelijk «bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking» is gebruikt, maar dit formulier wordt voornamelijk gebruikt voor het verblijfsdoel «familiebezoek». In de afgelopen vijf jaar (periode 01-01-2017 t/m 31-12-2021) zijn er 1.958 visumaanvragen voor kort verblijf ingediend met als verblijfsdoel «familiebezoek», door aanvragers met de Syrische nationaliteit (zie cijfers in bijlage 1, figuur 2).
Bij hoeveel van deze aanvragen voldeed de aanvrager aan de gestelde voorwaarden?
In de periode van 01-01-2017 t/m 31-12-2021 zijn er 9.222 visumaanvragen ingediend door personen met de Syrische nationaliteit, waarvan 4.143 zijn ingewilligd (een inwilligingspercentage van ongeveer 45%). Voor specifiek het verblijfsdoel «familiebezoek» zijn er in deze periode 1.958 visumaanvragen ingediend door personen met de Syrische nationaliteit, waarvan 497 aanvragen zijn ingewilligd (ongeveer 25%). T.a.v. de ingewilligde aanvragen is geoordeeld dat aan de bepalingen van de Visumcode is voldaan.
Wat was het afwijzingspercentage van aanvragen voor kort verblijf voor alle nationaliteiten? Wat is het afwijzingspercentage voor aanvragen voor kort verblijf specifiek voor Syriërs? Wat is het afwijzingspercentage voor aanvragen kort verblijf voor Syriërs die aan alle gestelde voorwaarden voldoen?
In de periode van 01-01-2017 t/m 31-12-2021 was het weigeringspercentage van alle visumaanvragen wereldwijd (ongeacht nationaliteit en verblijfsdoel) ongeveer 13%. Het weigeringspercentage voor personen in bezit van de Syrische nationaliteit (ongeacht verblijfsdoel) in deze periode bedroeg afgerond 55%.
Aanvragen voor een (Schengen) visum kort verblijf (max. 90 dagen per periode van 180 dagen) worden getoetst overeenkomstig de bepalingen van de Visumcode. Als aan alle voorwaarden (inclusief tijdige terugkeer, het niet gesignaleerd staan ter fine van weigering en er geen bezwaar van een andere lidstaat bestaat tegen de komst van de aanvrager) wordt voldaan, wordt een aanvraag ingewilligd. Het afwijzingspercentage van 55% betreft derhalve uitsluitend aanvragen waarbij niet aan alle voorwaarden werd voldaan.
Zie bijlage 1, figuren 5 en 6 voor de gebruikte weigeringsredenen voor afgewezen visumaanvragen van personen in het bezit van de Syrische nationaliteit in de periode van 1-1-2017 t/m 31-12-2021. Vaak worden meerdere weigeringsredenen gebruikt voor een visumaanvraag omdat er sprake is van een combinatie van weigeringsgronden.
De meest voorkomende weigeringsgronden voor Syrische aanvragers zijn:
Bovengenoemde weigeringsgronden zijn overigens ook de meest gebruikte weigeringsgronden voor andere nationaliteiten. In bijlage 2 vindt u een nadere omschrijving van de weigeringsgronden.2
Kunt u aangeven om welke redenen aanvragen, die aan alle voorwaarden voldoen, alsnog worden afgewezen? Speelt het «vestigingsgevaar» hierin een rol?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Eén van de criteria voor het verlenen van een (Schengen) visum kort verblijf is inderdaad of de aanvrager het voornemen heeft het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór de geldigheidsduur van het aangevraagde visum verstrijkt. Hiervoor wordt onder meer gekeken naar de sociaaleconomische binding van betrokkene met het land van herkomst en/of bestendig verblijf. Dit wordt beoordeeld op individuele merites aan de hand van het aanvraagdossier.
Betekent de oorlogssituatie in Syrië dat voor inreizende familieleden in alle gevallen wordt aangenomen dat er geen of slechts een zwakke sociaal en economische band met het land van herkomst of verblijf bestaat? Bestaat een interne werkinstructie waarin dit is uitgewerkt? Zo ja, wilt u deze aan de Kamer doen toekomen?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 4. In algemene zin is de burgeroorlog in Syrië uiteraard van grote invloed op de sociaaleconomische omstandigheden van Syriërs. Alle visumaanvragen worden echter op hun eigen merites beoordeeld overeenkomstig de bepalingen van de Visumcode. De meeste visa van Syriërs worden aangevraagd vanuit (buur)landen uit de regio, waarbij geldt dat sommige Syriërs hiervoor op en neer reizen vanuit Syrië en anderen zich (al dan niet tijdelijk) in deze landen hebben gevestigd.
Bent u het eens dat, als aanvragers aan alle voorwaarden voldoen, het uitgangspunt dient te zijn dat de vergunning wordt verleend, tenzij er zwaarwegende redenen zijn dit niet te doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het uitgangspunt is inderdaad dat een visum kan worden verleend als aan alle voorwaarden van de Visumcode wordt voldaan. Indien niet aan alle voorwaarden wordt voldaan biedt de Visumcode op grond van artikel 25 aan lidstaten de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen een territoriaal beperkt «kort verblijf» visum te verstrekken voor de duur van maximaal 90 dagen in een periode van 180 dagen, wanneer zij dat op humanitaire gronden, vanwege het nationale belang of gelet op internationale verplichtingen, noodzakelijk achten. Dit artikel biedt echter geen ruimte om af te wijken van de voorwaarde dat het voornemen moet bestaan om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten. Nederland verstrekt daarom geen (territoriaal beperkte) Schengenvisa voor kort verblijf aan personen als ten tijde van de beoordeling van de visumaanvraag gerede twijfel bestaat aan de tijdige terugkeer na afloop van hun visum.
Bent u ook van mening dat elke aanvraag individueel moet worden beoordeeld? Zo ja, kunt u aangeven en onderbouwen of dat de afgelopen jaren ook de praktijk is geweest? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verklaart u dan dat er zoveel aanvragen worden afgewezen, terwijl wel aan alle voorwaarden wordt voldaan?
Ja, zie ook de antwoorden op vraag 4 en vraag 5. Visumaanvragen worden op hun eigen merites beoordeeld. Dat is het uitgangspunt en de staande praktijk bij de beoordeling van (Schengen)visumaanvragen voor kort verblijf. Het algemene gemiddelde weigeringspercentage bij visumaanvragen voor NL bedroeg in de periode van 01-01-2017 t/m 31-12-2021 ongeveer 13%. Voor aanvragers met de Syrische nationaliteit bedroeg het weigeringspercentage 55%. Zoals figuur 5 in bijlage 1 laat zien is daarbij vaak sprake van onvoldoende binding met het land van herkomst of bestendig verblijf en twijfel aan tijdige terugkeer.
Erkent u dat er objectieve belemmeringen bestaan voor het uitoefenen van het gezins- of familieleven voor Syriërs die hier asiel hebben gekregen? Erkent u dat een kort bezoek naar Nederland de enige mogelijkheid kan zijn waarop mensen elkaar kunnen zien of deel uit kunnen maken van belangrijke levensgebeurtenissen?
Voor de beantwoording van deze vraag is het belangrijk om onderscheid te maken tussen gezinsleden en overige familieleden van Syrische Nederlanders/ statushouders. Gezinsleden (partners, minderjarige kinderen en afhankelijke meerderjarige kinderen) kunnen op basis van gezinshereniging (reguliere gezinshereniging of gezinshereniging in het kader van nareis asiel) naar Nederland komen, hiervoor kan een lang verblijf visum worden aangevraagd. In de Nederlandse situatie is dat een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Voor gezinsleden is er derhalve geen belemmering. Voor overige familieleden geldt dat zij voor een bezoek aan Nederland een (Schengen) visum kort verblijf moeten aanvragen waarbij getoetst wordt aan de voorwaarden zoals beschreven in de Visumcode.
Bent u van mening dat de menselijke maat voldoende wordt toegepast bij het beoordelen van deze visumaanvragen?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 6 v.w.b. de mogelijkheid in uitzonderlijke gevallen een visum te verstrekken op humanitaire gronden. Personen die om humanitaire redenen moeten reizen zijn gedurende de coronapandemie bovendien uitgezonderd van het EU-inreisverbod.
Wat kunnen Syriërs, die aan alle voorwaarden voldoen om hun familieleden uit te nodigen voor kort verblijf, doen om te zorgen dat zij hun familieleden alsnog kunnen zien?
Een Syrische Nederlander of (asiel) statushouder kan een visumaanvraag voor een familielid ondersteunen d.m.v. een «bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking», maar bij de beoordeling van de visumaanvraag zullen onder andere ook de individuele omstandigheden van de visumaanvrager worden betrokken, om te beoordelen of tijdige terugkeer aannemelijk is. Indien aan alle bepalingen van de Visumcode wordt voldaan, wordt een visum verleend.
Zie het antwoord op vraag 8 voor de overige mogelijkheden.
Figuur 1: Totaal aantal aanvragen voor een kort verblijf (Schengen) visum per jaar van aanvragers met de Syrische nationaliteit, voor alle verblijfsdoelen.
Figuur 2: Aantal aanvragen voor een (Schengen) visum kort verblijf per jaar van aanvragers met de Syrische nationaliteit met verblijfsdoel «familiebezoek».
Figuur 3: Aantal ingewilligde visa (inclusief VTBG) voor een (Schengen) visum kort verblijf per jaar van aanvragers met de Syrische nationaliteit, voor alle verblijfsdoelen.
Figuur 4: Aantal ingewilligde visa (inclusief VTBG) voor een (Schengen) visum kort verblijfper jaar van aanvragers met de Syrische nationaliteit met verblijfsdoel familiebezoek.
Figuur 5: Aantal keer dat een weigeringsreden is gebruikt in geweigerde aanvragen van 1-1-2017 t/m 31-12-2021 van aanvragers met de Syrische nationaliteit voor alle verblijfsdoelen gezamenlijk.
Figuur 6: Aantal keer dat een weigeringsreden is gebruikt in geweigerde aanvragen van aanvragers met de Syrische nationaliteit met verblijfsdoel «familiebezoek».
Hoe beziet u de noodzaak voor een tijdelijke, urgente set maatregelen op dit moment, nu de druk op de grens door diplomatieke druk en samenwerking met derde landen juist lijkt af te nemen?
Het kabinet volgt de situatie aan de grenzen met Belarus nauwlettend en acht daarbij het oordeel van de Europese Commissie ten aanzien van de beoordeling van de situatie van groot belang. Het kabinet is van mening dat de Commissie kan worden gevolgd in haar beoordeling van de situatie en dat deze optreden vanuit de EU rechtvaardigt.
Het klopt dat vanwege diplomatieke druk en samenwerking met derde landen er minder vluchten naar Minsk plaatsvinden vanuit diverse derde landen en ook de pogingen tot oversteken van de grens gedaald zijn. Het kabinet ziet deze inspanningen complementair aan het voorstel betreffende de noodmaatregelen op basis van art. 78(3). Het aantal pogingen om de EU-grens over te steken in Polen, Litouwen en Letland is onder meer door deze acties gedaald. Echter, in de periode 20 december 2021 – 9 januari 2022 zijn er nog 1.897 pogingen om de grens irregulier over te steken verhinderd door de betrokken lidstaten. Er is zodoende nog steeds sprake van een verhoogde instroom, wanneer dit wordt afgezet tegen de instroom in voorgaande jaren.
De instroom is in relatief korte periode sterk gestegen, zeker wanneer dit wordt afgezet tegen de tijd die nodig is om nationale asielsystemen te versterken en uit te breiden. De regeling ziet tevens op assistentie bij de afhandeling van de asielverzoeken van de migranten die de afgelopen maanden binnenkwamen en is dus ook de eerste maanden na de piek in de instroom van nut. Ook weegt in die beoordeling mee dat de regeling expliciet bepaalt dat Letland, Litouwen en Polen de artikelen die de mateiële effecten op de procedure beschrijven (de artikelen 2, 3, 4 en 5) niet langer mogen toepassen dan strikt noodzakelijk is om de door Belarus veroorzaakte noodsituatie aan te pakken, en in geen geval langer dan de in artikel 10 vastgestelde termijn van zes maanden.
In hoeverre bent u het eens met de uitspraak van de Europese Commissie (EC) dat deze maatregelen er moeten komen omdat er sprake is van een ongekende [«unprecedented»] situatie, terwijl er aan andere Europese buitengrenzen meer migranten en vluchtelingen wachten – en bovendien al veel langer?
De afgelopen jaren zijn er amper pogingen geweest om de Unie irregulier in te reizen via Belarus. In de zomer van 2021 namen deze aantallen echter onverwacht enorm toe, door toedoen van het Belarussisch regime dat poogde de EU onder druk te zetten. Hierdoor ontstond een nieuwe migratieroute die nog altijd druk legt op de asielcapaciteit van lidstaten die niet ingericht zijn op een dergelijke instroom. In dit licht stelt de Commissie dan ook in het voorstel dat sinds de zomer van 2021 er sprake is van «an unprecedented increase in irregular border crossings from Belarus». Het kabinet onderschrijft deze analyse.
Is er volgens u nu sprake van een crisissituatie aan de grens met Belarus, zoals bedoeld in artikel 78, lid 3, VWEU?1 Welke onderbouwing is daarvoor? Kunt u zo gedetailleerd mogelijk uitleggen in hoeverre artikel 78, lid 3, VWEU waaraan de EC refereert voldoende juridische basis heeft voor zulke verregaande maatregelen?
In het BNC-fiche is het kabinet ingegaan op de bevoegdheid die de Commissie en Raad hebben op basis van artikel 78, lid 3, VWEU en aangegeven deze bepaling van toepassing te achten op de huidige situatie. Daarbij is gewezen op de rechtspraak van het Hof van Justitie2, die de Commissie ook aanhaalt in het voorstel. Daarin heeft het Hof geoordeeld dat het begrip voorlopige maatregelen in de zin van artikel 78, lid 3, VWEU ruim genoeg moet worden opgevat om de instellingen van de Unie de mogelijkheid te bieden, alle voorlopige maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om doeltreffend en snel te reageren op een «noodsituatie ten gevolge van een plotselinge toestroom van onderdanen van derde landen». Volgens het Hof moet deze noodsituatie worden begrepen in de zin van het vereiste van een voldoende nauwe band tussen de betrokken noodsituatie en de plotselinge toestroom van onderdanen van derde landen. Om deze band vast te stellen, kan bijvoorbeeld gekeken worden naar de aanzienlijke druk op het asielstelsel in de betreffende landen en de toestroom van migranten in een bepaalde periode.3 Daaraan is hier voldaan, zoals volgt uit het voorstel. Zo heeft de Commissie gemotiveerd dat Letland, Litouwen en Polen sinds de zomer van 2021 te maken hebben met een plotselinge toestroom van derdelanders die illegaal hun grenzen overschrijden, waar dat daarvoor niet het geval was (zie bijvoorbeeld overwegingen 2, 4 en 15). De asielstelsels van deze landen waren daar dan ook niet op ingesteld.
Kunt u aangeven waarom het kabinet deze keer wel meedoet aan noodmaatregelen zonder uitzicht op een structurele oplossing, terwijl in het verleden meermaals werd aangegeven dat «Nederland pleit voor structurele oplossingen» en werd volgehouden dat «…zonder perspectief op een [structurele] oplossing zal Nederland niet meer deelnemen aan ad hoc maatregelen»?2
De belangrijkste onderdelen van de noodmaatregelen vormen geen uitzondering op het acquis, maar een explicitering van uitzonderingsclausules die in het bestaande acquis of de voorstellen daartoe van de Europese Commissie van september 2020 zijn verwoord of sluiten aan bij de ideeën van het kabinet over de voorstellen van de Commissie. Dat geldt bijvoorbeeld voor de mogelijkheid bepaalde onderdelen van de terugkeerrichtlijn buiten toepassing te laten in zaken waarbij de grens illegaal is overschreden (een bepaling die Nederland ook heeft geïmplementeerd), voor de mogelijkheden tijdelijk een minimaler pakket aan opvangmaatregelen te hanteren en ook voor de mogelijkheid om de grensprocedure, inclusief de beroepsfase, een periode van 16 weken te laten duren. Dit sluit aan bij de gesprekken die daarover tussen Raad en Commissie worden gevoerd. Tot slot sluit de uitbreiding van de grensprocedure (tot in beginsel alle asielaanvragen, ongeacht de nationaliteit, die worden ingediend aan de grens) aan bij de beoordeling van het kabinet van de voorstellen van de Europese Commissie die in het BNC-fiche is verwoord. Dit is ook de werkwijze die Nederland tot 2015 hanteerde.
Overigens heeft de Europese Commissie op 14 december 2021 een voorstel gepubliceerd voor een verordening waarin situaties van instrumentalisering van migratie en asiel worden geadresseerd. Met dat voorstel wil de Commissie, in aanvulling op de voorstellen voor het migratiepact van 23 september 2020, het kader vastleggen om ook in de toekomst snel het hoofd te kunnen bieden aan instrumentalisering van migranten. Hiermee komt de Commissie tegemoet aan de algemene Nederlandse wens voor structurele oplossingen. Het kabinet zal het voorstel voor de verordening beoordelen en uw Kamer binnen de gebruikelijke termijnen informeren, middels een BNC-fiche.
Welke verwachtingen heeft u van de doeltreffendheid van de voorgestelde maatregelen, nu Polen al heeft aangegeven hier eigenlijk niet op zitten te wachten? Wordt zo geen tijd en energie verspild aan een voorstel dat geen oplossing biedt, terwijl ook gewerkt kan worden aan structurele oplossingen?
Het kabinet is het in zijn algemeenheid niet eens met de visie dat tijd en energie wordt verspild aan onderhandelingen over voorstellen wanneer de lidstaten verschillende standpunten hebben. Het kabinet verwijst verder naar het antwoord op vraag 4.
In hoeverre wordt de tijdelijkheid van het voorstel (zes maanden) geborgd als de EC in haar voorstel al schrijft dat de maatregelen blijven gelden voor mensen uit derde landen die na die zes maanden nog niet zijn teruggekeerd? Welke (juridische) consequenties heeft dit?
Zoals reeds benoemd in antwoord op vraag 4 zijn de maatregelen voor wat betreft het terugkeerproces niet nieuw, maar een explicitering van een mogelijkheid om de terugkeerrichtlijn buiten toepassing te laten in zaken waarin de grens illegaal is overschreden. Dat dit kan voortduren, is dus niet een effect van de regeling, maar een mogelijkheid die deze lidstaten hoe dan ook hebben.
Hoe gaat u de EC houden aan de tijdelijkheid van deze noodmaatregelen? Kan de Kamer erop rekenen dat een eventuele verlenging van deze maatregelen, of de inzet van deze maatregelen op andere plaatsen, door het kabinet zal worden afgewezen?
Het besluit zal na de inwerkingtreding in geen geval langer dan zes maanden van toepassing zijn. Zoals in het fiche is verwoord, zal de Commissie voor het verstrijken van die termijn de situatie regelmatig opnieuw beoordelen en kan zij de Raad voorstellen de toepassing van de in het voorstel vervatte maatregelen te verlengen of in te trekken. De Raad dient daarover te besluiten. Het kabinet acht adequate monitoring van deze maatregelen van groot belang en zal elk voorstel van de Raad op zijn merites beoordelen en uw Kamer daarover informeren.
Hoe duidt u in dit verband het feit dat Oostenrijk nu ook «hybride aanvallen» aanvoert als reden om detentie aan de grens verder uit te breiden?3
Het kabinet doet geen uitspraken over de Oostenrijkse positie in besloten EU-vergaderingen.
