Het bericht dat de Schenkingsvrijstelling nieuwbouw volgens NVB-bouw in feite nu al verlopen’ is |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het krantenartikel waarin wordt bericht dat de schenkingsvrijstelling nieuwbouw volgens NVB-bouw, de Vereniging voor ontwikkelaars en, bouwondernemers in feite nu al verlopen is?1
Ja.
Volgens de verruimde schenkingsvrijstellingsregeling in verband met de eigen woning moet het geschonken bedrag van maximaal € 100.000 vóór 1 januari 2015 aan de aankoop van de woning zijn besteed; is het waar dat aankoop van een nieuwbouwwoning – waarbij in de regel in termijnen wordt betaald – door de strikte formulering in de wet (de Uitvoeringsregeling) in de dagelijkse praktijk dus al ruim vóór 1 januari 2015 niet meer mogelijk is?
De tijdelijk verruimde vrijstelling voor de schenkbelasting heeft voor zowel nieuwbouwwoningen als voor bestaande woningen de voorwaarde dat als de schenking wordt gebruikt voor de betaling van (een deel van) de koopsom of aflossing van (een deel van) de eigenwoningschuld, de betaling respectievelijk de aflossing plaatsvindt in de periode 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2014. De systematiek van de tijdelijk verruimde vrijstelling is hiermee gelijk aan de systematiek voor de reguliere verhoogde vrijstelling voor schenkingen voor de eigen woning. Vanaf 1 januari 2015 zal de reguliere verhoogde vrijstelling weer gelden, waarbij een schenking aan een kind tussen 18 en 40 jaar ten behoeve van de eigen woning eenmalig is vrijgesteld van schenkbelasting tot een bedrag van € 52.752.
Bij de aanschaf van een woning in aanbouw is de aankoopsom doorgaans niet ineens verschuldigd, maar worden aan de koper slechts de bouwtermijnen in rekening gebracht die overeenstemmen met de voortgang van de bouw. De koper betaalt in de praktijk de eerste termijn zodra hij eigenaar wordt van de grond, de tweede zodra de fundering is opgeleverd etc. Naar de letter van de wet kan de vrijstelling dus alleen worden gebruikt voor de termijnen die voor 31 december 2014 worden betaald. Het kabinet heeft besloten de tijdelijk verruimde vrijstelling niet te verlengen maar acht het wel wenselijk om soepel om te gaan met de regels waar het gaat om een woning in aanbouw. Voor situaties waarin in 2014 al een begin is gemaakt met de besteding van een geschonken bedrag voor een woning in aanbouw, zal het kabinet goedkeuren dat, indien het geschonken bedrag in 2014 nog niet geheel kan worden besteed aan de woning in aanbouw omdat in 2014 nog onvoldoende bouwtermijnen zijn vervallen om het geschonken bedrag volledig te besteden, de tijdelijk verruimde vrijstelling toch van toepassing is op de besteding van het resterende bedrag in 2015. Het bedrag dat in 2014 nog niet besteed is, zal dan besteed moeten worden aan de eerstvolgende bouwtermijn(en) in 2015. De exacte voorwaarden waaraan deze goedkeuring gebonden is, zullen op korte termijn in een beleidsbesluit worden bekendgemaakt.
Kunt u uw visie geven op inhoud en argumenten, aangevoerd in de brief van NVB-bouw van 1 oktober jl?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat een deel van de begunstigden door de regeling niet optimaal – in de geest van de wet – gebruik kan maken van de verruimde schenkingsregeling in voor 1 januari 2015?
De tijdelijk verruimde vrijstelling is een eenmalige crisismaatregel waarmee is beoogd om extra middelen voor de financiering of verbouwing van een koopwoning of aflossing van een eigenwoningschuld te genereren. Hiermee is een impuls gegeven aan de woningverkoop in een periode van crisis op de woningmarkt. De groep die tot aanschaf en gedeeltelijke betaling van een nieuwbouwwoning is overgegaan in de periode vanaf 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2014 behoort dus ook tot de groep waarvan beoogd is om deze te stimuleren tot aankoop van de woning. Ik vind het dan ook redelijk dat aan deze groep, onder de voorwaarden zoals hierboven beschreven in het antwoord op de vragen 2, 3 en 7, tegemoet wordt gekomen.
Bent u van mening dat de positieve impuls die van de schenkingsregeling uitgaat voor de nieuwbouw hierdoor ook beperkt wordt, en dat dit ongewenst is?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de belastingvrijstelling voor de verbouwing van een bestaand huis nog wél tot 2017 mogelijk is?
Bij verbetering of onderhoud van een eigen woning mag een in 2014 gedane schenking in 2014, 2015 en 2016 worden aangewend. De achtergrond hiervan is dat een verbouwing vaak over een langere periode loopt zodat het moment van besteding van de schenking lastiger te plannen is dan het geval is als de schenking aangewend wordt voor aanschaf van een eigen woning of aflossing op een eigenwoningschuld. Ook op dit punt is aangesloten bij de voorwaarden die gelden voor toepassing van de reguliere verhoogde vrijstelling met betrekking tot de eigen woning. Overigens kan, in tegenstelling tot de recente berichtgeving door Netwerk Notarissen, alleen gebruik worden gemaakt van de tijdelijk verruimde vrijstelling voor verbetering of onderhoud indien de begunstigde van de schenking in 2014 al de eigen woning bezit.
Bent u van mening dat in geval van een nieuwbouwwoning het billijk is het aankoopmoment bepalend te laten zijn voor de belastingvrijstelling en niet de tenaamstelling? Bent u bereid het beleid voor de bedoelde groep begunstigden nog aan te passen of coulance te betrachten op dit punt?
Zie antwoord vraag 2.
De publicatie ‘Over(-)behandelen. Ethiek van de zorg voor kwetsbare ouderen’ |
|
Carla Dik-Faber (CU), Henk Krol (50PLUS), Kees van der Staaij (SGP), Mona Keijzer (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de publicatie «Over(-)behandelen. Ethiek van de zorg voor kwetsbare ouderen»?1
Ja.
Bent u het eens met de door de auteurs gehanteerde benadering van overbehandelen, namelijk dat dit niet alleen slechte zorg is, maar dat deze het lijden van de patiënt vergroot (pagina 64–66)?
Overbehandeling dient bestreden te worden, zeker als dat het lijden van de patiënt vergroot. Behandelingen dienen, wanneer ze niet gericht zijn op curatie, gericht te zijn op het vergroten of handhaven van de kwaliteit van leven.
Wat gaat u doen om overbehandeling én onderbehandeling van kwetsbare ouderen terug te dringen?
Goede zorg betekent zorg die zo goed mogelijk is afgestemd op de behoeften, waarden en de mogelijkheden van de patiënt om de zorg in te passen in zijn dagelijks leven. Daarvoor zijn goede communicatie en besluitvormingstechnieken cruciaal. Dit geldt voor zowel cure als care. Onderzoek naar shared decision making laat zien dat patiënten – als zij met de juiste informatie worden ondersteund – in overleg met hun behandelaar doorgaans verstandige behandelkeuzes maken. Patiënten, zorgverleners en verzekeraars weten ieder op hun eigen terrein het beste wat goede zorg is en zij moeten dan ook primair verantwoordelijk zijn om met toepassing van professionele standaarden en in onderling overleg inhoud te geven aan goede zorg.
Ik zou het toejuichen als er in richtlijnen meer gebruik gemaakt kan worden van kennis omtrent kwetsbare ouderen. Ik teken daar bij aan die kennis nog zeker aanvulling behoeft, zoals ook de Gezondheidsraad in 2008 beschreef in zijn advies «Ouderdom komt met gebreken – Geneeskunde en zorg bij ouderen met multimorbiditeit». Daarom is het goed dat vanuit verschillende universitaire groepen hieraan, mede in het kader van het Nationaal Programma Ouderenzorg verder wordt gewerkt. Het is aan de verschillende beroepsgroepen om die kennis, waar toepasbaar, te integreren in hun richtlijnen.
Om dit verder te stimuleren is in het wetsvoorstel Wet kwaliteit, klachten en geschillen in de zorg (Wkkgz), dat op dit moment ter behandeling in de Eerste Kamer ligt, de verplichting opgenomen dat de zorgaanbieder de cliënt van informatie moet voorzien om hem in staat te stellen een verantwoorde keuze te maken. De wettelijke eis voor goede zorg uit de Wkkgz impliceert tevens dat deze zorg wordt afgestemd op de reële behoefte van de patiënt wat betekent dat de zorgaanbieder deze ook echt zal moeten betrekken bij de besluitvorming.
Daarnaast loopt momenteel het ZonMw-verbeterprogramma palliatieve zorg, dat een cultuuromslag bevordert, gericht op een geleidelijke overgang van de fase waarin het accent op genezing ligt naar de fase waarin het accent op behoud van kwaliteit van leven ligt. Zo wordt in het ZonMw-verbeterprogramma palliatieve zorg het gebruik van het instrument «Besluitvorming in de palliatieve fase» gestimuleerd. Doelstelling is om de zorg goed af te stemmen met de patiënt en naasten en tussen zorgverleners onderling, met oog voor fysieke, psychosociale en spirituele aspecten in de zorgverlening.
Ook zal ik voor dit thema in de eerstvolgende aandachtspuntenbrief van het Kwaliteitsinstituut expliciet aandacht vragen. Dit past ook in de beleidsvisie van (meer) aandacht voor kwaliteit van leven in plaats van voornamelijk de nadruk op kwaliteit van zorg. De noties achter de genoemde besluitvormingstechnieken, namelijk dat er sprake moet zijn van shared decision making, en de brede aandacht voor de hele mens en niet alleen de ziekte, steun ik van harte.
Wat is uw oordeel over het voorgestelde, in deugden ingebedde ethische afwegingskader om te bepalen of iets goede zorg is? Bent u bereid om het gebruik van dit afwegingskader te bevorderen (hoofdstuk 6 en aanbeveling 1, pagina 147)?
In iedere professionele standaard moet rekening gehouden worden met ethische afwegingen die een rol kunnen spelen. Ik acht het een goede zaak als deze ethische afwegingen zo expliciet mogelijk in de professionele standaarden van veldpartijen worden vastgelegd. Dat geldt evenzeer voor de besluitvorming in de laatste levensfase.
Goede zorg betekent zorg die zo goed mogelijk is afgestemd op de behoeften, waarden en de mogelijkheden van de patiënt om de zorg in te passen in zijn dagelijks leven. Wat goede zorg is, volgt uit de Kwaliteitswet zorginstellingen en de thans bij de Eerste Kamer aanhangige Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De Kwaliteitswet zorginstellingen en de Wkkgz geven echter een globale wettelijke norm die door professionele standaarden verder moet worden ingevuld. Deze professionele standaarden worden door veldpartijen vastgesteld.
Het is dus primair aan de veldpartijen om de medisch-ethische principes van onder andere autonomie, niet-schaden, weldoen en rechtvaardigheid meer expliciet op te nemen in hun professionele standaarden. Ook bij het kwaliteitsinstituut is het uitgangspunt dat de direct betrokkenen (patiënten, zorgverleners en verzekeraars) het beste weten wat goede zorg is en daarover afspraken moeten maken in de vorm van een kwaliteitsstandaard. Pas wanneer deze partijen er om wat voor reden dan ook niet uitkomen dan kan het kwaliteitsinstituut verdere ontwikkeling en onderhoud van professionele standaarden aanjagen.
Bent u bereid te bevorderen dat de klinisch geriater of de specialist ouderengeneeskunde de hoofdbehandelaar van een kwetsbare oudere in de tweede lijn is (aanbeveling 2, pagina 148)? Zo ja, op welke manier gaat u daar invulling aan geven?
Ik ben van mening dat het op voorhand aanwijzen van één beroepsgroep als hoofdbehandelaar geen oplossing is voor de in het rapport genoemde problemen. Daarnaast ben ik van mening dat er binnen een groep behandelaars iemand in staat moet zijn of worden gesteld om een integraal beeld te vormen van de kwetsbare oudere. Zodoende kan het behandelbeleid daar op worden afgestemd en daarmee overbehandeling voorkomen. Van toewijzing aan een beperkt aantal beroepsgroepen kan onbedoeld het signaal uitgaan dat andere beroepsgroepen geen integraal zorgaanbod hoeven te leveren, wat tegengesteld is aan wat ik wil bereiken. Zorginstellingen kunnen hierover ook intern afspraken maken. Zoals ik in mijn antwoord op eerdere vragen al heb aangegeven, moet aandacht voor kwaliteit van leven centraal staan bij alle behandelbeslissingen, ongeacht welke zorgverlener direct betrokken was bij deze beslissing.
Kunt u zich vinden in de aanbeveling om in het behandel- en zorgproces rustmomenten te creëren waarin vragen over behandelen in de laatste levensfase expliciet aan de orde komen (aanbeveling 3, pagina 148)? Hoe verhoudt zich de door de auteurs voorgestelde vergoeding met het «intensief consult ten behoeve van zorgvuldige afweging behandelopties»?
Ik deel de aanbeveling. Wanneer de arts meer tijd zou nemen om de patiënt (en familie) te begeleiden, zouden mogelijk onnodig belastende (en dure) behandelingen kunnen worden voorkomen. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft daarom in de afgelopen periode onderzocht welke mogelijkheden er reeds zijn in de bekostiging voor een goed, inhoudelijk gesprek tussen een arts en een patiënt, en welke stappen nog wenselijk zijn.
De NZa concludeert dat in de huidige bekostiging mogelijkheden zijn voor wetenschappelijke verenigingen om honorariumtarieven anders te verdelen over DBC’s. Wetenschappelijke verenigingen hebben bijvoorbeeld de keuze om conservatieve producten hoger te waarderen. De overgang naar integrale tarieven per 1 januari 2015 biedt daar nog meer ruimte voor. In de onderhandelingen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars kan dan bijvoorbeeld worden afgesproken om het tarief voor behandelen gelijk te stellen aan het tarief voor niet behandelen (intensief begeleiden).
De NZa heeft, in overleg met veldpartijen, geconcludeerd dat het, aanvullend op de huidige mogelijkheden in de bekostiging, wenselijk is deze zorg ook in kaart te brengen / transparant te maken. Dat maakt het ook voor aanbieders en verzekeraars gemakkelijker aparte afspraken te maken over de contractering van deze zorg. Er zal daarom een zorgactiviteit worden aangemaakt voor een zogenaamd «intensief consult bij naderend levenseinde». Deze activiteiten kunnen zorgaanbieders per 1 januari 2014 registreren.
Bent u bereid te stimuleren dat goede, zoals de in aanbeveling 4 (pagina 148) genoemde, besluitvormingsmethodieken in de zorg worden gebruikt? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te bevorderen dat er in de bestaande richtlijnen meer aandacht komt voor de behandeling van kwetsbare ouderen (aanbeveling 6, pagina 149)?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om een actieve rol van de huisarts in de zorg voor kwetsbare ouderen te bevorderen (aanbeveling 7, pagina 150)? Zo ja, hoe geeft u daar invulling aan?
