Mensen die afgesloten worden van energie en het beleid om dit te voorkomen |
|
Renske Leijten , Lilian Marijnissen |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u een overzicht geven van hoeveel mensen zijn afgesloten van gas en/of elektriciteit sinds de uitspraken van het kabinet dat er deze winter niemand zou worden afgesloten?1
Netbeheer Nederland heeft aangegeven dat er in de maand september 2022 voor kleinverbruikers 198 afsluitingen voor elektriciteit en 199 voor gas hebben plaatsgevonden. Deze cijfers bieden echter geen inzicht in het aantal mensen dat sindsdien is afgesloten van gas en/of elektriciteit.
Netbeheerders hebben alleen inzicht in de aantallen «einde leveringssignalen» die zij vanuit leveranciers ontvangen en de aantallen afsluitingen (door netbeheerders). Deze aantallen zijn exclusief de aantallen afsluitingen die de netbeheerder zelf initieert vanwege fraude, diefstal en veiligheid. Daarmee valt niet te zeggen of de resterende aantallen afsluitingen allemaal wegens wanbetaling plaatsvinden. De netbeheerder heeft geen inzicht in de reden voor het eindeleveringssignaal dat zij ontvangen van de leverancier. Er kunnen ook andere redenen zijn, zoals het aardgasloos maken van een woning. De aantallen betreffen aansluitingen voor alle kleinverbruikers, inclusief klein zakelijke afnemers zoals MKB-bedrijven.
De cijfers voor september verschillen tot nog toe nog niet wezenlijk van het gemiddelde van voorgaande jaren. Desalniettemin vind ik het van belang om in nauw contact te blijven om te ontwikkelingen te volgen en de regels ter bescherming van de consument te verruimen, zoals eerder aan uw Kamer gemeld.
Hoe verklaart u dat er bij de SP signalen binnenkomen van mensen die worden afgesloten dan wel dreigementen van afsluitingen, vanwege het niet kunnen betalen van het termijnbedrag, ondanks de aangenomen motie-Hermans/Marijnissen en de belofte van dit kabinet dat dit niet zou gebeuren deze winter? (Kamerstuk 36 200, nr. 19; Kamerstuk 36 200, nr. 77.)
Hoewel ik individuele signalen niet kan beoordelen, bevestigen die wat mij betreft de noodzaak om de bescherming deze winter te versterken en daarmee invulling te geven aan het verzoek van uw Kamer. De verruimde bescherming voor deze winterperiode is op 26 oktober ingegaan met de wijziging van de Regeling afsluitbeleid kleinverbruikers elektriciteit en gas en de Warmteregeling. Aan de wijziging van deze ministeriele regelingen is aan de meest betrokken partijen ook de gelegenheid geboden om hun reactie op de voorgestelde wijziging te geven. Daarmee is deze wijziging met de nodige spoed en zorgvuldigheid zo goed en zo snel mogelijk ingevoerd. De regeling verplicht leveranciers om voor afnemers die eerder zijn afgesloten op hun verzoek een passende betalingsregeling aan te bieden zodat zij weer her-aangesloten kunnen worden.
Heeft u of toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM) signalen van afsluitingen ook ontvangen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 sta ik in nauw contact met de netbeheerders om inzicht in het aantal signalen te houden. Het is aan de ACM om toezicht te houden op de naleving van de voorschriften uit de Regeling afsluitbeleid kleinverbruikers elektriciteit en gas en de Warmteregeling. De ACM kan als onafhankelijke toezichthouder op basis van de signalen die zij hierover ontvangt gericht informatie opvragen bij leveranciers en onderzoek uitvoeren. Naast de ACM spelen de Geschillencommissie Energie en de civiele rechter een belangrijke rol. De ACM beboet de overtredingen van leveranciers. Individuele procedures van klanten lopen via de Geschillencommissie Energie of de rechter.
Erkent u dat deze afsluitingen vanwege het niet kunnen betalen van het termijnbedrag ingaat tegen de motie-Hermans/Marijnissen en het geformuleerde beleid?
Uiteraard is de inzet van de aangescherpte regeling om afsluiten deze winter te voorkomen. Daartoe wordt een verdergaande inspanning verplicht gesteld om in contact te treden met de afnemer en dat er in zulke gevallen er een passende betalingsregeling wordt aangeboden door de leverancier aan de afnemer. Er kan niet worden afgesloten als er contact is tussen leverancier en kleinverbruiker over het voorkomen en beëindigen van de betalingsproblemen. ACM ziet toe op de naleving van de regeling. Ik zal de ACM vragen om mij hier actief over te informeren.
Op welke wijze is de norm het «moedwillig weigeren van iedere vorm van contact waardoor de totstandkoming van een redelijke betalingsregeling onmogelijk is» voldoende om te voorkomen dat energieleveranciers mensen te snel afsluiten? Waarom is deze norm in de brief terecht gekomen, terwijl de motie-Hermans/Marijnissen veel strikter is?
De bewijslast voor het leggen van contact en het aanbieden van een redelijke en passende betalingsregeling komen in de aangescherpte regeling bij de leverancier te liggen (zie antwoord op vraag 6). Alleen als de leverancier zich tot het uiterste heeft ingespannen om in contact te treden met de klant teneinde een betalingsregeling aan te bieden, maar dit op geen enkele wijze mogelijk blijkt, behoudt de leverancier nog het recht om af te sluiten. Hiermee wordt invulling gegeven aan het verzoek in de motie om deze winter enkel afsluiting toe te staan bij aantoonbaar misbruik, fraude of veiligheidsrisico's.
Welke concrete stappen moeten leveranciers verplicht zetten om afsluitingen te voorkomen? Hoe ziet het toezicht hierop eruit? Is dat naar uw mening sluitend genoeg?
Naast de stappen die de leverancier op grond van de bestaande regeling al moet zetten voordat er tot afsluiting over gegaan mag worden wordt met de voorgestelde wijziging van de regeling de leverancier ten eerste verplicht om ten minste driemaal een schriftelijke herinnering te sturen met een tussentijdse periode van 14 dagen en daarbij te wijzen op de mogelijkheid om een betalingsregeling te treffen. De leverancier moet zich daarnaast tot het uiterste inspannen om, zo nodig herhaaldelijk en via diverse communicatiekanalen, in persoonlijk contact te treden met de kleinverbruiker. Daarbij moet de leverancier een redelijke en passende betalingsregeling aanbieden waarbij niet verplicht mag worden om de opgelopen betalingsachterstand volledig in te lossen vóór 1 april 2023. Onderdeel van het contact is dat de energieleverancier de mogelijkheden voor financiële ondersteuning bij verschillende instanties onder de aandacht brengt, waaronder een beroep op financiële hulp via bijvoorbeeld Geldfit of andere (overheids)instanties. Zo lang er sprake is van dergelijk contact wordt er niet afgesloten. Ook blijft de bestaande bescherming voor de kwetsbare consument gelden. De bestaande bescherming die nu al het gehele jaar geldt bij ernstige gezondheidsrisico’s of wanneer de (klein)verbruiker een aanvraag tot schuldhulpverlening heeft ingediend blijft onverkort van kracht.
Bent u bereid een meldplicht in te stellen voor leveranciers om afsluitingen te melden inclusief de reden van afsluiting, ten einde toezicht mogelijk te maken? Zo neen, waarom niet?
Voor het toezicht op deze regelgeving is het naar verwachting niet nodig om een dergelijke meldplicht voor leveranciers in te stellen. Hiervoor ontbreekt bovendien een wettelijke grondslag. In de huidige vorm van toezicht kan de ACM wel gericht een informatieverzoek indienen, waar de leverancier verplicht is om gehoor aan te geven. Ook de ontvangst van klachten geeft aanleiding voor de ACM om op te treden. Ik verwacht van zowel de leveranciers als de ACM dat zij zich maximaal inspannen deze winterperiode. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Waarom is gekozen om de extra maatregelen ter voorkoming van het afsluiten maar tot 1 april 2023 te laten gelden, in tegenstelling tot het prijsplafond wat voor heel 2023 is? Bent u bereid deze extra maatregelen geheel 2023 te laten gelden?
Er is gekozen om aan te sluiten bij de bestaande periode waarin de verzwaarde bescherming tegen afsluiten geldt. Het is gewenst om te voorkomen dat in deze uitzonderlijke omstandigheden (klein)verbruikers deze winter worden afgesloten van hun energievoorziening door tijdelijke betalingsproblemen. De verwachting van dit kabinet is dat de diverse kabinetsmaatregelen aangekondigd op Prinsjesdag door de Minister van Financiën gericht op de koopkracht en het prijsplafond in de loop van de winter hun effect gaan krijgen (Kamerstuk 36 200, nr. 1). Op dit moment zie ik daarom niet de noodzaak deze maatregel voor geheel 2023 in te voeren.
Heeft het Ministerie contact gehad met de ACM om, in lijn met het beleid van het prijsplafond, te voorkomen dat huishoudens worden afgesloten?
Ja, ik sta in nauw contact met ACM en de maatregelen zijn in samenhang bedoeld om afsluitingen te voorkomen. De ACM heeft ook zoals gebruikelijk een Uitvoering en Handhavingstoets (UHT) uitgevoerd die gelijktijdig met de regeling wordt gepubliceerd. Zie ook de antwoorden op vragen 4 en 6.
Heeft u iets gedaan voor de mensen die zijn afgesloten vóór de uitspraken van het kabinet over huisafsluitingen en de aangenomen motie-Hermans/Marijnissen? Zo nee, bent u bereid om dit te doen?
Ja, de regeling bevat ook een uitbreiding van de plicht tot heraansluiting van kleinverbruikers die al eerder de rekening niet konden betalen en om die reden op het moment van inwerkingtreding van de wijziging van deze regeling reeds zijn afgesloten. Gelet op het doel van de regeling is er geen rechtvaardiging om onderscheid te maken naar het moment waarop de betalingsproblemen zijn ontstaan. Hiervoor is in de concept regeling opgenomen dat de leverancier of netbeheerder aan de kleinverbruiker die wegens wanbetaling is afgesloten, op diens verzoek, een aanbod moet doen tot het treffen van een betalingsregeling en de levering en het transport moet hervatten indien de kleinverbruiker met hem in contact treedt over dit aanbod.
Erkent u dat energie een levensbehoefte is en dat de regering er zorg voor moet dragen dat iedereen hier toegang toe heeft?
Ja, de regeling heeft als doel consumenten daarom te beschermen en de toegang tot deze eerste levensbehoeften met zoveel mogelijk waarborgen te omkleden.
Deelt u de mening dat de huidige marktomstandigheden getuigen van een «abnormale» situatie, en dat daarom ruimhartig gekeken moet worden naar het voorkomen van het afsluiten van huishoudens?
Ja. Daarom neemt het kabinet ook naast het verruimen van de bescherming tegen afsluiten ook in parallel vergaande maatregelen om de koopkracht te versterken, stelt het kabinet een prijsplafond in als directe compensatie voor de stijgende energieprijzen en wordt gekeken naar aanvullende ondersteuning, bijvoorbeeld op het gebied van schuldhulpverlening en energiebesparing. Deze maatregelen zijn complementair aan elkaar. In aanvulling op deze maatregelen wordt de bescherming binnen de afsluitregeling verruimd om te voorkomen dat in deze uitzonderlijke omstandigheden (klein)verbruikers deze winter worden afgesloten van hun energievoorziening door tijdelijke betalingsproblemen.
De zorgen van Netbeheerder Nederland over het rampscenario van 1 miljoen huishoudens de worden afgesloten omdat ze hun energierekening niet meer kunnen betalen |
|
Lilian Marijnissen , Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kent u de hartekreet van de directeur Beleid en Energietransitie van Netbeheerder Nederland die hij deed tijdens de technische briefing over rapport van het uitvoeringsoverleg elektriciteit op woensdag 7 september?
Ja.
Bent u het met hem eens dat het grootste rampscenario is dat aan het einde van de winter 1 miljoen huishoudens moeten worden afgesloten omdat ze hun energierekening niet kunnen betalen? Zo ja, wat doet u om te voorkomen dat dit scenario werkelijkheid wordt?
Ik ben van mening dat we moeten voorkomen dat huishoudens te maken krijgen met betalingsproblemen als gevolg van een gestegen energierekening met als eventueel uiterst gevolg het afsluiten van hun aansluiting voor het afnemen van elektriciteit of gas.
Het kabinet heeft daarom ingezet op een breed pakket aan maatregelen, waaronder een uitgebreid pakket aan koopkrachtmaatregelen waarover Uw Kamer via de Miljoenennota (Kamerstuk 36 200, nr. 1) met Prinsjesdag en op 4 oktober (Kamerstuk 36 200, nr. 77) is geïnformeerd, waaronder een verruiming van de bestaande regels voor bescherming tegen afsluiten. Deze verruiming houdt in dat de leverancier zich tot het uiterste moet inspannen om met de klant in contact te komen en de klant een passende betalingsregeling moet bieden.
Bent u bereid te regelen dat niemand zijn aansluiting of zelfs huis kan verliezen door torenhoge energierekeningen en schulden die daaruit voortvloeien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om te verbieden dat mensen worden afgesloten of hun huis uit worden gezet vanwege energieschulden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om het klimaatfonds, waarin 22 miljard gereserveerd is voor het bedrijfsleven, te gebruiken om de nood van de bizar hoge energierekening te verlichten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft uw Kamer met Prinsjesdag en op 4 oktober, zie ook antwoord op vragen 2 en 3, geïnformeerd over de beoogde maatregelen en de dekking voor het uitvoeren van de koopkrachtmaatregelen en het prijsplafond. Deze staan los van het Klimaatfonds.
Vindt u het goed overkomen dat de Minister van Financiën bij een denktank in Brussel betoogt dat de compensatie van mensen hun rekeningen niet de klimaatdoelstellingen in gevaar mogen brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik deel de opvatting dat het besparen van energie en het tegengaan van de effecten van stijgende energieprijzen hand in hand kunnen en moeten gaan. Bij energiebesparing snijdt het mes dus aan twee kanten. Ook deel ik dat ook in tijden van hoge energieprijzen een ambitieus en effectief klimaatbeleid nodig is. Zowel de consument als het klimaat hebben daar baat bij. Ik zie hier dus geen sprake van tegenstrijdigheid, maar complementariteit.
Ziet u ook dat het minder gebruiken van energie om de kosten te vermijden totaal iets anders is dan besparen van energie voor een groene toekomst en dat vele mensen zich deze luxe totaal niet kunnen veroorloven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
De prijscap op energie |
|
Lilian Marijnissen , Pieter Omtzigt (Lid Omtzigt) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
Klopt het dat de regering overgaat tot het instellen van een prijscap op energie? Zo ja, wanneer gaat die in en op welk niveau worden verbruik en prijs vastgesteld?
Ja, dit klopt. Het kabinet gaat op dit moment uit van invoering van een prijsplafond per 1 januari 2023 voor alle huishoudens. Daarbij is de inzet dat minimaal de helft van de huishoudens wat betreft verbruik volledig onder het tariefplafond valt als zij blijvend een inzet doen op besparing in hun energieverbruik. Hiertoe stelt het kabinet een volumegrens van 1.200 m3 voor gas en 2400KWh voor elektriciteit voor. Het kabinet denkt aan een tariefplafond van maximaal 1,50 euro voor gas en 70 cent voor elektriciteit. Mocht de ontwikkeling van de prijs voor gas of elektriciteit meevallen voor vaststelling van het plafond later deze maand, kunnen de plafonds nog worden verlaagd. Het prijsplafond voor gas wordt in dat geval maximaal verlaagd tot de prijs op 1,20 per kuub gas.
Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik voor verdere uitleg van dit antwoord kortheidshalve naar mijn brief van 20 september 2022.
Kunt u aangeven wat de geschatte kosten zijn van de prijscap?
De exacte kosten zijn vanzelfsprekend zeer afhankelijk van de vormgeving van het tijdelijke prijsplafond en de daadwerkelijke prijsontwikkeling op de energiemarkten gedurende 2023. In de Miljoenennota is voor het tijdelijke prijsplafond al een reservering opgenomen. Voor het prijsplafond zal het kabinet in eerste instantie de middelen voor verlaging energiebelasting in 2023 (kosten 5,4 miljard euro) uit de Miljoenennota aanwenden. Dit ligt voor de hand gezien het doel en de doelgroepen vergelijkbaar zijn. Daarnaast worden de opbrengsten van een solidariteitsheffing en een inframarginale heffing ingezet. Daarvoor geldt wel dat de opbrengsten en vormgeving nog onzeker zijn.
Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik voor verder uitleg kortheidshalve naar mijn brief van 20 september 2022.
In welke ministerraad is vergaderd over een prijscap en is besloten een prijscap in te stellen?
In de vierhoek – een onderraad van de ministerraad – van 16 september 2022 is besloten tot het instellen van een prijsplafond. In de daarop aansluitende ministerraad is dit besluit toegelicht en hebben de vakministers de ruimte gekregen om het besluit op korte termijn verder uit te werken.
Kunt u aangeven wie onder de prijscap vallen en dan in het bijzonder ingaan op een woning die van het gas af is en waar alleen elektriciteit gebruikt wordt, een woning die op stadswarmte in aangesloten, blokverwarming, een tweede woning, een vakantiewoning die permanent wordt bewoond?
Het voornemen is om het prijsplafond aan te laten sluiten bij de doelgroep die in aanmerking komt voor de belastingvermindering in de energiebelasting. De belastingvermindering energiebelasting geldt voor elektriciteitsaansluitingen met een verblijfsfunctie. De vijf genoemde voorbeelden vallen in principe dus onder het prijsplafond. Er wordt op korte termijn in de uitwerking nog bezien hoe de prijs van warmte meegenomen kan worden in het tijdelijk prijsplafond.
Is er een tegemoetkoming voor mensen die in een tochtig, slecht geïsoleerd huurhuis wonen (bijvoorbeeld enkel glas of energielabel F). Is deze maatregel toereikend?
Het kabinet ziet een tijdelijk prijsplafond als een stevige waarborg voor een betaalbare energierekening voor huishoudens.
De precieze vormgeving van het tijdelijke prijsplafond wordt momenteel nog verder uitgewerkt met de sector. Daarbij zijn variaties denkbaar in de hoogte van het tarief waarop het tijdelijke plafond wordt vastgesteld, tot welk energieverbruik het prijsplafond zal gelden en hoe lang dit plafond in stand blijft. Het kabinet wil de volumegrens zo kiezen dat alle huishoudens met een hoge energieprijs voordeel hebben van het plafond. Daarbij is de inzet dat minimaal de helft van de huishoudens wat betreft verbruik volledig onder het tariefplafond valt als zij blijvend een inzet doen op besparing in hun energieverbruik. Hiertoe stelt het kabinet een volumegrens van 1.200 m3 voor gas en 2400KWh voor elektriciteit voor. Alle huishoudens met een variabel contract hebben tot dit verbruik profijt van het energieplafond. Daarnaast heeft het kabinet in de brief van 20 september 2022 geïnformeerd over het voornemen om een belangrijk deel van de energietoeslag voor de meest kwetsbare huishoudens in 2023 naar voren te halen zodat gemeenten die nog dit jaar kunnen overmaken. En tot slot is in de Miljoenennota een omvangrijk koopkrachtpakket gepresenteerd om in 2023 de koopkrachteffecten te dempen.
Heeft u een maatregel voor bedrijven (bijvoorbeeld bakkers of slagers) die energie-intensief zijn?
Het kabinet zet alles op alles om een gerichte subsidieregeling voor de energiekosten voor het energie-intensieve mkb op te zetten. Voor de uitvoering van een dergelijke specifieke subsidieregeling is de Minister van Economische Zaken en Klimaat in gesprek met energieleveranciers.
Bent u ervan op de hoogte dat een aantal energiebedrijven zeer hoge prijzen in rekening brengt (zoals rond de één euro voor één kWh en 4 euro voor een kuub gas), terwijl de marktprijzen daar – gelukkig – onder zitten. Op welke wijze zult u bevorderen dat de prijscap, die een groot deel van het crediteurrisico wegneemt bij energiebedrijven, niet leidt tot excessieve winsten bij energiebedrijven?
Ja. De invoering van een prijsplafond mag niet leiden tot overcompensatie van leveranciers. De precieze vormgeving van het tijdelijke prijsplafond wordt op korte termijn verder uitgewerkt in nauw overleg met de sector en de beoogde uitvoerder RVO (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland). Hierbij wordt uitgegaan van een consistente systematiek vormgegeven voor het vaststellen van de vergoeding vastgesteld bij een hogere marktprijs dan het tarief van het tijdelijke plafond.
Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik kortheidshalve ook naar mijn brief van 20 september 2022. Daarbij is volledigheidshalve reeds aangegeven dat het kabinet is zich er terdege van bewust dat er voorbeelden zullen ontstaan van bedrijven, huishoudens of mogelijk energieleveranciers die meer compensatie ontvangen dan strikt genomen wenselijk is.
Bent u ervan op de hoogte dat eigenaren van windmolen, kolencentrales, zonneparken of een nucleaire centrale voor lage kosten (soms rond de 0,1 euro) energie kunnen opwekken, dat die energie nu met winstmarges tot 1.000 procent wordt verkocht wordt en dat de overheid vervolgens de huishoudens weer subsidieert totdat zij ongeveer de kostprijs betalen?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. De Europese Commissie doet voorstellen voor een inframarginale prijscap waardoor inkomsten kunnen worden afgeroomd en een solidariteitsbijdrage van fossiele energieproducten. Ik verwijs u kortheidshalve naar mijn brief over de appreciatie van deze Europese voorstellen van 20 september 2022. Het kabinet staat positief tegenover het voorstel van de Commissie om de infra-marginale opbrengsten af te romen die ontstaan doordat de inkomsten van bepaalde elektriciteitsproducenten sterk gestegen zijn door de hoge elektriciteitsprijzen, terwijl daar voor hen geen hogere productiekosten tegenover staan. We bestuderen de wijze waarop nationale uitvoering aan de doelen van het voorstel vorm kan worden gegeven. Dit doet het kabinet ook door te kijken naar alternatieve maatregelen die hetzelfde doel dienen. Ten aanzien van de inframarginale prijscap heeft het kabinet nog onvoldoende inzicht of, en zo ja hoeveel, deze extra middelen zal opleveren en op welke manier de cap wordt uitgewerkt.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat deze vormen van elektriciteit tegen kostprijs en een redelijke mark-up geleverd gaan worden aan het systeem, zodat er geen overwinsten gaan ontstaan, die vooral publiek betaald worden?
Voor de niet-slimme meters moeten de meterstanden worden doorgegeven voor 1 januari 2023. Dit hoeft echter niet exact op de dag dat de maatregel ingaat. De procedure wijkt wat dat betreft ook niet af van eerdere jaren.
Moeten alle niet-slimme meters uitgelezen worden op de dag dat deze maatregel ingaat?
Ja, die zijn hedenochtend gedeeld met de Kamer.
Kunt u de memo’s die de fractievoorzitters van de coalitiepartijen over deze maatregel en varianten daarvan gezien hebben de afgelopen maanden, aan de Kamer doen toekomen?
Het kabinet zal de Kamer voorafgaand aan de algemene financiële beschouwingen een doorrekening van de koopkrachteffecten sturen.
Heeft u indicaties van de koopkrachteffecten? Kunt u die delen?
Sinds het voorjaar is er regelmatig contact geweest met de energieleveranciers, waaronder op bestuurlijk niveau in maart, juni, augustus en tweemaal in september. Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik voor wat betreft de uitkomst van deze gesprekken kortheidshalve naar mijn brief van 20 september 2022.
Op welke momenten is overlegd met de energiebedrijven? Met wie van de energiebedrijven? Zijn hier verslagen van gemaakt? Kunt u dus van elke bijeenkomst datum, aanwezigheid (van zijde regering en energiebedrijven) en verslagen delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 12.
Wanneer zijn deze overleggen gestart?
Ja, het prijsplafond is door het kabinet besproken met de fractievoorzitters van GroenLinks en de Partij van de Arbeid, die een vergelijkend voorstel hebben gedaan betreft het prijsplafond. Hiervoor zijn geen aanvullende voorbereidende notities gemaakt.
Zijn deze maatregelen besproken met andere partijen dan de coalitie? Kunnen voorbereidende notities worden gedeeld met de gehele kamer?
De elektriciteitsopwekking vindt in Nederland voor een groot deel plaats met gascentrales. Als deze gascentrales niet de kosten van het gas met voldoende hoge elektriciteitsprijzen kunnen terugverdienen, zullen ze geen elektriciteit produceren. Zonder de gascentrales is er in Nederland een groot deel van de tijd te weinig elektriciteitsopwekking om in alle elektriciteitsvraag te voorzien. Ook de Europese Commissie heeft met haar recente voorstellen niet voor ontkoppeling van de gas- en elektriciteitsprijs gekozen.
Waarom wordt de energieprijs niet losgekoppeld van de gasprijs? Is dit overwogen?
Nee. Op basis van het Europees recht worden dergelijke tarieven gereguleerd en worden de kosten gezamenlijk opgebracht door alle gebruikers van het net.
Is overwogen dat de transportkosten van energie voor huishoudens wordt kwijtgescholden?
Het kabinet wil dat huishoudens deze winterperiode niet worden afgesloten als gevolg van financiële problemen en het daardoor niet kunnen betalen van de energierekening. Daarbij blijft uitsluitend ruimte voor contractopzegging, en daaropvolgend afsluiting door de netbeheerder, in gevallen van fraude, weigering om mee te werken of bij veiligheidsrisico’s. In gesprekken met energieleveranciers kwam naar voren dat deze intentie breed wordt gedeeld. Dit vraagt uiteraard een gezamenlijke verantwoordelijkheid en inspanning op korte termijn vanuit huishoudens, energieleveranciers en de overheid. Er wordt op korte termijn bezien of en hoe dit wordt verwerkt kan worden in de Regeling afsluitbeleid onder de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet.
Wordt wettelijk geregeld dat niemand wordt afgesloten deze winter?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Kunt u deze vragen een voor een en zoveel mogelijk voor aanvang van de APB beantwoorden?
Het gestrande onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsingen van kinderen door schuldenproblematiek en/of het toeslagenschandaal |
|
Renske Leijten , Lilian Marijnissen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kunt u uitleggen waarom het initiatief om onafhankelijk te onderzoeken of er bij het uithuisplaatsen van de 1675 kinderen in het toeslagenschandaal sprake was van schuldenproblematiek, is gestrand?1
De Raad voor de Rechtspraak heeft een toelichting gegeven op hun keuze om niet samen met de Rijksuniversiteit Groningen op te trekken.2 In de kern komt het erop neer dat een deel van de uithuisplaatsingen nog voorligt bij de rechter omdat lopende uithuisplaatsingen jaarlijks opnieuw worden beoordeeld. Daarom past het niet om door een derde partij onderzoek laten doen naar rechtbankdossiers. Dit is pas mogelijk nadat de zaken afgesloten zijn.
