Het bericht ‘Pubers met granaten en tonnen winst door cybercrime: ‘Almere visvijver criminelen’' |
|
Ruud Verkuijlen (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in de Telegraaf van vrijdag 10 februari 2023 met de titel «Almere nieuwe kraamkamer van criminelen»?1
Ja.
Herkent u het door de politie geschetste beeld van Almere als een gemeente waarin met name de aanwas van jongeren in de georganiseerde criminaliteit tot grote zorg aanleiding geeft?
De politie herkent het beeld dat er in Almere jongeren worden geronseld voor de georganiseerde (drugs)criminaliteit en online criminaliteit. Dit is helaas een landelijk zorgwekkend beeld. Daarom investeert dit kabinet structureel in de preventie van jeugdcriminaliteit om te voorkomen dat kleine jongens grote criminelen worden. Hierover is op dit moment ook contact met Almere over de maatregelen die daar worden genomen en de wijze waarop de gemeente hierbij ondersteund kan worden. In Midden-Nederland zijn meerdere criminele clusters actief, waarvan het merendeel te linken is aan de georganiseerde drugscriminaliteit. Samen met het relatieve hoge aandeel jongeren en jongvolwassenen maakt dat de regio een kraamkamer is voor jonge aanwas. Daarnaast herkennen wij ook dat criminelen zich bij het plegen van aanslagen op woningen met explosieven niet beperken tot de grote steden in Nederland. We zien dat deze problematiek zich ook in middelgrote en kleinere gemeenten kan voordoen. Daarom zetten wij in Midden-Nederland in zowel grote als kleinere gemeenten (Lelystad, Utrecht en Nieuwegein) actief in op de preventie van jeugdcriminaliteit en het versterken van het gezag.
Herkent u het beeld uit het artikel dat Almere landelijk wordt getypeerd als een visvijver voor de nieuwe aanwas, gesproken wordt over subjecten die als drugsuithaler actief zijn in Rotterdam en Antwerpen?
Zie antwoord vraag 2.
Een recente golf aanslagen met explosieven, waarvan enkele gepleegd door minderjarigen, valt te linken aan de georganiseerde criminaliteit en de handel in drugs. In het artikel wordt dit omschreven als grootstedelijke problematiek. Herkent u dat beeld?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is het mogelijk dat een gemeente als Almere, onder de rook van Amsterdam, met de geschetste grootstedelijke problematiek, niet geselecteerd is en dus geen deel uitmaakt van de integrale aanpak Preventie met Gezag?
«Preventie met gezag», oftewel de brede preventieaanpak van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit, richt zich primair op gebieden in gemeenten waar de problematiek (van ondermijnende en georganiseerde) jeugdcriminaliteit het hevigst is. Daarbij stapelt de sociale problematiek zich op met grote gevolgen voor de risico’s voor jongeren om in de criminaliteit te belanden.2
Op advies van het Strategisch Beraad Ondermijning is deze aanpak gestart in de 16 focusgebieden van de gemeenten die zijn geprioriteerd in het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV), waar Almere geen onderdeel van uitmaakt.3 Uit de Leefbaarometer4 komen deze gebieden in deze gemeenten naar voren als plaatsen waar de veiligheid en leefbaarheid in verregaande mate onder druk staan.
Met de toetreding op 4 juli 2022 van de gemeenten Dordrecht, Delft, Roosendaal en Vlaardingen tot het NPLV is besloten om ook in de focusgebieden van deze vier gemeenten te starten met de aanpak Preventie met gezag. Momenteel zijn deze gemeenten hun aanvraag voor een domeinoverstijgende aanpak aan het formuleren. Naar verwachting kunnen zij nog voor het zomerreces starten met de uitvoering.
Uit beschikbare data van o.a. het CBS, de Veiligheidsmonitor, de Jeugdmonitor en politiedata blijkt dat niet alleen voornoemde 19 gemeenten te maken hebben met ernstige vormen van jeugdcriminaliteit in kwetsbare wijken. De domeinoverstijgende wijkaanpak van Preventie met gezag zal vanaf dit jaar gefaseerd worden uitgebreid naar aanvullende gemeenten, waarbij uitgangspunt is dat de middelen worden ingezet daar waar de problematiek het grootst is en waar een domeinoverstijgende aanpak het grootste verschil kan maken.
Almere is geselecteerd om te worden opgenomen binnen de aanpak Preventie met Gezag. Op advies van het Strategisch Beraad Ondermijning, en gebruik makend van wetenschappelijke inzichten, is op basis van beschikbare data een voorselectie gemaakt van acht gemeenten. Momenteel vinden met deze gemeenten gesprekken plaats over hun mogelijke aansluiting bij de aanpak Preventie met gezag. Almere is één van deze gemeenten. De problematiek die wordt geschetst in het artikel over Almere – en door de politie wordt bevestigd – toont deze urgentie aan.
Naar verwachting zullen deze extra gemeenten vóór het zomerreces van start gaan met het maken van een probleemanalyse en het formuleren van een plan van aanpak voor de domeinoverstijgende wijkaanpak.
Ziet u op basis van het geschetste beeld urgentie om Almere toe te voegen aan de gemeenten die onderdeel uit maken van Preventie met Gezag, gericht op het voorkomen van de aanwas van jongeren in de georganiseerde criminaliteit?
Zie antwoord vraag 5.
Op grond van welke criteria is besloten naast de 15 gemeenten waarmee de aanpak is gestart, onlangs ook Delft, Dordrecht, Roosendaal en Vlaardingen toe te voegen aan het programma en wat is de grondslag voor deze criteria in wet- en regelgeving?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn u op dit moment nog meer gemeenten bekend die ondanks een zorgwekkend criminaliteitsbeeld buiten de selectie van Preventie met Gezag zijn gevallen? Zo ja, wanneer worden deze gemeenten toegevoegd?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel middelen van de aanpak preventie met gezag zijn in 2022 per gemeente besteed en hoeveel worden er in 2023 en 2024 per gemeente besteed?
De eerste 15 «Preventie met gezag»-gemeenten hebben in 2022 een beschikking voor vier jaar ontvangen; de middelen kunnen worden besteed vanaf juni 2022 tot juni 2026. De gemeenten krijgen de middelen voor de domeinoverstijgende wijkaanpak in jaarlijkse tranches uitgekeerd van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Het bedrag dat de gemeenten jaarlijks ontvangen is onder andere afhankelijk van de grootte van de gemeente, de omvang van de problematiek5 en de omvang en inhoud van de aanvraag. Gemeenten krijgen geld voor bijvoorbeeld de inzet van buitengewone opsporingsambtenaren (Boa’s) en/of het Zorg- en Veiligheidshuis. Deze verdeling van de middelen is bekrachtigd door het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO). In totaal gaat er jaarlijks circa 38,3 miljoen euro naar de gemeenten voor de domeinoverstijgende wijkaanpak Preventie met gezag.
Gemeente
Totaal
Amsterdam
8,4
Arnhem
1,6
Breda
1,3
Den Haag
3,9
Eindhoven
1,3
Groningen
1,2
Heerlen
1,5
Leeuwarden
1,4
Lelystad
1,2
Nieuwegein
1,1
Rotterdam
7,6
Schiedam
1,2
Tilburg
2,1
Utrecht
3,5
Zaanstad
1,0
Totaal
38,31
Dit zijn afgeronde bedragen.
De justitiële partners, zoals het OM, de politie, de Raad voor de rechtspraak, de Raad voor de Kinderbescherming, de (Jeugd)reclassering en de Gecertificeerde Instellingen zullen dit jaar de voor de aanpak benodigde middelen direct van het Ministerie van Justitie en Veiligheid ontvangen. De justitiële partners zetten deze extra capaciteit in op basis van de integrale plannen en afspraken met gemeenten.
Welke afspraken zijn gemaakt met gemeenten om de effectiviteit van de integrale aanpak preventie met gezag te monitoren, zodat de effectiviteit van verschillende projecten kan worden gemeten?
Om (over)zicht te krijgen of de integrale aanpak en de interventies van Preventie met gezag effectief zijn wordt samen met gemeenten een monitor opgezet. Hierover maken wij doorlopend afspraken en delen we resultaten via ons netwerk met alle gemeentelijke programmamanagers. Deze monitoring is onderdeel van de lerende aanpak, een jaarlijkse cyclus van het ophalen van de geleerde lessen, het reflecteren hierop (vanuit wetenschap, beleid en uitvoering) en het ontsluiten ervan (rapportage). Hierdoor krijgen we zicht op wat werkt en wat niet en deze ervaringen kunnen ook met andere gemeenten en partijen worden gedeeld.
Tevens worden gemeenten gewezen op de mogelijkheden om effectief bewezen of kansrijke interventies (zoals Alleen Jij Bepaalt wie je bent of Kapot Sterk) in te zetten. Daardoor is het mogelijk om meer concreet het effect van de interventie aan te geven of naar een dergelijke rapportage toe te werken.
Daarnaast worden er door de gemeenten en via onderzoeken, zoals dat van het EPIC-consortium6, interventies geëvalueerd om op microniveau beter zicht te krijgen op de effectiviteit. Met de lerende aanpak kan tijdens de verdere uitrol van Preventie met gezag aan de verantwoording en monitoring steeds beter vorm en inhoud worden geven. Het effect van bepaalde interventies – en zeker gedragsinterventies – kan veelal pas over een langere periode worden gemeten. Ten slotte sluit de monitor aan op de monitoring van de overkoepelende programma’s boven Preventie met gezag, zoals de monitoring van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid en de monitor van DG Ondermijning.
Het bericht 'Zorgen om online gokken in de klas: ‘Ze denken snel geld te verdienen’' |
|
Michiel van Nispen , Kees van der Staaij (SGP), Songül Mutluer (PvdA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgen om online gokken in de klas: «Ze denken snel geld te verdienen»»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat er een toename van online gokken onder jongeren onder 18 jaar is en dat dit de groep jongeren betreft die nog op de middelbare school zit en dat het online gokken dus ook op de middelbare school plaatsvindt?
De berichtgeving dat jongeren onder de 18 online kunnen gokken is mij bekend. Of dit is toegenomen is niet bekend, omdat er geen recente cijfers zijn over het aantal minderjarigen dat deelneemt aan online kansspelen. Dat neemt niet weg dat ik signalen van jongeren die online gokken in de klas zorgelijk vind en gokken onder minderjarigen wil voorkomen. In de Wet op de kansspelen zijn daarom ook strenge regels opgenomen voor aanbieders. Zij moeten zorgvuldig de identiteit en leeftijd van (potentiële) spelers controleren, voordat iemand werkelijk kan gaan spelen. De Kansspelautoriteit (Ksa) houdt hierop toezicht. De Ksa heeft tot nu toe geen signalen ontvangen dat deze regels door vergunninghouders worden omzeild.
Er kan echter niet worden uitgesloten dat een geverifieerde speler minderjarigen laat spelen op zijn account. Dat is voor een aanbieder niet te controleren. Aanbieders aangesloten bij brancheorganisaties Vergunde Nederlandse Online Kansspelaanbieders (VNLOK) en Nederlandse Online Gambling Associatie (NOGA) hebben mij laten weten dat zij accounts blokkeren op het moment dat zij signalen hebben dat geverifieerde spelers minderjarigen toegang geven tot hun account.
Ik wil voorkomen dat deelnemen aan online kansspelen door minderjarigen op welke manier dan ook genormaliseerd wordt. Zo mag reclame niet gericht worden op minderjarigen en voor risicovolle kansspelen ook niet op jongvolwassenen. Deze regels scherp ik verder aan met het aanstaande verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen. Daarnaast zet ik in op meer voorlichting. In samenwerking met de Ksa en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) verken ik hoe wij in kunnen zetten op bewustwording van de risico’s van online kansspelen bij jongeren. Om deze groep niet onnodig aan te zetten tot deelname kijk ik naar gerichte activiteiten die voor een groot deel ook bedoeld zijn voor de omgeving van jongeren, zoals leraren en ouders. Ik ben hierover in gesprek met verschillende partijen, waaronder verslavingsdeskundigen en experts op het gebied van financiële gezondheid. In het voorjaar ontvangt uw Kamer een brief waarin ik nader in ga op deze bewustwordingsactiviteiten.
Wat vindt u er van dat het schijnbaar kinderlijk eenvoudig is voor kinderen om te gokken, bijvoorbeeld via het gebruik van accounts van familieleden of vrienden, die boven de 18 jaar zijn? Wat zegt dit u over hoe serieus gokbedrijven hun wettelijke verplichting nemen om uit te sluiten dat minderjarigen op hun websites gokken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op korte termijn nader te onderzoeken hoe het kan dat deze minderjarigen deze toegang verkrijgen?
In algemene zin merk ik op dat er via het verslavingspreventiefonds onderzoek wordt gedaan naar het voorkomen en beperken van kansspelverslaving, met als een van de belangrijkste onderzoeksthema’s kwetsbare groepen zoals jongeren. Ik laat niet specifiek onderzoek doen naar de manieren waarop minderjarigen toegang kunnen krijgen tot accounts van geverifieerde spelers. Ik vind het vooral belangrijk dat aanbieders en spelers hun verantwoordelijkheid nemen, zodat voorkomen wordt dat minderjarigen toegang krijgen tot (online) kansspelen. Ik vind het wel zorgelijk en onwenselijk wanneer minderjarigen, ondanks strenge maatregelen, toch manieren willen vinden om deel te nemen aan kansspelen. Daarom verken ik samen met het Ministerie van VWS en de Ksa de mogelijkheden voor bewustwordingsactiviteiten, zodat de jongeren zelf en ook hun omgeving doordrongen zijn van de risico’s van kansspelen.
Deelt u de mening dat het online gokken schadelijk is voor niet alleen de ontwikkeling voor de jongeren, maar dat dit ook schadelijk kan zijn voor jongeren als dit aankomt op hun latere omgang met geld en eventuele schulden?
Ja. Jongeren vormen bij uitstek een groep die kwetsbaar is voor de verslavingsrisico’s van kansspelen. De gevolgen van schulden zijn groot, zeker voor jongeren: hun opleiding kan hieronder lijden en ze beginnen met een achterstand aan hun volwassen leven. Om deze redenen zijn in de wet op de kansspelen maatregelen opgenomen ter bescherming van jongeren en verken ik samen met het Ministerie van VWS en de Ksa de mogelijkheden voor bewustwordingsactiviteiten.
Hoe denkt u dat het komt dat online gokken onder jongeren, ook die in de leeftijd 18 tot 24 jaar vallen, het imago heeft dat het laagdrempelig toegankelijk is, een «spel» is en dat het een manier is om snel en makkelijk geld te verdienen? Ziet u inspanningen van de gokbranche om dit beeld te ontkrachten?
Ik kan mij voorstellen dat onder jongeren sneller het beeld leeft dat online kansspelen toegankelijke spellen zijn waarmee geld kan worden verdiend. We weten immers dat de hersenen van jongeren nog vol in ontwikkeling zijn, bijvoorbeeld waar het gaat om impulscontrole. Daarom kijk ik ook naar gerichte bewustwordingsactiviteiten, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3. Daarnaast schrijft de wet reeds voor dat reclame voor kansspelen niet misleidend mag zijn. De indruk mag bijvoorbeeld niet gewekt worden dat deelname aan kansspelen een oplossing kan vormen voor financiële of andere persoonlijke problemen. Ik zie dat er kansspelaanbieders zijn die maatregelen treffen om jongeren beter te informeren en beschermen in aanvulling op de wettelijke kaders. Dat doen zij door bijvoorbeeld speellimieten voor jongvolwassenen en door reclame te beperken in aanloop naar het verbod op ongerichte reclame. Ik verwacht dat het aanstaande verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen zal bijdragen aan een betere bescherming van jongeren.
Welke mogelijkheden ziet u om met scholen en preventiepartners middelbare scholieren weerbaarder te maken tegen de verleiding van online gokken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3 kijk ik samen met het Ministerie van VWS en de Ksa naar gerichte bewustwordingsactiviteiten om kwetsbare groepen bewust te maken van de risico’s van kansspelen. Waar mogelijk wordt aangesloten bij bestaande initiatieven. Daarnaast wordt vanuit het Verslavingspreventiefonds onderzoek gefinancierd ter vergroting van wetenschappelijke inzichten over het voorkomen en beperken van kansspelverslaving. Een van de onderzoeksthema’s is kwetsbare groepen, waarbij onder andere jeugdigen en jongvolwassenen als primair belangrijk worden gezien.
Ziet u met ons dat gokbedrijven keer op keer de regels voor reclame maken voor het online gokken voor minderjarigen niet serieus nemen, zoals ook blijkt uit de recente boete voor Jack’s door de Kansspelautoriteit?2
Ik zie dat er partijen zijn die de grenzen opzoeken van wat mogelijk is met kansspelreclame. De verschillen tussen aanbieders laten zien dat het nodig is om scherpere regels te stellen waar de Ksa stevig toezicht op houdt. Daarom stel ik alles in het werk om het verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen zo snel mogelijk in werking te laten treden.
Wanneer is het wat betreft het kabinet genoeg? Bent u bereid om over te gaan tot een two-strikes-you’re-out-model waarbij gokbedrijven die herhaaldelijk jongeren bereiken, hetzij door advertenties hetzij door slechte leeftijdscontroles, al dan niet tijdelijk hun vergunning wordt ontnomen? Zo nee, op welke wijze laat u de gokindustrie dan wél zien dat het genoeg is geweest?
Een algemeen beginsel bij de uitvoering van toezicht en handhaving is dat een interventie wordt gepleegd die proportioneel is aan de overtreding en waarmee het beoogde doel wordt bereikt. Dat is in eerste instantie dat de overtreding gestopt wordt. De Ksa handhaaft volgens een handhavingsstrategie die uitgaat van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De ervaring leert dat normoverdragende gesprekken vaak al tot naleving van de regels leiden en lasten onder dwangsom niet nodig zijn. Wanneer een last onder dwangsom er niet toe leidt dat de wet wordt nageleefd kan daarnaast of in plaats van een last onder dwangsom ook een boete worden opgelegd. De Wet Koa geeft de Ksa naast het kunnen opleggen van lasten onder dwangsom en boetes ook nieuwe bevoegdheden, zoals het opleggen van een bindende aanwijzing. Hiermee kunnen ook bevorderaars, zoals betaaldienstverleners, en andere partijen die essentiële diensten verlenen worden gestopt. Hierin is maatwerk nodig en ik vind het belangrijk dat de toezichthouder de ruimte heeft om dit maatwerk te leveren. Een two-strikes-you’re out model past daar niet bij.
Op welk moment gaat het verbod op gokreclame nu eindelijk in?
Het besluit dat strekt tot een verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen treedt uiterlijk 1 juli 2023 in werking.
Het online gebiedsverbod |
|
Joost Sneller (D66), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «burgemeester van Utrecht mocht geen online gebiedsverbod opleggen» van 3 februari 2023?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat de rechter heeft geoordeeld dat het verbod op het tonen van bepaald gedrag op een openbare plaats uit de algemene plaatselijke verordening (APV) geen betrekking heeft op het online doen van een oproep tot verstoring van de openbare orde in Utrecht?
Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om uitspraken te doen over individuele en/of lopende zaken. Op dit moment is hoger beroep aanhangig, waarbij ook dit onderdeel van de uitspraak van de rechtbank aan de orde kan komen.
Hoe oordeelt u over het feit dat de rechter heeft geoordeeld dat het verbieden van online uitingen door de burgemeester een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van meningsuiting inhoudt en dus in strijd is met de Grondwet?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u de conclusie van de rechter dat alleen de landelijke wetgever, onder voorwaarden, de vrijheid van meningsuiting mag beperken en dat die bevoegdheid niet via een lokale regeling aan de burgemeester kan worden toegekend?
In het betreffende artikel stelt professor Schilder dat burgemeesters zich niet mogen bezighouden met de inhoud van uitingen. Zij moeten zich bezighouden met ordeverstoringen en het voorkomen daarvan. Wanneer een burgemeester meent dat een uiting opruiing is, dan geeft deze een mening over die uiting. Alleen justitie en de rechtbank zijn daartoe bevoegd, aldus professor Schilder.
Zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 2 en 3, is het niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om in te gaan op individuele en/of lopende zaken.
Wel hecht ik eraan een toelichting te geven op de verschillende acties die op dit moment worden uitgewerkt, die gerelateerd zijn aan de problematiek die het lokaal bestuur tegenkomt wanneer fysieke verstoringen van de openbare orde in een gemeente online beginnen of online versterkt worden.
