Gestolen data van Zwitserse speciale eenheden door Russische hackers |
|
Ronald Vuijk (VVD), Fred Teeven |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Russische Hacker enttarnen geheime Schweizer Elite-Truppe»?1
Ja.
Klopt het dat geheime data van Zwitserse speciale eenheden is gestolen bij een cyberaanval door Russische hackers? Klopt het ook dat zij hierdoor een nieuwe identiteit verstrekt moeten krijgen? Graag een toelichting.
In reactie op de publicaties in de Zwitserse pers heeft het Zwitserse Ministerie van Defensie laten weten onderzoek te doen naar de cyberaanval en de mogelijke consequenties. Ook de vraag of leden van de Zwitserse speciale eenheid Aufklärungsdetachements 10 (AAD 10) een nieuwe identiteit verstrekt moeten krijgen, maakt onderdeel uit van het onderzoek.
Hoe beoordeelt u de risico's van dergelijke cyberaanvallen voor de Nederlandse krijgsmacht, specifiek in het licht van waarschuwingen die de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) doet over cyberaanvallen, onder andere in haar meest recente jaarrapport? Is de Nederlandse krijgsmacht voldoende in staat zichzelf hier tegen te beveiligen en verdedigen? Graag een toelichting.
De dreiging van digitale spionage tegen Defensie, toeleveranciers, bondgenootschappelijke netwerken en producenten van militair-relevante producten is aanzienlijk. Deze dreiging neemt in omvang toe en wordt steeds agressiever en geavanceerder. Defensie slaat dagelijks aanvallen af en er zijn vooralsnog geen cyberaanvallen bekend waarbij gevoelige informatie is buitgemaakt. Ondanks alle maatregelen is de voortdurende versterking van de digitale weerbaarheid geboden. Deze versterking maakt deel uit van de Defensie Cyber Strategie (Kamerstuk 33 321, nr. 5 van 23 februari 2015).
De maatregelen om de eigen informatietechnologie-systemen (IT-systemen) veilig te houden, maken deel uit van de diensten en producten die het Joint IV Commando (JIVC), waaronder het Defensie Computer Emergency Response Team (DefCERT), en de directie Operations van de Defensie Materieel Organisatie leveren. Defensie ontwikkelt doorlopend nieuwe beveiligingsmethodieken om nieuwe dreigingen (vroegtijdig) te kunnen onderkennen en af te slaan.
Is specifiek de identiteit van zowel speciale eenheden als inlichtingenpersoneel van de Nederlandse krijgsmacht voldoende geborgd tegen cyberaanvallen? Is dit geval in Zwitserland reden voor Defensie om extra maatregelen te nemen? Graag een toelichting.
In haar meest recente jaarverslag (Kamerstuk 33 321, nr. 7 van 15 maart 2016) gaat de MIVD uitgebreid in op de verschillende dreigingen tegen Defensie in of via het cyberdomein. Spionageactiviteiten van statelijke actoren maken hier nadrukkelijk onderdeel van uit. Defensie doet er om deze reden alles aan om de vertrouwelijke informatie te beschermen. Over onder andere dit onderwerp heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd in de voortgangsrapportage (Kamerstuk 33 321, nr. 7 van 15 maart 2016) over de uitvoering van de Defensie Cyber Strategie. De cyberaanval in Zwitserland past, ondanks de ernst van het incident, in het bestaande dreigingsbeeld en is om deze reden geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen.
Zijn er ooit pogingen gedaan door hackers om dergelijke data van Nederlandse eenheden te stelen? Zo ja, vanuit welke landen kwamen die cyberaanvallen en is bij dergelijke aanvallen ooit gevoelige informatie buitgemaakt? Op welke wijze is hierop gereageerd door Defensie?
Zie het antwoord op vraag 3.
Nut en noodzaak van de aanschaf van MALE UAV (medium-altitude long-endurance unmanned aerial vehicle) |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wij willen ook zo’n doodsmachine?»1
Ja.
Welke plaats hebben surveillance drones en bewapende drones in de visie op de huidige en toekomstige Nederlandse krijgsmacht? Wat is militair gezien de meerwaarde van deze systemen binnen de Nederlandse krijgsmacht en aan welke behoefte wordt daarmee voldaan?
Over de behoefte van Defensie aan een MALE UAV (medium-altitude long-endurance unmanned aerial vehicle) bent u geïnformeerd met de beleidsbrief Defensie na de kredietcrisis van 8 april 2011 (Kamerstuk 32 733, nr. 1), waarna mijn ambtsvoorganger u in december 2011 (Kamerstuk 30 806, nr. 10) heeft ingelicht over de behoeftestellingsfase (A-fase) van dit project. Op 21 november 2013 (Kamerstuk 30 806, nr. 16) bent u geïnformeerd over de voorstudiefase (B-fase). De behoefte aan een MALE UAV hangt samen met het grote belang van actuele, gedetailleerde en gevalideerde inlichtingen tijdens militaire operaties. Onbemande systemen spelen hierbij een steeds belangrijker rol. De Nederlandse regering is geen principieel tegenstander van de bewapening van onbemande systemen. Zoals eerder gemeld heeft de behoefte van Defensie echter geen betrekking op een bewapende MALE UAV. Mocht daaraan in de toekomst alsnog behoefte zijn, dan informeer ik u daarover.
Welke afwegingen zijn gemaakt in het besluitvormingsproces om over te gaan tot uitstel van aanschaf van de Reapers? In hoeverre zijn financiële redenen van doorslaggevend belang geweest?
Zoals bekend is de investeringsbehoefte van Defensie voor alle benodigde vernieuwingen en vervangingen de komende jaren groter dan het beschikbare budget. In verband hiermee was het in de defensiebegroting 2016 noodzakelijk prioriteiten te stellen en reeds geplande projecten uit te stellen of aan te passen. Daartoe behoort de MALE UAV. Hierdoor sluiten de omvangrijke projecten Vervanging en modernisering Chinook, Verbeterd Operationeel Soldaat Systeem (VOSS) en Defensiebrede Vervanging Operationele Wielvoertuigen (DVOW) beter aan op de gewenste realisatie.
Klopt het dat u de mogelijkheid van een leaseconstructie aan het bekijken bent, om toch al eerder over de Reaper te beschikken en niet pas over zeven jaar?
Zoals in de begroting voor 2016 is toegelicht onderzoekt Defensie of op alternatieve wijze, bijvoorbeeld via een leaseconstructie, in deze behoefte kan worden voorzien. Tijdens het wetgevingsoverleg materieel van 2 november 2015 heb ik toegezegd dat u hierover uiterlijk met de begroting 2017 nadere informatie ontvangt.
Kunt u aangeven waarom niet is gekozen voor een goedkoper alternatief dan de Reaper, dat soortgelijke Intelligence, Surveillance en Reconnaissance (ISR)-capaciteiten heeft?
Defensie heeft als onderdeel van het Defensie Materieelproces een kandidatenvergelijking uitgevoerd. De Kamer is hierover geïnformeerd op 21 november 2013 (Kamerstuk 30 806, nr. 16). Uit de informatie van negen verschillende fabrikanten bleek de MQ-9 Reaper de enige geschikte kandidaat. De MQ-9 is een doorontwikkeld product dat «van de plank» beschikbaar is. Daarnaast heeft het systeem zich operationeel bewezen en is het in gebruik bij veel landen. Dat biedt voordelen bij internationale samenwerking, het gebruik en de instandhouding.
Klopt het dat Nederlandse militairen gaan trainen in de VS met het gebruik van de Reaper?
Zo lang er geen zicht is op voortzetting van het project zal Defensie niet de beoogde eenheden laten opleiden. Een opleiding voor bedienend personeel die in 2014 door Defensie was aangevraagd (voordat werd besloten het project te vertragen), werd door de Amerikaanse overheid afgewezen omdat Defensie in de loop van 2015 besloot het project te vertragen. Halverwege mei jl. heeft de Amerikaanse overheid aan Defensie in het kader van uitwisselingsfuncties gevraagd toch vier personen aan zo’n opleiding deel te laten nemen, waarna dit personeel – als tegenprestatie – gedurende enige tijd in de Verenigde Staten als instructeur zou kunnen worden ingezet. Defensie heeft dit Amerikaanse aanbod in beraad, maar staat in beginsel positief tegenover dit verzoek vanwege de bilaterale relatie met de Verenigde Staten en de opbouw van kennis en kunde.
In 2014 hebben twee militairen deelgenomen aan een cursus in de Verenigde Staten over de (on)mogelijkheden van de inzet van UAV’s. De cursus was bedoeld voor geïnteresseerde landen. In 2015 hebben tien personen deelgenomen aan een cursus over technische en logistieke aspecten van de MQ-9 Reaper. Dergelijke cursussen om kennis te maken met militaire systemen zijn in het kader van kennisopbouw gebruikelijk.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om een ethisch-morele discussie te voeren over de inzet van bewapende drones en de zorgen over de verlaging van de geweldsdrempel, zoals de Commandant Luchtstrijdkrachten ook betoogde?2
De behoefte van Defensie heeft geen betrekking op een bewapende MALE UAV. Het kabinet onderschrijft de zienswijze van de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) in het advies over bewapende drones (juli 2013) dat het als zodanig geen verboden wapens zijn onder het internationaal recht. De voorwaarden en omstandigheden waaronder bewapende UAV’s mogen worden ingezet, wijken niet af van de regels die gelden voor de inzet van welk ander wapensysteem dan ook. Fundamentele rechtsregimes die de inzet van geweld reguleren, zijn het humanitair oorlogsrecht en de rechten van de mens. Elke inzet van een bewapende UAV moet hieraan worden getoetst.
Veel ethische vragen over de inzet van bewapende UAV’s houden verband met het gebrek aan transparantie over de toepassing van het geldende recht. Daarom zet het kabinet zich actief in voor een open internationaal debat over de vraag hoe de huidige regels worden toegepast en hoe de transparantie kan worden bevorderd. Op 29 februari jl. bepleitte de Minister van Buitenlandse Zaken dit nog tijdens een conferentie over ontwapening in Geneve. Wat de zorg over de verlaging van de geweldsdrempel betreft, wijst het kabinet op de constatering van de CAVV in het genoemde advies dat dit nog onvoldoende wetenschappelijk is bestudeerd.
Kunt u aangeven welke stappen Nederland heeft gezet en gaat zetten om het internationale debat over de (omstreden) inzet van bewapende drones te bevorderen? Welke rol ziet u hiertoe voor de Nederlandse regering?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven welke Europese ontwikkelingsprojecten er zijn ten aanzien van een Europese MALE UAV? Welke kansen ziet u om aan dergelijk Europees ontwikkelingsproject deel te nemen, nu de aanschaf van de Reaper met zeven jaar is uitgesteld?
Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje zijn in samenwerking met hun nationale industrieën een gezamenlijk ontwikkelingstraject begonnen voor een MALE UAV. Het systeem zou vanaf 2025 beschikbaar moeten komen. Defensie heeft behoefte aan een operationeel bewezen MALE UAV die «van de plank» te koop is. Hiermee kunnen risico’s in product, tijd en geld worden vermeden waarmee nieuwe ontwikkelingsprojecten doorgaans gepaard gaan. Om die reden zal Defensie niet deelnemen aan het ontwikkelingstraject. Uiteraard volgt Defensie wel de ontwikkelingen op dit gebied.