Huisartsen hebben naar mijn mening vanzelfsprekend een actieve rol bij de zorg voor kwetsbare ouderen. Ik vind dat tot een van de basistaken van de huisarts behoren en ik zie dat de samenwerking met en de inzet van bijvoorbeeld de specialist ouderengeneeskunde in de eerste lijn nog verder kan worden verbeterd. Een goed voorbeeld daarvan vind ik het initiatief in Velp, waarbij een specialist ouderengeneeskunde een eigen praktijk heeft opgezet in de eerste lijn. Bij dit initiatief verwijst de huisarts kwetsbare ouderen en ouderen met complexe problematiek naar de praktijk ouderengeneeskunde, waarbij de huisarts de verwijsvraag en de gewenste inzet van de praktijk ouderengeneeskunde aangeeft. Dit om betere zorg te kunnen bieden aan kwetsbare ouderen zodat de patiënt langer thuis in zijn eigen omgeving zorg kan krijgen en hiermee zowel verwijzingen naar een medisch specialist kunnen worden beperkt als ook medicijngeïnduceerde verwardheid en depressie beter kan worden aangepakt. Ik heb uw Kamer daarover geïnformeerd in mijn brief van 23 april 2013 over de proeftuinen en pilots betere zorg met minder kosten. Ik volg dit initiatief met grote belangstelling. Daarnaast hebben partijen in het recent afgesloten akkoord eerste lijn 2014 tot en met 2017 met elkaar besproken dat voor de komende jaren de verwachting is dat de multidisciplinaire zorg zal groeien onder meer door de opstart van nieuwe zorgprogramma’s zoals zorg voor kwetsbare ouderen. Daarbij kan ook gebruik worden gemaakt van de resultaten van het Nationaal Programma Ouderenzorg waarin de huisarts een belangrijke rol heeft.
Bent u bereid om cliënt- en patiënt gedreven initiatieven te ondersteunen om deze problematiek bespreekbaar te maken (aanbeveling 9, pagina 150)? Zo ja, op welke manier?
Het lijkt mij, conform de aanbeveling van de auteurs, belangrijk dat in eerste instantie de verschillende initiatieven rond de laatste levensfase in kaart worden gebracht en dat wordt onderzocht hoe kwetsbare ouderen en hun familie kunnen worden ondersteund bij het spreken over het naderende levenseinde. Uiteraard volg ik actief de ontwikkelingen rondom dit thema, zoals onder meer het project «passende zorg in de laatste levensfase» van de KNMG. Ik ben gelukkig met het feit dat de artsenberoepsorganisatie dit onderwerp zo daadkrachtig heeft opgepakt. Mijn inziens is het namelijk een discussie die ook zeker binnen de beroepsgroep moet worden gevoerd. De stuurgroep van dit project betrekt verschillende van de in de publicatie genoemde onderwerpen en actoren. Ik wacht dan ook met interesse de uitkomsten van dit traject af voordat ik zelf eventuele vervolgstappen neem. Om aan te geven dat ik dit traject van groot belang acht, zal ik hier ook een financiële bijdrage aan leveren.
Daarnaast heeft ZonMw een begin gemaakt met het project «Moet alles wat kan?« Hiervoor is een signalement opgesteld waarin veel van de in het voorliggende rapport genoemde onderwerpen worden besproken. Een van de vervolgstappen is de debatreeks die ZonMw heeft georganiseerd over dit thema. Dergelijke initiatieven juich ik toe, omdat ik het van belang acht dat het maatschappelijk debat over de grenzen aan de zorg wordt gevoerd. Hierbij dient het mijns inziens niet alleen te gaan over de zorg in de laatste levensfase, maar over de zorg in alle levensfases. Bij iedere behandelbeslissing van een arts en een patiënt gezamenlijk zou de kwaliteit van leven voorop moeten staan om zodoende over- en onderbehandeling te voorkomen. Zelf breng ik waar mogelijk dit onderwerp zoveel mogelijk onder de aandacht van professionals en organisaties waar ik mee spreek. Ik zie daarbij dat het onderwerp nu meer bespreekbaar is dan enkele jaren geleden, maar dat er nog veel winst is te behalen.
Bent u bereid om met de belangrijkste stakeholders uit het veld de problematiek van de overbehandeling van kwetsbare ouderen te agenderen en gezamenlijk stappen af te spreken om het terug te dringen (aanbeveling 10 en 11, pagina 151)?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe kijkt u aan tegen de stelling van de auteurs dat er een grens aan de kosten van behandelingen gesteld moeten worden (aanbeveling 12, pagina 151)? Hoe kijkt u in dit verband aan tegen de genoemde methoden?
Over de kosten per behandeling is veel gezegd en geschreven en het zal de komende jaren het debat over overbehandeling en de kosten van zorg blijven beïnvloeden. Gezien het belang van dit onderwerp kan ik de aanbeveling voor een brede maatschappelijke dialoog dan ook van harte ondersteunen. Gepast gebruik van zorg, alleen zorg voorschrijven en gebruik als het zinnig en zuinig is, is de uitdaging voor de komende periode. De praktijkvariatie in Nederland is erg groot, te groot. Hier valt veel te winnen. De inzet die ik vraag van de veldpartijen is hierop gericht. Zorgbreed in alle levensfasen. Dit zal de kwaliteit van leven en de duurzame betaalbaarheid van de zorg ten goede komen. Artsen en patiënten hebben dit deze zomer zelf actief bij mij aangegeven. Ik steun deze lijn volop en zal de komende tijd gebruiken om hier aan meer handen en voeten te geven. Dit traject moeten we wat mij betreft eerst doorlopen, voordat we aan vragen en grenzen aan kosten per behandeling toekomen.
Bent u bereid onderzoek op dit belangrijke gebied te stimuleren en te financieren (aanbeveling 13 en2?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de begroting van uw ministerie?
Vanwege de noodzakelijke afstemming over de beantwoording is dit helaas niet gelukt. Op 21 oktober heb ik uw Kamer daarvan al met een uitstelbrief op de hoogte gesteld.
Het bericht ‘Pensioenbeheer veel duurder’ |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «pensioenbeheer veel duurder»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat bij het ABP, een fonds dat heeft moeten korten wegens de slechte financiële positie van het fonds, € 650 mln aan prestatievergoedingen is betaald omdat er zelfs meer rendement is behaald dan vooraf was afgesproken? Hoe verhoudt zich dit tot elkaar?
Het ABP heeft in april 2013 de pensioenen en opgebouwde aanspraken met 0,5% verlaagd. Op basis van de stand van zaken per 31 december 2012 was deze verlaging nodig om uiterlijk bij de afloop van de hersteltermijn van het ABP, 31 december 2013, op de minimaal vereiste dekkingsgraad van 104,2% te komen.
De prestatieafhankelijke vergoedingen die het ABP in 2012 aan externe vermogensbeheerders heeft betaald, hangen inderdaad samen met de relatief hoge rendementen die zij voor het ABP hebben behaald. Deze rendementen overstegen de afgesproken benchmarks. Het extra rendement heeft het vermogen van het ABP doen toenemen, maar niet in die mate dat de nominale verlaging kon worden voorkomen.
Zijn er onder de pensioenfondsen waarvan volgens het artikel de kosten van vermogensbeheer zijn gestegen meer fondsen die in het kader van een herstelplan hebben moeten korten?
Het Financieele Dagblad bericht alleen over de kostenontwikkeling bij het ABP. Het rapport van LCP noemt geen namen van fondsen, maar spreekt in de paragraaf over vermogensbeheerskosten en transactiekosten over «de twee grootste pensioenfondsen van Nederland». Het op één na grootste fonds, PfZW, heeft de pensioenen niet gekort.
Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van alle fondsen die thans (in ieder geval in de periode 2011–2013) in het kader van een herstelplan hun financiën op orde moeten krijgen en kunt u van de betreffende fondsen aangeven of zij ook onderdeel uitmaken van de fondsen waarvan de kosten van vermogensbeheer zijn gestegen? Kunt u ten slotte per fonds aangeven uit welke kosten deze kostenstijging bestaat?
De Pensioenwet verbiedt een ieder om bekendheid te geven aan toezichtgegevens die herleidbaar zijn naar individuele pensioenfondsen. Ik kan en mag u daarom geen overzicht doen toekomen van pensioenfondsen die een herstelplan hebben ingediend in verband met een reservetekort of een dekkingstekort. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 al aangaf, bevat het rapport van LCP geen namen van pensioenfondsen.
Uitgaande van het feit dat, ook indien pensioenfondsen transparant zouden zijn over hun uitvoeringskosten, het deelnemers niet vrij staat over te stappen naar een ander pensioenfonds, deelt u de mening dat pensioenfondsen hierdoor de laatst overgebleven monopolisten in Nederland zijn?
Pensioenfondsen geven uitvoering aan pensioenovereenkomsten van werkgevers en werknemers. Het overgrote deel van de pensioenovereenkomsten berust op collectieve pensioenregelingen die – op ondernemings- of bedrijfstakniveau – via een CAO worden afgesproken. De keuze voor de pensioenuitvoerder ligt op collectief niveau. Als de pensioenovereenkomsten worden uitgevoerd door een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds, is deelname aan dat fonds verplicht. In andere gevallen kunnen sociale partners kiezen voor uitvoering door een pensioenverzekeraar, een ondernemingpensioenfonds of – in geval van premieovereenkomsten – door een PPI.
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin wordt gemeld dat de Nederlandse Vereniging van Banken niet zal afzien van het boetebeding bij vervroegde aflossing van hypotheken?1
Ja.
Deelt u de mening van de Vereniging Eigen Huis (VEH) dat een dergelijke boeterente ongepast is in deze tijd waarin ruim een miljoen huiseigenaren kampen met een hypotheek die onder water staat?
Het feit dat de hypothecaire schuld groter is dan de waarde van de woning hoeft geen acuut probleem op te leveren voor de huiseigenaar. Dat neemt niet weg dat deze situatie een risico op restschuld bij (gedwongen) verkoop geeft. Om de doorstroming op de woningmarkt te bevorderen heeft het kabinet de rente voortkomend uit een restschuld reeds aftrekbaar gemaakt voor een periode van 10 jaar. Bovendien heeft het kabinet op Prinsjesdag aangekondigd dat het onder strikte voorwaarden mogelijk wordt om restschulden onder NHG te financieren. Tevens geldt dat bij het aflopen van een rentevast periode, gedwongen verkoop en verhuizing naar een andere koopwoning normaal gesproken geen boeterentes worden berekend en een restschuld dus ongehinderd kan worden ingelost met bijvoorbeeld spaargeld of een schenking.
Daarnaast is het kabinet van mening dat de boeterente extra aflossen niet in belangrijke mate in de weg staat. Ook niet als huiseigenaren extra willen aflossen om de woningwaardedaling op te vangen. De aflossingsgrenzen waarbinnen boetevrij mag worden afgelost stellen immers een beperking aan het bedrag dat binnen een jaar extra mag worden afgelost, niet wat over de gehele looptijd van de lening mag worden afgelost. Dus – uitgaande van het minimum van 10% dat is vastgelegd in de Gedragscode Hypothecaire Financiering – kan bijvoorbeeld na drie jaar minimaal 30% van het aanvangsbedrag van de hypotheek worden afgelost. Als dit wordt afgezet tegen een gemiddelde woningwaardedaling van 20%2 ziet het kabinet voor deze gevallen geen belemmering in de gehanteerde grenzen waarbinnen boetevrij kan worden afgelost om binnen een afzienbare termijn het schuldniveau terug te brengen onder de woningwaarde.
Is het waar dat in de praktijk tijdens de looptijd van een hypotheekovereenkomst niet meer dan 10 tot 20% van het hypotheekbedrag jaarlijks boetevrij mag worden afgelost?
In de Gedragscode hypothecaire financiering is opgenomen dat minimaal 10% van het oorspronkelijke bedrag aan financiering vergoedingsvrij mag worden afgelost door de hypotheeknemer per kalanderjaar. In de praktijk wordt door hypotheekverstrekkers bij bepaalde hypotheekvormen een percentage tot 20% vergoedingsvrij aflossen gehanteerd, dit is dan vastgelegd in individuele hypotheekovereenkomsten met de hypotheeknemer. De hoogte van het percentage dat boetevrij mag worden afgelost volgt uit een afweging tussen enerzijds de ruimte die de klant heeft om boetevrij af te lossen en anderzijds de kosten die dit veroorzaakt.
Deelt u de mening dat het positieve effect voor de woningmarkt van het verstandige voornemen van de voorgenomen verruimde en verhoogde eenmalige schenkingsvrijstelling van € 100.000 beperkt kan worden als banken vasthouden aan het boetebeding?
In hoeverre een boeterente een rol speelt indien 100.000 euro ineens wordt afgelost is afhankelijk van het beleid van de bank, de hoogte van de hypothecaire lening, de hoogte van de verschuldigde rente en de actuele rente en de resterende looptijd van de lening of rentevastperiode. Overigens kan de vrijstelling in de schenkbelasting ook worden aangewend voor aankoop van een eigen woning of verbouwing daarvan.
Vindt u het te billijken dat banken die mede overeind gehouden zijn / worden met geld van de belastingbetaler, nu niet bereid zijn het boetebeding te laten vervallen bij vervroegde aflossing? Kunt u verklaren waarom alleen ABN AMRO en SNS het voornemen hebben de boeterente te laten vervallen?
Meerdere banken bekijken momenteel de mogelijkheid de boeterente te laten vervallen in het specifieke geval dat gebruik wordt gemaakt van de verruimde schenkingsvrijstelling. Het is niet in alle gevallen mogelijk om zonder gevolgen de boeterente te laten vervallen door banken. Boeterente is een vergoeding voor gemiste (toekomstige) rente inkomsten waarmee rekening is gehouden bij het aantrekken van financiering en het bepalen van het rentepercentage. Dit betekent ook dat de boete alleen maar wordt gerekend als de marktrente lager is dan de contractrente. Het kunnen hanteren van een boeterente zorgt ervoor dat hypotheekverstrekkers bereid zijn hypotheken met een langere looptijd te verstrekken. Een langere looptijd biedt klanten voor een langere tijd zekerheid over hun maandelijkse lasten.
Deelt u de mening dat vervroegde aflossing kan bijdragen aan versterking van de bankbalansen en verlaging van het risico voor hypotheeknemer én hypotheekverstrekker, en dat hiermee een breed maatschappelijk belang wordt gediend?