Vanwege het gebrek aan ervaring op dit vlak en de behoefte om het handelingsperspectief van burgemeesters te verduidelijken, brengt mijn departement – in samenwerking met gemeenten, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) – in kaart welk handelingsperspectief burgemeesters hebben voor de tijdige onderkenning, voorkoming of beheersing van online aangejaagde ordeverstoringen. Dit betreft een ordening van zowel juridische als niet-juridische mogelijkheden.
Via het CCV wordt een webdossier jurisprudentie, handreikingen en praktische instrumenten op basis van ervaringen van gemeenten aangeboden. Daarnaast werkt JenV samen met het CCV aan een barrièremodel voor online aangejaagde openbare ordeverstoringen. Hiermee kunnen alle betrokken instanties bepalen welke barrières opgeworpen kunnen worden tegen bijvoorbeeld online opruiing. Ook wordt gewerkt aan een afwegingskader met en voor gemeenten op basis waarvan zij kunnen bepalen welke interventiemaatregelen het beste kunnen worden ingezet en wordt een digitale consultatiebox ingericht voor «advies op maat». Dit maakt het voor gemeenten mogelijk om voor een specifieke casus juridisch advies op te vragen. Ook worden jaarlijks «leerkringen online openbare ordeverstoringen» georganiseerd waar bestuurders, ambtenaren en deskundigen best practices delen. In 2022 zijn drie leerkringen over dit thema georganiseerd, dit jaar worden er ook drie georganiseerd en de hierin opgedane inzichten worden breder gedeeld. Ook onderzoek ik of burgemeesters behoefte hebben aan een voorziening die gemeenten ondersteunt bij het indienen van notice and take down verzoeken bij de internetsector. Tot slot werkt mijn departement samen met het Ministerie van BZK aan een verdere verheldering van het juridisch kader voor online monitoring door gemeenten in het kader van de openbare orde en veiligheid.
Op basis van de hiervoor geduide acties en diverse aanvullende ambtelijke en ook bestuurlijke gesprekken over deze problematiek wordt bezien hoe burgemeesters het beste nog verder kunnen worden ondersteund bij het voorkomen en beheersen van online aangejaagde ordeverstoringen. Daarbij speelt ook dat het van belang is om de balans in het ambt van de burgemeester te behouden. Om die balans te behouden werken mijn ambtsgenoot van BZK en ik, samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten en het Nederlands Genootschap voor Burgemeesters, aan een afwegingskader voor nieuwe burgemeestersbevoegdheden, om zorgvuldig te kunnen beoordelen of een eventuele aanvullende bevoegdheid bij de burgemeester thuishoort of niet. Daarbij zijn de balans tussen de verschillende rollen van de burgemeester en de afbakening tussen het bestuursrecht en het strafrecht essentieel. Dat betekent dat we onder meer ook kijken naar de rol van het OM waar het bijvoorbeeld gaat om gevallen van online opruiing.
Onderschrijft u de conclusie van Jon Schilder, hoogleraar staats- en bestuursrecht, dat de bevoegdheid om burgers online te volgen en om de uitlatingen die zij online doen inhoudelijk te beoordelen niet past bij de rol en taak van de burgemeester, die vooral is gericht op ordeverstoringen en het voorkomen daarvan?2
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn, naar uw oordeel, de consequenties van deze uitspraak voor lokale experimenten met online gebiedsverboden van burgemeesters in andere steden?
Omdat in deze zaak hoger beroep aanhangig is, stel ik mij terughoudend op in het oordelen over de eventuele consequenties van deze specifieke uitspraak.
Bent u voornemens om uw rol als landelijk wetgever op te pakken en de Kamer een alternatief voorstel te sturen om online opruiing aan te pakken, zoals bijvoorbeeld een uitbreiding van de bevoegdheden van de Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal?
Vooropgesteld zij dat opruiing nu al strafrechtelijk verboden is, ook als dit online gebeurt. Op dit moment wordt verder via diverse trajecten – zoals vermeld in de beantwoording van vragen 4 en 5 – gewerkt aan het in kaart brengen en de ordening van de mogelijkheden die er zijn voor burgemeesters om te handelen ter tijdige onderkenning, voorkoming of beheersing van online aangejaagde ordeverstoringen. Dit betreft zowel juridische als niet-juridische interventies. Uit onderzoeken komt bijvoorbeeld naar voren dat gemeenten – met succes – veelal niet-juridische interventies inzetten om online aangejaagde ordeverstoringen aan te pakken. Voorbeelden hiervan zijn het attenderen van ouders van rellende jongeren en het in gesprek gaan met online oproepers.3
Daarbij is ook van belang om te kijken naar wie het meest geëigend is om hierin op te treden en op welke wijze. Vooral de rol van het OM en politie is hierin relevant. Zo hebben we als overheid op dit moment verschillende mogelijkheden om illegale content, zoals bijvoorbeeld opruiing, te laten verwijderen. Dat loopt via de officier van justitie, de rechter-commissaris of de civiele rechter.
Op basis van een duidelijk handelingsperspectief kan vervolgens worden bepaald hoe burgemeesters het beste verder kunnen worden ondersteund bij het voorkomen en beheersen van online aangejaagde ordeverstoringen.
Welke andere alternatieve mogelijkheden ziet u om, op basis van de juiste wettelijke grondslag, online opruiing aan te pakken?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat de politie kleine criminaliteit laat schieten |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie laat kleine criminaliteit schieten: oplichting, dierenmishandeling en 200 wietplanten op zolder blijven liggen»?1
Ja.
Kent u het in het bericht genoemde interne beleidsdocument? Zo ja, wat is de inhoud daarvan en kunt u een afschrift daarvan aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, kunt u dan alsnog kennisnemen van dat document en het aan de Kamer doen toekomen?
Ik heb van het document kennis genomen en van het Openbaar Ministerie (OM) een toelichting ontvangen. Ik kan het nu nog niet delen met uw Kamer, omdat het nog onderwerp van bespreking is met de burgemeesters in de regionale eenheid Oost-Nederland. Het OM laat aan mij weten wanneer die bespreking is afgerond en doet mij dan de actueelste versie toekomen. Die zal ik met een volgend halfjaarbericht Politie aan uw Kamer doen toekomen.
Welke delicten staan er op die lijst en welke afspraken zijn er gemaakt over hoe in het geval van een aangifte van een dergelijk delict er met die aangifte om moet worden gegaan?
Het document uit Oost Nederland vloeit voort uit en is onderdeel van het volledige kader waarbinnen keuzes in de opsporing worden gemaakt. Daarom geef ik daar eerst een schets van. Capaciteit is altijd schaars. Het maken van keuzes in de opsporing is niet eenvoudig. Het is ook niet nieuw, maar behoort standaard tot het werk van OM en politie en vindt plaats onder gezag van het OM. De aanwijzing voor de opsporing van het OM, die voor veelvoorkomende criminaliteit concreter is uitgewerkt in het landelijk screenings- en selectiviteitskader, vormt het landelijk afwegingskader. Deze beide documenten zijn openbaar2. Dit kader op hoofdlijnen biedt ruimte voor verdere regionale of lokale invulling in samenspraak met de burgemeester in de gezagsdriehoek. Van een dergelijke regionale invulling is in Oost Nederland nu sprake. Het document zal derhalve besproken worden in de gezagsdriehoeken, maar ook in het Regionaal en in het Districtelijk Veiligheidsoverleg, waarin burgemeesters, districts- en eenheidsleiding, parketleiding en gebiedsofficier periodiek bijeenkomen.
Het document waarover De Gelderlander schrijft is een intern operationeel werkinstrument. Het is te beschouwen als een levend instrument dat telkens kan worden geactualiseerd indien de omstandigheden of ervaringsfeiten daartoe aanleiding geven, uiteraard in overleg met de politie Oost-Nederland en de lokale driehoeken.
Het document is bedoeld om de basisteams van de politie in de eenheid Oost-Nederland extra houvast te geven bij het maken van de dagelijkse afwegingen en keuzes in de opsporing van veelvoorkomende criminaliteit3. Het document is in lijn met het selectiviteitskader, maar maakt het nog een stap concreter. Ik benadruk dat het delict hierin niet het uitgangspunt is. Met andere woorden: het is niet een lijst van delicten die nooit worden opgepakt. Het uitgangspunt is het moment waarop politie tegen capaciteitsgrenzen oploopt en keuzes moet gaan maken over welke zaken wel en welke zaken niet strafrechtelijk kunnen worden opgepakt. Als voorbeelden van delicten waar in een dergelijke situatie de keuze gemaakt kan (niet: móet) worden om de zaak niet op te pakken, worden onder andere de volgende genoemd: dierenmishandeling, tanken zonder te betalen, mondelinge bedreigingen, kleine diefstallen en inbraken in auto’s, schuren en garages. Bij de afwegingen die bij het maken van zo’n keuze worden gemaakt speelt de aanwezigheid van concrete aanknopingspunten voor opsporing, en in samenhang daarmee de kans op bewijsbaarheid, een rol. Belangrijke factoren die daarnaast worden meegewogen zijn de impact van het strafbare feit op slachtoffers en maatschappij, de persoon van de verdachte en de context waarin het strafbare feit heeft plaatsgevonden. Ook wordt bezien of een niet-strafrechtelijk interventie meer betekenis kan hebben. Deze factoren maken ook allemaal deel uit van het landelijke selectiviteitskader.
Aanvullend is het goed om te benoemen dat met de informatie uit meerdere niet-opgepakte zaken een patroon zichtbaar gemaakt kan worden op basis waarvan politie, met toestemming van het OM, opsporingsmiddelen kan inzetten die de kans op het opsporen van de dader vergroten. Op vergelijkbare wijze kan de informatie uit niet-opgepakte zaken, bijvoorbeeld van kleine hennepplantages op zolders van woonhuizen, een belangrijke rol spelen bij het aanpakken van een achterliggend crimineel netwerk.
Deelt u de mening dat het pijnlijk voor de slachtoffers én voor de politie en het Openbaar Ministerie (OM) zelf is dat er bij gebrek aan capaciteit een lijst van wetsovertredingen opgesteld moet worden van delicten waarvoor in opsporing en vervolging geen of weinig aandacht meer is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Capaciteit is altijd schaars. Het maken van keuzes in de opsporing is dan ook niet nieuw, maar behoort standaard tot het werk van OM en politie. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik geschetst hoe dat is vormgegeven en hoe het werkinstrument in Oost Nederland daar in past.
Ik heb de Kamer sinds eind 2020 herhaaldelijk geïnformeerd over de onderbezetting bij de politie, over de zorg die ik daarover heb en over de maatregelen die we nemen om de werkdruk die ermee gepaard gaat waar mogelijk te verlichten4. Ik heb daarbij aangegeven dat die situatie voor de gezagen, dus OM en burgemeesters, betekent dat er op dagelijkse basis helaas in nog meer scherpte en schaarste dan voorheen keuzes gemaakt moeten worden over de inzet van de politie. In basisteams waar de werkdruk erg hoog is kan dit in de praktijk helaas betekenen dat agenten moeilijke keuzes moeten maken die voor slachtoffers teleurstellend kunnen zijn.
Wat gebeurt er in de genoemde regio concreet met een unieke aangifte van een diefstal van een fiets uit een schuurtje of met een aangifte van een mondelinge bedreiging?
Elke unieke aangifte wordt door de politie opgenomen. Hierin wijkt de politie-eenheid Oost-Nederland niet af van het landelijke beleid. Of een aangifte ook verder strafrechtelijk wordt opgepakt hangt af van de uitkomst van de afwegingen op basis van het selectiviteitskader en het werkinstrument zoals in het antwoord op vraag 3 beschreven.
Weten slachtoffers die aangifte komen doen van een delict dat op de genoemde lijst staat dat die aangifte wellicht tot geen of weinig opsporingshandelingen gaat leiden of worden zij daarvan op de hoogte gesteld? Zo ja, hoe reageren deze slachtoffers doorgaans? Zo nee, waarom niet?
Zoals de Kamer weet zetten wij ons in voor de rechten en belangen van slachtoffers, zodat zij een sterke positie in het recht hebben en de hulp en ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. Het tijdig en volledig informeren van slachtoffers is daar onderdeel van. Wij hebben dit regelmatig aan de orde in gesprekken met politie en OM.
De politiemedewerker die de aangifte opneemt, legt altijd aan het slachtoffer uit wat het vervolg op een aangifte kan zijn. De beslissing over wat er vervolgens met de aangifte gebeurt ligt bij functionarissen van politie en OM verderop in het proces. Dit wordt beschreven in het selectiviteitskader, waarop ik in het antwoord op vraag 3 ben ingegaan. De aangever wordt altijd schriftelijk, en afhankelijk van de context ook mondeling, in kennis gesteld van de beslissing wat er met de aangifte gebeurt. Doorgaans reageren slachtoffers begripvol op de keuzes die gemaakt worden.
Wordt aan genoemde slachtoffers daar waar gewenst wel slachtofferhulp aangeboden of naar andere oplossingen zoals herstelrecht gezocht? Zo ja, in welke mate wordt daar gebruik van gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Indien een zaak niet strafrechtelijk wordt opgepakt, betekent niet dat er geen enkele interventie wordt gepleegd. De politie voert bijvoorbeeld stopgesprekken, laat een ruiming uitvoeren, stuurt partijen door naar Perspectief Herstelbemiddeling, schakelt buurtbemiddeling in, doet een aanmelding bij een zorg- en veiligheidshuis of speelt een rol bij het regelen van de schade. In het selectiviteitskader wordt een aantal mogelijkheden genoemd en het Oost-Nederlandse werkinstrument geeft bijvoorbeeld aan dat bij een jeugdige die voor het eerst zijn/haar bankrekening of pinpas ter beschikking heeft gesteld voor criminele doeleinden (een zgn. money mule) een vorm van reprimande of stopgesprek toegepast moet worden. Op dit moment is er geen informatie voorhanden in welke mate gebruik wordt gemaakt van herstelbemiddeling. Zie hierover ook het antwoord bij vraag 12.
Gaat het opstellen van een genoemde lijst verder dan het afwegen van aan welke prioriteiten er in opsporing en vervolging moeten worden gesteld? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Nee; zie het antwoord bij vraag 4.
Zijn er meer politieregio’s in Nederland waar dergelijke lijsten ook bestaan? Welke regio’s betreft dit en wat is de inhoud van die lijsten?
Bij het OM zijn centraal geen signalen bekend dat voor andere regionale eenheden een nadere invulling van het selectiviteitskader is gemaakt zoals het operationele werkinstrument in Oost-Nederland. Het is echter mogelijk dat men daarvoor ook in andere eenheden op enig moment aanleiding zal zien. Zoals toegelicht bij vraag 2 laat het landelijk afwegingskader ruimte voor een dergelijke nadere regionale of lokale invulling. Dat vloeit voort uit de gezagsrol van het OM en maakt het deel uit van het standaardwerk van OM en politie in de regionale eenheden.
Deelt u de mening dat van het geven van weinig aandacht aan in het bericht genoemde delicten plus het eerder moeten schrappen van 1200 politierechterzaken het signaal uitgaat dat deze zogenoemde kleine criminaliteit niet meer serieus genomen kan worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het OM en de politie nemen de kleine, of veelvoorkomende, criminaliteit zeker serieus. Zij weten uit ervaring dat iets «klein» kan heten, maar voor een slachtoffer heel groot kan zijn. Zoals in de antwoorden hierboven toegelicht, maakt de politie onder gezag van het OM bij het behandelen van aangiftes keuzes die erop zijn gericht om energie en tijd op de juiste zaken te richten.
De reden voor het seponeren van politierechterzaken in Gelderland was een gebrek aan capaciteit bij de rechtbank Gelderland5. De rechtspraak (maar ook het OM) krijgt op grond van het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) middelen om de capaciteit te vergroten. Daarnaast werken zowel Rechtspraak als OM onder meer in ketenverband aan het verkorten van doorlooptijden en aan een beter zicht op de voorraden.
Deelt u de mening dat de aanhoudende druk op politie, OM en rechtspraak verlicht moet worden? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u zorgen voor minder druk en daarmee betere behandeling van ook kleine criminaliteit? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, ik deel de mening dat die druk verlicht moet worden en ik span me daar ook doorlopend voor in.
Onderdeel van de intensivering van 200 mln. op veiligheid, die volgt uit de eind 2021 aangenomen motie-Hermans, is een uitbreiding van de operationele politiecapaciteit met 700 fte agenten voor de basisteams. Na overleg in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP) heb ik de verdeling van deze 700 fte over de eenheden vastgesteld. Met de regioburgemeesters en de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal is besproken dat er, naast wijkagenten, «digitale wijkagenten» en andere agenten voor in de wijk, ook behoefte is aan agenten die in de basisteams gaan werken aan de opsporing van veel voorkomende criminaliteit. De verdeling binnen de eenheden is uiteindelijk aan de gezagen, dus aan de hoofdofficier van justitie en aan de burgemeesters. Het eerste deel van de extra agenten zal in 2026 als volledig opgeleide agent van de politieacademie komen6.
Zoals ik in het antwoord op vraag 10 heb toegelicht krijgen OM en Rechtspraak op grond van het Coalitieakkoord middelen om onder meer de capaciteit te vergroten. Het betreft middelen ter hoogte van in totaal € 200 mln. voor de «versterking justitiële keten», waaronder vooral rechtspraak en OM. Het gaat om een oplopende reeks van € 50 mln. in 2022 oplopend naar € 200 mln. vanaf 2025.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze vorm van criminaliteit daar waar dat mogelijk is buiten het strafrecht om gaat worden opgelost bijvoorbeeld door middel van herstelrecht, een waarschuwing op hulpverlening? Welke verlichting van de druk op de justitiële keten verwacht u hierdoor?
Binnen de politie is er in toenemende mate aandacht voor betekenisvolle interventies voor de burger. Dit is ook verwoord in het selectiviteitskader, waarnaar ik o.a. bij vraag 3 heb verwezen. Dit betekent dat meer wordt stilgestaan bij de hulpvraag van burgers en vervolgens bij de vraag met welk soort interventie zij (zowel slachtoffer als dader) het meest zijn gediend. Dat hoeft niet altijd het strafrecht te zijn. Het streven is dat steeds meer politiemedewerkers zich in een zo vroeg mogelijk stadium afvragen of het (onderliggende) probleem beter buiten het strafrecht om kan worden opgelost. Een gunstig effect hiervan is dat het kan bijdragen aan het verminderen van de druk op de strafrechtketen. Onder de noemer «betekenisvolle intake» is in 2022 een aantal pilots gestart, waarvan de uitkomst wordt gebundeld om verder te brengen binnen de politieorganisatie.
Een doorverwijzing van de politie naar een herstelrechtvoorziening, zoals Perspectief Herstelbemiddeling, behoort tot het inzetten van betekenisvolle interventies. Om de inzet van herstelrecht verder te stimuleren wordt op dit moment het Beleidskader herstelrechtvoorzieningen gedurende het strafproces geëvalueerd. Gelet op het vereiste van vrijwillige deelname aan herstelrecht, is goede informatie hierover essentieel. Mijn aandacht zal in de komende periode in het bijzonder uitgaan naar de communicatie en goede voorlichting op dit punt. In mijn brief van 1 november jl. heb ik uw Kamer uitgebreider geïnformeerd over de initiatieven van politie en een aantal ontwikkelingen op het vlak van herstelrecht7.
Het zal niet eenvoudig zijn om de inzet van herstelrecht te vertalen naar winst in termen van middelen, capaciteit of invloed op de duur van de strafrechtelijke procedure. Op dit moment is dat in ieder geval niet mogelijk.
Het bericht dat de overdracht van Singh aan Nederland gebaseerd is op politieke onwil |
|
Kati Piri (PvdA), Don Ceder (CU), Tom van der Lee (GL), Michiel van Nispen , Agnes Mulder (CDA), Tunahan Kuzu (DENK), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Nederlander Jaitsen Singh (78) die al 39 jaar in de Verenigde Staten vastzit, komt niet vroegtijdig vrij»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht?
Het kabinet blijft zich inspannen om de heer Singh op humanitaire gronden vanwege zijn hoge leeftijd en fragiele gezondheid naar Nederland te brengen, mits hij geen gevaar voor de samenleving vormt. Bij de antwoorden op onderstaande vragen wordt hier een toelichting op gegeven.