In algemene zin kan over het Nederlands standpunt het volgende worden toegelicht. In het BNC-fiche naar aanleiding van het voorstel voor de nieuwe Procedureverordening is reeds gemeld dat de grensprocedure uitgebreid zou moeten worden en van toepassing dient te zijn op alle gevallen, ook in situaties wanneer er geen sprake is van hybride aanvallen. Dit kan de efficiëntie van grensprocedures bevorderen, en kan de integriteit van de grensbewaking versterken. Afhankelijk van de geografische mogelijkheden, kan detentie noodzakelijk zijn om ongeautoriseerde toegang tot de EU te voorkomen. Dat is ook onderdeel van de voorstellen van de Commissie, en overigens ook onderdeel van het staande acquis, dat ook de mogelijkheid van een grensprocedure bevat.
Kunt u aangeven in welke mate de tijdelijke noodmaatregelen zijn overgenomen, dan wel als basis zijn gebruikt voor de herziening van de Schengen Grenscode, specifiek het voorstel voor een verordening ter adressering van de instrumentalisering van migratie en asiel?4
Over het voorstel voor een Raadsbesluit betreffende voorlopige noodmaatregelen ten behoeve van Letland, Litouwen en Polen is nog niet door de Raad beslist. Deze is ook niet als basis gebruikt voor het voorstel tot herziening van de Schengengrenscode. Wel zijn in het voorstel voor herziening van de Schengengrenscode bepalingen opgenomen die raken aan instrumentalisering van migratie en de buitengrenzen. Het voorstel voor een verordening ter adressering van de instrumentalisering van migratie en asiel (COM 2021 890) dat tegelijkertijd met het voorstel tot herziening van de Schengengrenscode is gepresenteerd is inderdaad gebaseerd op het voorstel voor noodmaatregelen voor Letland, Litouwen en Polen. Zie tevens het antwoord op vraag 4.
Uw Kamer wordt over de kabinetsinzet ten opzichte van beide voorstellen geïnformeerd middels het BNC-traject.
In hoeverre blijven de terugkeerrichtlijnen en de maximumtermijn voor detentie voor minderjarigen onder deze noodmaatregelen van kracht? Bent u bereid u ervoor in te zetten dat de richtlijnen voor minderjarigen onder deze noodmaatregelen onveranderd blijven? Zo nee, waarom niet?
Voor minderjarigen die onder de terugkeerrichtlijn vallen geldt onverkort dat zij slechts in laatste instantie, en voor een zo kort mogelijke periode in bewaring worden gesteld (zie artikel 17, lid 1, van de terugkeerrichtlijn). De behandeling van minderjarigen die buiten het toepassingsgebied van de terugkeerrichtlijn vallen mag niet ongunstiger zijn dan deze bepaling voorschrijft (zie artikel 4, lid 4, onder a van de terugkeerrichtlijn). Zoals aangegeven sluiten de maatregelen van dit voorstel aan bij het staande acquis, in de zin dat uitdrukkelijk wordt gewezen op de mogelijkheden die reeds bestaan om de terugkeerrichtlijn buiten toepassing te laten in deze lidstaten, met uitzondering van een aantal bepalingen. De voorstellen brengen geen verandering in de richtlijnen voor minderjarigen, nu ambtshalve bekend is dat Polen, Litouwen en Letland al van deze mogelijkheid gebruikmaken.
Kunt u aangeven in hoeverre de beoogde registratiepunten voor het vragen van asiel op Pools, Litouws of Lets grondgebied zijn gevestigd? Hoe wordt omgegaan met asielzoekers die buiten deze registratiepunten om EU-grondgebied hebben weten te bereiken? Bent u bereid te zorgen dat zij niet worden gedwongen om terug te keren naar het grondgebied van Belarus om vandaaruit zich te melden bij deze punten?
De aanmeldpunten bevinden zich op het grondgebied van de lidstaten. Het is krachtens artikel 5 van de Schengengrenscode niet toegestaan de grens anders dan via een aanmeldpunt, oftewel een grensdoorlaatpost te overschrijden. De voorstellen brengen daar geen wijziging in aan, en er zal in lijn moeten worden gehandeld met het EVRM en de jurisprudentie van het EHRM, waaraan ook deze lidstaten zijn gebonden.
Hoe verhoudt deze inzet van de EC zich tot de rol die de EC heeft ten aanzien van Polen, waar pushbacks en andere misstanden in het grensgebied maar door lijken te gaan?5 Waarom leidt deze houding van Polen tot het afzwakken van het asielrecht, in plaats van een duidelijker optreden tegen Polen?
Zoals in het BNC-Fiche benoemd, presenteerde de Europese Commissie het voorstel naar aanleiding van de conclusies van de Europese Raad van 21-22 oktober waarin zij werd opgeroepen om alle nodige wijzigingen van het EU rechtskader voor te stellen om een onmiddellijk en gepast antwoord te bieden op de situatie aan de grens met Belarus, conform het EU-recht en internationale verplichtingen inclusief de grondrechten. De Commissie geeft in het voorstel aan dat deze maatregelen de betrokken lidstaten in staat dienen te stellen snelle en ordelijke processen op te zetten om de situatie te beheersen, met volledige inachtneming van fundamentele rechten en internationale verplichtingen, met inbegrip van het beginsel van non-refoulement. Het voorstel is gericht op het beter om kunnen gaan met de situatie van een plotselinge verhoogde instroom door instrumentalisatie van migratie door Belarus.
De afgelopen maanden is door de Commissie in de richting van Polen overigens veelvuldig gewezen op het belang van het naleven van het EU-acquis en transparantie over de situatie aan de grens. Commissaris Johansson is doorlopend in nauw contact met de betrokken lidstaten en heeft onderstreept dat het naleven van Europees en internationaal recht essentieel is en er geen sprake mag zijn van pushbacks. Ook heeft zij terecht in debat met het Europees Parlement benoemd dat bij het beschermen van de gemeenschappelijke EU-buitengrens, ook de EU-waarden en het EU-acquis dienen te worden beschermd.
Wat is de stand van zaken van het overleg van de EC met Polen, Letland en Litouwen over het intrekken van nationale wetgeving die pushbacks in strijd met het Unierecht trachten te legaliseren? Gelden deze nationale wetten nog steeds? Zo ja, bent u bereid om deze EU-lidstaten hierop aan te spreken en zo nodig aan bijstand de voorwaarde te verbinden dat deze wetten moeten worden ingetrokken? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om bij de EC aan te dringen op het starten van inbreukprocedures indien deze landen blijven weigeren om hun nationale wettten die pushbacks legaliseren in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Het toetsen van nationale wetgeving van EU-lidstaten aan het EU-recht is toebedeeld aan de Europese Commissie als hoedster van de verdragen en uiteindelijk aan het EU Hof van Justitie. Zoals in antwoord op vraag 12 aangegeven is Commissaris Johansson doorlopend in nauw contact met de betrokken lidstaten en heeft zij onderstreept dat het naleven van Europees en internationaal recht essentieel is, er geen sprake mag zijn van pushbacks en transparantie van het grootste belang is. Dit heeft er vooralsnog niet toe geleid dat wetgeving is aangepast.
Grensbeheer dient te allen tijde plaats te vinden conform internationaal en Europees recht, met respect voor mensenrechten, het recht op aanvragen van asiel en met inachtneming van het principe van non-refoulement. Daar dringt het kabinet bij de betreffende lidstaten reeds met regelmaat op aan, zowel in EU-verband als in bilateraal gesprekken. Zo heeft de voormalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de afgelopen maanden diverse gesprekken gevoerd met haar Poolse, Litouwse en Letse collega’s. Tegelijkertijd is de situatie aan de grenzen met Belarus buitengewoon complex, en hecht het kabinet belang aan de eveneens in het internationale recht erkende verantwoordelijkheid en in Europese regels neergelegde verplichting van Europese lidstaten om de grenzen te beschermen. Ook dat draagt Nederland uit in bilateraal en EU-verband.
Bovenstaande lijn zal Nederland tevens uitdragen tijdens de Conferentie over Europees grensbeheer in Litouwen, waar de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 21 januari aan zal deelnemen. Uw Kamer wordt hierover in de geannoteerde agenda van de informele JBZ-Raad van 2-3 februari nader geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoe u zich richting de EC gaat inzetten om te zorgen dat de humanitaire waarborgen en waarborgen uit de opvang- en terugkeerrichtlijnen en het recht op asiel worden nageleefd, met name gezien de gebrekkige track record van Polen op dit vlak? Kan ervan uit worden gegaan dat Nederland deze voorstellen niet meer steunt als deze waarborgen niet worden nageleefd?
De Commissie is, als hoedster van de verdragen, verantwoordelijk voor het toezien op de naleving van EU-recht. Het kabinet onderschrijft het belang van waarborging van het recht op asiel, en zal bij de behandeling van het voorstel het belang van zorgvuldige monitoring benadrukken.
Het kabinet wijst erop dat de humanitaire ondergrenzen niet onderhandelbaar zijn, en heeft het belang van humanitaire toegang tot het grensgebied benadrukt in internationale gremia en bilaterale besprekingen, zoals de voormalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid recent gedaan heeft tijdens de JBZ-Raad van 9-10 december jl.
Kunt u bovenstaande vragen individueel te beantwoorden?
Ja.
Kunt u bovenstaande vragen (gezien het spoedeisende karakter van de behandeling) uiterlijk binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord. In Raadsverband is op dit moment nog geen besluitvorming over het voorstel inzake deze noodmaatregelen voorzien. Indien dit wel het geval is wordt uw Kamer daarover zoals gebruikelijk geïnformeerd.
De Kamerbrief 'Update Nederlandse vaccindonaties' van 14 december 2021 |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
de Th. Bruijn , Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is de verklaring voor de discrepantie tussen het concrete doel van 27 miljoen vaccins en de 22,55 miljoen gecommitteerde vaccins in uw brief aan de Kamer «Update Nederlandse vaccindonaties»?1
Nederland heeft toegezegd in 2021 27 miljoen vaccins te doneren. Daarvan zijn 22,55 miljoen vaccins aan COVAX gecommitteerd. Daarnaast zijn er in 2021 4,23 miljoen vaccins bilateraal gedoneerd. Daarmee komt het totaal van door Nederland gedoneerde vaccins aan lage en midden inkomenslanden uit op 26,78 miljoen doses. Ook in 2022 zal het surplus aan vaccins worden gedoneerd.
In deze brief wordt geschreven dat 22,55 miljoen vaccins «formeel gedoneerd» zijn, wat betekent dit voor de effectieve, concrete donaties?
Dit betekent dat deze 22,55 miljoen doses niet aan Nederland, maar direct aan Covax worden geleverd. Nederland betaalt wel voor deze vaccins, maar ze worden rechtstreeks geleverd aan Covax.
Hoeveel vaccins zijn van de 22,55 miljoen gecommitteerde vaccins al aangeleverd bij COVAX? Hoeveel vaccins zijn nog bij de producent?
Van deze 22,55 miljoen vaccins zijn er inmiddels 14,2 miljoen afgeleverd in de ontvangende landen. Het aantal vaccins dat gealloceerd en afgeleverd is, loopt elke week op. Het tempo waarin dit gebeurt is gelijk aan het tempo waarin Nederland deze vaccins zelf zou hebben ontvangen, wanneer we ze niet gedoneerd zouden hebben.
De vaccins gaan, na toewijzing door COVAX aan specifieke landen, rechtstreeks vanuit de fabrieken naar de ontvangende landen. COVAX rekent vier tot zes weken tussen toewijzing en daadwerkelijke aflevering. Gedoneerde vaccins kunnen in sommige gevallen om logistieke redenen enige weken in opslag blijven.
Welke stappen neemt Nederland, bilateraal dan wel in Europees verband, om de problemen op te lossen, aangezien in genoemde brief wordt geconcludeerd dat vaccins niet overal inzetbaar zijn, als gevolg van het gebrek aan noodzakelijke toebehoren zoals verdunningsvloeistof, spuiten en het gebrek aan opslag- en koelcapaciteit? Op welke termijn verwacht u deze problemen op te lossen?
Nederland zet sterk in op country readiness, dat wil zeggen het gereedmaken van landen voor effectieve vaccinatieprogramma’s, en versterking van gezondheidssystemen. Van de totale Nederlandse bijdrage aan de Access to COVID-19 Tools Accelerator (ACT-A) uit de BHOS begroting gaat meer dan de helft, namelijk 102 miljoen euro, naar dit onderdeel. Met deze bijdrage steunt Nederland onder andere de ACT-A partners, het Global Fund to fight AIDS, Tuberculosis and Malaria, met COVID-specifieke testen, behandelingen (o.a. zuurstof), persoonlijke beschermingsmiddelen en versterking van gezondheidssystemen, waaronder laboratoria en de Global Financing Facility met eerstelijns gezondheidszorg en het trainen van gezondheidspersoneel om COVID-19 zorg bij de meest gemarginaliseerde mensen te brengen. Daarnaast benadrukt Nederland zowel in EU-verband als in bilaterale ontmoetingen het belang van country readinessen het versterken van gezondheidssystemen.
Naast vaccins, draagt Nederland waar mogelijk ook bilateraal bij met donaties in natura zoals verdunningsvloeistof voor toediening van de Pfizer-vaccins, waaraan wereldwijd een tekort is. COVAX schat de bijkomende kosten (zoals voldoende spuiten en naalden) van vaccindonaties op USD 545 miljoen in 2022, om wereldwijd per land een vaccinatiegraad van 70% te behalen. Deze bijkomende kosten worden door COVAX uit financiële donaties gefinancierd. Nederland draagt hier met ongeoormerkte financiering t.b.v. COVAX aan bij. De totale Nederlandse bijdrage aan COVAX bedraagt 93 miljoen euro, waarvan 20 miljoen euro in 2022.
Gezien het feit dat u concludeert dat vaccinatietwijfel een oorzaak is van het afwijzen van donaties, welke stappen worden genomen om de informatievoorziening over vaccinatie in lage- en middeninkomenslanden te verbeteren?
Het vergroten van de vaccinatiebereidheid is één van de aspecten van country readiness. Het is immers een essentiële stap om ervoor te zorgen dat vaccins goed terecht komen. COVAX richt zich in zijn aanpak nu op gerichte communicatie om mensen informatie over en vertrouwen te geven in de werking, veiligheid en het belang van vaccins. Omdat de vraag in sommige landen stagneert, werkt Gavi, the vaccine alliance, in 20 prioriteitslanden samen met de WHO en UNICEF om expertise en technische steun te bieden om de vaccinatiebereidheid te vergroten door communicatiecampagnes om des- en misinformatie te voorkomen. Daarbij wordt eveneens samengewerkt met het maatschappelijk middenveld en met invloedrijke wetenschappers, religieuze leiders en non-politieke leiders om de vaccinatiebereidheid te analyseren en om strategieën in te zetten om misinformatie op te sporen en te weerleggen. Gavi ondersteunt ook het WHO Vaccine Safety Net (VSN) om toegang tot betrouwbare, gedetailleerde informatie over vaccinveiligheid beschikbaar te maken voor veel landen en in verschillende talen. Het VSN is inmiddels beschikbaar op 89 websites in 39 landen in 35 talen. Tenslotte werkt GAVI samen met media organisaties zoals Sabin, Thomson Reuters and First Draft om journalisten die rapporteren op gezondheid te trainen over de werking van verschillende vaccins en vaccinatieprogramma’s.
Waarom wordt de drie miljoen euro niet beschikbaar gesteld voor investeringen in de infrastructuur, aangezien u aangeeft dat er op korte termijn nog 3 miljoen euro beschikbaar wordt gesteld aan COVAX voor de aanschaf van vaccins, terwijl tegelijkertijd wordt aangegeven dat vaccins niet aankomen op de juiste plekken door het gebrek aan infrastructuur?
Voor een gedegen aanpak van COVID-19 moet zowel worden ingezet op de aankoop van vaccins als op country readiness. Nederland blijft daarom inzetten op de verschillende pijlers van ACT-A. Van de totale Nederlandse bijdrage aan ACT-A uit de BHOS begroting gaat meer dan de helft, namelijk 102 miljoen euro naar country readiness en versterking van gezondheidssystemen, waardoor de gezondheidsinfrastructuur in ontvangende landen wordt versterkt. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Waarom kunnen reeds aan Nederland geleverde vaccins niet door COVAX worden ontvangen?
Vanwege kwaliteits- en aansprakelijkheidseisen, maar ook om de tijd tussen productie en aflevering zo kort mogelijk te houden neemt COVAX alleen vaccins af vanuit de fabriek en niet vaccins die reeds aan landen zijn geleverd. Belangrijkste reden is dat COVAX zeker wil weten dat de te ontvangen vaccins aan alle vereisten voldoen. Bij reeds in landen geleverde vaccins kost het te veel tijd om dat te controleren.
Eerder gaf u aan dat de boostercampagne geen effect zou hebben op de donaties naar derde landen, uit deze brief blijkt echter dat de vier miljoen doses die bilateraal gedoneerd zouden worden getemporiseerd zijn, hoe verklaart u dit?
De boostercampagne in Nederland is versneld door de opkomst van de Omikronvariant. Om de huidige boosterronde mogelijk te maken, was het noodzakelijk om deze vier miljoen doses in Nederland in te zetten. Nederland zal deze toezegging voor bilaterale donatie zo snel mogelijk alsnog nakomen.
Kunt u een indicatie geven van het tijdspad waarin de vaccins wel beschikbaar zullen worden voor lage- en middeninkomenslanden?
Nederland zal deze toezegging nakomen zodra dit mogelijk is. Inzet is om dat in de eerste helft van 2022 te doen.
Kunt u een indicatie geven van de risico’s van de verdere vertraging van het vaccineren van de wereldbevolking voor het ontstaan van mutaties?
Zolang het virus nog vrij rond gaat, kunnen nieuwe mutaties optreden die besmettelijker of minder vatbaar voor de bestaande vaccins zijn. Daarmee wordt niet alleen de gezondheidscrisis verlengd, maar ook de schadelijke secundaire effecten zoals druk op reguliere medische zorg, gestagneerde reguliere vaccinatiecampagnes en economische beperkingen door lockdowns. Dit is de reden dat onder andere de WHO met het adagium «no one is safe until everyone is safe» de noodzaak blijft benadrukken van het vaccineren van de hele wereldbevolking en vooral kwetsbare groepen zoals gezondheidspersoneel, ouderen, en mensen met onderliggende aandoeningen.
Hoe monitort u de effectiviteit in het proces van vrijwillige licensering (de Transfer of Technology Hub) in het bereiken van een hogere productiecapaciteit en vaccinatiegraad elders in de wereld?