Het artikel 'Onrust op het fregat' |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Sultan Günal-Gezer (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Onrust op fregat»?1
Ja.
Kunt u aangeven of de NAVO de bijdrage aan de surveillance in de Egeïsche zee ten behoeve van de bewaking van de Europese grenzen bestempelt als missie?
De Navo heeft besloten Standing NATO Maritime Group 2 (SNMG-2) in de Egeïsche Zee in te zetten om mensensmokkelnetwerken in kaart te brengen door middel van «reconnaissance, monitoring and surveillance». Het creëren van maritieme situational awareness is een van de taken van de staande Navo-vlootverbanden. De inzet in de Egeïsche Zee valt binnen het bestaande takenpakket van de staande Navo-vlootverbanden en wordt daarom door de Navo aangemerkt als een activiteit.
De Navo voert in het verdragsgebied doorlopend reguliere activiteiten uit die onder meer zijn gericht op de geruststelling van bondgenoten, de geloofwaardige afschrikking van potentiële tegenstanders en het verbeteren van de interoperabiliteit tussen bondgenoten. Voorbeelden van deze activiteiten, waar Nederland periodiek aan bijdraagt, zijn Baltic Air Policing, (de gereedstelling van) de NATO Response Force (NRF) en de aanwezigheid van staande Navo-vlootverbanden in bondgenootschappelijke wateren. Over deze activiteiten bent u geïnformeerd in mijn brief over de Nederlandse bijdragen aan de EU Battlegroup en de NATO Response Force en de lessen van het VJTF test bed van 15 december 2015 (Kamerstuk 29 521 nr. 306). Deze doorlopende activiteiten onderscheiden zich van Navo-missies met een specifiek mandaat, zoals KFOR in Kosovo en Resolute Support in Afghanistan.
Kunt u aangeven of andere landen die een bijdrage leveren aan de NAVO surveillance in de Egeïsche zee de bijdrage bestempelen als missie?
De inzet in de Egeïsche Zee wordt door de Navo aangemerkt als activiteit. De deelnemende Navo-landen wijken hier niet van af.
Kunt u aangeven waarom u ervoor gekozen heeft deze Nederlandse bijdrage aan de NAVO surveillance in de Egeïsche zee te bestempelen als activiteit?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat vanwege de omschrijving van deze Nederlandse bijdrage aan de NAVO als «activiteit» in plaats van als «missie», dit financiële gevolgen heeft voor de bemanning?
De rechtspositie van de bemanning van Nederlandse schepen die meevaren in de staande Navo-vlootverbanden voorziet in een vergoeding per etmaal als overwerkcompensatie bij meerdaagse vaaractiviteiten. Alleen in het geval van inzet in het kader van crisisbeheersingsoperaties is er voorzien in een hogere vergoeding per etmaal. Omdat de huidige inzet in de Egeïsche Zee binnen het bestaande takenpakket van de Navo-vlootverbanden valt, krijgt de bemanning een normale vergoeding voor overwerk.
In hoeverre verschilt de huidige Nederlandse bijdrage aan de NAVO van overige Nederlandse bijdragen aan de NAVO waardoor het verschil tussen activiteit en missie wordt gerechtvaardigd?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre verschillen de werkzaamheden van de bemanning in deze bijdrage aan de NAVO van de werkzaamheden bij andere bijdragen aan NAVO missies?
Zr. Ms. Van Amstel maakt deel uit van SNMG-2, een staand Navo-vlootverband dat snel kan worden ingezet voor uiteenlopende maritieme taken. Het uitvoeren van reconnaisance, monitoring and surveillance activiteiten, zoals het schip nu doet in de Egeïsche Zee, valt binnen het bestaande takenpakket van de staande Navo-vlootverbanden.
Wat is de door u gehanteerde definitie van «activiteit»? Wat is de door u gehanteerde definitie van «missie»?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben financiële overwegingen een rol gespeeld bij het benoemen van deze NAVO bijdrage als «activiteit' in plaats van als «missie». Zo nee, waarom niet?
Nee. De inzet in de Egeïsche Zee past binnen het bestaande takenpakket van de staande Navo-vlootverbanden. Daarom is deze inzet door de Navo aangemerkt als activiteit en niet als missie.
Bent u bereid deze Nederlandse bijdrage alsnog te bestempelen als «missie» in plaats van als activiteit? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Navo-schepen voeren in de Egeïsche Zee taken uit die passen binnen het bestaande takenpakket van de staande Navo-vlootverbanden. Deze inzet wordt dus aangemerkt als activiteit, net als de andere Nederlandse bijdragen aan reguliere Navo-activiteiten, waaronder Baltic Air Policing, de NRF en de andere Navo-vlootverbanden.
Kunt u, met het oog op de aankomende debatten, deze vragen binnen 2 weken beantwoorden?
Helaas is het niet mogelijk gebleken deze vragen binnen twee weken te beantwoorden.
Islamitische koekoeks-jongen bij de krijgsmacht |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u het feit dat maar liefst 29 ex-militairen van het Duitse leger als jihadstrijders zijn afgereisd naar Syrië en Irak?1 2
In mijn brief van 29 mei 2015 (Kamerstuk 29 754, nr. 311) heb ik uiteengezet dat de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten intensief onderzoek doen naar mogelijke jihadisten die vanuit Nederland naar strijdgebieden afreizen, of zij nu bij Defensie hebben gewerkt of niet.
Deelt u, nu ook de chef van de Duitse militaire inlichtingendienst (MAD) daarvoor waarschuwt, de mening dat Defensie misbruikt kan worden en ook wordt als LOI-cursus voor jihadisten?
Het Ministerie van Defensie beschikt over verschillende instrumenten om eventueel misbruik van opgedane kennis of vaardigheden te voorkomen. Zo verricht de MIVD, indien daartoe aanleiding is, onderzoek naar radicalisering onder Defensiepersoneel.
Bent u bereid om, net als de Duitsers met wie u graag intensief samenwerkt, exact aan te geven hoeveel (ex-)militairen tot op heden naar Syrië en Irak zijn afgereisd?
Tijdens het VAO over personeel van 28 april 2015 (Handelingen II 2014/15, nr. 81, item 27) heb ik in het kader van de motie-De Roon (Kamerstuk 34 000 X, nr. 83) toegezegd te bezien of het mogelijk is uw Kamer in het openbaar te informeren over het aantal (ex-)militairen dat mogelijk als jihadist naar Syrië of Irak is afgereisd. In de brief die ik op 29 mei 2015 hierover aan uw Kamer heb gezonden (Kamerstuk 29 754, nr. 311), kom ik tot de conclusie dat dit niet mogelijk is. Onderwerpen die zich niet lenen voor openbare behandeling kunnen, indien gewenst, wel via de daartoe geëigende kanalen geadresseerd worden.
Bent u tevens bereid om, net als de Duitsers die 65 actief dienende militairen in de gaten houden vanwege jihadistische trekjes, aan te geven hoeveel verdachte militairen en ex-militairen in Nederland onder de loep worden/werden gehouden?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u de afgelopen jaren al islamitische koekoeks-jongens uit de krijgsmacht verwijderd? Zo ja, hoeveel?
Bij Defensie staat niet het geloof, maar het gedrag centraal.
Deelt u de mening dat de belangen van Nederland het beste zijn gediend door mensen met een dubbel paspoort uit de krijgsmacht te weren om loyaliteitsproblemen en veiligheidsrisico’s te beperken?
Hierop ben ik tijdens de behandeling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie voor het jaar 2015 op 12 en 13 november 2014 al ingegaan, zowel schriftelijk (bijvoegsel bij Handelingen Tweede Kamer 2014–2015, nr. 24, item 7) als mondeling (Handelingen Tweede Kamer 2014–2015, nr. 24, item 7). Een motie van deze strekking (Kamerstuk 34 000 X, nr. 48) heb ik toen ontraden en die is vervolgens verworpen. Ik heb daaraan niets toe te voegen.
De trage afhandeling van klachtbrieven door het ministerie van Defensie |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Waarom zijn er geen maatregelen genomen om de klachtbehandeling bij uw ministerie te versnellen en het uitkeren van tonnen aan schadevergoeding te voorkomen?1
In uw vraag verwijst u naar een artikel in het Algemeen Dagblad van 22 april jl. In dit artikel staat dat Defensie in 2015 meer dan € 313.000 heeft uitgegeven aan schadevergoedingen. Het betreft echter het totaalbedrag aan dwangsommen dat is uitgekeerd aan medewerkers van Defensie. Een dwangsom is de vergoeding waarop medewerkers in bepaalde gevallen recht hebben als Defensie te laat een besluit neemt op een aanvraag (primaire besluiten) of een bezwaarschrift (besluiten op bezwaar).
Defensie doet wat zij kan om binnen de wettelijke termijn besluiten te nemen. Soms is het overschrijden van de beslistermijn echter onvermijdelijk. Eind 2014 en in 2015 werd Defensie geconfronteerd met een aantal rechterlijke uitspraken over de rechtspositie van defensiemedewerkers. Een voorbeeld is de uitspraak waardoor bij de vergoeding van huisvesting en voeding niet langer onderscheid mag worden gemaakt tussen het wel of niet voeren van een eigen huishouding. Dat heeft geleid tot een piek in het aantal aanvragen. De uitspraken zijn bovendien complex en hebben grote financiële gevolgen (van vele miljoenen) voor Defensie. Voor het uitwerken van een oplossing betrekt Defensie meerdere deskundige partijen (intern en extern). Dat kost tijd, ook omdat zorgvuldigheid is geboden. Daardoor hebben medewerkers langer dan gebruikelijk op afhandeling moeten wachten en is het aantal uitgekeerde dwangsommen hoger dan in voorgaande jaren.
Kunt u per jaar aangeven hoeveel klachten er de afgelopen vijf jaar zijn binnengekomen, hoeveel daarvan per jaar te laat zijn beantwoord en hoeveel schadevergoeding daarom per jaar is uitgekeerd?
Onderstaande tabel bevat een overzicht van het aantal uitgekeerde dwangsommen per jaar voor alle besluiten, dus zowel primaire besluiten als besluiten op bezwaar.
Jaar
Aantal dwangsommen
Totaal uitgekeerd (€)
2011
275
€ 204.807,–
2012
215
€ 208.140,–
2013
132
€ 115.090,–
2014
148
€ 121.388,–
2015
362
€ 317.690,–
In 2011 werd het gros van de dwangsommen nog uitgekeerd als gevolg van vertraging in besluiten op bezwaarschriften. Dat is teruggedrongen. In 2015 werd het merendeel van de dwangsommen uitgekeerd als gevolg van vertraging in de primaire besluiten op aanvragen. In onderstaande tabel staat een specificatie van het aantal ingediende bezwaarschriften en het aantal daarmee samenhangende uitgekeerde dwangsommen, inclusief de daarmee gemoeide totaalbedragen. De bedragen in onderstaande tabel maken reeds deel uit van de totaalbedragen in de voorgaande tabel.