Wat de consulaire bijstand betreft, klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse zaken in het verleden (tot 2015) niet altijd aan de volledige bezoeknorm heeft kunnen voldoen. Dit heeft het ministerie erkend in de klachtbehandeling door de Nationale ombudsman. Voor een uitgebreide toelichting hierop wordt verwezen naar Aanhangsel Handelingen vergaderjaar 2017–2018, nr. 449. De Nationale ombudsman ziet echter geen reden om hieraan consequenties te verbinden, omdat de heer Singh sinds 2015 wel conform de bezoeknorm wordt bezocht.
Het artikel raakt daarnaast aan diverse andere aspecten waarover wij niet kunnen oordelen, zoals de rechtsgang in de Verenigde Staten.
Deelt u de teleurstelling over het feit dat de heer Singh na 39 jaar vastzitten in de Verenigde Staten nog steeds niet vrijkomt?
Op donderdag 26 januari 2023 heeft de Parole Hearing plaatsgevonden van de heer Singh, waarbij de Parole Board het parole-verzoek heeft afgewezen voor drie jaar. Wij kunnen ons voorstellen dat de heer Singh en zijn familie teleurgesteld zijn over het oordeel van de Parole Board.
Wij zetten ons in om de heer Singh op humanitaire gronden naar Nederland terug te brengen. De afwegingen waarom de Parole Board tot dit oordeel is gekomen zijn (nog) niet bekend. De transcripten van (de niet openbare) zitting zijn pas circa 45 dagen na de zitting beschikbaar en opvraagbaar bij de Parole Board.
Bent u van mening dat de Nederlandse regering er alles aan gedaan heeft om de heer Singh naar Nederland te krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Uw Kamer heeft op 23 juni 2020 de motie van het lid Van Nispen c.s. inzake de heer Singh aangenomen.2 In deze motie wordt de regering verzocht zich maximaal in te spannen om de heer Singh op korte termijn naar Nederland over te laten brengen, verzoeken tot overbrenging te honoreren en hiertoe zo nodig de procedure tot overdracht van de tenuitvoerlegging van het strafvonnis te starten.
Bij brief van 21 september 2020 is uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan deze motie. Een Wots-procedure is niet de geëigende weg aangezien de zaak van betrokkene niet voldoet aan de criteria van het Beleidskader voor een Wots-procedure.3 In ieder geval staat vast dat betrokkene onvoldoende binding met Nederland heeft. Dit heeft de rechter in kort geding vastgesteld. De Wots-procedure is een penitentiair instrument, geen humanitair instrument. Daarnaast is vastgesteld dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die tot afwijking van het beleid zouden moeten leiden.4
Gezien het feit dat de Wots geen optie is, is gekeken naar andere mogelijkheden om betrokkene naar Nederland te halen. De weg die wegens humanitaire redenen daarvoor gebruikt kan worden is een gratieprocedure, mits er geen gevaar is voor de maatschappij. Samen met de advocaat van betrokkene en zijn zus is hierover gesproken. Betrokkene is meerdere malen gesteund bij een door hem ingediend gratieverzoek. Wat daarvoor allemaal is gedaan, is weergegeven in de brief aan uw Kamer van 18 mei 2021.5 Daarnaast is door de Minister voor Rechtsbescherming (namens het Kabinet) voorafgaand aan elke parole hearing een nieuwe steunbetuiging aan de Parole Board gestuurd. Uw Kamer is daarover op verschillende momenten geïnformeerd.6
Op wat voor manieren kan een gedetineerde binding hebben met Nederland, gaat dit enkel over woonplaats of kan binding ook op andere manieren worden aangetoond?
Wat de binding betreft, moet er sprake zijn van een wezenlijke relatie met Nederland. Het Nederlanderschap alleen is daarvoor niet voldoende. Bij het bepalen of er sprake is van binding wordt onder meer gekeken naar waar en hoe lang betrokkene feitelijk woonachtig was (duur van inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP)) en onder meer waar hij heeft gewerkt.7
Wanneer betrokkene zijn banden met Nederland heeft verbroken door bijvoorbeeld zijn hoofdverblijf naar een ander land te verplaatsen en meer dan vijf jaar buiten Nederland woont, en onvoldoende is gebleken dat degene tot doel had zijn hoofdverblijf in Nederland later weer op te pakken, komt hij niet in aanmerking voor overbrenging. In een dergelijk geval is het resocialisatiebelang immers niet met een overbrenging gediend. De rechter heeft geoordeeld dat het beleid omtrent strafoverdracht bestendig en correct wordt uitgevoerd.8
Bent u het eens dat er sprake is van een gewijzigde situatie nu bekend is dat de zus van de heer Singh bereid is hem op te vangen in Nederland?
Nee. Jurisprudentie bevestigt dat de enkele wens van een gedetineerde om zich na detentie wederom in Nederland te vestigen irrelevant is bij de beoordeling van aanwezigheid van binding. Die wens is niet bepalend voor het resocialisatiebelang.9 De wens om naar Nederland terug te keren wordt in de rechtspraak slechts relevant geoordeeld als er aanwijzingen bestaan dat betrokkene vóór zijn buitenlandse detentie de mogelijkheid openhield om naar Nederland terug te keren. Daarvan kan sprake zijn als betrokkene kan wijzen op getroffen voorbereidingen voor die terugkeer.10 In onderhavig geval is dat onvoldoende aangetoond en wordt daardoor niet aannemelijk geacht.
Bent u, gezien de unieke aard van deze zaak waarin alle mogelijkheden zijn afgelopen en gezien de humanitaire situatie van de gevangene bereid zo snel mogelijk een manier te vinden een geldige WOTS-procedure op te starten om de strafoverdracht tussen Nederland en de Verenigde Staten te initiëren en de heer Singh over te brengen naar Nederland (conform motie van het lid Van Nispen c.s. (kamerstuk 35 470-VI-11))?
Het doel van de overbrenging van gevonniste personen is de kans op resocialisatie van de veroordeelde te vergroten en het risico van recidive te verkleinen doordat de tenuitvoerlegging van een straf in het land gebeurt waar de veroordeelde onderdaan is en/of woont en geworteld is.
Zoals aangegeven in het antwoord onder 4 is een Wots-procedure niet de geëigende weg omdat de zaak van betrokkene niet voldoet aan de daaraan gestelde criteria. Dit is bevestigd in een rechterlijke uitspraak. De weg die wegens humanitaire redenen daarvoor gebruikt kan worden is een gratieprocedure, mits er geen gevaar is voor de maatschappij.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en met spoed te beantwoorden?
Ja.
Het gebrek aan hulp aan gestrafte jongeren |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Helft gestrafte jongeren krijgt door rechter opgelegde hulp niet»?1
Ja.
Erkent u dat in zeker de helft van de gevallen de hulp die rechters opleggen aan gestrafte jongeren niet of pas veel te laat gegeven wordt? Zo ja, beschikte u al eerder over signalen of cijfers dat deze hulp niet of te laat wordt gegeven en welke signalen of cijfers betreft het dan? Zo nee, over welke andere gegevens beschikt u?
De informatie over niet (tijdige) beschikbaarheid van hulp op grond van een uitspraak van de kinderrechter wordt niet (landelijk) geregistreerd. De gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor de organisatie en financiering, houden dit niet bij, en ook de Gecertificeerde Instellingen (GI’s) en de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) doen dit niet. Het door de RvdK genoemde getal is een eigen inschatting. Ik heb wel eerder van verschillende jeugdstrafrechtketenpartners signalen over de niet (tijdige) beschikbaarheid van deze hulp gekregen en hierover schriftelijke vragen van uw Kamer beantwoord.2
Deelt u de mening van de onderzoekers van de Raad voor de Kinderbescherming dat het uitblijven van die hulp er mede toe kan leiden dat jonge delinquenten recidiveren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening. Het is heel belangrijk dat deze hulp beschikbaar is en het vonnis van de rechter wordt uitgevoerd. Deze jongeren moeten hulp krijgen om hun gedrag te verbeteren en niet opnieuw de fout in te gaan.
Beschikt u over cijfers of andere informatie waaruit het verband blijkt tussen het uitblijven van hulp aan een gestrafte jongere en het terugvallen in crimineel gedrag? Beschikt u over cijfers of andere informatie waaruit blijkt dat hulp aan gestrafte jongeren werkt om het terugvallen in crimineel gedrag te voorkomen? Zo ja, over welke cijfers of informatie beschikt u? Zo nee, kunt u dit dan alsnog laten onderzoeken?
Nee, dit is niet in cijfers terug te vinden. De Recidivemonitor van het WODC bevat informatie over recidive. Op basis van deze informatie kan geen koppeling worden gemaakt tussen recidive en de (tijdige) beschikbaarheid van opgelegde jeugdhulp, omdat dit niet (landelijk) wordt geregistreerd. Daarnaast is het, ook als de jeugdhulp wel geregistreerd zou worden, te complex om dit specifieke verband te onderzoeken.
Deelt u de mening dat het aanbieden van lichtere hulp dan de hulp die jongeren nodig hebben, slechts een onvolkomen noodoplossing kan zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, de RvdK adviseert op grond van een gestructureerde risicotaxatie welke hulp passend en nodig is. Gelet op de problematiek is dat vaak specialistische hulp. Lichtere hulp is dan niet afdoende.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat gemeenten in staat worden gesteld om de benodigde specialistische zorg voor gestrafte jongeren wel in te kopen?
Ik werk samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) aan het wetvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» en de Hervormingsagenda Jeugd om de wijze van inkoop van specialistische jeugdhulp beter te borgen. Beide trajecten zijn onder meer gericht op versterken van regionale samenwerking voor gemeenten, landelijke contractering van specialistische zorg en standaardisatie met betrekking tot contracten en kwaliteitskader.
Ook ondersteun ik gemeenten met de leergang Inkoop Jeugdhulp in het strafrechtelijk kader. In deze leergang wordt de kennis van gemeenten over deze specifieke jeugdhulp versterkt en gekeken naar mogelijkheden voor goede inkoopstrategie. Ten slotte werkt de Staatssecretaris van VWS samen met de VNG aan de Aanpak wachttijden, waarin gemeenten en regio’s ondersteund worden om te komen tot een structurele aanpak van de wachttijden voor jeugdhulp.
Acht u het wenselijk indien niet alle gemeenten in staat blijven om de juiste zorg voor gestrafte jongeren zelf in te kopen, dat u dit centraal op rijksniveau gaat regelen? Zo ja, acht u de tijd rijp om hiertoe over te gaan? Zo nee, waarom niet?.
Naast de trajecten genoemd in het antwoord op vraag 6 loopt er vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid een verkenning naar jeugdhulp in strafrechtelijk kader, met als doel inzicht te krijgen in de specifieke typen jeugdhulp waar het hier om gaat, de aantallen, de kosten, de knelpunten en de mogelijke oplossingsrichtingen. Deze verkenning moet, in samenhang met de trajecten genoemd in het antwoord op vraag 6, leiden tot een scenario waarin door de wijze van de inkoop geborgd wordt dat de jeugdhulp die is opgelegd door de rechter of noodzakelijk wordt geacht door de jeugdreclassering, ook uitgevoerd wordt. Zodra hier meer duidelijkheid over is zal ik uw Kamer informeren.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat hulpverleners in de jeugdzorg voor gestrafte jongeren minder tijd aan administratie en meer tijd aan het verlenen van hulp kunnen gaan besteden?
De meeste tijd en aandacht moet uitgaan naar het verlenen van jeugdzorg. Daarom is blijvende aandacht en actie voor het terugdringen van administratieve lasten en regeldruk belangrijk. Het Ketenbureau i-sociaal domein (i-sd) ondersteunt gemeenten en aanbieders daarbij, vooral op het gebied van inkoop en aanbesteden, en het verbeteren van de informatievoorziening. Voor de Jeugdwet is het Ketenbureau i-sd samen met gemeenten en aanbieders aan de slag met het standaardiseren van contracten en diensten/producten.
Het artikel 'Een witbrood stelen om de kinderen te laten eten: de oneindige spiraal van schulden en criminaliteit' |
|
Joost Sneller (D66), Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Een witbrood stelen om de kinderen te laten eten: de oneindige spiraal van schulden en criminaliteit»?1
Ja.
Erkent u dat schulden een risico kunnen vormen op recidive en dat het mede daarom belangrijk is om mensen in de gevangenis te ondersteunen in schuldenproblematiek?
Uit het promotieonderzoek door mevrouw Van Beek,2 waarop het krantenartikel is gebaseerd, blijkt dat op basis van theoretisch onderzoek er een sterke relatie is tussen schulden en delictgedrag, waarbij deze elkaar wederzijds in negatieve zin versterken. Schulden leiden tot delicten en delicten leiden tot schulden. Andere wetenschappelijke onderzoeken laten dit ook zien. Het is daarom inderdaad belangrijk om aandacht te hebben voor de financiële problemen van mensen die met justitie in aanraking komen. Om die reden is er binnen de gehele tenuitvoerleggingsketen aandacht hiervoor, zoals binnen het gevangeniswezen, bij de reclasseringsorganisaties en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB).
In de beantwoording van vragen 5, 6 en 7 ga ik hier dieper op in.
Klopt het dat 80% van de gevangenen kampt met schulden?
Het promotieonderzoek is gericht op cliënten van de reclassering en niet op de gevangenispopulatie. Uit de vijfde monitor nazorg ex-gedetineerden3 blijkt dat in 2013 ongeveer 77% van de gedetineerden voor detentie schulden heeft. Het gaat niet in alle gevallen om problematische schulden. Er zijn geen recente gegevens bekend over het totale percentage gedetineerden dat kampt met schulden. Naar verwachting zal het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) in september 2023 de 7de monitor nazorg (ex-)gedetineerden uitbrengen. Hierin is een nieuwe meting over het percentage gedetineerden dat met schulden kampt opgenomen.
Welk percentage hiervan ontvangt een vorm van schuldhulpverlening?
Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) heeft mij laten weten geen informatie te hebben over het percentage van gedetineerden dat een vorm van schuldhulpverlening ontvangt.
Welke toegang hebben gevangenen momenteel tot schuldhulpverlening, via de gemeente, de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) of een bewindvoerder?
Waar mogelijk ondersteunt DJI de gedetineerde bij het voorkomen van nieuwe schulden en het aangaan of voortzetten van betalingsregelingen met bestaande schuldeisers. Een casemanager van de penitentiaire inrichting (PI) brengt samen met de gedetineerde zijn financiën in kaart. Indien er (problematische) schulden zijn, dan informeert de casemanager de gemeente over een eventuele hulpvraag. De gemeente kan de gedetineerde al tijdens detentie ondersteunen bij het vinden van een oplossing voor diens schuldenproblematiek na afloop van detentie, zoals het opstarten van een schuldregeling en adviseert de PI hierover. De gemeente heeft hierbij de regie.
De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening gaat uit van brede toegankelijkheid voor alle burgers. Ook voor die situaties waarin iemand (nog) geen inwoner is van een gemeente, is het mogelijk gemaakt om schuldhulpverlening aan te bieden. Dit geldt ook voor (ex-)gedetineerden die op termijn zullen terugkeren in de samenleving. In de praktijk is het lastig een schuldregeling op te zetten zolang iemand in detentie zit, omdat er geen inkomen is en niet bekend is wat de afloscapaciteit van de betrokkene is. Pas als een schuldhulpregeling niet is gelukt, kan een aanvraag voor een Wsnp-traject worden ingediend. Aan de toelating van een Wsnp-traject zijn verdere wettelijke voorwaarden verbonden: de aanvrager moet zich inzetten om een inkomen te verwerven en verder geldt de regel dat de schulden te goeder trouw moeten zijn ontstaan. Ook moet de aanvrager kunnen voldoen aan eisen rondom het vergroten van budgetteringsvaardigheden, zoals het volgen van trainingen. Hierdoor is het in de praktijk voor de meeste gedetineerden lastig haalbaar om in aanmerking te komen voor een Wsnp-traject, zolang zij gedetineerd zijn. Indien een gedetineerde voorafgaande aan detentie reeds in een Wsnp-traject zit, wordt ernaar gestreefd dit gedurende detentie door te laten lopen. Dit wordt getoetst door de rechter-commissaris.
Wanneer een gedetineerde voorafgaand aan de detentie onder een vorm van bewind stond, wordt het bewind in beginsel voortgezet, tenzij de detentie langdurig is. Dan wordt de bewindvoering beëindigd en kan deze weer worden aangevraagd voordat de detentie eindigt.
Wat zijn de richtlijnen van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) als het gaat om het kwijtschelden van schulden als dat een rol kan spelen bij het bevorderen van de re-integratie in de samenleving en het voorkomen van recidive? En wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten schulden?
Na afloop van een goed doorlopen gemeentelijk of wettelijk traject stopt het CJIB met de inning van (restanten van) verkeersboetes die dan nog openstaan. Op die manier kan de betrokkene zo veel mogelijk een nieuwe start maken. Voor financiële strafrechtelijke sancties geldt echter dat deze niet saneerbaar zijn in het gemeentelijk of het wettelijk traject. Wel kan de inning tijdens een traject worden gepauzeerd. Na afloop van het traject hervat het CJIB de inning, zodat de veroordeelde alsnog zijn sanctie ondergaat. Hierbij kan een betalingsregeling worden getroffen.
Welke initiatieven bestaan al om de samenwerking tussen reclassering en schuldhulpverlening te bevorderen?
Er zijn verschillende initiatieven waarbij de reclassering samenwerkt met lokale partners om schuldhulpverlening te bevorderen. Voorbeelden hiervan zijn «Schuldenlab 070» in Den Haag, het aansluiten van de reclassering bij het schuldhulpspreekuur in Amsterdam, het project «Schuldenrechter» in Rotterdam en samenwerkingsafspraken tussen de reclassering en het Expertise Team Financiën van de gemeente Rotterdam. Tevens kan de reclassering justitiabelen, in Noord- en Zuid-Holland, verwijzen naar Materieel Juridische Dienstverlening, onderdeel van zorginstelling Fivoor.
Hoe kijkt u naar de oproep om schadevergoedingsregelingen die de rechter oplegt onder de normale schuldbemiddeling te laten vallen? Welke argumenten voor en tegen ziet u hier?
De inning van de schadevergoedingsmaatregel is ten behoeve van het slachtoffer. Naast het belang van de veroordeelde die te maken kan hebben met problematische schulden is er dus ook een slachtofferbelang. Vanwege dit specifieke karakter zijn deze sancties niet saneerbaar. Wel kan een regeling worden getroffen met het CJIB. In geval de veroordeelde hiertoe een aanvraag doet werkt het CJIB – nadat een persoonsgerichte beoordeling heeft plaatsgevonden – mee aan de totstandkoming hiervan, ook in het geval sprake is van een schadevergoedingsmaatregel. Doordat het CJIB medewerking verleent worden veroordeelden in de gelegenheid gesteld hun financiën op orde te krijgen.
Het CJIB heeft ten opzichte van andere (private) schuldeisers een bijzondere positie. Het CJIB heeft een wettelijke tenuitvoerleggingsplicht van rechterlijke uitspraken.
Hebben rechters voldoende inzicht in de financiële positie van verdachten wanneer zij boetes of schadevergoedingen opleggen en kunnen ze hiermee voorkomen dat personen door een straf verder in financiële problemen geraken?
Rechters kunnen bij het opleggen van boetes op meerdere manieren inzicht krijgen over de persoonlijke omstandigheden, waaronder de financiële positie, van een verdachte. Zij doen onderzoek ter zitting, door in gesprek te gaan met de verdachte, en maken gebruik van het sociale verhoor bij de politie. Ook kunnen rechters, via het Openbaar Ministerie, verzoeken om een reclasseringsadvies, indien dit niet al beschikbaar is. Bij het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel houden rechters geen rekening met de financiële situatie van een verdachte. Het gaat hier immers om geleden schade van het slachtoffer die vergoed dient te worden – ongeacht de draagkracht van de verdachte.
Kunt u zich voorstellen dat er situaties zijn waarbij het opleggen van een boete of schadevergoeding niet billijk is als het in de rede ligt dat de verdachte dit niet kan betalen en er een alternatieve straf voorhanden is zoals een taakstraf?
De rechter weegt bij het opleggen van een straf of maatregel, met uitzondering van de schadevergoedingsmaatregel, ook de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde mee.