Een technology transfer hub is slechts een van de mogelijkheden om via licensering productiecapaciteit verder uit te breiden. Volgens recente cijfers van de Wereldbank, de Wereldhandelsorganisatie (WTO), de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het Internationaal Monetair Fonds (IMF), zijn er medio 2022 bijna 11 miljard doses vaccins nodig om ten minste 70% van de wereldbevolking te kunnen vaccineren. Mede als gevolg van vrijwillige samenwerkingen zijn tot op heden al 10,6 miljard doses geleverd en worden in totaal al ruim 20,2 miljard doses verwacht.2 In de Strategy to Achieve Global Covid-19 Vaccination by mid-2022 stelt de WHO dat met de huidige productie van 1,5 miljard vaccins per maand voldoende vaccins zijn om de 70% doelstelling te kunnen behalen, mits de beschikbare vaccins eerlijk worden verdeeld. Daarbij geldt dat extra doses nodig zouden zijn om vervolgens boosterstrategieën toe te passen of de vaccinatiegraad verder uit te breiden. De mondiale productie van vaccins is dus enorm gestegen in de afgelopen periode. Productiecapaciteit is niet langer het belangrijkste knelpunt als het gaat om het bereiken van een hogere wereldwijde vaccinatiegraad. Recent heeft ook de Independent Allocation of Vaccines Group (IAVG) van COVAX bevestigd dat, gezien het huidige niveau van de mondiale productie van vaccins en de verwachtingen voor 2022, productiecapaciteit niet het belangrijkste knelpunt is.3
Zoals aangegeven in de Kamerbrief Intellectueel eigendom en COVID-19 in de WTO (Kamerstuk 25 074, nr. 197) werken verschillende farmaceuten reeds met succes samen met lokale vaccinproducenten om de productiecapaciteit wereldwijd te vergroten. Deze samenwerkingen kunnen mede plaatsvinden doordat intellectuele eigendomsrechten bedrijven een snelle en veilige manier bieden om hun intellectuele eigendom, technologie en kennis te delen. Het kabinet heeft gezien al het voorgaande geen indicatie dat inzet van een gedwongen licentie noodzakelijk of nuttig is. Daarbij geldt dat het delen van vertrouwelijke kennis en benodigde «know how» voor het realiseren vaccinproductie ook niet kan worden afgedwongen. Ook het «waiven» van patenten biedt hiervoor geen oplossing. De bereidwilligheid om kennis en kunde te delen zou waarschijnlijk zelfs afnemen bij het gedwongen vrijgeven van patenten.
Wanneer is het effect van de vrijwillige licensering op het verhogen van de productiecapaciteit en vaccinatiegraad voldoende volgens u? Welke harde eisen stelt u om al dan niet tot deze conclusie te komen?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u toezeggen dat overgegaan zal worden tot gedwongen licensering als blijkt dat vrijwillige licensering niet tot de gewenste resultaten leidt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe is de verdeling in mandaat belegd tussen enerzijds de Minister van BuHaOs en anderzijds de Minister van VWS op het verder verhogen van de mondiale vaccinatiegraad?
De respons op COVID-19 vereist een regeringsbrede aanpak en wordt daarom uit zowel ODA als non-ODA middelen gefinancierd. Het uitdoven van de pandemie, het tegengaan van mutaties en een spoedig herstel van de wereldeconomie is immers ook in het belang van Nederland (en de westerse wereld) zelf. Uit de BHOS begroting is 195 mln. EUR bijdragen aan de aankoop van vaccins, country readiness en de versterking van gezondheidssystemen in ontwikkelingslanden. Uit de VWS begroting is bijgedragen aan vaccinontwikkeling via de Coalition for Epidemic Preparedness Innovations (CEPI) (50 mln. EUR) en wordt de vaccindonatie in natura (zowel aan COVAX als bilateraal) gefinancierd.
Het Rapport “de evacuatie uit Afghanistan” d.d. 12 december 2021 door Crisisplan |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Henk Kamp (VVD), Ankie Broekers-Knol (VVD), Ben Knapen (CDA) |
|
In overweging nemende dat u in uw Kamerbrief toezegt de Kamer te informeren over hoe de aanbevelingen uit het rapport geïmplementeerd zullen worden, wat wordt er in de tussentijd gedaan met de aanbevelingen?
De betrokken ministeries zijn direct aan de slag gegaan met de op hun beleidsterrein betrekking hebbende aanbevelingen.
Bent u voornemens de Kamer over deze tussenstappen te informeren? Hoe en op welke termijn?
Voor de aankomende zomer zal de Kamer worden geïnformeerd over de implementatie van de aanbevelingen. Naar verwachting zal deze tijdsperiode van een half jaar nodig zijn om implementatie van de verschillende, en uiteenlopende, aanbevelingen goed ter hand te nemen.
Welke formele status had het Bewindsliedenoverleg (hierna: BWO) en hoe verhoudt zich dit tot de ministerraad?
BWO’s hebben, anders dan de ministerraad, geen formele status en zijn geen besluitvormend gremium. De besluiten die ten tijde van de Afghanistancrisis door de ministerraad en de individuele bewindspersonen zijn genomen, al dan niet in overleg met een of meer collega’s, zijn aan de Tweede Kamer gemeld in Kamerbrieven en het feitenrelaas.
Kunt u een overzicht geven van de besluiten die genomen zijn in het BWO en welke gevolgen die besluiten hebben gehad?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat er op momenten onduidelijkheid was over het beslismandaat, bijvoorbeeld in het geval van het terugbrengen van de lijst van zestig evacuees naar drie? Hoe kan deze onduidelijkheid verklaard en in de toekomst voorkomen worden?
De betrokken ministers hebben in het bijzonder gedurende de periode van de evacuaties uit Afghanistan heel regelmatig met elkaar overlegd, zowel tijdens de ministerraad als in BWO- en ad hoc-verband. Crisisplan concludeert dat de gehanteerde alternatieve besluitvormingsstructuur in de crisissituatie goed gewerkt heeft. Wel geeft het de aanbeveling de «de politieke besluitvormingsstructuur duidelijk(er) te beschrijven, ook of misschien wel juist als van een geïmproviseerde structuur gebruik wordt gemaakt». Het kabinet is aan het werk met de aanbevelingen en verbeterpunten en zal over de voortgang hiervan voor de zomer aan uw Kamer verslag uitbrengen.
Hoe verklaart u de discrepantie tussen de ontkenning van de Minister-President en de ambtelijke leiding van Buitenlandse Zaken over het besluit van het terugbrengen van zestig evacuees naar drie en de indruk van het ambassadeteam dat zij een dergelijke instructie wel hebben ontvangen?
Zoals beschreven in de antwoorden van 11 oktober jl. op vragen van het lid Van Dijk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 271), keurde de ministerraad op 9 juli jl. de overkomst van de gehele lokale staf van de Nederlandse ambassade in Kaboel naar Nederland met hun kerngezinnen goed. Daarbij heeft het kabinet besloten dat nauw aangesloten zou worden bij de invulling van de tolkenregeling. Bij de uitwerking van de tolkenregeling is aangesloten bij o.a. de al decennia geldende beleidslijnen in het asiel- en migratiebeleid inzake gezins- en familieleden. Dit betekende ook dat in beginsel alleen kerngezinnen in aanmerking kwamen, met mogelijk een enkele uitzondering op humanitaire gronden.
De groep lokale medewerkers plus kerngezinnen bestond uit 160 personen. De lokale medewerkers verzochten om toevoeging van 58 additionele familieleden. Het Bewindsliedenoverleg (BWO) van 11 augustus besprak deze additionele verzoeken, en de mogelijkheden deze te accommoderen. Conclusie van het BWO was dat uitzonderingen «zeer restrictief» moesten worden toegepast, mede gezien de eerdere afspraak om nauw aan te sluiten bij de tolkenregeling, en dat de post gevraagd zou worden nog eens goed naar de lijst te kijken en contact te hebben met de IND om te identificeren wie in aanmerking kon komen voor een uitzondering op humanitaire gronden.
De conclusies van het BWO zijn telefonisch overgebracht aan de Nederlandse ambassadeur, waarbij is genoemd dat in het BWO was geconcludeerd dat zeer restrictief met uitzonderingen zou worden omgegaan en de ambassade is verzocht samen met de collega’s in Den Haag nog eens goed naar de lijst te kijken en contact op te nemen met de IND om te bezien in welke gevallen een uitzondering zou kunnen worden gemaakt. Om de conclusie «zeer restrictief» te illustreren is in de uitwisseling het getal 3 als orde van grootte genoemd, zonder dat dat als een absoluut aantal is bedoeld. Het is te betreuren als de indruk is gewekt dat dit wel zo werd bedoeld.
In het licht van de snel verslechterende situatie is naar aanleiding van de bespreking in het BWO van 14 augustus op voorstel van de Minister van Buitenlandse Zaken besloten dat alle familieleden waarvoor een uitzondering was gevraagd mee-geëvacueerd zouden worden.
Klopt het dat de juridische en beleidsmatige nauwkeurigheid de snelheid van het proces beteugelden?
Of de procedures van de tolkenregeling de snelheid van het proces beïnvloed hebben, zal uit onderzoek moeten blijken. Daaruit zal ook naar voren komen in welke mate juridische en beleidsmatige nauwkeurigheid de snelheid van het proces beteugelden.
Klopt het dat de gevoelde urgentie rond het tolkendossier navenant laag was? Wanneer werd de urgentie wel gevoeld?
Zoals bijvoorbeeld ook in het feitenrelaas (Kamerstuk 27 925, nr. 806) is beschreven, is het dossier sinds het maken van de werkafspraken in 2014 in toenemende mate op de agenda’s gekomen van beleidsmedewerkers, uitvoerders, besluitvormers en bewindspersonen. Sinds begin 2021 zijn diverse stappen ondernomen door de betrokken departementen om het proces van overbrenging van de tolken te bespoedigen, zoals onder andere ook gemeld in de Kamerstukken 35 570 X, nr. 94 (d.d. 2 juni 2021), 35 570 X, nr. 113 (d.d. 11 juni 2021) en 27 925, nr. 806 (d.d. 7 september 2021). De urgentie bleek ook uit het uitbreiden van de personele capaciteit ten aanzien van het tolkendossier bij de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie, Justitie en Veiligheid en specifiek de IND.
Met de aankondiging van de terugtrekking van coalitietroepen uit Afghanistan en het verslechteren van de veiligheidssituatie in Afghanistan, nam de urgentie verder toe en werd het tolkendossier eerst wekelijks en later dagelijks op alle niveaus besproken. Daarbij dient aangetekend te worden dat de betrokken ministeries werkten op basis van de informatie die destijds voorhanden was over de snelheid van de opmars van de Taliban en de termijn waarop Kaboel mogelijk zou kunnen vallen.
Welke evacuatieopties zijn besproken in het overleg op 11 maart 2021? In hoeverre heeft staand asiel- en migratiebeleid invloed gehad op de mogelijke opties en het uitsluiten van opties?
Op 11 maart vond overleg plaats tussen de ambassade, het Ministerie van Defensie, de IND en diverse directies van Buitenlandse Zaken over voorbereidingen van verschillende evacuatieopties in de aanloop naar 1 mei 2021 (oorspronkelijke deadline troepenterugtrekking van de VS). Dit was een eerste overleg over evacuatieopties voor de lokale staf. Zoals in antwoord op vraag 147 van de feitelijke vragen over het Feitenrelaas (Kamerstuk 27 925, nr. 806) aangegeven, had het overleg tot doel meer helderheid te krijgen over opties voor evacuatie van lokale medewerkers op basis van verschillende scenario’s, te weten: vrijwillige evacuatie naar Nederland, dan wel vrijwillige evacuatie naar een veilige locatie in de regio. Tevens was het overleg bedoeld ter voorbereiding van een geplande missie van de veiligheidsdirectie van Buitenlandse Zaken waarbij de Directie Operaties van Defensie zou aansluiten, waarin de scenario’s concreet zouden worden uitgewerkt.
In deze fase betrof het vooral een inventarisatie van opties voor de evacuatie van lokale staf. Drie variabelen speelden daarbij een belangrijke rol: a) welke groepen/medewerkers worden geëvacueerd, b) om welke aantallen gaat het en c) welke evacuatiebestemming moeten zij krijgen (Nederland of dichtstbijzijnde veilige gebied in of buiten het land). Het evacueren van lokale ambassadestaf betrof een unieke casus waarvoor geen vergelijkbare eerdere besluitvorming bestond. Staand asiel- en migratiebeleid heeft daar geen invloed op gehad. Het asielbeleid is niet van invloed geweest op de besluitvorming over de evacuatie van de lokale staf. Wel is, zoals in het antwoord op vraag 4 beschreven, het staande asielbeleid ten aanzien van de afbakening het kerngezin in eerste aanleg richtinggevend geweest bij de bepaling van het aantal gezinsleden dat mocht meereizen (daarbij werd aangesloten bij de tolkenregeling). Later is hier voor het lokaal personeel van de ambassade van afgeweken.
Hoe verklaart u dat het voor het ambassadepersoneel niet duidelijk was hoe de informatie- en werkstructuren in Den Haag verliepen? Kunt u een overzicht geven van de informatie- en werkstructuren op het terrein van evacuatie uit oorlogsgebied en deze specifieke evacuatie uit Afghanistan in Den Haag over de periode van 11 maart tot en met 15 augustus 2021?
De redenen van de in het rapport genoemde onduidelijkheid liggen bij de convergentie van de verschillende complexe dossiers en de tijdsdruk waaronder interdepartementale (politieke) besluitvorming moest plaatsvinden.
Het rapport geeft vervolgens adviezen ter verbetering van de crisisstructuur en informatiecirculatie.
Het rapport van Crisisplan geeft een uitgebreide beschrijving van de informatie- en werkstructuren in Den Haag, zowel op het Ministerie van Buitenlandse zaken als interdepartementaal. Ook het feitenrelaas van september 2021 gaat hierop in.
De formele informatie- en werkstructuren in elke crisis, zoals ook in een evacuatie situatie, zijn vastgelegd in het Departementaal Handboek Crisisbeheersing. Hierbij is sprake van een normale fase, aandachtsfase, crisis- en nafase. De bijbehorende structuren zijn die van overleg, pre-crisisberaad en crisisberaad. De fase en aard van de crisis bepaalt welke directies of departementen betrokken worden. Besluit tot evacuatie wordt altijd genomen door de Minister van Buitenlandse Zaken. Het rapport gaat in op de redenen waarom niet volledig is vastgehouden aan het Handboek en concludeert dat de kennis- en informatiecirculatie binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en tussen de verschillende ministeries volgens respondenten naar behoren heeft gewerkt, zowel voor als tijdens de crisis.
In hoeverre heeft het niet langer deelnemen van de IND aan het Afghanistan-beraad de informatietoevoer naar de uitvoeringsorganisaties (IND en COA) negatief beïnvloed en wat waren daarvoor de gevolgen voor de (mogelijke) evacuees?
Zoals ook in het rapport wordt aangegeven zijn er naast de crisisstructuur verschillende substructuren opgetuigd waarin er zeer regelmatig contact was tussen de medewerkers van Defensie, Buitenlandse Zaken, IND en COA en alle voor IND en COA relevante informatie werd gewisseld. Naast het beraad was er dagelijks veelvuldig contact tussen de crisiscoördinator van BZ en IND en COA over bijvoorbeeld te verwachten aantal Afghanen. De informatie hierover was echter niet altijd vooraf bekend.
In de chaotische periode tussen de val van Kaboel op 15 augustus en de sluiting van de luchthaven was niet altijd duidelijk hoeveel personen in elke vlucht zaten, hoeveel personen daadwerkelijk naar Nederland zouden gaan en in hoeverre deze personen ook de bestemming Nederland hadden of moesten doorreizen naar andere landen. Door de inzet van liaison-officers van de IND in Islamabad en Tiblisi alsmede op het kerndepartement van Buitenlandse Zaken in Den Haag werd dit zo goed mogelijk ondervangen.
In hoeverre heeft het feit dat slechts twee IND-medewerkers verantwoordelijk waren voor het beoordelen of de aanmeldingen van zowel de tolken als de lokale staf (en de aangemelde familieleden) aan de wettelijke eisen voldeden en het feit dat het proces (daardoor) langzaam verliep negatieve gevolgen gehad voor het aantal mensen dat geëvacueerd kon worden?
Ervan uitgaande dat met de evacuatie de periode wordt bedoeld na 15 augustus 2021 dan heeft inzet van IND-medewerkers geen rol gespeeld bij het aantal te evacueren personen.
Wanneer wordt gedoeld op de periode van voor 15 augustus 2021 dan klopt het dat twee IND-medewerkers het aanspreekpunt waren voor alle aanvragen die werden gedaan in het kader van de tolkenregeling. Het betekent echter niet dat het werk dat hieruit voortkwam ook alleen door deze twee medewerkers moest worden gedaan. Achter deze medewerkers zat een team van IND-medewerkers dat met de aanvragen aan de slag ging en ook een team medewerkers van de KMar die de controle deden op de identiteitsdocumenten. De inzet van de IND heeft geen vertragende invloed gehad op het proces. In de weken voor 15e augustus gaf de IND zeer snel (veelal binnen een dag) uitsluitsel over de aanvragen.
Zijn door onduidelijkheid over de definitie van «hoogprofiel werkzaamheden», die op 30 juli 2021 nog gedefinieerd moest worden en de onduidelijkheid over het wel of niet hoeven mee te nemen van tolken in de evacuatieplanning en de aanname van Buitenlandse Zaken dat dit niet het geval was, minder mensen dan mogelijk geëvacueerd?
Nee. De overkomst van tolken en andere Afghanen die in een hoogprofielfunctie in het kader van een internationale missie voor Nederland gewerkt hadden vond voor 15 augustus plaats op basis van de tolkenregeling zoals deze reeds sinds 2014 wordt gehanteerd en waarover de Kamer ook is geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3278 d.d. 4 juli 2019 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3805 d.d. 18 augustus 2021). Het Ministerie van Defensie hanteerde bij de check of de aanvrager voor een internationale militaire missie voor Nederland had gewerkt, al sinds 2014 een definitie voor hoogprofielwerkzaamheden. Voorafgaand aan de evacuatiefase (die begon op 15 augustus) heeft de ambassade de tolken en andere Afghaanse medewerkers die aan de vereisten voldeden, benaderd en geadviseerd op korte termijn gebruik te maken van commerciële vluchten om naar Nederland te komen. Toen commercieel vliegen niet meer mogelijk was, zijn zij, voor zover mogelijk, met militaire middelen uit Afghanistan geëvacueerd.
Wat zijn de gevolgen geweest van «de vlucht naar voren» nemen in het beantwoorden van Kamervragen? Op welke manier heeft dat de beantwoording van Kamervragen beïnvloed en heeft dit (achteraf gezien) geleid tot het onjuist informeren van de Kamer? Zo ja, op welke momenten?
De «vlucht naar voren»-aanpak waarover eind juli gesproken werd, ging over antwoorden op Kamervragen en een stand-van-zakenbrief die de Kamer zouden toegaan voor het einde van het zomerreces. Door de snelle ontwikkelingen in Afghanistan en de veranderingen in aanpak die dit met zich meebracht, moest de beantwoording van de Kamervragen uiteindelijk worden aangepast omdat de beschreven procedures niet langer actueel waren. Dat moest midden in de crisisperiode gebeuren. Gevolg was dat de beantwoording van de Kamervragen uiteindelijk langer op zich heeft laten wachten dan de bedoeling was. De Kamer is hierbij niet onjuist geïnformeerd.
Welke actie(s) zijn genomen naar aanleiding van het bericht van de ambassade op 8 augustus 2021, waarin verzocht werd aan de IND om het proces te versnellen, en is hierdoor het proces versneld? Als het verzoek van de ambassade niet tot actie(s) heeft geleid, waarom niet?
De ambassade heeft de IND op 8 augustus 2021 gevraagd zo snel mogelijk te reageren op de verschillende zaken die er lagen. Dit heeft de IND ook gedaan. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 12 gaf de IND zeer snel (veelal binnen een dag) uitsluitsel over de aanvragen.
Klopt het dat op 11 maart 2021 overleg is geweest tussen de vertegenwoordigers van Buitenlandse Zaken, Defensie en IND over de verschillende evacuatieopties en dat hierbij bewust is gekozen voor een «inspanningsverplichting» in plaats van een «resultaatverplichting» ten aanzien van het evacueren van de lokale staf omdat een resultaatverplichting politiek en maatschappelijk «veel stof» zou doen opwaaien en omdat gevreesd werd voor precedentwerking?