Welke bemoeienis heeft u zelf gehad met dit onderzoek de afgelopen tijd? Kunt u hiervan een volledig overzicht geven?
Ik heb geen bemoeienis gehad met dit onderzoek.
Erkent u dat uw wens de zaken te laten onderzoeken door de inspecties er mede toe heeft geleid dat dit onafhankelijke onderzoek niet van de grond is gekomen? Hoe reflecteert u op het gevolg van uw afwijzing om een onafhankelijk onderzoek te gelasten?
Van een afwijzing door mij is geen sprake. De Raad voor de Rechtspraak heeft verkennende gesprekken gevoerd met de Rijksuniversiteit Groningen maar besloot vervolgens om niet samen op te trekken. Het inspectieonderzoek werd reeds in november 2021 door de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) geïnitieerd en is begin dit jaar van start gegaan. Het onderzoek van de Inspectie is onafhankelijk. Daarnaast werk ik op verzoek van uw Kamer aan de instelling van een onafhankelijke onderzoekscommissie.
Bent u het eens met de uitspraak van senior-rechter Bart Tromp dat reflecteren niet mogelijk is als je de feiten niet kent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is een feit dat de toeslagenaffaire grote problemen heeft verzaakt in een groot aantal gezinnen. Het is ook bekend dat de jeugdbescherming veel gezinnen tegenkomt waarbij schuldenproblematiek speelt. Voor het doen van uitspraken over het verband tussen de toeslagenaffaire en het handelen van jeugdbescherming is onderzoek nodig. Daarom heeft de rechtspraak ook besloten onderzoek uit te voeren in de dossiers waarin de feiten besloten liggen.
Erkent u dat er door bijna een jaar lang gesteggel over het doen van onderzoek, er A- kostbare tijd van kinderlevens en gezinnen verloren gaat en B- het vertrouwen in de overheid, de rechterlijke macht en de jeugdzorgketen nog verder wordt beschadigt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel deze opvatting niet. Het inspectieonderzoek naar de doorwerking van de toeslagenaffaire in de jeugdbescherming is reeds in januari van dit jaar gestart. Het opzetten en uitvoeren van onderzoek kost tijd. Dit heeft geen invloed op de uithuisplaatsingen zelf.
Verder biedt het Ondersteuningsteam sinds april ondersteuning en hulp aan gedupeerde ouders en kinderen die te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing. Ook kunnen ouders en kinderen vanaf 12 jaar te allen tijde een verzoek indienen om een lopende uithuisplaatsing te beëindigingen. Dat staat los van het belang van onafhankelijk onderzoek naar de rol van de toeslagenaffaire bij uithuisplaatsingen.
Erkent u dat het met de oplopende inflatie en groeiende groepen mensen die in armoede zullen raken het juist van cruciaal belang is om te weten hoe schuldenproblematiek meeweegt bij uithuisplaatsingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe schuldenproblematiek meeweegt bij uithuisplaatsingen is inderdaad een belangrijke vraag. De rechtspraak heeft niet voor niets besloten om dossieronderzoek te gaan doen. Het onderzoek van de IJenV naar de doorwerking van de toeslagenaffaire in de jeugdbescherming geeft naar verwachting ook inzicht in de mate waarin schuldenproblematiek bij deze gezinnen heeft meegewogen. De IJenV bekijkt namelijk welke factoren een rol speelden bij het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel bij gedupeerde gezinnen. Er is overigens nu geen indicatie dat rechters enkel op basis van het bestaan van schuldenproblematiek bij de ouders besluiten tot uithuisplaatsing van een kind.
De toenemende financiële problemen in gezinnen heeft de nadrukkelijke aandacht van het kabinet en ook van gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor schuldhulpverlening en jeugdhulp.
Wilt u binnen de kortst mogelijk termijn toch het onderzoek van Tromp met de Rijksuniversiteit Groningen gelasten om geen verdere tijd te verliezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment zie ik geen aanleiding voor nog een onderzoek omdat het inspectieonderzoek al loopt, er een onderzoekscommissie in voorbereiding is en de rechtspraak zelf een reflectietraject is gestart en dossieronderzoek zal gaan doen.
De aanwezigheid van de Nederlandse kabinetsdelegatie op het World Economic Forum in Davos |
|
Lilian Marijnissen |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Met welk doel gaat de Nederlandse kabinetsdelegatie naar het World Economic Forum 2023 in Davos?1
Welke afweging heeft het kabinet gemaakt om überhaupt naar het World Economic Forum te gaan?
Welke afwegingen zijn er gemaakt om met deze kabinetsdelegatie te gaan?
Op welke manier en tijdens welke momenten zijn deze afwegingen gemaakt? En door wie? Kunt u de stukken die ten grondslag liggen van deze afwegingen meesturen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u een overzicht geven welke bewindslieden tijdens welke sessies aanwezig zijn op het World Economic Forum?
Kunt u de verslagen van deze sessies toezenden inclusief een lijst van andere aanwezigen van de sessies waar een Nederlands bewindspersoon aanwezig was? Zo nee, waarom niet?
Kunt u een overzicht geven van de ontmoetingen van de Nederlandse bewindslieden met collega’s, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en economen?
Kunt u een overzicht geven van de totale kosten die de reis naar Davos van de Nederlandse kabinetsdelegatie met zich meebrengt? Gelieve uitgesplitst naar bewindspersoon.
Heeft u kennis genomen van het nieuwe rapport van Oxfam Novib «Survival of the Richest»2 dat is gepubliceerd op dezelfde dag als de start van het World Economic Forum?
Wat is uw reactie op dit nieuwe rapport «Survival of the Richest»?
Erkent u dat de groeiende ongelijkheid tussen aan de ene kant de rijkste 1% procent en aan de andere kant de rest van de wereldbevolking een probleem is? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat deze groeiende ongelijkheid een politieke keuze is? Zo ja, welke politieke keuze bent u bereid te nemen om deze groeiende ongelijkheid in Nederland tegen te gaan?
Heeft u – of andere leden van uw kabinet – deze ongelijkheid geagendeerd op het World Economic Forum? Zo ja, welke bewindspersonen hebben dit gedaan en op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw reactie op het voorstel van Oxfam Novib om de rijkste 1% bijvoorbeeld tenminste 60% van hun inkomen aan belasting te laten betalen?
Wat is uw reactie op het voorstel van Oxfam Novib om een eenmalige solidariteitsbelasting en belasting op excessieve winsten door bedrijven die profiteren tijdens wereldwijde crises in te voeren?
Heeft u kennis genomen van het volgende artikel uit de Volkskrant: «Samenzwering in de Alpen»: hoe de Great Reset een mondiale complottheorie over werelddominantie werd»?3
Erkent u dat het World Economic Forum een broedplaats is voor neoliberale ideeën?
Kunt u begrijpen dat de Nederlandse kabinetsdelegatie op het World Economic Forum veel ergernis oproept bij de Nederlandse bevolking, omdat het immers gaat om een willekeurig gezelschap dat zich met hoge (reis)kosten afzondert in een luxe Zwitsers resort?
Wat is democratische legitimiteit van deze top?
Mensen die afgesloten worden van energie en het beleid om dit te voorkomen |
|
Renske Leijten , Lilian Marijnissen |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u een overzicht geven van hoeveel mensen zijn afgesloten van gas en/of elektriciteit sinds de uitspraken van het kabinet dat er deze winter niemand zou worden afgesloten?1
Netbeheer Nederland heeft aangegeven dat er in de maand september 2022 voor kleinverbruikers 198 afsluitingen voor elektriciteit en 199 voor gas hebben plaatsgevonden. Deze cijfers bieden echter geen inzicht in het aantal mensen dat sindsdien is afgesloten van gas en/of elektriciteit.
Netbeheerders hebben alleen inzicht in de aantallen «einde leveringssignalen» die zij vanuit leveranciers ontvangen en de aantallen afsluitingen (door netbeheerders). Deze aantallen zijn exclusief de aantallen afsluitingen die de netbeheerder zelf initieert vanwege fraude, diefstal en veiligheid. Daarmee valt niet te zeggen of de resterende aantallen afsluitingen allemaal wegens wanbetaling plaatsvinden. De netbeheerder heeft geen inzicht in de reden voor het eindeleveringssignaal dat zij ontvangen van de leverancier. Er kunnen ook andere redenen zijn, zoals het aardgasloos maken van een woning. De aantallen betreffen aansluitingen voor alle kleinverbruikers, inclusief klein zakelijke afnemers zoals MKB-bedrijven.
De cijfers voor september verschillen tot nog toe nog niet wezenlijk van het gemiddelde van voorgaande jaren. Desalniettemin vind ik het van belang om in nauw contact te blijven om te ontwikkelingen te volgen en de regels ter bescherming van de consument te verruimen, zoals eerder aan uw Kamer gemeld.
Hoe verklaart u dat er bij de SP signalen binnenkomen van mensen die worden afgesloten dan wel dreigementen van afsluitingen, vanwege het niet kunnen betalen van het termijnbedrag, ondanks de aangenomen motie-Hermans/Marijnissen en de belofte van dit kabinet dat dit niet zou gebeuren deze winter? (Kamerstuk 36 200, nr. 19; Kamerstuk 36 200, nr. 77.)
Hoewel ik individuele signalen niet kan beoordelen, bevestigen die wat mij betreft de noodzaak om de bescherming deze winter te versterken en daarmee invulling te geven aan het verzoek van uw Kamer. De verruimde bescherming voor deze winterperiode is op 26 oktober ingegaan met de wijziging van de Regeling afsluitbeleid kleinverbruikers elektriciteit en gas en de Warmteregeling. Aan de wijziging van deze ministeriele regelingen is aan de meest betrokken partijen ook de gelegenheid geboden om hun reactie op de voorgestelde wijziging te geven. Daarmee is deze wijziging met de nodige spoed en zorgvuldigheid zo goed en zo snel mogelijk ingevoerd. De regeling verplicht leveranciers om voor afnemers die eerder zijn afgesloten op hun verzoek een passende betalingsregeling aan te bieden zodat zij weer her-aangesloten kunnen worden.
Heeft u of toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM) signalen van afsluitingen ook ontvangen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 sta ik in nauw contact met de netbeheerders om inzicht in het aantal signalen te houden. Het is aan de ACM om toezicht te houden op de naleving van de voorschriften uit de Regeling afsluitbeleid kleinverbruikers elektriciteit en gas en de Warmteregeling. De ACM kan als onafhankelijke toezichthouder op basis van de signalen die zij hierover ontvangt gericht informatie opvragen bij leveranciers en onderzoek uitvoeren. Naast de ACM spelen de Geschillencommissie Energie en de civiele rechter een belangrijke rol. De ACM beboet de overtredingen van leveranciers. Individuele procedures van klanten lopen via de Geschillencommissie Energie of de rechter.
Erkent u dat deze afsluitingen vanwege het niet kunnen betalen van het termijnbedrag ingaat tegen de motie-Hermans/Marijnissen en het geformuleerde beleid?
Uiteraard is de inzet van de aangescherpte regeling om afsluiten deze winter te voorkomen. Daartoe wordt een verdergaande inspanning verplicht gesteld om in contact te treden met de afnemer en dat er in zulke gevallen er een passende betalingsregeling wordt aangeboden door de leverancier aan de afnemer. Er kan niet worden afgesloten als er contact is tussen leverancier en kleinverbruiker over het voorkomen en beëindigen van de betalingsproblemen. ACM ziet toe op de naleving van de regeling. Ik zal de ACM vragen om mij hier actief over te informeren.
Op welke wijze is de norm het «moedwillig weigeren van iedere vorm van contact waardoor de totstandkoming van een redelijke betalingsregeling onmogelijk is» voldoende om te voorkomen dat energieleveranciers mensen te snel afsluiten? Waarom is deze norm in de brief terecht gekomen, terwijl de motie-Hermans/Marijnissen veel strikter is?
De bewijslast voor het leggen van contact en het aanbieden van een redelijke en passende betalingsregeling komen in de aangescherpte regeling bij de leverancier te liggen (zie antwoord op vraag 6). Alleen als de leverancier zich tot het uiterste heeft ingespannen om in contact te treden met de klant teneinde een betalingsregeling aan te bieden, maar dit op geen enkele wijze mogelijk blijkt, behoudt de leverancier nog het recht om af te sluiten. Hiermee wordt invulling gegeven aan het verzoek in de motie om deze winter enkel afsluiting toe te staan bij aantoonbaar misbruik, fraude of veiligheidsrisico's.
Welke concrete stappen moeten leveranciers verplicht zetten om afsluitingen te voorkomen? Hoe ziet het toezicht hierop eruit? Is dat naar uw mening sluitend genoeg?
Naast de stappen die de leverancier op grond van de bestaande regeling al moet zetten voordat er tot afsluiting over gegaan mag worden wordt met de voorgestelde wijziging van de regeling de leverancier ten eerste verplicht om ten minste driemaal een schriftelijke herinnering te sturen met een tussentijdse periode van 14 dagen en daarbij te wijzen op de mogelijkheid om een betalingsregeling te treffen. De leverancier moet zich daarnaast tot het uiterste inspannen om, zo nodig herhaaldelijk en via diverse communicatiekanalen, in persoonlijk contact te treden met de kleinverbruiker. Daarbij moet de leverancier een redelijke en passende betalingsregeling aanbieden waarbij niet verplicht mag worden om de opgelopen betalingsachterstand volledig in te lossen vóór 1 april 2023. Onderdeel van het contact is dat de energieleverancier de mogelijkheden voor financiële ondersteuning bij verschillende instanties onder de aandacht brengt, waaronder een beroep op financiële hulp via bijvoorbeeld Geldfit of andere (overheids)instanties. Zo lang er sprake is van dergelijk contact wordt er niet afgesloten. Ook blijft de bestaande bescherming voor de kwetsbare consument gelden. De bestaande bescherming die nu al het gehele jaar geldt bij ernstige gezondheidsrisico’s of wanneer de (klein)verbruiker een aanvraag tot schuldhulpverlening heeft ingediend blijft onverkort van kracht.
Bent u bereid een meldplicht in te stellen voor leveranciers om afsluitingen te melden inclusief de reden van afsluiting, ten einde toezicht mogelijk te maken? Zo neen, waarom niet?
Voor het toezicht op deze regelgeving is het naar verwachting niet nodig om een dergelijke meldplicht voor leveranciers in te stellen. Hiervoor ontbreekt bovendien een wettelijke grondslag. In de huidige vorm van toezicht kan de ACM wel gericht een informatieverzoek indienen, waar de leverancier verplicht is om gehoor aan te geven. Ook de ontvangst van klachten geeft aanleiding voor de ACM om op te treden. Ik verwacht van zowel de leveranciers als de ACM dat zij zich maximaal inspannen deze winterperiode. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Waarom is gekozen om de extra maatregelen ter voorkoming van het afsluiten maar tot 1 april 2023 te laten gelden, in tegenstelling tot het prijsplafond wat voor heel 2023 is? Bent u bereid deze extra maatregelen geheel 2023 te laten gelden?
Er is gekozen om aan te sluiten bij de bestaande periode waarin de verzwaarde bescherming tegen afsluiten geldt. Het is gewenst om te voorkomen dat in deze uitzonderlijke omstandigheden (klein)verbruikers deze winter worden afgesloten van hun energievoorziening door tijdelijke betalingsproblemen. De verwachting van dit kabinet is dat de diverse kabinetsmaatregelen aangekondigd op Prinsjesdag door de Minister van Financiën gericht op de koopkracht en het prijsplafond in de loop van de winter hun effect gaan krijgen (Kamerstuk 36 200, nr. 1). Op dit moment zie ik daarom niet de noodzaak deze maatregel voor geheel 2023 in te voeren.
Heeft het Ministerie contact gehad met de ACM om, in lijn met het beleid van het prijsplafond, te voorkomen dat huishoudens worden afgesloten?
Ja, ik sta in nauw contact met ACM en de maatregelen zijn in samenhang bedoeld om afsluitingen te voorkomen. De ACM heeft ook zoals gebruikelijk een Uitvoering en Handhavingstoets (UHT) uitgevoerd die gelijktijdig met de regeling wordt gepubliceerd. Zie ook de antwoorden op vragen 4 en 6.
Heeft u iets gedaan voor de mensen die zijn afgesloten vóór de uitspraken van het kabinet over huisafsluitingen en de aangenomen motie-Hermans/Marijnissen? Zo nee, bent u bereid om dit te doen?
Ja, de regeling bevat ook een uitbreiding van de plicht tot heraansluiting van kleinverbruikers die al eerder de rekening niet konden betalen en om die reden op het moment van inwerkingtreding van de wijziging van deze regeling reeds zijn afgesloten. Gelet op het doel van de regeling is er geen rechtvaardiging om onderscheid te maken naar het moment waarop de betalingsproblemen zijn ontstaan. Hiervoor is in de concept regeling opgenomen dat de leverancier of netbeheerder aan de kleinverbruiker die wegens wanbetaling is afgesloten, op diens verzoek, een aanbod moet doen tot het treffen van een betalingsregeling en de levering en het transport moet hervatten indien de kleinverbruiker met hem in contact treedt over dit aanbod.
Erkent u dat energie een levensbehoefte is en dat de regering er zorg voor moet dragen dat iedereen hier toegang toe heeft?
Ja, de regeling heeft als doel consumenten daarom te beschermen en de toegang tot deze eerste levensbehoeften met zoveel mogelijk waarborgen te omkleden.
Deelt u de mening dat de huidige marktomstandigheden getuigen van een «abnormale» situatie, en dat daarom ruimhartig gekeken moet worden naar het voorkomen van het afsluiten van huishoudens?
Ja. Daarom neemt het kabinet ook naast het verruimen van de bescherming tegen afsluiten ook in parallel vergaande maatregelen om de koopkracht te versterken, stelt het kabinet een prijsplafond in als directe compensatie voor de stijgende energieprijzen en wordt gekeken naar aanvullende ondersteuning, bijvoorbeeld op het gebied van schuldhulpverlening en energiebesparing. Deze maatregelen zijn complementair aan elkaar. In aanvulling op deze maatregelen wordt de bescherming binnen de afsluitregeling verruimd om te voorkomen dat in deze uitzonderlijke omstandigheden (klein)verbruikers deze winter worden afgesloten van hun energievoorziening door tijdelijke betalingsproblemen.
De prijscap op energie |
|
Lilian Marijnissen , Pieter Omtzigt (Lid Omtzigt) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
Klopt het dat de regering overgaat tot het instellen van een prijscap op energie? Zo ja, wanneer gaat die in en op welk niveau worden verbruik en prijs vastgesteld?
Ja, dit klopt. Het kabinet gaat op dit moment uit van invoering van een prijsplafond per 1 januari 2023 voor alle huishoudens. Daarbij is de inzet dat minimaal de helft van de huishoudens wat betreft verbruik volledig onder het tariefplafond valt als zij blijvend een inzet doen op besparing in hun energieverbruik. Hiertoe stelt het kabinet een volumegrens van 1.200 m3 voor gas en 2400KWh voor elektriciteit voor. Het kabinet denkt aan een tariefplafond van maximaal 1,50 euro voor gas en 70 cent voor elektriciteit. Mocht de ontwikkeling van de prijs voor gas of elektriciteit meevallen voor vaststelling van het plafond later deze maand, kunnen de plafonds nog worden verlaagd. Het prijsplafond voor gas wordt in dat geval maximaal verlaagd tot de prijs op 1,20 per kuub gas.
Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik voor verdere uitleg van dit antwoord kortheidshalve naar mijn brief van 20 september 2022.
Kunt u aangeven wat de geschatte kosten zijn van de prijscap?
De exacte kosten zijn vanzelfsprekend zeer afhankelijk van de vormgeving van het tijdelijke prijsplafond en de daadwerkelijke prijsontwikkeling op de energiemarkten gedurende 2023. In de Miljoenennota is voor het tijdelijke prijsplafond al een reservering opgenomen. Voor het prijsplafond zal het kabinet in eerste instantie de middelen voor verlaging energiebelasting in 2023 (kosten 5,4 miljard euro) uit de Miljoenennota aanwenden. Dit ligt voor de hand gezien het doel en de doelgroepen vergelijkbaar zijn. Daarnaast worden de opbrengsten van een solidariteitsheffing en een inframarginale heffing ingezet. Daarvoor geldt wel dat de opbrengsten en vormgeving nog onzeker zijn.
Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik voor verder uitleg kortheidshalve naar mijn brief van 20 september 2022.
In welke ministerraad is vergaderd over een prijscap en is besloten een prijscap in te stellen?
In de vierhoek – een onderraad van de ministerraad – van 16 september 2022 is besloten tot het instellen van een prijsplafond. In de daarop aansluitende ministerraad is dit besluit toegelicht en hebben de vakministers de ruimte gekregen om het besluit op korte termijn verder uit te werken.
Kunt u aangeven wie onder de prijscap vallen en dan in het bijzonder ingaan op een woning die van het gas af is en waar alleen elektriciteit gebruikt wordt, een woning die op stadswarmte in aangesloten, blokverwarming, een tweede woning, een vakantiewoning die permanent wordt bewoond?
Het voornemen is om het prijsplafond aan te laten sluiten bij de doelgroep die in aanmerking komt voor de belastingvermindering in de energiebelasting. De belastingvermindering energiebelasting geldt voor elektriciteitsaansluitingen met een verblijfsfunctie. De vijf genoemde voorbeelden vallen in principe dus onder het prijsplafond. Er wordt op korte termijn in de uitwerking nog bezien hoe de prijs van warmte meegenomen kan worden in het tijdelijk prijsplafond.
Is er een tegemoetkoming voor mensen die in een tochtig, slecht geïsoleerd huurhuis wonen (bijvoorbeeld enkel glas of energielabel F). Is deze maatregel toereikend?
Het kabinet ziet een tijdelijk prijsplafond als een stevige waarborg voor een betaalbare energierekening voor huishoudens.
De precieze vormgeving van het tijdelijke prijsplafond wordt momenteel nog verder uitgewerkt met de sector. Daarbij zijn variaties denkbaar in de hoogte van het tarief waarop het tijdelijke plafond wordt vastgesteld, tot welk energieverbruik het prijsplafond zal gelden en hoe lang dit plafond in stand blijft. Het kabinet wil de volumegrens zo kiezen dat alle huishoudens met een hoge energieprijs voordeel hebben van het plafond. Daarbij is de inzet dat minimaal de helft van de huishoudens wat betreft verbruik volledig onder het tariefplafond valt als zij blijvend een inzet doen op besparing in hun energieverbruik. Hiertoe stelt het kabinet een volumegrens van 1.200 m3 voor gas en 2400KWh voor elektriciteit voor. Alle huishoudens met een variabel contract hebben tot dit verbruik profijt van het energieplafond. Daarnaast heeft het kabinet in de brief van 20 september 2022 geïnformeerd over het voornemen om een belangrijk deel van de energietoeslag voor de meest kwetsbare huishoudens in 2023 naar voren te halen zodat gemeenten die nog dit jaar kunnen overmaken. En tot slot is in de Miljoenennota een omvangrijk koopkrachtpakket gepresenteerd om in 2023 de koopkrachteffecten te dempen.
Heeft u een maatregel voor bedrijven (bijvoorbeeld bakkers of slagers) die energie-intensief zijn?
Het kabinet zet alles op alles om een gerichte subsidieregeling voor de energiekosten voor het energie-intensieve mkb op te zetten. Voor de uitvoering van een dergelijke specifieke subsidieregeling is de Minister van Economische Zaken en Klimaat in gesprek met energieleveranciers.
Bent u ervan op de hoogte dat een aantal energiebedrijven zeer hoge prijzen in rekening brengt (zoals rond de één euro voor één kWh en 4 euro voor een kuub gas), terwijl de marktprijzen daar – gelukkig – onder zitten. Op welke wijze zult u bevorderen dat de prijscap, die een groot deel van het crediteurrisico wegneemt bij energiebedrijven, niet leidt tot excessieve winsten bij energiebedrijven?
Ja. De invoering van een prijsplafond mag niet leiden tot overcompensatie van leveranciers. De precieze vormgeving van het tijdelijke prijsplafond wordt op korte termijn verder uitgewerkt in nauw overleg met de sector en de beoogde uitvoerder RVO (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland). Hierbij wordt uitgegaan van een consistente systematiek vormgegeven voor het vaststellen van de vergoeding vastgesteld bij een hogere marktprijs dan het tarief van het tijdelijke plafond.
Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik kortheidshalve ook naar mijn brief van 20 september 2022. Daarbij is volledigheidshalve reeds aangegeven dat het kabinet is zich er terdege van bewust dat er voorbeelden zullen ontstaan van bedrijven, huishoudens of mogelijk energieleveranciers die meer compensatie ontvangen dan strikt genomen wenselijk is.
Bent u ervan op de hoogte dat eigenaren van windmolen, kolencentrales, zonneparken of een nucleaire centrale voor lage kosten (soms rond de 0,1 euro) energie kunnen opwekken, dat die energie nu met winstmarges tot 1.000 procent wordt verkocht wordt en dat de overheid vervolgens de huishoudens weer subsidieert totdat zij ongeveer de kostprijs betalen?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. De Europese Commissie doet voorstellen voor een inframarginale prijscap waardoor inkomsten kunnen worden afgeroomd en een solidariteitsbijdrage van fossiele energieproducten. Ik verwijs u kortheidshalve naar mijn brief over de appreciatie van deze Europese voorstellen van 20 september 2022. Het kabinet staat positief tegenover het voorstel van de Commissie om de infra-marginale opbrengsten af te romen die ontstaan doordat de inkomsten van bepaalde elektriciteitsproducenten sterk gestegen zijn door de hoge elektriciteitsprijzen, terwijl daar voor hen geen hogere productiekosten tegenover staan. We bestuderen de wijze waarop nationale uitvoering aan de doelen van het voorstel vorm kan worden gegeven. Dit doet het kabinet ook door te kijken naar alternatieve maatregelen die hetzelfde doel dienen. Ten aanzien van de inframarginale prijscap heeft het kabinet nog onvoldoende inzicht of, en zo ja hoeveel, deze extra middelen zal opleveren en op welke manier de cap wordt uitgewerkt.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat deze vormen van elektriciteit tegen kostprijs en een redelijke mark-up geleverd gaan worden aan het systeem, zodat er geen overwinsten gaan ontstaan, die vooral publiek betaald worden?
Voor de niet-slimme meters moeten de meterstanden worden doorgegeven voor 1 januari 2023. Dit hoeft echter niet exact op de dag dat de maatregel ingaat. De procedure wijkt wat dat betreft ook niet af van eerdere jaren.
Moeten alle niet-slimme meters uitgelezen worden op de dag dat deze maatregel ingaat?
Ja, die zijn hedenochtend gedeeld met de Kamer.
Kunt u de memo’s die de fractievoorzitters van de coalitiepartijen over deze maatregel en varianten daarvan gezien hebben de afgelopen maanden, aan de Kamer doen toekomen?