Jaar
Aantal ingediende bezwaarschriften
Aantal uitgekeerde dwangsommen
Totaal uitgekeerd (€)
2011
2.262
238
€ 176.820,–
2012
1.799
137
€ 135.820,–
2013
2.059
107
€ 95.170,–
2014
1.557
119
€ 95.600,–
2015
1.768
89
€ 56.680,–
Wat gaat u doen om te voorkomen dat in 2016 weer onnodig tonnen worden uitgekeerd vanwege de trage afhandeling van klachtbrieven?
Het is vervelend als medewerkers langer dan gebruikelijk moeten wachten op de afhandeling van een aanvraag of een bezwaarschrift. Zoals gezegd spant Defensie zich in om op tijd te antwoorden en daarmee het aantal uit te keren dwangsommen te beperken. Zorgvuldigheid gaat echter boven snelheid, vooral wanneer principiële vraagstukken met grote (financiële) gevolgen aan de orde zijn die overleg vragen met meerdere parijen, inclusief de bonden.
Deelt u de mening dat het uiterst pijnlijk is dat Defensie onnodig met schadevergoeding strooit, terwijl het de militairen aan basisbehoeften zoals voldoende munitie ontbreekt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de reactie op deze vragen wél tijdig insturen?
Ja.
Het uitbesteden van militaire taken |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) |
|
|
|
|
Kunt u een overzicht geven van de taken die Defensie heeft uitbesteed bij deelname aan de missie in Mali (MINUSMA), inclusief vermelding van de private partijen waarmee Defensie daartoe samenwerkt?
Kunt u een overzicht geven van de taken die Defensie heeft uitbesteed bij deelname aan de missie in Irak en Oost-Syrië ter bestrijding van ISIS en trainen van de Peshmerga, inclusief vermelding van de private partijen waarmee Defensie daartoe samenwerkt?
Kunt u een overzicht geven van de taken die Defensie heeft uitbesteed bij deelname aan de missie in Afghanistan (Resolute Support), inclusief vermelding van de private partijen waarmee Defensie daartoe samenwerkt?
Kunt u een overzicht geven van de taken die Defensie heeft uitbesteed bij deelname aan de missies in Somalië (Atalanta, EUTMS), inclusief vermelding van de private partijen waarmee Defensie daartoe samenwerkt?
De ernstige schade aan het voortstuwingssysteem van Zr. Ms. Karel Doorman |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Waarom is voor Zr. Ms. Karel Doorman een configuratie gekozen waarbij twee hoofdelektromotoren het schip aandrijven?1
Het JSS heeft een dieselelektrische voortstuwing. Dit houdt in dat dieselgeneratoren elektrische energie leveren aan twee hoofdelektromotoren die via aandrijfassen de schroeven laten draaien. Bij het JSS is, in plaats van een rechtstreekse aandrijving door dieselmotoren, gekozen voor dieselelektrische voortstuwing omdat dit beter is in geval van bijvoorbeeld een operatie dicht voor de kust en het schip langdurig met lage snelheid moet varen. Een dieselmotor die langdurig op laag vermogen draait, vervuilt immers sneller en verbruikt relatief veel brandstof.
Zijn de ontwerpwijzigingen tussen 2006 en 2009, waarmee mede op de motoren werd bezuinigd, van invloed geweest op het ernstige defect aan een van de twee elektromotoren?2
Nee. Defensie en de bouwer hebben eind 2009 na uitvoerige onderhandelingen het JSS-bouwcontract getekend. In de periode tot 2009 zijn de geschatte kosten van het JSS gestegen. Defensie heeft in de loop van de onderhandelingen derhalve verschillende maatregelen genomen om de kosten te beheersen, waaronder een verlaging van de maximale snelheid. U bent daarover geïnformeerd met de verwervingsbrief van 5 november 2009 (Kamerstuk 32 123 X, nr. 24). Door de lagere maximale snelheid was minder vermogen nodig voor de opwekking van elektrische energie. Hierdoor kon één van de vijf geplande grote dieselgeneratoren worden vervangen door een kleiner exemplaar.
Bij de andere componenten van het voortstuwingssysteem, zoals de elektromotoren en de aandrijfassen, is niets veranderd. Er is dan ook geen verband tussen het opgetreden defect en deze wijzigingen in het ontwerp. Zoals gemeld in de brief van 2 februari 2012 (Kamerstuk 33 000 X, nr. 67) heeft Defensie in 2012 opnieuw gekeken naar het beheersen van de kosten. Deze maatregelen hadden geen betrekking op het voortstuwingssysteem.
Het onderzoek door de fabrikant zal duidelijkheid bieden over de oorzaak van het defect.
Klopt het dat een deel van het dek of de romp gesloopt moet worden zodat de defecte elektromotor vervangen kan worden?3 Zo ja, wie draait op voor deze kosten?
Om de defecte elektromotor te kunnen verwijderen, was een verticale schacht boven deze motor nodig. Daarvoor is een opening gemaakt in twee bovengelegen tussendekken. Het was niet nodig om een opening te maken in het bovenste helikopterdek of de scheepshuid. Via de verticale schacht is de defecte motor opgetild, op het transportdek voor zwaar materieel geplaatst en per dieplader uit het schip gereden. Inmiddels is de motor naar de fabrikant overgebracht voor onderzoek en reparatie. Na het terugplaatsen van de gerepareerde elektromotor wordt het schip weer in originele staat teruggebracht. De kosten van deze operatie maken deel uit van de aanspraak van Defensie op het garantieartikel in het bouwcontract.
Is het gebruikelijk dat bij het ontwerp van een marineschip geen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid en/of noodzaak om een (elektro) motor te vervangen?
De eisen aan de levensduur, betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid van hoofdelektromotoren zijn zeer hoog. Daarbij geldt als uitgangspunt, voor het ontwerp van het schip en de hoofdelektromotor, dat het gedurende de levensduur van het schip niet nodig is om een hoofdelektromotor te demonteren of te verwijderen. Alle onderhoudswerkzaamheden moeten aan boord kunnen worden uitgevoerd. Het huidige defect, waardoor de verwijdering van de kapotte elektromotor toch noodzakelijk was, is dan ook een onverwachte en grote tegenvaller.
Zijn bij andere Nederlandse marineschepen die beschikken over elektromotoren wel voorzieningen getroffen om een defecte elektromotor snel en effectief te kunnen vervangen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke garantiebepalingen heeft u ingeroepen? Bent u bereid om alle garantiebepalingen uit het contract met de leverancier van de motoren naar de Kamer toe te sturen?
Defensie heeft voor het JSS een contract gesloten met de bouwer Damen Schelde Naval Shipbuilding (DSNS), niet met de fabrikant van de elektromotoren die toeleverancier is van de bouwer. Zoals vermeld in de verwervingsbrief van 5 november 2009 voorziet het bouwcontract in een garantiejaar vanaf de datum van oplevering waarin alle opgetreden gebreken worden hersteld voor rekening van de bouwer. Het schip is opgeleverd in september 2014 en dit garantiejaar is inmiddels verstreken. Daarnaast geldt een langere garantieperiode voor ontwerp en constructiefouten.
Op 17 maart jl. heeft Defensie per brief bij DSNS een beroep gedaan op het garantieartikel in het bouwcontract omdat niet wordt voldaan aan de overeengekomen eisen. Het onderzoek door de fabrikant zal uiteindelijk duidelijkheid bieden over de oorzaak van het defect. Defensie heeft als onafhankelijke derde partij het Duits-Noorse classificatiebureau DNV-GL ingeschakeld om toezicht te houden op het onderzoek en de reparatie.
De specifieke garantiebepalingen kunnen niet openbaar worden gemaakt omdat het om commercieel vertrouwelijke informatie gaat.
Niet alle proefvaarten van Zr. Ms. Karel Doorman waren afgerond op het moment dat het schip deelnam aan de Ebola-missie; heeft dat gevolgen voor het verhalen van de schade op de leverancier?
Het bericht dat de Amerikaanse luchtmacht naar een alternatief voor de Joint Strike Fighter (JSF) zoekt |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Luchtmacht VS zoekt alternatief naast JSF»?1
De Amerikaanse luchtmacht zoekt geen alternatief voor de F-35, maar onderzoekt alternatieven voor de opvolging van de A-10. Het Pentagon onderzoekt verschillende mogelijkheden, zoals het bouwen van een nieuw toestel, het gebruik van andere, bestaande toestellen of het doorvliegen met de A-10. De Amerikaanse luchtmacht beschikt als enige over dit toestel dat speciaal is ontworpen voor luchtsteun en al lange tijd in gebruik is. In de Verenigde Staten is de discussie over de vervanging van de A-10 al geruime tijd gaande. Bij de presentatie van het presidential budget 2017 in februari heeft het Pentagon aangekondigd dat de A-10 langer in gebruik zal blijven, tot 2022.
De F-35 kan worden ingezet in zeer uiteenlopende dreigingsscenario’s. Het toestel kan luchtsteun geven aan grondtroepen, maar ook andere taken uitvoeren. In tegenstelling tot de A-10, die alleen voor luchtsteun effectief inzetbaar is, is de F-35 een multirole toestel. De A-10 is zeer beperkt in staat zichzelf te verdedigen tegen vijandige jachtvliegtuigen en is daarvoor afhankelijk van andere toestellen.
Hoe beoordeelt u het feit dat de luchtmacht van de Verenigde Staten (VS) op zoek is naar een alternatief voor de JSF, omdat de JSF niet voldoende presteert op het bieden van luchtsteun én te duur is?
Zie antwoord vraag 1.
Trekt u enige les uit deze begrijpelijke heroverweging van de luchtmacht van de VS voor de aanschaf van JSF’s door Nederland? Zo nee, waarom niet?
De discussie in de Verenigde Staten over de operationele mogelijkheden van de F-35 in vergelijking met de A-10 raakt Nederland niet. Als de ontwikkeling van de F-35 gereed is, nu voorzien voor eind 2017, zal het toestel beschikken over de vereiste operationele capaciteiten.
Indien de luchtmacht van de VS besluit om andere toestellen aan te schaffen dan de JSF, heeft dit dan consequenties voor de levering en stuksprijs van de JSF’s die door Nederland worden aangeschaft?
De Verenigde Staten hebben geen besluit genomen om andere toestellen aan te schaffen. De prijs van de F-35 wordt mede bepaald door het aantal toestellen dat wordt gebouwd. Bij de contractonderhandelingen wordt namelijk de omvang van de productieserie in de contractperiode als uitgangspunt genomen. De prijs wordt per productiecontract, na onderhandeling tussen het JPO en de leveranciers, bepaald. Wat het exacte prijseffect van lagere dan wel hogere bestelaantallen in een bepaald kalenderjaar is, is op voorhand moeilijk te bepalen. Parallel spelen ook andere factoren een rol, zoals initiatieven om de kosten te verlagen. Het Block Buy initiatief, waarover ik u bij eerdere gelegenheden heb geïnformeerd, is daarbij ook van belang. Hoe dan ook hebben de contractonderhandelingen tot nu toe altijd tot lagere stuksprijzen geleid dan vooraf voorzien.