Zoals ook in antwoord op vraag 9 weergegeven was er op 11 maart een verkennend gesprek over de evacuatieopties voor lokale medewerkers. De veiligheid van de lokale medewerkers en het staande beleid van Buitenlandse Zaken t.a.v. lokale medewerkers vormden de uitgangspunten van de discussie. Als onderdeel van dat beleid werd geconstateerd dat Buitenlandse Zaken een inspanningsverplichting heeft met als uitgangspunt evacuatie naar de dichtstbijzijnde veilige locatie met een beperkte tijdsduur en op vrijwillige basis. Daarbij is in de vergadering van 11 maart onder andere gesproken over de parallel met het tolkendossier, de zorgplicht die Buitenlandse Zaken als werkgever heeft in dit zeer bijzondere geval waarin de bedreiging van de lokale medewerkers mede voortvloeide uit hun werkzaamheden voor de ambassade en de nadere informatie die nodig was voor besluitvorming. Centraal hierbij stond de vraag of het staande beleid van Buitenlandse Zaken (ondersteuning bij evacuatie naar de dichtstbijzijnde veilige locatie met een beperkte duur) wel voldoende zou zijn in de specifieke context van Afghanistan. De stelling dat tijdens dit overleg een keuze zou zijn gemaakt voor een inspanningsverplichting in plaats van een resultaatsverplichting is niet juist.
Als dit klopt, waarom is dan in eerdere vragen over de invloed van bestaand asiel- en migratiebeleid gesteld in debatten en als antwoord op schriftelijke vragen van de Kamer consequent geantwoord dat dit geen invloed had?
Ten aanzien van het lokale ambassadepersoneel is zoals aangegeven gesproken over hoe de overbrenging naar Nederland zou kunnen plaatsvinden. Aansluiten bij de tolkenregeling leek hierbij het meest passend. Het asiel- en migratiebeleid is hier niet van invloed op geweest. Wel is, zoals in het antwoord op vraag 4 en 9 beschreven, het staande asielbeleid ten aanzien van de afbakening het kerngezin in eerste aanleg richtinggevend geweest bij de bepaling van het aantal gezinsleden dat mocht meereizen (daarbij werd aangesloten bij de tolkenregeling). Later is hier voor het lokaal personeel van de ambassade van afgeweken.
Wat is het gevolg geweest van het tijdens dit overleg op 11 maart 2021 ontstane idee om verschillende categorieën te formuleren en voor elke categorie het risico in kaart te brengen? Heeft dit ertoe geleid dat de ambassade het verzoek om het aantal van 60 mogelijk te evacueren mensen terug te brengen naar drie als dwingend heeft ervaren?
De op 11 maart 2021 besproken optie om voor verschillende categorieën medewerkers het risico in kaart te brengen, is meegenomen in de nadere uitwerking van de verschillende opties en scenario’s, net als de optie van evacuatie van alle medewerkers. In de uiteindelijke besluitvorming is gekozen voor de evacuatie van alle medewerkers en hun kerngezinnen.
De lijst van 58 gezinsleden waar later sprake van was, betrof de lijst van gezinsleden die geen deel uitmaakten van het kerngezin van de lokale medewerkers. Verschillende lokale medewerkers hadden om uitzondering op humanitaire grond gevraagd zodat zij ook naar Nederland geëvacueerd konden worden samen met de lokale medewerkers en hun kerngezinnen (waarvoor de evacuatie reeds akkoord bevonden was). Er is geen verband tussen deze discussie en de vergadering van 11 maart 2021.
Waarom is ervoor gekozen om ten aanzien van het evacueren van inwonende gezinsleden van lokale staf zoveel mogelijk de internationale lijn, met name die van Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, te volgen?
In internationaal verband is het gebruikelijk om bepaalde vraagstukken (zoals in dit geval rondom het kerngezin) regelmatig te leggen naast de aanpak van andere landen, om zo te bezien of Nederland niet te zeer afwijkt van hetgeen andere landen doen. Het betrof bovendien een situatie waarvoor in Nederland zelf geen precedenten bestonden. Het beleid van andere vergelijkbare landen was voor Nederland dus nuttig als referentiepunt.
Wat is het gevolg geweest van de beslissing om de internationale lijn ten aanzien van het evacueren van inwonende gezinsleden vast te houden? Zijn hierdoor minder mensen dan mogelijk geëvacueerd?
Nee, want op voorstel van de Minister van Buitenlandse Zaken is op 14 augustus 2021 ingestemd met de evacuatie van alle 58 extended family-leden van lokale medewerkers die voor evacuatie in aanmerking wilden komen. Zij zijn ook allemaal naar Nederland overgebracht.
Gezien het feit dat de ambassade vroeg om een ruimere interpretatie van het begrip kerngezin, klopt het dat de door de IND gehanteerde definitie te eng was? Wat was de invloed van de door de IND gehanteerde definitie op het aantal geëvacueerde mensen? Hadden er bij een ruimere definitie van het begrip kerngezin meer mensen geëvacueerd kunnen worden?
Nee, het ambassadepersoneel is uiteindelijk geëvacueerd inclusief alle gezins- en familieleden die zij wensten mee te nemen.
In de ministerraad van 9 juli 2021 heeft het kabinet besloten om voor de overbrenging van het ambassadepersoneel aan te sluiten bij de reeds bestaande tolkenregeling inclusief de personen die als gezinslid konden mee komen (het kerngezin). Vervolgens bleek uit de opgave van de ambassade dat het ambassadepersoneel naast leden uit het kerngezin ook ongeveer 58 personen wilde laten overkomen die buiten het zogeheten kerngezin vielen. Vervolgens is er in de bewindspersonenoverleggen van 11 augustus en 14 augustus 2021 opnieuw gesproken over het overbrengen van deze extra personen. Op 14 augustus 2021 is besloten dat ook alle 58 personen mochten overkomen naar Nederland.
Welke bewindspersoon nam het voortouw in de beslissing over de «lijst van 60»? Is het correct om aan te nemen dat het hier gaat om de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gezien het feit dat de Staatssecretaris politiek verantwoordelijk is voor de IND? Welke bewindspersoon was doorslaggevend in de beslissing om de keuze over het uitbreiden van de definitie over te laten aan de IND?
Over dit vraagstuk heeft uw Kamer uitgebreid gesproken in het plenaire debat van 15 september 2021. In dat debat is reeds aangegeven dat de beslissing ten aanzien van de overkomst van het ambassadepersoneel en hun gezins- en familieleden is genomen in de ministerraad van 9 juli 2021. In het licht van de snel verslechterende situatie hebben de betrokken bewindspersonen naar aanleiding van de bespreking in het BWO van 14 augustus op voorstel van de Minister van Buitenlandse Zaken besloten dat alle familieleden waarvoor een uitzondering was gevraagd mee-geëvacueerd mochten worden. Zie tevens het antwoord op vraag 6.
Waarom is hierin niet het voorbeeld van Noorwegen gevolgd, zeker toen bleek vanuit de ambassade dat het hanteren van de nauwe definitie van kerngezin mogelijk tot negatieve gevolgen kon leiden?
Zoals in het antwoord op vraag 19 weergegeven is het gebruikelijk om bepaalde vraagstukken (zoals in dit geval rondom het kerngezin) regelmatig te leggen naast de aanpak van andere vergelijkbare landen, om te bezien of Nederland niet te zeer afwijkt van hetgeen andere landen doen. Hierbij is ook de aanpak van Noorwegen (die op dat moment een uitzondering vormde op de aanpak van andere gelijkgezinde landen) meegewogen, maar dit heeft op dat moment niet meteen geleid tot een herziening van het besluit van het kabinet dat lokale medewerkers met hun kerngezin voor evacuatie in aanmerking kwamen. De Nederlandse aanpak was op dat moment in lijn met dat van de meeste andere gelijkgezinde landen.
Zijn er negatieve gevolgen geweest voor de personen die uiteindelijk niet tot deze definitie behoorden, in zoverre dit opgevolgd kan worden? Is hier al opvolging over geweest? Heeft u zicht op het welzijn van de achtergebleven familieleden?
Zie het antwoord op vraag 21.
Waarom wordt op 14 augustus 2021 de definitie alsnog verruimd? Welke bewindspersoon heeft daarin een voortrekkersrol genomen? Had, achteraf gezien, deze stap niet eerder kunnen worden gezet?
Zie de antwoorden op vraag 6 en vraag 22.
Waarom werd op 15 augustus 2021 alsnog besloten tot het evacueren «papieren of niet» en het meenemen van de volledige «B-lijst»? Is dit besluit genomen onder de politiek maatschappelijke druk die op dat moment in Nederland toenam?
Dat Afghanen die Afghanistan wilden verlaten in het bezit moesten zijn van een Afghaans paspoort was niet een vereiste van Nederland, maar van de Afghaanse autoriteiten. Het kabinet had al eerder geprobeerd om mensen met laissez-passers te laten vertrekken, maar de Afghaanse overheid accepteerde dat niet. Op 15 augustus viel de Afghaanse regering en ontstond er een nieuwe (crisis)situatie, waarin het tijdelijk mogelijk was ook Afghanen die niet in het bezit waren van een Afghaans paspoort het land uit te krijgen. Dit maakte het mogelijk om Afghaanse tolken die die niet in het bezit waren van een geldig paspoort op een vlucht te plaatsen. Zoals ook in het antwoord op vraag 7 weergegeven is inmiddels onder het bewind van de Taliban wederom een paspoort nodig om Afghanistan te mogen verlaten. Zie verder het antwoord op vraag 6 over de besluitvorming aangaande de «B-lijst».
Kunt u toezeggen de beantwoording op deze vragen een week voor het volgende Afghanistan debat aan de Kamer te doen toekomen?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De interactie tussen organisaties inzake de situatie Afghanistan en het asiel- en migratiebeleid |
|
Marieke Koekkoek (D66), Laurens Dassen (Volt) |
|
Ankie Broekers-Knol (VVD), Ben Knapen (CDA) |
|
Klopt het dat voor 15 augustus niemand op de evacuatielijst werd toegelaten zonder akkoord van de IND? Wat was de rol van de IND in de bepaling van individuele procedures? Kunt u de voorlichting en andere adviezen van de IND voor de beoordeling van wie in aanmerking kwam voor evacuatie/ ondersteuning voor vertrek uit Afghanistan aan de Kamer doen toekomen?1
Uw Kamer heeft op verschillende momenten vragen van gelijke strekking gesteld. Het kabinet heeft hier ook op geantwoord. De rol van de IND was bij de overkomst van Afghanen voor 15 augustus zoals deze in de vraag van uw Kamer is aangegeven. De IND was betrokken door:
Dit is ook steeds zo met uw Kamer gedeeld, zowel in de verschillende overleggen met uw Kamer als in beantwoording van Kamervragen.
Gezien het antwoord van de Staatssecretaris dat met de Wob-verzoeken niet de interne adviezen en berichten van de beleidsafdeling van de IND, het SUA, meegestuurd zullen worden, kan de Minister deze documenten wél met de Kamer delen? Zo ja, op welke termijn?
Zoals in eerdere antwoorden op vragen van uw Kamer is aangegeven was voor 15 augustus 2021 nog geen sprake van een evacuatie. Dit vanwege het feit dat voor 15 augustus Afghanistan nog onder het bestuur stond van de toenmalige regering. Pas na 15 augustus is Nederland begonnen met het evacueren van personen die vast kwamen te zitten in Afghanistan. Er waren voor 15 augustus derhalve ook geen evacuatielijsten. Wel waren voor 15 augustus plannen gemaakt om zowel het lokale personeel als verschillende tolken via reguliere vluchten of met ingezette charters naar Nederland te halen. Zie voor nadere informatie hieromtrent het Feitenrelaas dat op 7 september 2021 aan de Kamer gestuurd is (Kamerstuk 27 925, nr. 806). Om Afghanistan voor 15 augustus te kunnen verlaten was afgifte van een visum nodig. Het instemmingsproces hiervoor liep inderdaad via de IND. Dit conform de werkwijze van de tolkenregeling zoals deze sinds 2014 wordt uitgevoerd. Voor wat betreft de gevraagde stukken verwijst het kabinet u graag naar de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer over het toezenden hiervan (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 816). Daarin heeft het kabinet aangegeven dat momenteel hard wordt gewerkt aan de verschillende Wob-verzoeken. Daarbij heeft het kabinet ook aangegeven dat het bij elkaar zoeken van alle correspondentie veel werk is omdat dit een groot aantal documenten omvat. Om dubbelwerk te voorkomen worden de stukken tegelijk met het afdoen van de Wob-verzoeken met uw Kamer gedeeld.
Wie heeft de criteria opgesteld op basis waarvan besloten is dat sommige mensen wel en andere mensen niet mee mochten naar Nederland, zowel in de evacuatieperiode vanaf 15 augustus als in de periode daarvoor? Wat was de beslismethode die gebruikt werd om deze beslissingen te maken? Waar bevinden deze werkinstructies zich? Kan de Staatssecretaris deze, dan wel openbaar, dan wel in een besloten overleg, aan de Kamer doen toekomen?
De conclusie dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de interne adviezen en berichten van de beleidsdirectie van de IND, de Directie Strategie & Uitvoeringsadvies (DSUA), niet met uw Kamer zou willen delen, is onjuist. Bij de behandeling van de WOB-verzoeken zullen alle relevante stukken worden betrokken, dus ook die van IND/DSUA. Daarbij zal het kabinet zo transparant mogelijk zijn. Zoals op 24 november 2021 aan uw Kamer gemeld in de beantwoording van vragen van Volt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 816), is het gelet op de zeer grote hoeveelheid documentatie niet mogelijk aan te geven op welk moment deze behandeling gereed is.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het volgende debat over Afghanistan op 27 januari en daarnaast deze stukken ook zo spoedig mogelijk doen toekomen aan de onafhankelijke onderzoekscommissie over dit onderwerp?
De overkomst van tolken en andere Afghanen die in een hoogprofielfunctie in het kader van een internationale missie voor Nederland gewerkt hadden vond voor 15 augustus plaats op basis van de tolkenregeling zoals deze reeds sinds 2014 wordt gehanteerd en waarover de Kamer ook is geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3278 d.d. 4 juli 2019 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3805 d.d. 18 augustus 2021). Daarnaast is er in de ministerraad van 9 juli 2021 en de bewindsliedenoverleggen van respectievelijk 11 en 14 augustus 2021 aparte besluitvorming geweest omtrent het evacueren van de lokale medewerkers van de ambassade. Voor het verloop van de besluitvorming daaromtrent verwijs ik u naar het feitenrelaas dat de Kamer op 7 september jl. toekwam (Kamerstuk 27 925, nr. 806).
Na het bekend stellen van de motie-Belhaj (Kamerstuk 27 925, nr. 788) op 18 augustus jl. zijn de criteria voor het overbrengen van Afghanen naar Nederland aangepast aan de betreffende motie.
In deze periode moest worden gewerkt in zeer moeilijke omstandigheden en onder hoge tijdsdruk. Bekend was dat het vliegveld op korte termijn zou sluiten hetgeen verdere evacuaties onmogelijk zou maken. In dat licht moesten mensen geëvacueerd worden zonder dat ruimte was voor een uitgebreide screening, documentenonderzoek of gehoor. De enorme tijdsdruk waaronder gewerkt werd stond dat simpelweg niet toe. Er moest veelal vertrouwd worden op informatie van referenten, zoals nieuws- en ontwikkelingsorganisaties in Nederland.
Interactie asiel- en migratiebeleid en evacuaties Afghanistan |
|
Marieke Koekkoek (D66), Laurens Dassen (Volt) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wanneer de Kamer de correspondentie over de evacuatie tussen de Ministeries van Justitie en Veiligheid, Buitenlandse Zaken en Defensie zal ontvangen?
Ik ga ervan uit dat u hiermee verwijst naar het verzoek dat is gedaan tijdens het commissiedebat op 13 oktober jl. over Afghanistan. Hierbij is gevraagd om alle correspondentie tussen de betrokken departementen te delen met betrekking tot een mogelijke relatie tussen het asielbeleid en de evacuaties.
In reactie op het eerder genoemde verzoek, heb ik aangegeven dat het hierbij gaat om de correspondentie die tot het publieke domein behoort. Ik heb niet geweigerd om de correspondentie met uw Kamer te delen.
Bij de verschillende departementen zijn ten aanzien van Afghanistan verschillende WOB-verzoeken binnengekomen. Deze gaan over de periode waar in het verzoek over wordt gesproken. In deze periode is er tussen de medewerkers van de betrokken departementen veel communicatie geweest over de situatie in Afghanistan. Het gaat hierbij naar verwachting om vele duizenden stukken die bekeken zullen moeten worden om te bepalen in hoeverre deze informatie betrekking heeft op het gedane verzoek. Dit vergt veel werk en tijd. De informatie die in het kader van de WOB-verzoeken wordt verstrekt wordt openbaar. Die op dat moment openbaar gemaakte informatie sluit aan op het verzoek van uw Kamer. Uw Kamer zal dan ook een overzicht van de in dit kader geopenbaarde informatie ontvangen bij of onmiddellijk na de openbaarmaking. Gelet op de grote hoeveelheid werk die dit met zich meebrengt, kan niet eenvoudig een termijn gegeven worden waarop dit gereed is. Vanzelfsprekend stellen de betrokken departementen alles in het werk de informatie zo snel als zorgvuldig mogelijk te openbaren.
Waarom weigerde de Staatssecretaris de volledige correspondentie tussen de Ministeries van Justitie en Veiligheid, Buitenlandse Zaken en Defensie over de evacuatie – al dan niet in besloten vorm – aan de Kamer te doen toekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Was een vertegenwoordiger van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aanwezig bij het crisisberaad en pre-crisisberaad over Afghanistan? Was er een vertegenwoordiger van het Ministerie van Justitie en Veiligheid aanwezig bij deze crisisberaden?
In de verschillende overleggen die zijn gevoerd over Afghanistan waren zowel medewerkers van de IND als van het kerndepartement aanwezig. Dit gold ook voor het crisisberaad dat met het oog op de evacuatie door het Ministerie van Buitenlandse Zaken was opgezet.
Gezien het feit dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aangaf dat het Nederlandse asiel- en migratiebeleid niet interfereert met de evacuaties, terwijl voormalig Minister van Buitenlandse Zaken Sigrid Kaag in een eerder debat aangaf dat Nederland nu eenmaal een ander asiel- en migratiebeleid had dan andere landen en daarom anders om is gegaan met de crisis en evacuaties in Afghanistan, kan de Staatssecretaris aangeven waar haar collega op doelde?
Het kabinet ziet deze uitspraken niet als tegenstrijdig. Het kabinet bevestigt de lezing dat het Nederlandse asiel- en migratiebeleid niet geïnterfereerd heeft met de evacuaties. Dat staat los van de Nederlandse benadering van de crisissituatie en de uitvoering van de evacuaties in vergelijking tot andere landen.
Kan de Staatssecretaris aangeven hoe het tijdig evacueren van Afghanen gerijmd kan worden met de door de Staatssecretaris ondertekende aanvraag aan de Europese Commissie voor het terugsturen van uitgeprocedeerde Afghanen zes dagen voor de val van Kabul?
In de verschillende debatten (onder andere op 17 augustus en 15 september jl.) die er zijn gevoerd over Afghanistan, is hier uitgebreid met uw Kamer over gesproken. Kortheidshalve wordt u verwezen naar de verslagen van deze overleggen.