Het kabinet zal de Kamer voorafgaand aan de algemene financiële beschouwingen een doorrekening van de koopkrachteffecten sturen.
Heeft u indicaties van de koopkrachteffecten? Kunt u die delen?
Sinds het voorjaar is er regelmatig contact geweest met de energieleveranciers, waaronder op bestuurlijk niveau in maart, juni, augustus en tweemaal in september. Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik voor wat betreft de uitkomst van deze gesprekken kortheidshalve naar mijn brief van 20 september 2022.
Op welke momenten is overlegd met de energiebedrijven? Met wie van de energiebedrijven? Zijn hier verslagen van gemaakt? Kunt u dus van elke bijeenkomst datum, aanwezigheid (van zijde regering en energiebedrijven) en verslagen delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 12.
Wanneer zijn deze overleggen gestart?
Ja, het prijsplafond is door het kabinet besproken met de fractievoorzitters van GroenLinks en de Partij van de Arbeid, die een vergelijkend voorstel hebben gedaan betreft het prijsplafond. Hiervoor zijn geen aanvullende voorbereidende notities gemaakt.
Zijn deze maatregelen besproken met andere partijen dan de coalitie? Kunnen voorbereidende notities worden gedeeld met de gehele kamer?
De elektriciteitsopwekking vindt in Nederland voor een groot deel plaats met gascentrales. Als deze gascentrales niet de kosten van het gas met voldoende hoge elektriciteitsprijzen kunnen terugverdienen, zullen ze geen elektriciteit produceren. Zonder de gascentrales is er in Nederland een groot deel van de tijd te weinig elektriciteitsopwekking om in alle elektriciteitsvraag te voorzien. Ook de Europese Commissie heeft met haar recente voorstellen niet voor ontkoppeling van de gas- en elektriciteitsprijs gekozen.
Waarom wordt de energieprijs niet losgekoppeld van de gasprijs? Is dit overwogen?
Nee. Op basis van het Europees recht worden dergelijke tarieven gereguleerd en worden de kosten gezamenlijk opgebracht door alle gebruikers van het net.
Is overwogen dat de transportkosten van energie voor huishoudens wordt kwijtgescholden?
Het kabinet wil dat huishoudens deze winterperiode niet worden afgesloten als gevolg van financiële problemen en het daardoor niet kunnen betalen van de energierekening. Daarbij blijft uitsluitend ruimte voor contractopzegging, en daaropvolgend afsluiting door de netbeheerder, in gevallen van fraude, weigering om mee te werken of bij veiligheidsrisico’s. In gesprekken met energieleveranciers kwam naar voren dat deze intentie breed wordt gedeeld. Dit vraagt uiteraard een gezamenlijke verantwoordelijkheid en inspanning op korte termijn vanuit huishoudens, energieleveranciers en de overheid. Er wordt op korte termijn bezien of en hoe dit wordt verwerkt kan worden in de Regeling afsluitbeleid onder de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet.
Wordt wettelijk geregeld dat niemand wordt afgesloten deze winter?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Kunt u deze vragen een voor een en zoveel mogelijk voor aanvang van de APB beantwoorden?
De zorgen van Netbeheerder Nederland over het rampscenario van 1 miljoen huishoudens de worden afgesloten omdat ze hun energierekening niet meer kunnen betalen |
|
Lilian Marijnissen , Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kent u de hartekreet van de directeur Beleid en Energietransitie van Netbeheerder Nederland die hij deed tijdens de technische briefing over rapport van het uitvoeringsoverleg elektriciteit op woensdag 7 september?
Ja.
Bent u het met hem eens dat het grootste rampscenario is dat aan het einde van de winter 1 miljoen huishoudens moeten worden afgesloten omdat ze hun energierekening niet kunnen betalen? Zo ja, wat doet u om te voorkomen dat dit scenario werkelijkheid wordt?
Ik ben van mening dat we moeten voorkomen dat huishoudens te maken krijgen met betalingsproblemen als gevolg van een gestegen energierekening met als eventueel uiterst gevolg het afsluiten van hun aansluiting voor het afnemen van elektriciteit of gas.
Het kabinet heeft daarom ingezet op een breed pakket aan maatregelen, waaronder een uitgebreid pakket aan koopkrachtmaatregelen waarover Uw Kamer via de Miljoenennota (Kamerstuk 36 200, nr. 1) met Prinsjesdag en op 4 oktober (Kamerstuk 36 200, nr. 77) is geïnformeerd, waaronder een verruiming van de bestaande regels voor bescherming tegen afsluiten. Deze verruiming houdt in dat de leverancier zich tot het uiterste moet inspannen om met de klant in contact te komen en de klant een passende betalingsregeling moet bieden.
Bent u bereid te regelen dat niemand zijn aansluiting of zelfs huis kan verliezen door torenhoge energierekeningen en schulden die daaruit voortvloeien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om te verbieden dat mensen worden afgesloten of hun huis uit worden gezet vanwege energieschulden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om het klimaatfonds, waarin 22 miljard gereserveerd is voor het bedrijfsleven, te gebruiken om de nood van de bizar hoge energierekening te verlichten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft uw Kamer met Prinsjesdag en op 4 oktober, zie ook antwoord op vragen 2 en 3, geïnformeerd over de beoogde maatregelen en de dekking voor het uitvoeren van de koopkrachtmaatregelen en het prijsplafond. Deze staan los van het Klimaatfonds.
Vindt u het goed overkomen dat de Minister van Financiën bij een denktank in Brussel betoogt dat de compensatie van mensen hun rekeningen niet de klimaatdoelstellingen in gevaar mogen brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik deel de opvatting dat het besparen van energie en het tegengaan van de effecten van stijgende energieprijzen hand in hand kunnen en moeten gaan. Bij energiebesparing snijdt het mes dus aan twee kanten. Ook deel ik dat ook in tijden van hoge energieprijzen een ambitieus en effectief klimaatbeleid nodig is. Zowel de consument als het klimaat hebben daar baat bij. Ik zie hier dus geen sprake van tegenstrijdigheid, maar complementariteit.
Ziet u ook dat het minder gebruiken van energie om de kosten te vermijden totaal iets anders is dan besparen van energie voor een groene toekomst en dat vele mensen zich deze luxe totaal niet kunnen veroorloven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Het gestrande onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsingen van kinderen door schuldenproblematiek en/of het toeslagenschandaal |
|
Renske Leijten , Lilian Marijnissen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kunt u uitleggen waarom het initiatief om onafhankelijk te onderzoeken of er bij het uithuisplaatsen van de 1675 kinderen in het toeslagenschandaal sprake was van schuldenproblematiek, is gestrand?1
De Raad voor de Rechtspraak heeft een toelichting gegeven op hun keuze om niet samen met de Rijksuniversiteit Groningen op te trekken.2 In de kern komt het erop neer dat een deel van de uithuisplaatsingen nog voorligt bij de rechter omdat lopende uithuisplaatsingen jaarlijks opnieuw worden beoordeeld. Daarom past het niet om door een derde partij onderzoek laten doen naar rechtbankdossiers. Dit is pas mogelijk nadat de zaken afgesloten zijn.
Welke bemoeienis heeft u zelf gehad met dit onderzoek de afgelopen tijd? Kunt u hiervan een volledig overzicht geven?
Ik heb geen bemoeienis gehad met dit onderzoek.
Erkent u dat uw wens de zaken te laten onderzoeken door de inspecties er mede toe heeft geleid dat dit onafhankelijke onderzoek niet van de grond is gekomen? Hoe reflecteert u op het gevolg van uw afwijzing om een onafhankelijk onderzoek te gelasten?
Van een afwijzing door mij is geen sprake. De Raad voor de Rechtspraak heeft verkennende gesprekken gevoerd met de Rijksuniversiteit Groningen maar besloot vervolgens om niet samen op te trekken. Het inspectieonderzoek werd reeds in november 2021 door de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) geïnitieerd en is begin dit jaar van start gegaan. Het onderzoek van de Inspectie is onafhankelijk. Daarnaast werk ik op verzoek van uw Kamer aan de instelling van een onafhankelijke onderzoekscommissie.
Bent u het eens met de uitspraak van senior-rechter Bart Tromp dat reflecteren niet mogelijk is als je de feiten niet kent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is een feit dat de toeslagenaffaire grote problemen heeft verzaakt in een groot aantal gezinnen. Het is ook bekend dat de jeugdbescherming veel gezinnen tegenkomt waarbij schuldenproblematiek speelt. Voor het doen van uitspraken over het verband tussen de toeslagenaffaire en het handelen van jeugdbescherming is onderzoek nodig. Daarom heeft de rechtspraak ook besloten onderzoek uit te voeren in de dossiers waarin de feiten besloten liggen.
Erkent u dat er door bijna een jaar lang gesteggel over het doen van onderzoek, er A- kostbare tijd van kinderlevens en gezinnen verloren gaat en B- het vertrouwen in de overheid, de rechterlijke macht en de jeugdzorgketen nog verder wordt beschadigt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel deze opvatting niet. Het inspectieonderzoek naar de doorwerking van de toeslagenaffaire in de jeugdbescherming is reeds in januari van dit jaar gestart. Het opzetten en uitvoeren van onderzoek kost tijd. Dit heeft geen invloed op de uithuisplaatsingen zelf.
Verder biedt het Ondersteuningsteam sinds april ondersteuning en hulp aan gedupeerde ouders en kinderen die te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing. Ook kunnen ouders en kinderen vanaf 12 jaar te allen tijde een verzoek indienen om een lopende uithuisplaatsing te beëindigingen. Dat staat los van het belang van onafhankelijk onderzoek naar de rol van de toeslagenaffaire bij uithuisplaatsingen.
Erkent u dat het met de oplopende inflatie en groeiende groepen mensen die in armoede zullen raken het juist van cruciaal belang is om te weten hoe schuldenproblematiek meeweegt bij uithuisplaatsingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe schuldenproblematiek meeweegt bij uithuisplaatsingen is inderdaad een belangrijke vraag. De rechtspraak heeft niet voor niets besloten om dossieronderzoek te gaan doen. Het onderzoek van de IJenV naar de doorwerking van de toeslagenaffaire in de jeugdbescherming geeft naar verwachting ook inzicht in de mate waarin schuldenproblematiek bij deze gezinnen heeft meegewogen. De IJenV bekijkt namelijk welke factoren een rol speelden bij het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel bij gedupeerde gezinnen. Er is overigens nu geen indicatie dat rechters enkel op basis van het bestaan van schuldenproblematiek bij de ouders besluiten tot uithuisplaatsing van een kind.
De toenemende financiële problemen in gezinnen heeft de nadrukkelijke aandacht van het kabinet en ook van gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor schuldhulpverlening en jeugdhulp.
Wilt u binnen de kortst mogelijk termijn toch het onderzoek van Tromp met de Rijksuniversiteit Groningen gelasten om geen verdere tijd te verliezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment zie ik geen aanleiding voor nog een onderzoek omdat het inspectieonderzoek al loopt, er een onderzoekscommissie in voorbereiding is en de rechtspraak zelf een reflectietraject is gestart en dossieronderzoek zal gaan doen.
Het bericht dat het ziekenhuis in Sneek een operatiekamer sluit vanwege personeelstekort |
|
Lilian Marijnissen |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op de beslissing van het bestuur van het Antonius Ziekenhuis om een van de vier operatiekamers voor een maand te sluiten?1
Het Antonius Ziekenhuis heeft mij laten weten dat het momenteel te maken heeft met een hoog ziekteverzuim, met name in de kliniek en de operatieafdeling. Hierdoor zijn er te weinig zorgmedewerkers beschikbaar om de gewenste zorg te kunnen bieden. Het ziekenhuis heeft eerder al verschillende maatregelen getroffen, maar zag zich – om de werkdruk voor de aanwezige medewerkers niet nog hoger op te laten lopen – genoodzaakt om per 2 augustus gedurende 4 weken één van de operatiekamers te sluiten.
Vanwege de sluiting van deze operatiekamer is een aantal in augustus geplande operaties verschoven. De betreffende patiënten zijn of worden hierover gebeld door het ziekenhuis. In de eerste twee weken zijn negentig patiënten door het ziekenhuis benaderd om hun geplande operatieafspraak te annuleren. Voor de tweede 2 weken zijn c.q. worden er minder operaties afgezegd, omdat deze periode nog niet vol gepland was.
Er zijn nog twee operatiekamers beschikbaar voor geplande operaties. Daarnaast is er ook een operatiekamer beschikbaar voor spoedoperaties; de spoedzorg blijft dan ook beschikbaar voor patiënten.
Ik vind het vervelend dat het ziekenhuis deze beslissing heeft moeten nemen; op de eerste plaats voor de patiënten die hierdoor worden getroffen, maar ook voor het personeel van het ziekenhuis dat te maken heeft met een hoog ziekteverzuim en hoge werkdruk. Maar ik begrijp ook dat een ziekenhuis een dergelijke beslissing neemt, als het van oordeel is dat het te weinig personeel beschikbaar heeft om (op een verantwoorde manier) zorg te kunnen leveren. De komende jaren is het van groot belang om samen met veldpartijen aan de slag te gaan met een toekomstbestendige arbeidsmarkt voor zorg en welzijn. Het staat daarom hoog op de agenda bij zowel mij, de Minister voor LZS als vele andere partijen. Zie ook mijn antwoord op vraag 13.
Kunt u bevestigen dat er na deze maand wel weer voldoende personeel is om alle operatiekamers te bemensen? Zo ja, hoe gaat dat geregeld worden? Zo nee, wat heeft u voor concrete plannen om de operatiekamer na deze maand weer te kunnen openen?
Het Antonius Ziekenhuis heeft mij laten weten dat het de verwachting is dat er na deze maand weer voldoende zorgmedewerkers zijn om alle operatiekamers te bemensen. Het ziekteverzuim is inmiddels dalende en eind deze maand zijn ook de vakanties voorbij.
Kunt u aangeven wat voor operaties precies zijn afgebeld door het Antonius Ziekenhuis?
Van het Antonius Ziekenhuis heb ik vernomen dat het gaat om operaties die geen urgentie hebben (operaties die niet vallen in de FMS klasse 1–3). Het gaat niet om operaties die binnen 3 weken noodzakelijk zijn. Alle spoedingrepen en urgente ingrepen gaan door. De urgentie wordt door de medisch specialist bepaald.
Wat is de procedure die het ziekenhuis volgt wanneer zij patiënten afbellen? Waar worden zij heen verwezen of wordt hun uitgestelde operatie op een later moment in het Antonius Ziekenhuis uitgevoerd?
Het Antonius Ziekenhuis heeft aangegeven dat alle patiënten persoonlijk worden benaderd door de opnameafdeling. Deze patiënten worden op een later tijdstip door het Antonius Ziekenhuis geholpen; bij opschaling zijn zij de eerste patiënten waarvoor er weer een operatie wordt ingepland.
Is er voldoende capaciteit om het sluiten van de operatiekamer op te vangen door omliggende ziekenhuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, de omliggende ziekenhuizen kampen met dezelfde problematiek. De wachttijd voor de operaties die niet binnen 3 weken noodzakelijk zijn, loopt ten gevolge van deze tijdelijke sluiting van één van de operatiekamers dan ook op, aldus het Antonius Ziekenhuis.
Kunt u aangeven bij welke andere ziekenhuizen in Nederland deze problemen op dit moment ook spelen en waar mogelijk operatiekamers (dreigen) te sluiten? Kunt u aangeven bij welke ziekenhuizen de spoedeisende hulpposten (dreigen) te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Ziekenhuizen die te maken hebben met personele krapte en een voornemen hebben om een operatiekamer of SEH te sluiten, hoeven dit niet bij het Ministerie van VWS te melden. Ik houd dan ook geen overzicht bij van ziekenhuizen waar dit aan de orde is. Wel ben ik uiteraard bekend met de tijdelijke sluiting van de SEH van het LangeLand Ziekenhuis, waarover door uw Kamer meerdere sets schriftelijke vragen zijn gesteld; deze tijdelijke sluiting is ingegeven door een tekort aan gespecialiseerd personeel (SEH-artsen). Met andere voorbeelden van een actuele (al dan niet tijdelijke) (dreigende) sluiting van een operatiekamer of SEH vanwege personeelstekorten ben ik niet bekend.
Deze schriftelijke vragen gaan over het sluiten van een operatiekamer in Sneek en eerder zijn schriftelijke vragen gesteld over het sluiten van de spoedeisende hulppost in Zoetermeer; deelt u de mening dat er een patroon is waarin (delen) van ziekenhuizen sluiten vanwege het personeelstekort?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 6 ben ik, op de tijdelijke sluiting van de SEH in Zoetermeer na, niet bekend met andere voorbeelden van sluitingen vanwege personeelstekorten. Het Antonius Ziekenhuis geeft echter zelf aan dat meer ziekenhuizen in de omgeving kampen met soortgelijke problematiek. Dit is aannemelijk, aangezien het in de huidige tijd een grote uitdaging is om voldoende en goed toegeruste medewerkers te vinden. Dat geldt niet alleen voor de zorg, ook andere sectoren hebben grote uitdagingen om personeel te vinden.
Welke maatregelen zijn tot nu toe genomen door het ziekenhuis om dit personeelstekort te verminderen? Wat heeft het ziekenhuis gedaan om de werkdruk voor het personeel te verlagen?
Het Antonius Ziekenhuis heeft mij laten weten dat het een breed scala aan activiteiten onderneemt om het personeelstekort te verminderen. Zo zetten zij zich in om de instroom aan nieuwe medewerkers te vergroten door continu personeel te werven en door extra (en boven formatief) op te leiden. Daarnaast geven zij aan veel aandacht en zorg te hebben voor hun eigen personeel. De werkdruk wordt onder andere verlaagd door niet direct patiëntgebonden taken, zoals vergaderingen, lager te prioriteren en door externe zorgmedewerkers in te huren.
Erkent u dat dit personeelstekort (deels) veroorzaakt wordt door de arbeidsomstandigheden van zorgmedewerkers? Erkent u dat de waardering, het salaris een rol speelt in deze arbeidsomstandigheden?
Goede arbeidsomstandigheden zijn van belang om medewerkers voor de zorg te kunnen interesseren en behouden. Waardering in de vorm van salaris speelt daarin een rol. Uit het uitstroomonderzoek van RegioPlus blijkt echter dat de meest genoemde redenen van vertrek zijn de loopbaanmogelijkheden, de uitdaging in de werkzaamheden en de manier van werken en aansturing.2
Heeft u kennisgenomen van de uitkomst van een enquête van het Tijdschrift voor Verzorgenden dat vier op de tien verzorgenden kampt met geldzorgen? Wat is uw reactie hierop?2
Ja. Ik vind het belangrijk dat werken loont en dat mensen kunnen rondkomen van hun salaris. Zoals ook uit het artikel blijkt, werken veel verzorgenden in kleinere deeltijdbanen. Dat maakt dat ook hun salaris minder is dan wat mogelijk het zou zijn bij een voltijdbaan. Mede daardoor kan het moeilijker zijn om rond te komen.
Deelt u de mening dat een betere waardering, dus ook meer salaris, kan helpen om het personeelstekort in de zorg op te lossen?
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 9 aangeef blijkt dat andere zaken hier een belangrijkere rol spelen, bijvoorbeeld loopbaanperspectief, voldoende uitdaging in de werkzaamheden en zeggenschap. Goed werkgeverschap is cruciaal om zorgmedewerkers te behouden en te blijven interesseren voor het vak. Ik kijk daarbij uitdrukkelijk naar werkgevers in zorg en welzijn. Werkgevers zijn immers verantwoordelijk voor goed personeelsbeleid en worden ook als eerste geconfronteerd met de gevolgen van personeelstekorten. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS) zal hen daarin ondersteunen, zie hiervoor het antwoord op vraag 13.
Staat u achter de uitspraken van uw collega de Minister voor Langdurige Zorg en Sport dat deze kabinetsperiode geen extra geld wordt uitgetrokken voor de salarissen in de zorg? Zo ja, hoeveel ziekenhuizen moeten nog worden uitgekleed voordat u hier anders over gaat denken?3
Het kabinet trekt ook deze periode via de Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA) weer forse bedragen uit gericht op salarisontwikkeling in de zorg. In 2022 bedraagt de OVA bijvoorbeeld ongeveer € 1,6 miljard. Voor de middengroepen uit de loongebouwen van zorg en welzijn heeft het vorige kabinet daar bovenop vanaf 2022 nog eens € 675 miljoen beschikbaar gesteld. Zoals ik hiervoor ook heb gezegd, hangt waardering van zorgverleners van zoveel meer af dan van hun salaris alleen. Zaken als professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden zijn zeker zo belangrijk. Deze voorwaarden worden in belangrijke mate bepaald door werkgevers. Daarom is het kabinet ook van plan om over deze thema’s concrete resultaatafspraken te maken met de sector.
Wat heeft u sinds uw aantreden concreet gedaan om het werk in de zorg aantrekkelijker te maken? Wat gaat u doen om het werk in de zorg aantrekkelijker te maken en op welke termijn? Bent u bereid om zorgverleners meer zeggenschap te geven over hun werk en te stoppen met het georganiseerde wantrouwen in de zorg, de doorgeslagen macht van zorgverzekeraars en de onnodige bureaucratie?
In de hoofdlijnenbrief Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg (TAZ)5 die uw Kamer op 13 mei 2022 heeft ontvangen van de Minister voor LZS, schetst het kabinet op hoofdlijnen de opdracht die we voor alle partijen zien ten aanzien van de uitdagingen op de arbeidsmarkt in zorg en welzijn. Om aan de zorgvraag te kunnen blijven voldoen en het werken in de zorg aantrekkelijk te houden, is het van belang om in te zetten op het verlagen van de groei van de arbeidsvraag in de zorg door efficiënter te werken en meer uren werken te stimuleren, alsmede het arbeidsaanbod op peil te houden onder meer door het opleiden van voldoende nieuwe medewerkers. Mijn collega, de Minister voor LZS, heeft toegezegd dat u in het najaar van 2022 het uitgewerkte programmaplan «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg; Samen anders leren en werken» ontvangt.
Zeggenschap van zorgmedewerkers is essentieel om het werken in de zorg aantrekkelijk te maken en te houden. Om hier uitvoering aan te geven heeft het Ministerie van VWS ten behoeve van het programma TAZ een klankbordgroep ingesteld bestaande uit medewerkers vanuit verschillende beroepen in de zorg. Het merendeel van de klankbordgroep bestaat uit zorgmedewerkers met een verpleegkundige achtergrond, variërend van een helpende tot verpleegkundig specialist. Dit omdat dit de groep is die in het algemeen nog weinig zeggenschap ervaart.6 Daarnaast lopen er verschillende beleidsmatige initiatieven om zeggenschap voor zorgmedewerkers op organisatieniveau te stimuleren. In dit kader wordt 9 september een subsidieregeling opengesteld, waarbij 255 zorgorganisaties kans maken op een subsidiebedrag van 50.000 euro om aan de slag te gaan met zeggenschap.
Tot slot zet het kabinet ook komende jaren verder in op het beperken van de administratieve lasten via het programma [Ont]Regel de Zorg 2022 – 2025. De Minister voor LZS heeft de Kamer in juni 2022 hierover geïnformeerd.7
Wat voor invloed zullen de door uw kabinet aangekondigde bezuinigingen op de zorg gaan hebben op het personeelstekort? Erkent u dat door deze bezuinigingen het personeelstekort eerder zal oplopen?
De inzet van het kabinet bij het Integraal Zorgakkoord (IZA) is niet alleen een minder snelle stijging van de uitgaven aan zorg, maar dat met de afspraken uit het IZA bereikt wordt dat met minder meer zorgverleners aan de zorgvraag voldaan kan worden. Het brede arbeidsmarktbeleid ondersteunt het Ministerie van VWS met het programma TAZ. Over beide wordt u de komende maanden nader geïnformeerd.
Kinderen die uithuis geplaatst zijn, het toeslagenschandaal en de schadevergoeding die zij krijgen uitgekeerd, terwijl ze nog uithuis geplaatst zijn |
|
Lilian Marijnissen , Pieter Omtzigt (Lid Omtzigt) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
Herinnert u zich de motie Omtzigt/Marijnissen (Kamerstuk 31 839, nr 50), die over een mogelijkheid gaat tot herziening bij lopende uithuisplaatsingen?
Ja.
Hoeveel gezinnen, die erkend zijn als slachtoffer in het toeslagenschandaal, van wie kinderen uithuis geplaatst zijn, zijn op dit moment bekend? Hoeveel kinderen zijn op dit moment uithuis geplaatst? Bij hoeveel ouder-kind relaties zijn concrete stappen gezet tot verbetering en welke zijn dat?
Op 31 augustus 2022 waren er 202 ouders in begeleiding bij het Ondersteuningsteam met 429 betrokken kinderen. In de voortgangsrapportages van het Ondersteuningsteam1 wordt gewezen op een breed scala aan resultaten, onder andere gevoelens van erkenning en herstel, beweging in processen die waren vastgelopen en stappen naar een gewenste oplossing voor ouders en kinderen. Voorbeelden van dat laatste zijn het tot stand brengen of aanpassen van een bezoekregeling, contactherstel met kinderen of het indienen van een verzoek tot beëindiging van de uithuisplaatsing. Zes kinderen zijn sinds de inzet van het Ondersteuningsteam terug naar huis gegaan. Via een voortgangsbrief in oktober 2022 informeer ik uw Kamer verder over de resultaten van de inzet van het Ondersteuningsteam.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zal in november 2022 nieuwe cijfers publiceren over de samenloop van gedupeerdheid, jeugdbeschermingsmaatregelen en jeugdzorg met verblijf. Dan is bekend hoeveel kinderen van gedupeerde ouders er op peildatum 30 juni 2022 uithuisgeplaatst waren.
Hoeveel ouders hebben zich ondertussen gemeld bij de Raad voor Rechtsbijstand als gedupeerde van het Toeslagenschandaal (ivm nihilstelling eigen bijdrage als toeslagen slachtoffer)? Bent u bekend dat de nihilstelling van de eigen bijdrage vanaf januari 2022 ingaat? Hoe staat het met de eigen bijdrage voor het jaar 2021? Moeten deze ouders als slachtoffer van de toeslagen alsnog de eigen bijdrage zelf betalen?
Ja, ik ben bekend met de rechtsbijstandregeling waarmee gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslagaffaire kosteloze rechtsbijstand kunnen krijgen als ze te maken hebben met een uithuisplaatsing of gezagsbeëindiging2. Tot 26 augustus 2022 zijn er 18 aanvragen ingediend.
Gedupeerde ouders aan wie vanaf 1 januari 2022 rechtsbijstand is verleend in een procedure over uithuisplaatsing kunnen aanspraak maken op de subsidieregeling. Ouders bij wie de rechtsbijstand is gestart in 2021 en doorloopt in 2022 hebben volgens de regeling dus ook recht op kosteloze rechtsbijstand. Als de rechtsbijstand in een procedure over uithuisplaatsing is beëindigd voor 1 januari 2022, is er géén aanspraak mogelijk waardoor de normale regels van gesubsidieerde rechtsbijstand gelden, inclusief eigen bijdrage.