Vervroegd aflossen kan een positief effect hebben op het tegengaan van het risico op restschulden van consumenten. Verlaging van de LTV’s kan ook gunstig uitpakken voor de bankbalansen en de positie van banken op de kapitaalmarkt. Een onvoorspelbare stroom aan vervroegde aflossingen is overigens niet per definitie wenselijk voor de bank omdat hierdoor een onzekere factor wordt toegevoegd aan de aangetrokken financiering. Dit kan uiteindelijk ook impact hebben op de klant.
Bent u bereid met de banken in overleg te gaan om het laten vervallen van de boeterente te bepleiten en om na te gaan onder welke voorwaarden dit verantwoord kan worden gerealiseerd?
Zoals bekend heb ik de banken gevraagd de boeterentes te laten vervallen indien gebruik wordt gemaakt van de verruimde schenkingsvrijstelling. SNS heeft als eerste aangegeven hiertoe bereid te zijn. ABN AMRO kijkt concreet naar mogelijkheden voor het vervallen van de boeterentes. Naar ik heb begrepen willen ook andere banken kijken naar mogelijkheden om de boeterentes te laten vervallen, indien gebruik wordt gemaakt van deze tijdelijke verruimde schenkingsvrijstelling.
Bent u bereid, in verband met de algemene politieke beschouwingen, deze vragen te beantwoorden vóór dinsdag 24 september om 12.00 uur?
Ja.
Het artikel “Zorgverzekeraar kan verplichte mantelzorg contracteren |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zorgverzekeraar kan verplichte mantelzorg contracteren»?1
Ja
Is het waar dat zorgverzekeraars in hun overeenkomst met zorginstellingen de eis kunnen opnemen dat de instelling van familie vraagt mantelzorg te gaan verrichten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik wil nogmaals benadrukken dat er geen sprake is en kan zijn van verplichte mantelzorg. Volledigheidshalve verwijs ik naar de antwoorden op de Kamervragen van mevrouw Leijten van 20 augustus 2013. Verplichten van netwerkparticipatie door zorgkantoren kan niet, stimuleren van netwerkparticipatie wel.
Zorgkantoren stimuleren aanbieders nu al in de zorginkoop als er sprake is van het creëren van netwerken rondom cliënten in de intramurale setting. Dit kan bijvoorbeeld door beloning met een prijsopslag op tarieven. Doel van dergelijke prijsopslagen is zorgaanbieders te stimuleren om te realiseren dat het maatschappelijk speelveld (bijv. verenigingsleven, bijeenkomsten) ook in de instelling plaatsvindt. Dat kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld door verbindingen te leggen met de wijk, door inbreng van welzijnsorganisaties of door netwerkparticipatie.
Is het waar dat het in dat geval mogelijk is voor zorginstellingen om de betreffende cliënt te weigeren, indien er om een enkele reden geen mantelzorg verleend wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, het is niet mogelijk om cliënten dan te weigeren.
Wat valt er te doen als ouderen geen mantelzorgers om zich heen hebben, bijvoorbeeld omdat hun kinderen te ver weg wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vierstroom heeft voor deze situaties een buddysysteem ontwikkeld in samenwerking met vrijwilligers. In de praktijk van het experiment bleek het echter niet nodig het buddysysteem in te schakelen, omdat in alle situaties een netwerk rondom de cliënt aanwezig was.
Wat gaat u doen om bovenstaande ontwikkeling te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga geen maatregelen treffen. Ik ben zelf op bezoek geweest bij Vierstroom en ik vind de resultaten van het experiment bemoedigend. Familie, cliënten en medewerkers zijn enthousiast. Met gemiddeld meer dan 12 uur per maand netwerkparticipatie leverden de mantelzorgers in het experiment veel meer zorg dan 4 uur per maand. Het welbevinden van bewoners lijkt tijdens het experiment gestegen. Dat is de winst van dit experiment. Ik merk tijdens werkbezoeken hoe groot de rol is die mantelzorgers spelen in het welbevinden van hun naasten. En dat geldt in een instelling echt niet minder dan thuis. Ik vind het goed als zorgkantoren netwerkparticipatie stimuleren door dit mee te wegen in het zorginkoopproces, een en ander nadrukkelijk binnen de kaders van de wet- en regelgeving.
Het bericht "Arme ouderen laten medicijnen liggen" |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Arme ouderen laten medicijnen liggen»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat ouderen steeds vaker hun medicijnen niet ophalen bij de apotheek, omdat zij de eigen bijdrage niet kunnen betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uiteraard is het van belang dat geneesmiddelen die voorgeschreven worden, volgens voorschrift worden gebruikt zodat de middelen zo optimaal mogelijk hun werk kunnen doen. Dat geldt voor alle patiëntengroepen in het algemeen en voor de kwetsbare ouderen in het bijzonder. In Nederland hoeven patiënten slechts in een enkel geval voor receptplichtige geneesmiddelen bij te betalen. Alleen in het geval dat de prijs van het geneesmiddel hoger is dan de limiet van de prijs die is vastgesteld voor een cluster gelijkwaardige geneesmiddelen, is de patiënt genoodzaakt bij te betalen. Dat doet zich zeer sporadisch voor, ook al omdat zorgverzekeraars lagere prijzen bedingen dan de vergoede limieten. Mocht de vraagsteller doelen op de regeling eigen risico, dan verwijs ik graag naar mijn eerdere toezegging aan de Kamer om naar de effecten van deze regeling te kijken. Na de zomer informeer ik uw Kamer nader over hoe dit wordt vormgegeven.
Deelt u de mening dat deze ontwikkeling onverantwoorde gezondheidsrisico's voor ouderen kan opleveren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een goede en verantwoorde medicatievoorziening voor iedereen toegankelijk en gelijk moet zijn, ongeacht inkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik acht het van belang dat de gezondheidszorg toegankelijk is voor een ieder en betaalbaar blijft, nu en in de toekomst. Met het oog daarop is de vergoeding van de geneesmiddelen zodanig vormgegeven dat receptplichtige geneesmiddelen in principe zonder bijbetaling beschikbaar zijn voor een ieder.
Voor zover de vraagsteller doelt op de regeling eigen risico, wijs ik er uitdrukkelijk op dat bij de verhoging van het eigen risico speciaal is gekeken naar mogelijke effecten voor lage inkomens. Om deze groep zoveel mogelijk te ontzien, is de zorgtoeslag voor de laagste inkomens met eenzelfde bedrag (€ 115) verhoogd.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat kwetsbare ouderen de dupe zijn van een opeenstapeling van maatregelen en bezuinigingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht "Kamer te snel leeg bij overlijden" |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Kamer te snel leeg bij overlijden»?1
Ja, ik heb kennis genomen van de berichten over het onderzoek onder 152 verpleeg- en verzorgingshuizen door de Consumentenbond, ten behoeve van de Gezondheidsgids van augustus.
Deelt u de mening dat het onmenselijk is jegens nabestaanden dat sommige verpleeg- en verzorgingshuizen al binnen 1 of 2 dagen na overlijden het appartement ontruimen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan me heel goed voorstellen dat het – zonder overleg – voortijdig leeg maken van de kamer van een overledene voor de nabestaanden een zeer kwetsende ervaring is.
Wat vindt u van het feit dat sommige verpleeg- en verzorgingshuizen zich niet houden aan de geldende ontruimingstermijn? Kunt u dit toelichten?
In de Algemene Voorwaarden voor zorg met verblijf is opgenomen dat nabestaanden binnen een periode van 7 dagen na het overlijden de betreffende kamer dienen leeg te maken. Deze Algemene Voorwaarden zijn geaccordeerd door Actiz, Branchebelang Thuiszorg Nederland, de Consumentenbond, de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie en de LOC zeggenschap in zorg. Dit in het kader de Coördinatiegroep Zelfregulering van de Sociaal Economische Raad. Als zorginstellingen, volgens dit onderzoek zelfs in 40% van de gevallen, onjuiste of geen informatie geeft over deze voorwaarden, komen deze instellingen hun plicht niet na. Ik ben van mening dat nabestaanden dus onrecht wordt gedaan als een kamer zonder hun expliciete instemming binnen de 7 dagen leeggemaakt moet worden.
Actiz onderschrijft ook dat de leveringsvoorwaarden voor zorg altijd aan de cliënt of zijn vertegenwoordiger moeten worden verstrekt én moeten worden nageleefd.
Actiz spreekt haar leden er op aan als zij niet transparant zijn over het leeg maken van een woning als een cliënt is overleden of zij zich niet aan die termijn houden. In het overleg dat mijn ministerie regulier met de branche-organisaties heeft, zal ik aan de orde stellen waarom dergelijke heldere afspraken toch niet altijd worden nageleefd.
Welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat verpleeg- en verzorgingshuizen zich wel gaan houden aan de geldende ontruimingstermijn?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat sommige verpleeg- en verzorgingshuizen geen of onvoldoende informatie verstrekken over de ontruimingstermijn na overlijden?
Instellingen dienen zich te houden aan hun eigen leveringsvoorwaarden. Indien zij dat niet doen zijn zij wat dat betreft nalatig.
Welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat verpleeg- en verzorgingshuizen voldoende en duidelijke voorlichting over de ontruimingstermijn na overlijden verstrekken?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht “Ouderen slikken teveel of te weinig pillen” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ouderen slikken teveel of te weinig pillen», aangaande het rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), getiteld Polyfarmacie bij kwetsbare ouderen: inventarisatie van risico’s en mogelijke interventiestrategieën?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onvoldoende hanteren van richtlijnen voor polyfarmacie (gelijktijdig gebruik van vijf of meer medicijnen) bij ouderen een onaanvaardbaar gezondheidsrisico oplevert voor deze ouderen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik acht het ten principale van belang dat richtlijnen zoveel mogelijk worden nageleefd in de praktijk. Daarmee handelen zorgverleners zoveel mogelijk evidence based in hun praktijk. Dat geldt uiteraard ook voor de naleving van onderhavige richtlijn.
Deelt u de mening dat deze gezondheidsrisico’s, naast persoonlijk leed, tot hoge vermijdbare zorgkosten kunnen leiden? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het is van belang patiënten met polyfarmacie en zeker in het geval van kwetsbare ouderen, goed te begeleiden en te monitoren in hun medicatiegebruik. Op dit terrein is zowel in termen van gezondheidswinst als in termen van vermijdbare (en in sommige gevallen hoge) zorgkosten, veel verbetering te realiseren.
Deelt u de mening dat, de maatregelen die reeds zijn genomen en de richtlijnen die reeds bestaan, tot dusver onvoldoende resultaat hebben? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De multidisciplinaire richtlijn «Polyfarmacie bij ouderen» waarin beschreven wordt hoe de farmaceutische zorg voor patiënten met polyfarmacie geoptimaliseerd kan worden, is in mei 2012 uitgebracht. Concrete implementatie van richtlijnen in de praktijk kost enige tijd. Het RIVM-rapport beschrijft de situatie tot eind 2012. De resultaten van implementatie van de richtlijn zijn in dit rapport nog niet meegenomen.
Hoewel vanuit het ministerie van VWS de randvoorwaarden om deze zorg te contracteren en rechtsgeldig in rekening te brengen zijn gecreëerd, blijkt de praktijk aanzienlijk weerbarstiger te zijn. Vanaf 1 januari 2014 zal de financiering om periodieke medicatiebeoordeling uit te voeren, nauw aansluiten bij de richtlijn waardoor deze zorgprestatie meer eenduidig kan worden ingekocht door zorgverzekeraars en meer eenduidig kan worden uitgevoerd door de betrokken zorgverleners.
De IGZ zal gaan toezien op met name de uitvoering van periodieke medicatie-beoordeling op basis van de richtlijn.
Het onderwerp periodieke medicatiebeoordeling (medicatiecheck) maakt thans deel uit van de kwaliteitsagenda die partijen op 5 juni 2013 gezamenlijk in het Bestuurlijk Overleg Farmacie hebben opgesteld.
Wat is uw reactie op de constatering van het RIVM dat artsen elkaar niet altijd goed op de hoogte stellen van hun voorschrijfgedrag?
Op dit terrein is sinds 2011 de ketenbrede richtlijn «Overdracht van medicatie-gegevens in de keten» van kracht. Het is aan de zorgaanbieders om hier invulling aan te geven en relevante informatie over te dragen. Dat dit blijkbaar nog niet in alle gevallen gebeurt vind ik zorgelijk, zeker daar het hier de kwaliteit van zorg voor de groep kwetsbare ouderen betreft. Een goed functionerend EPD kan hierin overigens veel betekenen.
Wat is uw reactie op de constatering van het RIVM dat de communicatie tussen zorgverlener en patiënt of mantelzorger betreffende medicatiegebruik niet altijd goed verloopt?
Uit de interviews die het RIVM heeft gehouden is naar voren gekomen dat de communicatie tussen zorgverlener en patiënt of mantelzorger niet altijd optimaal is. Dit betreft ten eerste de betrokkenheid bij de besluitvorming en ten tweede onduidelijkheid over de reden van het medicijngebruik en de wijze waarop dit medicijngebruik moet plaatsvinden. Ik vind het van belang dat bij de ontwikkeling van richtlijnen en andere professionele standaarden meer aandacht is voor de communicatie met de patiënt, informatievoorziening aan de patiënt en gedeelde besluitvorming om de zorg zo goed mogelijk af te stemmen op iemands persoonlijke omstandigheden en voorkeuren. Dit wordt gestimuleerd met het toetsingskader voor professionele standaarden van het kwaliteitsinstituut, onder meer door ervoor zorg te dragen dat het cliëntperspectief en de betrokkenheid van ervaringsdeskundigen geborgd is.
Ik stimuleer daarnaast dat patiëntenorganisaties de inbreng van het cliënt-perspectief kunnen verbeteren. Dit heeft er mede toe geleid dat de koepels en de platforms van patiëntenorganisaties (de NPCF, de CG-Raad, Platform VG en Landelijk Platform GGz) een prioriteitenlijst hebben gemaakt met aandoeningen of onderwerpen waar een standaard voor moet worden ontwikkeld. Polyfarmacie staat op deze prioriteitenlijst. Daarnaast heeft PGOsupport de opdracht om de patiënten- en gehandicaptenorganisaties te ondersteunen die daadwerkelijk mee gaan doen met het ontwikkelen van deze standaard.
Wat is uw reactie op de constatering van het RIVM dat ongeveer 40% van de bewoners van verzorgings- en verpleeghuizen teveel of juist te weinig voorgeschreven medicatie gebruikt, ofwel wordt over- of onderbehandeld?
Uit de Harmstudie (2006) kwam reeds naar voren dat het «niet zelfstandig wonen» een extra risicofactor met zich brengt voor de patiënt. Deels kan dat uiteraard samenvallen met de conditie en staat van deze groep ouderen zelf. Het is van groot belang dat hierin verbeteringen worden gerealiseerd. Inmiddels zijn de zogenaamde «Veilige principes in de medicatieketen» opgesteld door alle betrokken ketenpartijen binnen de sector Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorgorganisaties (VVT). Deze veilige principes betreffen (veld)normen met bettrekking tot de inrichting van het medicatieproces binnen de VVT-sector. De apotheker is hierin een cruciale rol toebedeeld, juist om deze patiëntengroep beter te monitoren in het medicatiegebruik en een stuk regie hierin op te pakken.