Kan de Staatssecretaris aangeven welke rol de IND heeft gespeeld in de evacuaties? Welke rol heeft de IND gespeeld in de bepaling van individuele procedures? In hoeverre had de IND contact met de ambassade in Kabul met betrekking tot evacuaties? Was er staf van de IND aanwezig in Kabul?
Ervan uitgaande dat u met de evacuaties doelt op de periode na 15 augustus dan heeft de IND geen actieve rol gespeeld bij de evacuatie in Afghanistan ter plekke. Er waren ook geen medewerkers van de IND aanwezig in Kabul. Wel heeft de IND ondersteuning geboden in Islamabad en Tbilisi. De hulp bestond uit het bieden van ondersteuning aan de evacués bij de doorreis naar Nederland om zo het proces in Tbilisi en Islamabad zo soepel mogelijk te laten verlopen. Daarnaast was de IND aanspreekpunt voor Defensie, Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid voor vragen over mee te evacueren familieleden. Verder had de IND een rol in het verwerven van informatie omtrent de personen die reeds uit Afghanistan waren geëvacueerd ten behoeve van het verdere proces bij aankomst in Nederland.
Klopt het dat overleg met en/of in de IND een vereiste was voor het opstellen voor de lijsten van de personen die in aanmerking zouden komen voor evacuatie? In hoeverre is het oordeel van de IND doorslaggevend geweest in het opstellen van de lijsten?
Nee dat klopt niet. In de periode van 15 tot 26 augustus, toen de daadwerkelijke evacuatie plaatsvond, heeft de IND hierin geen doorslaggevende rol gehad. Wel kreeg de IND vragen over wie er tot het kerngezin behoorde.
Wat was de procedure die de ambassade hanteerde om uit te maken of personen onder de criteria vielen voor de evacuatielijsten? Wie heeft deze procedure opgesteld?
De ambassade is niet betrokken geweest bij het opstellen van de evacuatielijsten. De verzoeken die hiervoor binnenkwamen zijn op het Ministerie van Buitenlandse Zaken door Buitenlandse Zaken en Defensie bekeken. Hierbij was met name de band met Nederland van belang; betroffen het Nederlandse burgers, Afghanen met een Nederlandse verblijfsvergunning, tolken, lokaal personeel of viel men onder de motie Belhaj?
Medewerkers van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de IND, als ook van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) participeerden in de crisisoverleggen. Dit om goed geïnformeerd te zijn over de stand van zaken van de evacuatie om zo het proces in Nederland op een zo goed mogelijke wijze in te richten. De medewerkers van IND en COA hebben daarin de noodzaak van het tijdig verstrekken van informatie benadrukt; hoeveel personen betreft het, wat is de samenstelling, gaat het om Nederlandse burgers, hebben de personen eindbestemming Nederland, etc? Verder is er tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en Defensie overleg geweest over de verschillende opvanglocaties en over de inzet van de KMar, zowel op Schiphol als ten behoeve van het identificatie- en registratieproces. Met Buitenlandse Zaken is verder nog gesproken over de opvang van het lokale ambassadepersoneel in Nederland en de toegang van Buitenlandse Zaken tot dit personeel en de mogelijkheid om de groep zoveel mogelijk op één locatie op te vangen.
Kan de Staatssecretaris aangeven wat het protocol was bij het opstellen van de lijsten voor evacuaties? Kan de Staatssecretaris een overzicht geven van de interactie tussen de Ministeries van Justitie en Veiligheid, Buitenlandse Zaken en Defensie en de uitvoeringsorganisaties met betrekking tot het proces van het opstellen van de lijsten en het organiseren van de evacuatie?
Zie antwoord vraag 8.
Kan de Staatssecretaris aangeven in welke mate het Nederlandse asiel- en migratiebeleid ruimte biedt aan specifieke (crisis)situaties? Zijn hiervoor protocollen voorzien die gebruikt kunnen worden in dergelijke situaties?
Het Nederlandse asielbeleid is er op gericht om personen die daarvoor in aanmerking komen bescherming te bieden wanneer zij in Nederland bescherming vragen. In veel gevallen wordt deze bescherming gevraagd in verband met een crisissituatie, denk hierbij naast Afghanistan bijvoorbeeld ook aan de situaties in Syrië en Jemen. Daarnaast neemt Nederland via het hervestigingsbeleid op verzoek van UNHCR vluchtelingen op die hun land zijn ontvlucht en in de regio worden opgevangen door UNHCR. Ingevolge het gezinsherenigingsbeleid kunnen gezinsleden van personen die hun land zijn ontvlucht en in Nederland asiel hebben gekregen door middel van nareis aanspraak maken op verblijf in Nederland.
In welke mate voorziet het Ministerie van Justitie en Veiligheid of de beleidsafdeling van de IND, de directie Strategie en Uitvoeringsadvies (SUA), in het analyseren van en inzicht geven in migratiestromen en de uitvoering van het toelatingsbeleid in specifieke situaties, zoals in het geval van Afghanistan?
Binnen Justitie en Veiligheid worden door middel van verschillende bronnen de migratiestromen gemonitord. Dit resulteert in rapportages als asylum trends, factsheets en dashboards. De IND stelt per tertaal ook in samenwerking met de ketenpartners de Migratieradar op. De Migratieradar is een kwalitatief en kwantitatief analyseproduct. Het analyseert asiel-gerelateerde migratie naar en binnen de Europese Unie. De Migratieradar voorziet de migratieketen van een analyse ter ondersteuning van beleid en uitvoering. Een samenvatting van de Migratieradar wordt gepubliceerd op de website van de IND.
Het Nederlandse landgebonden asielbeleid wordt door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid vastgesteld en is in de regel gebaseerd op de informatie uit het ambtsbericht van Buitenlandse Zaken over het betreffende land van herkomst. Daarnaast verzamelt de IND informatie uit uiteenlopende bronnen, zoals rapporten van gouvernementele organisaties, rapporten van EASO en de Europese Commissie, UNHCR en andere VN-organisaties, en informatie van ngo’s zoals Amnesty International en Human Rights Watch. Op basis van genoemde actuele informatie uit hiervoor genoemde bronnen, afgezet tegen de algemene asielkaders, (indien beschikbaar) het landgebonden asielbeleid en het persoonlijk asielrelaas van de vreemdeling, wordt door de IND in een zorgvuldige asielprocedure een besluit genomen op de individuele asielaanvraag. Elke aanvraag wordt op zijn eigen merites beoordeeld.
In hoeverre is het advies van de SUA-IND bepalend voor het schrijven van werkinstructies voor «nieuwe» groepen vluchtelingen? Zijn deze tijdelijke werkinstructies in te zien?
Het landgebonden asielbeleid komt tot stand in samenspraak tussen de Directie Migratiebeleid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de IND. Daarin wordt ook bepaald of er specifieke groepen zijn die aangemerkt moeten worden als risicogroep, systematisch vervolgde groep of kwetsbare minderheidsgroep. Het landgebonden asielbeleid wordt gepubliceerd in deel C van de Vreemdelingencirculaire. De werkinstructies worden door de IND zelf opgesteld. Deze instructies zijn bedoeld ter ondersteuning van de beslispraktijk en zijn veelal openbaar.
Is de Staatssecretaris bereid om de communicatie tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de IND over de evacuaties in Afghanistan te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn zal zij dit doen?
Zie antwoord vraag 1.
Het rapport 'Transcript from the margins' over de behandeling van trans personen uit Latijns-Amerika en de Cariben in Nederlandse asielprocedures |
|
Marieke Koekkoek (D66), Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek «Transcript from the margins: Looking into the way circumstances and experiences of trangender persons coming from the Latin American Caribbean region are represented and considered in Dutch asylum procedures» van Willemijn van Kempen en Alejandra Ortiz?
Ja.
Bent u bekend met het NRC-artikel «Trans vluchtelingen vragen eigen benadering in de asielprocedure»?
Ja.
Herkent u zich in de bevindingen c.q. conclusies van het onderzoek? In welke bevindingen kunt u zich niet herkennen? Waarom niet?
Ik kan mij deels zeker vinden in de conclusies van het onderzoek. Zo schrijven de onderzoekers dat de IND consistent de juiste voornaamwoorden moet gebruiken bij het aanspreken van de trans persoon. De LHBTI-coördinatoren van de IND geven aan dat de asielzoeker in het asielgehoor aangesproken wordt naar wens van de asielzoeker. Bij het registreren van de persoonsgegevens in de BRP is de IND echter gebonden aan de informatie die in het paspoort van de asielzoeker staat. De insteek van de IND is om de asielzoeker altijd naar wens van de asielzoeker aan te spreken, ongeacht de informatie in het paspoort.
Daarnaast kan ik mij vinden in de conclusie dat de omstandigheden waarin transgender asielzoekers verkeren in het land van herkomst nog beter gewogen kunnen worden tijdens de asielprocedure. Dit heeft te maken met deskundigheidsbevordering. De LHBTI-coördinatoren van de IND spelen hierin een rol door workshops en trainingen te (blijven) geven op locaties zodat medewerkers de omstandigheden van transgender asielzoekers beter kunnen wegen en interpreteren.
Hoe beoordeelt u de bewering dat onder transgender-asielzoekers in Nederland veel wantrouwen bestaat richting de overheid en de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND)? Wat doet u eraan dit te verbeteren?
Allereerst stemt het mij droevig om te horen dat uit dit onderzoek blijkt dat er transgender asielzoekers zijn die de Nederlandse overheid en de IND wantrouwen. Daarbij wil ik wel opmerken dat ik het moeilijk vind om deze bewering uit het onderzoek goed te wegen. Het geringe aantal respondenten van het onderzoek maakt het moeilijk om algemene conclusies te trekken. Desalniettemin zet de IND zich door middel van de gehanteerde open benadering en de deskundigheidsbevordering van de hoor- en beslismedewerkers in om het wantrouwen bij transgender asielzoekers weg te nemen.
Erkent u het feit dat genderidentiteit en genderexpressie belangrijke factoren zijn in de vormgeving en uitvoering van de asielprocedure, waaronder het bepalen van de meest optimale vorm van opvang?
Ja.
Zo ja, ziet u dat Lesbiennes, Homoseksuelen, Biseksuelen, Transgenders en Intersekse personen (LHBTI)-asielzoekers in veel gevallen een andere beoordeling van de asielaanvraag en vaak een naar risico-indicatie aangepaste vorm van opvang behoeven dan niet-LHBTI-asielzoekers?
De plaatsing van asielzoekers in de opvang is een proces waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met eenieders achtergrond. In plaats van aparte opvang te bieden voor LHBTI-asielzoekers biedt het COA daarom maatwerk om de veiligheid van deze doelgroep en andere kwetsbare groepen te waarborgen. Indien vereist en gewenst kan het COA bijvoorbeeld zorgdragen voor een verplaatsing binnen een opvanglocatie. Daarnaast wordt in de begeleiding rekening gehouden met eventuele benodigde aanpassingen en eventuele aanvullende begeleiding of verzorging vanuit andere organisaties. Waar mogelijk kijkt het COA, indien asielzoekers daar behoefte aan hebben, of asielzoekers bij elkaar geplaatst kunnen worden. Zo kan het, als dat gewenst en ook mogelijk is op de locatie, dat LHBTI-asielzoekers binnen bepaalde opvanglocaties in een vleugel samenwonen. Dit zijn echter geen aparte units die specifiek bedoeld zijn voor LHBTI-asielzoekers.
Asielaanvragen worden individueel in behandeling genomen, onder meer omdat de ervaringen van asielzoekers en de omstandigheden waarin zij leefden in het land van herkomst uiteenlopen. Ik herken ook dat de ervaringen van lesbische-, homoseksuele- biseksuele-, transgender en intersekse asielzoekers kunnen verschillen. Belangrijk om te noemen is dat er ook verschillen onderling bestaan. De ervaringen en behoeften van de ene trans persoon hoeven niet identiek te zijn aan de ervaringen en behoeften van de andere trans persoon. Daarom wordt tijdens de asielprocedure de asielaanvraag individueel behandeld. Deze individuele behandeling werkt idealiter ook door in de opvang en begeleiding, waar zoveel mogelijk maatwerk wordt geleverd.
Ziet u in dat de ervaringen van LHB-asielzoekers in het land van herkomst en de behoeften rondom de asielaanvraag in Nederland in veel gevallen afwijken van de ervaringen en behoeften van transgender asielzoekers?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat het onderzoek nauwelijks tot geen aanwezigheid van bewuste en geïnformeerde inclusie van transgender gerelateerde thema’s in de asielprocedure heeft kunnen ontdekken?
In het huidige asielbeleid is er ruimte om specifiek beleid te maken voor LHBTI’s als groep of voor trans personen afzonderlijk. In het landgebonden asielbeleid kunnen trans personen worden aangemerkt als risicogroep of als kwetsbare personen die geen bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisatie kunnen krijgen. Indien uit het algemeen ambtsbericht blijkt dat specifiek transgender personen worden gediscrimineerd door de autoriteiten en door medeburgers, waardoor de bestaansmogelijkheden dusdanig worden beperkt dat zij niet op maatschappelijk en sociaal gebied kunnen functioneren, zal in het landgebonden asielbeleid worden opgenomen dat transgenders uit het desbetreffende land een specifieke benadering horen te krijgen. Zo zijn transgenders na het laatste algemeen ambtsbericht over Venezuela aangemerkt als risicogroep. Echter, ook indien transgenders niet zijn opgenomen in het landgebonden asielbeleid of er geen landgebonden asielbeleid is, dient de IND bij de behandeling van de aanvraag zich te vergewissen van beschikbare landeninformatie over deze specifieke groep. Dit houdt in dat de IND-medewerker landeninformatie kan opvragen over de specifieke positie van trans personen in het land van herkomst van de vreemdeling, bij de eigen landenexperts van de afdeling TOELT. Deze informatie wordt betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag. Ik herken dan ook niet dat er geen aandacht bestaat voor de ervaringen van transgender asielzoekers in de asielprocedure.
Zo ja, hoe verklaart u het verschil tussen uw eigen oordeel en de bevindingen uit het onderzoek die wijzen op het tegenovergestelde, namelijk dat hier nauwelijks tot geen aandacht voor bestaat in de huidige vormgeving van de asielprocedure?
Zie antwoord vraag 8.
Zo nee, bent u zich bereid zich hier alsnog hard voor te maken richting de IND? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw oordeel van de eerste aanbeveling uit het rapport, waarin nationale en internationale stakeholders opgeroepen worden om transgender specifieke aanpakken te formuleren in het nagaan van de omstandigheden waaronder de betreffende transgender asielzoekers in het land van herkomst geleefd hebben? Bent u bereid zich hiervoor in te zetten? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ik erken dat het goed is om meer bewustwording over transgender-gerelateerde zaken te creëren en de deskundigheid over de ervaringen en behoeften van transgender asielzoekers verder te bevorderen. Bij de IND is met het aanstellen van LHBTI-coördinatoren al meer aandacht voor het verspreiden van kennis en kunde over LHBTI-zaken, waaronder ook transgender gerelateerde zaken. De coördinatoren gaan specifieke uitleg geven over deze doelgroep en zullen dat ook blijven doen. Naar aanleiding van dit rapport heeft de IND ook een uitnodiging verstrekt aan het Transgender Netwerk Nederland om in gesprek te treden met de LHBTI-coördinatoren over de specificiteit van de situatie van transgenderasielzoekers te belichten.
Hoe beoordeelt u de tweede en zesde aanbeveling uit het onderzoek, waarin respectievelijk de IND wordt opgeroepen een transgender specifieke aanpak te formuleren voor de asielprocedure van trans asielzoekers en waarin u wordt opgeroepen tot het inspannen voor fundamentele verbeteringen van de asielprocedure voor trans personen? Bent u bereid zich hiervoor in te zetten? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u het belang van intersectionaliteit van contextuele factoren voor de beoordeling van de asielaanvraag van transgender asielzoekers, zoals sociaaleconomische of geografische achtergrond, etnische achtergrond, medische status (specifiek hiv-positiviteit) of professionele achtergrond (specifiek werk in de prostitutie)?
Ja. Iedere asielaanvraag wordt individueel behandeld, bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van LHBTI-asielzoekers wordt er gekeken naar het authentieke verhaal van de asielzoeker. De asielaanvraag wordt beoordeeld aan de hand van het algehele referentiekader van de asielzoeker. Tijdens de individuele behandeling van een asielaanvraag wordt er nooit uitsluitend gekeken naar bijvoorbeeld etnische achtergrond alleen. Er zal altijd een analyse van verschillende samenhangende contextuele factoren worden gemaakt. Dit geldt overigens ook voor asielzoekers met een niet-LHBTI-asielmotief.
Bent u bereid met Transgender Netwerk Nederland, LGBT Asylum Support en/of de onderzoekers van dit rapport in gesprek te gaan om een dergelijke aanpak te formuleren? Zo ja, op welke termijn en met welk doel? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op ambtelijk niveau is er recent contact geweest met Transgender Netwerk Nederland. Dit is een constructief overleg geweest waarbij de bevindingen van Transgender Netwerk Nederland zijn gedeeld met beleidsmedewerkers van IND en de Directie Migratie Beleid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Bovendien heeft de IND, zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 11, Transgender Netwerk Nederland uitgenodigd om op korte termijn in gesprek te treden met de LHBTI-coördinatoren.
Bent u bereid zich in Europees verband, waaronder richting de European Asylum Support Office, in te zetten tot een betere transgender specifieke aanpak te komen voor de inrichting en uitvoer van asielprocedures? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Bent u van mening dat aan dit aspect van intersectionaliteit voldoende aandacht wordt besteed in de asielprocedure rondom transgender asielzoekers?
EASO ontwikkelt onder andere trainingen voor asielmedewerkers. De IND maakt gebruik van deze trainingen. De EASO trainingsmodule Gender en SOGI1 wordt bijvoorbeeld aangeboden aan medewerkers ter bevordering van de deskundigheid van de hoor- en beslismedewerker en er bestaat geen aanleiding deze EASO training onvoldoende te achten. Ik erken wel, en dat blijkt ook uit een recent WODC-rapport2, dat de IND nog stappen kan zetten in het bevorderen van de deskundigheid onder medewerkers. Echter, in de beleidsreactie3 op het WODC-onderzoek heb ik ook gewezen op de uitzonderlijke drukke periode voor de IND. In de afgelopen jaren zijn veel nieuwe medewerkers opgeleid. Er hebben ook in deze periode in verschillende teams lezingen plaatsgevonden over LHBTI zaken. Verder hebben de LHBTI-coördinatoren elke dag een belangrijke rol in het verspreiden van kennis en kunde over LHBTI-zaken. Daarnaast volgen nieuwe medewerkers van de IND nu de Basisopleiding Asiel waarin het beoordelen van asielaanvragen met een LHBTI-motief ook wordt behandeld.
Herkent u zich in de onderzoeksbevinding dat transgender asielzoekers nog te vaak zogenaamd gemisgendered worden in officiële documentatie en door de IND? Zo nee, hoe verklaart u deze onderzoeksbevinding dan? Zo ja, bent u bereid zich in te zetten dit niet meer voor te laten komen en hoe?
Ik herken de onderzoeksbevinding dat transgender asielzoekers worden gemisgendered in de asielprocedure niet. De LHBTI-coördinatoren van de IND geven aan dat de asielzoeker in het asielgehoor aangesproken wordt naar wens van de asielzoeker. Het is mogelijk dat een enkele keer een asielzoeker is gemisgendered tijdens het asielgehoor maar dit is niet het beeld wanneer wordt gekeken naar het grotere geheel. De insteek van de IND is om de asielzoeker altijd naar wens van de asielzoeker aan te spreken, ongeacht de informatie in het paspoort.