Het uit de vaart nemen van de Zr.Ms. Karel Doorman |
|
Ronald Vuijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) |
|
Hoe beoordeelt u de schade aan het voortstuwingssysteem van de Zr.Ms. Karel Doorman, waardoor het schip waarschijnlijk een ingrijpende hersteloperatie van acht maanden moet ondergaan? Bent u het er mee eens dat het – gezien de leeftijd van het schip – verbijsterend is dat het schip nu al uit de vaart moet worden gehaald en voor langere tijd niet (volledig) beschikbaar zal zijn? Graag een toelichting.
Het mankement aan het Joint Support Ship (JSS) Zr.Ms. Karel Doorman is een onverwachte en grote tegenvaller voor Defensie. Het gaat om een defect dat vrijwel nooit voorkomt.
Het JSS heeft een dieselelektrische voortstuwing. Dit houdt in dat dieselgeneratoren elektrische energie leveren aan twee hoofdelektromotoren die via aandrijfassen de schroeven laten draaien. Bij het JSS is, in plaats van een rechtstreekse aandrijving door dieselmotoren, gekozen voor dieselelektrische voortstuwing omdat dit beter is in geval van bijvoorbeeld een operatie dicht voor de kust en het schip langdurig met lage snelheid moet varen. Een dieselmotor die langdurig op laag vermogen draait, vervuilt immers sneller en verbruikt relatief veel brandstof.
Een elektromotor heeft een draaiend en een niet-draaiend deel. Bij de defecte elektromotor van het JSS zijn beide delen beschadigd door afgebroken metalen fragmenten. Let wel, dit type elektromotor staat bekend als een solide installatie met een langere verwachte levensduur dan het schip zelf. De reparatie van de elektromotor kan niet aan boord worden uitgevoerd omdat het, onder meer door de beperkte ruimte, niet mogelijk is alle beschadigde delen aan boord te demonteren.
Op dit moment onderzoekt de fabrikant van de elektromotor de oorzaak van het defect. Defensie heeft het Duits-Noorse classificatiebureau DNV-GL ingeschakeld als onafhankelijke derde om toezicht te houden op het onderzoek en de reparatie. Naar verwachting zal dit onderzoek medio juni 2016 voltooid zijn. Dan zal de fabrikant ook een nadere schatting maken van de duur van de reparatie.
Kunt u al nader toelichten wat er beschadigd is aan de hoofdelektromotor en wat de oorzaak daarvan is? Is de schade ontstaan door een fabricagefout of door het gebruik van de motor?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Zr.Ms. Karel Doorman de enige varende bevoorradingscapaciteit is van de Koninklijke Marine of kunnen andere schepen het tekort wat ontstaat opvangen? Wat betekent het wegvallen van de Zr.Ms. Karel Doorman voor de inzetgereedheid van de krijgsmacht? Graag een toelichting.
Sinds de verkoop van Zr.Ms. Amsterdam, eind 2014, is Zr.Ms. Karel Doorman het enige bevoorradingsschip van het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK). Andere schepen van het CZSK kunnen de bevoorradingstaak niet uitvoeren en civiele capaciteit voor de bevoorrading op zee is niet beschikbaar. Indien nodig zal het CZSK in de rest van dit jaar een beroep moeten doen op de bevoorradingscapaciteit van bondgenoten, bijvoorbeeld voor oefeningen en trainingen van andere marineschepen. Of dit werkelijk nodig is, wordt nog bestudeerd. Als een marineschip vaker moet bevoorraden in een haven nabij het operatiegebied, gaat dit ten koste van de inzetbaarheid. Daarnaast betekent het wegvallen van het JSS dat Defensie in de rest van dit jaar geen beschikking zal hebben over een snel inzetbare militaire capaciteit voor strategisch transport. Voor de rest van dit jaar wordt die behoefte overigens ook niet voorzien.
Zoals vermeld in de brief van 15 december 2015 (Kamerstuk 29 521, nr. 306) zou het JSS in de tweede helft van dit jaar voor enkele maanden deel uitmaken van een van de twee permanente Navo-vlootverbanden. Nederland zal deze bijdrage, bestaande uit een bevoorradingsschip, nu niet kunnen leveren.
In de brief van 6 april jl. (Kamerstuk 33 763, nr. 100) is vermeld dat de mogelijkheid werd onderzocht om met de resterende elektromotor een deel van het bestaande vaarprogramma uit te voeren. Inmiddels is duidelijk dat hiervan geen sprake zal zijn, onder meer door de technische ingrepen noodzakelijk om de kapotte elektromotor uit het schip te halen. Hierop wordt nader ingegaan in het antwoord op vraag 4. Het JSS is weer beschikbaar na de reparatie van het defect.
Bent u het ermee eens dat acht maanden klinkt als een erg lange tijd voor een hersteltraject van een defect schip? Kunt u toelichten waarom het traject zo lang moet duren? Bestaat hierbij een relatie met bezuinigingen en het beschikbaar zijn van reserveonderdelen voor de motor?
De voorlopige schatting is dat met de reparatie acht maanden gemoeid zullen zijn. Het herstel omvat allereerst het maken van een opening in twee boven de motor gelegen tussendekken van het schip, het verwijderen van de elektromotor en het vervoer naar de fabriek. Dit is inmiddels gebeurd. Nu zijn aan de orde het onderzoek en de reparatie door de fabrikant, gevolgd door het vervoer terug naar het schip, de montage en testwerkzaamheden van de gerepareerde motor aan boord en, tenslotte, het herstel van de ingrepen aan het schip die nodig waren om de motor te verwijderen.
Zoals uiteengezet in het antwoord op de vragen 1 en 2 kan de reparatie niet aan boord worden uitgevoerd omdat het, onder meer door de beperkte ruimte, niet mogelijk is alle beschadigde delen aan boord te demonteren. Een vervangende nieuwe motor is niet uit voorraad leverbaar omdat de fabrikant dergelijke elektromotoren niet in serie produceert, maar pas na opdracht.
Zoals reeds vermeld zal de fabrikant een nadere schatting van de reparatieduur maken nadat het onderzoek is voltooid. De fabrikant verwacht dat het onderzoek medio juni 2016 gereed is en heeft toegezegd alles in het werk te stellen om het onderzoek en de reparatie zo kort mogelijk te laten duren.
De lange reparatietijd van de elektromotor houdt geen verband met bezuinigingen uit het verleden of tekorten aan reservedelen, en dat geldt ook voor het defect als zodanig. Defensie beschikt niet over de benodigde kennis en apparatuur voor een dergelijke ingrijpende en uitzonderlijke reparatie.
De fitheidstest bij de krijgsmacht |
|
Fred Teeven |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vooral hogere militair weigert sporttest»?1
Ja.
Klopt het dat Nederlandse militairen in groten getale niet komen opdagen voor de jaarlijkse, verplichte sporttest? Zo ja, klopt het dat het om bijna 13.000 militairen van de in totaal 37.000 gaat? Klopt het ook dat het vooral hogergeplaatste officieren op kantoorfuncties zijn die de test niet afleggen? Graag een toelichting.
Het is inderdaad zo dat veel militairen de Defensie Conditie Proef (DCP) niet of niet tijdig afleggen. Tevens is het zo dat het percentage afgelegde proeven bij het kantoorpersoneel, waaronder zich doorgaans meer officieren bevinden, lager ligt. De individuele redenen worden niet vastgelegd. Wel zijn er algemene factoren bekend die militairen ervan weerhouden de test tijdig af te leggen, bijvoorbeeld de toegankelijkheid van faciliteiten en de bepaling dat de test moet worden afgelegd bij een LO/Sportinstructeur. Zo is voor de twaalfminutenloop, die onderdeel is van de DCP, een 400-meterbaan nodig. Er zijn militairen die dergelijke voorzieningen niet binnen handbereik hebben, bijvoorbeeld personeel geplaatst aan boord van schepen of in het buitenland. Dat kunnen redenen zijn om het afleggen van de DCP uit te stellen.
Wat zijn volgens u de voornaamste redenen dat zoveel militairen de verplichte test niet afleggen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van vakbonden dat de fitheidstest net zo goed afgeschaft kan worden als zoveel militairen hem toch niet afleggen?
De conditie van een militair is tijdens de hele loopbaan van groot belang. De DCP is een goed instrument om die conditie te stimuleren. Afschaffen is niet aan de orde. Defensie neemt maatregelen die het aantal afgelegde proeven moeten verhogen. De maatregelen bestaan onder meer uit het wegnemen van belemmeringen die het afleggen in de weg staan, bijvoorbeeld door alternatieven te bieden voor de twaalfminutentest, zoals een shuttle-run. Tevens wordt onderzocht of de test kan worden afgenomen door iemand anders dan de LO/Sportinstructeur.
In hoeverre is de test «verplicht» te noemen als zoveel militairen zonder consequenties kunnen besluiten de test niet af te leggen? Worden militairen aangesproken op het niet of onvoldoende afleggen van de fitheidstest? Op welke wijze? Graag een toelichting.
De DCP is verplicht voor militairen. Elke commandant heeft middelen om het afleggen van de DCP af te dwingen, onder meer het militaire straf- en tuchtrecht en de jaarlijkse functioneringscyclus. Deze middelen zullen bij de commandanten nadrukkelijk onder de aandacht worden gebracht. Maatregelen zoals ontslag zijn nog niet aan de orde.
Overweegt Defensie consequenties te verbinden aan het niet of onvoldoende afleggen van de test om zo het verplichtende karakter van de test te versterken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties worden overwogen? Is ontslag daarbij een optie in vergaande gevallen? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat militairen – ongeacht rang of functieomschrijving – voldoende fit moeten zijn om, indien daartoe noodzaak bestaat, te kunnen functioneren in veeleisende omstandigheden, zoals crises en conflicten? Zo ja, bent u het ook ermee eens dat de fitheidstest daarbij een minimaal fitheidsniveau garandeert dat de mogelijkheid om onder die omstandigheden te kunnen functioneren borgt? Is het in dat licht niet zeer onwenselijk dat zoveel militairen de test niet afleggen? Graag een toelichting.
Zie het antwoord bij vraag 4.
Bent u het eens met de uitspraak van een Defensiewoordvoerder dat iedere militair de verantwoordelijkheid moet voelen fit te moeten zijn? Bestaat er nog ruimte voor Defensie om het afleggen van de test voor militairen gemakkelijker te maken? Zo ja, kunt u toelichten welke maatregelen daartoe genomen kunnen worden?
Zie antwoord vraag 7.
Wat gaat u doen om meer militairen de fitheidstest jaarlijks af te laten leggen?
Zie antwoord vraag 7.
Weer een voorzorgslanding door een Apache gevechtshelikopter |
|
Ronald Vuijk (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Weer voorzorgslanding Apache-heli in weiland»?1
Ja, op 25 maart jl. heeft een Apache een voorzorgslanding gemaakt.
Kunt u op hoofdlijnen toelichten welk onderzoek is uitgevoerd aan het toestel na het incident? Zijn ook andere toestellen onderzocht?
Defensie onderzoekt met fabrikant Boeing de oorzaak en verzamelt daartoe vlucht- en systeemdata van de helikopter. Het onderzoek is nog niet voltooid. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek bepaalt Defensie of deze klacht tot maatregelen leidt en, zo ja, welke. Daarbij wordt ook bezien of er gevolgen zijn voor de overige Nederlandse Apaches. Als dat zo is, worden ook andere landen die de Apache gebruiken op de hoogte gesteld. Dit zijn standaardprocedures in het kader van de Militaire Luchtvaart Eisen.