Heeft u nagedacht welk (psychisch) effect het heeft op kinderen en ouders als het kind een schadevergoeding krijgt van maximaal 10.000 euro als slachtoffer van het toeslagenschandaal terwijl het kind nog immer uit huis geplaatst is? Kunt u hier uitgebreid op reflecteren? Staat hiermee het causaal verband vast dat de kinderen door toedoen van de toeslagenaffaire uithuis geplaatst zijn?
Samen met kinderen en jongeren is er een kindregeling ontworpen. De kindregeling is een herstelregeling die bedoeld is als steun in de rug en een erkenning voor alle kinderen uit gezinnen die gedupeerd zijn door de kinderopvangtoeslag. De regeling is bedoeld om bij te dragen aan een betere toekomst van deze kinderen, ongeacht waar zij opgroeien.
Immers de gevolgen van de problemen met de kinderopvangtoeslag reiken verder dan de levens van ouders alleen. Ook veel kinderen hebben, buiten hun schuld om, in hun dagelijks leven de pijnlijke gevolgen ervaren. Veel van hen zijn in armoede en in een stressvolle omgeving opgegroeid.
De tijd kunnen we niet terugdraaien voor deze ouders en hun kinderen en het leed dat hen is aangedaan kan niet ongedaan gemaakt worden. De inzet is erop gericht om ervoor te zorgen dat deze kinderen en ouders verder kunnen met hun leven zonder de zorgen en problemen als gevolg van de toeslagenaffaire.
De kindregeling zal bestaan uit een financiële tegemoetkoming waarvan de hoogte is gekoppeld aan de leeftijd van het kind, maar ook uit brede ondersteuning vanuit gemeenten met maatwerk naar de behoefte per kind. De kindregeling is niet bedoeld om schade of schulden te compenseren. Kinderen en jongeren hebben zelf aangegeven en geadviseerd wat zij nodig hebben, ook als het gaat om de hoogte van de tegemoetkoming. Hun adviezen zijn overgenomen.
Kinderen die gedupeerd zijn door het kinderopvangtoeslagschandaal en te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing voor ondersteuning terecht bij het onafhankelijk Ondersteuningsteam. Het bieden van brede ondersteuning en de financiële tegemoetkoming staan los van de vraag of er een causaal verband is tussen de problemen met de kinderopvangtoeslag en de uithuisplaatsingen. Het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid en van de onafhankelijke onderzoekscommissie moet hier meer inzicht in bieden.
Begrijpt u dat u voor elk van de uithuisgeplaatste kinderen dat slachtoffer is in het toeslagenschandaal actie moet ondernemen voordat u een geldbedrag gaat uitkeren? Hoe gaat u dat bewerkstelligen?
Het uitgangspunt van de kindregeling is om ervoor te zorgen dat zo veel mogelijk kinderen die de gevolgen hebben ervaren van de problemen omtrent de kinderopvangtoeslag onder deze regeling vallen. Kinderen die te maken hebben of hebben gehad met uithuisplaatsingen vallen hier ook onder. Het kabinet spant zich ten volle in, ook voor deze groep.
De kindregeling bestaat onder meer uit een financiële tegemoetkoming bedoeld als steun in de rug richting de toekomst. Kinderen hebben aangegeven graag eigen regie te willen hebben over dit bedrag. Dat wil het kabinet voor zover mogelijk ook realiseren, ook voor de kinderen die te maken hebben (gehad) met uithuisplaatsing.3 De zeggenschap over het vermogen van minderjarigen is echter in de wet geregeld. Voor de meeste minderjarige kinderen geldt dat hun ouders zeggenschap hebben over hun vermogen. Als door de rechter een kinderbeschermingsmaatregel is opgelegd, is in de meeste gevallen de ouder nog de wettelijk vertegenwoordiger van het kind. De Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) is hiermee wettelijk verplicht om de ouder te vragen op welk rekeningnummer het geld overgemaakt moet worden. Zodra het rekeningnummer bekend is bij UHT vindt de toekenning ambtshalve plaats. In sommige gevallen kan er ook sprake zijn van een gezagsbeëindigende maatregel. In dat geval is niet meer de ouder de wettelijke vertegenwoordiger van het kind, maar een voogd.
UHT kan echter op dit moment op grond van de haar beschikbare gegevens nog geen onderscheid maken tussen kinderen die wel of niet met een gezagsbeëindigende maatregel te maken hebben (gehad). UHT onderzoekt daarom de mogelijkheid om toegang te krijgen tot de gezagsgegevens uit de BRP of anders via het verkrijgen van toegang tot de gezagsgegevens van de Raad voor de Rechtspraak, om zo de wettelijk vertegenwoordiger van de kinderen te achterhalen. Voor deze en enkele andere groepen kinderen wordt een apart team ingericht binnen UHT om ervoor te zorgen dat er persoonlijk contact wordt gezocht en een vooraankondiging dan wel beschikking niet voor verrassingen zorgt.
Bij meerderjarige kinderen speelt het gezagsvraagstuk niet; zij worden zelfstandig aangeschreven. Hierbij bestaat ook geen onderscheid tussen meerderjarige kinderen die te maken hebben gehad met een uithuisplaatsing of niet.
Wie krijgt de beschikking over het geldbedrag wanneer het kind onder een voogdijmaatregel staat? Wie krijgt de beschikking over het geldbedrag wanneer het kind in de kaders van de Ondertoezichtstelling (OTS) uithuis is geplaatst?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 heeft in principe de ouder met gezag zeggenschap over het vermogen van zijn of haar minderjarige kind(eren). Als door de rechter een kinderbeschermingsmaatregel is opgelegd, zijn twee situaties mogelijk. Bij een OTS houdt de ouder zeggenschap over het vermogen van het kind. Als een gezagsbeëindigende maatregel is opgelegd, heeft de voogd zeggenschap over het vermogen van het kind. Dit kan een gecertificeerde instelling of een pleegouder zijn. De ouder of voogd die zeggenschap heeft, kan bepalen of het kind zelf beschikking over het geld krijgt. Van ouders wordt verwacht hierbij in het belang van het minderjarige kind te handelen en voor een voogd is dit zelfs een wettelijke opdracht.
Bent u bekend met het artikel 1:276 BW waarin staat dat de ouder wiens gezag is beëindigd het bewind over het vermogen naar de opvolger gaat? Wil dit dan zeggen dat wanneer het kind uithuis is geplaatst en het gezag wordt beëindigd van ouders en de schadevergoeding voor de gedupeerde kinderen onder beheer van de Gecertificeerde Instelling (GI) komt te vallen?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 6 heb aangegeven, heeft de voogd zeggenschap over het vermogen van het kind wanneer een gezagsbeëindigende maatregel is opgelegd. Dit kan bijvoorbeeld een gecertificeerde instelling, een pleegouder of een ex-partner zijn.
Bent u bekend met artikel 1:253 i BW en klopt het dat ouders die gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over het kind ook de ouders zijn die gezamenlijk het bewind over het vermogen van het kind uitvoeren?
In beginsel klopt dat. Uitzonderingen zijn mogelijk op grond van artikel 1:253i lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit kan bijvoorbeeld indien een minderjarige goederen verkrijgt uit een erfenis, waarbij in de uiterste wilsbeschikking is aangegeven dat een ander het bewind voert over die goederen.
Wie voert het bewind uit indien sprake is van een uithuisplaatsing in de kaders van de OTS?
Bij een OTS behouden ouders het gezag over het kind en blijven de ouders ook het bewind voeren over het vermogen van het kind. Dit is ook zo in het geval van een OTS met uithuisplaatsing.
Heeft u nagedacht hoe u gaat uitleggen aan het kind dat een schadevergoeding wordt uitgekeerd maar dat de GI of de ouders zijn of haar schadevergoeding beheert?
Het doel is dat de tegemoetkoming die de kindregeling biedt, ten goede komt aan het kind. In de wet is bepaald dat de ouders het gezag over hun minderjarige kinderen hebben. Zij zijn verantwoordelijk voor de opvoeding en verzorging. Vanuit die verantwoordelijkheid is het ook aan de ouders om te beoordelen wat in het belang van het kind is. In uitzonderlijke gevallen kan het gezag zijn overgedragen aan een voogd. De ouders of voogd kunnen het kind beschikking geven over diens eigen vermogen. Het kabinet meent dat de ouders of voogd – en niet de overheid – het beste in staat zijn om te beoordelen of dit in het belang van het kind is. Van ouders wordt verwacht in het belang van het minderjarige kind te handelen en voor een voogd is dit zelfs een wettelijke opdracht.
Door dit te benadrukken in heldere communicatie gaan we er vanuit dat de tegemoetkoming zoveel mogelijk ten goede komt aan de kinderen, al blijft ander gebruik niet volledig te ondervangen, zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 29 oktober 20214.
Hoe wordt met een situatie omgegaan wanneer er meerdere kinderen uit een gezin komen met verschillende maatregelen?
Gezinnen kunnen te maken krijgen met verschillende jeugdbeschermingsmaatregelen en deze kunnen verschillen per kind. In sommige gevallen houdt dat ook in dat er geen contact is tussen ouder en kind of dat ouders van minderjarige kinderen uit het ouderlijk gezag ontheven zijn. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 spant UHT zich in om ook in die gevallen de wettelijke vertegenwoordiger/voogd te bereiken. De gedupeerde ouders van minderjarige kinderen worden in principe generiek aangeschreven voor de financiële tegemoetkoming op grond van de kindregeling op basis van de bij de UHT beschikbare informatie uit de BRP. Meerderjarige kinderen worden zelfstandig aangeschreven.
Welke waarborgen zijn ingebouwd zodat het geld ook echt bij het kind terecht komt?
Het uitgangspunt van het kabinet is om de regie van het kind over het te ontvangen geldbedrag zo veel mogelijk te realiseren. Dit is ook aangegeven in genoemde brief aan de Tweede Kamer van 29 oktober 2021 waarin de contouren van de kindregeling zijn geschetst.5 Kinderen die zelf zeggenschap hebben over hun vermogen, omdat zij nu meerderjarig zijn, kunnen zelf een rekeningnummer opgeven en hebben zelf beschikking over het geld. Bij minderjarige kinderen wordt gevraagd naar het rekeningnummer van de kinderen. Het uitgangspunt van het wetsvoorstel Wet hersteloperatie toeslagen (artikel 6.8, derde lid) is dat de tegemoetkoming wordt uitbetaald op een rekening op naam van een minderjarig kind. De Belastingdienst verzoekt de wettelijke vertegenwoordiger om het juiste bankrekeningnummer binnen zes weken door te geven. Als hij hier niet op reageert, wordt tegemoetkoming uitbetaald op een bij de Belastingdienst/Toeslagen bekende bankrekening.
De zeggenschap over het vermogen van minderjarigen is in de wet geregeld. Voor de meeste minderjarige kinderen geldt dat hun ouders zeggenschap hebben over hun vermogen. Ouders bepalen dus in hoeverre hun minderjarige kinderen eigen regie krijgen over het geld. Het kabinet acht het van groot belang om uit te gaan van vertrouwen in deze ouders. Dit betekent dat we voor die kinderen voornemens zijn om het geld over te maken op een rekeningnummer gekozen door de ouders. Daarbij erkent het kabinet dat niet kan worden uitgesloten dat ouders van minderjarige kinderen het geld zouden kunnen gebruiken voor doeleinden die niet in lijn zijn met de wens of de behoeften van de kinderen. Ook is vermenging mogelijk met vermogen van de ouders. Door middel van goede informatie aan de ouders en kinderen is het risico hierop deels te mitigeren, maar niet volledig te ondervangen. In het geval er sprake is van een gezagsbeëindigende maatregel bestaat ook het risico dat het kind niet via de ouder te bereiken is, zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 5.
Bij welke leeftijd mogen de kinderen aanspraak maken op hun schadevergoeding?
Jongeren die bij de start van de problematiek, op 1 januari 2005, financieel nog afhankelijk waren van hun ouders (jonger dan 21), en alle kinderen die daarna nog zijn geboren tot de start van de regeling (in 2022), vallen binnen de doelgroep en kunnen dus aanspraak maken op de tegemoetkoming. Vanaf welke leeftijd de kinderen zelf over het geld kunnen beschikken, wordt bepaald door hun ouder(s) of voogd. Vanaf de leeftijd van 18 jaar kunnen de kinderen volgens de wet zelf over hun vermogen beschikken.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Overijssel (ECLI:NL:RBOVE:2022:2178) waarin de rechtbank het landelijke Ondersteuningsteam Uithuisplaatsingen Toeslagenaffaire en de GI ruimte geven een onderzoek te laten uitvoeren in de vorm van een verklarende analyse door een onafhankelijk psycholoog, waarin ook gekeken wordt naar het perspectief van de kinderen die al vanaf 2014 uithuis geplaatst zijn?
Ja.
Hoe gaat u bevorderen dat alle ouders de mogelijkheid krijgen, zowel in de kaders van de OTS als de voogdij, een verklarende analyse uit te laten voeren door een psycholoog/orthopedagoog (onderzoek ter zakend deskundige gedragswetenschapper) waar gekeken wordt naar het perspectief van het kind en/of terugplaatsing een reëel perspectief is zodat ouders deze analyse eventueel kunnen gebruiken voor de motivering voor een verzoek ex artikel 1:265 D BW in de kaders van de OTS of in de kaders van de voogdij op grond van artikel 1:277 BW?
Een verklarende analyse is één van de instrumenten die het Ondersteuningsteam kan inzetten bij de ondersteuning van gedupeerden die met een uithuisplaatsing te maken kregen. Voor het opstellen van de verklarende analyse worden door het Ondersteuningsteam deskundigen ingeschakeld. De verklarende analyse is een instrument waarmee in kaart wordt gebracht hoe problemen zijn ontstaan en wat maakt dat deze in stand zijn gebleven. Vervolgens wordt er beschreven wat er nodig is om uit de complexe situatie die er vaak is te komen. Bij een verklarende analyse ligt de nadruk niet op de problemen die er zijn, maar op de verklaring van deze problemen en daarmee de denkrichtingen om uit de problemen te komen. De deskundigen die deze verklarende analyse opstellen, zullen vooral adviezen geven over wat ouders, kinderen en opvoeders nodig hebben van elkaar.
Op dit moment wordt de verklarende analyse op kleine schaal toegepast. Ik zie dit als een «pilot», waarvan geleerd kan worden in welke situaties een verklarende analyse meerwaarde heeft, wat het vraagt aan inzet en samenwerking van alle betrokkenen en wat er voor nodig is om dit op bredere schaal toe te passen. Het Ondersteuningsteam zal de ervaringen goed monitoren en deze ook bespreken met ketenpartners.
Door GI’s wordt afhankelijk van de gezinssituatie naast het reguliere onderzoek soms ook een verklarende analyse ingezet. De GI’s laten de verklarende analyse door een eigen deskundig gedragswetenschapper uitvoeren of zetten daarvoor een deskundig gedragswetenschapper van buiten de organisatie in.
Hoe gaat u bevorderen dat alle ouders van uithuisgeplaatste kinderen (drang en dwang, toeslagenslachtoffer of niet of in het kader van de voogdij zoals in de aangehaalde uitspraak) zo’n verklarende analyse kunnen krijgen?
Vergaande beslissingen zoals een uithuisplaatsing dienen zorgvuldig te worden onderbouwd met deskundige analyses, waarbij niet alleen naar het kind wordt gekeken maar ook naar het gezin en de directe omgeving.
De ervaringen die het Ondersteuningsteam en ook de GI’s opdoen met de verklarende analyses van door hen ingeschakelde deskundigen zal ik betrekken bij mijn traject ter verbetering van de rechtsbescherming en rechtspositie van ouders en kinderen die met de jeugdbescherming te maken krijgen. De beschikbaarheid van deskundigen en de financiering zijn daarbij nog randvoorwaarden die verder uitzoekwerk vragen.
Verder werk ik samen met de Staatssecretaris van VWS en de VNG aan een brede stelselvernieuwing via het Toekomstscenario Kind- en Gezinsbescherming. In dat kader is ook aandacht voor het bealng van een «integrale gezinsanalyse». Uw Kamer wordt nog voor het debat over het systeem van de jeugdbeschermingsketen van donderdag 15 september as. nader geïnformeerd over de wijze waarop we een versnelling willen brengen in het Toekomstscenario. In dat kader is ook aandacht voor het belang van een «integrale gezinsanalyse».
De wet geeft nu de mogelijkheid een contra-onderzoek te verzoeken ex artikel 810 a lid 2 Rv., kunt u aangeven hoe vaak zo’n onderzoek wordt toegewezen vanuit de rechtspraak? Kunt u aangeven of er wachtlijsten zijn en hoe lang deze wachtlijsten zijn bij de instanties die deze onderzoeken uitvoeren? Kunt u aangeven hoe vaak een onderzoek wordt afgewezen onder de noemer in het belang van het kind?
Nee, ik beschik niet over cijfers over contra-onderzoeken omdat door de rechtspraak niet wordt geregistreerd hoe vaak een verzoek van een ouder conform artikel 810a lid 2 Rv wordt toegewezen, dan wel afgewezen in het belang van het kind.
Er zijn wachttijden voor het uitvoeren van onderzoeken in familierechtelijk kader, omdat er onvoldoende onderzoekscapaciteit beschikbaar is door een tekort aan gedragsdeskundigen (zowel psychologen als psychiaters). Bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), dat verzoeken tot contra-onderzoek bemiddelt en coördineert voor (onder andere) familierechtelijke gedragskundige onderzoeken is een wachtlijst. De wachttijd voor familierechtelijke zaken bij het NIFP varieert per regio en loopt uiteen van drie maanden tot een jaar.
Kunt u aangeven of op voorhand al een gedegen onderzoek wordt verricht naar de opvoedvaardigheden van ouders alvorens wordt overgegaan tot een uithuisplaatsing? Zo ja, kunt u ook benoemen welke instrumenten hiervoor worden gebruikt?
Kinderen hebben het recht om gezond en veilig op te kunnen groeien. Het heeft daarbij de voorkeur dat een kind opgroeit in het eigen gezin maar soms lukt dat helaas niet. Een gedwongen uithuisplaatsing kan alleen worden uitgesproken als ook sprake is van Ondertoezichtstelling (OTS). De Raad voor de Kinderbescherming doet voor een OTS eerst onderzoek naar de gezinssituatie om te bezien of en welke maatregelen voor het kind nodig en passend zijn. Dit kan alleen een OTS maar ook een OTS met uithuisplaatsing zijn. De kinderrechter beslist uiteindelijk of een maatregel passend is.
Als alleen sprake is van een OTS dan kan de GI later alsnog verzoeken om een uithuisplaatsing. Een jeugdprofessional kijkt altijd naar mogelijkheden om de problemen thuis te verminderen of op te lossen. Bijvoorbeeld door de inzet van intensieve behandeling thuis, of hulp vanuit het eigen netwerk en de familie. De jeugdbeschermer heeft mogelijkheden om afhankelijk van de gezinssituatie onderzoek in te zetten en interventies (denk aan Video observaties thuis of opname van het gezin ter observatie) en instrumenten (zoals vragenlijsten om de veiligheidssituatie en risico’s voor het kind te taxeren) toe te passen. De jeugdbeschermer kan op basis van de uitkomsten van de onderzoeken en veiligheid- en risicotaxatie beslissen om een uithuisplaatsing aan te vragen vanwege onveiligheid van het kind of ernstig ontwikkelingsbedreiging. De kinderrechter beslist of een uithuisplaatsing passend is.
Het voorkomen van uithuisplaatsingen is altijd de inzet van professionals betrokken bij een gezin. Dat laat onverlet dat er situaties denkbaar zijn waarbij het voor de veiligheid van de kinderen geboden is dat zij alsnog via een uitspraak van de rechtbank, al dan niet met instemming van ouders, uit huis geplaatst worden.
Bent u het met mij eens dat voor elke ouder en kind een verklarende analyse helpend kan zijn om uithuisplaatsingen te voorkomen?
Goede, systeemgerichte analyses zijn essentieel om te komen tot inzet van de juiste hulp en ondersteuning aan gezinnen. Ook voorafgaand aan het nemen van beslissingen over de inzet van kinderbeschermingsmaatregelen is gedegen onderzoek van belang. Zie ook mijn antwoord op vraag 15 en 16 waarin ik heb geschetst dat door het Ondersteuningsteam – en ook door GI’s – verklarende analyses op kleine schaal worden ingezet en op deze manier meer kan worden geleerd over de meerwaarde en de toepassing van verklarende analyses. Of een verklarende analyse voor élke ouder en kind kan helpen om een uithuisplaatsing te voorkomen kan op dit moment niet worden vastgesteld.
Hoe kijkt u aan tegen het mogelijk ervaren spanningsveld van een kind dat «in zorg» is, en dus een indicatie met financiële bijdrage heeft, versus een herstelde ouder-kind relatie waarbij geen indicatie, en dus ook geen financiële bijdrage, meer nodig is?
Ik begrijp niet goed waar u op doelt, dus ik kan uw vraag helaas niet beantwoorden.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De rol van de premier in de Uber Files |
|
Renske Leijten , Lilian Marijnissen |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Vanaf welk moment wist u over de (informele) rol van Neelie Kroes bij Uber? Hoe wist u van deze rol?
Ik ben sinds haar aanstelling in mei 2016 op de hoogte van de rol van mevrouw Kroes als lid van de adviesraad van Uber.
Wanneer sprak de toenmalig raadsadviseur van de Minister-President ten tijde van de kwestie, een van uw belangrijkste adviseurs, voor het eerst met de toenmalig lobbyist van Uber in Europa of met Neelie Kroes?1 Wat is er besproken tijdens dat gesprek? Was u op de hoogte van het feit dat de toenmalig lobbyist van Uber in Europa en Kroes tijdens een van de gesprekken dreigden om het Europese hoofdkantoor van Uber te laten vertrekken uit Nederland? Wat vindt u van deze dreiging?
De toenmalig raadadviseur heeft sinds 2014 een aantal keer gesproken met een lobbyist van Uber. Ook heeft hij gesproken met mevrouw Kroes in haar rol als special envoy voor StartUpDelta. Het doel en functie van deze gesprekken is het onderhouden van de relatie en het aanhoren van eventuele aandachtspunten. Dit behoort tot de verantwoordelijkheid van de raadadviseur die economie en bedrijfsleven in het takenpakket heeft. Een dreiging van Uber over een vertrek van het hoofdkantoor is mij niet bekend.
Kunt u bevestigen dat uw politiek adviseur u heeft ingelicht over de uitspraken van Uber-baas Travis Kalanick over dat «u bijna niets heeft gedaan om Uber uit de brand te helpen»? Heeft u hierop gereageerd? Zo ja, hoe?
Ik ben er vanuit gegaan dat u met politiek adviseur doelt op de voormalig raadadviseur. Op het gesprek met Kalanick ben ik ambtelijk voorbereid. Woorden van dergelijke strekking zijn mij niet bekend.
Wat was de reden dat u heeft ingestemd met een persoonlijk gesprek met Uber en Neelie Kroes? Kunt u het verslag van dit gesprek naar de Kamer sturen? Heeft u meer gesprekken gehad met Uber en/of Neelie Kroes over Uber? Zo ja, wanneer en wat hebben jullie besproken?
Een gesprek tussen de CEO van Uber, de heer Kalanick, en mij vond plaats op 1 februari 2016 in San Francisco, in aanwezigheid van mevrouw Kroes. Dit gesprek was een programmapunt van een reis naar Silicon Valley van 31 januari tot en met 2 februari 2016. De reis naar Silicon Valley had tot doel om kennis en ervaring op te doen en uit te wisselen in het kader van start-up ecosystemen. Tijdens de reis is met verschillende grote en kleine bedrijven uit start-up ecosystemen gesproken. De gespreksonderwerpen met Uber waren het internationale hoofdkantoor in Amsterdam in relatie tot de uitbreiding van de activiteiten van Uber, vragen over subsidie- en fiscale instrumenten ten behoeve van de groei van de R&D activiteiten van Uber en de opkomst van innovatieve technologieën. Mevrouw Kroes was bij dit bezoek betrokken als speciaal gezant van StartupDelta en is in deze hoedanigheid ook bij andere gesprekken die tijdens deze reis plaatsvonden aanwezig geweest. Via deze organisatie, in 2015 opgericht op initiatief van het Ministerie van EZ, werken overheden, kennisinstellingen, startups, financiers en bedrijven samen om het ecosysteem voor Nederlandse startups te ondersteunen en te versterken.
Op 24 mei 2016 vond het evenement «Startup Fest Europe» plaats. Tijdens dat evenement heb ik een informeel «handshake»-moment met CEO Kalanick gehad, in aanwezigheid van mevrouw Kroes in haar rol als speciaal gezant van StartupDelta.
Op 26 september 2018 heb ik tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in New York met de opvolger van de heer Kalanick, de heer Khosrowshahi, gesproken. De gespreksonderwerpen waren een toelichting vanuit Uber over de actualiteiten bij het bedrijf en hoe Uber een positief effect kan hebben op maatschappelijke thema’s als verkeer en arbeidsmarktontwikkeling, het internationale hoofdkantoor in Amsterdam en uitbreiding van het aantal hoogwaardige R&D functies. Bij dit gesprek was mevrouw Kroes niet aanwezig.
In 2019 heb ik twee keer gesproken met de heer Khosrowshahi. Het eerste gesprek vond plaats tijdens het WEF in Davos op 24 januari 2019. De gespreksonderwerpen waren een toelichting vanuit Uber over de actualiteiten bij het bedrijf en hoe Uber een positief effect kan hebben op maatschappelijke thema’s als verkeer en arbeidsmarktontwikkeling, de locatie van het internationale hoofdkantoor in Amsterdam. Het tweede gesprek met de heer Khosrowshahi vond plaats en marge van de bijeenkomst van de AVVN in New York op 23 en 24 september in 2019. De gespreksonderwerpen waren een toelichting vanuit Uber over de actualiteiten bij het bedrijf, de «social charter» tussen de gemeente Amsterdam en Uber, de zzp-wetgeving, het internationale hoofdkantoor in Amsterdam en uitbreiding van het aantal hoogwaardige R&D functies. Bij deze gesprekken was mevrouw Kroes niet aanwezig.
Kunt u een overzicht geven met welke bedrijven u tijdens uw tijd als Minister-President allemaal een persoonlijk gesprek heeft gevoerd? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen geldt dat de gesprekken die ik voer, ook de gesprekken met bedrijven, worden gepubliceerd op rijksoverheid.nl in de openbare agenda. Het kabinet, en dus ook ik, heeft een rol in het onderhouden van contacten met het bedrijfsleven en in het aantrekken van buitenlandse investeringen en werkgelegenheid in het belang van de Nederlandse economie en werkgelegenheid. Het kabinet onderneemt in dat licht ook geregeld internationale reizen, onder meer gericht op het bevorderen van handel en investeringen. Het bezoek aan Silicon Valley in 2016 is mede in dat licht te zien. Waar vakministers deze gesprekken specifiek voeren vanuit hun inhoudelijke portefeuilles, heeft de Minister-President een meer algemene en coördinerende rol in het onderhouden van deze contacten in het belang van de Nederlandse samenleving, de economie en de werkgelegenheid. Onder meer in dat kader voer ik gesprekken met een veelheid aan partijen, waaronder bedrijven.