Bij het registreren van de persoonsgegevens in de BRP is de IND echter gebonden aan de informatie die in het paspoort van de asielzoeker staat. Het kan daarom voorkomen dat in de aanhef en adressering van officiële brieven, die veelal geautomatiseerd worden opgesteld, niet de preferente naam of het preferente geslacht wordt gebruikt.
Erkent u dat het ontbreken van anti-transgender wetgeving in landen in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied trans personen niet voldoende zekerheid biedt om te ontkomen aan discriminatie, uitsluiting en geweld? Erkent u dat trans personen gevaar lopen wanneer beschermende transgender specifieke wetgeving ontbreekt?
Het ontbreken van specifieke anti-transgender wetgeving in landen in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied is tot nu toe geen aanleiding geweest om thematische ambtsberichten over deze landen op te vragen. Dit neemt niet weg dat de landenexperts van de IND samen met de ambtenaar die het asielverzoek behandelt gericht informatie kunnen zoeken in openbare bronnen over trans personen en hun positie in een bepaald land. Hierbij zal vooral de vraag relevant zijn of een transgender persoon in geval van dreigende vervolging in het land van herkomst voldoende beschermd kan worden tegen deze vervolging. De aanwezigheid dan wel het ontbreken van (anti-) transgenderwetgeving kan onderdeel uitmaken bij het beantwoorden van deze vraag. Deze informatie wordt betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag. Ik ben echter niet van mening dat het ontbreken van transgenderwetgeving in Latijns-Amerikaanse landen er per definitie voor zorgt dat trans personen een risico lopen op vervolging.
Zo ja, herkent u zich in de onderzoeksbevinding dat bovenstaande niet tot nauwelijks herkend en erkend wordt in de asielprocedure? Zo nee, hoe verklaart u de discrepantie tussen uw oordeel en deze bevinding?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u zich vinden in de onderzoeksbevinding dat veelvoorkomende ervaringen van discriminatie, uitsluiting en geweld onder trans asielzoekers uit Latijns-Amerika en de Cariben niet voldoende als veelvoorkomend of structureel behandelt?
Zoals uw Kamer uit mijn antwoord op uw vragen 8, 9 en 10 kan opmaken worden asielaanvragen individueel in behandeling genomen. Dit betekent dat de individuele ervaringen van transgender asielzoekers, zoals discriminatie, uitsluiting en geweld worden meegenomen in de asielprocedure.
Erkent u dat verplichte sterilisatie of verplichte medische transitie voor transgender personen ernstige mensenrechtenvergrijpen zijn?
Ja, dit erken ik.
Zo ja, waarom is in de specifieke asielprocedures van trans personen uit Latijns-Amerika en de Cariben nauwelijks tot geen aandacht voor deze ervaringen als zijnde ernstige mensenrechtenschendingen? Bent u bereid de ernst hiervan te benadrukken richting de IND?
Indien een trans persoon vreest voor verplichte sterilisatie of verplichte medische transitie, en deze vrees wordt aannemelijk geacht of gevolgd door de IND dan komt deze transgender asielzoeker in beginsel in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel in Nederland.
Erkent u dat het vóórkomen van politiegeweld jegens trans personen in Latijns-Amerika en de Cariben niet incidenteel is, maar juist een structureel probleem? Zo nee, op welke informatie baseert u zich?
De situatie van politiegeweld jegens trans personen verschilt per land en per situatie. Ik kan daarom niet zonder meer meegaan met de bewering dat politiegeweld jegens trans personen in heel Latijns-Amerika en de Cariben structureel van aard is.
Omdat de situatie van politiegeweld jegens trans personen verschilt per land en per situatie wordt er met de behandeling van een asielaanvraag van een trans persoon gekeken of in een individuele zaak het politiegeweld tegen trans personen aannemelijk wordt gemaakt. Indien nodig wordt daarbij informatie op gevraagd bij de landenexperts van de afdeling TOELT van de IND. Ik herken dan ook niet dat de ervaringen van transgender asielzoekers met politiegeweld niet worden meegenomen in de behandeling door de IND.
Hoe beoordeelt u de bewering uit het onderzoek dat het ontbreken van officiële informatie over het politiegeweld jegens trans personen in Latijns-Amerikaanse landen en de Cariben kan duiden op de genderidentiteit van trans personen als voornaamste reden voor het plegen van geweld door de politie?
Zie antwoord vraag 22.
Herkent u zich in de onderzoeksbevinding dat bovenstaand aspect volledig ontbreekt in de behandelwijze vanuit de IND richting transgender asielzoekers uit Latijns-Amerika en de Cariben?
Zie antwoord vraag 22.
Klopt het dat voor Venezuela sinds kort transgender personen als specifieke risicogroep aangemerkt worden in het ambtsbericht? Bent u bereid de passage over lhbti’s als risicogroep in het ambtsbericht voor meer landen in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied te laten aanpassen en te specificeren voor trans personen, zoals voor Chili, Peru, Colombia of Cuba? Zo nee, waarom niet?
Dit klopt inderdaad, uit het meest recent gepubliceerde algemeen ambtsbericht over Venezuela blijkt dat trans personen als risicogroep moeten worden aangemerkt. Ik heb uw Kamer per brief4 geïnformeerd over deze wijziging in het landgebonden asielbeleid van Venezuela. Het landgebonden asielbeleid wordt regelmatig herzien aan de hand van de beschikbare informatie uit het Algemeen Ambtsbericht. Echter, voor veel door u genoemde landen zijn geen recente ambtsberichten beschikbaar omdat de situatie in deze landen niet vraagt om specifiek landgebonden asielbeleid. Dit betekent echter niet dat in de behandeling van de asielaanvragen van transgenders afkomstig uit deze landen geen aandacht bestaat voor hun unieke situatie en de algemene situatie voor transgenders in hun land van herkomst.
Het bericht over mogelijke push back van een groep van 27 vluchtelingen op het Griekse eiland Lesbos |
|
Kati Piri (PvdA), Don Ceder (CU), Sylvana Simons (BIJ1), Jasper van Dijk , Marieke Koekkoek (D66), Christine Teunissen (PvdD), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het het bericht van Aegean Boat Report ABR van dinsdag 12 oktober 2021 over een groep van 27 vluchtelingen, waaronder een groot aantal minderjarigen en een hoogzwangere vrouw, die zich, opgesplitst in drie groepjes, schuilhield in de bossen en bergen op Lesbos uit angst om teruggestuurd te worden (pushback) door de Griekse autoriteiten?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de Nederlandse kunstenaar Katinka Simonse (Tinkebell) in de radiouitzending van De Nieuws BV van 19 oktober jl. waarin zij zegt bewijs in handen te hebben waaruit blijkt dat tenminste één minderjarige jongen uit de hierboven genoemde groep die aantoonbaar reeds op Lesbos was aangekomen, alsnog door de Griekse autoriteiten terug op zee is gezet en nu weer in Turkije is? Bent u van plan hier opheldering over te vragen aan uw Griekse collega?
Van deze uitspraken heb ik kennisgenomen. Het standpunt van het kabinet ten aanzien van pushbacks is uw Kamer bekend. De Griekse regering is van mening dat, naast de openbaar aanklager, ook nationale instanties als de Ombudsman, de Nationale Transparantie-autoriteit en de interne opsporings- en vervolgingsautoriteit van de Griekse politie en kustwacht (SIASC) een rol kunnen vervullen bij het onderzoeken van vermeende pushbacks. Bij het ontbreken van eigenstandige informatie wacht ik de resultaten van dergelijke onderzoeken af. Daarnaast zet het kabinet zich actief in voor een onafhankelijk EU monitoringsmechanisme. Ik verwijs verder naar antwoord 8.
Kunt u nagaan bij de Griekse autoriteiten of de 13 leden van de groep van 27 vluchtelingen die niet in het vluchtelingenkamp zijn aangekomen de gelegenheid hebben gekregen asiel aan te vragen en opvang hebben gekregen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dan wel ontkrachten dat hier sprake was van een pushback op zee door de Griekse autoriteiten van tenminste één persoon die al op Grieks grondgebied was? En bent u het er mee eens dat als dit inderdaad heeft plaatsgevonden, dit mensen in levensgevaar heeft gebracht?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u navragen bij de Griekse autoriteiten waarom de Nederlandse kunstenaar Katinka Simonse samen met enkele anderen korte tijd is vastgehouden door de Griekse autoriteiten? Zo nee, waarom niet?2 Bent u van plan opheldering te vragen bij de Griekse autoriteiten over de verklaringen van Simonse dat haar en een andere vrouwelijke metgezel werd opgedragen zich naakt uit te kleden en een optische genitale inspectie te ondergaan, terwijl hun mannelijke metgezel daartoe niet gedwongen werd, en dat dit bovendien onrechtmatig gebeurde omdat er géén sprake was van een formele arrestatie noch van een officiële tenlastelegging van een strafbaar feit? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassade is op de hoogte gesteld van het incident, maar er is geen formele hulpvraag ontvangen van Katinka Simonse. Het staat betrokkenen vrij om naar aanleiding van het incident via hun advocaat een klacht in te dienen.
Klopt het dat recente Griekse wetgeving het helpen – onderdak verlenen, vervoer, het geven van kleren, eten en drinken – van nieuw aangekomen vluchtelingen die nog niet geregistreerd zijn, strafbaar stelt? Klopt het ook dat door de meest recente wetgeving van september vluchtelingen het recht is ontnomen een vertaler te krijgen? Bent u het met ons eens dat het geven van hulp zoals eten en drinken aan vluchtelingen nergens in de Europese Unie strafbaar zou mogen zijn? Zo nee, waarom niet?
De Griekse wet verbiedt het faciliteren van de irreguliere aankomst van onderdanen van derde landen op het Griekse territorium en het faciliteren van hun illegale verblijf. Verder verbiedt de wet het verhuren van eigendom aan onderdanen van derde landen die geen reisdocument hebben met een geldig visum of een geldige verblijfsvergunning. Het is mij niet bekend dat er restricties zijn opgenomen ten aanzien van het recht op een vertaler. Wat het kabinet betreft is het van belang dat asielzoekers toegang hebben tot basisvoorzieningen zoals ook is vastgelegd in het Unierecht. Het is aan de Europese Commissie, als hoedster van de verdragen, om erop toe te zien dat de Griekse wetgeving verenigbaar is met het Unierecht.
Klopt het dat Griekse lokale advocaten en buitenlandse advocaten die op de eilanden voor juridische niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) met vluchtelingen werken, nu strafbaar zijn wanneer ze contact hebben met nieuw aangekomen vluchtelingen, al is het telefonisch, en daardoor hun licentie kunnen verliezen? Bent u het met ons eens dat dit het werk van advocaten met nieuw aangekomen vluchtelingen onmogelijk maakt en de rechtspositie van vluchtelingen in gevaar brengt, net zoals het feit dat ze nu niet meer door een vertaler mogen worden bijgestaan? Gaat u dit bij uw Europese collega’s aankaarten en met welke reactie zult u pas tevreden zijn?
De recent aangenomen wetswijziging vereist van leden of werknemers van Griekse of internationale vrijwilligersorganisaties, maatschappelijke organisaties en non-gouvernementele organisaties (ngo’s) dat zij zich registeren in de «Registry of Greek and Foreign Non-Governmental Organizations» van het Ministerie van Migratie. Zonder registratie mogen zij niet actief zijn op het terrein van migratie en asiel. Een recente wetswijziging voegt daar aan toe dat dit ook geldt voor ngo’s die opereren ten aanzien van thematiek vallend onder «de bevoegdheid van de kustwacht». Advocaten actief voor dergelijke ngo’s vallen hier volgens de letter van deze wet ook onder. Tegelijkertijd echter genieten Griekse advocaten ook bescherming onder de algemene Griekse advocatenwetgeving. De ambassade is niet bekend met gevallen van vervolging van advocaten op basis van de bovengenoemde ngo-wetgeving.
Ik heb vernomen dat bij de Griekse Raad van State een rechtszaak loopt tegen deze wetgeving. Als het vermoeden bestaat dat Griekenland in strijd met het Unierecht handelt is het in de eerste plaats aan de Europese Commissie om eventuele verdere stappen te zetten.
Waarom heeft u tijdens het commisiedebat over de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken op 6 oktober jl. de Kamer gezegd dat de Griekse regering het onafhankelijke EU-monitoring mechanism dat moet toezien op het respecteren van mensenrechten aan de EU-grenzen zal accepteren en opzetten, en dat allang geleden heeft toegezegd, terwijl de Griekse Minister van Asiel en Migratie precies een week daarvoor, op 29 september, zelf heeft ontkend dat Griekenland dat ooit heeft toegezegd en het, aangezien er volgens Griekenland geen pushbacks plaatshebben, niet zal accepteren?3 Hoe gaat u uw Griekse collega daar op aanspreken en wat gaat u doen als hij dat blijft weigeren?
Mijn uitspraken zijn gebaseerd op die van de Europese Commissie. In het voortgangsrapport op het gebied van asiel en migratie dat de Commissie op 29 september jl. publiceerde en waarover uw Kamer via het verslag van de JBZ-raad van 8 en 9 oktober jl. is geïnformeerd4, stelt de Commissie dat het met verschillende lidstaten waaronder Griekenland in gesprek is over de ontwikkeling en implementatie van een onafhankelijk en geloofwaardig monitoringsmechanisme.
Ik heb vernomen dat de Europese Commissie nog steeds in gesprek is met de Griekse regering over het opzetten van een onafhankelijk EU monitoringsmechanisme. In mijn contacten met mijn Griekse collega benadruk ik het belang van een dergelijk mechanisme. Hierbij merk ik overigens wel op dat het primair aan de Europese Commissie is om eventueel verdere stappen te zetten in het geval dat er sprake is van een eventuele schending van het Europese acquis.
Bent u bekend met het feit dat de Griekse ombudsman, die volgens u de pushbacks allang onderzoekt, zelf klaagt over het feit dat hij niet in staat is de pushbacks grondig te kunnen en mogen onderzoeken omdat de huidige regering hem niet voldoende mandaat daarvoor geeft waardoor hij eigenlijk niets mag en kan onderzoeken?4 Bent u het met ons eens dat dit onderzoek, waarbij de Griekse Ombudsman alleen «klachten over pushbacks die de politie en kustwacht heeft aangenomen», mag onderzoeken en die bovendien dateren van voor 2019, geen accuraat beeld van de huidige situatie op gaat leveren?
Op verschillende momenten heb ik uw Kamer geïnformeerd over de onderzoeken die zowel in Griekenland als in Europa hebben plaatsgevonden of nog lopen naar aanleiding van de berichtgeving over pushbacks. Daarbij heb ik gewezen op een onderzoek van de Europese ombudsman in relatie tot de vermeende betrokkenheid van Frontex. Ik hecht eraan dat dergelijk onafhankelijk onderzoek plaatsvindt. In het geval van lopende Griekse onderzoeken, heb ik uw Kamer o.a. geïnformeerd over het onderzoek naar 177 vermeende incidenten waartoe de aanklager van het Griekse Hoger Gerechtshof de openbare aanklagers in verschillende regio’s heeft opgedragen.6 Ook aan het uitvoeren van de onderzoeken van de Griekse ombudsman hecht ik waarde. Bij het ontbreken van eigenstandige informatie wacht ik de resultaten van deze onderzoeken af.
Bent u het eens met Europees Commissaris Johansson die zegt niet te zullen accepteren dat de Grieken depush backs niet gaan onderzoeken?5 Hoe lang bent u nog bereid te wachten op onderzoek dat hierover uitsluitsel geeft? Staat u, in het licht hiervan en van de hierboven genoemde ontkenning van uw Griekse Minister, nog steeds achter uw uitspraak tijdens het commissiedebat van 6 oktober over de JBZ-raad waarin u zei dat de Grieken de hier serieus naar kijken? Zo ja, waarom?
Ik steun de oproep van Commissaris Johansson. De uitvoering van het onderzoek naar de meest recente meldingen van pushbacks staat voorop. Lidstaten zijn primair verantwoordelijk voor de uitvoering van grenstoezicht. Hoewel voor lidstaten met een buitengrens dit niet altijd eenvoudig is, staat voorop dat optreden aan de grens altijd in lijn moet zijn met Europees en internationaal recht. Het is uw Kamer bekend dat ik, samen met andere leden van het kabinet, actief en mede op verzoek van leden van uw Kamer in Europese overleggen en bilaterale contacten het belang van het respecteren van fundamentele rechten aan de buitengrenzen onderstreep.
Net als uw Kamer, neem ik ook kennis van de aanhoudende berichtgeving over vermeende pushbacks. De stelling dat door de aanhoudende berichtgeving sprake is van een gebruikelijke, gangbare praktijk deel ik echter niet. Zowel de Europese Commissie, als andere lidstaten waaronder Nederland, blijven benadrukken dat dit niet in lijn is met de Europese standaarden. Het zetten van eventuele vervolgstappen is primair aan de Europese Commissie, als hoedster van de verdragen.
Kent u de berichten van de Noorse NGO Aegean Boat Report (ABR) over de door de Griekse kustwacht uitgevoerde pushbacks op de Middellandse Zee die inmiddels gebruikelijke praktijk zouden zijn?6 Wat is uw reactie hierop? Deelt u de conclusie die op basis van de verschillende onderzoeken die inmiddels in de media zijn gepubliceerd7, dat pushbacks inmiddels geen incidenten maar gangbare praktijk zijn? Zo nee, hoe komt u tot een andere conclusie? Hoe gaat u bijdragen aan het beëindigen van deze praktijk?
Zie antwoord vraag 10.
De uitkomst van de JBZ-Raad |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de «Joint letter on the Adaptation of the EU legal framework to new realities» waarin twaalf lidstaten oproepen EU-fondsen te gebruiken om barrières aan de grenzen op te werpen? Wat is uw visie op de brief en de inhoud van de brief?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de brief. In algemene zin heeft het kabinet grote zorgen over de sterk toegenomen toestroom van irreguliere migranten die via Belarus proberen de EU te bereiken. Het kabinet is het dan ook met de ondertekenaars eens dat de EU als geheel maatregelen dient te treffen in het geval er sprake is van het instrumentaliseren van migratie, zoals nu gedaan wordt door Belarus. Daar heb ik ook afgelopen zomer, samen met onder andere mijn Griekse en Litouwse collega’s in een eerste brief aan Commissaris Johansson en vice-President Schinas toe opgeroepen.
Het gebruik van EU-fondsen wordt vormgegeven via verschillende Europese verordeningen. In het geval van grensbeheer betreft dat de Verordening tot oprichting van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer (BMVI). Deze is recent aangenomen als onderdeel van het nieuwe meerjarig financieel kader voor de periode 2021–2027, en zal de lidstaten extra steun bieden voor de beveiliging van de gemeenschappelijke buitengrenzen van de Unie. EU-fondsen versterken o.a. grenstoezichtcapaciteiten van de lidstaten door medefinanciering van infrastructuur, gebouwen, systemen en diensten die aan de EU-buitengrenzen nodig zijn voor grenstoezicht, zoals controles aan grensdoorlaatposten en bewaking tussen grensdoorlaatposten, in overeenstemming met het Europees geïntegreerd grensbeheer en de Schengengrenscode.
Voor effectief Europees buitengrensbeheer acht het kabinet een integraal pakket aan grensbeheermaatregelen noodzakelijk, waar grenssurveillance, grenscontrole, innovatieve technieken, gebruik van informatie en risicoanalyse, en fysieke grensmaatregelen onderdeel van kunnen zijn. Vanzelfsprekend dient het, in geval van fysieke grensmaatregelen, mogelijk te blijven om conform het Vluchtelingenverdrag en het EU-recht een verzoek tot internationale bescherming te doen.