Heeft u kennisgenomen van het recent verschenen proefschrift «Mea culpa: De complexiteit van financiële problematiek onder reclasseringscliënten»?2
Ja.
Wat is uw reactie op de aanbevelingen (implicaties voor de praktijk) uit dit proefschrift?
Het proefschrift van mevrouw Van Beek richt zich primair op de reclasseringspraktijk. Het onderzoek laat zien dat relatie tussen delict gedrag en financiële problemen het risico op recidive vergroot en kan leiden tot
een opeenstapeling van problemen voor verdachten of daders. Zij doet een aantal waardevolle aanbevelingen die kunnen bijdragen aan het verminderen van recidive en financiële problemen bij verdachten en daders. De reclassering heeft de afgelopen jaren al verschillende initiatieven ontplooit gericht op schulden bij verdachten en daders. Ik ben in gesprek met de reclassering over de wijze waarop deze aanbevelingen kunnen bijdragen aan deze initiatieven. Ik zal uw kamer hier eind 2023 over informeren.
De ernstige tekortkomingen bij jeugdgevangenissen |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de oproep van de vier inspecties om jongeren alleen nog in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI) te plaatsen als zij er een passende behandeling en verantwoord verblijf kunnen krijgen en dat de kritische grens voor het goed uitvoeren van het jeugdstrafrecht is bereikt (Kamerstuk 24 587, nr. 876)?1
Ja, op 1 februari 2023 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die ik naar aanleiding van de oproep van de vier inspecties tref.2
Heeft u inmiddels met de vier inspecties daarover overlegd? Zo ja, wat was de uitkomst van die gesprekken? Zo nee, waarom niet gaat u dit alsnog doen?
Ik ben over deze inspectiebrief niet in gesprek geweest met de inspecties. Wel is er naar aanleiding van de inspectiebrief op ambtelijk niveau tweemaal een gesprek geweest met de inspectie Justitie en Veiligheid. Hier is namens de vier inspecties de brief nader toegelicht. Ik ben hierover uitvoerig geïnformeerd. De inspecties gaven aan zich al langere tijd zorgen te maken over de kwaliteit van het verblijf en de behandeling in de JJI’s, en dat zij hier de afgelopen tijd te weinig verbetering in hebben gezien. Ik deel deze zorgen. Daarom heb ik deze maand aanvullende maatregelen getroffen.
Deelt u de mening dat het belangrijkste doel van het jeugdstrafrecht het terugdringen van recidive door het bevorderen van gedragsverandering is? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat naar aanleiding van de bevindingen van de vier inspecties de reguliere JJI’s niet altijd voor een dergelijke adequate bestraffing kunnen zorgen en welke consequenties verbindt u daaraan? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ik deel deze mening. Voor mij is een belangrijk uitgangspunt dat een jongere een passende sanctie krijgt en tijdens zijn of haar verblijf in een JJI begeleid wordt om gedragsverandering te bevorderen en zo recidive terug te dringen of te voorkomen. In de JJI’s staat een goede terugkeer naar de samenleving dan ook centraal. Echter, de JJI’s kampen al langer met een tekort aan personeel en druk op de capaciteit waardoor het verblijf en een passende behandeling onder druk staan. Mijn ambtsvoorganger heeft eerder maatregelen getroffen om dit te verbeteren, maar deze hebben tot op heden onvoldoende effect gehad. Ik heb daarom, zoals hiervoor vermeld, onlangs aanvullende maatregelen getroffen.3 Ik heb hierbij een afweging moeten maken tussen verschillende belangen: de pedagogische ontwikkeling en rechtspositie van de jongeren, de druk op het personeel, de veiligheid in de JJI’s en het belang van de samenleving. Met deze aanvullende maatregelen beoog ik dat de bezetting van personeel op de leefgroepen op orde komt, en dat hiermee ook de kwaliteit van verblijf en behandeling voor jongeren op peil wordt gebracht, waardoor het beoogde doel, het terugdringen van recidive, centraal kan staan.
Hebben rechters recentelijk in hun vonnis rekening gehouden met het gebrek aan passende detentieplaatsen voor minderjarigen? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Ik wil vooropstellen dat de rechter beslist over de vrijheidsbeneming. Deze kan hierbij rekening houden met de plek van tenuitvoerlegging. Daarbij wordt in het jeugdstrafrecht al uiterst terughoudend omgegaan met voorlopige hechtenis, jeugddetentie en de PIJ-maatregel. Detentie is het ultimum remedium. Mij is slechts één zaak bekend waarin de rechter bij het opleggen van een maatregel/straf rekening heeft gehouden met de huidige situaties in de JJI’s. In deze zaak was de rechter van oordeel dat een PIJ-maatregel passend en nodig was om langdurige behandeling bij een verdachte veilig te stellen. De rechter legde de PIJ-maatregel voorwaardelijk op, omdat de voogd, de coach van stichting Jongeren Die het Kunnen en de huidige behandelaar bij Waag nog behandel- en ontwikkelmogelijkheden zagen bij verdachte en vertrouwen in hem hadden. De rechter was bereid om de verdachte deze kans te bieden. Daarnaast is ook rekening is gehouden met de «zorgelijke signalen rondom de JJI’s».4
Vanwege de aanhoudende druk op de capaciteit en het personeel komt het nu vaker voor dat jongvolwassenen (die ouder zijn dan 18 en bij wie de Officier van Justitie voornemens is om het jeugdstrafrecht toe te passen) met een preventieve hechtenis in een huis van bewaring worden geplaatst. Hiervoor is een juridische basis in de Penitentiaire Beginselenwet. Het aantal jongvolwassenen in een huis van bewaring varieert per dag en zelfs door de dag heen, hierdoor is het lastig een specifiek aantal te noemen. Op basis van de instroom van de afgelopen maanden verwacht ik dat de bezetting van jongvolwassenen in een huis van bewaring de komende tijd tussen de 20 en 60 plekken zal liggen.
Waren de conclusies van de vier inspecties aanleiding om terughoudender te worden met het opnemen van jongeren in jeugdgevangenissen? Zo ja, waar blijkt dat concreet uit? Hoeveel jongeren die daarvoor wel in aanmerking kwamen zijn sinds die tijd niet in een jeugdgevangenis opgenomen? Wat is er dan wel met deze jongeren gebeurd, bijvoorbeeld als het om hun behandeling en begeleiding gaat? Zo nee, waarom is daar niet terughoudender mee omgegaan?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn jongeren die daarvoor wel in aanmerking kwamen bij gebrek aan passende detentieplaatsen in vrijheid gesteld of gebleven? Wat is er dan met hen gebeurd om recidive te voorkomen? . Is er bij een of meerdere JJI’s sprake van een (impliciete) opnamestop? Zo ja, welke JJI’s betreft het, sinds wanneer is daar sprake van en wat is de reden voor een dergelijke stop?
Nee, er zijn geen jongeren in vrijheid gesteld of gebleven vanwege het gebrek aan passende detentieplaatsen.
Hoeveel jongeren zijn sinds november jl. in een Kleinschalige Voorziening geplaatst? Hoe is de bezetting van de Kleinschalige Voorzieningen op dit moment?
Nee, er is geen sprake van een (impliciete) opnamestop.
Deelt u de mening dat een volwassengevangenis niet de goede plaats is om minderjarige delinquenten in op te sluiten? Zo ja, waarom deelt u die mening? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
In november 2022, december 2022 en januari 2023 zijn er respectievelijk 7, 9 en 18 jongeren in een Kleinschalige Voorziening (KVJJ) geplaatst.
De actuele bezetting van de KVJJ’s is 14 jongeren.5 De gemiddelde bezetting van de KVJJ’s in januari 2023 was 12 jongeren. De gemiddelde bezetting van de KVJJ’s in heel 2022 was 11 jongeren.
Zijn sinds november jl. minderjarigen in plaats van in een jeugdgevangenis in een volwassengevangenis geplaatst? Zo ja, waarom is dat gebeurd, hoeveel jongeren betreft het, hoe lang verblijven zij daar en hoe krijgen zij een op maat gemaakte behandeling om recidive te voorkomen?
Ik deel de mening dat minderjarigen, die berecht worden via het jeugdstrafrecht, niet in een volwassengevangenis thuishoren. Een volwassengevangenis biedt namelijk geen pedagogisch leefklimaat. Minderjarigen zijn en worden dan ook niet in een volwassengevangenis geplaatst. Wanneer sprake is van een tekort aan JJI-capaciteit kan een jongvolwassen verdachte wel in een huis van bewaring worden geplaatst.6 Het uitgangspunt is hierbij dat alleen personen die ouder zijn dan 18, bij wie de Officier van Justitie voornemens is om het jeugdstrafrecht toe te passen en bij wie sprake is van preventieve hechtenis in een huis van bewaring worden geplaatst.
Het bericht dat er toch weer jeugddelinquenten geplaatst worden in Cadier en Keer |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het plaatsen van jeugddelinquenten in Cadier en Keer?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. De geschetste gang van zaken in het artikel is echter onjuist. In het artikel wordt de suggestie gewekt dat jeugdigen op strafrechtelijke titel in een civiele gesloten jeugdhulpinstelling zijn geplaatst. Dit klopt niet. Voor de plaatsing in de gesloten jeugdhulp is altijd een afzonderlijke (civielrechtelijke) machtiging van de kinderrechter vereist.2 Daarmee is in de wettelijke systematiek uitgesloten dat een plaatsing in de gesloten jeugdhulp uitsluitend het gevolg is van een strafrechtelijke veroordeling. Verder kan ik zoals bekend niet ingaan op individuele casussen.
Bent u het eens met de stelling van de bestuurder van Via Jeugd dat criminele jongeren andere kwetsbare jongeren binnen de gesloten jeugdzorg beïnvloeden met crimineel gedachtegoed?
In het jeugdstrafrecht geldt als uitgangspunt dat jeugdigen worden behandeld en hulp krijgen die nodig is om aan een gunstige ontwikkeling bij te dragen. Daarom is het denkbaar dat jeugdigen die zijn veroordeeld en jeugdigen die niet zijn veroordeeld wegens een strafbaar feit, bij een zorgaanbieder gezamenlijk worden behandeld. Bijvoorbeeld omdat een (civielrechtelijke) plaatsing in een jeugdhulpinstelling naast een strafrechtelijke sanctie wordt opgelegd of omdat het meewerken aan de ingezette (civiele) jeugdhulpverlening onderdeel is van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling. Ook jeugdigen die veroordeeld zijn voor een strafbaar feit kunnen de hulp nodig hebben die in een gesloten jeugdhulpinstelling geboden wordt. In een gesloten jeugdhulpinstelling verblijven jeugdigen met een diversiteit aan problematiek en achtergronden op basis van een civiele titel. Dat brengt het risico met zich mee dat zij elkaar negatief beïnvloeden. Dat geldt niet alleen voor beïnvloeding met crimineel gedachtengoed, maar ook bijvoorbeeld verslavingsproblematiek. Jeugdhulpinstellingen beschikken echter over de kennis voor het bieden van een positief en veilig leefklimaat en hun medewerkers zijn toegerust in het hanteren van groepsdynamische processen.
Kunt u uiteenzetten waarom de vier Kleinschalige Voorzieningen Justitiële Jeugd (KVJJ) in Nederland niet op volledige capaciteit draaien?
Zoals ik eerder in antwoord op schriftelijke Kamervragen van de leden Mutluer en Raemakers met uw Kamer heb gedeeld, is de gemiddelde bezetting van de vijf Kleinschalige Voorzieningen Justitiële Jeugd (hierna: KVJJ’s) momenteel laag.3 De toeleiding naar de KVJJ’s verloopt nog niet goed, waardoor deze mogelijkheid nog onderbenut wordt. Ik zet me in om de mogelijkheden van de KVJJ’s optimaal te benutten en daarmee het gewenste maatwerk voor strafrechtelijke jeugdigen te realiseren. De Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: DJI) is continu met ketenpartners in gesprek om de bekendheid van de KVJJ te vergroten en knelpunten weg te nemen. Daarnaast zijn onlangs de plaatsingscriteria herijkt, en deze worden op dit moment door DJI geïmplementeerd. In de monitor van de KVJJ wordt de organisatie van de KVJJ’s momenteel onderzocht. Tevens wordt geïnventariseerd hoe groot de potentiële doelgroep voor deze modaliteit in de praktijk is. De resultaten hiervan worden uiterlijk in juni 2023 verwacht.
Kunt u uiteenzetten wanneer het risico te hoog wordt geacht om criminele jongeren niet in een KVJJ te plaatsen maar in de gesloten jeugdzorg, zoals in het geval van Cadier en Keer?
Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen welk wettelijk kader het meest passend is voor de jeugdige en zijn problematiek. Jeugdigen worden niet op basis van een strafrechtelijke titel in een (civiele) gesloten jeugdhulpinstelling geplaatst. Aan de hand van landelijk vastgestelde criteria wordt getoetst of plaatsing in een KVJJ passend is. Indien plaatsing in een KVJJ niet passend wordt geacht zal de jeugdige geplaatst worden in een Justitiële Jeugdinrichting (hierna: JJI). Plaatsing in een gesloten jeugdhulpinstelling vormt geen een-op-een alternatief voor plaatsing in een JJI of een KVJJ.
Deelt u de mening dat het een onwenselijke situatie is dat criminele jongeren worden samengevoegd met kwetsbare jongeren binnen de gesloten jeugdzorg? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke maatregelen zowel op korte als lange termijn genomen zullen worden om het aantal criminele jongeren, die niet thuishoren in de jeugdzorg/gesloten jeugdzorg, een alternatieve plek te bieden?
Laat ik vooropstellen dat het in de wettelijke systematiek is uitgesloten dat een plaatsing in een gesloten jeugdhulpinstelling uitsluitend het gevolg is van een strafrechtelijke veroordeling. Zoals hiervoor vermeld is het echter denkbaar dat jeugdigen die zijn veroordeeld en jeugdigen die niet zijn veroordeeld wegens een strafbaar feit, bij dezelfde zorgaanbieder gezamenlijk worden behandeld. Medewerkers binnen de gesloten jeugdhulp beschikken over de kennis en kunde om jeugdigen met een diversiteit aan problematiek en achtergronden te behandelen. Het hanteren van groepsdynamische processen en het bieden van een positief en veilig leefklimaat is hier een belangrijk onderdeel van.
Deelt u de stelling dat jongeren die blijkbaar voldoen aan de voorwaarden om in een jeugdzorginstelling opgenomen te worden op een enkele uitzondering na ook zouden moeten voldoen aan de voorwaarden om opgenomen te worden in een KVJJ?
Nee, deze stelling deel ik niet. Plaatsing in een (gesloten) jeugdhulpinstelling of een KVJJ vindt plaats vanuit verschillende kaders, respectievelijk het jeugdbeschermingskader (civielrechtelijk) en het strafrechtelijk kader.
Een jeugdige wordt in een gesloten jeugdhulpinstelling geplaatst als jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren, en als de opname en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Binnen de gesloten jeugdhulp ligt de nadruk op bescherming, zorg en behandeling. Plaatsing in een KVJJ vindt plaats op grond van voorlopige hechtenis of (de laatste fase van) een straf of maatregel waarbij de nadruk ligt op krachtige correctie voor een jeugdige en het voorkomen van recidive. Hoewel de problematiek van jeugdigen in een gesloten jeugdhulpinstelling en in een KVJJ vaak vergelijkbaar is, zijn de overwegingen van de rechter voor plaatsing van de jeugdige dus anders.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat jeugddelinquenten eerst worden doorverwezen naar een KVJJ voordat zij worden overgeplaatst naar een jeugdzorginstelling?
Zoals hiervoor genoemd vindt plaatsing in een (gesloten) jeugdhulpinstelling of een KVJJ plaats vanuit verschillende kaders. Zoals ik heb aangegeven, kan het echter zo zijn dat jeugdigen van wie de voorlopige hechtenis geschorst is onder voorwaarden of jeugdigen die een voorwaardelijke straf of maatregel opgelegd hebben gekregen in een civiele (gesloten) jeugdhulpinstelling terechtkomen. Indien er al sprake is van een civiel kader, kan de rechter in de bijzondere voorwaarden opnemen dat de jeugdige moet meewerken aan de ingezette (civiele) jeugdhulpverlening. In sommige gevallen betreft dit terugplaatsing naar een gesloten jeugdhulpinstelling. Plaatsing in het strafrechtelijke kader en het civiele kader zijn dan achtereenvolgend, als de rechter dit in het belang van de jeugdige noodzakelijk vindt.
Kunt u cijfermatig uiteenzetten om hoeveel jongeren en (gesloten) jeugdzorginstellingen het gaat waar jeugddelinquenten in een jeugdzorginstelling zitten vanwege een tekort aan jeugdgevangenissen?
Deze cijfers heb ik niet omdat de geschetste gang van zaken niet aan de orde is. Het is aan de rechter te bepalen wat in het belang is van de jeugdige en de samenleving en om te beslissen of vrijheidsbeneming in strafrechtelijk kader aan de orde is. Ik kan hier niet op interveniëren. Echter, plaatsing in een civiele (gesloten) jeugdhulpinstelling is nooit uitsluitend het gevolg van een strafrechtelijke veroordeling. Dit is in de wettelijke systematiek uitgesloten. Het is niet voorgekomen dat er voor een jeugdige geen plek was voor tenuitvoerlegging van de straf en er is geen reden om aan te nemen dat dit in de toekomst nodig is.4
Kunt u aangeven hoeveel criminele jongeren worden ondergebracht in jeugdzorg/gesloten jeugdzorginstellingen, vanwege het tekort aan plek binnen een jeugdgevangenis?
Zie antwoord vraag 8.
Welke ondersteunende maatregelen gaat u nemen om gesloten jeugdzorginstellingen te ondersteunen wanneer zij criminele jongeren binnen krijgen om te voorkomen dat andere jongeren in de instelling ook het criminele pad opgaan?
Zoals hiervoor beschreven worden jeugdigen nooit op basis van een strafrechtelijke titel in een (civiele) gesloten jeugdhulpinstelling geplaatst. Daarbij beschikken medewerkers binnen de gesloten jeugdhulp over de kennis en kunde om jeugdigen met een diversiteit aan problematiek en achtergronden te behandelen.
Hoe zijn de contra-indicaties voor KVJJ’s opgesteld en is recent gekeken of deze tegen het licht gehouden kunnen worden, gelet op de positieve ervaringen en lage bezetting van KVJJ’s?
In april 2021 zijn de herziene landelijke plaatsingscriteria voor de KVJJ’s vastgesteld en is afgesproken dat deze periodiek worden geëvalueerd. Deze criteria zijn leidend voor plaatsing in een KVJJ en gelden voor alle locaties. Ze zijn leidend voor de keten, maar ook voor de plaatser (DJI, die namens mij plaatst).
Onlangs zijn de plaatsingscriteria, op basis van ervaren knelpunten en in samenspraak met de ketenpartners, herijkt.5 De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de eerdere criteria zijn dat veel criteria van een harde vaststaande indicatie naar een te wegen criterium zijn veranderd. Door meer factoren in samenhang af te wegen, ontstaan meer mogelijkheden voor maatwerk. De herziene plaatsingscriteria worden in het huidige kwartaal geïmplementeerd. Ik verwacht dat dit op korte termijn bijdraagt aan het verbeteren van de toeleiding naar de KVJJ.
Heeft de voor vorig najaar aangekondigde herijking van de plaatsingscriteria van KVJJ’s plaatsgevonden en wat zijn daarvan de resultaten?
Zie antwoord vraag 11.
Welke acties zijn er ondernomen om er zorg voor te dragen dat plaatsingscriteria op uniforme wijze worden geïnterpreteerd?
De plaatsingscriteria worden met de keten periodiek tegen het licht gehouden. Tevens is DJI doorlopend met de keten in gesprek over de (interpretatie van de) plaatsingscriteria.
Welke doelen met welke deadlines worden door u gesteld ten aanzien van het gebruik van KVJJ’s waarvan het gebruik dit moment minder is dan gewenst, omdat het nog een relatief nieuwe manier van werken is?
Ik zet me in om de mogelijkheden van de KVJJ’s optimaal te benutten, om zo het gewenste maatwerk voor strafrechtelijke jeugdigen te realiseren. Op dit moment ben ik in afwachting van de resultaten van de monitor KVJJ waarin de organisatie en grootte van de potentiële doelgroep van deze modaliteit onderzocht wordt. De resultaten van deze monitor worden uiterlijk in juni 2023 verwacht. Aan de hand van deze resultaten zal ik beoordelen of er aanvullende maatregelen nodig zijn en uw Kamer hierover informeren.