Erkent u dat u met deze persoonlijke gesprekken de schijn wekt dat het voor bedrijven als Uber gemakkelijk is om invloed uit te oefenen op de ministeries en het kabinet? Hoe voorkomt u dit?
De gesprekken die ik als lid van het kabinet voer zijn functionele gesprekken. Zoals ook opgemerkt in het antwoord op vraag vijf en in eerdere antwoorden op Kamervragen aan de Kamer gemeld (2021Z22991) hebben het Ministerie van Algemene Zaken en ik een rol in het onderhouden van contacten met het bedrijfsleven en in het aantrekken van buitenlandse investeringen en werkgelegenheid in het belang van de Nederlandse economie en werkgelegenheid. In dergelijke gesprekken staat het een bedrijf vrij om zijn aandachtspunten kenbaar te maken.
Wist u op het moment van dit gesprek dat de toenmalig manager van de Nederlandse tak van Uber werd verdacht van het leiden van een criminele organisatie? Zo ja, waarom heeft u dit gesprek door laten gaan?
Ten tijde van het gesprek met de CEO van Uber, de heer Kalanick, in San Francisco op 1 februari 2016 was ik op de hoogte van een lopend onderzoek van het Openbaar Ministerie naar de activiteiten van Uber in Amsterdam. In algemene zin geldt dat eenieder tegen wie een onderzoek of vervolging is ingesteld, voor onschuldig gehouden wordt, totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
Sinds wanneer weet u dat de Belastingdienst mogelijk strafbare feiten pleegde door te lekken uit vertrouwelijke gesprekken? Wat heeft u met deze informatie gedaan?
De Staatssecretaris van Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst) heeft laten weten dat de Belastingdienst op dit moment onderzoek doet naar deze casus. Dit onderzoek acht de Staatssecretaris van Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst) van belang om de juiste informatie te achterhalen. Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR kan de Staatssecretaris van Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst) niet ingaan op individuele fiscale dossiers. Daarom heeft de Staatssecretaris van Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst) de Tweede Kamer een vertrouwelijke briefing aangeboden (Kamerstuk 2022Z16170), waarin ook de conclusies van het onderzoek aan de orde kunnen komen.
Vindt u dat Neelie Kroes integriteitsregels heeft overtreden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie doet nu onderzoek naar de handelwijze van mevrouw Kroes. Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of sprake is van een overtreding van de integriteitsregels.
Wat vindt u ervan dat Neelie Kroes in 2015 en 2016 in het geheim voor Uber lobbyde, terwijl de Europese Commissie en oud-voorzitter van de Europese Commissie Juncker haar verboden een functie aan te nemen bij het bedrijf?
Zie het antwoord op vraag 9.
Was u bekend met haar telefoontjes naar de andere bewindslieden en topambtenaren onder andere om de politie en toezichthouder te laten stoppen met de overval bij het hoofdkantoor van Uber? Zo ja, wat heeft u gedaan met deze kennis? Heeft Neelie Kroes u hierover ook zelf benaderd?
Naar mijn beste weten ben ik hier niet over benaderd en was ik ook niet op de hoogte van mogelijke telefoontjes zo die gepleegd zijn.
Hoe is het besluit tot stand gekomen om Neelie Kroes aan te stellen als speciaal gezant van StartupDelta? Wat is uw rol hierin geweest? Kunt u de ambtelijke stukken ter voorbereiding van dit besluit naar de Kamer sturen?
Het kabinet heeft begin 2014 besloten een special envoy te benoemen om het Nederlandse profiel als een internationaal aantrekkelijke plek voor jonge, innovatieve bedrijven te versterken (Kamerstuk 31 311, nr. 104). Het Ministerie van Economische Zaken heeft voor deze functie vervolgens een profiel opgesteld. Op basis van dit profiel is eerst een longlist opgesteld en later een shortlist. Mevrouw Kroes is uit de shortlist geselecteerd als de meest geschikte kandidaat. Zij is vervolgens door voormalig Minister van Economische Zaken benaderd voor deze functie. Mevrouw Kroes heeft deze functie geaccepteerd en is in januari 2015 gestart als special envoy voor startups bij StartupDelta.
Vindt u het terecht dat de reguliere afkoelperiode die ingesteld is voor vertrekkende eurocommissarissen niet gold voor de functie als speciaal gezant voor StartupDelta?
Het is aan de Europese Commissie om regels te stellen voor de afkoelperiode na afloop van de termijn van een Eurocommissaris. Het is eveneens aan de Europese Commissie om te oordelen of de functie van speciaal gezant voor Startup Delta past binnen deze regels.
Welke contacten heeft Neelie Kroes middels deze functie als speciaal gezant gehad die zij anders niet zou hebben?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft in 2015 de special envoy aangesteld met als taak om het ecosysteem voor startups en scale-ups te versterken. Onderdeel van deze functie was het verbinden van partijen. Vanuit haar functie heeft mevrouw Kroes contact gehad met diverse partijen in het ecosysteem – zoals ondernemers, investeerders en bedrijven – alsmede politici en beleidsmakers. Of zij deze contacten anders niet zou hebben had gehad is niet vast te stellen.
Wat was de uitkomst van de evaluatie van haar als speciaal gezant voor de Nederlandse overheid? Was dit een succes, zo ja waarom?
De voormalig Minister van Economische Zaken heeft in de Kamerbrief StartupDelta 2020 (Kamerstuk 32 637, nr. 214) de Kamer hier als volgt over geïnformeerd: «Onder de vlag StartupDelta heeft mevrouw Kroes Nederland als startupland internationaal op de kaart gezet en, samen met de partijen in het veld, door middel van een startup-agenda de unieke positie die Nederland heeft, verder versterkt.» De conclusie was dus dat de aanpak een succes was. Daarom is destijds besloten tot voortzetting en uitbreiding van de aanpak met een nieuwe envoy.
Heeft u contact gehad met Neelie Kroes tijdens haar afkoelperiode? Zo ja, waarover?
Ik heb in die periode mevrouw Kroes een aantal keer gesproken, bijvoorbeeld in haar hoedanigheid als partijgenoot, maar ook als speciaal gezant voor StartupDelta.
Vindt u de manier van handelen van Neelie Kroes integer? Zo nee, waarom niet? Vind u haar handelen een voorbeeld voor andere oud-ministers en commissarissen?
Zie het antwoord op vraag 9.
Op welke manieren en welke momenten bent u geïnformeerd over Uber, diens vestiging, diens wensen aangaande beleid en wat dies meer zij?
Een soortgelijke vraag is ook aan andere Ministeries gesteld. Momenteel vindt hiernaar een inventarisatie plaats. Zodra deze is afgerond wordt de Kamer hierover geïnformeerd.
Kunt u alle ambtelijke memo’s, notities of andere voorbereidingen of verslagen over dit bedrijf en naar aanleiding van dit bedrijf, die u heeft ontvangen naar de Kamer sturen?
Zie het antwoord op vraag 18.
Op welke momenten heeft u persoonlijk, dan wel via uw politiek adviseur, contact gehad met en over Uber?
Zie het antwoord op vraag 2 en 4.
Is Uber ooit ter sprake geweest tijdens de ministerraad? Zo ja, wanneer? Kunt u de voorbereidende stukken voor die bespreking(en) naar de Kamer sturen?
Naar aanleiding van bovenstaande vragen is een zoekslag verricht op de besluitenlijsten van de minsterraad. De zoekslag heeft geen resultaten opgeleverd.
Welke rol speelde de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken om Uber binnen te halen of te houden? Kunt u de voorbereidende memo’s hiervan naar de Kamer sturen? Welke codenaam had Uber bij de NFIA?
Navraag bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en de NFIA heeft de volgende informatie opgeleverd. De NFIA is een uitvoeringsorganisatie, en onderdeel van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en wordt daarnaast aangestuurd door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS). De NFIA heeft als taak/opdracht om buitenlandse bedrijven aan te trekken, hen te helpen bij vervolginvesteringen in ons land of hen voor Nederland te behouden bij een heroverweging van de strategie. Dit doet de NFIA door internationale promotie van Nederland als vestigingslocatie en door bedrijven te informeren over het Nederlandse investeringsklimaat en hen te introduceren bij relevante partijen die hen van informatie kunnen voorzien. De NFIA werkt voor alle sectoren en activiteiten, tenzij de Nederlandse wet contacten met bedrijven met bepaalde activiteiten niet toestaat. De NFIA werkt daarbij alleen voor bedrijven die concrete werkgelegenheid en fysieke toegevoegde waarde creëren. De NFIA ondersteunt geen brievenbusmaatschappijen of andere papieren constructies. Binnen deze context heeft de NFIA ten opzichte van Uber als buitenlandse investeerder in Nederland gehandeld. Er is geen sprake van verdere specifieke opdrachten in relatie tot het binnenhalen of behouden van Uber als internationale investeerder of van een codenaam voor Uber bij de NFIA.
Wat vond u van de uitspraak van oud-minister Henk Kamp tijdens een uitzending van Buitenhof in 2015 dat «Uber erbij hoort» in het kader van de aan het licht gekomen Uber Files?2 Staat u achter deze afspraak van uw toenmalige Minister tijdens het kabinet-Rutte II?
De uitspraak van voormalig Minister van Economische Zaken sluit aan bij de inzet van het kabinet voor een goed vestigingsklimaat en dat in Nederland ruimte moet zijn voor nieuwe ontwikkelingen in de markt.
De schrijnende situatie van EU-arbeidsmigranten |
|
Lilian Marijnissen |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de serie van Peter Groenendijk in het Algemeen Dagblad over de situatie van arbeidsmigranten in Rotterdam en de worsteling van de gemeente met de huidige wetten en regels rond arbeidsmigratie?1
Het kabinet herkent de problematiek rondom kwetsbare EU-arbeidsmigranten die zich in gemeenten afspelen. Daarom zet ik in op het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten om misstanden tegen te gaan.
Waarom loopt het uitvoeren van de adviezen van de commissie Roemer, zoals het loskoppelen van huisbaas en werkgever, een minimum aan kameroppervlakte en een vergunningsplicht voor uitzendbureaus, zo traag?2 Realiseert u zich dat daardoor duizenden arbeidsmigranten in een situatie van uitbuiting zitten? Bent u van plan om het uitvoeren van deze aanbevelingen te versnellen en zo ja, hoe?
Ten aanzien van de door u geschetste maatregelen lopen er twee wetgevingstrajecten: één voor een verplicht certificeringstelsel voor uitzendbureaus, en één voor de Wet Goed Verhuurderschap. Met deze wetgeving wordt een groot deel van de misstanden tegengegaan. Inmiddels heeft uw Kamer een hoofdlijnenbrief omtrent het verplicht certificeringsstelsel ontvangen. Tevens is het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap op 9 juni aan uw Kamer aangeboden.
Overigens hoeven verbeteringen niet te wachten op wetgeving. Ik steun van harte de gezamenlijke oproep van VNO-NCW, MKB-Nederland en ABU om met de toepassing van de aanbevelingen van Roemer niet te wachten op wetgeving en ook ik roep uitzenders en opdrachtgevers op werk te maken van de verbetering van de positie van arbeidsmigranten. Naast regulering door de overheid hebben werkgevers, uitleners en inleners zelf een duidelijke verantwoordelijkheid om arbeidskrachten goed te behandelen.
Bent u het eens dat uitbuiting één van de ernstigste mensenrechtenschendingen is en dat derhalve zeer streng optreden gerechtvaardigd is?
Ja, dit ben ik eens. Arbeidsuitbuiting is een vorm van mensenhandel en een ernstig misdrijf (max. 12 jaar gevangenisstraf) waarbij de persoonlijke integriteit van mensen sterk wordt geschonden. Mijn beleid richt zich op het voorkomen van misstanden op de werkvloer, het vervolgen en berechten van malafide werkgevers en het ondersteunen van slachtoffers. Om daders beter aan te pakken, gaat het kabinet onder andere het wetsartikel over arbeidsuitbuiting in het Wetboek van Strafrecht (art. 273f) herzien. Daarmee moet de strafrechtelijke keten beter de problematiek kunnen aanpakken. Daarnaast moet veel problematiek op andere wijzen worden aangepakt en dat doet het kabinet met de uitvoering van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten.
Waarom kiest het kabinet ervoor om mensen, zoals Oleg uit de reportage in het Algemeen Dagblad, jaren in deze omstandigheden te laten zitten? Waarom staat dit kabinet toe dat arbeidsmigranten door malafide uitzendbureaus uitgebuit en uitgeknepen worden?
Het kabinet betreurt het dat in Nederland mensen als Oleg in mensonterende omstandigheden moeten leven. Het kabinet heeft dan ook een plan van aanpak kwetsbare EU-burgers opgesteld dat zich richt op dit soort situaties. Dit plan is een aanvulling op de reeds lopende trajecten om de positie van de arbeidsmigrant te verbeteren. Uw Kamer ontvangt dit plan van aanpak in de zomer. Daarnaast zal de uitvoering van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten ervoor zorgen dat de positie van mensen zoals Oleg verbeterd zal worden.
Hoe groot is de problematiek momenteel met betrekking tot overbewoning, te hoge huren en slechte staat van de woning in relatie tot arbeidsmigranten? Indien deze cijfers (nog) niet aanwezig zijn, bent u dan bereid om hier specifiek onderzoek naar te verrichten? Zo ja, wanneer kunnen we de resultaten van dit onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?
Deze cijfers zijn niet beschikbaar. In het Bouwbesluit staan regels over overbewoning. Een overschrijding van het maximale aantal personen per woning is dan ook niet toegestaan. Gemeenten kunnen hier tegen optreden op grond van het Bouwbesluit. Daarnaast ondersteunen we gemeenten aan de hand van een ondersteuningsprogramma specifiek gericht op beleid en handhaving rondom arbeidsmigratie, dat uitgevoerd wordt door de VNG. Met het ondersteuningsprogramma arbeidsmigranten helpt de VNG gemeenten om de positie van arbeidsmigranten in de samenleving te verbeteren onder meer door advisering en kennisdeling. Het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap geeft gemeenten extra handvatten om op te treden tegen misstanden. We gaan er met deze extra instrumenten voor gemeenten vanuit dat de slechte verhuurders sneller naar boven komen en dat adequaat gereageerd kan worden om de problematiek aan te pakken.
Wat vindt u van dit citaat over de uitspraak van een ambtenaar, aangesteld door de gemeente Rotterdam om de problemen met uitzendbureaus te onderzoeken: ««Er zijn grote economische belangen, er is geen zelfreinigend vermogen in de branche en de wetgeving is ontoereikend.» De overheid schiet simpelweg tekort, zegt hij. Zo wordt er bijvoorbeeld best gecontroleerd op slechte huisvesting van werknemers, maar die worden wel standaard 24 uur van tevoren aangekondigd. «Alle tijd om bedjes weg te stoppen.»»?3
De uitspraak van de betreffende ambtenaar is in lijn met de bevindingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten. Arbeidsmigranten leven soms in ondermaatse en verloederde huisvesting met weinig faciliteiten waarvoor zij veel geld moeten betalen. Dergelijke misstanden in de huisvesting van arbeidsmigranten zijn uiterst ongewenst en moeten worden aangepakt.
Daarom heeft uw Kamer op 5 juli jongstleden het wetsvoorstel rondom de certificering van de uitzendbranche ontvangen en is het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap op 9 juni aan uw Kamer aangeboden. Tevens zijn er naar aanleiding van het rapport van het Aanjaagteam aanbevelingen geformuleerd die onder andere voorzien in betere wetgeving maar ook het verder ontwikkelen van de keurmerken. Het toezicht op huisvesting is verder aan de desbetreffende gemeente zelf, het is aan de gemeente om tot onaangekondigde controles over te gaan.
Waarom wordt gerekend in bedden en niet in woningen?
Bij het toevoegen van extra woningen voor arbeidsmigranten wordt uitgegaan van woningen en niet gerekend in bedden. Ik kan mij goed voorstellen dat steeds meer personen een woning delen, dit is een gevolg van de hoge huurprijzen. Daarbij moet uiteraard voldaan worden aan de eisen van het Bouwbesluit.
Kunt u het verschil aangeven waarom voor de ene groep mensen echte woningen gebouwd worden en voor de andere groep mensen oplossingen bedacht worden zoals bedden en flexwoningen?
Zie ook het antwoord op vraag 7 waar het gaat over het toevoegen van extra woningen. Flexwoningen zijn een goede aanvulling op de bouw van woningen. Deze kunnen vaak sneller gerealiseerd worden en zijn volwaardige woningen voor arbeidsmigranten die hier vaak tijdelijk zijn.
Deelt u de mening dat binnen de gemeentegrenzen huisvesting van arbeidsmigranten met name over de meest gesegregeerde wijken, de villawijken met hoge inkomens, verdeeld moet worden zodat de druk op de sociale cohesie in volkswijken kan verminderen? Zo ja, bent u voornemens deze verdeling in uw wijkenbeleid op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Gemengde wijken zijn natuurlijk het meest wenselijk, maar het is afhankelijk van het type huisvesting waar dit past. Wanneer het grote complexen betreft die vooral gericht zijn op tijdelijke arbeidsmigratie (kortdurend verblijf) is het wenselijk dat dit in de buurt van het werk wordt georganiseerd. Dit is vaak aan de rand van steden in de buurt van bedrijvigheid. Bij de huisvesting voor arbeidsmigranten die hier middellang of langdurig verblijven is het zeker wenselijk dit zo goed mogelijk in te bedden in de wijken, waarbij rekening wordt gehouden met de effecten op de leefbaarheid en veiligheid, en met andere factoren en lokale omstandigheden. Het is aan de gemeenten om te bezien waar binnen de gemeentegrenzen de huisvesting van arbeidsmigranten het beste kan plaatsvinden. Dat neemt niet weg dat er wel een directe relatie ligt met de ambities van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid om voor de meest kwetsbare gebieden in Nederland het perspectief voor deze gebieden en haar bewoners te verbeteren. In kwetsbare buurten en wijken is nu vaak sprake van een sterke concentratie van aandachtsgroepen, waaronder arbeidsmigranten.
In het programma Een thuis voor iedereen, dat op 11 mei aan uw Kamer is aangeboden, streven we naar een meer evenwichtige verdeling van de huisvesting van aandachtsgroepen over gemeenten. Daartoe is opgenomen dat er wordt toegewerkt naar meer balans in de woningvoorraad met een streven naar 30 procent sociale huurwoningen. Dit betekent dat bij de nieuwbouw van sociale huurwoningen gemeenten met minder dan 30 procent sociale huur in de bestaande woningvoorraad moeten bijdragen aan dit streven. Gemeenten die al (ruim) boven het streven zitten, kunnen minder sociale huurwoningen bouwen. Voor het bouwen van betaalbare woningen kunnen zij zich concentreren op middeninkomens.
Bent u het ook met de Nederlandse Arbeidsinspectie eens dat er zo snel mogelijk een einde moet komen aan het vrije verkeer van arbeid binnen de Europese Unie (EU) zodat we eerst de regelmatig slechte situatie van de huidige arbeidsmigranten kunnen oplossen voordat de problemen alleen maar groter worden?4 Zo nee, wat vindt u ervan dat uw eigen Arbeidsinspectie een ander standpunt inneemt dan uw kabinet?5
Terecht signaleert de Nederlandse Arbeidsinspectie dat er schaduwkanten kleven aan arbeidsmigratie, omdat er nog te vaak misstanden plaatsvinden. De Nederlandse Arbeidsinspectie pleit in haar reflectie echter niet voor een einde aan het vrije verkeer van personen en diensten zoals u suggereert. De Arbeidsinspectie geeft aan dat private verdienmodellen arbeidsmigratie stimuleren maar de lasten publiek afwentelen. Daarom pleit de Arbeidsinspectie dat we ecologisch-maatschappelijke kosten van migratie beter moeten internaliseren in ons beleid en daarnaast hoogwaardige, duurzame arbeid zouden moeten creëren.
Het kabinet ziet dat arbeidsmigranten een belangrijke bijdrage leveren aan de Nederlandse economie en dat zij werken in voor Nederland belangrijke sectoren. Daarnaast vindt het kabinet het ook belangrijk dat er aandacht is voor korte- en lange termijneffecten van (meer) arbeidsmigratie op tal van beleidsterreinen, zoals huisvesting, zorg, onderwijs, openbare orde en veiligheid, maar ook op sociale cohesie in wijken en buurten.
De Nederlandse Arbeidsinspectie is, net als andere toezichthouders, onafhankelijk. In 2013 heeft de WRR opgeroepen dat toezichthouders ook hun reflectieve functie meer zouden moeten ontwikkelen. Ik beschouw het als een positieve ontwikkeling dat de Nederlandse Arbeidsinspectie onafhankelijk reflecteert op belangrijke ontwikkelingen zoals arbeidsmigratie en wat zij daarbij in de praktijk tegenkomt.
Bent u van plan door deze uitspraken van de Arbeidsinspectie iets te veranderen aan uw visie op ongereguleerde arbeidsmigratie en het bevorderen van arbeidsmigratie ook buiten de EU? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet voert regie op arbeidsmigratie door misstanden aan te pakken en een gelijk speelveld te creëren. Voor arbeidsmobiliteit binnen de EU geldt het vrij verkeer van werknemers. Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU als sluitstuk van de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt.
Werkgevers in Nederland kunnen arbeidsmigranten van buiten de EU alleen werven, wanneer zij voldoen aan de voorwaarden van de Wet arbeid vreemdelingen en kunnen aantonen eerst te hebben gezocht naar personeel binnen Nederland en de EER, en er geen prioriteitgenietend aanbod in Nederland en EER aanwezig is. Voor internationaal talent dat een bijdrage levert aan de Nederlandse kenniseconomie, de concurrentiekracht en het innovatief vermogen, heeft Nederland een uitnodigend beleid en geldt een uitzondering.
Bent u het met de Arbeidsinspectie eens dat de baten van arbeidsmigratie op dit moment vooral terechtkomen bij werkgevers en uitzendbureaus, terwijl de kosten bij de samenleving liggen? Vindt u dit acceptabel?
De analyse van de Arbeidsinspectie is een economische en maatschappelijke analyse en geeft helder aan dat de economische keuzes die door bedrijven gemaakt worden zorgen voor druk op de samenleving. Wel moet gezegd worden dat onze economie op dit moment niet zonder arbeidsmigranten kan. Zij zorgen ervoor dat onze supermarkten vol liggen en onze pakketjes op tijd bezorgd. Het gaat echter nog te vaak niet goed en daarom moeten we misstanden aanpakken. Daarom zet ik in op het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten om misstanden tegen te gaan zodat de maatschappelijke kosten afnemen. Bijvoorbeeld door het opvolgen van de aanbeveling uit het rapport van Roemer om een bedrijfseffectrapportage in te voeren, zodat de mogelijke negatieve gevolgen van nieuwe bedrijvigheid aan de voorkant al goed worden meegewogen.
Het kabinet vindt, zoals al eerder aangegeven, het belangrijk dat er aandacht is voor korte- en lange termijneffecten van arbeidsmigratie op andere beleidsterreinen, zoals huisvesting, zorg, onderwijs, openbare orde en veiligheid, maar ook op sociale cohesie in wijken en buurten.
Deelt u de bevinding van de Arbeidsinspectie dat het «ruime aanbod van goedkoop buitenlands personeel maakt dat er zwakke prikkels bestaan om bedrijfsprocessen te innoveren of arbeidsvoorwaarden te verbeteren.»? Kunt u dit toelichten?
Dit klopt en is ook al eerder in diverse rapporten aan de orde gekomen.6 Daarom zie ik arbeidsmigratie van buiten de EU als sluitstuk bij de aanpak van de krapte op de arbeidsmarkt. Bedrijven zullen moeten blijven innoveren, ook voor hun concurrentiepositie. Het kabinet blijft zich inzetten voor het toepassen en stimuleren van arbeidsbesparende technologie en andere vormen van procesinnovatie. Dit komt terug in de Kamerbrief Aanpak Arbeidsmarktkrapte die naar de Kamer is verzonden.
Bent u het met de Arbeidsinspectie eens dat het argument dat wordt gebruikt om arbeidsmigratie te rechtvaardigen omdat «arbeidsmigranten het werk doen dat Nederlanders niet willen doen» vooral tekenend is voor hoe we de mensen zien die dit werk wel willen doen?
De forse economische groei, in combinatie met de vergrijzing en de maatschappelijke ambities, zorgen ervoor dat het binnenlands aanbod op de arbeidsmarkt terugloopt. Daarom is er in Nederland een groot tekort aan personeel. Maar tevens deel ik de constatering dat we mensen goed moeten behandelen, in welk beroep of op welke arbeidsplaats dan ook.
Bent u sinds uw aantreden als Minister zelf al op werkbezoek geweest bij arbeidsmigranten die op een schrijnende manier zijn gehuisvest? Zo ja, wanneer was dit bezoek, was dit bezoek aangekondigd en wat neemt u mee uit dit bezoek en de gesprekken die u met arbeidsmigranten heeft gevoerd? Zo nee, waarom heeft dit uw prioriteit niet gekregen?
Ik ben op werkbezoek geweest bij een tuinder die de huisvesting wel goed geregeld heeft, om zo te zien hoe we in Nederland huisvesting voor arbeidsmigranten zouden moeten regelen. Eind juni zou ik meegaan met een handhavingsactie in Den Haag van het Haags Economisch Interventie Team (het HEIT), maar dat moest verplaatst worden in verband met crisisoverleg. Dit werkbezoek wordt zo spoedig mogelijk opnieuw ingepland.