Is reeds bekend welke oorzaak de foutmelding had die de piloot in de cockpit kreeg? Zo ja, wat veroorzaakte de foutmelding? Was er sprake van technisch falen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een relatie tussen dit incident en de voorzorgslanding die een Apache maakte op 17 maart? Heeft de oorzaak van de foutmelding een relatie met het technisch falen van een Apache gevechtshelikopter in Mali (maart 2015), waardoor een Apache crashte? Kunt u dit toelichten?
Naar het zich nu laat aanzien hebben de klachten die op 17 en 25 maart jl. tot een voorzorgslanding van een Apache leidden een verschillende oorzaak. Of er een relatie met het ongeval in Mali is, kan pas worden vastgesteld als de uitkomsten van het onderzoek bekend zijn.
Bent u bekend met de uitspraken van scheidend generaal De Kruif over de gevolgen van jarenlange bezuinigingen op Defensie?2 Zijn de recente voorzorgslandingen van Apaches in het licht van die uitspraken te plaatsen? Anders geformuleerd: is er een relatie tussen bezuinigingen op Defensie en deze recente incidenten? Zo ja, hoe duidt u die relatie?
Ik ben bekend met de uitspraken van luitenant-generaal b.d. De Kruif. De voorzorgslandingen op 17 en 25 maart jl. zijn geen gevolg van bezuinigingen op Defensie.
Kunt u deze vragen beantwoorden tegelijk met de eerdere vragen over het incident op 17 maart jl.?3
Ja.
Salafisme onverenigbaar met waarden Defensie |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving1 dat het aantal radicale islamisten in Frankrijk in een jaar tijd met 50% gestegen is en dat een deel hiervan de politie en de krijgsmacht infiltreert?
In de berichtgeving wordt melding gemaakt van een toename met meer dan vijftig procent in een jaar van het aantal personen in Frankrijk dat op enige wijze met radicalisering in verband wordt gebracht. Uit het artikel wordt echter niet duidelijk of er sprake is van een algemene toename van het aantal personen dat radicaliseert, of van toename van (door opsporingsautoriteiten) gesignaleerde gevallen. Hoe dan ook is het beeld van infiltratie door gesignaleerde individuen zorgelijk.
Hoe beoordeelt u de genoemde voorbeelden van radicalisering onder Franse militairen en veteranen, zoals desertie en het zich aansluiten bij ISIS, diefstal van ontstekingsmechanismen en explosieven en een verijdelde aanslag op een militaire basis?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is ook in Nederland sprake van een toename in radicalisering onder moslims binnen Defensie? Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten van het onderzoek van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD)?2
Over uitkomsten van onderzoeken van de MIVD informeer ik de Tweede Kamer via de daartoe geëigende kanalen.
Hoe beoordeelt u het feit dat bij de huiszoeking op 15 maart jl. in de Brusselse gemeente Vorst, die ontaardde in een hevige schietpartij met terroristen, een kalashnikov, een ISIS-vlag en een boek over het salafisme gevonden is?3 Ziet u in dat het salafisme de ideologie is van de jihadisten?
Ik verwijs u naar de antwoorden van de Minister van Veiligheid en Justitie op vragen van uw Kamer over de daders van de aanslagen in Brussel (29 754, nr. 370, 5 april 2016).
Zie ook het antwoord op de vragen 6 en 7.
Kunt u nader toelichten wat u bedoelt met het belang van tijdige onderkenning door de MIVD van personen of groepen binnen de Defensieorganisatie die het rechts-extremistische gedachtegoed aanhangen, dan wel (actief) steun verlenen aan rechts-extremistische partijen en organisaties?4 Is het enkel aanhangen van extreemrechts gedachtengoed reeds voldoende grond voor het intrekken of weigeren van een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) en/of ontslag? Zo ja, waarom hanteert u deze lijn niet ook bij het salafisme? Waarom blijft u stellen dat het altijd moet gaan om feitelijke gedragingen en omstandigheden en dat het aanhangen van het salafisme op zichzelf onvoldoende is voor het intrekken (of weigeren) van de VGB?5
In Nederland zijn de feitelijke gedragingen altijd leidend bij besluitvorming omtrent het verstrekken, weigeren of intrekken van de Verklaring van Geen Bezwaar en mogelijke rechtspositionele consequenties. Over de verstrekking, weigering of intrekking van de Verklaring van Geen Bezwaar in relatie tot feitelijke gedragingen, verwijs is u naar mijn brief van 27 november 2015 (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 704) en naar de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Veiligheid en Justitie van 25 februari 2016 (Kamerstuk 29 614, nr. 39).
Klopt het dat het salafisme in alle stromingen dezelfde ideologische doelen nastreeft, zoals invoering van de sharia, en dat de verschillen vooral gelegen zijn in de methoden hoe deze doelen te bereiken?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op schriftelijke vragen van 27 november 2015 (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 704), naar de brieven van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Veiligheid en Justitie van 25 februari 2016 over de beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek» (Kamerstuk 29 614, nr. 39) en over de concretisering van de beleidsaanpak salafisme van 23 september 2015 (Kamerstuk 29 614, nr. 38) naar de nota «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek» van NCTV en AIVD (2015D35150, 23 september 2015).
Bent u bereid het salafisme te beschouwen als een totalitaire anti-Westerse ideologie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het salafisme respectvol naar vrouwen, andersdenkenden, andersgelovigen en homoseksuelen? Hoe verhoudt het salafisme zich tot de Gedragscode Defensie?6
Bij Defensie is iedereen, ongeacht religieuze achtergrond, gehouden aan de interne gedragsregels die beogen dat medewerkers respectvol met elkaar omgaan en elkaars waardigheid intact laten. Defensiemedewerkers worden geacht elkaar aan te spreken op het op welke wijze dan ook niet naleven van de interne gedragsregels.
Hoe gaat u om met salafisten binnen Defensie die weigeren vrouwen een hand te geven?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe verhoudt het salafisme zich tot uw boodschap dat Defensie beschermt wat ons dierbaar is, dat de krijgsmacht er is om de vrijheid en de waarden van Nederland te beschermen in de breedste zin en dat militairen «pal staan voor onze vrijheid en onze waarden»?7
Aan deze boodschap en de invulling daarvan wordt niet getornd. De boodschap staat en blijft staan.
Bent u bereid terug te keren naar uw eerdere standpunt en de motie-Knops niet naast u neer te leggen, maar uit te voeren? Zo nee, waarom niet?8 9
Voor een uitgebreide reactie op de motie-Knops in samenhang met het kabinetsbrede beleid inzake salafisme verwijs ik u naar de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Veiligheid en Justitie van 25 februari 2016 over de concretisering van de beleidsaanpak salafisme (Kamerstuk 29 614, nr. 39).
Een voorzorgslanding door een Apache gevechtshelikopter |
|
Ronald Vuijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) |
|
Bent u bekend met het bericht «Apache maakt voorzorgslanding in weiland»?1
Ja, op 17 maart jl. heeft een Apache een voorzorgslanding gemaakt.
Kon de Apache na het incident nog doorvliegen en is uit voorzorg besloten het toestel per truck te vervoeren voor verder onderzoek? Was het technisch onmogelijk voor het toestel om door te vliegen na het incident?
De Apache maakte een vliegbeweging die niet door de bemanning was ingezet, eenUncommanded Flight Manoeuvre. In een dergelijke situatie is een voorzorgslanding vereist. De onderhoudsprocedures bepalen dat daarna eerst onderzoek wordt uitgevoerd waarna de eventuele oorzaak wordt verholpen. Pas daarna mag verder worden gevlogen. Defensie kon het onderzoek niet uitvoeren op de plek waar de helikopter was geland. Daarom is het toestel over de weg naar de vliegbasis Gilze-Rijen vervoerd. In een dergelijke situatie zijn dat de gebruikelijke procedures met het oog op de veiligheid.
Kunt u op hoofdlijnen toelichten welk onderzoek is uitgevoerd aan het toestel na het incident? Zijn ook andere toestellen onderzocht?
Defensie onderzoekt met fabrikant Boeing de oorzaak en verzamelt daartoe vlucht- en systeemdata van de helikopter. Het onderzoek is nog niet voltooid. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek bepaalt Defensie of deze klacht tot maatregelen leidt en, zo ja, welke. Daarbij wordt ook bezien of er gevolgen zijn voor de overige Nederlandse Apaches. Als dat zo is, worden ook andere landen die de Apache gebruiken op de hoogte gesteld. Dit zijn standaardprocedures in het kader van de Militaire Luchtvaart Eisen.
Is reeds bekend welke oorzaak de foutmelding had die de piloot in de cockpit kreeg? Zo ja, wat veroorzaakte de foutmelding? Was er sprake van technisch falen? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de oorzaak van de foutmelding een relatie met het technisch falen van een Apache gevechtshelikopter in Mali (maart 2015), waardoor een Apache crashte? Zo ja, hoe heeft herhaling kunnen plaatsvinden na maatregelen die na de crash in Mali zijn genomen door Boeing en Defensie? Graag een toelichting.
Of er een relatie met het ongeval in Mali is, kan pas worden vastgesteld als de uitkomsten van het onderzoek bekend zijn.
Hebben de foutmelding en de oorzaak daarvan gevolgen voor het gebruik, de inzet en de inzetgereedheid van Nederlandse Apaches? Zo ja, welke?
Gedurende het onderzoek en de afwikkeling daarvan is het toestel niet beschikbaar voor de uitvoering van het vliegprogramma. De gevolgen daarvan zijn beperkt omdat slechts een beperkt aantal oefenvluchten vervalt. Voor de inzet en inzetbaarheid van de overige Apaches heeft dit geen gevolgen.
Zijn maatregelen nodig om een herhaling van deze foutmelding en de oorzaak daarvan in de toekomst te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen zijn dat en wanneer worden deze maatregelen genomen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat getraumatiseerde veteranen op straat dreigen te belanden |
|
Salima Belhaj (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Getraumatiseerde veteranen dreigen op straat te belanden»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht. De Compound in Assen geeft invulling aan de behoefte van bepaalde veteranen om bij lotgenoten te wonen. De financiering van de Compound was op het moment dat het bericht verscheen een probleem.
Klopt het dat er niemand wil betalen voor de zorg geleverd door de Compound in Assen?
De gemeente Assen heeft inmiddels in een overeenkomst met de Compound vastgelegd om te voorzien in de kosten voor het jaar 2016. De gemeente en de Compound zoeken gezamenlijk naar een meerjarige oplossing.
Klopt het dat de zorg die wordt geleverd door de Compound in Assen niet alleen ten goede komt aan de gemeente Assen, maar een bovenregionale functie heeft? Zo nee, waarom niet?
Bij de Compound wonen ook enkele veteranen die afkomstig zijn van buiten Assen. De Compound verbiedt dat niet. Dat betekent niet direct dat er sprake is van een regionale of zelfs bovenregionale functie.
In de huidige structuur van verantwoordelijkheden die zijn afgesproken tussen het Rijk en gemeenten is geen rol weggelegd voor het Rijk ten aanzien van een aanvullend landelijk arrangement voor zorg en ondersteuning voor de voorzieningen die de Compound in Assen aan veteranen biedt. Wanneer de gemeente Assen en de Compound gezamenlijk constateren dat deze zorg en ondersteuning inderdaad een (boven)regionaal karakter hebben, dan is het allereerst aan hen om hier regionaal afspraken over te maken.