De klokkenluider Huig Plug |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u de antwoorden op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Van Haga over de klokkenluider Huig Plug?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat een getuige (penitentiair inrichtingswerker van het gevangenisziekenhuis Justitieel Medisch Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ)) van klokkenluider Huig Plug op 12 mei 2022 in de rechtbank van Utrecht heeft verklaard dat het onderzoek naar het overlijden (op 15 juni 2019) van patiënt B. niet goed is verlopen?2, 3
Ja, van het feit dat een dergelijke verklaring is afgelegd ben ik op de hoogte.
Heeft de Calamiteiten-Onderzoeks-Commissie (CALOC) een rapport over dit overlijdensgeval opgemaakt? Indien ja, kunt u dit dan vrijgeven?4, 5
Ja, er is een CALOC-rapport over dit overlijdensgeval opgemaakt. Ik geef dit rapport niet vrij. CALOC-rapporten zijn uitsluitend bestemd voor intern gebruik en worden na afronding van het onderzoek daarvan eigendom van de Vestigingsdirecteur van de vestiging waar het incident heeft plaatsgevonden. Dergelijke rapporten bevatten medische- en andere persoonsgegevens, die niet voor vrijgeven geschikt zijn.
Welke acties hebben de Inspectie Justitie & Veiligheid (IJenV) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) naar aanleiding van dit overlijdensgeval ondernomen?6, 7
De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft de melding ontvangen als piketmelding. Het rapport van de CALOC heeft de inspectie echter niet ontvangen vanwege de medische informatie die zo’n rapport doorgaans bevat. De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft geen nadere actie ondernomen naar aanleiding van de melding. Dit is niet ongebruikelijk, aangezien bij een melding over overlijden, in de meeste gevallen de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd de primaire toezichthouder is, gelet op het zorgaspect.
Over de vraag of ook actie benodigd is van de Inspectie Justitie en Veiligheid in overlijdensgevallen vindt wel altijd afstemming plaats met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Ook dit overlijdensgeval is besproken met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. In dit geval was geen aanleiding om van het reguliere proces af te wijken. In het reguliere proces van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd wordt aan de hand van de ontvangen informatie een inschatting gemaakt of de reguliere werkwijze kon worden toegepast, waarbij er een onderzoek wordt ingesteld door de calamiteiten-onderzoekscommissie. De rapportage van deze commissie wordt vervolgens door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd beoordeeld. Op basis daarvan wordt bepaald of de melding kan worden afgesloten omdat de gebeurtenis voldoende is onderzocht en de instelling verschillende passende maatregelen heeft ingezet of dat aanvullende actie van de inspectie nodig is.
Het inspectierapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd van oktober 202012 gaat over het totale verbetertraject dat in gang is gezet door het Justitieel Medisch Centrum voor Somatische Zorg. De verbetermaatregelen die uit het onderzoek naar het overlijden kwamen, zijn daarvan onderdeel.
Het verbetertraject als geheel is onderwerp van gesprek geweest tussen de Dienst Justitiële Inrichtingen en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Daarbij is over de kwaliteit van zorg in het Justitieel Medisch Centrum voor Somatische Zorg in algemene zin gesproken en is vanuit de hoofddirectie een procesbeleider aangesloten geweest. Op de website van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd is eerder een nieuwsbericht geplaatst.13
Hebben de IGJ en IJenV dit overlijdensgeval en het daaropvolgende onderzoek opgenomen in hun inspectierapporten die in januari 2020 en oktober 2020 over het gevangenisziekenhuis JCvSZ zijn gepubliceerd? Indien nee, kunt u dit dan uitgebreid motiveren?8, 9
Zie antwoord vraag 4.
Hebben de IGJ en IJenV en de hoofddirectie van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) onderling over dit overlijdensgeval gesproken en/of gecorrespondeerd? Indien ja, kunt u de notulen en/of memo’s van deze gesprekken/vergaderingen vrijgeven? Indien nee, waarom niet?10, 11
Zie antwoord vraag 4.
Waarom heeft de directie van Penitentiaire Inrichting (PI) Haaglanden dit sterfgeval zelf onderzocht?12, 13
Conform het protocol «Overlijden in een justitiële inrichting» van de Dienst Justitiële Inrichtingen wordt in geval van overlijden van een gedetineerde altijd direct intern onderzoek gedaan door de inrichting. Dit intern onderzoek wordt altijd uitgevoerd door medewerkers die niet in de inrichting werkzaam waren ten tijde van het incident of rechtstreeks bij de gebeurtenis betrokken waren. Daarnaast wordt het overlijden altijd gemeld bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en wordt een CALOC-onderzoek gedaan, dat wordt uitgevoerd door een externe CALOC-commissie. Alleen indien daarvoor aanleiding bestaat, bijvoorbeeld als de schouwarts een niet-natuurlijk overlijden constateert, wordt aanvullend onderzoek gedaan, bijvoorbeeld door de recherche. In dit geval was een dergelijke aanleiding er niet.
Heeft de hoofddirectie van de DJI toestemming en/of opdracht gegeven aan de directie van PI Haaglanden om dit overlijdensgeval zelf te onderzoeken?14, 15
Nee, voor het onderzoeken van overlijdensgevallen hebben directies van penitentiaire inrichtingen geen toestemming en/of opdracht nodig. Indien een justitiabele overlijdt maakt de directie melding bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, die vervolgens aan de directie de opdracht geeft om het overlijden nader te onderzoeken, intern en eventueel aanvullend (bij onverwacht overlijden) door de CALOC van Dienst Justitiële Inrichtingen.
Welke ambtenaar en/of orgaan coördineerde het onderzoek naar het overlijden van patiënt B?16, 17
Het interne onderzoek is geïnitieerd door de Vestigingsdirecteur van de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, in samenspraak met een medisch inhoudelijk directeur van de inrichting. De directie levert het CALOC-rapport inclusief hun eigen reflectie aan bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Het is aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd om te bepalen of zij een vervolgonderzoek noodzakelijk achten.
Is Bureau Integriteit ingeschakeld bij het onderzoek naar het overlijden van patiënt B? Indien nee, waarom niet? Indien ja, kunt u het rapport van Bureau Integriteit vrijgeven?18, 19
Nee. Bureau Integriteit is geen partij in het onderzoeken van een onverwacht overlijden van een gedetineerde patiënt.
Waarom heeft de directie van PI Haaglanden de camerabeelden van het overlijdensgeval niet op tijd veilig gesteld? Is de Scheveningse gevangenisdirectie hierop aangesproken? Indien nee, waarom niet?20, 21
Camerabeelden worden standaard enkele dagen bewaard door het systeem. Daarna worden de beelden automatisch overschreven, tenzij er aanleiding bestaat de beelden veilig te stellen. Gedurende de eerste paar dagen kan bijvoorbeeld duidelijk worden dat het Openbaar Ministerie en/of de recherche aanleiding zien een aanvullend onderzoek te doen. In dat geval worden de camerabeelden alsnog veiliggesteld. In dit geval was vrij snel duidelijk dat het om een natuurlijk overlijden ging, en dat er geen noodzaak was voor aanvullend onderzoek. Er was dan ook geen aanleiding de camerabeelden (langer) veilig te stellen, en evenmin om de gevangenisdirectie daarop aan te spreken.
Waaruit bestonden de vervolgacties van u, de IGJ, de IJenV, de hoofddirectie van de DJI, de directie van PI Haaglanden toen het hoofd verpleging van het gevangenisziekenhuis JCvSZ op 27 juni 2019 schriftelijk verklaarde dat de Minister, de IGJ en de familie van de overledene onjuist waren geïnformeerd?22
Om deze vraag goed te kunnen beantwoorden is het noodzakelijk de juiste context te schetsen. Tijdens het onderzoek van de CALOC-commissie heeft één van de personeelsleden waarmee de CALOC heeft gesproken – naar later is gebleken – wisselende en onjuiste informatie verstrekt over zijn precieze handelen rondom het overlijden. Het ging om de vraag of dit personeelslid wel of niet toezicht had gehouden op de camerabeelden ten tijde van dit overlijden. Gebleken is dat betrokkene hierover onjuiste verklaringen had afgelegd. De verstrekte onjuiste informatie waarover in de verklaring wordt gesproken, had betrekking op deze onjuiste verklaringen. En niet op de omstandigheden rondom of de oorzaak van het overlijden van de gedetineerde.
Er is in opdracht van de directie van de Penitentiaire Inrichting Haaglanden een integriteitsonderzoek naar het betrokken personeelslid gestart. Op 27 juni 2019 is in het kader van dat integriteitsonderzoek een getuigenverklaring afgelegd door het hoofd verpleging. De vervolgacties bestonden eruit dat naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek de desbetreffende medewerker is ontslagen vanwege diens onjuiste verklaringen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, de CALOC, de Minister en de nabestaanden zijn hierover geïnformeerd.
Wat is er precies misgegaan?
Zie antwoord vraag 12.
Waarom werd er naar aanleiding van het overlijden van patiënt B. een verpleegkundige op 5 november 2019 op staande voet ontslagen?23
Zie antwoord vraag 12.
Heeft de DJI het ontslag van de verpleegkundige op de voorvallenlijst van DJI vermeld? Indien nee, waarom niet?
Nee. Ontslagen van personeelsleden behoren niet tot de categorieën voorvallen die op deze lijst worden geplaatst.
Is er wel of niet autopsie verricht op het lichaam van patiënt B? Indien nee, waarom niet? Indien ja, wat was de uitslag van het onderzoek?24
Gelet op de privacy van de overledene en diens nabestaanden wordt deze informatie niet gedeeld. In het algemeen kan worden gesteld dat na een natuurlijk overlijden aan nabestaanden altijd de mogelijkheid tot obductie (ook wel autopsie) wordt aangeboden en dat obductie wordt verricht als nabestaanden dat wensen. De resultaten van een dergelijk onderzoek worden tevens meegenomen in de CALOC-rapportage aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
Heeft de familie van patiënt B. om opheldering gevraagd? Indien ja, hoe vaak hebben zij contact opgenomen met de directeur en/of hoofd verpleging? Hoeveel (fysieke) ontmoetingen met de familie hebben er op het terrein van PI Haaglanden plaatsgevonden?
Na het overlijden van een gedetineerde wordt altijd contact opgenomen met de nabestaanden en krijgen zij de gelegenheid om telefonisch, schriftelijk of persoonlijk in de inrichting een gesprek te hebben met een afvaardiging van de directie. Dat is ook in dit geval gebeurd; de nabestaanden hebben een telefonisch gesprek gehad en vervolgens een fysiek gesprek in de inrichting.
In dat gesprek is de mogelijkheid aan de nabestaanden geboden voor eventuele vervolggesprekken. Via hun advocaat heeft de familie in later stadium verzocht om een nader gesprek. Er hebben in totaal nog twee vervolggesprekken plaatsgevonden, waarvan één in de inrichting.
Staat u nog steeds achter de brief van de regering inzake de beleidsreactie bij de rapportbrief «melding 2015396» van de IGJ?25
Ja.
Waarom heeft de IGJ de uitgebreide meldingen (omtrent misstanden in het JCvSZ) van de directeur somatische zorg, de drie artsen en de drie anonieme zorgmedewerkers niet in de vastgestelde rapportbrief melding 2015396 van 16 oktober 2020 opgenomen?26
Deze meldingen zijn genoemd in de desbetreffende vastgestelde rapportbrief van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Het betrof echter een opvolging van een breder onderzoektraject en was niet specifiek gekoppeld aan deze specifieke meldingen.
Wist u dat de artsen en verpleegkundigen van het JCvSZ zich geïntimideerd voelden door de werk- en handelwijze van de inspecteurs van de IJenV? Indien nee, wilt u hier dan nader onderzoek naar doen?27
Een aantal medewerkers heeft een klacht ingediend over het oriënterend onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar het Justitieel Medisch Centrum voor Somatische Zorg. Deze klacht ging echter niet over het geïntimideerd voelen door de werk- en handelwijze van de inspecteurs van de Inspectie Justitie en Veiligheid. De Inspectie heeft een toelichting gegeven op de manier waarop met deze klacht is omgegaan.30 Ik zie geen aanleiding om hier nader onderzoek naar te doen.
Waarom hebben de hoofdinspecteur-directeur IJenV en zijn inspectieteam niet vermeld dat de directeur somatische zorg een melding deed bij de IJenV en dat deze directeur (hoogste medische autoriteit van het JCvSZ) per direct ontslag nam (eind december 2019) toen het onderzoek van de IJenV nog liep?28
Dit type informatie meldt de Inspectie Justitie en Veiligheid mij niet, omdat dit toezichtvertrouwelijke informatie betreft. Die vertrouwelijkheid dient juist om melders te beschermen zodat zij hun verhaal in veiligheid en anonimiteit kunnen doen, zonder dat die informatie naar hen te herleiden is.
Wie heeft er sturing uitgeoefend op de inhoud van de inspectiebrief over het JCvSZ nu blijkt dat de hoofdinspecteur-directeur IJenV schrijft dat de meldingen niet breder werden gedragen terwijl hij wist dat er meldingen (inzake misstanden in het JCvSZ) door drie artsen en de directeur zomatische zorg (hoogste medische autoriteit) waren gedaan?29
Er heeft geen sturing van buiten de inspectie plaatsgehad op de inhoud van de brief.
Wie heeft de scope van het onderzoek van de IJenV afgebakend? Is de scope van het onderzoek van de IJenV tijdens het onderzoek (tussen 31 mei 2019 en 31 december 2019) aangepast of uitgebreid?30, 31, 32
De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft een oriëntatie uitgevoerd naar aanleiding van een melding. In de desbetreffende brief hierover van de Inspectie Justitie en Veiligheid van 20 januari 2020, «Brief Uitkomst oriëntatie melding JCvSZ», zijn de uitkomsten van de oriëntatie en de opzet van het onderzoek beschreven. De scope is sindsdien niet aangepast.
Heeft de IJenV tijdens het onderzoek overleg gevoerd (over de verandering van de scope) met klokkenluider Huig Plug? Indien nee, waarom niet?33, 34, 35, 36
De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft gedurende haar oriëntatie geen overleg gevoerd met de heer Plug. Het is ook niet gebruikelijk dat de Inspectie Justitie en Veiligheid in gesprek gaat met de melder. Overigens is van een verandering van de scope geen sprake geweest, zie mijn antwoord op vraag 23.
Waarom werd klokkenluider Huig Plug met ingang van 15 december 2019 eervol ontslagen terwijl het onderzoek van de IJenV (dat naar aanleiding van zijn melding was opgestart) nog liep?37
In beginsel wordt geen informatie gegeven over individuele personen. Gelet op de openheid van de heer Plug zelf in deze kan ik u echter zeggen dat het ontslag van de heer Plug geen verband hield met de door hem gedane meldingen, maar met de (werk-)houding van de heer Plug. Het onderzoek naar zijn meldingen is op zorgvuldige wijze afgerond, dat staat geheel los van het ontslag.
Het ontslag van de heer Plug is inmiddels bij uitspraak van de Centrale Raad van Beroep onherroepelijk verklaard. Overigens is uit het onderzoek naar de meldingen gebleken dat de heer Plug geen klokkenluider is. De heer Plug heeft een brief van de toenmalig waarnemend Secretaris-Generaal daarover ontvangen.
Kunt u aangeven hoeveel inhuurpersoneel er vanaf 1 januari 2019 tot heden ontslag hebben genomen en/of op staande voet is ontslagen en/of op non-actief zijn gezet?38, 39
Nee, deze cijfers zijn niet uit te splitsen naar inhuurpersoneel.
Zijn er nog meer incidenten verzwegen in het gevangenisziekenhuis JCvSZ? Zo nee, waar baseert u dit op?
Gelet op het bovenstaande is van verzwijging van een incident geen sprake. Uw vraag of er nog meer incidenten verzwegen zijn kan ik dan ook niet plaatsen. Alle incidenten die gemeld zijn worden naar behoren onderzocht en afgehandeld.
Bent u bereid om een nieuw onderzoek op te starten naar de misstanden inzake de angst-, doofpot- en afrekencultuur in het gevangenisziekenhuis (JCvSZ) nu blijkt dat melder A (die t/m maart 2022 anoniem meldingen deed bij de Integriteitscommissie JenV aan het Lange Voorhout een officiële (rechtbank)getuige is van klokkenluider Huig Plug?40, 41, 42
Nee. Het feit dat een melder van vermeende misstanden, die in het verleden al adequaat en onafhankelijk zijn onderzocht, getuige is van de heer Plug is in dit kader niet relevant. De integriteitscommissie heeft, na informatie te hebben ingewonnen bij de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, het dossier gesloten. Er is mij niet gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die ertoe leiden dat een nieuw onderzoek noodzakelijk is. De vermeende misstanden zijn uitvoerig onderzocht en de uitkomst van die onderzoeken is dat van misstanden in de zin van de wet- en regelgeving inzake klokkenluiders, geen sprake is. De heer Plug is, anders dan hij zelf aangeeft, niet erkend als klokkenluider. Dit is de heer Plug medegedeeld bij brief van de toenmalig waarnemend Secretaris-Generaal.
Waarom heeft de rechter-commissaris (rechtbank Breda) de aangiftes van de toenmalig inspecteur-generaal en zijn inspectieteam tegen klokkenluider Huig Plug in de doofpot gestopt?43, 44
Ik constateer dat deze vragen zien op het werkproces van de rechterlijke macht. Ik doe daarover geen uitspraken vanwege de scheiding der machten.
Waarom heeft de rechter-commissisaris (rechtbank Breda) de aangiftes van de plaatsvervangend divisiedirecteur Gevangeniswezen en Vreemdelingenbewaring en het hoofd verplegingsdienst van het gevangenisziekenhuis JCvSZ tegen Huig Plug in de doofpot gestopt?45, 46
Zie antwoord vraag 29.
Waarom zitten er privéappjes van de Kamerleden Gidi Markuszower (PVV), Pepijn van Houwelingen (Fvd) en informatie over het Kamerlid Esther Ouwehand (PvdD) in een strafdossier (genaamd Zaak Apeldoorn) van Huig Plug dat zou gaan over een bedreiging richting premier Rutte en Minister Hugo de Jonge?47
Zie antwoord vraag 29.
Kunt u de drie getuigen (waaronder melder A) van klokkenluider Huig Plug die op 12 mei 2022 verklaringen in de rechtbank hebben afgelegd bescherming aanbieden tegen represailles van de Scheveningse gevangenisdirectie en/of de DJI en/of uw ministerie?48, 49
De bescherming tegen represailles van medewerkers die te goeder trouw een melding doen van vermeende misstanden is in de wet geregeld. Uiteraard leven de Scheveningse gevangenisdirectie, Dienst Justitiële Inrichtingen en het ministerie de wet na. Er hoeft deze personen dan ook niet daar bovenop opnieuw bescherming tegen represailles te worden aangeboden. De drie personen om wie het gaat zijn nog steeds werkzaam bij het Justitieel Medisch Centrum voor Somatische Zorg en van represailles jegens hen is geen sprake.
Kunt u uitleggen waarom u op 23 augustus 2022 om «uitstel beantwoording vragen van het lid Van Haga over de klokkenluider Huig Plug» heeft gevraagd terwijl er op pagina 2 t/m 8 van de antwoorden (d.d. 6/9/2022) de gegevens Directie Eigenaarsadvisering, de datum 19 augustus 2022, Ons kenmerk 4172971 staat vermeld?50, 51
In mijn brief van 6 september 2022 is abusievelijk in de kantlijn de datum van 19 augustus 2022 vermeld.
Bent u nog steeds van mening dat de IJenV al het geleverde (bewijs)materiaal heeft verwerkt?52
Ja.
De betrokkenheid van het ministerie van Justitie en Veiligheid en de DJI bij de zaak Engel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zaak Engel (dossiernummer 10-043746-22)?
Ja.
Bent u op de hoogte gehouden van het onderzoek van het Openbaar Ministerie (OM) en de rechtszaak? Zo ja, waarom1?
Nee, ik ben niet op de hoogte gehouden van dit onderzoek.
Is er in deze procedure een conceptdagvaarding gedeeld met Justis? Zo ja, waarom?