De uitspraken tijdens de ministerraad over het toeslagenschandaal |
|
Lilian Marijnissen |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Hoe kijkt u terug op uw uitspraak tijdens de ministerraad van 14 april jl. waarbij u zei dat u vreest dat de afwikkeling van het toeslagenschandaal nog jaren gaat duren?1
Ook het kabinet wil graag dat de gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire zo snel als kan worden geholpen. Dat gaat niet van vandaag op morgen. Daar wil ik realistisch in zijn, ook als dat soms een moeilijke boodschap is. In de ministerraad van 14 april jl. stond de naar de Eerste- en Tweede Kamer te verzenden brief met de 10e Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag op de agenda. Deze is besproken en besloten is om deze naar beide Kamers te zenden.2 Ouders kunnen zich tot 1 januari 2024 aanmelden voor de herstelregeling. Als een ouder zich aanmeldt voor herstel worden alle publieke schulden gepauzeerd. Binnen zes maanden krijgt een gedupeerde ouder te horen of zij recht heeft op € 30.000,– en kort hierna starten de Belastingdienst, Toeslagen en alle publieke schuldeisers met het kwijtschelden van publieke schulden van de gedupeerde ouder en diens partner. Gedupeerden en hun partner kunnen daarnaast ook sinds 5 januari 2022 een verzoek bij (Sociale Banken Nederland (SBN) indienen voor de overname en het oplossen van hun private schulden. In de tussentijd geldt het moratorium en kunnen private schuldeisers voor 12 maanden geen invorderingsmaatregelen nemen tegen de gedupeerde ouder of diens partner. Tenslotte werkt UHT nauw samen met de gemeenten die de ouders op andere leefgebieden ondersteuning kan bieden. Het forfaitaire bedrag van € 30.000,– en de uitgebreide schuldenaanpak dienen er juist voor dat ouders niet in de financiële problemen komen.
De hersteloperatie zal dus nog geruime tijd na 1 januari 2024 doorlopen. Tenslotte wordt momenteel ook de herstelregelingen voor kinderen, ex-partners en niet KOT uitgewerkt. Uitvoering van deze regelingen zal ook tijd kosten.
Op basis van welke informatie deed u deze uitspraken?
Zie antwoord vraag 1.
Is er over het toeslagenschandaal gesproken tijdens de ministerraad van 14 april? Zo ja, wat is er precies besproken?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u enig idee hoe zo’n uitspraak op een persconferentie binnenkomt bij ouders en kinderen die al jaren in de ellende zitten? Realiseert u zich dat zij op deze manier alle vertrouwen in een snelle oplossing verliezen?
Het kabinet beseft terdege dat het ouders, kinderen en andere gedupeerden het als heel moeilijk ervaren om te horen dat de hersteloperatie lang zal duren, en dat dit het vertrouwen kan schaden. Alle inspanning is gericht op het belang om gedupeerden recht te doen en hen te helpen om hun leven weer op de rit te krijgen. De realiteit is dat het nog een aantal jaren zal duren om álle gedupeerden te helpen, daar wil ik transparant over zijn. Herstel bieden vraagt om maatwerk, niet alleen financieel maar juist ook emotioneel en op andere leefgebieden, en dat betekent dat eenvoudige oplossingen niet altijd voorhanden zijn. Ook bij het aanvullende herstelbeleid speelt dit een rol. Er is tijd nodig om een solide en samenhangende wettelijke basis aan te brengen en de uitvoering hierop voor te bereiden. Ook is er tijd nodig om het grote aantal aanmeldingen door (potentieel) gedupeerden zorgvuldig te behandelen, ondanks de enorme opschaling die is doorgevoerd bij de betrokken organisaties.
Het is 100 dagen geleden dat het kabinet Rutte 4 aantrad en tijdens de presentatie van het coalitieakkoord noemde u dat u het vertrouwen wilde herstellen met aandacht voor slachtoffers van de kinderopvangtoeslagenaffaire: erkent u dat dit totaal niet is gelukt? Zo nee, waarom niet?2
Zoals in de aanbiedingsbrief en de 10e Voortgangsrapportage is weergegeven blijkt dat er enerzijds veel gedaan is maar er ook nog veel te doen is. Per eind maart is voor ruim 25.000 ouders vastgesteld dat zij gedupeerd zijn bij de kinderopvangtoeslag. Het aantal niet-gedupeerden bij de kinderopvangtoeslag is, op basis van de eerste toetsen en integrale beoordelingen die tot nu toe zijn gedaan, ongeveer net zo groot. Van alle aanvragers hebben circa 5.600 mensen nog geen eerste toets gehad. Voor hen moet nog duidelijk worden of zij gedupeerd zijn. Zij krijgen hierover zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen zes maanden na aanmelding, bericht. Gedupeerden hebben na de eerste toets direct recht op de Catshuisregeling van € 30.000,– en het pauzeren en oplossen van hun schulden conform de regeling. Bij de integrale beoordeling wordt bepaald of er meer moet worden uitgekeerd. Tot nu toe is voor circa 11.000 ouders en overige aanvragers de beoordeling afgerond, waarvan circa 4.000 versneld zijn beoordeeld of hebben afgezien van een beoordeling. Hieronder zijn ook aanvragers die geen kinderen hebben, of nooit kinderopvangtoeslag hebben aangevraagd. In totaal is inmiddels circa € 1 mld. aan herstelregeling uitbetaald en daarnaast voor circa € 0,5 mld aan schulden kwijtgescholden. Daarnaast melden zich nog altijd ouders als gedupeerden aan, het afgelopen kwartaal waren dat er circa 1.000 per maand. Zij krijgen allemaal een toets om te kijken of ze op korte termijn in aanmerking komen voor de Catshuisregeling van € 30.000,– en daarnaast een beoordeling op basis van de herstelregelingen.
Met het zich ontwikkelende herstel, met het eerlijke verhaal over wat er nog moet gebeuren en de inspanning die geleverd wordt, hoopt het kabinet stap voor stap een bijdrage te leveren aan herstel van vertrouwen. Het kabinet blijft daarover graag met gedupeerden en uw Kamer in open gesprek.
Was u ervan op de hoogte dat geen enkel bezwaar van de ouders tegen een afwijzing of de geboden compensatie binnen de wettelijke termijn is behandeld? Zo ja, wanneer wist u dit en welke stappen heeft u ondernomen om hier iets aan te doen? Wat vindt u hiervan?
De voortgang van de hersteloperatie wordt op terugkerende basis in de ministerraad besproken door de agendering van de opgestelde voortgangsrapportages. In eerdere voortgangsrapportages, waaronder de 7e en 9e VGR, is er aandacht besteed aan de achterstanden bij bezwaarprocedures en het overschrijden van wettelijke termijnen. In de 10e VGR is aangegeven dat er niet binnen de wettelijke termijn wordt beslist omdat door het gegroeide aantal aanvragen meer bezwaren worden ingediend terwijl er onvoldoende snel extra behandelcapaciteit kan worden aangetrokken. Ook speelt een grote rol dat UHT nog onvoldoende capaciteit heeft om tijdig de benodigde dossiers aan te leveren en te anonimiseren.
Het is natuurlijk belangrijk dat beslissingen binnen de wettelijke termijn worden genomen. Omdat UHT bezwaren behandelt op volgorde van binnenkomst wordt momenteel geen enkel bezwaar binnen de wettelijke termijnen afgerond. Als nieuwe bezwaren voorrang zouden krijgen zou er vaker binnen de wettelijke termijn beslist kunnen worden. Dit zou echter ten koste gaan van ouders die al lang wachten op de beslissing op hun bezwaar. Het halen van termijnen is geen rechtvaardiging om van de volgorde van binnenkomst af te wijken. Afwijking is alleen gerechtvaardigd als de urgentie van een zaak daar aanleiding toe geeft.
In de 10e voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag zijn daarom meerdere verbeteracties aangekondigd die moeten leiden tot het teruglopen van de achterstanden in bezwaarfase, zonder dat dit ten koste gaat van de rechtsbescherming van ouders. Zo wordt de capaciteit voor het beschikbaar stellen van geanonimiseerde bezwaardossiers fors vergroot. Ook wordt gestart met een pilot om, als alternatief voor formele bezwaarbehandeling, in te zetten op mediators. Daarnaast is de Bezwaarschriftenadviescommissie (BAC) gestart met het enkelvoudig horen (door één lid) in plaats van drie leden, in zaken die zich daarvoor lenen, om zodoende meer leden vrij te maken om andere zaken te behandelen. De BAC wordt opgeschaald evenals het team dat dossiers samenstelt en anonimiseert. Tenslotte zet UHT ook vol in op het voorkomen dat ouders zich genoodzaakt voelen om bezwaar in te dienen, door de informatievoorziening richting ouders te verbeteren. Ook wordt vaker telefonisch contact gezocht met ouders naar aanleiding van een bezwaar, zodat voor de situatie waarin een ouder slechts aanvullende vragen heeft, deze vragen kunnen worden beantwoord en daarvoor geen bezwaarbehandeling bij de BAC hoeft te worden gestart.
Was u op de hoogte van het feit dat het gemiddeld acht maanden duurt voordat een zaak behandeld is bij de Commissie Werkelijke Schade? Zo ja, wanneer wist u dit en welke stappen heeft u ondernomen om hier iets aan te doen?
In de 10e voortgangsrapportage is aangegeven dat de doorlooptijd gemiddeld circa acht maanden betreft. In de voortgangsrapportage staat eveneens vermeld dat de opschaling van de Commissie Werkelijke Schade (CWS) vrijwel geheel is afgerond en dat zaken die zich daarvoor lenen voortaan sneller afgehandeld kunnen worden. Zo wordt beoogd de gemiddelde doorlooptijd te verkorten naar drie tot zes maanden. De CWS beschikt inmiddels over de daarvoor benodigde capaciteit en het streven is dat in de tweede helft van dit jaar verzoeken binnen die termijn kunnen worden behandeld. Voorwaarde hiervoor is dat het percentage aanvragen bij het CWS op hetzelfde niveau blijft en er geen nieuwe werkzaamheden bijkomen. Om de advisering door CWS verder te verbeteren is per 1 mei jl. een nieuwe coördinerend voorzitter aangetreden.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat de Belastingdienst zich opnieuw niet houdt aan de Algemene wet bestuursrecht als het gaat om een redelijke termijn om een beslissing te nemen?
Ik vind het spijtig dat de beslistermijnen niet worden gehaald en ik weet dat bij UHT alles in het werk wordt gesteld om meer beoordelingen en bezwaarschriften binnen de termijn te beslissen. Vanwege de grote toestroom van aanmeldingen, de complexiteit van de zaken en de grenzen aan het vermogen om UHT verder op te schalen is het op dit moment niet realistisch om alles binnen de termijnen af te doen. UHT spant zich in om de dossiers van ouders zo spoedig mogelijk op te leveren. Echter, op dit moment kan het team dat deze dossiers samenstelt en anonimiseert niet aan de vraag voldoen. Er zijn verschillende maatregelen in gang gezet om dit team op te schalen en de doorlooptijden te verkorten. Zie hiervoor ook de 10e VGR.
Erkent u dat wanneer gedupeerden civiele zaken gaan beginnen, de Belastingdienst niet kan wachten met het geven van het dossier aan de rechter? Zo ja, vindt u het wenselijk dat mensen richting rechtszaken worden geduwd door het uitblijven van beschikkingen door het uitblijven van dossiers van ouders?
Zie antwoord vraag 8.
Accepteert u dat de Belastingdienst nog altijd veel geld uitgeeft aan juridische procedures in plaats van die te voorkomen?
De hersteloperatie is zo vormgegeven dat met inachtneming van het verhaal van de ouder het recht op compensatie wordt vastgesteld. Uitgangspunt is een ruimhartige benadering. UHT investeert met een Persoonlijk Zaakbehandelaar in de persoonlijke aanpak voor ouders en mede daarmee in het voorkomen van juridische procedures. Daarnaast heeft UHT met verschillende commissies onafhankelijkheid en deskundigheid ingebouwd om te waarborgen dat beslissingen zorgvuldig en onpartijdig worden genomen.
Er zijn de afgelopen anderhalf jaar veel zaken afgehandeld, daardoor is ook het aantal beschikkingen toegenomen waartegen bezwaar en beroep openstaan. Er is continue aandacht voor het verbeteren van de communicatie over beslissingen. Daarnaast zal via een pilot worden ingezet op mediation als alternatief voor juridische procedures.
Tijdens de persconferentie gaf u aan dat u vertrouwen heeft in de mensen die de leiding hebben genomen over dit onderwerp; waarom heeft u er vertrouwen in als zaken zo traag gaan?
Het kabinet werkt voortdurend aan verbetering van de hersteloperatie zoals met de VNG aan de herijking van de hersteloperatie. In de 10e Voortgangsrapportage van 14 april jl. is hiervan de laatste stand van zaken beschreven. Momenteel wordt samen met de VNG gewerkt aan de uitvoeringstoetsen van de diverse maatregelen. Alle maatregelen hebben tot doel de getroffen gezinnen zo snel mogelijk te helpen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat het nog «jaren» gaat duren voordat de getroffen gezinnen in het toeslagenschandaal hebben gekregen waar ze recht op hebben?
Zie antwoord vraag 11.
Gaat het credo bij de 1115 uithuisgeplaatste kinderen worden «terug naar huis, tenzij»? Zo nee, waarom niet?
Een machtiging uithuisplaatsing is een ingrijpende vorm van hulp en daarmee een uiterst middel om de ontwikkeling en veiligheid van het kind op dat moment te beschermen. Het doel is altijd dat gewerkt wordt aan een oplossing om ervoor te zorgen dat het kind weer naar huis kan. De inzet van de jeugdbeschermer is om, samen met de ouders, toe te werken naar terugplaatsing. Dat geldt dus ook voor de ouders en kinderen waarop de vragensteller doelt. Het gaat vaak om complexe problematiek waarbij maatwerk noodzakelijk is om de omstandigheden te creëren waarbij mogelijk een terugplaatsing plaats kan vinden. De jeugdbeschermer en ouder stellen hiervoor samen een plan op. Dit plan kan bijvoorbeeld gaan over hulp aan ouders of huisvesting. De jeugdbeschermer beoordeelt doorlopend of de omstandigheden thuis voldoende verbeteren. En ook de kinderrechter houdt vinger aan de pols en toetst bij het verstrijken van de machtiging of een uithuisplaatsing nog noodzakelijk is. Uitkomst van deze herbeoordelingen kan ook zijn dat het (nog) niet wenselijk is voor een kind om thuis te wonen. De veiligheid en ontwikkeling van het kind zijn altijd leidend in die afweging.
Aanvullend op de inzet van de jeugdbeschermingsketen staat voor gedupeerde ouders met uithuisgeplaatste kinderen het Ondersteuningsteam ter beschikking. Het Ondersteuningsteam kan zich, als terugplaatsing niet mogelijk is, ook richten op herstel of verbetering van het contact tussen ouders en kinderen.
Bent u bereid om extra ondersteuning te bieden voor gezinnen waar kinderen nu nog niet naar terug kunnen, maar waar dat uitzicht er wel is?
Sinds 4 april jl. is het landelijk Ondersteuningsteam beschikbaar voor deze gedupeerde ouders en kinderen die te maken hebben (gehad) met uithuisplaatsing. Deze hulp is in aanvulling op de hulp van de gemeentelijke steunpunten op de leefgebieden financiën, wonen, zorg, gezin en werk. Als uitzicht is op terugplaatsing van het kind zal de inzet van de ondersteuning zijn dit samen met ouders en betrokken instanties te realiseren.
Hoeveel van de 1115 kinderen gaan er -mede door de door u benoemde zeer nauwe betrokkenheid van uzelf- deze zomervakantie weer bij hun ouders zijn?
De vervolganalyse van het CBS laat zien dat een deel van de uithuisplaatsingen inmiddels is beëindigd. Voor een toelichting hierover verwijs ik naar de vandaag door de Minister voor Rechtsbescherming gestuurde brief hierover.4 Verder is van belang dat ouders en kinderen zich sinds 4 april jl. kunnen melden bij het Ondersteuningsteam. De eerste nadruk van de gesprekken die dan volgen liggen op erkennen en luisteren. De situaties zijn complex. Uithuisplaatsingen vonden soms jaren geleden plaats, er waren of zijn meerdere problemen in het gezin en elke situatie vraagt om een zorgvuldige (rechterlijke) beoordeling. Het belang van het kind staat hierbij steeds voorop. Het inzichtelijk krijgen van de situatie en de wensen kost tijd. Vervolgens moet in samenwerking met bijvoorbeeld de steunpunten, woningbouw en (jeugd)zorg hulp worden georganiseerd om de thuissituatie te verbeteren. Tegelijkertijd zijn er ook andere vragen die in de ondersteuning opgepakt worden, zoals een dreigende uithuiszetting door huurschulden of zorgen over nog thuiswonende kinderen. Iedere ondersteuning is maatwerk, met per gezin specifieke wensen, mogelijkheden en uitkomsten. Dat er juist voor deze gezinnen ondersteuning op maat wordt geboden, vind ik erg belangrijk.
Wat zijn de ouders volgens u opgeschoten met het opstappen van Rutte 3 als blijkt dat dezelfde mensen er vervolgens nog jaren over doen om tot een oplossing te komen voor de getroffen gezinnen?
Door het ontslag aan te bieden aan de Koning heeft het vorige kabinet de volledige politieke verantwoordelijkheid erkend van de misstanden die ook door de Parlementaire Onderzoekscommissie Kinderopvangtoeslag geconstateerd waren. De inzet van het huidige kabinet is en blijft erop gericht om alle gedupeerden maatwerk te bieden en hen te compenseren voor het aangedane leed. We werken hier hard aan maar er zijn niet altijd eenvoudige oplossingen.
De schade die ouders en kinderen als gevolg van het toeslagenschandaal aan is gedaan zal nooit helemaal kunnen worden hersteld; heeft het kabinet een deadline gesteld wanneer het toeslagenschandaal voor de gezinnen afgehandeld zou moeten zijn? Zo ja, wat is die deadline? Zo nee, waarom niet?
De ambitie van het kabinet is om gedupeerden zo snel en zo goed mogelijk herstel te bieden. Ouders kunnen zich tot 1 januari 2024 aanmelden voor de herstelregeling, daarna volgt de eerste toets, de integrale beoordeling en eventuele werkelijke schade, bezwaren en beroepen. Er wordt tevens gewerkt aan het emotionele herstel en de diverse aanvullende regelingen dit staat beschreven in de 10e Voortgangsrapportage.
Ongelijkheid en herverdeling via het belastingstelsel |
|
Lilian Marijnissen , Mahir Alkaya (SP) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB) «ongelijkheid en herverdeling»?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja.
Ongelijkheid en herverdeling is al lang onderdeel van de maatschappelijke discussie en het is goed om deze discussie op basis van zo veel mogelijk objectieve feiten te voeren. In het rapport zien we dat lagere inkomens over het algemeen netto profijt hebben van de overheid en dat de overheid op deze manier ongelijkheid tegengaat. In Nederland dragen sterkere schouders dus wel degelijk zwaardere lasten. Wel zien we dat de belastingdruk van de groep met de allerhoogste inkomens (de top 1%) relatief laag is. Het CPB laat zien dat de inkomens van deze groep grotendeels bestaan uit kapitaalinkomsten en ingehouden winsten. Deze worden anders belast dan inkomen uit arbeid en dat leidt tot een lagere belastingdruk.
Het kabinet zal in aanloop naar Prinsjesdag kijken naar de wijze waarop de verhouding tussen lasten op vermogen en arbeid meer in balans kan worden gebracht. Hierbij wordt voor maatregelen in ieder geval gekeken naar de uitkomsten van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Vermogensverdeling en de evaluatie van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR).
De voorjaarsnota bevat verschillende maatregelen die invloed hebben op de inkomensongelijkheid. Zo verlaagt het kabinet onder meer de schijfgrens van het lage tarief in de Vpb en ook de belasting voor dga’s in box 2 door een hoger gebruikelijk loon in aanmerking te nemen. Verder vervroegt het kabinet de verhoging van het wettelijk minimumloon.
Hoe rijmt dit rapport met uw opmerking dat het uitgangspunt van het kabinet is dat de «sterkste schouders de zwaarste lasten zouden moeten dragen»?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat de hoogste inkomens in Nederland 21 procent belasting betalen, en de mensen met de laagstse inkomens 55 procent en het belastingstelsel als geheel dus niet progressief is?
Belastingen doen meer dan alleen geld ophalen. Het belastingstelsel verkleint de verschillen tussen hoge en lage inkomens. Belastingen stimuleren daarnaast zaken die het kabinet en de maatschappij als geheel belangrijk vindt (werkgelegenheid, klimaatvriendelijk gedrag) en ontmoedigen zaken die we als samenleving juist onwenselijk vinden (bijvoorbeeld milieuvervuiling of roken). Deze verschillende doelen staan (soms) op gespannen voet met elkaar.
Door vorige kabinetten is er ingezet op het verschuiven van directe naar indirecte belastingen om werken lonender te maken. Ik vind het belangrijk dat werken loont, maar hierbij moeten we de herverdelende doelstelling van het belastingstelsel wel in het oog houden.
Het kabinet zal de balans tussen de verschillende doelstellingen van het belastingstelsel dan ook voor ogen houden bij verdere aanpassingen aan het fiscale stelsel. Met het duidelijke inzicht dat lage inkomens relatief veel bijdragen via indirecte belastingen kan er bijvoorbeeld voor gekozen worden om opbrengsten van een eventuele verhoging van een indirecte belasting (bijv. om onwenselijk gedrag te ontmoedigen) terug te laten vloeien naar groepen die hier relatief hard door worden geraakt. Voor de allerlaagste inkomens laat het CPB om statistische redenen geen resultaten zien.
Bent u ermee eens dat een progressief belastingstelsel het herverdelen via overheidsuitgaven voor een deel onnodig kan maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De publicatie van het CPB laat zien dat herverdeling vooral plaatsvindt via de overheidsuitgaven. Voor een deel zijn dit overdrachten in geld, voornamelijk uitkeringen, en voor een deel zijn dit uitgaven in natura, vooral onderwijs en zorg. Het herverdelende effect van de overheidsuitgaven komt voor een groot deel door uitgaven in natura – dit is te zien in Figuur 5.1 van de studie. Deze uitgaven zijn onmisbaar voor een samenleving waarin iedereen goede scholing en zorg kan ontvangen. Een progressiever belastingstelsel kan deze uitgaven niet goed vervangen.
Ook kunnen bepaalde uitgaven aan overdrachten in geld niet goed vervangen worden door een progressiever belastingstelsel. Figuur 5.2 van de studie laat zien dat overdrachten in geld vooral voor de laagste inkomensgroepen belangrijk zijn. Het gaat dan hoofdzakelijk om de bijstand en uitkeringen bij ziekte. Een belastingstelsel is niet erg geschikt om mensen zonder inkomen te ondersteunen.
Klopt het dat de hoogste inkomens een kleiner deel van hun inkomen afdragen aan belastingen en premies, omdat een groter deel van hun inkomen uit inkomen uit vermogen bestaat?
Het klopt dat het volgens de definitie van inkomen die het CPB gebruikt de hoogste inkomensgroepen een kleiner deel van hun inkomen afdragen aan belastingen en premies. Deze uitkomst is voor een belangrijk deel het gevolg van de keuze die het CPB maakt om ook de ingehouden winsten van bedrijven tot het inkomen van de achterliggende aanmerkelijkbelanghouders (ab-houders) te rekenen, terwijl de «fiscale claim» (de belasting in box 2 bij uitkering of vervreemding ter hoogte van 26,9%) niet is meegenomen. Deze fiscale claim zal een aanmerkelijkbelanghouder aan de belastingdienst afdragen op het moment dat de winst wordt uitgekeerd dan wel hij zijn ab-aandelen vervreemdt.
Wat vindt u er in dit licht van dat inkomen uit vermogen fors lager wordt belast dan inkomen uit arbeid? Bent u bereid dit om te draaien?
Naast verschillen tussen de belasting op arbeid en vermogen, loopt de belastingdruk op inkomen uit vermogen in de praktijk ook sterk uiteen. Afgelopen jaren was het nog niet mogelijk om het werkelijk rendement van burgers hiervoor te gebruiken om te berekenen wat hun inkomen uit vermogen was. Dit leidde in sommige situaties (spaarders) tot zeer hoge belasting, tot zelfs boven de 100%, maar leidde in situaties waarin rendementen hoog waren tot een lage belastingdruk. Dit gaan we tegen door snel over te gaan op een stelsel voor vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement. Dit werkelijke rendement wordt dan – zoals beschreven in de contourennota van 15 april 2022 – belast via een vermogensaanwasbelasting, waarbij belasting wordt geheven over de reguliere inkomsten en de ongerealiseerde waardeontwikkeling van vermogensbestanddelen. In het coalitieakkoord is afgesproken dat dit nieuwe stelsel per 2025 zal worden ingevoerd.
Verschillen in de effectieve belastingdruk op inkomen ontstaat ook doordat de hoogste inkomensgroepen relatief meer inkomen uit vermogen ontvangen. In de hoogste inkomensgroepen zijn ondernemers en ab-houders zijn namelijk oververtegenwoordigd. Het inkomen van ondernemers bestaat – naarmate hun inkomen toeneemt – voor een steeds groter deel uit inkomen uit vermogen (dit betreft zowel ingehouden als uitgekeerde winsten). Het onderzoek laat zien dat hierdoor de belastingdruk afneemt naarmate het inkomen toeneemt.
Het kabinet heeft in de voorjaarsnota een aantal maartregelen aangekondigd die (inkomen) uit vermogen zwaarder gaan belasten. Zo zal het kabinet vanaf volgend jaar de schijfgrens in de vennootschapsbelasting verkorten van 395.000 euro naar 200.000 euro. Daarnaast komen er een aantal aanpassingen in box 2 en box 3 van de inkomstenbelasting: er komt een nieuw, gemiddeld hoger, tarief in box 2, directeur-grootaandeelhouders zullen zichzelf een hoger loon moeten toekennen en zowel box 2 als box 3 inkomen gaan meetellen voor de afbouw van de algemene heffingskorting. Het kabinet zal in aanloop naar Prinsjesdag kijken naar de wijze waarop de verhouding tussen lasten op vermogen en arbeid meer in balans kan worden gebracht.
Waarom wordt niet alle inkomen uit vermogen en opgepotte bedrijfswinsten als uitgekeerd inkomen geregistreerd? Ziet u kansen de statistieken hieromtrent te verbeteren?
Ingehouden winsten van bedrijven worden niet als inkomen van de aandeelhouders geregistreerd omdat zij nog geen inkomen van de aandeelhouder zijn. Pas als de winst wordt uitgekeerd aan de aandeelhouder is er sprake van inkomen waarover de aandeelhouder ook daadwerkelijk kan beschikken. Op dat moment vindt dan ook belastingheffing over winstuitkering plaats. Het is van belang dat statistieken duidelijk en transparant zijn. Voor de exacte inkomensbegrippen zoals bijvoorbeeld door het CBS gebruikt verwijs ik naar het CBS.
Bent u – net als uw voorgangers – voorstander van de schuif van directe naar indirecte belastingen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat een schuif van directe naar indirecte belastingen het belastingstelsel als geheel minder progressief maakt?
Een schuif van directe naar indirecte belastingen maakt het belastingstelsel als geheel niet per definitie minder progressief. Zo kan het geld dat opgehaald wordt door een indirecte belasting te verhogen gebruikt worden voor verlaging van directe belastingen aan de onderkant van de inkomensverdeling. Daarnaast hangt het effect op de progressiviteit van het stelsel af van welke indirecte belasting verhoogd wordt. Zo is een verhoging van de bpm waarschijnlijk minder belastend voor lage inkomens dan een verhoging van het lage btw-tarief.