Tegelijkertijd merkt het kabinet op dat er op dit moment geen concreet voorstel ligt om dit fonds, dan wel andere EU-fondsen, specifiek aan te wenden voor de financiering van dergelijke barrières aan de EU-buitengrenzen. Een eventueel voorstel zal het kabinet op zijn merites beoordelen. De Commissie heeft laten weten van mening te zijn dat fysieke barrières zoals hekken of prikkeldraad niet uit EU-fondsen moeten worden gefinancierd.
Wat is de Nederlandse positie met betrekking tot het gebruik van EU-fondsen voor het opwerpen van barrières aan de buitengrenzen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de Nederlandse positie met betrekking tot het opwerpen van barrières aan de buitengrenzen om vluchtelingen en migranten tegen te houden?
De primaire verantwoordelijkheid voor de bewaking van de EU-buitengrenzen ligt bij de EU-lidstaten. Op grond van de Schengengrenscode moeten de lidstaten ongeoorloofde grensoverschrijdingen voorkomen en ontmoedigen. De Schengengrenscode regelt niet welke instrumenten daarvoor mogen worden gebruikt. Dit is aan de lidstaten zelf. Een aantal lidstaten maken op delen van hun grenzen al geruime tijd gebruik van fysieke grensbarrières.
Het kabinet heeft begrip voor de positie van lidstaten met lange, lastig te controleren buitengrenzen om in voorkomende gevallen op delen van hun buitengrenzen gebruik te maken van (statische) grensbarrières. Zoals in antwoord op vraag 1 en 2 gesteld, acht het kabinet een integraal pakket aan diverse grensbeheermaatregelen noodzakelijk. Het kabinet is van mening dat grensbeheer aan de EU-buitengrenzen in lijn dient te zijn met EU-recht en het internationaal recht, inclusief het beginsel van non-refoulement.
Wat was de Nederlandse inbreng met betrekking tot het voorstel in de JBZ-Raad?
De brief en de daarin genoemde voorstellen stonden niet op de agenda van de JBZ-Raad. Voor een terugkoppeling van de Nederlandse inbreng tijdens de JBZ-Raad verwijst het kabinet u naar het verslag van de JBZ-Raad van 7 en 8 oktober dat uw Kamer recent is toegekomen.1
Wat vindt u van de uitspraak van de Eurocommissaris Ylva Johanson dat barrières niet nodig zijn, als het EU Pact voor Asiel en Migratie aangenomen is?
Het kabinetsstandpunt ten aanzien van barrières aan de buitengrenzen is in antwoord op vraag 3 toegelicht. Het kabinet is het met Eurocommissaris Johansson eens dat voortgang moet worden gemaakt met het migratiepact. Zoals aan uw Kamer gemeld in het verslag van de JBZ-Raad heeft Nederland de oproep van de Commissie gesteund dat een versterkt Eurodac – zeker in combinatie met een screeningsprocedure – een belangrijke bijdrage zal leveren aan verstevigde buitengrenzen. Daarnaast is ook intensievere samenwerking met derde landen van belang opdat er meer grip komt op irreguliere migratie richting de EU.
Bent u bekend met het bericht van de NRC «NCTV opereerde volgens eigen juristen in strijd met de wet, wist ook Minister» waaruit volgt dat juristen van de NCTV oordeelden dat de eigen dienst onrechtmatig handelde bij het verzamelen van privacygevoelige gegevens over burgers?1
Ja.
Hoe verklaart u uw uitspraken tijdens het debat van 15 juni jl., waarin u onder meer aangeeft dat er naar uw oordeel niet jarenlang in strijd met wet- en regelgeving is gehandeld, met het gegeven dat u al in februari van dit jaar signalen kreeg van uw eigen juristen en beleidsadviseurs dat de NCTV jarenlang onrechtmatig handelde bij het verzamelen, opslaan en analyseren van privacygevoelige informatie over burgers?
In de kamerbrief van 12 april 20212 is toegelicht, en dat heb ik tijdens het debat met uw Kamer op 15 juni 2021 herhaald, dat binnen de NCTV vaker discussie is geweest over de juridische grondslag van internetmonitoring, maar dat de heersende opvatting steeds is geweest dat er een algemene rechtsgrondslag voor deze activiteit was, ook al was die niet vastgelegd in een formele wet. Internetmonitoring door de NCTV is een werkwijze waarover uw Kamer door de jaren heen meermaals is geïnformeerd3, waarover in het verleden transparantie is betracht door het aan te melden voor het openbare verwerkingenregister onder het destijds geldende regiem van de Wet bescherming persoonsgegevens en waarover niet door een rechter of toezichthouder was geoordeeld dat de juridische grondslag ontbrak. Door het project Taken en Grondslagen kwam de NCTV echter zelf tot het inzicht dat die algemene rechtsgrondslag gezien de rechtsontwikkeling naar huidige maatstaven als juridisch kwetsbaar moet worden bestempeld en dat de tot dan toe gehanteerde juridische grondslag, verstevigd zou moeten worden door de introductie van een grondslag in een formele wet.
Welke juridische adviezen over het al dan niet ontbreken van een wettelijke grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens en het monitoren van burgers door de NCTV hebben u en de ambtelijke top van uw ministerie sinds 2013 van uw eigen- en eventueel externe juristen ontvangen?
Daar is geen lijst van bijgehouden. In het algemeen geldt dat juristen actief bij beleidsdossiers worden betrokken vanwege de centrale adviesfunctie die zij vervullen binnen de NCTV, zodat zij mij op die manier kunnen wijzen op eventuele juridische risico’s indien zich juridische dilemma’s voordoen. Deze worden vervolgens betrokken in de weging van alle invalshoeken die plaatsvindt bij beleidsbeslissingen.
Wat was de inhoud van deze adviezen?
Zie antwoord op vragen 2 en 3.
In zoverre u de inhoud niet integraal kunt delen, wat was de strekking van deze adviezen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebt u deze adviezen opgevolgd?
Zie antwoord vraag 4.
Zo niet, welke motivering heeft u daarvoor?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u het standpunt dat u onvoldoende opvolging hebt gegeven aan de signalen van uw eigen juristen en beleidsmedewerkers over het, al dan niet, hebben van wettelijke grondslagen voor het verwerken van (bijzondere) persoonsgegevens en de (monitorings)activiteiten van de NCTV?
Zoals ik bij vraag 2 heb toegelicht is binnen de NCTV vaker discussie is geweest over de juridische grondslag van internetmonitoring, maar is de heersende opvatting steeds geweest dat er een algemene rechtsgrondslag voor deze activiteit was, ook al was die niet vastgelegd in een formele wet. Door het project Taken en Grondslagen kwam de NCTV echter zelf tot het inzicht dat die algemene rechtsgrondslag gezien de rechtsontwikkeling naar huidige maatstaven als «juridisch kwetsbaar» moet worden bestempeld en dat de tot dan toe gehanteerde juridische grondslag verstevigd zou moeten worden door de introductie van een grondslag in een formele wet. Op grond van deze conclusies heb ik besloten bepaalde specifieke werkzaamheden per 31 maart 2021 op te schorten, in te zetten op versteviging van de grondslag met het oog op de toekomst en in de tussentijd zeer terughoudend te zijn met de verwerking van persoonsgegevens.
Hierover heb ik u in mijn brief van 12 april 2021 geïnformeerd. Vervolgens heb ik, daarin gesterkt door de aangenomen motie van het lid Michon-Derkzen tijdens het debat van 15 juni 2021 om met spoed met een bijzondere wettelijke grondslag te komen voor de NCTV om persoonsgegevens te verwerken voor de uitvoering van zijn bestaande analyse- en coördinatietaken, de hoogste prioriteit gegeven aan het aangekondigde voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid.
Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met de oplossingsrichtingen uit de Nota Taken en grondslagen NCTV van 9 januari 2020, waarbij een van de genoemde oplossingsrichtingen is om zonder wettelijke grondslag door te gaan met de taken die de NCTV belangrijk vindt, maar waartoe de NCTV niet bevoegd is, en om daarbij de risico’s te accepteren, zoals reputatieschade, onderzoek of boete van de Autoriteit Persoonsgegevens («AP»)?
De nota van 9 januari 2020 waaraan u refereert, betreft het plan van aanpak voorafgaand aan de start van het project Taken en Grondslagen waarin voor de gehele beeldvorming alle vooraf denkbare opties werden geschetst, inclusief mogelijke gevolgen, zonder daarbij op voorhand een waardeoordeel te geven aan iedere afzonderlijke optie. Bij de oplevering van de uitkomsten van het project Taken en Grondslagen is een aantal concrete oplossingsrichtingen voorgesteld waaronder het creëren van een wettelijke grondslag alsmede het terughoudend zijn in het verwerken van persoonsgegevens indien daar het Organisatiebesluit JenV aan ten grondslag ligt. Ik heb direct opvolging gegeven aan deze oplossingsrichtingen door een voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid voor te bereiden en bepaalde werkzaamheden op te schorten.
Hoe beoordeelt u deze oplossingsrichting en waarom?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u het standpunt dat bij de oplossingsrichtingen ook de mogelijke inbreuken op de AVG en grondrechten van burgers als risico’s zouden moeten worden afgewogen en welke motivering heeft u daarvoor?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u het standpunt dat het nadeel «politiek afbreukrisico» ondergeschikt is aan het nadeel (bewust) niet naleven van de AVG en de daaraan de basis liggende grondrechten en welke motivering heeft u daarvoor?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe beoordeelt u het verwerken van persoonsgegevens zonder wettelijke grondslag en uitzonderingsgrond in het geval van bijzondere persoonsgegevens zoals de NCTV op dit moment doet volgens de eigen juristen en hoe komt u tot deze beoordeling?
In verband met het belang dat ik hecht aan naleving van de AVG en rechtsstatelijke normen heb ik diverse werkzaamheden van de NCTV opgeschort in afwachting van een steviger wettelijke grondslag, ook met het oog op de beperking van juridische risico’s. De NCTV is met het project Taken en Grondslagen een weg ingeslagen die ik nog steeds onderschrijf: de organisatie toekomstbestendig maken en de taken en grondslagen juridisch beter verankeren en versterken.
Deelt u het standpunt dat aan de wens van de NCTV om «tijdelijk in gaten te kunnen springen» ook kan worden voldaan met afgebakende, wettelijke taken?
Ja.
Zo ja, hoe zouden dergelijke afgebakende, wettelijke taken er volgens u uit moeten zien?
Daarvoor verwijs ik naar het voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid dat ik op zeer korte termijn naar uw Kamer verwacht te sturen. De taken opgenomen in dit wetsvoorstel en de daarmee gepaard gaande verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens zien enerzijds op het coördineren van de (uitvoering van) het beleid en de daarbij te nemen maatregelen op het terrein van terrorismebestrijding en nationale veiligheid en anderzijds op de taak om zogeheten fenomeenanalyses te maken en te delen met de daartoe geautoriseerde partijen. Beide taken vinden plaats in het kader van het verhogen van de weerbaarheid ten aanzien van terrorismebestrijding en de bescherming van de nationale veiligheid. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State heb ik onlangs ontvangen en ik verwacht het wetsvoorstel op zeer korte termijn naar uw Kamer te kunnen sturen. De behandeling van het wetsvoorstel betekent ook dat ik met uw Kamer daarover in alle openheid het debat kan voeren.
Het rapport van de Europese Rekenkamer over het falen van het EU-migratiebeleid en de gelekte Raadsnotitie voor vrijwillige terugkeer. |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het «Speciaal verslag 17/2021: Samenwerking van de EU met derde landen op het gebied van overname: relevante acties hebben beperkte resultaten opgeleverd» van de Europese Rekenkamer gepubliceerd op 13 september jl.?
Ja.
Kunt u reageren op de conclusies van dit verslag, specifiek op de conclusie dat EU-landen alsnog proberen te veel zelf te doen, waardoor het landen van herkomst lukt om de Europese lidstaten tegen elkaar uit te spelen met als gevolg dat migranten alsnog niet teruggenomen worden door de landen van herkomst?
Allereerst wijs ik u op de appreciatie die ik uw Kamer heb doen toekomen. Ik deel de bevinding van de Europese Rekenkamer dat een effectief, werkend terugkeerbeleid noodzakelijk is voor een effectief EU asiel- en migratiebeleid. Daar zet dit kabinet zich al langer voor in, ook mede naar aanleiding van verschillende moties van uw Kamer. Wel is het natuurlijk zo dat terugkeer een weerbarstig proces is, en afhankelijk van vele factoren.
De bevindingen van de Europese Rekenkamer passen (helaas) in een rij van onderzoeken die de afgelopen jaren tot vergelijkbare conclusies zijn gekomen. Dat lees ik ook terug in de reactie van de Commissie. De Commissie wees hier ook nadrukkelijk op bij de publicatie van de voorstellen in september vorig jaar toen het wees op het beperkte terugkeerresultaat.
De Commissie benadrukte daarom ook in de overkoepelende mededeling van 23 september 2020 het belang om de uitvoering van het terugkeerbeleid te versterken, onder meer door de benoeming van een EU-brede terugkeercoördinator. Ook benoemde de Commissie het mandaat van Frontex op terugkeer dat snel moet worden uitgevoerd. Ook procedures in de lidstaten moeten worden verbeterd. Bovendien wees de Commissie op het belang van samenwerking met herkomstlanden, en de noodzakelijke versteviging daarvan. Het betreffen allemaal maatregelen van de EU om een gemeenschappelijk EU-systeem voor terugkeer op te zetten in het kader van het nieuwe pact inzake migratie en asiel.
Lidstaten en de Commissie werken serieus aan de uitwerking van deze inzet. Nederland en andere lidstaten hebben begin van de zomer de Commissie gevraagd met actieplannen te komen voor prioritaire landen, met het doel de migratiesamenwerking te intensiveren. Terugkeer is daar uiteraard onderdeel van.
Gezien het rapport van de Europese Rekenkamer concludeert zij dat Europa slechts slaagt in de terugkeer van 29% van de afgewezen migranten binnen Europa en 19% van de migranten buiten Europa, omdat de landen van terugkeer hun migranten niet accepteren ten gevolge van het gebrek aan eenduidig Europees beleid, kunt u aangeven wat de Nederlandse inzet zal zijn in de Europese Raad om dit in de toekomst te verbeteren?
Van belang is op te merken dat terugkeer primair door de lidstaten zelf wordt gerealiseerd. Hoe in samenwerking met de landen van herkomst terugkeer wordt uitgevoerd is vaak een zaak van de lidstaten, hoewel het kabinet wel van mening is dat een gezamenlijke Europese aanpak richting derde landen succesvoller kan zijn. Daarnaast liggen oplossingsrichtingen in toenemende mate op Europees niveau, en in steeds mindere mate nationaal. Europees zal worden ingezet op verbetering van de regelgeving voor het in bewaring stellen van vreemdelingen. Daarnaast moeten de toelatingsprocedures handvatten bieden om oneigenlijk gebruik van de procedures tegengaan. Nederland is ook groot voorstander van gezamenlijke Europese inzet richting landen van herkomst, onder meer bij het toepassen van visamaatregelen.
Wat is uw evaluatie met betrekking tot de kwaliteit en efficiëntie van akkoorden op EU-niveau? Bent u van mening dat de Europese Commissie en de European External Action Service (EEAS) het engagement met derde landen moet vergroten, met betrekking tot de onderhandelingen over terugkeer?
Vergroting van het engagement met derde landen is een prioriteit van de Europese Commissie en EDEO. Het kabinet is voorstander van een brede aanpak. Dat betekent dat Europese agentschappen en lidstaten moeten werken aan het verbeteren van de terugkeersamenwerking, in de samenwerkingsverbanden die het meeste effect sorteren.
Bent u van mening dat, wanneer het gaat om samenwerking met betrekking tot heropname van vluchtelingen door derde landen, de Europese Commissie en de Europese lidstaten de lessen uit vorige EU-heropname akkoorden genoeg in overweging nemen? Kunt u hierop reflecteren, specifiek op hun aandringen clausules die betrekking hebben op het opnemen van onderdanen van derde landen, ondanks de onwil van deze landen om dit te aanvaarden?
Nederland ondersteunt de onderhandelingsinzet van de Commissie. Enerzijds betekent dat het bewerkstelligen van flexibiliteit bij het terugnemen van onderdanen van andere landen, die al dan niet via dat land naar de EU zijn gereisd, en op die manier kunnen terugkeren. Van belang is dat terugkeerafspraken veel mogelijkheden bieden, en met dat doel zet de Commissie in op breed geformuleerde afspraken. Dit geldt in het bijzonder voor derde landen die grenzen aan de EU. Anderzijds zou het loslaten van deze eis in de (lopende) onderhandelingen van de Commissie kunnen leiden tot snellere afsluiting van terug- en overnameovereenkomsten, maar dit zal per geval moeten worden bezien en op basis van een strategische afweging.
Deelt u de mening dat EU-onderhandelingen met derde landen met betrekking tot terugkeer een meerwaarde heeft over bilaterale coöperatie tussen lidstaten en landen van terugkeer?
In algemene zin zet Nederland zich in voor zowel het Europese als bilaterale spoor, waarbij natuurlijk een gezamenlijke EU-aanpak de voorkeur geniet. Bilateraal trekt Nederland met name in Benelux-verband op in onderhandelingen met derde landen, maar ook andere samenwerkingsverbanden kunnen opportuun zijn. Gezamenlijk legt de EU namelijk meer gewicht in de schaal dan één of enkele lidstaten. Verder kan een integrale en gemeenschappelijke inzet van de EU de bilaterale inzet juist versterken.
Bent u bereid zich in te zetten voor een Europees-breed beleid, waarbij het onderhandelingsmandaat ligt bij één persoon of instantie, zodat er namens alle 27 EU-lidstaten effectief onderhandeld kan worden en verschillen niet langer tegen elkaar uitgespeelt kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier zult u dit doen?
Zoals onder de vorige vragen beantwoord, kan samenwerking met andere partners in de EU, en idealiter alle EU partners een groot voordeel hebben. Op dit moment zijn al bestaande mechanismen van kracht dat daar waar de EU onderhandelt over een overeenkomst met betrekking tot de terugkeer, de lidstaten niet langer bilaterale terugkeerovereenkomsten met dat land sluiten.
Gezien het feit dat het rapport van de Europese Rekenkamer concludeert dat de EU maar weinig structurele veranderingen heeft gemaakt om positieve drijfveren voor derde landen te creëren om ervoor te zorgen dat zij voldoen aan hun verplichtingen voor heropname, bent u van mening dat meer samenwerking nodig is met betrekking tot legale migratie bijvoorbeeld via samenwerking voor werk en onderwijs, visa-uitgiftebeleid en handelsbeleid?
De inzet van het kabinet is erop gericht om terugkeersamenwerking op alle mogelijke manieren te versterken. Daarbij worden alle wegen verkend en ingezet. Voor een overzicht van de gezette stappen gedurende de zittingsduur van het kabinet, verwijs ik u ook naar de brief in reactie op de Motie Becker.1
In hoeverre volgt u de Nederlandse duurzame re-integratie van migranten op? Wordt data hierover systematisch en naar behoren opgehaald? Werkt Nederland samen met de EU in de vorm van data-uitwisseling?