Deelt u de mening dat er een rol is weggelegd voor de rijksoverheid, gezien de bovenregionale functie van de zorg geleverd door de Compound in Assen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als deze woonvorm, waarin getraumatiseerde veteranen een stabiele thuissituatie wordt geboden, verdwijnt? Zo nee, waarom niet?
De woonvorm geeft invulling aan de behoefte van bepaalde veteranen om bij lotgenoten te wonen en kan bijdragen aan het welzijn van deze veteranen. Van een generiek aanbod van dergelijke woonvormen voor veteranen – al dan niet met PTSS – is echter geen sprake.
Bent u bereid om een overleg te starten tussen VWS, Defensie en de gemeente Assen om zo te bekijken of er een oplossing kan worden gevonden voor de problematiek van de financiering van de Compound in Assen? Zo nee, waarom niet?
De financiering voor de Compound is voor dit jaar geborgd. De mogelijkheden voor een meerjarige oplossing worden op dit moment in eerste instantie op gemeentelijk niveau verkend. Ik zie op dit moment daarom geen reden voor aanvullende betrokkenheid vanuit VWS of Defensie.
Bent u tevens bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten van deze gesprekken en de uiteindelijke oplossing voor de Compound in Assen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De militaire beveiliging van Belgische kerncentrales en het oordeel van de Hoge Gezondheidsraad dat België onvoldoende is voorbereid op een kernramp |
|
Judith Swinkels (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) , Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) , Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «België zet militairen in voor bewaking kerncentrales»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van terreurdreiging bij de Belgische kerncentrales? Zo ja, sinds wanneer is deze informatie bij u bekend?
Er bestaan goede contacten met de Belgische autoriteiten op dit gebied. Uit deze contacten blijkt dat er geen concrete dreigingsinformatie aan de besluitvorming ten grondslag heeft gelegen. Dit heeft de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken ook in de media verklaard.
Wat is uw mening over het feit dat de Belgische kerncentrales naar aanleiding van terreurdreiging momenteel bewaakt worden door het Belgische leger?
Hoewel in België militairen zijn ingezet bij de kerncentrales (en daarnaast vele andere locaties), heeft de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken in de media verklaard dat deze maatregelen niet te maken hebben met een specifieke terroristische dreiging tegen nucleaire instellingen in België.
Zijn er aanwijzingen dat terreurdreiging bij de kerncentrale in Nederland bestaat? Zo ja, sinds wanneer is deze dreiging reëel? Bent u voornemens, net als uw Belgische collega, het leger in te zetten in de beveiliging van de kerncentrale in Nederland? Waarom wel of waarom niet? Welke maatregelen worden momenteel genomen ter beveiliging van Nederlandse kerncentrale tegen terreurdreiging?
Voor kerninstallaties, waartoe ook kerncentrales behoren, gelden standaard al uitgebreide beveiligingsmaatregelen die zijn vastgelegd in nationale en internationale wet- en regelgeving. De beveiligingsmaatregelen rond de Nederlandse kerninstallaties zijn in lijn met deze wet- en regelgeving. Deze maatregelen worden geregeld in de praktijk getest en geëvalueerd. Over specifieke beveiligingsmaatregelen worden verder geen inhoudelijke mededelingen gedaan, dat geldt ook voor het moment waarop al dan niet militairen worden ingezet.
In Nederland is het dreigingsniveau Substantieel, wat betekent dat de kans op een terroristische aanslag reëel is. De kans op een aanslag tegen een kerncentrale staat niet op gelijke voet met het algemene dreigingsniveau. Niettemin kunnen terroristen dreigen met of oproepen tot aanslagen op kerncentrales. Uiteraard wordt elk incident in binnen- en buitenland dat lijkt te wijzen op belangstelling van terroristen voor nucleaire objecten op zijn merites beoordeeld en verdisconteerd in beveiligingsmaatregelen.
Deelt u de mening dat de terreurdreiging bij de Belgische kerncentrales niet alleen België aangaat, maar tevens effect heeft op de veiligheid van grensregio’s in zowel Nederland, Luxemburg als Duitsland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre heeft u contact (gehad) over deze dreiging met u en uw collega’s uit de buurlanden? Is er afstemming tussen u en uw collega’s uit de buurlanden met betrekking tot het tegengaan van deze dreiging?
Hoewel in België militairen zijn ingezet bij de kerncentrales, heeft de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken in de media verklaard dat deze maatregelen niet te maken hebben met een specifieke terroristische dreiging tegen nucleaire instellingen in België.
De dreiging van terrorisme is een vraagstuk dat alle landen in Europa raakt. Gedegen samenwerking tussen landen in Europa (en daar buiten) is cruciaal om deze dreiging het hoofd te bieden. Er is dan ook frequent contact tussen partijen die betrokken zijn bij het tegengaan van terroristische dreigingen in binnen- en buitenland.
Klopt het dat Amerikaanse deskundigen al enige tijd geleden hebben aangedrongen op uitbreiding van de beveiliging van de Belgische kerncentrales met het oog op terroristische dreiging? Zo ja, wanneer en op welke manier is deze informatie tot u gekomen? Kunt u uitweiden over de aard van deze waarschuwingen? Hebben deze waarschuwingen tevens betrekking op de kerncentrale in Nederland?
Internationaal zijn afspraken/richtlijnen over het benodigde algemene niveau van de beveiliging van kerninstallaties waartoe ook kerncentrales behoren. Experts worden daar nadrukkelijk betrokken bij beoordelingen. Ten grondslag aan de richtlijnen ligt een breed palet aan mogelijke typen dreigingen en risico’s. Landen kunnen beveiligingsmaatregelen altijd nog nader afstemmen op de lokale situatie, ook omdat niet alle installaties hetzelfde zijn, en landen soms een specifieke uitstraling willen bereiken.
Ik heb geen concrete dreigingsinformatie uit de Verenigde Staten ontvangen die wijst op aanslagen tegen kerncentrales in Nederland.
Waarom heeft u er niet voor gekozen informatie over terreurdreiging bij Belgische en/of Nederlandse kerncentrales met de Kamer te delen door dit bijvoorbeeld op te nemen het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland? Bent u voornemens dit aspect voortaan mee te nemen in het in kaart brengen van terreurdreiging in Nederland?
Zoals ik bij de vragen 2, 3 en 5 aangaf, heeft de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken in de media verklaard dat de inzet van militairen bij de kerncentrales niet te maken heeft met een specifieke terroristische dreiging tegen nucleaire instellingen in België.
Het DTN geeft een overzicht van de belangrijkste kenmerken van de algemene terroristische dreiging tegen Nederland en Nederlandse belangen, en dient vooral als kompas voor het brede CT-beleid. In het algemene dreigingsniveau dat daaruit voortvloeit wegen alle gekende dreigingen mee. Mochten er concrete dreigingen bekend worden, bijvoorbeeld tegen de Nucleaire sector, dan worden deze dus meegewogen in het algemene dreigingsniveau.
Waarom heeft de Belgische regering ervoor gekozen juist nu de beveiliging van kerncentrales op te schroeven tot het niveau van het leger? Welke eerdere maatregelen heeft de Belgische regering hiertoe genomen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kent u het bericht «België onvoldoende voorbereid op kernramp. Een ernstig nucleair ongeval kan zich voordoen»?2
Ja.
Bent u op de hoogte van het oordeel van de Belgische Hoge Gezondheidsraad, het wetenschappelijk adviesorgaan van het Belgische Ministerie van Volksgezondheid, in een rapport naar aanleiding van de nucleaire ramp in het Japanse Fukushima dat België onvoldoende is voorbereid op een ongeluk in een van de kerncentrales omdat crisisplannen niet op orde zijn? Wat is uw reactie op het oordeel van de Belgische Hoge Gezondheidsraad?
Ja, ik ben op de hoogte van het rapport van de Belgische Hoge Gezondheidsraad. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft zoals door de Tweede Kamer gevraagd per brief gereageerd op dit rapport. Deze reactie heeft u 24 maart jl. ontvangen (32 645, nr. 65). De aanbevelingen van de Hoge Gezondheidsraad zijn in lijn met de inzichten zoals die ook internationaal worden besproken en zoals die bijvoorbeeld in de laatste EURATOM richtlijnen zijn vastgelegd en nationaal worden geïmplementeerd.
Deelt u de conclusies van de Belgische Hoge Gezondheidsraad dat een ernstig ongeval met de Belgische centrale in Doel tot één miljoen mensen zou kunnen treffen, niet alleen in België maar ook in Nederland? Zo ja, verandert dit inzicht uw houding en/of beleid ten aanzien van de risico’s omtrent Belgische kerncentrales en dan vooral de acties die u onderneemt richting uw Belgische collega teneinde deze risico’s zo klein mogelijk te houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u beschrijven wat er in uw houding/beleid gewijzigd is naar aanleiding van dit inzicht?
Zoals de Minister van Infrastructuur en Milieu in haar bovengenoemde brief ook aangeeft heeft de Hoge Gezondheidsraad in België geen onderzoek gedaan naar de kans of waarschijnlijkheid dat een dergelijk ongeval plaats vindt maar aangenomen dat dit kan. Vanuit die aanname is gekeken naar de mogelijke gevolgen van een dergelijk ongeval. De conclusies leiden niet tot nieuwe inzichten voor de kans op een dergelijk ongeval. België heeft een nationale verantwoordelijkheid voor de nucleaire veiligheid, hierbij moet België uiteraard wel voldoen aan internationale verdragen en richtlijnen waar zij bij zijn aangesloten zoals het verdrag nucleaire veiligheid onder de vlag van het Internationaal Atoomagentschap en de EURATOM richtlijn nucleaire veiligheid. De Belgische Minister van Binnenlandse Zaken heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu onlangs nogmaals verzekerd dat veiligheid in België op de eerste plaats komt en dat de Belgische toezichthouder, het FANC, hierover de volledige, onafhankelijke bevoegdheid heeft.
Nu door de Hoge Gezondheidsraad nogmaals is vastgesteld dat een nucleair ongeluk een zeer serieus scenario is en hij tevens adviseert de risicoanalyses verder uit te breiden, bent u bereid de Onderzoeksraad voor Veiligheid te verzoeken een analyse te maken van wat er precies zou gebeuren wanneer er met een of meerdere kerncentrales in België een (ernstig) ongeval zou plaatsvinden ten gevolge van een terroristische aanslag, een technisch gebrek of een andere oorzaak? Zo nee, waarom niet?
De OVV heeft aangegeven zich te buigen over de vraag of zij een onderzoek willen uitvoeren naar de veiligheid van de Belgische en Nederlandse kerncentrales. Ik wacht hun conclusies hierover af.
Wanneer u niet bereid bent een verzoek te richten tot de Onderzoeksraad voor Veiligheid, bent u vervolgens wel voornemens om ook uw risicoanalyses ten aanzien van de Belgische kerncentrales en de gevolgen van een ongeval daarmee voor Nederland verder aan te scherpen naar aanleiding van de conclusies van de Belgische Hoge Gezondheidsraad? Zo nee, waarom niet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoe dit precies gestalte kan krijgen?