Wat vindt u van de constatering van het RIVM dat er in theorie voldoende beheersmiddelen beschikbaar zijn, maar dat zaken als gebrek aan tijd, geld of een onvoldoende functionerende informatietechnologie leiden tot een onvoldoende uitvoering van de richtlijnen voor medicatieveiligheid bij ouderen?
Patiëntveiligheid (en daarmee verbetering van medicatieveiligheid) is een van mijn speerpunten de komende jaren. Uiteraard ligt de sleutel om tot verbetering in de praktijk te komen, voor het overgrote deel bij de beroepsgroepen (en deels patiënten) zelf. De inzet en rol van de zorgverzekeraar (bij hun contractering) is daarnaast van cruciaal belang.
Het is primair de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders en zorgverleners om zorg zo veilig mogelijk te verlenen. Ik vind het daarbij ook van belang dat verzekeraars veiligheid betrekken bij de zorginkoop en dat patiënten in staat worden om hierin ook hun eigen verantwoordelijkheid te nemen.
Zoals beschreven in mijn brief van 11 juni (Kamerstuk 33 497 nr. 9) en besproken in het notaoverleg Patiëntveiligheid van 17 juni jongstleden, ga ik afspraken maken met partijen over het verder verbeteren van de patiëntveiligheid en zal ik hen aan deze afspraken houden. Medicatieveiligheid is een onderwerp dat op de agenda staat voor dit overleg. Als er ergens onnodige veiligheidrisico’s worden gelopen, dan moet de zorgaanbieder, de zorgverlener of de zorgverzekeraar hierop worden aangesproken.
In voornoemde brief heb ik daarbij een overzicht gegeven van alle acties die ik in gang heb gezet en maatregelen die ik nog ga treffen om de patiëntveiligheid in Nederland verder te verhogen.
Wat gaat u doen om de bestaande richtlijnen en randvoorwaarden voor medicatieveiligheid en in het bijzonder polyfarmacie bij ouderen goed te kunnen laten functioneren?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht “twaalf keer geen vervolging in het landsbelang” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Twaalf keer geen vervolging in landsbelang»?1
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij meegedeeld dat het aanvankelijk, op grond van de gegevens die het registratiesysteem van het OM genereerde, het gebruik van de sepotgrond «landsbelang» in 2012 heeft bevestigd. Na de publicatie van het in vraag 1 genoemde bericht, heeft het OM een inhoudelijke inventarisatie verricht van de sepots «landsbelang». Daaruit is gebleken dat in alle twaalf genoemde gevallen in 2012 geen sprake was van een dergelijk sepot. In deze gevallen is ten onrechte de sepotgrond «landsbelang» geregistreerd, terwijl in alle twaalf zaken de inhoudelijke beoordeling neerkwam op een sepot op grond van «onvoldoende nationaal belang».
Op www.om.nl is de Aanwijzing gebruik sepotgronden (2009A016g) van het College van procureurs-generaal gepubliceerd. Hierin is beschreven hoe de sepotgronden, waaronder «landsbelang» en «onvoldoende nationaal belang», dienen te worden gehanteerd.
De sepotgrond «landsbelang» dient te worden gebruikt voor zaken die worden geseponeerd op grond van (1) de staatsveiligheid, (2) het ontzien van buitenlandse betrekkingen, (3) het voorkomen van ongewenste maatschappelijke onrust.
De sepotgrond «onvoldoende nationaal belang» dient te worden gebruikt voor zaken die worden geseponeerd omdat (1) de voorkeur wordt gegeven aan berechting in het buitenland; (2) de verdachte is uitgezet dan wel uitgeleverd, (3) de verdachte in het buitenland verblijft en niet bereikbaar is, dan wel de kosten van vervolging niet opwegen tegen het te beschermen belang.
Gebleken is dat de sepotgrond «onvoldoende nationaal belang» door beoordelaars van het Openbaar Ministerie in de betreffende twaalf gevallen in 2012 is verward met de sepotgrond «landsbelang». Het betrof bijvoorbeeld verdachten die zich die zich inmiddels niet meer in Nederland bevonden en waarvan het voortzetten van de strafrechtelijke vervolging niet opportuun werd geacht.
Kunt u aangeven hoeveel zaken in elk jaar sinds 2000 in het belang van de staat zijn geseponeerd?
Uit voornoemde inventarisatie is gebleken dat de situatie over 2012 niet op zichzelf staat. Ook in de jaren voorafgaand aan 2012 blijkt dat ten onrechte de sepotgrond «landsbelang» is geregistreerd, terwijl de inhoudelijk beoordeling neerkwam op een sepot vanwege «onvoldoende nationaal belang». Voorts is een aantal strafzaken tegen verdachten die strafrechtelijk immuniteit genoten ten tijde van het plegen van het strafbare feit ten onrechte geseponeerd op grond van «landsbelang», terwijl deze zaken, vanwege die immuniteit, geseponeerd hadden moeten worden op grond van niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging. In een aantal gevallen is een zaak ten onrechte geseponeerd op de sepotgrond «landsbelang» in het geval dat achteraf is gebleken dat een onherkenbaar voertuig van de politie, in het belang van de dienst, een verkeersovertreding heeft gemaakt. Het gaat in totaal om gemiddeld 10 zaken per jaar.
Er zijn bij de inventarisatie vanaf 2000 tot en met heden in de registratiesystemen geen strafzaken aangetroffen die zijn geseponeerd op grond de inhoudelijke beoordeling van «landsbelang» zoals bedoeld in de Aanwijzing gebruik sepotgronden.
Van een klein aantal zaken, vooral van vóór 2007, is het dossier inmiddels vernietigd. Ten aanzien van deze zaken kan op grond van de aard van het feit, het betrof veelal lichte verkeersdelicten, eveneens worden geconcludeerd dat ten onrechte de sepotcode «landsbelang» is gehanteerd.
Het OM heeft aangegeven dat in de zaken waarvan het dossier nog aanwezig is, de sepotgrond in de registratiesystemen zal worden aangepast. Voorts is binnen het OM aandacht gevraagd voor het gesignaleerde onjuiste gebruik van de sepotgrond «landsbelang».
Kunt u aangeven in welke gevallen er sprake is van landsbelang? Gelden hier toetsbare criteria voor? Zo ja, zijn deze criteria openbaar?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven welke zaken in het belang van de staat in de afgelopen drie jaar geseponeerd zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Wie neemt het besluit om een zaak in het belang van de staat te seponeren?
De officier van justitie neemt, onder verantwoordelijkheid van de hoofdofficier van justitie, de beslissing om een zaak te seponeren.
Hoe vindt democratische controle plaats op dit proces?
Ten aanzien van alle soorten sepots is voor belanghebbenden in artikel 12 Wetboek van Strafvordering, in de vorm van een klachtprocedure, de mogelijkheid vastgelegd om de sepotbeslissing voor te leggen ter rechtelijke toetsing (mits aan de daaraan verbonden vormvoorschriften is voldaan).
Geldt de procedure zoals die in reguliere zaken, welke op andere gronden dan het landsbelang worden geseponeerd, waarin direct belanghebbenden een bijzondere klachtprocedure kunnen starten en de zaak rechtstreeks aan een gerechtshof voorleggen, ook voor zaken welke zijn geseponeerd in het landsbelang?
Zie antwoord vraag 6.
Waren bij de zaken die sinds 2010 geseponeerd zijn in het belang van de staat ook zaken waarbij het mogelijk was dat (al dan niet voormalige) ministers, staatssecretarissen, leden van het koninklijk huis, rechters, officieren van justitie, (hoge) ambtenaren van de ministeries, als verdachte aangemerkt te worden? Zo ja, kunt u aangeven wie het besluit genomen is en hoe het besluit getoetst is? Kunt u aangeven in hoeveel zaken dat sinds 2000 het geval is?
Zie antwoord vraag 2.
Kinderarbeid en lage lonen bij Nederlandse zaadbedrijven in India |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Henk Krol (50PLUS), Joël Voordewind (CU), Marianne Thieme (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Onder de veertien? Niet op het veld maar in de klas»1 en het zojuist gepubliceerde rapport «A Tale of Two Companies» van de Landelijke India Werkgroep en de campagne Stop Kinderarbeid?2 Wat is uw reactie?
De in het artikel en rapport beschreven situaties van kinderarbeid en lage lonen bij de zaadproductie in India zijn voorbeelden van situaties die de Nederlandse regering het liefst zo snel mogelijk uitgebannen ziet. Dat er ondanks eerdere signalen over kinderarbeid op de velden bij de Indiase toeleverancier van het Nederlandse bedrijf Bejo Zaden nog steeds sprake is van kinderarbeid, vormde aanleiding om in gesprek te gaan met Bejo Zaden. Vanwege de bredere context waren bij dit gesprek ook de brancheorganisatie Plantum en het bedrijf Nunhems uitgenodigd.
Bent u bereid om, aansluitend bij de plannen in de nota «Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen loont», de Nederlandse zaadsector (of breder de bedrijven die in het buitenland actief zijn met plantaardig uitgangsmateriaal) te kiezen als een van de sectoren waarop een risicoanalyse volgens het «due diligence» principe van Ruggie wordt toegepast? Zo nee, waarom niet?
De sector risico analyse heeft als doel om te onderzoeken in welke Nederlandse sectoren de aard, omvang en aanpak van risico’s in de keten met voorrang aanleiding geven om met alle bedrijven in de sector in gesprek te gaan over de benodigde versterking van hun ketenaanpak. In de eerste helft van 2014 zullen de resultaten van deze analyse bekend zijn. Op basis daarvan ga ik, met mogelijk andere betrokken ministers, in gesprek met de sectoren waar de grootste risico’s liggen en waar de overheid meerwaarde kan bieden bij een gezamenlijke aanpak van deze risico’s. Welke sectoren dit zijn zal afhangen van de analyse. Dit kan ook gaan om bedrijven die in het buitenland actief zijn met plantaardig uitgangsmateriaal.
Bent u van plan de kwestie van kinderarbeid en lage lonen, inclusief loondiscriminatie van vrouwen, in de zadensector tijdens uw missie naar India in september a.s. bij uw Indiase gesprekspartners onder de aandacht te brengen, mede met het oog op het gezamenlijk werken aan oplossingen? Zo nee, waarom niet?
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) zal een belangrijk onderdeel zijn van de missie. Hierbij zal aansluiting worden gezocht bij de thema’s van deze missie, te weten urbanisatie en voedselzekerheid, evenals bij zaken die spelen bij de deelnemende bedrijven. Het programma is nog niet definitief bekend. Mijn inzet is om met bedrijfsleven, maatschappelijk middenveld en overheid op een openhartige wijze van gedachten te wisselen over de uitdagingen waarvoor deze groepen zich bij ondernemen in India gesteld zien. Eén van de thema’s die zeker aan bod zal komen is de stimulering van de ontwikkeling van vrouwen door ondernemerschap. Met de Indiase minister van Corporate Affairs zal ik de voortgang van de MVO samenwerking tussen de Nederlandse en Indiase overheid bespreken.
Bent u bereid de branchevereniging voor bedrijven uit de sector plantaardig uitgangsmateriaal, Plantum, aan te spreken op de uitvoering van hun «Plantum statement on the prevention of child labour»? Bent u eveneens bereid met hen nadere afspraken te maken over de uitvoering daarvan en de nog ontbrekende publieke rapportage daar over?
In het gesprek met Plantum is de uitvoering van de «Plantum statement on the prevention of child labour» aan de orde geweest. Met dit statement moedigt de brancheorganisatie haar leden aan om kinderarbeid volledig uit de keten te bannen. Plantum verwacht van haar leden dat deze correctieve maatregelen nemen wanneer kinderarbeid ergens in de keten wordt aangetroffen. De leden dragen zelf de verantwoordelijkheid voor het bereiken van resultaten om kinderarbeid in de keten uit te bannen. Plantum vervult een faciliterende en adviserende rol richting haar leden. Zo geeft zij advies over het opnemen van clausules tegen kinderarbeid in contracten en over het ondersteunen van lokale scholingsprojecten. Ook stimuleert Plantum de leden om onderwerpen als kinderarbeid, minimumloon en monitoring te bespreken en best practices uit te wisselen. De werkgroep binnen Plantum die zich bezig houdt met kinderarbeid zal zich verbreden naar arbeidsomstandigheden, waardoor minimumloon ook als kwestie op de agenda komt.
Plantum heeft toegezegd om aan de leden te vragen het door hen gevoerde beleid voor het uitbannen van kinderarbeid te evalueren en daarover aan Plantum te rapporteren zodat Plantum een geaggregeerd openbaar rapport kan samenstellen.
Mijn ministerie zal eind 2014 een vervolggesprek voeren met de betrokken bedrijven en brancheorganisatie Plantum over de resultaten van de acties die in de antwoorden op deze Kamervragen worden aangegeven.
Bent u voornemens om bij Bejo Zaden, nu zij opnieuw in hun productieketen met kinderarbeid worden geconfronteerd, en in aansluiting op de uitvoerige eerdere vragen daarover in 20103, nadere informatie in te winnen over hun concrete plannen om dit in de toekomst te voorkomen?
Er is over deze kwestie intensief contact geweest tussen mijn ministerie en het bedrijf. Bejo Zaden valt onder Bejo Finance B.V. dat een minderheidsbelang heeft in de Indiase joint venture Bejo Sheetal. De samenwerking betreft zaadveredelings- en onderzoeksactiviteiten. Daarnaast produceert en verkoopt Bejo Sheetal zelfstandig een assortiment groentezaden voor de Indiase markt. In 2010 heeft Bejo Finance in overleg met Bejo Sheetal verschillende maatregelen genomen om kinderarbeid tegen te gaan. Zij erkennen en betreuren dat die maatregelen niet afdoende zijn geweest om kinderarbeid in hun keten te voorkomen.
Naar aanleiding van het nieuwe rapport van de Landelijke India Werkgroep heeft het Nederlandse Bejo Finance B.V. aangegeven nieuwe maatregelen te zullen nemen, waaronder voorlichting van producenten, monitoring in samenwerking met een NGO en de lokale overheid, financiële prikkels voor producenten die zich aan de afspraken houden en deelnemen aan/subsidiëren van initiatieven voor educatie van kinderen die uit een arbeidssituatie komen. Deze maatregelen zijn geïnspireerd door de resultaten die door Nunhems zijn bereikt. Bejo heeft aangegeven dat het niet nogmaals in verband wil worden gebracht met kinderarbeid in zijn productieketen.