Zoals ook in de Kabinetsreactie aangegeven, ben ik met de Europese Rekenkamer van mening dat een betere gegevensverzameling leidt tot meer inzicht, waardoor empirische beleidsbeslissingen inzake samenwerking op het gebied van terugkeer dan wel overname gefaciliteerd kunnen worden. Hierdoor kan ook de algehele impact van EU-acties wat betreft het verbeteren van de samenwerking met derde landen op het gebied van overname beoordeeld worden, waardoor er geleerde lessen getrokken kunnen worden.
Bent u bekend met het bericht «Netherlands against more rights for rejected asylum-seekers» uit EU-Observer van 20-09-2021?
Ja.
Kunt u reageren op de berichtgeving in dit artikel, met name op de Nederlandse inzet met betrekking tot de EU-strategie voor vrijwillige terugkeer en re-integratie? Hoe verhoudt zich deze positie in de Raad tot uw eerdere antwoord op 30-08-2021, waarin u aangaf voorstander te zijn van nadere Europese afstemming? Hoe verhoudt zich deze positie tot de Nederlandse positie in het BNC-fiche waarin u aangeeft positief te zijn over de ambities van de Europese Commissie op het gebied van vrijwillige terugkeer en herintegratie, alsook de voorstellen voor meer EU-samenwerking en coördinatie?
In het genoemde artikel wordt slechts een kleine passage uit het BNC-fiche aangehaald. In het BNC-fiche heeft het Kabinet een appreciatie gegeven op de op 27 april 2021 door de Europese Commissie gepubliceerde nieuwe EU-strategie voor vrijwillige terugkeer en herintegratie. Het is een goede zaak dat landen in EU-verband samenwerken aan terugkeer. Het kabinet is positief over de ambities die in de strategie zijn neergelegd. Het kabinet ziet veel positieve elementen in de EU-strategie, zoals meer praktische samenwerking en coördinatie, het vrijmaken van financiële middelen en versterkte inzet op samenwerking met derde landen.
Het kabinet is ook kritisch op enkele elementen. Belangrijkste punt van zorg is het creëren van een nieuw juridisch kader. Momenteel zijn er geen juridische beperkingen voor mensen die geen recht meer hebben op verblijf in Nederland om vrijwillig terug te keren naar hun land van herkomst. Het kabinet wil ervoor waken dat een nieuw juridisch kader juist operationele of juridische belemmeringen creëert en voorwaarden stelt aan de terugkeer. Deze nuance, die ook was overgebracht namens Nederland in een reactie op het voorstel, is duidelijk niet naar voren gekomen in het betreffende artikel. Uitgangspunt voor het kabinet blijft dat de migrant zonder rechtmatig verblijf in Nederland óf de EU eerst zelf een verplichting heeft om terug te keren en zich daarvoor dient in te spannen.
Kunt u aangeven op welk moment deze Nederlandse inzet gedeeld is met de Kamer? Als deze niet gedeeld is met de Kamer, waarom niet?
De Nederlandse inzet is openbaar en staat beschreven in het door u aangehaalde BNC-fiche dat op 4 juni 2021 is gepubliceerd en met uw kamer gedeeld.
Welke andere oplossingen ziet u voor het gebrek aan succesvolle (vrijwillige) terugkeer van migranten?
Zoals al eerder verwoord is terugkeer een weerbarstig proces, waarbij naast intensief casemanagement ingezet moet worden op toezichtsmaatregelen in het binnenlands toezicht, tezamen met terugkeerondersteuning om terugkeer te versterken. Bij het benaderen van het vraagstuk van de terugkeersamenwerking met derde landen, moet worden bezien dat de relaties met derde landen vaak complex zijn en vele belangen kennen waar terugkeer er één van is. Het kabinet staat een brede en integrale aanpak voor om de terugkeersamenwerking te verbeteren.
Welke acties onderneemt u de (vrijwillige) terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers te verbeteren?
Uitgangspunt van het Kabinet is dat wanneer iemand geen recht (meer) heeft op verblijf in Nederland, hij/zij Nederland zelfstandig/vrijwillig verlaat. Om eventuele praktische belemmeringen weg te nemen kan betrokkene ondersteund worden door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Het gaat om ondersteuning bij onder andere het verkrijgen van vervangende reisdocumenten en vliegtickets naar het land van herkomst. Daarnaast kunnen betrokkenen ondersteuning krijgen bij de herintegratie in het land van herkomst. Deze ondersteuning wordt geboden door de DT&V, IOM maar ook door verschillende non-gouvernementele organisaties.
Kunt u op bovenstaande vragen individueel antwoord geven voor het aankomende commissiedebat Formele JBZ-Raad van 7 en 8 oktober 2021 (vreemdelingen- en asielonderwerpen) op 6 oktober?
Ja.
Is het kabinet van mening dat een zo groot mogelijke participatie van burgers belangrijk is om een representatief beeld te krijgen over de visie van Nederlandse burgers ten aanzien van de Europese Unie?1 Hoe voorziet het kabinet dat er nieuwe mogelijkheden en platformen gecreëerd worden in Nederland om Europese uitdagingen en prioriteiten te bespreken met Europese burgers van alle lagen van de bevolking, zoals beschreven in de Verklaring over de Conferentie over de Toekomst van Europa van maart 2021?2
Het kabinet acht het van belang dat de uitkomsten van de burgerconsultaties een goede weergave bieden van de wensen en verwachtingen die in de Nederlandse samenleving leven, en dat iedereen zijn mening heeft kunnen geven. Om dit te borgen zijn de consultaties georganiseerd volgens de uitgangspunten van representativiteit en inclusiviteit, en wordt een zo groot mogelijke deelname nagestreefd.
Ten aanzien van de tweede vraag neemt het kabinet, als onderdeel van de Conferentie, het initiatief om de dialoog met inwoners van Nederland te organiseren. Het is voor alle Nederlanders mogelijk om hier aan deel te nemen, en de wensen en verwachtingen ten aanzien van de Europese Unie kenbaar te maken. Daarnaast zal het Sociaal- en Cultureel Planbureau op verzoek van het kabinet een notitie aanleveren, als aanvulling op het rapport uit 2018, over wat Nederlanders willen van de EU. In het onderzoek wordt de representativiteit van de respondenten gewaarborgd. Ook staat het individuen en organisaties vrij om zelf activiteiten te organiseren in het kader van de Conferentie, en/of direct inbreng te leveren in de Conferentie. Dit is mogelijk via het hiervoor ingerichte meertalig digitaal platform van de Conferentie.3
Welke criteria heeft het kabinet gebruikt om de externe organisatie te selecteren die verantwoordelijk is van zowel de vormgeving, uitvoering en communicatie van de Conferentie over de Toekomst van Europa in Nederland?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft binnen een bestaande raamovereenkomst een offerteaanvraag uitgezet om representatieve en inclusieve burgerdialogen vorm te geven en uit te voeren, en daarnaast een communicatiecampagne vorm te geven. Daarbij werd extra aandacht gevraagd voor het bereiken van minder goed bereikbare doelgroepen en het betrekken van jongeren. Expertise van een gedegen methodologische aanpak om bovenstaande te kunnen garanderen, evenals ervaring van het bureau met het organiseren van dergelijke burgerdialogen en het bereiken van minder goed bereikbare doelgroepen en jongeren, wogen zwaar mee in de beoordeling. Daarnaast zijn overwegingen zoals creativiteit, budget, flexibiliteit en de snelheid van uitvoering meegenomen.
Is het kabinet van mening dat een groep van 3600 burgers, geselecteerd uit een al bestaand landelijk panel, een representatieve afspiegeling is van de visie van de Nederlandse samenleving op Europa? Wie bepaalt, en op basis van welke voorwaarden, de representativiteit van de 3600 mensen die voor de eerste fase worden gevraagd om mee te denken? Erkent het kabinet dat de inzet van de Conferentie over de Toekomst van Europa toegankelijk moet zijn voor alle Nederlandse en Europese burgers en hoe zet het kabinet zich in om dit te verwezenlijken?
Het kabinet acht het van belang dat de uitkomsten van de burgerconsultaties een goede weergave bieden van de wensen en verwachtingen die in de Nederlandse samenleving leven, en dat iedereen die wil zijn mening heeft kunnen geven. Representativiteit was daarom een van de belangrijke uitgangspunten bij de vormgeving van de burgerdialogen. De inzet van het onderzoekspanel is één van de onderdelen om de representativiteit te borgen. In de eerste fase van de Nederlandse burgerdialoog wordt een uitvoerige enquête uitgezet onder een landelijk panel. De respondenten in dit panel zijn representatief ten aanzien van locatie (indeling middels COROP-regio’s4), leeftijd, opleidingsniveau, geslacht, beroep (werkzaamheden dagelijks leven), politieke voorkeur, afkomst. Daarnaast wordt door middel van een aantal controlevragen bepaald of er onder- of oververtegenwoordiging is van subgroepen.
Het kabinet acht het van belang dat de Conferentie en de burgerdialogen toegankelijk zijn voor iedereen. Dit maakt het kabinet mogelijk door, naast het panelonderzoek, iedereen de mogelijkheid te geven om mee te doen aan de enquête via de website KijkopEuropa.nl, en de Swipe-tool. In aanvulling op deze online tools worden ook via online themadialogen, waarvoor mensen zich kunnen aanmelden via de website, en fysieke dialogen op plekken in Nederland extra inspanningen gepleegd om mensen te bereiken. Daarnaast zal het Sociaal- en Cultureel Planbureau op verzoek van het kabinet een notitie aanleveren, als aanvulling op het rapport uit 2018, over wat Nederlanders willen van de EU. In het onderzoek wordt de representativiteit van de respondenten gewaarborgd. Ook is het voor alle inwoners van de EU mogelijk om direct inbreng te leveren aan de Conferentie via het meertalig digitale platform, mee te doen aan evenementen die op het platform zijn aangekondigd, of zelf evenementen te organiseren.
In het kader van de communicatie naar de burgers over de Conferentie over de Toekomst van Europa: hoe zet het kabinet zich in om de online tool onder de aandacht van burgers te brengen om een zo groot mogelijke groep burgers te bereiken?
De organisatie van de nationale burgerdialoog kent een integrale aanpak. Het inzetten van de online instrumenten is een onderdeel daarvan. In aanvulling daarop worden jongeren en moeilijker bereikbare doelgroepen – als onderdeel van de burgerdialogen – proactief fysiek opgezocht, waar alleen online bereik ontoereikend kan zijn.
Om iedereen de kans te geven mee te doen aan de nationale burgerdialoog en bewust te maken van die kans om mee te doen, is een communicatiecampagne gestart. Die richt zich vooral op het gebruik van de online tools en het aanmelden voor de online themadialogen. Dit wordt onder de aandacht gebracht op sociale media en via de website Kijkopeuropa.nl. Dit gebeurt onder meer via een betaalde campagne op sociale media, maar ook door inzet van de kanalen van het Ministerie Buitenlandse Zaken. Ter ondersteuning zijn communicatiemiddelen ontwikkeld ter promotie van de nationale burgerdialogen en gedeeld met relevante partners, waaronder alle andere departementen.
Ook via andere wegen vraagt het kabinet aandacht voor de Conferentie en burgerdialogen. Zo hebben alle departementen stakeholders (zoals belangenverenigingen, kennis- en onderwijsinstellingen, decentrale overheden) via een brief geïnformeerd, uitgenodigd om deel te nemen, en verzocht de informatie in hun netwerk te verspreiden. Daarnaast zullen bewindspersonen aandacht vragen voor de Conferentie en de burgerdialogen door middel van publieke optredens.
Gezien het feit dat er op Europees niveau burgerpanels worden georganiseerd door de Europese Commissie, hoe verhoudt de nationale strategie van het kabinet zich tot deze conferentie? Hoe zet het kabinet zich in om de Europese panels bij Nederlandse burgers in Nederland onder de aandacht te brengen? Worden soortgelijke vragen voorgelegd? Gaan deze vragen over Europese samenwerking en de toekomst van de EU? Hebben deze slechts betrekking op vragen relaterend aan nationale vraagstukken? Hoe vindt de coördinatie van de bevindingen op Europees niveau plaats?
De Europese burgerpanels, waarvan de eerste plaatsvonden van 17 tot 19 september 2021 in Straatsburg, worden georganiseerd door de Commissie. Die heeft de organisatie belegd bij een derde partij. Deze partij is verantwoordelijk voor de representatieve en inclusieve samenstelling van het panel. Hiervoor zijn 800 burgers willekeurig geselecteerd en telefonisch benaderd, indachtig de vijf parameters: nationaliteit, herkomst, stedelijk of landelijk gebied, gender, sociaaleconomische achtergrond en leeftijd. Er zijn in totaal 4 burgerpanels, die ieder 3 keer bijeenkomen. Ieder panel behandelt een cluster aan thema’s. Dit zijn:5 Een sterkere economie, sociale rechtvaardigheid en werkgelegenheid / onderwijs, cultuur, jeugdzaken en sport / digitale transformatie;6 Europese democratie/waarden en rechten, rechtsstaat, veiligheid;7 Klimaatverandering en milieu/gezondheid;8 De EU in de wereld / migratie. De uitkomsten van de Europese burgerpanels worden gepresenteerd en besproken in de plenaire vergaderingen van de Conferentie, waar onder anderen afgevaardigden van de Europese burgerpanels bij aanwezig zijn.
In overweging nemende dat de Conferentie als doel heeft om te reflecteren op de grootste uitdagingen van de Europese Unie en de inrichting en rol van de Europese Unie met als doel om een sterker, weerbaarder Europa te bouwen (zie ook de Gezamenlijke Verklaring van maart 2021) en Europese solidariteit te versterken: aan welke criteria moet de Conferentie volgens het kabinet voldoen effectief en representatief te zijn ten aanzien van het doel van de Conferentie? Welke criteria heeft het kabinet opgesteld om implementatie van de bevindingen van de Conferentie over de Toekomst van Europa, zowel op Europees niveau als nationaal niveau te garanderen? Waaraan moet de implementatie volgens het kabinet voldoen om effectief te zijn?
Het kabinet ziet de Conferentie als kans om de burger te betrekken bij de EU, en te bevragen over de wensen en verwachtingen ten aanzien van de EU. Dat vereist dat het een inclusief proces is, waarbij een diversiteit aan meningen wordt gehoord. Daarbij hecht het kabinet aan een transparante en gestructureerde werkwijze, die volgbaar is voor het publiek. Alle relevante documenten moeten digitaal beschikbaar en eenvoudig vindbaar zijn. In lijn met de kamerbrief over de kabinetsinzet in de Conferentie9, spant het kabinet zich hier voor in.
Bij de organisatie van de nationale burgerconsultaties zijn representativiteit en inclusiviteit belangrijke uitgangspunten (zie ook het antwoord op vraag10. Het kabinet zal de uitkomsten van de nationale burgerconsultaties overbrengen in de Conferentie, en er zorg voor dragen dat deze worden meegenomen in het eindverslag van de Conferentie. Hoe daar opvolging aan zal worden gegeven is afhankelijk van de inhoud van de uitkomsten. Het gezamenlijk voorzitterschap, bestaande uit de voorzitters van het Europese Parlement, de Europese Commissie en de Raad11, heeft aangegeven te zullen kijken hoe zij, elk binnen hun eigen bevoegdheden, actie kunnen ondernemen op basis van de resultaten van de Conferentie.
Gezien het feit dat het kabinet aangeeft in haar brief in te zetten op acht themadialogen, welke thema’s worden hierbij betrokken? Gaat het kabinet uit van de thema’s zoals deze voorgesteld zijn door de Gezamenlijk Declaratie van maart 2021, zijnde: klimaatverandering en milieu; gezondheid; een sterkere economie, sociale rechtvaardigheid en werkgelegenheid; de EU in de wereld; waarden en rechten, rechtsstaat; migratie en veiligheid; digitale transformatie; Europese democratie, inclusief het hervormen van de democratische basisprincipes van Europa en het versterken van democratische processen in de EU; onderwijs, cultuur, jeugdzaken en sport?
De burgerdialogen worden georganiseerd volgens de thema’s die vastgesteld zijn voor de Conferentie in de gezamenlijke verklaring.12 In de themadialogen zullen de thema’s geclusterd worden behandeld, in lijn met de bespreking van thema’s in de Europese burgerpanels en de plenaire vergadering waar dit inhoudelijke inbreng voor is (zie de thema’s genoemd in het antwoord op vraag13.
Hoe verklaart het kabinet dat ze diversiteit en inclusiviteit als belangrijkste thema’s aanmerkt bij de op maat gemaakte gesprekken met jongeren? Hoe voorkomt het kabinet dat deze gesprekken beperkt zullen worden door deze thema’s? Hoe zal het kabinet garanderen dat er in deze gesprekken ruimte blijft voor bovengenoemde thema’s (vraag zeven), inclusief hervormingen van de EU, zijnde de democratische basisprincipes van Europa en het versterken van democratische processen in de EU?
Diversiteit en inclusiviteit gelden als uitgangspunten bij de vormgeving van de dialogen met jongeren. Deze dialogen zijn niet beperkt tot enkele thema’s: alle 9 thema’s van de Conferentie komen aan bod tijdens de dialogen. Daarnaast is het mogelijk voor jongeren om andere onderwerpen aan te dragen. Dat geldt overigens ook voor de online themadialogen en de dialogen op locatie met moeilijk bereikbare groepen.
Hoe is de coördinatie en samenwerking tussen het kabinet, het Interprovinciaal Overleg en de gemeenten ten aanzien van de organisatie van de Conferentie over de Toekomst van Europa gestructureerd, specifiek met betrekking tot het bevorderen van een zo groot mogelijke deelname voor burgers en het maatschappelijk middenveld aan deze dialoog? Hoe ondersteunt het kabinet gemeenten en provincies in het organiseren en communiceren van de Conferentie naar de burgers?
Het kabinet heeft, mede naar aanleiding van het Commissiedebat over de Conferentie van 12 mei 2021, het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geïnformeerd over de Conferentie en de nationale burgerdialogen, aangespoord om deel te nemen en de informatie te delen binnen de decentrale overheden. Initiatieven vanuit de decentrale overheden worden verwelkomd en kunnen worden aangekondigd op het meertalig digitale platform.
Hoe zal het kabinet, nadat alle nationale dialogen hebben plaatsgevonden, omgaan met de bevindingen? Wat is het tijdspad voor de presentatie van de uitkomst van de dialogen zowel naar de Kamer als de Conferentie in het algemeen? Op welke termijn kan de Kamer een overzicht van het tijdspad inzien, specifiek met de verwerking van alle inbreng voor het einde van de Conferentie op 9 mei 2022?
De uitkomsten van de nationale burgerconsultaties zullen worden gepresenteerd in verschillende (tussen)verslagen. Deze verslagen worden gepubliceerd voorafgaand de plenaire vergaderingen van de Conferentie, voor de thema’s die geagendeerd staan voor die plenaire vergadering. Dat betekent dat het eerste (tussen)verslag begin oktober gepubliceerd zal worden, gevolgd door opvolgende tussenverslagen begin december en begin januari 2022. De notitie van het Sociaal- en Cultureel Planbureau zal ook met uw Kamer gedeeld worden in aanloop naar de plenaire vergadering van oktober. Het kabinet zal de (tussen)verslagen aanbieden aan de Conferentie, en de uitkomsten inbrengen in de verschillende plenaire vergaderingen van de Conferentie. Het is van belang dat de wensen en verwachtingen van de Nederlandse bevolking gehoord worden in de Conferentie, en meegenomen worden in het eindverslag van de Conferentie. Dit wordt verwacht voorjaar 2022, gedurende het Franse voorzitterschap van de Raad. Er is, voor zover het kabinet bekend, nog geen specifieke datum gemarkeerd als eind van de Conferentie.