Kunt u uiteenzetten welke stappen door verschillende kabinetten-Rutte zijn gezet om minder directe belastingen te heffen en meer indirecte belastingen, inclusief de budgettaire gevolgen hiervan?
In het regeerakkoord van Rutte III werd expliciet de wens genoemd om de belastingheffing te verschuiven van direct naar indirect. Dit met als doel dat werken meer gaat lonen. Het Belastingplan 2019 is een belangrijk voorbeeld van deze verschuiving. De lastenverlichtingen op arbeid door introductie van twee schijven in de inkomstenbelasting en de verhoging van algemene heffingskorting werden onder andere gedekt door verhoging van de btw en van indirecte belastingen op brandstoffen. De budgettaire gevolgen van deze verschuiving zijn moeilijk vast te stellen. Dit komt doordat er naast wijzigingen in beleid ook economische ontwikkelingen van invloed zijn op de belastingopbrengsten.
Het kabinet Rutte III en het huidige kabinet hebben voor 2022 juist gekozen om enkele indirecte belastingen, namelijk de energiebelasting, btw op energie, en de brandstofaccijnzen, eenmalig te verlagen. Met deze wijziging beoogt het kabinet de effecten van de hoge energieprijzen voor huishoudens te dempen. Hiermee wordt geen structurele schuif in de belastingmix beoogd.
Kunt u aangeven of de inkomstenbelasting progressiever of juist minder progressief is geworden sinds de verlaging van het toptarief en de invoering van het tweeschijvenstelsel?
De verlaging van het toptarief en de invoering van het tweeschijvenstelsel vonden plaats in 2020. Onderstaande figuur geeft de gemiddelde belastingdruk weer voor een alleenstaande zonder kinderen in 2019, 2020 en 2022. Hierbij is aangenomen dat het inkomen volledig bestaat uit arbeidsinkomen. Verder is geen rekening gehouden met aftrekposten en ook niet met toeslagen.
Uit de figuur blijkt dat de gemiddelde belastingdruk over de gehele linie gedaald is sinds 2019. Lage inkomens profiteren weliswaar niet van de introductie van het tweeschijvenstelsel en de verlaging van het toptarief, maar daar staan verhogingen van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting tegenover.
Hoe verklaart u dat de ongelijkheid van de inkomens voor belastingen toeneemt?
In deze studie constateert het CPB dat de inkomensongelijkheid over de tijd «redelijk stabiel» is, maar dat de ongelijkheid van inkomens voor belastingen wel toeneemt. Het CPB baseert zich hier op een onderzoek van Caminda et al (2021). Dit onderzoek laat zien dat het verschil tussen de hoogste tien procent inkomens en de laagste tien procent is toegenomen.2 De toename van deze 90/10-ratio is toe te schrijven aan een andere samenstelling van de groepen aan de uiteinden van de inkomensverdeling. De laagste inkomensgroep bevat bijvoorbeeld steeds minder pensioenhuishoudens en steeds meer studentenhuishoudens. In de hoogste inkomensgroep daalde het aandeel werknemershuishoudens en steeg het aandeel ondernemershuishoudens.
Gegevens van het CBS laten zien dat de inkomensongelijkheid, gemeten met de gini-coefficiënt, in Nederland sinds 2011 stabiel gebleven.3 Dit geldt zowel voor het inkomen voor belasting als voor het inkomen na belasting. In de decennia daarvoor is de gini-coefficiënt wel gestegen, waarbij de ongelijkheid van brutoinkomens sneller is gestegen dan die van netto-inkomens.4
Nieuw in deze CPB-publicatie is dat ook ingehouden winsten van vennootschappen worden meegenomen in het inkomensbegrip. Een tijdreeks van inkomensongelijkheid volgens deze nieuwe berekeningsmethode is echter nog niet beschikbaar.
Hoe beziet u de opmerking van het CPB dat de verhoging van verschillende heffingskortingen het belastingstelsel ingewikkelder heeft gemaakt en inkomensverdeling via de inkomstenbelasting daardoor veel moeilijker is geworden? Wat gaat u met deze opmerking doen?
De verhoging van verschillende heffingskortingen maakt het belastingstelsel op zichzelf niet ingewikkelder. Wel zijn een aantal heffingskortingen, zoals de arbeidskorting en de algemene heffingskorting, de afgelopen jaren (meer) afhankelijk geworden van het inkomen. Dit zorgt voor minder transparante marginale tarieven. Daarnaast zorgt het verhogen van heffingskortingen er wel voor dat steeds minder belastingplichtigen hun heffingskortingen volledig kunnen verzilveren. Dit geldt met name voor belastingplichtigen met een laag inkomen, voor AOW-gerechtigden en/of voor belastingplichtigen met hoge aftrekposten. Voor de groepen die hun heffingskortingen niet volledig zelf kunnen verzilveren is het verlagen van de lasten niet mogelijk via de inkomstenbelasting. Zij betalen immers al geen belasting.
Het is niet eenvoudig om hier iets aan te veranderen, omdat dit ofwel grote budgettaire gevolgen heeft ofwel ten koste gaat van de koopkracht van de specifieke groep die de heffingskortingen niet volledig zelf kan verzilveren. Wel wordt die groep kleiner als de het inkomen van de laagste inkomensgroep toeneemt. De verhoging van het wettelijk minimumloon (wml) draagt hier aan bij.
Hoe verklaart u dat in alle verkiezingsprogramma’s van de coalitiepartijen een lastenverzwaring op vermogens en winst staat, maar dat in het huidige coalitieakkoord juist een lastenverlichting staat?
In de voorjaarsnota kondigt het kabinet een aantal maatregelen aan die de lasten op vermogens en winst zal verhogen, zo wordt onder meer het verlaagd tarief voor de vennootschapsbelasting beperkt en wordt een, gemiddeld, verhoogd tarief in box 2 geïntroduceerd (zie het antwoord op vraag 6). Over de kabinetsperiode zal er dus wel degelijk lastenverzwaring op vermogen en winst optreden. De reden dat er toch lastenverlichting ontstaat is dat verhuurdershefffing wordt afgeschaft. Het kabinet zal in aanloop naar Prinsjesdag kijken naar de wijze waarop de verhouding tussen lasten op vermogen en arbeid meer in balans kan worden gebracht.
Wat is de status van de uitvoering van de motie Marijnissen die oproept om met voorstellen te komen om de vermogensongelijkheid te verkleinen? Wanneer komen deze voorstellen naar de Kamer?2
Het kabinet gaat in aanloop naar Prinsjesdag kijken naar de wijze waarop de verhouding tussen lasten op vermogen en arbeid meer in balans kan worden gebracht. Hierbij wordt voor maatregelen in ieder geval gekeken naar de uitkomsten van het IBO Vermogensverdeling en de evaluatie van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR). Over de uitkomt hiervan zal het kabinet op Prinsjesdag rapporteren.
Het afschaffen van de dividendbelasting |
|
Lilian Marijnissen , Mahir Alkaya (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat het kabinet steun zoekt of heeft gezocht bij partijen in de Tweede Kamer voor het afschaffen van de dividendbelasting?1
Zondag 14 november 2021 is het kabinet geïnformeerd over het voorgenomen vertrek van het hoofdkantoor van Shell. Het voorstel tot vertrek betreft beursgevoelige informatie. Het is daarom niet toegestaan om dergelijke informatie vooraf vanuit het bedrijf met derden te delen. De leden van het kabinet zijn hierop geen uitzondering. Nadat de meest betrokken leden van het kabinet zondagmiddag over het vertrek zijn geïnformeerd, heeft er een gesprek met het bestuur van Shell plaatsgevonden. In dit gesprek heeft het kabinet aangegeven het voornemen te betreuren en is Shell gevraagd een toelichting te geven. Daarnaast hebben wij ook met een aantal Kamerfracties kort contact gehad om ook bij hen te peilen hoe zij aankijken tegen deze ingrijpende stap van Shell en tegen maatregelen die er eventueel zouden kunnen worden genomen. Zie tevens de toelichting van de Minister van Economische Zaken en Klimaat hieromtrent naar aanleiding van mondelinge vragen tijdens het vragenuur van dinsdag 16 november 2021.
Met welke vertegenwoordiger van het kabinet, of namens welke vertegenwoordiger van het kabinet, is hierover met een Kamerlid of vertegenwoordiger van een Kamerlid, gesproken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wanneer de plannen voor het afschaffen van de dividendbelasting zijn opgesteld en door wie?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wie met welke partijen contact heeft gezocht om opnieuw de afschaffing van de dividendbelasting te agenderen?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer heeft u precies van Shell vernomen dat Shell Nederland mogelijk verlaat en is het afschaffen van de dividendbelasting in het desbetreffende gesprek aan de orde gekomen? Zo ja, wat is er precies besproken?
Zie antwoord vraag 1.
Is het afschaffen van de dividendbelasting reeds besproken aan de formatietafel? Zo ja, wanneer en op welke manier?
Voor vragen over de formatie kunt u terecht bij de informateur.
Hoeveel kost het afschaffen van de dividendbelasting momenteel?
Het afschaffen van de dividendbelasting betekent een budgettaire derving van circa € 2 miljard per jaar. Hierin is nog geen rekening gehouden met het mogelijke vertrek van Shell uit Nederland. De verwachting is dat het vertrek van Shell uit Nederland een aanzienlijke impact heeft op de dividendbelasting opbrengst.
Hoeveel banen kost het vertrek van het hoofdkantoor van Shell naar het Verenigd Koninkrijk?
Het directe effect van het vertrek van Shell op het aantal arbeidsplaatsen in Nederland is beperkt tot het vertrek van de topman en enkele overige leidinggevenden. De zorgen van het kabinet ten aanzien van het vertrek van Shell zien daarom ook niet op dit directe effect, maar op de mogelijke consequenties van het verlies van een besliscentrum voor toekomstige afwegingen jegens investeringen, innovatie en dus ook werkgelegenheid.
Kun u aangeven wat de urgentie is om dit nu op te pakken, zeker in relatie tot de andere onderwerpen waarbij de urgentie wordt verwezen naar de formatietafel?
Shell is een belangrijk bedrijf voor onze economie en voor de energietransitie waar we voor staan. Shell biedt niet alleen aan duizenden mensen in Nederland werkgelegenheid, maar het bedrijf is ook een van de grootste investeerders in onderzoek en ontwikkeling, specifiek in onderzoek en ontwikkeling op het belangrijke gebied van de energietransitie. Het is een grote investeerder in bijvoorbeeld de nieuwe waterstofeconomie en wind op zee, naast natuurlijk de traditionele rol die Shell speelde en speelt op het gebied van olie- en gaswinning en chemie.
Het is om deze redenen logisch dat het kabinet bij een ingrijpende beslissing van een dergelijk bedrijf de beweegredenen en mogelijke gevolgen voor de activiteiten in Nederland onderzoekt. Om die reden is het kabinet met de top van Shell in gesprek. Daarnaast hebben wij ook kort contact gehad met verschillende Kamerfracties om te horen hoe er wordt gedacht over het vertrek en de mogelijk te nemen maatregelen.
Bent u, nu er geen meerderheid lijkt te zijn voor het afschaffen van de dividendbelasting, bereid een belasting af te schaffen die wél veel schade aanricht, namelijk de verhuurderheffing?
In de ontwerpbegroting 2022 is een verlaging van de verhuurderheffing met € 180 miljoen per jaar opgenomen met ingang van 2022 als tegemoetkoming voor de effecten van huurbevriezing. Daarnaast stelt dit kabinet naar aanleiding van de motie-Hermans € 651 miljoen beschikbaar voor een structurele tariefsverlaging van de verhuurderheffing. Dit is verwerkt bij nota van wijziging. De totale verlaging in 2022 bedraagt derhalve € 831 miljoen (€ 180 miljoen plus € 651 miljoen).
Gezien de demissionaire status van het kabinet kunnen wij verder geen oordeel geven over een eventuele afschaffing van de heffing, dit is aan een volgend kabinet.
Acht u het niet beschamend om grote problemen zoals de wooncrisis, tekorten in de zorg, het toeslagenschandaal, kinderen die opgroeien in armoede en de Groningers die nog altijd wachten op herstel en genoegdoening te laten bestaan, maar wel meteen in actie te komen wanneer de topbestuurders met hun kantoor mogelijk van ons land naar het Verenigd Koninkrijk vertrekken?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven hoeveel belasting Nederland is misgelopen vanwege het feit dat Shell in Nederland geen winstbelasting betaalt?
Er kan geen inzicht worden gegeven in de belastingpositie van een specifiek bedrijf vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht (artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen).
Herinnert u zich nog dat de afschaffing van de dividendbelasting een slordige twee miljard kost die voor het overgrote deel bij een aantal buitenlandse beleggers terechtkomt? Zo ja, vindt u dit echt een zinnige besteding van belastinggeld?
Het klopt dat de netto opbrengst van de dividendbelasting hoofdzakelijk afkomstig is van buitenlandse aandeelhouders. Op dit moment is de afschaffing van dividendbelasting niet aan de orde.
De gang van zaken met de nieuwe functies van de voormalig bewindspersonen Van Veldhoven en Van Nieuwenhuizen |
|
Lilian Marijnissen , Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven waarom er een verschil zit in het moment dat u verneemt dat voormalig Staatssecretaris Van Veldhoven een nieuwe functie heeft (6 juli) en het aangekondigde vertrek van de voormalig Staatssecretaris op 9 juli?1
Voormalig Staatssecretaris Van Veldhoven heeft mij op dinsdag 6 juli 2021 medegedeeld dat zij een andere functie heeft aanvaard bij het World Resources Institute (WRI) en dat zij zou willen vertrekken voor het zomerreces. Ik heb op vrijdag 9 juli 2021 voormalig Staatssecretaris van Veldhoven voorgedragen voor ontslag met ingang van 19 juli 2021, zodat de dossiers op een nette manier konden worden overgedragen.
Waarom is er niet voor gekozen om de voormalig Staatssecretaris per direct te vervangen toen u duidelijk werd dat zij een andere functie had aanvaard?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u laten weten op welke momenten de subsidie aan het World Resources Institute binnen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zijn besproken en heeft de voormalig Staatssecretaris daar bemoeienis mee gehad?2
Het WRI is een gerenommeerd kennisinstituut waarmee het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat al langere tijd subsidierelaties onderhoudt. Deze kabinetsperiode is een aantal subsidies verstrekt vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat aan het WRI.
In november 2018 heeft de voormalige Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat besloten om een jaarlijkse bijdrage van 200.000 euro te verstrekken aan het Platform for Accelarating the Circular Economy (PACE) voor de periode 2019–2021. Het WRI voert het secretariaat van PACE. In maart 2021 heeft de voormalige Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat besloten om deze jaarlijkse bijdrage van 200.000 euro ook te verlenen voor de jaren 2022–2024.
Daarnaast heeft de voormalige Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat in maart 2021 besloten een éénmalige subsidie van 98.762 euro aan PACE te verstrekken om monitoringsonderzoek te doen naar de transitie van de circulaire economie, onder andere in het kader van de door Nederland georganiseerde WCEF+Climate conferentie.
In september 2018 is door de voormalige Minister van Infrastructuur en Waterstaat een subsidie verstrekt van 760.000 euro aan WRI voor kennisontwikkeling op het gebied van klimaatadaptatie en de ondersteuning van de Global Commission on Adaptation.
In al deze gevallen is conform ambtelijk advies besloten.
Heeft u de voormalig Staatssecretaris gevraagd aan te blijven en later te vertrekken naar haar nieuwe functie? Zo ja, waarom was het noodzakelijk dat zij op dat moment vertrok? Zo neen, waarom niet?
Nee. Voormalig Staatssecretaris Van Veldhoven heeft mij op dinsdag 6 juli 2021 laten weten dat zij een andere functie heeft aanvaard en haar functie zal neerleggen. Zoals ik ook in het debat van 8 september 2021 heb gezegd, zie ik liever dat bewindspersonen aanblijven tot het aantreden van een nieuw kabinet, maar het blijft een persoonlijke afweging.
Heeft u de voormalig Staatssecretaris gewezen op het feit dat zij met haar aankondiging van de nieuwe functie de integriteitsregels overtrad, die immers voorschrijven toestemming te vragen aan de Minister-President voorafgaand aan het voeren van gesprekken voor een nieuwe betrekking? Zo ja, waarom is daar niet naar geluisterd? Zo neen, waarom niet?
Nee. Het handboek voor bewindspersonen is namelijk een bundeling van praktische informatie die van belang is voor bewindspersonen, waaronder relevante wet- en regelgeving. Het Handboek bevat geen zelfstandige normstelling, en wordt dus ook niet als zodanig gesanctioneerd. Ik heb de betreffende passage uit het handboek voor bewindspersonen onlangs wel onder de aandacht gebracht in de ministerraad.
In de brief bij het nalevingsverslag naar aanleiding van de vijfde evaluatieronde van de GRECO (Kamerstukken II 2020/21, 35 570 VII, nr. 107) is gesteld dat het kabinet zich beraadt op nadere maatregelen die betrekking hebben op beperkingen na uitdiensttreding voor gewezen bewindspersonen die een nieuwe betrekking zoeken en/of op het punt staan een dergelijke betrekking te aanvaarden. De Minister van BZK zal hierover binnenkort een brief sturen aan de Tweede Kamer.
Waarom zitten er maar liefst vijf en een halve week tussen uw bekendheid met de nieuwe functie van voormalig Minister van Nieuwenhuizen en de aankondiging dat zij vertrekt?3 4
Voormalig Minister van Nieuwenhuizen heeft mij op 23 juli 2021 medegedeeld dat ze zou worden voorgedragen bij de Vereniging Energie-Nederland. Naar aanleiding hiervan is gevraagd mitigerende maatregelen te treffen voor de periode tot aan haar daadwerkelijke benoeming om elke schijn en potentiële schijn van belangenverstrengeling te vermijden. Daaropvolgend heeft voormalig Minister van Nieuwenhuizen op 28 juli 2021 in aanloop naar haar benoeming een verklaring geaccordeerd waarin zij de secretaris-generaal van het Ministerie van I&W vraagt haar vanaf dat moment te attenderen op aangelegenheden die tot haar taak behoren en mogelijk direct of indirect kunnen raken aan een nieuwe functie, waarvoor zij benoeming verwacht in september 2021 en die zij na afloop van deze kabinetsperiode zou willen vervullen. Indien er raakvlakken zouden zijn met haar functie als Minister, zou zij de Minister van EZK vragen deze aangelegenheden af te doen. Deze afspraak is gemaakt om elke schijn of potentiële schijn van belangenverstrengeling te vermijden.5 Op 26 augustus 2021 ben ik na nadere politieke weging tot het inzicht gekomen dat de benoeming niet goed samen gaat met het ambt van bewindspersoon. Zij is op 31 augustus 2021 door de algemene ledenvergadering van de Vereniging Energie-Nederland benoemd in haar nieuwe functie. Per diezelfde datum is tevens ontslag verleend.
Waarom wordt bij de presentatie van haar vertrek op geen enkele manier aangegeven dat het al meer dan een maand bekend was dat zij lobbyist zou worden?
Hier is geen reden voor.
Kunt u aangeven bij welke begrotingsgesprekken de voormalig Minister aanwezig is geweest in de periode dat bekend was dat zij lobbyist zou worden voor de energiesector?
Voormalig Minister van Nieuwenhuizen is bij alle begrotingsraden aanwezig geweest.
Hoe komt het dat u aanvankelijk dacht dat de aankondiging dat de voormalig Minister na haar ministerschap lobbyist zou worden geen belemmering opleverde voor haar aanblijven in het kabinet en welke juridische adviezen heeft u hierover gekregen?
Zie antwoord 6. Te allen tijde dienen (gewezen) bewindspersonen zich te houden aan het bestaande lobbyverbod en de geheimhoudingsplicht die bestaat ten aanzien van vertrouwelijke en staatsgeheime informatie
Zijn andere bewindspersonen in het demissionaire kabinet op de hoogte gesteld van de nieuwe functie van de voormalig Minister van Infrastructuur en Waterstaat toen u bekend werd dat ze zou gaan lobbyen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wie precies en wanneer hebben zij gehoord over de nieuwe functie?
De Minister van EZK is op de hoogte gesteld, aangezien aangelegenheden die tot de taak behoorden van voormalig Minister van Nieuwenhuizen en mogelijk direct of indirect met haar nieuwe functie te maken hadden, aan hem zouden worden overgedragen.
Heeft de nieuwe werkgever van voormalig Minister van Nieuwenhuizen aangedrongen op het ingaan van de werkzaamheden van de voormalig Minister op 1 oktober 2021? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat is mij niet bekend.
Klopt onze inschatting dat u te laat in heeft gezien dat de nieuwe functie onverenigbaar is met het zijn van bewindspersoon? Zo ja, hoe heeft u dit inzicht verkregen en hoe duidt u dat dit inzicht er niet was op 23 juli? Zo neen, hoe kunt u het vertrek na meer dan een maand dan verklaren?
Zie antwoord 6.
De benoeming van nieuwe bewindslieden |
|
Lilian Marijnissen , Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat een demissionair kabinet een andere staatsrechtelijke status heeft dan een niet-demissionair kabinet en waarin ligt volgens u het verschil?
Zoals bekend heb ik op 15 januari jl. aan de Koning het ontslag van de Minister-President en alle Ministers en Staatssecretarissen aangeboden. De Koning heeft dit ontslag in overweging genomen en heeft de Minister-President, Ministers en Staatssecretarissen verzocht al datgene te blijven verrichten, wat zij in het belang van het Koninkrijk noodzakelijk achten. Gelet op de demissionaire status van de bewindspersonen is het staatsrechtelijk gebruik dat het kabinet terughoudend is in het formuleren van nieuw beleid en het nemen van verstrekkende besluiten. Dat geldt echter niet voor besluiten die geen uitstel dulden. Deze uitgangspunten nemen de bewindspersonen van het kabinet niet willekeurig maar consequent in acht. Het oordeel hierover is uiteindelijk aan de Tweede Kamer.
Vindt u dat de demissionaire status voldoende blijkt uit de uitingen van de bewindslieden en welke afspraken zijn hierover gemaakt?1 2 3 4
Zie antwoord vraag 1.
Hoe past het bij de demissionaire status van het kabinet om bijvoorbeeld wel met spoed een nieuwe wet te maken over de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) maar een uitspraak van de Kamer, die uiteraard niet demissionair is, over de verhoging van de zorgsalarissen naast zich neer te leggen?
De Minister van Justitie en Veiligheid is in de Tweede Kamer ingegaan op de noodzaak in verband met de voortgang van de werkzaamheden van de NCTV in het kader van de nationale veiligheid om op zo kort mogelijke termijn dit wetsvoorstel in procedure te brengen. Het is zoals gebruikelijk aan de Tweede Kamer om te beoordelen of de demissionaire status van het kabinet in de weg staat aan behandeling ervan. Op de wens van de Tweede Kamer om de zorgsalarissen te verhogen is het kabinet herhaaldelijk uitgebreid ingegaan. Kortheidshalve verwijs ik daarnaar.
Bent u het ermee eens dat de demissionaire status niet willekeurig gebruikt kan worden al naar gelang het demissionaire bewindslieden uitkomt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het volgens u staatsrechtelijk gewenst en in de praktijk wenselijk dat Kamerleden een dubbelfunctie hebben als Minister of Staatssecretaris en welke afspraken zijn hierover gemaakt?5
In de Grondwet (artikel 57, tweede lid) staat onder meer dat een lid van de Staten-Generaal niet tevens Minister of Staatssecretaris kan zijn. Hierop bestaat de uitzondering dat een Minister of Staatssecretaris die zijn ambt ter beschikking heeft gesteld, dit ambt kan verenigen met het lidmaatschap van de Staten-Generaal, totdat omtrent die beschikbaarstelling is beslist (artikel 57, derde lid). Doel hiervan is onder meer om volwaardige bezetting van het kabinet in de demissionaire periode te waarborgen.
De uitzondering op de onverenigbaarheid van functies is, naar het oordeel van het kabinet, zodanig geformuleerd dat deze zowel op zittende bewindspersonen als op nieuw te benoemen bewindspersonen ziet. Het door de Minister-President namens alle Ministers en Staatssecretarissen ingediende ontslag ziet namelijk ook op mogelijk nog te benoemen bewindspersonen. Hieruit volgt dat de uitzondering uit artikel 57, derde lid, Grondwet ook op hen van toepassing is.
In het kabinet is de afspraak gemaakt dat bewindspersonen die tevens Kamerlid zijn niet het woord voeren in debatten waarbij medebewindspersonen het kabinetsbeleid verdedigen, dat zij geen stemverklaringen afleggen, dat zij niet optreden als plv. voorzitter van de Tweede Kamer en dat zij niet deelnemen aan parlementaire delegaties.
In deze context is de hoedanigheid van demissionaire bewindspersonen die tevens lid van de Tweede Kamer zijn, naar het oordeel van het kabinet, helder.
Bent u het ermee eens dat helder moet zijn in welke hoedanigheid een bewindspersoon of Kamerlid een functie uitoefent en dat dit op dit moment niet helder is?6
Zie antwoord vraag 5.
Waarom wordt de personele bezetting van het kabinet de dag nadat de Kamer met zomerreces is gegaan bekend gemaakt?
De besluiten hieromtrent zijn bekend gemaakt op het eerst mogelijke moment.
Is de datum van 10 augustus voor de beëdiging gekozen omdat op die dag de Koning even een dag terug was van zijn vakantie in Griekenland of is er een inhoudelijke reden om voor deze datum te kiezen?
Met het oog op de zomerperiode en de eerste ministerraad na het zomerreces op 13 augustus 2021, is de beëdiging gepland op 10 augustus 2021.
Hoe lang vindt u dat een dubbelfunctie als Kamerlid en demissionair bewindspersoon kan voortduren en vindt u niet dat de Kamer inhoudelijk wordt verzwakt als elf Kamerleden niet beschikbaar zijn voor hun inhoudelijke, controlerende en medewetgevende taak?
In gevolge artikel 57 derde lid van de Grondwet kan een Minister of Staatssecretaris die zijn ambt ter beschikking heeft gesteld, het ambt verenigen met het lidmaatschap van de Staten-Generaal totdat omtrent die beschikbaarstelling is beslist. Het is verder niet aan het kabinet om een oordeel te vellen over het functioneren van de Tweede Kamer.
Kunt u uiteenzetten welke rechten op wachtgeld er zijn voor de demissionaire bewindslieden die nu zijn aangesteld, waarbij tevens de rechten van de functie als Kamerlid worden meegenomen?