Ik heb vertrouwen in de positieve intentie van het bedrijf en in de effectiviteit van deze nieuwe maatregelen. Het is belangrijk dat het bedrijf heeft toegezegd dat er monitoring plaats zal vinden. Daarnaast is het ook belangrijk dat er samenwerking is gezocht met een lokale NGO, Don Bosco Child Labor Mission, en de lokale overheid.
In het artikel geeft Bejo Zaden aan dat het alle orders voor de Nederlandse markt opschort totdat het Indiase Bejo Sheetal zijn zaken op orde heeft. Ook dit bevestigt dat het bedrijf de kwestie zeer serieus neemt en zijn inspanningen intensiveert nu is gebleken dat eerdere maatregelen onvoldoende effectief waren.
Heeft Bejo Zaden’s joint venture partner Bejo Sheetal zich inderdaad aangesloten bij de Fair Labor Association, zoals gemeld wordt in antwoorden op andere eerdere vragen, mede op basis waarvan de ministers van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken destijds concludeerden dat zij er vertrouwen in hadden dat «Bejo Zaden op afzienbare termijn tot een verbetertraject zou komen»?4 Zo nee, waarom niet?
Bejo Sheetal geeft aan dat het zich uiteindelijk niet bij de Fair Labor Association (FLA) heeft aangesloten omdat FLA niet actief bleek te zijn in het betreffende deel van India. Om die reden werkt Bejo Sheetal nu samen met de NGO Don Bosco Child Labour Mission. Deze organisatie is actief in het betreffende gebied in India met de bestrijding van kinderarbeid, onder meer door het bieden van overbruggingsopleidingen voor kinderen die uit een arbeidssituatie komen.
Bent u voornemens zowel Nunhems als Bejo Zaden aan te sporen om werk te maken van het uitbetalen van ten minste het officiële minimumloon, maar nog beter een leefbaar loon, bij de boeren die aan hun joint venture partners leveren? Bent u eveneens voornemens om ook de discriminatie van vrouwen bij de lonen aan de orde te stellen? Bent u bereid de Kamer te informeren over de resultaten van uw contacten daarover met Nunhems en Bejo zaden?
Het rapport en het artikel zijn aanleiding geweest om ook het onderwerp minimumloon te bespreken. Zowel Bejo als Nunhems geven aan dat hun contracten met leveranciers niet alleen kinderarbeid verbieden, maar ook voorschrijven dat de ingehuurde boeren het minimumloon, gebaseerd op de Minimum Wages Act in India, betalen aan hun werknemers.
De naleving van de regelgeving op het vlak van minimumloonbetaling wordt door de Indiase overheid niet nauwlettend gecontroleerd. Het grote aanbod van werkzoekenden vindt bovendien vaak werk in te laag betaalde banen. De gebrekkige administratie bij lokale boeren en de ongeletterdheid van lokale werknemers vormt een belemmering bij de controle op betaling van minimumloon.
Nunhems doet momenteel een proefproject waarin de controle via navraag bij werknemers tot stand komt. Bejo geeft aan dat het minimumloon en loondiscriminatie, net als kinderarbeid, onderdeel wordt van de nieuwe maatregelen die zij zullen treffen naar aanleiding van dit rapport. Lokale boeren zullen worden gemotiveerd om tenminste een minimumloon aan hun werknemers te betalen. Voor gelijk werk dienen mannen en vrouwen hetzelfde betaald te krijgen. Zowel Nunhems als Bejo Zaden geven aan dat dit een verbetertraject is dat enige tijd zal vergen.
Welke sancties wilt u in het kader van uw nieuwe MVO-beleid inzetten om bedrijven die er meermalen blijk van geven geen «due digence» beleid in relatie tot de OESO-normen te voeren, er steviger toe aan te sporen hun IMVO-verplichtingen alsnog na te komen?
Bedrijven die niet volgens de OESO-richtlijnen handelen, kunnen uitgesloten worden van het bedrijfsleveninstrumentarium. Dit betekent dat zij niet meer gebruik kunnen maken van overheidssubsidies of deel kunnen nemen aan handelsmissies. Daarnaast riskeren bedrijven die geen goed due diligence-beleid voeren hun reputatie bij consumenten en bedrijven waar ze zaken mee doen.
Wilt u deze vragen beantwoorden ruim voor het algemeen overleg voorzien op 19 september a.s. over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen?
Ja.
De uitzending 'Zwarte Zwanen, gokken met uw pensioenpremie' |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de documentaire «Zwarte Zwanen, gokken met uw pensioenpremie» die 1 juli jl. door omroep MAX is uitgezonden? Zo ja, wat was daarop uw reactie?
Ja. In het programma werd ingegaan op de pensioenwereld. Onder andere werd stilgestaan bij het fenomeen «zwarte zwanen». Dat zijn gebeurtenissen waarvan beleggers nu nog niet (kunnen) weten dat het een risico is. Aandacht voor het onderwerp pensioen in de media bezie ik als positief. Het is van belang dat mensen betrokken worden bij het debat over dit onderwerp.
Kunt u aangeven hoe het toezicht is geregeld op alle verschillende partijen die betrokken zijn bij het beleggen van pensioengeld in Nederland en soms ook ver daarbuiten? Wie is waar verantwoordelijk voor? Is dit toezicht vanwege de mate van versnipperdheid überhaupt wel praktisch uitvoerbaar?
Het bestuur van een pensioenfonds is verantwoordelijk voor het pensioenfonds. De Pensioenwet bevat tal van normen waaraan het fondsbestuur zich moet houden. Het bestuur dient onder andere te zorgen voor een evenwichtige belangenafweging en zorg te dragen voor een beheerste bedrijfsvoering. DNB en AFM zien daar op toe.
Uw vraag gaat specifiek over de situatie van uitbesteding. Uitbesteding is één van de onderwerpen waar bestuurders een beslissing over moeten nemen. Als een fonds wil uitbesteden, dan is het eveneens aan de fondsbestuurders een goede uitbestedingsovereenkomst tot stand te brengen en er op toe te zien dat de partij waaraan uitbesteed wordt, het contract naleeft.
Met de 6 augustus in het Staatsblad gepubliceerde Wet versterking bestuur pensioenfondsen zullen bedrijfstakpensioenfondsen vanaf juli 2014 bovendien een Raad van Toezicht moeten hebben. Deze is verantwoordelijk voor het intern toezicht bij een fonds. De Raad van Toezicht is wettelijk belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur. Uitbesteding valt daar ook onder.
De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten kijken ook ten aanzien van uitbesteding of de wettelijke regels worden nageleefd. En kijken daarbij onder andere naar het risicomanagement bij uitbesteding.
Daarnaast houden DNB en AFM op onderdelen toezicht op in Nederland gevestigde financiële instellingen waaraan fondsen kunnen uitbesteden, zoals vermogensbeheerders. Zo worden er minimumeisen gesteld aan het aan te houden kapitaal van vermogensbeheerders en zijn er nadere eisen aan de betrouwbaarheid en geschiktheid van de dagelijkse beleidsbepalers van zowel fondsen als vermogensbeheerders. Buitenlandse vermogensbeheerders vallen niet onder het toezicht van DNB en AFM, maar vallen binnen het toezichtregime van de betreffende landen.
Binnen het huidig regelgevend kader is het toezicht praktisch uitvoerbaar. Het kabinet heeft regelmatig contact met DNB en AFM over eventuele knelpunten in wetgeving die kunnen ontstaan door ontwikkelingen in de maatschappij of bij fondsen en vermogensbeheerders.
Zou er in het kader van toezicht een vergelijking te treffen zijn of moeten zijn met de civielrechtelijke regel dat een hoofdaannemer aansprakelijk is voor fouten van de door hem ingehuurde onderaannemers? Zo nee, zou u het wenselijk vinden een zodanige regel van toepassing te verklaren op de pensioenfondsen?
De situatie bij fondsen is vergelijkbaar met die bij aannemers. Deelnemers hebben civielrechtelijk de mogelijkheid het pensioenfonds aansprakelijk te stellen voor fouten door de partij waaraan is uitbesteed. Pensioenfondsbestuurders zijn verantwoordelijk voor het pensioen van hun deelnemers en dus ook voor de beslissing tot uitbesteding van taken, zoals het beleggen van een deel van het vermogen. Of een fonds in een specifiek geval aansprakelijk is, hangt uiteraard af van de omstandigheden van dat geval en is aan de rechter.
Vindt u het terecht dat er, in tijden dat er tot wel 6% gekort wordt op pensioenen van het pensioenfonds metaal en techniek, vijf miljoen euro wordt bijgestort in het pensioenfonds van de pensioenuitvoerder MN waarop niet gekort is, betaald uit het pensioenfonds metaal en techniek waarop wel gekort is? Als u dit niet vindt zou u dan bereid zijn maatregelen te nemen die moeten voorkomen dat dit in de toekomst nogmaals kan gebeuren?
Pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Het ondernemingspensioenfonds van MN heeft een privaatrechtelijke arbeidsvoorwaardelijke overeenkomst met het bedrijf MN. In dat kader is overeengekomen dat MN een storting doet ten behoeve van het pensioen van de eigen werknemers. Die storting is volgens MN gerealiseerd uit het bedrijfsresultaat van het bedrijf. Dat bedrijfsresultaat is onder andere afhankelijk van de mate waarin contractuele overeenkomsten met pensioenfondsen, zoals het pensioenfonds voor de metaal en techniek, op efficiënte wijze nagekomen kunnen worden.
Het pensioenfondsbestuur van PMT is zelf verantwoordelijk voor onderhandelingen met de pensioenuitvoeringsorganisatie over de prijs van de diensten die door de pensioenuitvoerder geleverd worden.
Deelt u de mening dat er meer openheid en transparantie moet komen over de hoogte van de kosten en de mate van risico die pensioenfondsen nemen? Bent u bereid dit juridisch te regelen?
Het is van groot belang dat pensioenfondsen transparant zijn over de uitvoeringskosten en risico’s die horen bij pensioen. Zowel de pensioensector als ikzelf werken hier hard aan.
De Pensioenfederatie heeft, in reactie op het rapport van de AFM over kosten in 2011 en de daarop volgende vraag vanuit de Tweede Kamer om transparantie van deze kosten, in november 2011 aanbevelingen uitgebracht ter verbetering van de rapportage over uitvoeringskosten en vermogensbeheerkosten, gevolgd door gedetailleerdere aanbevelingen inzake vermogensbeheerkosten in maart 2012.
In juni 2012 stuurde ik u in dit kader bovendien het rapport «pensioen in duidelijk taal». Hierin staat onder meer dat de individuele deelnemer aan een pensioenregeling op eenvoudige wijze inzicht moet kunnen krijgen in de kosten die gemoeid zijn met de uitvoering van zijn pensioenregeling. Zo zou bijvoorbeeld op de website van een pensioenfonds op een toegankelijke en op de gebruiker afgestemde manier over uitvoeringskosten gecommuniceerd moeten worden. Pensioenfondsen zullen bovendien in het jaarverslag moeten ingaan op de uitvoeringskosten. Op dit moment wordt door mij bezien of dit juridisch vastgelegd moet worden. Ik onderzoek naar aanleiding van de aanbevelingen in het rapport hoe koopkrachteffecten en risico’s kunnen worden vertaald naar persoonlijk relevante informatie. Het doel is om koopkrachteffecten en risico’s op een uniforme wijze in op het individu gerichte pensioeninformatie te verwerken, zoals het pensioenregister. Ik ben voornemens een wetsvoorstel in te dienen om inzicht in risico’s voor de deelnemer te realiseren.
Deelt u de mening dat het aan pensioenopbouwers en gepensioneerden niet uit te leggen is dat er salarissen uitbetaald worden aan pensioenuitvoerders- en beleggers tot wel 60 maal de Balkenendenorm in tijden dat er op hun pensioen(opbouw) gekort moet worden?
Pensioenfondsen zijn zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij de contractuele relatie met partners waaraan zij uitbesteden vormgeven. Bij die verantwoordelijkheid hoort ook dat zij de invulling van de maatschappelijke componenten van het contract, zoals het beloningsbeleid bij de partners aan wie uitbesteed wordt, afwegen en hierover transparant zijn naar hun deelnemers. De wetgeving die dit ondersteunt is per augustus 2013 in werking getreden. Ik constateer daarbij dat fondsen ook zonder wetgeving hun verantwoordelijkheid nemen, bijvoorbeeld door in het programma «zwarte zwanen» een toelichting te geven op het door hen gevoerde beleid. Fondsbestuurders lieten in het programma blijken de salarissen van enkele organisaties waaraan zij uitbesteden bizar te vinden. Ik ben het hier mee eens. Zelf zal ik het onderwerp daarom waar opportuun uiteraard ook onder de aandacht van fondsen blijven brengen.
Deelt u de mening dat goede prestaties met een marktconform salaris beloond mogen worden maar dat er dan tevens een mogelijkheid moet zijn om slecht presteren te kunnen bestraffen, omdat er anders immers geen prikkel tot het nemen van voorzichtigheid is?
Het is inderdaad niet in het belang van de deelnemer als bestuurders en anderen die bijdragen aan een goede pensioenvoorziening voor de deelnemer eenzijdig beloond worden. Dat kan aanzetten tot het nemen van onverantwoorde risico’s. In dat kader heb ik in mijn besluit over onder andere beheerst beloningsbeleid opgenomen dat het beloningsbeleid van pensioenfondsen niet mag aanzetten tot het nemen van meer risico’s dan voor het pensioenfonds aanvaardbaar is. Bovendien moeten fondsen transparant zijn over het beleid dat zij hanteren ten aanzien van het beloningsbeleid van de partijen aan wie ze uitbesteden. Voor beleggingsondernemingen en beleggingsinstellingen gelden daarnaast ook (Europese) regels in het kader van beloningen, waarbij de nadruk ligt op beheersing van ongewenste effecten van variabele beloning op het nemen van risico’s. DNB en AFM zien hier op toe.
Het artikel “Verzekeraars zetten ouderen op straat” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Verzekeraars zetten ouderen op straat»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat vindt u van het feit dat een zorgkantoor mogelijk al drie jaar na instroom van nieuwe bewoners van verzorgings- en verpleeghuizen de financiering via de zorgkantoren wil beëindigen?
De berichtgeving is gebaseerd op een brief die een verzekeraar op 29 april 2013 naar alle aanbieders in de sector verpleging en verzorging heeft verstuurd. De betreffende verzekeraar heeft in een tweede brief (gedateerd 8 mei) aangegeven dat ze de rechten van bestaande cliënten op verblijf in een instelling vanzelfsprekend zullen respecten.
Er is geen sprake van dat bestaande cliënten gedwongen worden om zelfstandig te gaan wonen.
Bent u zich bewust van het gevaar dat ouderen, die nu nog in een verzorgingshuis wonen, hierdoor gedwongen worden weer zelfstandig te gaan wonen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 2.