Justis behandelt aanvragen voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) namens de Minister voor Rechtsbescherming. Ik ga er daarom vanuit dat u met deze vraag doelt op een VOG-aanvraag. Over specifieke VOG-aanvragen doe ik geen uitspraken. Een VOG-beoordeling verloopt via een vaste procedure, die ik hieronder verder toelicht. Hierbij wordt eerst getoetst aan een objectief criterium, en vervolgens aan het subjectieve criterium. Voor het zorgvuldig nemen van een beslissing kan door Justis daarnaast nadere informatie bij het OM worden opgevraagd over (lopende) strafzaken. Dit in navolging van artikel 36, lid 3 van de Wjsg.
Binnen het objectieve criterium wordt allereerst beoordeeld of de justitiële gegevens op naam van de aanvrager in het Justitieel Documentatie Systeem, wanneer de gedragingen die aan de gegevens ten grondslag liggen herhaald zouden worden, een belemmering vormen voor het doel waarvoor de VOG is aangevraagd, gelet op het risico voor de samenleving. Als voldaan wordt aan het objectieve criterium, oftewel er is sprake van relevante strafbare feiten binnen de terugkijktermijn, wordt de aanvraag getoetst aan het subjectieve criterium.
Bij de subjectieve beoordeling wordt afgewogen of er omstandigheden zijn die aanleiding geven om toch over te gaan tot afgifte van de VOG. Bij die afweging worden in elk geval betrokken: de hoeveelheid antecedenten, de strafrechtelijke afdoening daarvan en hoelang geleden de strafbare feiten zijn gepleegd. Daarbij wordt beoordeeld of het belang van de aanvrager bij het verkrijgen van de gevraagde VOG zwaarder dient te wegen dan het risico voor de samenleving.
Werd er een instructie gegeven om op 23 maart 2022 de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) op basis van deze dagvaarding af te wijzen? Zo ja, waarom?
Ik doe geen uitspraken over de inhoud van specifieke VOG-aanvragen. Een VOG-beoordeling vindt altijd plaats volgens de beschreven procedure in het antwoord op vraag 3. Binnen het proces van de VOG-beoordeling is geen ruimte voor eventuele beïnvloeding of instructies door derden. Dit geldt voor alle VOG-aanvragen.
Heeft u bij de rechtbank een verzoek tot geheimhouding van een of meerdere stukken gedaan?2 Zo ja, waarom?
Over een specifieke procedure doe ik geen uitspraak. Ik kan wel uitleggen hoe de algemene procedure eruitziet. Een VOG-aanvrager kan een beroepsprocedure starten om een weigering van een VOG te laten toetsen door de bestuursrechter. Voor een beroepsprocedure moeten alle relevante stukken worden ingebracht door de betrokken partijen. Bij het indienen van de stukken kunnen beide partijen op grond van artikel 8:29 van de Awb de rechtbank verzoeken om een stuk onder geheimhouding in te brengen. Dit houdt in dat uitsluitend de rechtbank kennis mag nemen van het desbetreffende stuk. Justis maakt zeer terughoudend gebruik van deze mogelijkheid, maar kan genoodzaakt zijn om zo’n verzoek in te dienen als zij een stuk heeft ontvangen van het Openbaar Ministerie over een openstaande strafzaak. Het verzoek tot geheimhouding wordt door de rechtbank beoordeeld of kan tussentijds worden ingetrokken door de verzoeker. Als de rechtbank het verzoek afwijst of het verzoek wordt tussentijds ingetrokken, dan kan het desbetreffende stuk alsnog worden vrijgegeven aan de andere procespartij.
Waarom werd het document uiteindelijk toch vrij gegeven?
Zie antwoord vraag 5.
Is het gebruikelijk dat stukken van het OM op deze manier worden gedeeld met andere diensten?
Door het meenemen van een openstaande strafzaak in de VOG-beoordeling bemoeit het ministerie zich niet met de lopende strafzaak. In het kader van de VOG-beoordeling geldt dat in artikel 36, lid 1 van de Wjsg staat dat de Minister alle justitiële gegevens bij de beoordeling kan betrekken. Voor een goede en volledige oordeelsvorming in het kader van de VOG vallen daar ook openstaande strafzaken onder. Deze zaken worden enkel voor de beoordeling van de VOG-aanvraag betrokken. De strafzaak staat geheel los van de VOG-beoordeling. De VOG-beoordeling betreft een bestuursrechtelijke procedure, er wordt daarin geen oordeel gegeven over de (on)schuld van de betrokkene. Door het meenemen van een openstaande strafzaak in de VOG-beoordeling bemoeit het ministerie zich dan ook niet met de lopende strafzaak.
Is het gebruikelijk dat het ministerie zich op deze wijze bemoeit met zaken die nog voor de rechter moeten worden gebracht?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom mocht het Kamerlid Van Haga niet op bezoek bij Engel in de Penitentiaire Inrichting (PI) Hoogvliet?
Op 28 maart 2022 heeft de directeur van de PI Rotterdam, locatie Hoogvliet, het lid Van Haga per mail laten weten dat hij van harte welkom is in de inrichting om een aldaar verblijvende gedetineerde te bezoeken. Daarbij is randvoorwaardelijk dat de gedetineerde hiertoe het initiatief neemt. De directeur heeft hem geïnformeerd dat hij, als lid van de Tweede Kamer, volgens de Penitentiaire beginselenwet behoort tot de groep van geprivilegieerd bezoek en toegang heeft tot de gedetineerde op de in de huisregels vastgestelde tijd en plaats (art. 38.7 PBW).
Bent u het eens dat deze beslissing verkeerd was, gelet op art. 68 en 70 van de Grondwet die resulteren in art. 37.1b Penitentiaire beginselenwet: de geprivilegieerde status van Kamerleden?
Zie antwoord vraag 9.
Is er contact geweest tussen het ministerie en de directie van PI Hoogvliet? Zo ja, waarom?
Nee, er is geen contact geweest met tussen de directie van de PI en het ministerie.
De voortgang van interlandelijke adoptie |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw brieven over interlandelijke adoptie van 8 februari 2021 en van 2 november 2022?1, 2
Ja.
Deelt u de mening dat de passage uit de eerstgenoemde brief dat «degenen die reeds over een beginseltoestemming beschikken in de gelegenheid worden gesteld om hun procedure af te ronden. Dit betreft aspirant-adoptieouders die bij vergunninghouders in bemiddeling zijn" niet anders gelezen kan worden dan als een belofte aan ouders die al vergevorderd in het adoptieproces zijn, dat dat proces afgerond kan worden? Zo nee, waarom niet?
In de brief van 8 februari 2021 waaraan u refereert heeft mijn ambtsvoorganger te kennen gegeven dat gedurende de opschorting degenen die reeds over een beginseltoestemming beschikken in de gelegenheid worden gesteld om hun procedure af te ronden. Daarbij merk ik op dat er bij een adoptieprocedure geen garantie bestaat op een match en daarmee een adoptie van een buitenlands kind en dat er verschillen zijn in bemiddelbaarheid tussen aspirant-adoptiefouders. Om die reden kan het afronden van een procedure, naast het adopteren van een kind dat in eigen land niet veilig kan worden opgevangen, ook inhouden dat de procedure eindigt – in het land waar de aspirant-adoptiefouders staan ingeschreven.
Deelt u de mening dat ook met de passage uit de tweede brief, dat «afbouwen betekent dat er geen nieuwe dossiers meer naar deze landen zullen worden gestuurd, terwijl er wel naar wordt gestreefd de reeds in de landen liggende dossiers door te laten lopen»» tenminste de indruk wordt gewekt dat reeds vergevorderde adoptieverzoeken door de nieuwe bemiddelingsorganisatie (CBO) overgenomen zullen gaan worden? Zo nee, waarom niet?3
In mijn brief van 2 november 2022 heb ik inderdaad aangegeven ernaar te streven de reeds in landen liggende adoptiedossiers door te laten lopen. Dit betekent evenwel niet dat de periode van afbouw oneindig is en de nieuwe bemiddelingsorganisatie deze lopende procedures in alle landen gaat overnemen.
De dossiers in landen van herkomst waarmee de adoptierelatie wordt voorgezet zullen worden overgedragen aan de centrale bemiddelingsorganisatie (CBO). Vooral vanuit het oogpunt van het belang van het kind kies ik ervoor om de dossiers die liggen in de landen van herkomst waarmee de adoptierelatie zal worden beëindigd niet over te dragen aan de CBO. Zoals bij u bekend, zijn de landen waarmee de adoptierelatie zal worden afgebouwd de VS, China, Slowakije, Tsjechië, Peru, Colombia, Burkina Faso en Haïti. De reden hiervoor is verschillend, bijvoorbeeld omdat het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind niet is geratificeerd en/of een land wordt geacht zelf veilige opvang te bieden en/of omdat er onvoldoende vertrouwen is rondom de procedures, organisaties en samenwerking met het oog op kwaliteit, betrouwbaarheid en transparantie.
Momenteel ligt er een zestigtal dossiers in de herkomstlanden waarmee de adoptierelatie wordt beëindigd. Aan de afbouw geef ik op zorgvuldige wijze vorm. Dit betekent voor de aspirant-adoptiefouders wier dossier in een dergelijk land ligt dat zij op twee wijzen hun adoptieprocedure kunnen voorzetten. Zij kunnen overstappen naar een land waarmee de adoptierelatie zal worden voortgezet en waarvoor de CBO zal bemiddelen. Of zij kunnen ervoor kiezen om gedurende de periode van afbouw hun procedure voort te zetten in het land waar hun dossier nu ligt, waarbij de huidige vergunninghouders de door hen gestarte bemiddeling verrichten. De vergunninghouders zullen tot eind 2025 in de gelegenheid worden gesteld af te bouwen. De verwachting is dat er vanaf medio 2025 geen matches meer plaatsvinden in landen van herkomst waarmee de adoptierelatie wordt beëindigd, willen de huidige vergunninghouders deze bemiddeling nog op een zorgvuldige manier kunnen afronden in 2025.
Klopt het dat het besluit om het VS adoptieprogramma af te gaan bouwen gaat betekenen dat de adoptieprocedures niet meer kunnen worden voortgezet nadat de vergunning van A New Way (de huidige vergunninghouder) afloopt en dat de lopende adoptieprocedures niet worden overgenomen door de nieuwe bemiddelingsorganisatie (CBO)? Zo ja, hoe strookt dit met de eerder gedane harde toezeggingen die veel ouders in een lopende procedure hadden gerustgesteld, namelijk dat ouders in de gelegenheid zouden worden gesteld om hun procedure af te ronden? Waarom worden de lopende adoptieprocedures van of uit de Verenigde Staten niet door CBO overgenomen? Zo nee, wat klopt er dan niet?
De VS is één van de acht landen van herkomst waarmee de adoptierelatie wordt afgebouwd. De redenen hiervoor zijn weergegeven in de landenselectie die ik in november 2022 aan uw Kamer zond. Het is juist dat de in de VS liggende adoptiedossiers – en die in andere landen waarmee de adoptierelatie niet wordt voorgezet – niet zullen worden overgenomen door de CBO. Zoals hierboven benoemd, hecht ik er aan dat adopties uit landen waarmee de adoptierelatie wordt beëindigd niet oneindig (kunnen) blijven voortduren. Ook wil ik de nieuw op te richten CBO niet belasten met de dossiers uit de landen van herkomst waarmee de adoptierelatie wordt beëindigd, bovenop de adoptieprocedures in landen waarmee de adoptierelatie wordt voortgezet. Ik vind het van belang dat met de start van de CBO een zichtbare breuk met het verleden wordt gerealiseerd en ik wil niet het risico nemen dat de CBO (gelijk) wordt overbelast.
Het niet belasten van de CBO met de dossiers die in landen van herkomst liggen waarmee de adoptierelatie wordt beëindigd houdt overigens niet in dat de adoptieprocedures van deze aspirant-adoptiefouders per direct stoppen. Hun adoptieprocedure kan tot medio 2025 doorlopen in het reeds verkozen land van herkomst bij de huidige vergunninghouders. Tijdens deze periode moet een zorgvuldige afbouw plaatsvinden bij de vergunninghouders, waarbij ik ze in redelijkheid financieel ondersteun. Een alternatief is dat deze aspirant-adoptiefouders beslissen over te stappen naar een herkomstland waarmee de adoptierelatie wel zal worden voorgezet en waarvoor de CBO zal bemiddelen.
Ik ben van oordeel dat hiermee met respect voor de kaders van het nieuwe adoptiesysteem invulling wordt gegeven aan de uitspraak dat de gelegenheid wordt geboden dat procedures kunnen doorlopen. Ik realiseer me ook dat dit wellicht niet de manier is die aspirant-adoptiefouders zelf zouden hebben gekozen en dat zij mogelijk teleurgesteld zijn. Dit vind ik oprecht vervelend voor hen.
Hoeveel ouders hebben te horen gekregen dat lopende adoptieprocedures toch niet door CBO overgenomen gaan worden? Uit welke landen zouden de adopties moeten plaatsvinden?
Voor zover mij bekend heeft één vergunninghouder aan aspirant-adoptiefouders die hun dossier in een land hebben liggen waarmee de adoptierelatie wordt beëindigd laten weten dat deze dossiers niet worden overgenomen door de CBO. Het gaat daarbij om 38 dossiers die op dit moment in de VS liggen.
Deelt u de mening dat de afbouw in deze overgangsfase zorgvuldig moet gaan en dat daar de tijd voor moet worden genomen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zoals u uit mijn reactie op vorengaande vragen kunt opmaken, vind ik ook dat de overgangsfase zorgvuldig moet verlopen. We nemen daar dan ook de tijd voor. De komende drie jaar zal worden gewerkt aan de afbouw bij de huidige vergunninghouders. Zij zullen in de gelegenheid worden gesteld om gedurende de periode van afbouw tot in 2025 dossiers die in landen liggen waarmee de adoptierelatie zal worden beëindigd verder te behandelen en af te ronden.
Bent u bereid om na te gaan hoe het CBO deze dossiers alsnog kan overnemen nadat de vergunning van de huidige bemiddelingsorganisaties voor interlandelijke adoptieprocedures afloopt? Zo nee, bent u bereid om een andere werkbare oplossing hiervoor te bedenken met uiteraard altijd oog voor het kind? Zo ja, hoe ziet u dat voor zich?
Nee, ik ben niet bereid om na te gaan hoe de CBO alsnog dossiers kan overnemen uit landen waarmee de adoptierelatie wordt beëindigd. Hier heb ik over nagedacht, maar om redenen zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 4, niet voor gekozen. Ik meen een werkbare oplossing, met oog voor het kind, te hebben gevonden in de mogelijkheid om tot medio 2025 de adoptieprocedure te kunnen voortzetten in het verkozen herkomstland en de optie van een overstap naar een land waarmee de adoptierelatie nog wordt voorgezet.
De communicatie tussen familieleden van en met AIT-en EBI gedetineerden |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het requisitoir van het Openbaar Ministerie (OM) in de strafzaak tegen voormalig advocaat Youssef T. en specifiek de stellingen dat meerdere familieleden van Ridouan Taghi zich schuldig maken aan criminele communicatie en dat zij onderdeel zijn van een criminele organisatie waarvan Ridouan Taghi de leider is?
Ik ben op de hoogte van de ontwikkelingen in de strafzaak tegen voormalig advocaat Youssef T. Ik ben ook bekend met de strekking van het requisitoir. Het requisitoir zelf heb ik echter niet ingezien noch ontvangen van het Openbaar Ministerie. De inhoud en vorm van het requisitoir zijn aan de Officier van Justitie die wat betreft de strafvervolging onafhankelijk optreedt.
In hoeverre is volgens u het recht op communicatie van een gedetineerde onbeperkt?
Een gedetineerde heeft recht op contact met de buitenwereld. Dat kan via brieven, telefoon of bezoek.1 Dit contact is voor de ruim 9.000 gedetineerden van belang om het contact met hun gezin of familie te behouden, voor het vinden van een baan of voor het volgen van een studie. Dat wil niet zeggen dat het recht op communicatie onbeperkt is. Afhankelijk van het soort justitiële inrichting en type regime kan de toegestane frequentie en wijze verschillen. Daarnaast heeft de directeur van een inrichting de bevoegdheid om brieven of andere poststukken te controleren en/of weigeren met oog op de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting en ter bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid.2
Als het gaat om de communicatie tussen gedetineerden en de buitenwereld dient er een onderscheid te worden gemaakt tussen het overgrote deel van de gedetineerdenpopulatie, die communicatie gebruikt voor het doel zoals hierboven omschreven, en een categorie gedetineerden die de communicatiemogelijkheden gebruikt om door te gaan met hun criminele praktijken. Voor de laatste, kleine categorie is het mogelijk om intensiever toezicht te houden of om in sommige gevallen de communicatiemogelijkheden – tijdelijk – stil te leggen. Zo zijn er door een recente wijziging van de huisregels per medio december jl. voor plaatsing in de extra beveiligde inrichting (EBI) in Vught verstrekkende toezichtsmaatregelen mogelijk bij gedetineerden.3 Deze gedetineerden mogen nog maar één keer per week 10 minuten telefonisch contact hebben. Dit contact mag alleen met mensen die zich op dat moment hebben gemeld en geïdentificeerd bij een door DJI aangewezen locatie. Een telefoongesprek vanuit huis voeren kan daardoor niet meer. Ook het bezoeken van gedetineerden in de EBI is verder ingeperkt. Deze gedetineerden kunnen één keer per week één uur bezoek ontvangen, waarbij maximaal één persoon per bezoekmoment is toegestaan.
Communicatie tussen gedetineerden en geprivilegieerde personen zijn uitgesloten van de toezichtsmaatregelen die op basis van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) opgelegd kunnen worden. Slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden hebben politie en justitie bevoegdheden om op dit contact inbreuk te maken. In september 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de spoedige aanpassing van de Pbw. In deze aanpassing neem ik de mogelijkheid van visueel toezicht op gesprekken tussen geprivilegieerde personen en een specifieke groep gedetineerden mee.4 In november 2022 heb ik uw Kamer laten weten dat ik de uitvoering van de motie-Ellian mee zal nemen bij de aanpassing van de Pbw.5 Zoals aangekondigd verwacht ik dat het wetsvoorstel begin april bij uw Kamer kan worden ingediend.
Wat vindt u van communicatie tussen gedetineerden op een Afdeling Intensief Toezicht of in een Extra Beveiligide Inrichting (AIT- en EBI-gedetineerden) en andere personen, waaronder ook familieleden, die een verdachte rol in een criminele organisatie kunnen hebben?
In principe is er communicatie mogelijk tussen deze gedetineerden en andere personen. Wel is het zo dat personen met wie gedetineerden op de EBI contact willen hebben vooraf worden gescreend. Als het GRIP hier aanleiding toe ziet kunnen zij de directeur adviseren geen contact toe te staan.6 Een gedetineerde kan bezwaar en beroep aantekenen tegen een specifieke door de penitentiaire inrichting opgelegde maatregel. In de aanpassing van de Pbw wordt meegenomen dat de bevelsbevoegdheid kan worden ingezet voor EBI- en AIT- gedetineerden. Deze aanpassing ziet op de mogelijkheid te bevelen dat een gedetineerde wordt onderworpen aan verdergaande beperkingen in zijn communicatie.
Vindt u dat gedetineerden, maar specifiek gedetineerden op een AIT en in een EBI, mogen communiceren met personen waarvan minst genomen het vermoeden bestaat dat zij criminele boodschappen doorgeven aan anderen of minst genomen het vermoeden bestaat dat sprake is van deelneming aan een criminele organisatie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Als de directeur van een inrichting, het Openbaar Ministerie en/of de politie het vermoeden hebben dat communicatie met een gedetineerde wordt misbruikt om voortgezet crimineel te kunnen handelen, dan wordt hiertegen opgetreden. Het GRIP kan hierover gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen aan een directeur van een penitentiaire inrichting. Zo kan de communicatie met specifieke personen worden verboden of kan extra toezicht op de communicatie worden uitgeoefend. In de EBI worden gesprekken standaard opgenomen en poststukken worden gescreend. Dit is met uitzondering van geprivilegieerde contacten. Op een Afdeling Intensief Toezicht (AIT) gebeurt dit via specifiek opgelegde maatregelen. Voor penitentiaire inrichtingen met een ander regime zijn deze maatregelen eveneens mogelijk indien hiertoe aanleiding is. De directeur beslist over het opleggen van een maatregel.