Bewindspersonen hebben na hun aftreden recht op een uitkering zolang zij op de dag van het ontslag nog niet de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit geldt ook voor gewezen bewindspersonen die op dat moment Kamerlid zijn. De duur van de uitkering wordt op grond van het loopbaanprincipe (artikel 7, vierde lid van de Appa) bepaald op grond van alle eerdere Appa-functies. Wanneer de maximale duur van de uitkering gezien de ambtsduur als Kamerlid al is bereikt, welke drie jaar en twee maanden is, heeft de ambtsduur als bewindspersoon geen langere uitkeringsduur tot gevolg dan de als Kamerlid al bereikte drie jaar en twee maanden. De hoogte van een uitkering wordt afgeleid van de bezoldiging (inclusief eindejaars- en vakantie-uitkering) van bewindspersoon. Andere inkomsten worden daarop in mindering gebracht. De uitkering betreft 80% in het eerste jaar en 70% in de daaropvolgende jaren. Voorts geldt een sollicitatieplicht voor bewindspersonen vanaf drie maanden na aftreden.
De recent benoemde Staatssecretarissen van Economische Zaken en Klimaat (Klimaat en Energie), van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Infrastructuur en Waterstaat, die tevens Kamerlid zijn, hebben mij overigens gemeld dat zij, indien aan de orde, als Kamerlid te zullen afzien van de uitkering die voortvloeit uit hun functie als bewindspersoon.
Het bericht ‘Grijs goud: Europese ouderenzorg is goudmijn voor internationale investeerders’ |
|
Lilian Marijnissen , Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht «Grijs goud: Europese ouderenzorg is goudmijn voor internationale investeerders»?1
In de beantwoording van onderstaande vragen geef ik u mijn reactie op het artikel.
Wat vindt u van de trend dat ouderenzorg steeds meer als verdienmodel wordt gezien?
Hoeveel winst wordt er in de ouderenzorg gemaakt? Kunt u dit toelichten?
Hoeveel publiek geld bestemd voor ouderenzorg verdwijnt in de zakken van commerciële zorgaanbieders?
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat publiek geld bestemd voor ouderenzorg in de zakken van commerciële zorgcowboys verdwijnt?
Wat doet de commerciële ouderenzorg met de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van de ouderenzorg in Nederland?
Streeft u nog steeds naar minder marktwerking in de zorg? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de «verpleeghuismarkt» wordt teruggedrongen?
De huidige keuzemogelijkheden tussen aanbieders van verpleeghuiszorg kunnen van belang zijn voor patiënten en de doelmatigheid bevorderen. De uitdagingen die de komende jaren op de ouderenzorg afkomen vergen echter betere en intensievere samenwerking, die individuele belangen ontstijgt. Concurrentie mag die benodigde samenwerking niet in de weg staan. Met het oog op de organiseerbaarheid en toekomstbestendigheid van zorg en ondersteuning kan daarom op onderdelen een aanscherping van publieke randvoorwaarden noodzakelijk zijn. Zie hierover ook mijn brief van 10 juli 2019 (Kamerstuk 31 765, nr. 428)2 en de Dialoognota Ouder Worden. Gezien de demissionaire status van het kabinet kan ik op dit moment geen voorkeur uitspreken voor specifieke beleidsopties.
Wat vindt u van de tweedeling die ontstaat doordat rijke ouderen de huur van een private commerciële zorginstelling kunnen opbrengen en een grote groep ouderen dit niet kan opbrengen?
Iedereen heeft vanuit de Zvw en Wlz hetzelfde recht op zorg. Voor de kwaliteit van zorg geldt dat deze in alle instellingen moet voldoen aan de kwaliteitskaders. De IGJ toetst daarop. Op het gebied van de zorgverlening is er daarbij naar mijn idee geen sprake van een tweedeling. Om te zorgen dat de zorg ook in de toekomst voor iedereen die dat nodig heeft toegankelijk en van goede kwaliteit blijft, kunnen op onderdelen aanscherpingen van de publieke randvoorwaarden noodzakelijk zijn (zie het antwoord op vraag 7). Wel kan het zo zijn (maar dat is ook in de rest van de samenleving het geval) dat cliënten met een beter gevulde portemonnee meer kunnen besteden aan woon- en servicekosten.
Wat gaat u doen om deze tweedeling tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw oordeel over het feit dat grote commerciële ouderenzorgorganisaties, zoals Orpea, ook in Nederland steeds meer instellingen beheren, terwijl deze organisatie in andere Europese landen wantoestanden binnen ouderenzorginstellingen hebben veroorzaakt?
Alle zorgaanbieders die in Nederland zorg leveren (zowel grote als kleine organisaties) moeten voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg en de besturing van zorginstellingen zoals wettelijk vastgelegd in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en per 1 januari 2022 ook de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). De IGJ ziet hierop toe. Hierbij geldt geen onderscheid op grond van de nationaliteit van de entiteit die het eigenaarschap van een zorginstelling heeft. Dit zou zich bovendien slecht verhouden met het Europees Unie-recht, dat onderscheid op basis van nationaliteit verbiedt.
Hoe kijkt u naar de toekomst van de Nederlandse ouderenzorg, gezien de toenemende aanwezigheid van deze commerciële aanbieders in ons land?
Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven, ben ik van mening dat commerciële aanbieders kunnen zorgen voor een uitbreiding van een divers aanbod en daarmee een bijdrage kunnen leveren aan de toegankelijkheid van zorg.
Wat vindt u ervan dat veel commerciële zorginstellingen in Nederland het verbod op winstuitkering omzeilen, door binnen de instellingen appartementen te verhuren waar ze «zorg aan huis» leveren?
De zorg is geen plaats voor excessieve winsten of winstuitkeringen. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2 t/m 5 valt de zorg die op deze manier wordt verleend niet onder het huidige winstverbod, omdat deze zorg kort gezegd niet geldt als intramurale, maar als extramurale zorg. In het antwoord op vraag 2 t/m 5 heb ik tevens aangegeven dat VWS momenteel het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) voorbereidt, waarin onder meer de mogelijkheid wordt geïntroduceerd om aanvullende voorwaarden te stellen aan winstuitkering voor sectoren waar nu geen verbod op winstuitkering geldt. De aard van de voorwaarden en het tijdstip van inwerking treden kan variëren per deelsector en wordt gekoppeld aan eventuele excessen die zich voordoen.
Wat wordt er momenteel gedaan om deze constructie tegen te gaan? Bent u bereid om deze constructie harder aan te pakken, zodat het winstuitkeringsverbod niet langer te omzeilen is?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u het ermee eens dat geld voor zorg naar de zorg moet gaan en dus niet als winst mag worden uitgekeerd?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe vaak komt het voor dat commerciële ouderenzorginstellingen bewoners laten bijbetalen voor catering, terwijl via de zorgbudgetten in principe ook voor eten en drinken is betaald?
Mij is niet bekend hoe vaak bewoners moeten bijbetalen voor eten en drinken. Het klopt dat in de tarieven die zorgaanbieders ontvangen voor het VPT ook een (ongeoormerkte) vergoeding is opgenomen voor het leveren van eten en drinken (in MPT en PGB overigens niet). Indien cliënten bereid zijn om voor extra kwaliteit bij te betalen, dan is dat mogelijk. Bewoners moeten de kwaliteit en prijs van zowel de woning als de servicekosten afwegen tegen de kwaliteit en prijs zoals deze elders geleverd wordt. Ook de bewoners (of de vertegenwoordigers daarvan) hebben hierin een verantwoordelijkheid.
Hoeveel ouderenzorginstellingen zijn in Nederland in handen van private equity-partijen?
Uit de informatiekaart concentraties in de zorg 2020 van de NZa blijkt dat de NZa in de periode januari 2018 t/m juni 2019 (anderhalf jaar) 12 gevallen van concentraties in de langdurige zorg heeft beoordeeld waarbij een private equity party was betrokken. In de periode juli 2019 t/m december 2020 (eveneens anderhalf jaar) bedroeg dat aantal 9 gevallen. De NZa blijft de ontwikkelingen op het gebied van private equity in de zorg volgen en zal indien nodig nader onderzoek doen.
Wat vindt u ervan dat commerciële ouderenzorginstellingen een groter beroep doen op andere zorgaanbieders, zoals huisartsen, om hun eigen personeelskosten te drukken?
In de Wlz is er een onderscheid tussen ZZP en VPT-tarieven met en zonder behandeling. Bij de tarieven inclusief behandeling levert de instelling zelf de behandeling (en wordt deze daarvoor ook bekostigd). Bij de tarieven exclusief behandeling wordt de behandeling vanuit de Zvw geleverd en krijgt de instelling deze niet bekostigd. De reductie van kosten betekent dus ook een vermindering van inkomsten. Er is dus geen sprake van het afwentelen van zorgkosten op de publieke zorg.
Welke maatregelen kunnen er worden genomen om te voorkomen dat commerciële partijen zorgkosten afwentelen op de publieke zorg, om zo hun eigen winsten te verhogen?
Zie antwoord vraag 17.
Bent u het ermee eens dat verdere groei van de commerciële ouderenzorg in Nederland onwenselijk is? Kunt u dit toelichten?
Zoals ik ook in de beantwoording van Kamervragen van de Kamerleden Hijink (SP) en Marijnissen (SP) over het bericht «Lucratief beleggen in ouderen met dementie» (2020Z14422)3 heb vermeld, vind ik een diversiteit aan aanbieders van verpleeghuizen op zichzelf geen slechte ontwikkeling. Dit stelt mensen in staat om woon- en zorgvormen te kiezen die aansluiten bij hun wensen en behoeften. Bovendien zal door de vergrijzing een steeds grotere behoefte zijn aan deze zorg. De diversiteit heeft vooral betrekking op de woning en de servicekosten. Voor de zorg geldt dat deze onder het toezicht valt van de IGJ en moet voldoen aan de eisen uit het kwaliteitskader.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat grote commerciële partijen een groter aandeel in de Nederlandse ouderenzorg verwerven?
Zie antwoord vraag 19.
De blunder van de verkenner waardoor het vertrouwen in de verkenning voor een nieuw kabinet is beschadigd. |
|
Lilian Marijnissen |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Hoe luidt de titel of bestandsnaam van de gefotografeerde interne notitie bij het vertrek van verkenner Ollongren?1
Welke bijlagen zijn er bij de gefotografeerde interne notitie? Kunt u die onverwijld naar de Kamer sturen?
Deelt u de mening van de nieuwe verkenners, mevrouw van Ark en meneer Koolmees, tevens leden van uw huidige demissionaire kabinet: «De passage berust volgens onze voorgangers op een inventarisatie vanuit meerdere invalshoeken, waaronder berichten in de media. Daarmee was de interne notitie bedoeld ter voorbereiding op mogelijke onderwerpen in de volgende ronde van gesprekken»? Welke artikelen in de media betrof het? Aangezien de verkenners schrijven «waaronder» berichten in de media, waar was dit dan nog meer op gebaseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Heeft u inmiddels met oud-verkenner, en lid van uw huidige demissionaire kabinet, mevrouw Ollongren contact gehad over deze interne notitie? Zo ja, welke invalshoeken en berichten uit de media worden hier bedoeld? Kunt u een opsomming geven?
Heeft u deze interne notitie zelf opgevraagd? Heeft u deze interne notitie gelezen?
Wie heeft deze interne notitie geschreven? In wiens opdracht was dat? Wat was de aanleiding van deze interne notitie?
Zijn ambtenaren van uw ministerie, het Ministerie van Algemene Zaken, betrokken geweest bij de totstandkoming van deze interne notitie?
Wat wordt bedoeld met «positie Omtzigt: functie elders»?
Hoe vaak regelt u voor iemand in de politiek een «functie elders»? Kunt u aangeven hoe dat in zijn werk gaat?
Is er al een lijst gemaakt van mogelijke functies «elders»? Zo ja, kunt u die lijst onverwijld naar de Kamer sturen?
Vindt u het ook ongepast dat er tijdens de verkenning of de formatie van een nieuwe regering op deze manier gesproken wordt over gekozen volksvertegenwoordigers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat dit onderdeel is van een cultuur die riekt naar machtspolitiek? Omdat de macht immers lijkt te suggereren dat diegenen die de macht controleren naar «een positie elders» te manoeuvreren zijn?
Erkent u ook dat het ongepast is om de inhoud van de interne notitie in de schoenen van «ijverige ambtenaren» te schuiven? Zo neen, waarom niet?
Hoe vaak heeft u over de positie van individuele volksvertegenwoordigers, niet behorend tot uw eigen partij, gesproken in de afgelopen kabinetten-Rutte? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat het vertrouwen van partijen en zeker ook van de samenleving ernstig is geschaad door de punten die naar buiten kwamen? Hoe gaat u dit herstellen?
Hoe kwalificeert u het feit dat de interne notitie zichtbaar was, juist in de handen van een demissionair bewindspersoon die ook verantwoordelijk is voor de AIVD? Kunt u uw antwoord toelichten?
Waarom verklaarde u op donderdagavond 25 maart «niemand gaat hier uitleg over geven»? Vanuit welke positie deed u deze uitspraak?»
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór aanstaande woensdag 31 maart?
De onderzoeken naar de werking van mondmaskers |
|
Lilian Marijnissen , Maarten Hijink (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de wetenschappelijke onderbouwing van het argument dat schijnveiligheid zou optreden bij het gebruik van mondneusmaskers door zorgverleners in de ouderenzorg in de maanden maart tot en met mei, zoals is gesteld door zowel het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) («het kan ook een schijnveiligheid geven») als door de toenmalige Minister voor Medische Zorg («het risico bestaat dat mondneusmaskers niet goed worden gebruikt en dan neemt het risico misschien wel toe. Bieden soms schijnbescherming»)?1&2
Voor het antwoord op vraag 1 en 2 verwijs ik naar mijn antwoorden van 17 november jl. (kenmerk 1773801–213460-LZ) op de door u op 23 oktober gestelde vragen over de onderzoeken naar de werking van mondmaskers.
Wat vindt u ervan dat het RIVM kenbaar heeft gemaakt dat er geen wetenschappelijke verwijzing is naar een stuk waaruit de schijnveiligheid van mondkapjes blijkt?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat RIVM-richtlijnen een wetenschappelijke basis moeten hebben? Kunt u dit toelichten?
Ja, de uitgangspunten van het RIVM zijn gebaseerd op actuele kennis van deskundigen, op wetenschappelijk onderzoek en op expert opinions en worden opgesteld in samenwerking met deskundigen en professionals.
Erkent u dat de RIVM-richtlijnen voor het gebruik van medische mondkapjes hebben geleid tot een terughoudendheid van het gebruik van medische mondkapjes in de zorg buiten de ziekenhuizen? Kunt u dit toelichten?
De uitgangspunten van het RIVM zijn gebaseerd op de veiligheid van zorgmedewerkers en cliënten en de risico’s van specifieke handelingen in de zorg. De uitgangspunten die het RIVM heeft opgesteld beschrijven op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten op welke manier professionals persoonlijke beschermingsmiddelen dienen te gebruiken om veilig te kunnen werken.
Wat is volgens u het effect geweest van de boodschap van het RIVM dat het gebruik van medische mondkapjes in de zorg in bepaalde situaties risico’s zou kunnen opleveren in de vorm van schijnveiligheid? Kunt u dit toelichten?
Het RIVM heeft over twee onderwerpen een uitspraak gedaan, namelijk over schijnveiligheid in het gebruik van mondmaskers in het openbare leven en over het gebruik van medische mondmaskers in de zorg.
In de zorgsector is men gewend om in bepaalde omstandigheden te werken met medische mondmaskers. De zorgprofessionals zijn opgeleid om op een juiste manier om te gaan met medische mondmaskers. De uitspraken over schijnveiligheid betroffen gebruik van mondmaskers in het openbare leven en hebben geen betrekking op het gebruik ervan in de zorg. Er is daarom mijns inziens geen relatie tussen de uitspraken van het RIVM en het gebruik van medische mondmaskers in de zorg.
Erkent u dat juist de terughoudendheid in het gebruik van medische mondkapjes heeft kunnen leiden tot risicovolle situaties waarbij zorgaanbieders hun personeel geen gebruik hebben laten maken van medische mondkapjes? Kunt u dit toelichten?
Het RIVM spreekt in de uitgangspunten niet over terughoudendheid in het gebruik van medische mondmaskers in de zorg. Vanaf 3 maart 2020 is de afspraak gemaakt dat zorginstellingen die niet aan medische mondmaskers kunnen komen, deze via de ROAZ (Regionaal Overleg Acute Zorgketen) kunnen bestellen.
Kunt u deze vragen separaat beantwoorden, voorafgaand aan het eerstvolgende plenaire debat over het coronavirus?
Dit is helaas niet gelukt.
Besprekingen op het Catshuis. |
|
Lilian Marijnissen |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is het waar dat op zondag 23 oktober een discussiestuk «Memo effect maatregelenscenario’s economie – SZW, EZK en FIN» is besproken op het Catshuis?1
Erkent u dat intern beraad geen titel is om documenten of inlichtingen aan een individueel lid van de Tweede Kamer te onthouden als die daarom vraagt, conform de – met algemene stemmen – aangenomen moties op 20 februari 2020?2 3
Kunt u de ter tafel gebrachte documenten van het Catshuisoverleg naar de Kamer sturen? Zo neen, op welke grond is conform artikel 68 een weigering op grond van het belang van de staat gerechtvaardigd? Ligt er een kabinetsbesluit ten grondslag aan het tot staatsgeheim verklaren van betreffend discussiestuk en andere ter tafel gekomen documenten?
Hoe is het discussiestuk van de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Economische Zaken en Klimaat en Financiën tot stand gekomen?
Kunt u verklaren hoe een krant over dit discussiestuk kan berichten, terwijl u dit wilt onthouden aan de Tweede Kamer? Kunt u uw antwoord toelichten?
In zijn algemeenheid zijn mijn inspanningen erop gericht om de vertrouwelijkheid van het beraad te beschermen.
Vindt u dat de Tweede Kamer voldoende in staat wordt gesteld om het kabinetsbeleid te controleren, als haar belangrijke memo’s worden onthouden en de Kamer zodoende niet weet waar het kabinet keuzes op baseert? Kun u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat, naast de door het RIVM verschafte gezondheidseffecten van mogelijke scenario’s, de economische gevolgen van deze scenario’s belangrijk zijn voor de Tweede Kamer om het kabinet te controleren? Zo neen, waarom niet?
Deelt u het oordeel van de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Economische Zaken en Financiën dat „het testbeleid op dit moment niet volstaat, zodat de kans groot is dat na zo’n volledige lockdown het virus weer opleeft? Zo neen, waar maakt u uit op dat het testbeleid voldoende op orde is?
Kunt u verklaren waar het oordeel van de Ministers op gebaseerd is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De onderzoeken naar de werking van mondmaskers |
|
Lilian Marijnissen , Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
In eerdere Kamervragen werd u gevraagd wat u ervan vindt dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) erkend heeft dat het argument van risico’s zoals schijnveiligheid van het gebruik van medische mondmaskers gebaseerd is op de persoonlijke ervaring van de heer van Dissel van het RIVM en antwoordde u dat de uitspraak van de heer van Dissel volgens het RIVM ondersteund wordt door experts opinions, gebaseerd op onderzoek; kunt u alsnog uitleggen wat u bedoelt met uw antwoord, waarin u stelt dat «de uitspraak van de heer Van Dissel» en anderen gebaseerd was op «onderzoek»? Om welke onderzoeken gaat het precies?1 2 3
Hoe is het mogelijk dat op 22 april 2020 de heer Van Dissel sprak over de risico’s van het gebruik van mondkapjes, terwijl het RIVM op 11 mei 2020 en 9 juni 2020 aan Nieuwsuur liet weten dat er geen wetenschappelijk onderzoek is waaruit blijkt dat «schijnveiligheid» inderdaad een risico is bij het gebruik van medische mondkapjes bij het verlenen van zorg door hulpverleners? Hoe rijmt dit zich met de uitspraken die u deed in eerdere Kamervragen dat de «persoonlijke» uitspraak van de heer van Dissel onderbouwd zou zijn door experts? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Preprints van onderzoek waarnaar u verwijst in uw eerdere antwoorden zijn op 26 en 27 mei 2020 verschenen, hoe rijmt dit met de uitspraak van de heer van Dissel op 22 april 2020 over de risico’s van mondkapjes? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Bent u bereid om de onderzoeken te sturen op basis waarvan in maart, april en in de eerste week van mei is uitgedragen dat mondmaskergebruik in de ouderenzorg tot risico's zoals schijnveiligheid konden leiden?
Bent u tevens bereid om de onderzoeken te noemen/te sturen welke in die periode ook daadwerkelijk bestonden? Zo neen, bent u dan voornemens het verstrekte antwoord aan de Kamer, waarin u stelt dat de argumentatie gebaseerd zou zijn op onderzoek, te corrigeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het eerst volgende plenaire coronadebat?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘VWS hielp met taaleis Duits lab van de testmarkt te weren’ |
|
Lilian Marijnissen , Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «VWS hielp met taaleis Duits lab van de testmarkt te weren»?1
Toen in april de mogelijkheid in beeld kwam dat een Duits laboratorium testen kon gaan uitvoeren voor Nederland, kwam de vraag naar voren aan welke voorwaarden zou moeten worden voldaan. Deze zijn afgeleid uit de wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (wkkgz) die stelt dat goede zorg moet worden gewaarborgd. Dit is op basis van professionele richtlijnen. Daaruit kwam onder andere naar voren dat er een arts-microbioloog verbonden moet zijn aan het lab om de interpretatie van de resultaten in het Nederlands te kunnen verzorgen, uitslagen te communiceren met zorgverleners en beschikbaar te zijn om tekst en uitleg te geven indien een zorgverlener hier om vraagt. Ik wil benadrukken dat deze eisen niet bedoeld was om partijen te weren van de markt, en het heeft zo ook niet uitgepakt. Inmiddels leveren twee Duitse laboratoria testcapaciteit. De Duitse laboratoria waarmee nu zaken wordt gedaan beschikken overigens over Nederlandse partners waarmee aan deze eis kon worden voldaan.
Waarom werden allerlei extra eisen opgeworpen om het Duitse lab te verhinderen te testen op corona, terwijl het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) het lab al had goedgekeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u voor de vier criteria die zijn uiteengezet in de brief van het ministerie toelichten wat de redenering voor deze eis is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is thans uw reactie op het verzoek van de advocaten van de directeur van het Duitse lab, die stellen dat «Cliënte [U-Diagnostics, red.] [...] ook via haar Duitse partnerlab de beschikking [heeft] over vele artsen-microbiologen die in het Duits, Engels en soms ook Nederlands uitstekend in staat zijn uitleg te verschaffen. Hierbij verdient opmerking dat het bepaald niet in de rede ligt dat er veel interpretatieproblemen zullen optreden bij de uitslagen van de (immers slechts als positief of negatief uit te leggen) tests»?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat u hiermee in strijd heeft gehandeld met het Europees recht aangezien taaleisen verboden zijn? Wat is uw reactie daarop?
Volgens de wkkgz is goede communicatie tussen de arts en de patiënt een voorwaarde voor het leveren van goede zorg. Zie ook het antwoord op vraag 1 t/m 4.
Erkent u dat de taaleis onevenredig en niet noodzakelijk is, en er daarom ook geen sprake kan zijn van een uitzondering?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de reden dat het Duitse lab al eerder werd geconfronteerd met een dergelijke taaleis?
Zie het antwoord op vragen 1 t/m 4.
Van welke partij zijn deze extra eisen afkomstig?
Zie antwoord vraag 7.
Van welke partij is de taaleis afkomstig?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat het Duitse lab vooralsnog niet aan de taaleis voldoet, ook al bestaat sinds augustus een overeenkomst met het lab? Klopt het dat het lab dus alsnog niet aan de criteria voldoet? Hoe is dit mogelijk?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kan worden gesteld dat een GGD-arts deze taak inmiddels «invult», ook al zijn deze arsen geen arts-microbioloog?
Een arts microbioloog verzorgt de borging van competenties met bevoegdheid tot diagnosticeren van COVID-19 voor laboratoria die niet ISO15189 geaccrediteerd zijn voor een flexibele scope van het werkveld medische microbiologie. Het RIVM heeft aangegeven dat een SARS- CoV-2 qPCR test de interpretatie van een arts microbioloog behoeft vanwege de benodigde kwaliteitsanalyse om de waarde van de resultaten te beoordelen. Ook is het belangrijk dat er heldere communicatie tussen arts en patiënt kan plaatsvinden. De manier waarop de testen momenteel worden uitgevoerd door Duitse laboratoria, de interpretatie van arts microbiologen en de communicatie met de patiënt door de GGD-arts voldoet aan alle kwaliteitseisen.
Welke rol spelen de belangen van arts-microbiologen en de positie van gevestigde ziekenhuislabs in deze situatie?
In de maanden februari en maart was de opschalingsstructuur geactiveerd van het RIVM. Dat zijn 2 referentielabs en 13 opschalingslabs (voornamelijk ziekenhuislaboratoria). Daarbovenop is een toenemend aantal laboratoria gevalideerd, waaronder ook laboratoria die niet aan één ziekenhuis zijn verbonden, zoals eerstelijns laboratoria. Hierdoor stond eind maart een flinke hoeveelheid laboratoria gereed om te gaan testen. Ook heb ik 2 grote veterinaire laboratoria en Sanquin gevraagd zich gereed te stellen als pandemielab. Het lag dus voor de hand om deze laboratoria eerst aan het werk te zetten. En dat bleek ook ruim voldoende: gedurende de maanden april, mei, juni en juli was sprake van overcapaciteit. Er kon toen dus meer getest worden dan daadwerkelijk gebeurde.
De optie van het inschakelen van buitenlandse labs lag vanaf begin van de zomer wel op tafel. Intussen liepen ook acties om de testcapaciteit op te schalen zoals het aansluiten van alle gevalideerde laboratoria op CoronIT, de inzet op gepooled testen, aanbesteding van nieuwe machines met materiaalgaranties, onderhandelingen met grote leveranciers. Toen medio augustus bleek dat de vraag zich sneller ontwikkelde dan de opbouw van capaciteit, ben ik ook overgaan tot het contracteren van buitenlandse laboratoria.
Kunt u uitleggen waarom niet alle mogelijke testcapaciteit direct wordt ingezet waardoor we onnodige risico’s lopen en de grip op het coronavirus dreigen te verliezen?
Zie antwoord vraag 12.
Wat kunt u doen om enerzijds de positie van kleinere ziekenhuislaboratoria te garanderen en anderzijds alle beschikbare capaciteit zoveel mogelijk te benutten?
Ik zet in op herinrichting van het testlandschap. Daar waar snelheid en specifieke expertise noodzakelijk is, maken de GGD’en gebruik van de laboratoria in de regio en/of die aan een ziekenhuis zijn verbonden. Een groot deel van de teststromen in de GGD-teststraten waarbij dit niet het geval is zullen geanalyseerd kunnen worden in laboratoria die hoge volumes aankunnen. Hiertoe zal ik op korte termijn in overleg treden met betrokken partijen.
Kunt u deze vragen, samen met de vragen over het bericht «Hoe «testen, testen, testen» stukliep op een muur van eigenbelang» beantwoorden voor het eerstvolgende coronadebat?
Ja.