Zie het antwoord op vraag 12.
Deelt u de mening van de Hoge Gezondheidsraad dat in een straal van 100 kilometer snel jodium moet worden uitgedeeld om de schildklier te beschermen tegen radioactiviteit bij een nucleair ongeval, in plaats van de straal van 20 kilometer zoals nu het geval is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie bent u voornemens te nemen op dit punt en op welke termijn?
In 2014 heeft de Minister van Economische Zaken de Kamer geïnformeerd (32 645, nr. 60) over het besluit om de interventieniveaus en de daarmee samenhangende preparatiezones aan te passen in verband met de harmonisatie van (de voorbereiding van) maatregelen bij kernongevallen in Nederland en onze buurlanden. Dit besluit houdt onder meer in dat in Nederland de preparatiezone voor jodium profylaxe distributie wordt uitgebreid tot 100 km. In de brief die de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 8 maart jl. (34 300, nr. 155) naar de Kamer heeft gestuurd is beschreven hoe de distributie van jodiumtabletten wordt aangepakt in deze grotere preparatiezone.
Welke lessen trekt u uit het onderdeel van het oordeel van de Hoge Gezondheidsraad dat betrekking heeft op de communicatie richting de bevolking in het geval van een nucleair ongeval? Levert dit rapport uw nieuwe inzichten op die u gaat bespreken met uw Belgische collega, gezien de zorgen die er leven in de Nederlandse grensstreek omtrent dit onderwerp? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie bent u voornemens te nemen op dit punt en op welke termijn?
Ik herken het beeld dat de Hoge Gezondheidsraad schetst met betrekking tot het belang van transparante communicatie. Ook de vooruitgang in communicatiemiddelen en snel delen van informatie zijn onderdelen waar de overheid als geheel snel op in moet spelen. De inzichten van de Hoge Gezondheidsraad zijn daarin niet nieuw, maar geven wel het belang en de urgentie aan van dit onderwerp. De zorgen die leven in de grensstreek zijn besproken in diverse overleggen. Verdere initiatieven en afspraken hierover worden door de ANVS en de veiligheidsregio’s opgepakt. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 18 januari jl. over de zorgen en wensen m.b.t. communicatie van de grensregio’s gesproken met een aantal burgermeesters en voorzitters van veiligheidsregio’s. Op 20 januari jl. heeft zij hierover ook gesproken met de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken.
De Richtlijnen voor de bescherming van scholen en universiteiten tegen militair gebruik tijdens gewapend conflict |
|
Michiel Servaes (PvdA), Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de lancering van de #WatchOurSchools campagne door Human Rights Watch op woensdag 9 maart jl. over de Richtlijnen voor de bescherming van scholen en universiteiten tegen militair gebruik tijdens gewapend conflict?
Ja.
Hoe en op welke termijn gaat u deze – door onder meer Nederland gesteunde – richtlijnen op basis van de Oslo Conferentie van 29 en 30 mei 2015 implementeren? Welke stappen heeft u sinds de Oslo Conferentie al ondernomen op het gebied van implementatie? Maakt deze bijvoorbeeld al deel uit van de «Rules of Engagement» voor missies waar Nederland aan deelneemt? Zo nee, waarom niet?
Tijdens internationale crisisbeheersingsoperaties is het humanitair oorlogsrecht voor Nederlandse militairen leidend. Het humanitair oorlogsrecht stelt onder andere dat alleen militaire doelen mogen worden aangevallen. Civiele gebouwen en andere burgerobjecten zijn beschermd. Dit betreft onder andere scholen, musea, historische monumenten en gebouwen die worden gebruikt voor godsdienstuitoefening. Het humanitair oorlogsrecht bevat ook de verplichting om, voor zover dat ook maar enigszins praktisch uitvoerbaar is, alle noodzakelijke voorzorgen te nemen om burgerobjecten te beschermen tegen de uit militaire operaties voortvloeiende gevaren. De richtlijnen op basis van de Oslo Conferentie van 29-30 mei 2015 hebben hetzelfde doel, maar ze richten zich, anders dan het humanitair oorlogsrecht, specifiek op de bescherming van scholen en universiteiten tegen militair gebruik tijdens een gewapend conflict. De Nederlandse krijgsmacht werkt al volgens de strekking van deze richtlijnen.
De Nederlandse militairen worden bekend gemaakt met het humanitair oorlogsrecht tijdens de initiële opleidingen en tijdens de missie gerichte instructie. Het Handboek Militair gaat hier uitvoerig op in. De toekomstige leidinggevenden van de krijgsmacht, dat wil zeggen de cadetten en adelborsten aan de Nederlandse Defensie Academie (NLDA), maken een verdiepingsslag tijdens de Bachelor fase. De richtlijnen maken geen deel uit van de Rules of Engagement (ROE’s) voor operaties, aangezien ROE’s geen geschikt instrument zijn voor het opnemen van oorlogsrechtelijke bepalingen.
Gaat u of bent u met Human Rights Watch en andere betrokken NGO’s van de Nederlandse GCPEA-coalitie1 in gesprek over de implementatie van de richtlijnen, zoals ook benoemd in de Safe Schools Declaration die werd aangenomen tijdens de Oslo Conferentie? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De betrokken ministeries hebben de afgelopen jaren regelmatig gesprekken gevoerd over het Safe Schools initiatief met de Nederlandse NGO’s van de GCPEA-coalitie, waaronder Human Right Watch. In deze gesprekken stond de Nederlandse inzet ten aanzien van het Safe Schools verklaring en bijbehorende richtlijnen centraal.
Gaat u andere landen die de genoemde richtlijnen nog niet hebben ondersteund, aansporen om dit alsnog te doen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse inzet richt zich vooral op het genereren van bekendheid met en steun voor het Safe Schools initiatief onder andere staten. In multilaterale fora heeft Nederland het afgelopen jaar diverse malen expliciet aandacht gevraagd voor de noodzaak van betere bescherming van scholen, onder verwijzing naar de Safe Schools verklaring en de richtlijnen. Nederland heeft andere landen ook opgeroepen om dit initiatief te ondersteunen en zal dit blijven doen.
Kunt u aangeven hoeveel landen de genoemde richtlijnen inmiddels ondersteunen? Treedt u samen met deze landen op om anderen te bewegen de richtlijnen te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Nederland behoorde tot de eerste groep van 37 landen die de richtlijnen ondersteunden. Sindsdien hebben nog 15 andere landen hun steun voor de richtlijnen uitgesproken.
Hoe benut u de mogelijkheden van het Nederland EU-voorzitterschap om de richtlijnen onder de aandacht te brengen en steun te verwerven? Hoe verloopt dit? Als u geen gebruik maakt van het Nederlands voorzitterschap om de richtlijnen onder de aandacht te brengen en/of steun te verwerven, hoe doet u dit dan wel?
Zie antwoord vraag 4.
Voortdurende problemen bij de MIVD |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Bij de MIVD is amateurisme nooit ver weg»?1
Zaken als amateurisme of een verziekte werksfeer zijn bij de MIVD niet aan de orde. De MIVD is een professionele organisatie met gemotiveerd en capabel personeel, dat belangrijk werk verricht ten behoeve van de veiligheid van onze krijgsmacht wereldwijd. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Klopt het dat door openbaarmaking van het personeelsblad van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) «Ingelicht» medewerkers en oud-medewerkers van de MIVD gevaar lopen? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat namen en foto’s van (oud-)werknemers van de MIVD zichtbaar zijn op de bewuste website. De personen om wie het gaat zijn, voor zover zij nog werkzaam zijn bij de MIVD, geïnformeerd en geadviseerd hoe hiermee om te gaan. Voor personen die niet meer werkzaam zijn bij de MIVD is een speciaal meldpunt ingericht. Indien er dreigingen ontstaan, zullen passende maatregelen worden genomen. Om de effectiviteit van deze maatregelen niet te ondermijnen, doe ik over de inhoud ervan geen mededelingen.
Klopt het dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) al in 2008 zijn zorgen heeft uitgesproken over de openbaarheid van het personeelsblad «Ingelicht»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is er met deze bezwaren gedaan?
Een woordvoerder van de AIVD heeft in 2008 in een dubbelinterview met een woordvoerder van de MIVD een mogelijk nadeel benoemd van het niet gerubriceerd zijn van Ingelicht. In het interview geeft de woordvoerder van de MIVD aan dat er bewuste afwegingen zijn gemaakt om Ingelicht niet te rubriceren. Het hoofd Communicatie van de AIVD heeft, voor zover mij bekend, geen uitspraken gedaan over het al dan niet in de openbaarheid verschijnen van Ingelicht.
Hoe beoordeelt u, in het licht van het gevaar dat (oud-)medewerkers nu lopen, het feit dat het personeelsblad integraal openbaar is?
Het blad verscheen tussen 2000 en 2011, een periode waarin veel nadruk werd gelegd op transparantie. Dit hield mede verband met de vorming in 2002 van de MIVD uit vier verschillende militaire inlichtingenorganisaties. Doel van het blad Ingelicht was om het draagvlak onder het personeel voor deze complexe reorganisatie te vergroten. Het blad werd dan ook breed binnen Defensie en het netwerk van de MIVD verspreid. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de MIVD in de periode 2001–2011 meerdere malen niet naar behoren heeft gefunctioneerd, vanwege slechte werkverhoudingen en voortdurende reorganisaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat klopt niet. Ik verwijs u naar het rapport «Onderzoek naar de werksfeer binnen de MIVD» dat eind 2009 naar uw Kamer is gezonden (Kamerstukken 29 924, nr. 43, 15 december 2009). Het rapport concludeert dat er in brede zin geen sprake is van arbeidsonrust of een verziekte werksfeer. Het rapport stelt daarnaast dat de medewerkers een hoge intrinsieke motivatie hebben voor hun werkzaamheden, en zich buitengewoon inzetten voor hun taken.
Hoe verloopt de samenwerking nu tussen de MIVD en de AIVD, bijvoorbeeld in de Joint Sigint Cyber Unit? Is er sprake van een gedeelde aanpak, visie en werkwijze? Kunt u uw antwoord toelichten?
De samenwerking verloopt goed. Er zijn verschillende samenwerkingsverbanden tussen beide diensten waarbij een gedeelde aanpak, visie en werkwijze is vastgelegd. Ik verwijs u naar onder andere het convenant tussen de AIVD en MIVD bij de oprichting van de Joint Sigint Cyber Unit, dat ik in juli 2014 naar uw kamer heb gezonden (Kamerstukken 29 924, nr. 113). Gezamenlijke teams zoals die op het gebied van contraproliferatie en het Caribisch Gebied, hebben eveneens een grote meerwaarde aangetoond. De oprichting van een gezamenlijke eenheid voor veiligheidsonderzoeken wordt onderzocht (zie mijn brief van 21 december 2015, Kamerstukken 29 924, nr. 137). Gezamenlijke huisvesting in 2022 onderstreept de ambitie om de samenwerking tussen AIVD en MIVD over de volle breedte van het werk te blijven versterken (zie mijn brief van 13 november 2015, 30 977, nr. 134).