Realiseert u zich dat in het Regeerakkoord is afgesproken dat de geplande maatregelen alleen gelden voor nieuwe situaties?
Daar ben ik mij terdege van bewust en dit is steeds mijn boodschap geweest. Ook in de debatten over de hoofdlijnen van de hervorming van de langdurige ondersteuning en zorg heb ik nogmaals aangegeven dat bestaande cliënten recht houden op verblijf in een instelling (ook bij een eventuele herindicatie).
Wat gaat u doen om te zorgen dat zorgkantoren zich houden aan gemaakte afspraken?
Ik ben in overleg met zowel zorgkantoren als met branche-organisaties van zorgaanbieders om te praten over signalen over de zorginkoop. Zorgkantoren hebben als taak om voor alle cliëntengroepen voldoende zorg in te kopen. Dat geldt dus ook voor cliënten die in een instelling verblijven.
De detentie van Abdulkareem Yousef al-Khoder in Saudi-Arabië |
|
Joël Voordewind (CU), Henk Krol (50PLUS), Pieter Omtzigt (CDA), Harry van Bommel , Raymond de Roon (PVV), Han ten Broeke (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Esther Ouwehand (PvdD), Désirée Bonis (PvdA), Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Saudi Arabia court orders arbitrary detention of human rights defender»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat onlangs Abdulkareem Yousef al-Khoder, mede-oprichter van de inmiddels ontbonden Saudische Organisatie voor Burger- en Politieke Rechten (ACPRA), zonder opgaaf van redenen tot vier maanden detentie is veroordeeld? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Samen met EU-partners wordt momenteel onderzoek gedaan in Riyadh naar de achtergrond van de arrestatie, onder andere via contacten met de Human Rights Commission en de National Society for Human Rights. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek zal in EU-verband worden bezien of, en zo ja welke, actie effectief en wenselijk is.
Nederland streeft naar een verbeterde mensenrechtensituatie in Saudi-Arabië en zet zich in het bijzonder in voor de positie van mensenrechtenactivisten. Deze thematiek wordt in EU-verband, door middel van bezoek van de Mensenrechtenambassadeur en ook in reguliere contacten met de Saudische autoriteiten onder de aandacht gebracht.
Wat is u bekend over de redenen voor zijn detentie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvattingen van Amnesty International dat het proces tegen Al-Khoder niet plaats had moeten vinden en dat het lijkt dat de aanklachten tegen hem volledig op zijn werk als mensenrechtenactivist zijn gebaseerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u verder de opvatting van Amnesty International dat net als drie andere, eerder veroordeelde oprichters van ACPRA, Al-Khoder een gewetensgevangene is die onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrijgelaten zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid bij uw collega’s in Saudi-Arabië aandacht te vragen voor deze zaak en op te roepen tot de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van Al-Khoder en de andere oprichters van ACPRA? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De hack op het Groene Hart Ziekenhuis |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het nieuwsbericht dat journalist Brenno de Winter gevraagd is te getuigen over de hack op Groene Hart Ziekenhuis, waar documenten op een publiek toegankelijke internetserver stonden? Kunt u dit uitleggen hoe dit mogelijk is?1
De heer de Winter is door de politie uitgenodigd als getuige om in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar een hack bij het Groene Hart Ziekenhuis een aantal vragen van de politie te beantwoorden.
Een ieder waarvan wordt vermoed dat diens getuigenverklaringen kunnen bijdragen aan het oplossen van (ernstige) strafbare feiten, kan worden uitgenodigd voor een getuigenverhoor bij de politie. Zo’n getuigenis in de opsporingsfase gebeurt op basis van vrijwilligheid. Daarnaast geldt voor journalisten onverminderd het recht op bronbescherming waar zij zich op kunnen beroepen.
Bent u bekent met de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 2007 over de zaak Koen Voskuil?
Ja. In deze zaak werd een journalist tijdens de behandeling van een strafzaak in hoger beroep op vordering van de verdediging gegijzeld door het Hof Amsterdam omdat hij zijn bron niet bekend wilde maken. Het Hof in Straatsburg oordeelde dat de gijzeling een disproportionele schending had opgeleverd van het recht op bronbescherming van de journalist.
Ik zie geen samenhang met de kwestie waarop deze Kamervragen betrekking hebben, namelijk de uitnodiging aan de journalist Brenno de Winter om vragen van de politie te beantwoorden in een lopend strafrechtelijk onderzoek. Van inbreuk op de bronbescherming van de journalist is in dit geval geen sprake. Dit geldt in het bijzonder nu de aangehouden hacker zichzelf reeds aan de politie kenbaar had gemaakt als bron van de journalist.
Hoe staat het in Nederland met het verschoningsrecht van journalisten als gevolg van onder andere deze uitspraak? In hoeverre is de betreffende uitspraak in wetgeving omgezet?
De diverse uitspraken van het EHRM over de bronbescherming en het verschoningsrecht van journalisten worden als leidend beschouwd bij het opsporings- en vervolgingsbeleid van de politie en justitie in Nederland voor zover hierbij een journalist betrokken is. Zo is in 2012 de Aanwijzing toepassing dwangmiddelen tegen journalisten van het College van procureurs-generaal aangepast mede naar aanleiding van het Sanoma-arrest van het EHRM van 14 september 2010.
Eveneens naar aanleiding van het Sanoma-arrest is een aanvulling van het wetsvoorstel Bronbescherming in voorbereiding genomen, waarin voorafgaande rechterlijke toetsing van dwangmiddelen tegen verschoningsgerechtigden is opgenomen. Zoals in de brief van 7 december 2012 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens mij, is aangekondigd, is inmiddels een aanvullend advies gevraagd aan de Raad van State (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 30977, nr.2. De voorbereiding van het wetsvoorstel is aangehouden omdat wij de uitspraak van het EHRM in de zaak van De Telegraaf tegen de Staat wilden afwachten teneinde met de resultaten daarvan tijdig rekening te kunnen houden. In dezelfde brief treft u de conclusies die wij aan het arrest hebben verbonden.
Weet u dat in een korte tijd meerdere kwetsbaarheden bij zorggerelateerde instellingen aan het licht zijn gebracht? Is het beleid om iedereen die een misstand aan het licht brengt te vervolgen? Zijn er ook omstandigheden denkbaar waarbij u samenwerkt met deze personen met als hoger doel kwetsbaarheden in de beveiliging van computersystemen te voorkomen en bestrijden?
Ja, dat is bekend. Het is goed wanneer kwetsbaarheden bij zorggerelateerde instellingen aan het licht worden gebracht. Dat neemt niet weg dat, indien het aantonen van kwetsbaarheden gepaard gaat met een strafbaar feit, dit strafrechtelijk kan worden onderzocht door het openbaar ministerie. Dit vloeit voort uit het zeer zwaarwegend maatschappelijk belang dat gemoeid is met de bescherming van gevoelige persoonsgegevens zoals medische informatie.
Bij een hack uit «ethische» motieven kan sprake zijn van het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid, dat wil zeggen dat de verdachte het feit bewijsbaar heeft begaan maar dat hij hiervoor niet strafbaar is. Er moet dan wel zijn gebleken dat er voor de hacker geen andere (minder ingrijpende) methoden voorhanden waren om de kwetsbaarheden aan te tonen en dat hij hierbij de nodige zorgvuldigheid heeft betracht; belangen van derden mogen niet onnodig zijn geschonden. In deze zaak waren er redenen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en de ethische motieven van de verdachte.
Bij het Team High Tech Crime van de Nederlandse Politie werken personen die over dezelfde vaardigheden beschikken als hackers. Zij spelen een belangrijke rol in de opsporing van ernstigere vormen van cybercrime.
Bent u bekend met het richtsnoer van het College bescherming persoonsgegevens met betrekking tot de NEN-7510 norm (de door het Nederlands Normalisatie-instituut ontwikkelde norm voor Informatiebeveiliging voor de zorgsector in Nederland)? Deelt u de visie van experts dat de NEN-norm de minimale basis voor beveiliging in de zorg vormt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met de Richtsnoeren Beveiliging van het College bescherming persoonsgegevens (CBP). Zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor de juistheid, actualiteit en beveiliging van de zorginhoudelijke gegevens. In artikel 13 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) staat deze verplichting tot beveiliging in algemene zin opgenomen. Specifiek voor informatiebeveiliging in de zorg zijn normen beschikbaar van het Nederlands Normalisatie-instituut, te weten NEN-normen 7510 tot en met 7513. Op 21 december 2012 is het wetsvoorstel inzake cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens aangeboden aan uw Kamer (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 33509, nr.3. Naar de genoemde NEN-normen zal in de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 26 Wbp dwingend worden verwezen.
De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) houdt zorgbreed risicogericht toezicht. Er worden geen lijsten bijgehouden van zorgverleners en zorginstellingen waar is getoetst op de NEN-norm. Uiteraard wordt wel een overzicht bijgehouden van zorgaanbieders waar de IGZ inspecties heeft uitgevoerd. In haar toezicht op de informatiebeveiliging door zorginstellingen betrekt de IGZ ook de NEN-normen. In 2003 en in 2007 heeft de IGZ telkens bij 20 Nederlandse ziekenhuizen een onderzoek uitgevoerd naar de mate van informatiebeveiliging. Het onderzoek in 2007 heeft de IGZ overigens samen met het CBP uitgevoerd. De onderzoeksresultaten waren voor de IGZ aanleiding om vervolgens aan alle ziekenhuizen te vragen zich in 2010 extern te laten auditen op de mate van informatiebeveiliging. Alle ziekenhuizen hebben hieraan gehoor gegeven en hebben toen uiteindelijk een voldoende score laten zien.
Voorwaarde voor aansluiting op de zorginfrastructuur (voorheen het Landelijk Schakelpunt) is dat het zorginformatiesysteem van de zorgaanbieder, en het gebruik daarvan, voldoet aan de eisen van een goed beheerd zorgsysteem (GBZ). Deze GBZ-eisen zijn onder andere gebaseerd op relevante onderdelen van de NEN-norm 7510. Op sommige onderdelen zijn specifiekere eisen gesteld. Het is aan de zorgaanbieder om aan deze eisen te voldoen.
Het is overigens aan de verantwoordelijke van het informatiesysteem om te borgen dat de informatie-uitwisseling tussen zorgaanbieders voldoet aan geldende wet- en regelgeving. Hier wordt ook strikt op toegezien; enerzijds ziet het CBP toe op de naleving van de Wbp en aanverwante wetten, anderzijds ziet de IGZ erop toe dat er verantwoorde zorg wordt geleverd en dat de beveiliging van medische dossiers op orde is. Het toezicht op de informatiebeveiliging is momenteel voldoende belegd bij de IGZ en het CBP en de huidige wettelijke bepalingen en bestaande veldnormen bieden voldoende aanknopingspunten voor toezicht op de beveiliging van medische dossiers.
Kunt u een actuele lijst samenstellen van zorgverleners en zorginstellingen waar is getoetst op de NEN-norm, waar deze toetsing niet heeft plaatsgevonden en wat de resultaten van de toetsing is geweest? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat het mogelijk is te beginnen met een Landelijk elektronisch patiëntendossier (EPD) of een Landelijk Schakelpunt op het moment dat een aangesloten zorgverlener of zorginstelling niet aan de NEN-norm voldoet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Welke capaciteit wordt door de overheid ingezet voor het afdwingen van deze NEN-norm en het verlenen ondersteuning daarbij?
Zie antwoord vraag 5.
Welk prioritering geeft de overheid aan het naleven van beveiligingsnormen binnen het zorgdomein in relatie tot het aanpakken van hackers die actief lekken kenbaar maken?
Dit onderwerp krijgt momenteel nadrukkelijk de aandacht van de overheid en van het veld. Zoals ik reeds heb aangegeven in de «Leidraad om te komen tot een praktijk van responsible disclosure» (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 26 643, nr. 264) kan responsible disclosure een belangrijk middel zijn om bij te dragen aan ICT-beveiliging. Door een kwetsbaarheid op een meer besloten wijze en in samenwerking met de getroffen organisatie kenbaar te maken (de verantwoorde of «responsible» disclosure) kunnen de gevolgen voor deze organisatie beperkt worden terwijl ook het publieke belang wordt gediend. Dit heeft nadrukkelijk de voorkeur boven het direct volledig publiekelijk bekend maken van een kwetsbaarheid (full disclosure). De door het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) opgestelde leidraad dient dan ook om het toepassen van responsible disclosure bij alle partijen te stimuleren. Deze zal in de Zorg Information Sharing and Analysis Center (ISAC) onder de aandacht worden gebracht van het zorgveld.
Overigens wordt er gewerkt aan een meldplicht voor datalekken die inhoudt dat datalekken onder meer moeten worden gemeld bij het CBP. Dit is verwerkt in het wetsvoorstel «Gebruik camerabeelden en meldplicht datalekken» van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Hoeveel opsporingscapaciteit is ingezet bij het opsporen van hackers die kwetsbaarheden bij het Groene Hart Ziekenhuis hebben aangetoond?
Het onderzoek naar de hack op het Groene Hartziekenhuis is nog niet afgerond. Om die reden kan ik geen uitspraken doen over de hoeveelheid opsporingscapaciteit die is ingezet bij het opsporen van de hackers.
Het bericht ‘Kosten door onbegrepen ziekten kunnen omlaag’ |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kosten door onbegrepen ziekten kunnen omlaag»?1
Ja.
Deelt u de visie van de auteur van het artikel? Zo nee, waarom niet?
De auteur van het proefschrift waarnaar verwezen wordt, denkt volgens het persbericht2 dat de kosten door onbegrepen ziekten omlaag zouden kunnen. Of er sprake is van een kostenverlaging is niet onderzocht in het onderzoek waarover het proefschrift rapporteert. Ik deel de strekking van de weergave in het artikel 1) in dat opzicht dan ook niet.
Wat is uw standpunt inzake de onderzoeksresultaten, en herkent u de beschreven trend van jarenlang specialistenbezoek om tot een diagnose te komen?
Onderzocht werd wat de effecten van een op cognitieve gedragstherapie gebaseerde groepstraining zijn. Tijdens de verdediging van het proefschrift is aan de orde gekomen dat het onderzoek niet opgezet was om de impact van deze groepstraining op de onbegrepen ziekten in kaart te brengen. Uitspraken over de omvang van een eventuele kostenreductie zijn in het verlengde daarvan evenmin te doen.
Herkent u zich in de tweeledigheid van de onderzochte casus; enerzijds een schijnbaar vermijdbare kostenpost van 3 miljard euro en anderzijds de onbegrepen gezondheidsproblemen van grofweg één miljoen Nederlanders?