Waarom mag Ridouan Taghi contact hebben met familieleden waarvan het OM ten minste een verdenking heeft van het doorgeven van criminele boodschappen aan de buitenwereld? Kunt u bij deze vraag de stelling van het OM betrekken dat sprake is van een strak aangestuurd samenwerkingsverband, waar de familie van Ridouan Taghi onderdeel van is?
Ik ga niet in op de situatie rondom individuele gedetineerden. In de antwoorden op vragen 2 tot en met 4 heb ik in aangegeven wat de regels zijn omtrent communicatie van gedetineerden met andere personen en dat er maatregelen kunnen worden getroffen indien er aanwijzingen zijn dat er misbruik wordt gemaakt van de communicatie.
Bent u bereid om per direct te realiseren dat Ridouan Taghi niet mag communiceren met personen waarvan het vermoeden bestaat dat zij criminele boodschappen doorgeven en/of onderdeel zijn van zijn criminele organisatie?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen de termijn van drie weken, dus ruim vóór het commissiedebat gevangeniswezen en tbs van 8 februari 2023, beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Hulpverleners zien alarmerende groei probleemgedrag met online gokken’ |
|
Kees van der Staaij (SGP), Anne Kuik (CDA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «Hulpverleners zien alarmerende groei probleemgedrag met online gokken»?1
Ja.
Erkent u dat met het kanaliseren van de online gokmarkt het aantal verslavingen is gegroeid?
Er zijn momenteel nog geen betrouwbare cijfers beschikbaar om te kunnen beoordelen wat de invloed van het openen van de online markt is op het aantal mensen met een verslavingsproblematiek. Zoals ik aangaf in mijn laatste brief van 5 december 2022 zijn hiervoor de cijfers van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) over het aantal mensen dat behandeld wordt voor kansspelverslaving een goede indicatie.2 Deze rapportage is naar verwachting in maart 2023 gereed. Daarnaast zal de Nationaal Rapporteur Verslavingen (NRV) jaarlijks rapporteren over de ontwikkeling in en omvang van de verslavingsproblematiek in Nederland, waaronder ook kansspelverslaving. Aanbevelingen die zien op het voorkomen van kansspelverslaving, neem ik mee in mijn toekomstige beleid voor verslavingspreventie.
Naast cijfers over mensen die in behandeling zijn voor kansspelverslaving, is van belang om de hoeveelheid (problematische) spelers te meten. Dit geeft een completer beeld, omdat niet alle mensen met een kansspelverslaving de stap zullen zetten om zich te laten behandelen. Daarnaast duurt het enige tijd voordat verslavingen zich manifesteren.
Daarom wil ik de ontwikkelingen over een langere tijd monitoren om de informatiepositie te versterken en een betrouwbaar beeld te kunnen vormen. Om dit inzicht te vergaren ben ik voornemens een periodieke monitor op te zetten, in aanvulling op de cijfers van de Kansspelautoriteit (Ksa) en gegevens uit LADIS.3 Ik verwacht de eerste resultaten in het najaar van 2023 met uw Kamer te kunnen delen en vervolgens uw Kamer jaarlijks te informeren.
Erkent u dat het kanaliseren van de online gokmarkt niet alleen heeft gezorgd voor het weghalen van consumenten bij illegale goksites, maar ook voor het aantrekken van nieuwe gokkers en de kanalisatie derhalve een averechts effect heeft gehad?
De Wet Kansspelen op afstand (koa) heeft niet tot doelstelling om meer of minder gebruik van het online aanbod te realiseren, wel het doorlopend tegengaan van illegaal aanbod. Met het legaliseren en reguleren van de online kansspelmarkt is beoogd om spelers een omgeving te bieden waar onder meer aandacht is voor verslavingspreventie als een van de pijlers van het kansspelbeleid. Zoals ik aangaf in mijn brief van 5 december 2022 is niet precies inzichtelijk hoe groot het aantal spelers is dat op de illegale markt speelt en in het verleden heeft gespeeld.4 Wel is duidelijk dat veel Nederlanders voor de opening van de markt al speelden bij illegale aanbieders. Het is niet mogelijk om exact te meten hoeveel van deze spelers nu zijn overgestapt naar een legale aanbieder en hoe dit aantal zich verhoudt tot het totale aantal spelers. Zoals ik aangaf in mijn brief van 5 december 2022, kan op basis van verschillende indicatoren worden geconcludeerd dat spelers het legale aanbod weten te vinden.5
Bent u met deze leden van mening dat bij het kanaliseren van de online gokmarkt onvoldoende is geluisterd naar de alarmerende signalen van verslavingsexperts en te veel is vertrouwd op de beloftes van de kansspelaanbieders?
Deze mening deel ik niet. Bij de totstandkoming van de wet is gebruik gemaakt van wetenschappelijke inzichten op het gebied van onder andere verslavingspreventie om de voorschriften voor aanbieders vorm te geven. De online kansspelmarkt en het toezicht daarop zijn nog steeds in ontwikkeling. De grote hoeveelheid ongerichte reclame vanuit aanbieders is mij niet ontgaan. Verslavingsexperts hebben hun zorgen daarover aangegeven en deze zorgen deel ik. Daarom heb ik maatregelen getroffen om ongerichte reclame te beperken.6 Daarnaast hebben de eerste ontwikkelingen in de kansspelmarkt duidelijk gemaakt dat de voorschriften voor aanbieders aangescherpt moeten worden, waaronder de mogelijkheden om speellimieten in te stellen. Om kansspelverslaving bij spelers tegen te gaan moet voortdurend bijgestuurd worden. Om deze reden doet de Ksa onderzoek naar de invulling van de zorgplicht door aanbieders.
Wat gaat u doen aan gokbedrijven die niet ingrijpen wanneer spelers uit de bocht vliegen en tienduizenden euro’s verspelen?
Volgens artikel 4a van de Wet op de Kansspelen zijn vergunde aanbieders verplicht om maatregelen en voorzieningen te treffen die nodig zijn om verslaving aan de door hen georganiseerde spelen zoveel mogelijk te voorkomen. Wanneer aanbieders signalen zien dat speelgedrag risicovol wordt, dienen zij in te grijpen. Het is de verantwoordelijkheid van de Kansspelautoriteit om hier toezicht op te houden en te handhaven wanneer nodig. Zoals ik bij vraag 4 aangaf is de Kansspelautoriteit in dat kader een breed onderzoek gestart. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek zal ik samen met de Ksa bezien waar en op welke wijze hardere grenzen gesteld moeten worden. De voorzitter van de Kansspelautoriteit heeft in een interview met de Volkskrant van 10 januari 2023 al vooruitlopend op de uitkomsten van het onderzoek geconstateerd dat er behoefte is aan hardere grenzen.7 In dat licht werk ik op dit moment zoals toegezegd in mijn brief van 5 december, al aan kaders voor een bovengrens bij speellimieten. Dit is een manier om buitensporig speelgedrag te beperken. Ik kijk daarbij hoe het wettelijke uitgangspunt dat iemand zelf limieten moet instellen in de praktijk werkt, met name bij kwetsbare spelers. Daarnaast start ik een pilot in samenwerking met aanbieders en wetenschap om tot gedragsinterventies te komen waardoor spelers lagere limieten instellen.
Bent u bereid om bij wijzigingen in de wetgeving rondom online kansspelen de adviezen van verslavingsexperts als leidend te beschouwen?
Voor mij is het effectueren van de drie kansspeldoelen, namelijk om consumenten te beschermen, kansspelverslaving te voorkomen en criminaliteit tegen te gaan, leidend bij wijzigingen van wetgeving rondom online kansspelen. Daarbij is het belangrijk om adviezen van verslavingsexperts mee te nemen, naast adviezen over uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Om deze reden is in 2022 het onderzoeksprogramma «Preventie van kansspelverslaving» van start gegaan om een bijdrage te leveren aan de preventie en behandeling van kansspelverslaving, gokgerelateerde schade en gokproblematiek door nieuwe kennis te ontwikkelen en het gebruik ervan te stimuleren. Deze kennis wordt gebruikt om meer zicht en grip te krijgen en het verslavingspreventiebeleid verder vorm te geven.
Bent u bekend met de werking van het uitsluitingenregister Cruks waardoor het voor gebruikers mogelijk is om een speelverbod in te stellen?
Ja.
Bent u bekend met de mogelijkheid dat gebruikers het speelverbod van 6 maanden, binnen 6 maanden, zelf weer uitzetten waardoor het speelverbod voor «zwakke» gebruikers geen effect zal hebben?
De wet verbiedt de Kansspelautoriteit om een inschrijving ongedaan te maken als er nog geen zes maanden voorbij zijn sinds de inschrijving.8 Bij Cruks uitschrijven is gedurende de eerste zes maanden niet mogelijk omdat dit juist zou indruisen tegen het principe van Cruks als ondersteuning bij het onderdrukken van de neiging om weer te gokken.
Bent u bereid om met verslavingsexperts naar het uitsluitingenregister Cruks te kijken en daarbij de duur en de beperkingen van het speelverbod mee te nemen?
De Ksa is momenteel bezig met een herontwerp van Cruks om het systeem gebruiksvriendelijker en toegankelijker te maken. Hiervoor neemt de Ksa de visie van verslavingsexperts mee in het ontwikkelingsproces om tot een verbeterd en effectiever systeem te komen. Zo wordt bijvoorbeeld niet alleen het gemak waarmee een speler zich kan inschrijven verbeterd, maar wordt er ook gekeken naar de mogelijkheid om in het uitschrijvingsproces van spelers die meer dan zes maanden in Cruks staan, een verplichte bezinningsperiode in te bouwen. Het nieuwe systeem wordt naar verwachting in april 2023 in de praktijk gebracht. Vervolgens zal het vernieuwde systeem middels een gerichte campagne onder de aandacht van spelers worden gebracht. De resultaten van het verbeterde Cruks systeem volg ik op de voet.
Kunt u aangeven wanneer het verbod op gokreclames geëffectueerd zal zijn?
Op 2 januari 2023 heeft de afdeling advisering van de Raad van State het advies over het reclameverbod gepubliceerd. Dit advies wordt momenteel verwerkt, waarbij ik mij inzet voor zo spoedig mogelijke publicatie van het besluit.
De rechtsstaat en beloofde verbeteringen na het toeslagenschandaal |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
Herinnert u zich dat de Raad voor de Rechtspraak op 11 mei 2022 haar jaarverslag presenteerde en daarin (bron: https://jaarverslagrechtspraak.nl/) 11 buikpijn dossiers benoemde?
Ja
Herinnert u zich dat bij de regeling van werkzaamheden van 17 mei een groot aantal oppositiepartijen een plan vroeg om aan te geven (of en) wat de regering per dossier zou gaan doen?
Ja
Kunt u voor elk van de 11 dossiers aangeven wat de stand van zaken is?
Op 31 oktober 2022 heeft de Minister voor Rechtsbescherming een reactie gegeven op de buikpijndossiers.1 Daarin zijn abusievelijk drie dossiers niet meegenomen. Het gaat om de Basisregistratie Personen, Bijzondere bijstand en het Dagloonbesluit WW. Deze zijn op 30 november 2022 aan de Raad voor de rechtspraak doorgegeven. Ten aanzien van de Basisregistratie Personen zijn de eigenschappen van het signaal al langere tijd bekend bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie. Het is om die reden dat BZK bezig is met het traject «Mogelijke herziening van het brondocumentenstelsel i.v.m. voor burgers knellende situaties in relatie tot het brondocumentenregime van de Wet BRP». Daarnaast is het onderdeel van de Ontwikkelagenda van het programma Toekomst BRP met de naam: Verbeteren weergave burgerlijke staatgegevens.
Ten aanzien van de signalen op het terrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geldt eveneens dat de signalen bekend zijn bij SZW. Deze worden onder andere meegenomen in het traject Participatiewet in balans (zie hierover de brief van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen van 28 november 2022 over de stand van zaken).2 Voor wat betreft het knelpunt inzake rijbewijszaken heeft de Raad voor de rechtspraak het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat eind 2022 laten weten dat dit niet langer als knelpunt wordt ervaren, omdat de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak over de evenredigheid rechters nu ruimte laat voor het maken van een belangenafweging.
Herinnert u zich dat u in de brief over het aftreden van het kabinet-Rutte-III schreef: «Daarnaast is de inzet van het kabinet om strikt gebonden bevoegdheden in sectorale wetten waar nodig te vervangen door bevoegdheden met beoordelingsruimte of hardheidsclausules.»?1
Ja
Kunt u aangeven welke wetten zijn aangepast en nu bevoegdheden met beoordelingsruimte of hardheidsclausules bevatten en welke wetten nog aangepast zullen worden?
In het kader van een schriftelijk overleg beantwoordde ik mede namens de Minister voor Rechtsbescherming op 18 januari 20234 enkele vragen vanuit uw Kamer over mijn brief van 11 juli «Acties kabinet bevorderen menselijke maat wetten en regels»5, onder meer over het onderzoek naar hardvochtige effecten van wetten en regels bij de departementen. Dit verloopt verder via de betreffende beleidsdomeinen. Zo heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Kamer geïnformeerd over ontwikkelingen in het kader van de Participatiewet (zie ook het antwoord op vraag6 en de Wet inkomen naar arbeidsvermogen7 en heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 22 december 2023 een brief gestuurd over o.a. beleidswijzigingen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs.8
Herinnert u zich dat u in dezelfde brief stelde: «Het kabinet gaat daarnaast in gesprek met de Rijksinspecties, waaronder ook de nieuwe Inspectie Belastingdienst, Toeslagen en Douane, met de Nationale ombudsman, de hoogste bestuursrechters, de advocatuur, cliëntenraden en de Raad voor de rechtspraak om te bezien hoe we daarbij aanvullend signalen kunnen krijgen over wet- en regelgeving en de uitvoeringspraktijk, als die ertoe leiden dat mensen in de knel komen.»?
Ja
Kunt u aangeven welke signalen de inspecties, de ombudsman, de bestuursrechters, de advocatuur en cliëntenraden afgegeven hebben, hoe die zijn opgepakt en tot welke wets-en beleidswijzigingen dit geleid heeft of nog zal leiden?
In de eerder genoemde brief van 11 juli 2022, heb ik, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, aangegeven hoe de betreffende departementen ingaan op de door de Hoge Raad en de Raad voor de rechtspraak gegeven signalen over knelpunten in (de uitvoering van) wetgeving.9 Bij brief van 31 oktober10 heeft de Minister voor Rechtsbescherming u aanvullend geïnformeerd over de reactie op de zogeheten buikpijndossiers uit het jaarverslag van de Raad voor de rechtspraak. Tevens heeft de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer bij brieven van 30 juni 202111 en 16 december 202112 geïnformeerd over de Regeling Adviestoevoeging Zelfredzaamheid naar aanleiding van de signalen van de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland en de Raad voor Rechtsbijstand.
Op welke wijze volgt het kabinet of de verschillende beloften uit de reactie op het rapport «Ongekend onrecht» gestand worden gedaan? Kunt u deze voortgang met de Kamer delen?
In de reactie13 op de motie van het lid Omtzigt14 is toegelicht op welke wijze de Kamer geïnformeerd wordt over de verschillende acties die lopen in reactie op het rapport «Ongekend onrecht». Dit is een doorlopend proces, waarvan ik de stand van zaken van zaken per onderwerp aangeef.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen en ik zonden uw Kamer op 18 januari 2023 de eerste Staat van de Uitvoering 15, alsmede de eerste Voortgangsrapportage Werk aan Uitvoering, met tevens een overzicht van de stand van zaken van de op dit terrein door uw Kamer aangenomen moties. Voorafgaand aan de eerstvolgende dag van de publieke dienstverlening (22 juni 2023) zal uw Kamer de beleidsreactie ontvangen op de Staat van de Uitvoering en de Voortgangsrapportage Werk aan Uitvoering.
Bij brief van 16 december 202216 heeft de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer geïnformeerd over de voorgenomen opzet en de planning van de Staat van de wetgevingskwaliteit. Dezelfde Minister stuurde uw Kamer op 21 april 202217 en 23 september 202218 brieven over de invoeringstoets en op 20 oktober 2022 over de introductie van het beleidskompas19. Over de acties van het kabinet gericht op de bevordering van de menselijke maat in en bij de toepassing van wetten en regels informeerde ik uw Kamer, zoals eerder aangegeven, per brief van 11 juli 2022, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen.20 In het kader van een schriftelijk overleg beantwoordde ik mede namens de Minister voor Rechtsbescherming op 18 januari 202321 enkele vragen vanuit uw Kamer over deze brief, onder meer over het onderzoek naar hardvochtige effecten van wetten en regels bij de departementen. Dit verloopt zoals eerder aangegeven via de betreffende beleidsdomeinen (zie het antwoord op vraag22. Verder stuurde ik uw Kamer op 20 januari 2023 ter kennisneming de teksten voor de preconsultatie van het wetsvoorstel versterking waarborgfunctie Awb.23
Op 22 april 202224 informeerde ik uw Kamer over de instelling van de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme en vervolgens op 1 juli 202225 over de samenstelling ervan. Bij brief van 19 september 202226 zond ik samen met vijf andere bewindspersonen uw Kamer het Nationaal Programma tegen discriminatie en racisme toe, opgesteld onder coördinatie van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme. Op 13 december 202227 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de totstandkoming van dit programma.
Ten aanzien van de verbetering van de informatiehuishouding heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 12 december 2022 een brief aan uw Kamer gestuurd met antwoorden op vragen uit een verslag van een schriftelijk overleg.28 Daarin staat aangegeven dat uw Kamer in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk jaarlijks geïnformeerd zal worden over de voortgang van de verbetering van de informatiehuishouding. Over de implementatie van de Wet open overheid heb ik uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd, waaronder op 8 juli 202229 en 28 november 202230. Met betrekking tot de uitvoering toezegging om bij het verzenden van stukken aan het Parlement onderliggende departementale beslisnota’s te verstrekken, heb ik uw Kamer bij brief van 13 juni 202231 op de hoogte gebracht van de stand van zaken.
In voornoemde brief van 29 juni 2021 is aangegeven dat uw Kamer over het vervolg van de inspanningen op het gebied van ambtelijk vakmanschap in algemene zin geïnformeerd zal worden via de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk. In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk over het jaar 2021 is uw Kamer voor het eerst over de stand van zaken geïnformeerd.32 Bij brief van 20 januari 202333 heb ik uw Kamer daarnaast op de hoogte gebracht van de uitvoering van de motie van de heer Ellian om de ambtseed voor rijksambtenaren te wijzigen.
De inzet is om de hersteloperatie zo snel mogelijk af te ronden. Wij willen allemaal dat gedupeerde ouders en hun kinderen zo snel mogelijk verder kunnen met hun leven. Op 21 oktober 202234 zond de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane uw Kamer de 12e Voortgangsrapportage hersteloperatie Toeslagen. Op 2 december 202235 zond zij uw Kamer antwoorden op vragen over de elfde en de twaalfde voortgangsrapportage, alsmede een toelichting op een aantal aspecten rondom de hersteloperatie. De volgende Voortgangsrapportage bevat de mogelijkheden die het kabinet ziet om de hersteloperatie te verbeteren en te versnellen en de effecten daarvan op planning. Deze rapportage ontvangt uw Kamer begin februari.
Hoe vaak is de Landsadvocaat in 2021 en 2022 ingeschakeld voor procedures van overheidsdiensten ten opzichte van burgers die in beroep gaan?
Daarvan zijn geen overzichten beschikbaar. In het algemeen kan het volgende worden aangegeven. Zoals eerder aan uw Kamer is medegedeeld36 betreft het grootste deel van de zaken waarin de landsadvocaat wordt ingeschakeld civiele procedures waarin vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht is. Anders dan in het civiele recht geldt in het bestuursrecht in beginsel geen verplichte procesvertegenwoordiging. Uitgangspunt is dat bestuursorganen in deze gevallen vertegenwoordigd worden door ambtenaren die werkzaam zijn bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen waartegen het beroep is gericht. In bijzondere gevallen wordt de landsadvocaat ook ingeschakeld in bestuursrechtelijke zaken. Bijvoorbeeld daar waar de specifieke expertise van de landsadvocaat gewenst is of de complexiteit van de zaak daar aanleiding toe geeft.
Hoe vaak is de Landsadvocaat in 2021 en 2022 ingeschakeld om te adviseren bij overheidsdiensten over juridische kaders als het gaat om besluitvorming omtrent diensten of toekenningen aan burgers?