Kunt u toelichten hoe het kan dat de MIVD de afgelopen jaren meermaals negatief in het nieuws is verschenen, zoals over het afluisteren van advocaten, over de ex-MIVD agent die de staat afperste, over de twee ex-MIVD agenten die tot hun pensioen worden doorbetaald ondanks dat zij op non-actief zijn gesteld en over ruzie tussen de AIVD en de MIVD? Is er sprake van een structureel probleem? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor een reactie op de door u genoemde voorbeelden verwijs ik u naar het CTIVD toezichtsrapport nr. 25 inzake het handelen van de MIVD jegens twee geschorste medewerkers, de brief van 27 augustus 2010 aan uw Kamer in reactie op het CTIVD-rapport (29 924, nr. 59), de beantwoording van schriftelijke vragen op 6 december 2010 (29 924, nr. 62) en de beantwoording van schriftelijke vragen op 1 mei 2015 en 11 november 2015 (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2184 respectievelijk Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 539). Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Klopt het dat de MIVD ook binnen het Ministerie van Defensie kampte met een slecht imago? Is hier nog steeds sprake van? Kunt u uw antwoord toelichten?
De MIVD is een gewaardeerde organisatie binnen het Ministerie van Defensie. Het belang van het werk van de MIVD en de professionaliteit waarmee dat wordt uitgevoerd, staat buiten kijf.
Het bericht dat het Pentagon hackers uitnodigt de digitale beveiliging te doorbreken |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ministerie van Defensie VS: hack ons»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Het «Hack the Pentagon»-initiatief van het Amerikaanse Ministerie van Defensie past in het «Cybersecurity National Action Plan» dat president Obama in februari heeft ontvouwd.2 Het gaat overigens nog slechts om een pilot-programma, in het kader waarvan gekwalificeerde en vooraf geregistreerde hackers gedurende een gelimiteerde periode worden uitgenodigd de veiligheid van de openbare websites van het ministerie te testen. Andere digitale systemen zijn uitdrukkelijk van de pilot uitgezonderd.
Hoe beoordeelt u de aanpak van het Pentagon om hackers uit te nodigen de digitale beveiliging van het ministerie te doorbreken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Tweede Kamer te zijner tijd te informeren over de uitkomsten van de aanpak van het Pentagon?
Het pilot-programma gaat in april van start. Mocht het Amerikaanse Ministerie van Defensie de uitkomsten openbaar maken, dan ben ik gaarne bereid deze te zijner tijd met uw Kamer te delen.
Vindt u het verstandig om deze nieuwe aanpak die het Pentagon hanteert ook in Nederland te proberen? Zo nee, waarom niet?
Het gaat om een vernieuwend initiatief, waarvan de resultaten mogelijk ook voor ons land interessant zijn. Alvorens een dergelijke aanpak echter in Nederland kan worden overwogen, zullen de risico’s en de kansen zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen. De ervaringen in de Verenigde Staten met het pilot-programma kunnen bij deze afweging behulpzaam zijn. Mocht Defensie tot een soortgelijke aanpak willen overgaan, dan zal de Tweede Kamer hierover worden geïnformeerd.
Als er kwetsbaarheden worden gevonden, kunnen deze volledig publiekelijk bekend worden gemaakt (full disclosure) of op een meer beheerste wijze (responsible disclosure). In het geval van full disclosure bestaat de kans dat het veiligheidsrisico groter wordt, doordat bijvoorbeeld ook tegenstanders of criminelen worden geattendeerd op een kwetsbaarheid. Mede om deze reden heeft het kabinet voor de aanpak van responsible disclosure gekozen (Kamerstuk 26 643, nr. 264). Deze door het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) opgestelde leidraad dient om het toepassen van responsible disclosure bij alle partijen te stimuleren. Bij het opstellen van deze leidraad zijn zowel onderzoekers als publieke en private partijen betrokken. In de cybersecurity-aanpak van Defensie is het betalen per gevonden lek op dit ogenblik niet van toepassing.
Hoe beoordeelt u de aanpak van betalen per gevonden lek? Is het raadzaam om dit ook toe te passen voor Defensie?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze vindt er op dit moment samenwerking plaats tussen uw ministerie en hackers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen consensus over de vraag wanneer iemand zich een «hacker» kan noemen. Vast staat wel dat onder de samenwerkingspartners van Defensie zich experts bevinden met dezelfde kennis en kwalificaties als personen die in het algemeen als «ethisch hacker» worden aangemerkt. In de voortgangsrapportage over de uitvoering van de Defensie Cyber Strategie van 15 maart 2016 (Kamerstuk 33 321, nr. 7) heb ik het belang van samenwerking nogmaals onderstreept. Nauwe samenwerking met nationale en internationale partners is van wezenlijk belang om de doelen van Defensie in het cyberdomein te bereiken. Defensie werkt in dat verband intensief samen met publieke en private partners, kennisinstellingen en de academische wereld in binnen- en buitenland.
De relatie tussen openbaarmaking van interne tijdschriften van de MIVD en het geheimhouden van de AIVD-tapstatistieken |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Bij de MIVD is amateurisme nooit ver weg»?1
Ja.
Biedt volgens u het openbaar maken van het interne tijdschrift van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) «Ingelicht» inzicht in de werkwijze van de dienst? Zo ja, waarom komt u tot een andere conclusie dan de MIVD, terwijl zowel voor de MIVD als AIVD (Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst) hetzelfde wettelijk kader geldt? Zo nee, hoe kan berichtgeving over personeelszaken, een slechte werksfeer binnen de dienst en verslagen over gedane operaties en gang van zaken bij de MIVD geen inzicht bieden in die werkwijze, maar tapstatistieken van de AIVD wel?
Het openbaar maken van de edities van Ingelicht en berichtgeving daarin over personeelszaken en werksfeer heeft geen inzicht gegeven in de werkwijze van de MIVD. Er zijn geen verslagen van operaties openbaar gemaakt.
Waarom kunnen, mede in acht nemende het antwoord op de vorige vraag, de AIVD-tapstatistieken niet openbaar gemaakt worden? Indien u dat niet kan uitleggen, zou het niet aangelegen zijn de tapstatistieken per ommegaande te publiceren?
Zoals ook in antwoord op de schriftelijke vragen van lid Koşer Kaya (2016Z00645, 29 januari 2016) is gesteld, zal de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een nieuw besluit nemen in de zaak over het openbaren van tapstatistieken, waarover de Raad van State uitspraak heeft gedaan. Tot het moment waarop deze beoordeling is afgerond, kan er niets worden toegevoegd aan de eerdere beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Koşer Kaya.
Het bericht "Openbaarmaking personeelsblad MIVD brengt werknemers in gevaar" |
|
Fred Teeven (VVD), Ronald Vuijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Openbaarmaking personeelsblad MIVD brengt werknemers in gevaar»?1
Ja.
Waarom is de keuze gemaakt om het blad van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) «Ingelicht» te publiceren op een particuliere website? Graag een toelichting.
De stichting Argus heeft, naar aanleiding van een gehonoreerd inzageverzoek, verschillende edities van het blad Ingelicht op haar website gepubliceerd. Het blad verscheen tussen 2000 en 2011, een periode waarin veel nadruk werd gelegd op transparantie. Dit hield mede verband met de vorming in 2002 van de MIVD uit vier verschillende militaire inlichtingenorganisaties. Doel van het blad Ingelicht was om het draagvlak onder het personeel voor deze complexe reorganisatie te vergroten. Het blad werd dan ook breed binnen Defensie en het netwerk van de MIVD verspreid. Achteraf kan echter geconcludeerd worden dat bij het honoreren van het inzageverzoek de namen in de bladen geanonimiseerd hadden moeten worden.
Waarom zijn de namen in het blad daarbij niet gezwart? Hoe rijmt u dit met het verzoek aan personeel van inlichtingendiensten om zeer terughoudend te zijn met het openlijk spreken over hun beroep? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat nu vele namen van MIVD-personeel openbaar zijn geworden? Zo ja, welke gevolgen heeft dit volgens u voor hun veiligheid en dat van hun familieleden? Wat wordt gedaan om de veiligheid van deze personen te garanderen?
Het klopt dat namen en foto’s van (oud-)werknemers van de MIVD zichtbaar zijn op de bewuste website. De personen om wie het gaat zijn, voor zover zij nog werkzaam zijn bij de MIVD, geïnformeerd en geadviseerd hoe hiermee om te gaan. Voor personen die niet meer werkzaam zijn bij de MIVD is een speciaal meldpunt ingericht. Indien er dreigingen ontstaan, zullen passende maatregelen worden genomen. Om de effectiviteit van deze maatregelen niet te ondermijnen, doe ik over de inhoud ervan geen mededelingen.
Zijn er gevallen bekend waarbij personen zijn bedreigd nadat hun naam op de website is verschenen? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het? Op welke wijze is daarop gereageerd en welke maatregelen zijn genomen?
Dergelijke gevallen zijn niet bekend.
Klopt het dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) al in 2008 haar zorgen heeft uitgesproken over Ingelicht, dat in tegenstelling tot het AIVD-blad niet is gerubriceerd als staatsgeheim? Wat is daar destijds mee gedaan? Zijn deze zorgen meegewogen bij het openbaar maken van Ingelicht?
Een woordvoerder van de AIVD heeft in 2008 in een dubbelinterview met een woordvoerder van de MIVD een mogelijk nadeel benoemd van het niet gerubriceerd zijn van Ingelicht. In het interview geeft de woordvoerder van de MIVD aan dat er bewuste afwegingen zijn gemaakt om Ingelicht niet te rubriceren. Het hoofd Communicatie van de AIVD heeft, voor zover mij bekend, geen uitspraken gedaan over het al dan niet in de openbaarheid verschijnen van Ingelicht.
Waarom is Ingelicht niet gerubriceerd als staatsgeheim? Graag een toelichting.
Zie het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat het hoofd Communicatie van de AIVD in 2008 heeft gezegd dat men er binnen de MIVD niet gelukkig mee zou zijn als Ingelicht in de openbaarheid zou verschijnen? Hoe rijmt u die uitspraak met het besluit om het blad toch openbaar te maken? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 6.
Is de MIVD zelf om advies gevraagd over het al dan niet openbaar maken van Ingelicht? Zo ja, hoe luidde dit advies en wat is daarmee gedaan? Zo nee, waarom niet?
De MIVD heeft inderdaad advies gegeven. Zoals gesteld in antwoord op vraag 3, verscheen het blad Ingelicht in een periode waarin veel nadruk werd gelegd op transparantie en openheid, mede in verband met de complexe reorganisatie waarin de MIVD verwikkeld was. Het blad werd dan ook breed binnen Defensie en het netwerk van de MIVD verspreid. In het licht hiervan heeft de MIVD geadviseerd het inzageverzoek van de Stichting Argus te honoreren.
Wordt momenteel aanstalten gemaakt om Ingelicht van het internet af te halen, of in ieder geval namen en foto's van personeel onherkenbaar te maken? Zo ja, wanneer zal dit zijn afgerond? Zo nee, waarom niet?
De MIVD heeft overlegd met de persoon die de desbetreffende edities van Ingelicht op zijn website heeft geplaatst, met als doel de persoonsgegevens alsnog te laten verwijderen. Dit heeft tot op heden niet tot het gewenste resultaat geleid.