Voor de eerste uitspraak biedt het proefschrift geen grond, zie ook mijn antwoord op vraag 3. De prevalentie van onbegrepen gezondheidsproblemen is een feitelijk gegeven en het getal van 1 miljoen kan – afhankelijk van de gehanteerde definities – correct zijn.
Ziet u naar aanleiding van dit artikel reden om extra onderzoek in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Via de academische component stel ik universitair medische centra in staat om onderzoek te doen naar onbegrepen klachten. In een aantal universitair medische centra heeft dit geleid tot specifiek zorgaanbod gericht op mensen met onbegrepen klachten.
Een ander UMC heeft zich gespecialiseerd in het chronisch vermoeidheidsyndroom. In zijn algemeenheid zie ik het niet als mijn rol om aan elk nieuw gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek een vervolg te geven. Ten overvloede teken ik daarbij aan dat in dit specifieke geval ook geen directe perspectieven geboden worden op het reduceren van onbegrepen klachten en de ermee gemoeide kosten.
Deelt u de visie dat vermijdbare kosten in de zorg in kaart gebracht moeten worden, gezien de huidige doelstellingen van het kabinet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties komen er om vermijdbare kosten in de gezondheidszorg in kaart te brengen?
Die visie deel ik van harte, maar die opvatting staat los van het artikel «Kosten door onbegrepen ziekten kunnen omlaag». Er komt daarom bijvoorbeeld een platform verspilling in de zorg. Via het bij het platform behorende meldpunt gaat geïnventariseerd worden waar de verspilling in de zorg zit, wat de oorzaken zijn en hoe die weggenomen kunnen worden.
Dodelijke aanvallen op Hazara’s in Pakistan |
|
Henk Krol (50PLUS), Kees van der Staaij (SGP), Harry van Bommel , Désirée Bonis (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Pakistan: Authorities must do more to protect Hazara community from deadly attacks», waarin wordt verwezen naar de aanslag op een groentemarkt op 17 februari waarbij ten minste 84 mensen, in meerderheid sjiitische Hazara’s, werden gedood?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat sinds januari 2012 91 aanvallen op sjiieten in Pakistan hebben plaatsgevonden, waaronder relatief veel Hazara’s waren, waarbij ongeveer vijfhonderd doden vielen? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Sinds januari 2012 heeft een groot aantal aanvallen plaatsgevonden op sjiieten waarbij inderdaad veel Hazara’s zijn omgekomen. Geconfirmeerde informatie die nodig is om de genoemde totaal cijfers te kunnen bevestigen, is niet beschikbaar.
Kunt u aangeven wie verantwoordelijk zijn voor deze aanvallen?
De meeste aanslagen tegen Hazara’s worden opgeëist door de verboden extremistische/militante soennitische groep Lashkar-e-Jhangvi (LeJ).
Kunt u bevestigen dat de laatste jaren niemand is vervolgd voor aanslagen tegen Hazara’s? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
De Pakistaanse regering heeft aangegeven al het mogelijke te zullen doen om de verantwoordelijken voor deze aanvallen op te sporen en aan te klagen. Naar aanleiding van de recente aanslagen ontbond de federale overheid de regering en parlement van Baluchistan en nam de gouverneur het dagelijks bestuur van de provincie over. De week daarop werden enkele kopstukken van Lashkar-e-Jhangvi gearresteerd.
Deelt u de opvatting dat Pakistan een onafhankelijk onderzoek naar deze dodelijke aanvallen tegen Hazara’s zou moeten starten? Indien neen, waarom niet?
Ja. De Pakistaanse regering heeft aangegeven al het mogelijke te zullen doen om de verantwoordelijken voor deze aanvallen op te sporen en aan te klagen waarbij onafhankelijk onderzoek niet wordt uitgesloten. Ook vanuit lokale mensenrechtenorganisaties wordt hier op aangedrongen.
Bent u bereid in uw bilaterale contacten met Pakistan en in EU-verband deze gewelddadige aanvallen op Hazara’s aan de orde te stellen en Pakistan op te roepen een einde te maken aan de voortdurende straffeloosheid met betrekking tot deze aanvallen?
Nederland stelt de kwestie rondom de positie van (religieuze) minderheden in Pakistan geregeld in bilaterale en multilaterale contacten aan de orde. Daarbij wordt ook gesproken over Hazara’s. Meest recent gebeurde dit tijdens de ambtelijke bilaterale consultaties met Pakistan op 11 februari jl. te Den Haag en het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Pakistan van 4 tot 7 maart jl.
Op 11 maart jl. heeft de EU raadsconclusies over Pakistan aangenomen met specifieke verwijzingen naar de situatie van religieuze minderheden in Pakistan. De EU vertegenwoordiging in Islamabad is zeer actief en voert geregeld overleg met de Pakistaanse autoriteiten over mensenrechtenkwesties, waaronder de positie van Hazara’s. Ook staan mensenrechten centraal in het onlangs vastgestelde 5-Year Engagement Plan van de EU. Dit plan voorziet in een jaarlijkse mensenrechtendialoog met de Pakistaanse autoriteiten.
Is het waar dat de mensenrechtenambassadeur overweegt later dit jaar Pakistan te bezoeken? Indien ja, bent u bereid de mensenrechtenambassadeur te vragen specifiek aandacht aan deze kwestie te besteden? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse Mensenrechtenambassadeur heeft tijdens recente zijn bezoek aan Pakistan in diverse gesprekken de zorg van de Nederlandse regering over de situatie in Baluchistan en in het bijzonder de positie van Hazara’s naar voren gebracht.
Het achterhouden van informatie over de nettobetalingen van Nederland aan de Europese Unie over de periode 2014-2020 |
|
Henk Krol (50PLUS), Harry van Bommel , Barry Madlener (PVV), Gert-Jan Segers (CU), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Herinnert u zich dat u in de brief van 11 februari1 over het akkoord over de begroting in Europa schreef dat een van de zeven doelstelling van Nederland was «Aandacht voor de Nederlandse netto-positie (het resultaat van afdrachten en ontvangsten).» en dat u in dezelfde brief schrijft dat «Op basis van informele cijfers van de Commissie over de te verwachten nettoposities over de volgende periode – in een groepje van vergelijkbare landen zitten. Uiteraard hangen de werkelijke netto-positiecijfers af van de werkelijke ontvangsten uit het EU-budget, die per jaar fluctueren.» en dat u verder geen enkele berekeningen over de uitgaven of ontvangsten toevoegde aan die brief?
Herinnert u zich dat bij de regeling van werkzaamheden van 12 februari: het lid Omtzigt vroeg om een «brief van de regering krijgen, waarin precies staat wat die deal van 960 miljard voor Nederland betekent, zowel wat betreft de uitgavenkant als wat betreft de inkomstenkant.»? het lid Madlener vroeg om «informatie in een brief, ook over de nettobetalingspositie van Nederland»? het lid Van Bommel vroeg om «exacte helderheid [te] krijgen over de Nederlandse positie, met alle variabelen, zoals de btw, de importheffingen en andere zaken, om tot een wezenlijk oordeel over de Nederlandse positie te kunnen komen. Wij moeten die kunnen vergelijken met de positie van andere landen. Dus ja, ook een vergelijking met nettobijdragen van andere landen»?
Herinnert u zich dat u daarop op 13 februari een nadere brief schreef aan de Tweede Kamer waarin u stelde dat «De precieze nettopositie nu nog niet aan te geven is» en dat u wederom geen enkele berekening bijvoegde?
Herinnert u zich dat bij de regeling van werkzaamheden een groot aantal Kamerleden zeer teleurgesteld was over het totale gebrek aan informatie over deze brief en een nieuwe brief vroeg?
Herinnert u zich dat u vervolgens een nieuwe brief geschreven heeft, waarin wel schattingen opgenomen zijn, voor het eerst, van de ontvangsten uit Brussel en van de kortingen op de afdracht, maar geen enkele schatting van de afdracht?
Deelt u de mening dat het een beetje onvolledig is dat u na boodschappen gedaan te hebben, thuis komt met de mededeling dat u een hoge korting gehad heeft maar weigert te vertellen hoeveel u heeft uitgegeven?
Bent u ervan op de hoogte dat de Zweedse parlementariërs nog tijdens de onderhandelingen middels meerdere telefonische conferenties op de hoogte gehouden zijn van de positie van Zweden en dus volledig geïnformeerd waren toen er een deal lag?
Bent u ervan op de hoogte dat de Finse regering onder andere de volgende tabel aan het Finse parlement gestuurd heeft, waarin zij zowel de netto berekening volgens de eigen berekeningen geeft als die van de commissie?: 1a Kilpailukyky 1.322 1.740 1b Koheesio 1.726 1.260 josta maatalouden suorat tuet 3.990 3.340 maaseudun kehittäminen 2.074 2.114 muut 75 150 – 0,22% – 0,27% – 0,26% – 0,31%
Bent u ervan op de hoogte dat de regering van Malta (waar het parlement met verkiezingsreces is en dus ook ontbonden is), de resultaten voor Malta gewoon op het internet gezet heeft (bron: http://gov.mt/en/Government/Press%20Releases/Documents/pr0190a.pdf ) en daarmee ook gewoon helderheid verschaft heeft over geschatte inkomsten, geschatte uitgaven en de netto positie van het land? Hypothetical – Cohesion Policy 602 551 776 791 776 – Agriculture 113 105 103 101 138 – Own Resources (515) (480) (480) (474) (474) – Rebates (26) (35) (35) (27) (27) 1.045.284 973.234 971.929 959.988 as a % of GNI 1.09% 1.01% 1.01% 1% This column represents the situation with respect to allocations to and payments to be made by Malta, had the country remained within the less developed (objective category. This includes the Education Programme Erasmus for all. Includes an indicative € 63 million to support projects in the energy sector such as connection to the European gas network
Kunt u de netto berekening voor Nederland van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) voor woensdag 27 februari 12 uur aan de Kamer doen toekomen, het liefst in de vorm waarin de Finse regering hem aan haar parlement heeft doen toekomen?
De gevolgen van de verhoging van de eigen bijdrage voor de ABWZ en Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) als gevolg van de introductie van de vermogensinkomensbijtelling |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat uw ambtsvoorganger, staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner, is verzocht duidelijkheid te geven over de inkomenseffecten van de wetswijziging op 1 oktober 2012 en daarop heeft geantwoord1 dat cliënten die de hoogst mogelijke eigen bijdrage voor zorg met verblijf betalen er gemiddeld € 235 per maand op achteruit zouden gaan, en de dag na deze brief de Kamer over deze wet heeft gestemd, en dat inmiddels uit berichten blijkt dat mensen vele honderden euro’s meer moeten betalen dan de gemiddelde € 235? Deelt u de mening dat de Kamer met de brief van uw ambtsvoorganger over de inkomenseffecten onjuist is voorgelicht? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet van mening dat de Kamer verkeerd is voorgelicht. In de brief aan de Kamer werd gesproken over een gemiddelde stijging van € 235 voor cliënten met een hoge eigen bijdrage voor intramurale zorg. Daarnaast is in het CBS rapport over de vermogensinkomensbijtelling dat ook aan de kamer is gestuurd, de gemiddelde opbrengst van de vermogensinkomensbijtelling per deciel aangegeven. Zie hiervoor de tabel van het CBS hieronder en een tabel met de nadere berekening inkomenseffecten met daarin de afbouw van het vermogen over tijd.
WMO
zorg zonder verblijf
zorg met verblijf
bijdrage hoog
bijdrage laag
Aantal (x 1000 w.v. effect)
487
422
225
111
w.v.
72
47
50
29
Effect:
bedrag (mln euro)
32
12
142
4
gemiddeld per jaar (euro)
443
267
2.830
142
decielgrens
10%
24
8
252
0
20%
51
18
369
0
20%
86
31
564
1
40%
142
46
875
2
50%
206
73
1.362
3
60%
338
112
2.134
16
70%
496
210
3.171
87
80%
681
322
5.560
154
90%
1.011
693
7.627
414
bron: «Vermogensinkomensbijtelling en eigen bijdrage Zorg met verblijf 2009, Zorg zonder verblijf en WMO 2010» blz 26, tabel 4.3.1 CBS, 22 juni 2012 meegestuurd met Kamerbrief van 12 juni 2012.
Bron: Kamerstukken II, 2012–13, 33 204, nr. 18.
Kunt u aangeven hoe iemand met alleen AOW en vermogen dat vast zit in een niet te verkopen huis, of vermogen dat vast zit in een deposito, aan zijn of haar betalingsverplichtingen inzake de eigen bijdrage AWBZ of Wmo kan voldoen?
Voor de cliënt die een nog niet verkochte voormalige eigen woning heeft, geldt het volgende: De voormalige eigen woning heeft niet altijd en niet vanaf dag één invloed op de hoogte van de eigen bijdrage. De woning telt niet mee voor de grondslag van box 3 zolang de fiscaal partner in de woning blijft wonen (het blijft dan een «eigen woning» in box 1).
Op grond van fiscale wetgeving zal de «eigen woning» de eerste twee jaar na opname in een verpleeg- of verzorgingshuis nog als «eigen woning» aangemerkt worden in box 1. Als de woning leeg staat in afwachting van verkoop, is deze periode zelfs tijdelijk (tot 1 januari 2014) drie jaar, op basis van een regeling van het Ministerie van Financiën. Als de woning kwalificeert als eigen woning in box 1, maakt deze geen onderdeel uit van de grondslag voor box 3 en dus zal het CAK de woning dan niet betrekken bij de berekening van de VIB.
Verder geldt dat voor de VIB wordt uitgegaan van de grondslag voor box 3 in het jaar T-2.
Dit betekent dat pas vier jaar (en soms zelfs vijf jaar) na opname in verpleeg- of verzorgingstehuis, de oorspronkelijke «eigen woning», als die woning in al die jaren niet is verkocht, door het CAK wordt betrokken bij de berekening van de eigen bijdrage als gevolg van de VIB. Immers, pas na twee jaar (of drie jaar) na de opname in het verpleeg- of verzorgingstehuis zullen de woning én eventuele hypotheekschuld «verhuizen» van box 1 naar box 3, wat pas twee jaar later zichtbaar wordt bij de vaststelling van de VIB door het CAK. De cliënt heeft hierdoor vier (of vijf) jaar de tijd voordat deze mee gaat tellen voor de VIB. Wil de cliënt voorkomen dat vermogen meetelt dat «vastzit», dan heeft hij dus vier (of vijf) jaar de tijd om dit vermogen liquide te maken. Als de woning eenmaal is verkocht, valt de verkoopopbrengst wel gewoon in box 3, maar dan kan daaruit ook deels mee worden betaald aan de eigen zorg, net zoals mensen met een inkomen dat doen.
Vervolgens biedt het CAK nog de mogelijkheid om gedurende één jaar de lage eigen bijdrage te betalen in plaats van de hoge eigen bijdrage, indien de woning nog steeds te koop staat. Na dat jaar dient wel de te weinig betaalde eigen bijdrage alsnog betaald te worden.
Als het gaat om geld dat vastzit in een deposito is relevant dat wordt uitgegaan van het vermogen in jaar T-2. In het geval een cliënt de eigen bijdrage (nog) niet kan voldoen doordat het vermogen langjarig vast zit, kan met het CAK een specifieke betalingsregeling worden afgesproken. Het gaat dan om maatwerkoplossingen.
Bent u bereid de wet te corrigeren, nu blijkt dat de inkomenseffecten zeer schrijnend zijn? Zo ja, bent u bereid dit met terugwerkende kracht te doen?
De Kamer heeft destijds naar aanleiding van het Begrotingsakkoord bewust voor de onderhavige regeling gekozen. Veel fracties stellen nu vragen naar aanleiding van de consequenties van de uitvoering van deze regeling.
Ik acht het zuiver eerst met de Kamer in overleg te treden over de vraag welke gevolgen kennelijk door de Kamer ongewenst worden geacht.
Bent u bereid de uitvoering van de wet tijdelijk op te schorten, totdat er een oplossing is gevonden voor de buitenproportionele inkomenseffecten, waardoor voorkomen kan worden dat mensen zich ten onrechte in de schulden steken om aan hun betalingsverplichtingen te voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De zaak Van Rey – Weekers |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Henk Krol (50PLUS), Roland van Vliet (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Marianne Thieme (PvdD), Bram van Ojik (GL), Gerard Schouw (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Waarom liet u via een VVD-voorlichter doorgeven niet te weten wie een portret op de 35 meter hoge paal had geplaatst, terwijl u dat twee maanden later wèl wist en u zich zelfs herinnerde dat de heer Van Rey u benaderd had?
Is in het contact tussen u en de heer Van Rey ter sprake gekomen dat de van omkoping verdachte projectontwikkelaar de heer Van Pol betrokken was bij deze reclamezuil? Is inmiddels duidelijk wat de precieze relatie tussen het eigendom van de zuil en de heer Van Pol is? En hoe hoog de korting was die de heer Van Rey kreeg? Voor wiens rekening was deze korting? Is daarvoor een wederdienst geleverd?
Hoe verklaart u de verschillende typeringen ten aanzien van aard van de schenking van een reclamezuil, namelijk «een billboard in het kader van mijn persoonlijke campagne»1, «een bijdrage aan de regionale campagne van de VVD»2, «een vriendendienst voor een oud medewerker»3 en «een bord dat is geplaatst via de lokale afdeling van de VVD in Weert»?4
Waarom weersprak u niet dat het om «een persoonlijk bedoelde donatie» ging, toen een journalist van NRC Handelsblad u daarop aansprak begin september 2012?
De heer Van Rey spreekt over «een vriendenprijs van enkele duizenden euro’s», wat was het precieze bedrag? Kunt u bevorderen dat de VVD Limburg de rekeningen openbaar maakt?
Heeft u zich ervan vergewist dat de donatie inderdaad alleen door de heer Van Rey is gedaan en, zoals afgesproken, via de regionale campagnekas is afgehandeld? Kunt u de rekeningen hiervan openbaar maken?
Op welke datum heeft wie aan wie een rekening gestuurd voor de reclamezuil, wanneer heeft wie de rekening betaald en om hoeveel geld ging het precies?
Waarom ging u direct – zoals u eerst verklaarde – of indirect – zoals u later verklaarde – in zee met de heer Van Rey eind augustus 2012 terwijl toen reeds door een onderzoekscommissie was geconcludeerd dat de heer Van Rey betrokken is bij belangenverstrengeling met een projectontwikkelaar?
Hoe verhoudt de door de heer Van Rey als «persoonlijke donatie» en ook door u in eerste instantie aangeduide «bekostiging in het kader van persoonlijke campagne» zich tot paragraaf 5.4.3 van het «blauwe boek», het handboek voor aantredende bewindspersonen? Met name de daarin gestelde «algemene terughoudendheid ten behoeve van integriteit en transparantie»? En de hierin gestelde noodzaak tot registratie?
Welke afspraken had u zwart op wit willen zetten zoals u 23 november 2012 in NRC Handelsblad zei?
In uw brief van 17 december 2012 geeft u aan dat er contact geweest is met burgemeesters en wethouders uit Roermond; is er op enig moment contact geweest tussen u en de heer Van Rey over de plannen om belastingkantoren in Limburg te sluiten?
Zo ja, heeft de heer Van Rey u gevraagd u in te zetten voor het behoud van het belastingkantoor in Roermond? Zo ja, hoe heeft u daaraan gevolg gegeven?
De directie van de Belastingdienst heeft een voorkeur geuit voor de vestigingslokatie Roermond; was dat voor of na uw contact met de heer Van Rey?
Met de burgemeesters en/of wethouders van welke steden en gebieden heeft u zelf een gesprek gevoerd, respectievelijk met welke steden en gebieden heeft de dienstleiding dat gedaan?
Volgens uw woordvoerster heeft u zich, zoals de regels voorschrijven, niet bemoeid met het verzoek over een persoonlijke belastingzaak aangaande vastgoedbelangen, maar heeft u «het verzoek alleen doorgestuurd», is dat waar? In welke vorm deed u dit?
Heeft u uiteindelijk gehandeld in lijn met het ambtelijk advies? Zo nee, waarom niet?
Heeft u de heer Van Rey op enig moment zelf (telefonisch) gesproken over zijn brief of is er op enige andere manier contact geweest over de brief van de heer Van Rey, voor of na het sturen de van de brief door de heer Van Rey? Op welk moment kwam u voor het eerst in aanraking met de inhoud van het verzoek van de heer Van Rey?
Heeft u op enig moment gesproken met de heer Van Rey over het feit dat hem werd gevraagd zijn onroerend goed op afstand te plaatsen? Wat heeft u hem geadviseerd?
Wordt er door het ministerie van Financiën een onderscheid gemaakt tussen vragen van persoonlijke en van zakelijke aard? Zo ja, hoe zien die verschillende procedures eruit?
Wordt er in dit soort gevallen zonder aanziens des persoons gehandeld? Heeft iedere Nederlander recht op een gesprek met de plv. DG Belastingdienst minder dan twee weken na een dergelijk verzoek?
Wat is de standaardprocedure voor Kamerleden, zowel van de Eerste als de Tweede Kamer, met delicate fiscale vragen? Is die procedure gevolgd?
Hoeveel persoonlijke brieven met fiscale vragen ontvangt u en kunt u aangeven naar wie ze worden doorgeleid?
Wat is er precies besproken tijdens het formatieproces tussen u en de formateur? Is bij dit gesprek de naam van de heer Van Rey aan de orde gekomen? Wat was de conclusie van dit gesprek?
Kunt u de vragen die op dinsdag 18 december 2012 tijdens de regeling van werkzaamheden aan de orde zijn gesteld door o.a. de leden Schouw en Omtzigt, vóór aanvang van het debat, dat is gepland op donderdag 20 december 2012, beantwoorden?
Het bericht dat uitgeprocedeerde Somalische asielzoekers weer op straat zijn gezet |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Henk Krol (50PLUS), Liesbeth van Tongeren (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat Somaliërs uit het voormalig tentenkamp in Amsterdam na hun verwijdering uit dat kamp alsnog door de politie op straat zijn gezet? Zo ja, hoe groot is deze groep Somaliërs?
Na hun aanhouding is een groep van ongeveer 50 Somaliërs heengezonden. Hierbij is hen gewezen op de mogelijkheid om onderdak te krijgen in een vrijheidsbeperkende locatie. Dit vereist uiteraard wel bereidheid bij deze vreemdelingen om aan het vertrek te werken. Geen enkele vreemdeling heeft echter van deze mogelijkheid gebruikt gemaakt.
Vindt u het verantwoord om deze groep in het huidige winterweer op straat te laten leven? Zo nee, gaat u zorgen voor menswaardige opvang voor de Somalische vreemdelingen?
Er is deze groep vreemdelingen een alternatief aangeboden door het Rijk. Daarover heb ik uw Kamer bij brief van 15 november 20121 geïnformeerd. Het merendeel van de vreemdelingen uit het voormalige tentenkamp heeft echter geweigerd om van dit alternatief gebruik te maken.
Ik ben bereid om onderdak te bieden aan deze vreemdelingen, onder de voorwaarde dat wordt meegewerkt aan terugkeer. Dat is ook logisch want het perspectief voor deze vreemdelingen is terugkeer. Het aanbieden van onderdak zonder het stellen van deze voorwaarde vind ik allerminst een structurele oplossing en zou bovendien onterechte verwachtingen wekken bij deze vreemdelingen. Als een afgewezen asielzoeker ervoor kiest om geen gevolg te geven aan de afwijzende beslissing op zijn asielaanvraag en de bijhorende vertrekplicht, kan het niet zo zijn dat de Nederlandse overheid onderdak moet (blijven) verstrekken. De vreemdeling maakt hierin een bewuste keuze waar hij dan ook zelf verantwoordelijkheid voor moet dragen.
Protestacties zoals in Amsterdam en Den Haag waarbij vreemdelingen hun onvrede uiten over het Nederlandse asielbeleid en de beslissing in hun individuele zaak, kunnen nooit aanleiding zijn om het geldende asiel- en opvangbeleid dat zorgvuldig tot stand is gekomen, aan de kant te schuiven.
Deelt u de mening dat deze situatie voorkomen had kunnen worden als u de motie-Gesthuizen c.s. had uitgevoerd?1 Hebt u zich conform het rijksakkoord maximaal ingezet om te voorkomen dat uitgeprocedeerde asielzoekers op straat zouden komen zonder te worden uitgezet?
In mijn brief van 28 november 20123 aan uw Kamer heb ik beschreven hoe ik uitvoering geef aan deze motie. Ik heb toegelicht dat deze motie aansluit bij het huidige buitenschuldbeleid. Ik ben bereid om vreemdelingen opvang te bieden wanneer de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) positief heeft geadviseerd over de afgifte van een verblijfsvergunning op basis van het buitenschuldbeleid zolang de beoordeling bij de IND loopt.
Uw tweede vraag verwijst naar het Rijksakkoord, maar ik neem aan dat hier het Bestuursakkoord met de VNG uit 2007 wordt bedoeld. Het bestuursakkoord bevat inderdaad een inspanningsverplichting voor het Rijk om het daadwerkelijke vertrek uit Nederland van vreemdelingen die geen recht (meer) hebben op verblijf in Nederland zo veel mogelijk te faciliteren en te realiseren. Het faciliteren van een uitgeprocedeerde vreemdeling bij het realiseren van zijn vertrek is sinds 2007 steeds verder uitgebreid. Zo bestaat de mogelijkheid om onderdak te krijgen in een vrijheidsbeperkende locatie. Daarnaast wordt opvang verstrekt gedurende de vertrektermijn van 28 dagen na een afwijzing in de algemene asielprocedure. Door deze maatregelen heeft de uitgeprocedeerde vreemdeling een dak boven zijn hoofd terwijl hij meewerkt aan terugkeer.
Sinds medio 2011 kunnen gezinnen met minderjarige kinderen terecht in gezinslocaties voor zover bij gebrek aan onderdak van het Rijk een humanitaire noodsituatie dreigt te ontstaan en zolang het vertrek uit Nederland nog niet is gerealiseerd. Al deze maatregelen dragen ertoe bij om zoveel mogelijk te voorkomen dat gemeenten worden geconfronteerd met uitgeprocedeerde asielzoekers in hun gemeente. Een volledig sluitende aanpak kan echter niet worden gegarandeerd omdat de bereidheid van de vreemdeling om actief mee te werken aan zijn terugkeer ook van belang is.
De vreemdeling moet bereid zijn om mee te werken aan zijn terugkeer als na een zorgvuldige asielprocedure is geoordeeld dat hij geen bescherming in Nederland nodig heeft. Het is immers primair aan de vreemdeling zelf om zijn vertrek uit Nederland vorm te geven. Dat betekent niet dat hij er daarbij alleen voor staat. Hij heeft de mogelijkheid om de hulp van de DT&V in te roepen of zich te wenden tot de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en andere ngo’s. De voornoemde organisaties hebben tot doel om vreemdelingen perspectief te bieden op een duurzame terugkeer naar het land van herkomst. Diverse projecten in het kader van vrijwillige, duurzame terugkeer en herintegratie van organisaties, zoals Maatwerk bij Terugkeer, Stichting WereldWijd, Stichting Nieuwkomers, Vluchtelingenwerk Brabant-Centraal en IOM worden door het Rijk gesubsidieerd.
Hoe verantwoordt u deze situatie, aangezien de Raad van State heeft geoordeeld dat uitgeprocedeerde Somaliërs niet in vreemdelingendetentie mogen worden gezet omdat er geen zicht is op uitzetting en dat terugkeer dus niet mogelijk is?
Uw Kamer is op 6 augustus 2012 in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Dijksma (PvdA)4 geïnformeerd over de betekenis van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 juli 2012. Zoals toen is uitgelegd, ziet de uitspraak op de mogelijkheden tot gedwongen terugkeer in situaties waarin vanaf het vliegveld door de stad Mogadishu gereisd moet worden naar andere delen van Somalië. In mijn brief van 14 december 2012 heb ik u laten weten dat ik op basis van het ambtsbericht over Somalië van eind november, de situatie in Mogadishu niet langer beoordeel als een situatie zoals bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. De situatie in de stad is zodanig verbeterd dat niet langer sprake is van een situatie van willekeurig geweld die zo ernstig is dat een ieder een reëel risico loopt.
De uitspraak van de Afdeling had geen betekenis voor het toelatings- en opvangbeleid voor personen uit Somalië omdat het uitgangspunt zelfstandig vertrek is, en dit is altijd mogelijk geweest. Somalische vreemdelingen die bereid zijn om terug te keren, kunnen dus terugkeren.
De beleidswijziging waarover ik u op 14 december 2012 heb bericht, brengt met zich mee dat ook gedwongen terugkeer naar alle delen van Somalië weer mogelijk is. Bij het vertrek uit Nederland heeft zelfstandig vertrek zoals gezegd de voorkeur en indien de vreemdeling hieraan geen medewerking wenst te verlenen, kan worden overgegaan tot gedwongen vertrek. Het gedwongen vertrek naar Somalië zal zorgvuldig opgestart worden. Per individuele vreemdeling wordt bekeken welke vertrekmogelijkheden er zijn.
Hoeveel Somalische vreemdelingen zijn de afgelopen twee jaar succesvol vrijwillig teruggekeerd?
Sinds 2010 zijn ongeveer 25 Somalische vreemdelingen zelfstandig teruggekeerd naar Somalië, daarbij gefaciliteerd door de DT&V. Dit betrof zowel Somaliërs uit Zuid- en Centraal Somalië als uit Noord-Somalië.