Daarvan zijn geen overzichten beschikbaar. In het algemeen kan het volgende worden aangegeven. De adviezen van de landsadvocaat hebben overwegend betrekking op te voeren procedures, af te sluiten contracten of voorgenomen besluiten in beleidskwesties. De Landsadvocaat kijkt in die gevallen naar de juridische aspecten en adviseert over de proceskansen en procesrisico's.
Hoe vaak komt de Ministeriële Commissie Herstel Toeslagen (MCHT) bijeen? Kunt u besluitenlijsten en de lijsten van deelnemers van de MCHT delen met de Kamer?
De Ministeriële Commissie Toeslagen en Herstel (MCTH) is sinds de oprichting op 9 februari 2021 twaalf keer bijeen gekomen, waarvan drie keer in 2022. De laatste vergadering vond plaats op 31 mei 2022 en de eerstvolgende zal plaatsvinden op 31 januari 2023. De MCTH heeft, net als andere ministeriële commissies, geen vaste vergaderfrequentie, maar komt bijeen wanneer hier aanleiding toe is. De besluiten uit de MCTH maken onderdeel uit van de besluitenlijst van de ministerraad die openbaar wordt gemaakt. De volgende bewindspersonen hebben zitting in de MCTH: de Minister-President, de Ministers van BZK, FIN, SZW en VWS, de Ministers voor APP, RB en VRO, en de Staatssecretaris van FIN (T&D). Daarnaast kan de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) uitgenodigd worden voor besprekingen in de MCTH om het perspectief van de gemeenten te betrekken.
Wilt u deze vragen beantwoorden op 17 januari in verband met het debat over de rechtstaat op 19 januari 2023?
Zoals aangegeven in het debat is beantwoording voorafgaand aan het debat niet mogelijk geweest, met het oog op zorgvuldige afstemming met de diverse betrokken departementen.
Het artikel 'Achternaam minderjarige wijzigen' |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Is de beslisboom op deze pagina in lijn met de huidige wetgeving?1
Ja, deze is in lijn met de huidige wetgeving.
Klopt het dat het niet mogelijk is om de achternaam van minderjarige pleegkinderen te wijzigen naar de naam van één van de biologische ouders als deze ouder in de voorgaande jaren niet direct betrokken is geweest bij de opvoeding?
Het kan zijn dat een verzoek om geslachtsnaamswijziging wordt afgewezen in het geval een ouder niet in de jaren voorafgaand aan het verzoek om naamswijziging direct bij de verzorging en opvoeding betrokken is geweest. Een belangrijke voorwaarde voor geslachtsnaamswijziging van minderjarigen is de termijn van verzorging van het kind door de aanvrager. Voor kinderen onder de twaalf jaar is deze verzorgingstermijn vijf jaar. Voor kinderen boven de twaalf jaar is deze verzorgingstermijn drie jaar. Deze verzorgingstermijn is bedoeld om de bestendigheid van de verzorgingssituatie te toetsen. Deze termijn moet onafgebroken zijn en direct voorafgaan aan de aanvraag. Indien dus niet aan die verzorgingstermijn is voldaan omdat de ouder waarvan wordt verzocht om de geslachtsnaam te krijgen niet betrokken is geweest kan dat een reden zijn om het wijzigingsverzoek af te wijzen.
Uitgangspunt is dat een kind bij zijn of haar geboorte de geslachtsnaam krijgt van (een van) de juridische ouder(s)2. In de meeste gevallen is de juridische ouder ook de biologische ouder, maar het kan voorkomen dat een minderjarig kind niet de naam van de biologische ouder heeft als die niet ook tevens de juridische ouder is. Bijvoorbeeld als de juridische band tussen het kind en de ouder(s) op een later moment tot stand komt door erkenning. Het kind kan dan door middel van naamskeuze bij de erkenning de naam van de erkennende ouder krijgen. De naamgeving en naamswijziging mag niet ten koste gaan van het kind. Aangezien het kind mede aan zijn naam zijn identiteit ontleent, dient zeer terughoudend te worden omgegaan met naamswijziging van kinderen (zie art. 8 IVRK). Dit terughoudende beleid is terug te vinden in het Besluit geslachtsnaamswijziging (hierna: Besluit). Zo kan de naam van een minderjarige alleen onder bepaalde voorwaarden worden gewijzigd3.
Zo ja, wat is hier voor de reden?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er situaties denkbaar waarin het wenselijk zou kunnen zijn om de achternaam van één of meerdere pleegkind(eren) te wijzigen naar de achternaam van één van de biologische ouders, bijvoorbeeld om hiermee eenheid van naam tussen broertjes en zusjes tot stand te brengen in de situatie waarin niet alle kinderen door de vader zijn erkend en dus niet dezelfde achternaam hebben?
Het beleid is om terughoudend om te gaan met het wijzigen van de geslachtsnaam van minderjarigen. Eenheid van naam in het gezin kan één van de onderdelen zijn van de belangenafweging waar rekening mee gehouden wordt bij de beoordeling of een geslachtsnaamswijziging kan worden toegewezen. Het dragen van dezelfde geslachtsnaam van kinderen die behoren tot één gezin wordt in de praktijk door het kind zelf als belangrijk ervaren.
Niet voorzien is in een mogelijkheid tot naamswijziging om eenheid van naam tussen biologische broertjes en zusjes die niet in gezinsverband leven, tot stand te brengen. Echter, bij een dergelijk naamswijzigingsverzoek wordt wel rekening gehouden met het effect van een andere geslachtsnaam ten opzichte van de geslachtsnamen van de andere kinderen in het gezin. Indien alsnog een juridische band tot stand komt tussen de biologische ouder en het betreffende kind kan op dat moment dan ook om een naamswijziging verzocht worden om eenheid van naam tussen broertjes en zusjes te bewerkstelligen, mits voldaan is aan de voorwaarden.
Klopt het dat het in de huidige regelgeving wel mogelijk is een kind de naam van de pleegouders te geven zonder toestemming van de biologische vader, maar zonder toestemming van biologische vader het niet mogelijk is dit kind de naam van de biologische moeder te geven?
Nee, dat onderscheid valt niet op die manier te maken onder de huidige wetgeving. Om te bepalen wanneer de biologische vader om toestemming gevraagd moet worden, is enkel van belang of deze vader ook het gezag heeft over het kind. In principe maakt het hierbij niet uit welke partij de naamswijziging van het kind aanvraagt. Slechts ouders die belast zijn met het ouderlijke gezag worden om toestemming gevraagd bij naamswijziging van minderjarigen.
Heeft de biologische/juridische vader geen gezag, dan wordt hij in de procedure als belanghebbende aangemerkt en op de hoogte gebracht van de aanvraag, waarbij hem de mogelijkheid wordt geboden om een zienswijze in te dienen. Er wordt hem dan niet om toestemming gevraagd. Afhankelijk van de wettelijke vereisten en het belang van het kind wordt beoordeeld of en in hoeverre aan zijn zienswijze gewicht zal worden toegekend. Hier wordt geen onderscheid gemaakt naar de geslachtsnaam die wordt verzocht.
Bij het indienen van een aanvraag om geslachtsnaamswijziging van een minderjarig kind geldt dat alleen de wettelijke vertegenwoordiger een dergelijke aanvraag kan indienen. Degene die het gezag over het kind heeft is de wettelijke vertegenwoordiger van het kind. Als de biologische/juridische vader gezag heeft over het kind, dan is zijn toestemming/ondertekening van de aanvraag tot geslachtsnaamswijziging wel vereist.
Bent u het eens met de stelling dat er situaties denkbaar zijn waarin het wenselijk is dat de kinderen de naam van de biologische ouder dragen in plaats van die van de pleegouder, zeker wanneer die ouder een rol speelt in het leven van de kinderen?
In beginsel krijgen kinderen de geslachtsnaam van hun juridische ouder(s). Met wijziging van die geslachtsnaam wordt terughoudend omgegaan. Of het wenselijk is dat kinderen de naam van de biologische ouder dragen, in plaats van die van de juridische (pleeg)ouder, wanneer de biologische ouder een rol speelt in het leven van het kind is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Als dat in het belang van de minderjarige wordt geacht, kan een verzoek om naamswijziging worden gedaan. Bij de behandeling van dat verzoek staat het belang van het minderjarige kind centraal en wordt aansluiting gezocht bij de situatie die het beste past bij het kind.
Klopt het dat de huidige procedure voor naamswijziging geen hardheidsclausule bevat waarmee dit mogelijk gemaakt zou kunnen worden en dat hiervoor dus een wetswijziging nodig zou zijn?
Mijns inziens is een wetswijziging voor de situatie zoals beschreven in vraag 5 niet nodig, aangezien er in het huidige Besluit geen inherent element van ongelijkheid bestaat tussen partijen die een aanvraag tot naamswijziging voor een kind doen. De bepalende factor in de vraag of de biologische vader toestemming moet geven voor een naamswijziging van zijn kind, ligt besloten in het gegeven of hij wel of niet het gezag over het kind heeft.
In het Besluit zijn de gronden voor geslachtsnaamswijziging van minderjarige kinderen specifiek opgenomen in artikel 3 en 3a. In gevallen waarin niet aan deze artikelen van het Besluit kan worden voldaan, kan een beroep op artikel 7 van het Besluit worden gedaan. Bij een beroep op artikel 7 van het Besluit moet worden onderbouwd dat het niet wijzigingen van de geslachtsnaam (van de minderjarige) de lichamelijke of geestelijke gezondheid ernstig zou schaden. Afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval en van het belang van de minderjarige wordt door Justis bezien of het verzoek om geslachtsnaamswijziging met een beroep op artikel 7 van het Besluit kan worden toegewezen. Artikel 7 van het Besluit kan daarmee worden aangemerkt als een hardheidsclausule, waarbij het echter wel noodzakelijk is om aan te tonen dat er sprake is van schade aan de lichamelijk of geestelijke gezondheid indien geen naamswijziging wordt toegepast.
Wat zouden de gevolgen van een dergelijke wijziging zijn voor de betrokkenen, te weten de biologische ouders, de kinderen en de pleegouders?
Zie antwoord vraag 7.
Het gebrek aan hulp voor nabestaanden van moord met psychische problematiek |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Slachtofferhulp: te weinig hulp voor nabestaanden van moord met zware psychische problemen» van het Algemeen Dagblad van 28 december 2022?1
Ja, wij hebben dit artikel gelezen.
Wat vindt u van het artikel en van de noodoproep van Slachtofferhulp Nederland over het gebrek aan zorg voor nabestaanden die een geliefde zijn kwijtgeraakt door een misdrijf?
Onze gedachten gaan uit naar een ieder die als gevolg van een misdrijf een naaste is verloren. Dat zou niemand mogen overkomen. Deze nabestaanden verdienen bijstand en ondersteuning in de nasleep en verwerking van wat hen is overkomen en het gemis waarmee zij moeten leven. Het is een belangrijk signaal dat er nabestaanden zijn die een gebrek aan zorg ervaren, wat hun herstel in de weg staat. Met welke bijstand en ondersteuning iemand is geholpen kan evenwel per nabestaande verschillen. Dit benadrukt de noodzaak voor maatwerk.
Wat vindt u van het gegeven dat nabestaanden die iemand door een misdrijf zijn verloren ongeveer 50 procent kans hebben om een Persisterende Complexe Rouwstoornis (PCRS) op te lopen, een stoornis die afgelopen zomer officieel erkend is?2
Het verlies van een naaste als gevolg van een misdrijf heeft op elke nabestaande een onvoorstelbaar grote impact. Tegelijk gaat iedere nabestaande anders om met zijn of haar gemis. In onze ogen is vooral van belang dat iedere nabestaande – wanneer daar aanleiding voor is en behoefte aan bestaat – kan worden gediagnosticeerd en behandeld op een wijze waarmee een zo groot mogelijke bijdrage wordt geleverd aan zijn of haar herstel. Als de officiële erkenning van PCRS daarbij helpt, vinden wij dat een belangrijke ontwikkeling.
Bent u het eens met de analyse van de Federatie van Nabestaanden Geweldslachtoffers dat er nog te weinig besef is bij bedrijfsartsen, arbodiensten en ook in het zorgveld voor PCRS waardoor mensen die kampen met PCRS nog te weinig hulp krijgen?
Het is van groot belang dat er vanuit werkgevers voldoende aandacht is voor het leed bij mensen die een naaste verliezen als gevolg van een misdrijf. In het artikel en de analyse van de Federatie voor Nabestaanden Geweldslachtoffers wordt aangegeven dat artsen en bedrijven aanraden snel weer aan het werk te gaan.
De beroepsgroep van bedrijfsartsen (NVAB) geeft aan de problemen die met ernstige rouw samenhangen te erkennen. Ten aanzien van de begeleiding van deze mensen werkt de bedrijfsarts vanuit het zogenoemde biopsycho-sociale model. Bij de hantering van dit model zal een «life-event», zoals het verlies van een naaste door een misdrijf, vanuit de anamnese ter tafel komen. Daarbij is het bieden van een luisterend oor van belang, op grond waarvan de bedrijfsarts ook een gerichte begeleiding kan geven. De bedrijfsarts steunt voor wat zijn inhoudelijke kennis betreft op (na)scholing op het gebied van rouw. In dit verband zal de Commissie Beroepsuitoefening en Ethiek van de NVAB dit jaar specifieke aanbevelingen ontwikkelen voor het begeleiden van werknemers met rouwklachten. In de gangbare praktijk van de bedrijfsarts is «het weer proberen wat te gaan doen», onderdeel van de begeleiding. Vaak schrijft de bedrijfsarts dan ook voor dat als het toch niet blijkt te gaan, iemand dan ook minder mag werken. Is bij ernstige rouwklachten verdere gespecialiseerde hulp nodig, worden via de arbodienst specifieke deskundigen op dit werkterrein voor de begeleiding ingezet. Verder zal, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 8, de beroepsvereniging van bedrijfsartsen het belang van een goede intake bij dit type klachten nog eens extra onder de aandacht van haar leden brengen.
Voor de ggz geldt dat in het genoemde artikel de Federatie niet ingaat op een gebrek aan besef in deze sector. De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) geeft ook aan dat vanuit de psychiatrie een gebrek aan besef over complexe rouw niet wordt herkend. De problematiek van gecompliceerde rouw is goed bekend en wordt ook als zodanig behandeld.
Ziet u, met ons, dat vaak nabestaanden zelf moeten opdraaien voor de kosten van psychologische ondersteuning na een verlies door moord omdat er nog weinig bewustzijn is over deze stoornis bij verzekeraars?
Een dergelijk signaal is niet bij ons bekend. Daarbij geldt – specifiek waar het PCRS betreft – dat dit ook niet het geval mag zijn. Behandeling voor PCRS wordt vergoed vanuit de basisverzekering.
Wat vindt u inhoudelijk van de brief die Slachtofferhulp naar verenigingen van bedrijfsartsen, huisartsen en de GGZ heeft gestuurd om ervoor te pleiten dat deze groep nabestaanden voorrang krijgt?
Iedereen die een zorgvraag heeft moet zo snel en goed mogelijk geholpen worden, daarbij is het niet wenselijk om te prioriteren tussen patiënten. Het is aan medische professionals om een inschatting te maken van de urgentie van de hulpvraag. Wanneer sprake is van spoed kunnen mensen terecht in de acute geestelijke gezondheidszorg (ggz). Anders volgt het reguliere proces, waarbij er voor sommige aandoeningen sprake is van (te lange) wachttijden. Vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport worden verschillende acties uitgevoerd om de wachtlijsten terug te dringen zodat mensen zo snel mogelijk kunnen worden geholpen, ook mensen met PCRS. Daarom zijn er in het integraal zorgakkoord (IZA) afspraken gemaakt over de behandelcapaciteit en het terugdringen van wachttijden. Met veldpartijen is afgesproken dat alle mensen met een psychische hulpvraag binnen de Treeknorm geholpen worden en de gemiddelde wachttijd 5 weken wordt. Om dit mogelijk te maken willen de partijen de behandelcapaciteit vergroten door in te zetten op hybride en digitale zorg. Ook willen de partijen die het IZA hebben ondertekend de instroom van mensen in de ggz beperken, onder meer door het voeren van het zogenaamde «verkennende gesprek». Ook is afgesproken op regionaal niveau op de wachttijden sturen op basis van een actueel overzicht van wachtenden en wachttijden. Bij knelpunten wordt het overzicht aan de regionale transfertafels besproken en worden er acties uitgezet. Ook maken verzekeraars en aanbieders afspraken over inkoop en passende bekostiging van zorg.
Ziet u, met ons, het capaciteitsgebrek bij de GGZ als een serieuze barrière voor de hulp voor mensen die kampen met PCRS?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid zich in te zetten om het bewustzijn over PCRS in onder andere het werkveld en de zorg te vergroten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 zijn er geen signalen dat er in de zorg onvoldoende bewustzijn is over PCRS. Indien hier wel zorgen over zijn, dan geldt in algemene zin dat het in eerste instantie aan de beroepsgroepen is om het bewustzijn onder zorgprofessionals van specifieke aandoeningen of ontwikkelingen met betrekking tot diagnose of behandeling van aandoeningen te vergroten.
Zoals ook aangekondigd via de media waaraan wordt gerefereerd in deze vragen, stuurde Slachtofferhulp een brief naar verenigingen van bedrijfsartsen, huisartsen en de ggz om dit probleem beter kenbaar te maken. Naar aanleiding van dit bericht van Slachtofferhulp zal, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4, de NVAB het belang van een goede intake bij dit type klachten nog eens onder de aandacht van haar leden brengen. Ook zal de Commissie Beroepsuitoefening en Ethiek van de NVAB dit jaar specifieke aanbevelingen ontwikkelen voor het begeleiden van werknemers met rouwklachten.
Kunt u ingaan op de vervolgstappen betreffende voortgang die te behalen is op het gebied van herkenning, diagnostiek en voldoende behandelcapaciteit op het gebied van PCRS?
Zoals aangegeven in reactie op vraag 4 en 8 zijn er nu geen signalen dat er vanuit de zorg onvoldoende erkenning van PCRS zou zijn. Er is daarom ook geen aanleiding om op dit vlak (aanvullende) stappen te zetten in de bedrijfsgezondheidszorg. Wat betreft de wachttijden in de ggz ontvangt uw Kamer halfjaarlijks de monitor wachttijden van de NZa. In het eerste kwartaal van 2023 kun u de volgende rapportage tegemoetzien. Daarnaast zal er ook een dashboard ggz worden ontwikkeld, hierover zijn afspraken opgenomen in het IZA. Dit dashboard zal onder andere inzicht moeten geven in de capaciteit in de ggz en de vraag die er is naar ggz zorg.
Een onderzoek naar de oorzaken van de verharding van jeugdcriminaliteit |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent het u het bericht «Jeugdcriminaliteit verhardt, maar eigenlijk onderzoekt niemand waarom» en het artikel «Verharding van de jeugdcriminaliteit. Het probleem van de potentiële doorgroeiers»?1, 2
Ja.
Deelt u de mening dat de jeugdcriminaliteit verhardt? Zo ja, uit welke recente cijfers blijkt dat?
Hoewel de jeugdcriminaliteit in algemene zin daalt, raken meer kwetsbare jongeren betrokken bij zware vormen van criminaliteit. Er is een toename van ernstige delicten, een toename in het dragen van (vuur)wapens en in het verhandelen van drugs. De delicten concentreren zich bij bepaalde (groepen) risicojongeren en in een beperkt aantal wijken.3 Dit blijkt uit de Monitor Jeugdcriminaliteit die uw Kamer op 23 juni 2021 heeft ontvangen. Een zorgelijke ontwikkeling waar stevig aanpak voor nodig is. Hierover hebben wij uw Kamer op 1 juli 2022 geïnformeerd met de Kamerbrief brede preventieaanpak (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit.4
Deelt u mening dat de Monitor Jeugdcriminaliteit met name de nadruk op de trends in de jeugdcriminaliteit legt en minder in gaat op de redenen van de verharding? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het hoofddoel van de Monitor Jeugdcriminaliteit is het aangeven van de trends in de jeugdcriminaliteit. Het gaat hierbij om de ontwikkelingen onder jeugdigen in de leeftijd 12 tot 23 jaar binnen diverse bevolkingsgroepen, in buurten en naar type delicten. De Monitor Jeugdcriminaliteit komt iedere twee á drie jaar uit, maar binnen de monitor wordt daarnaast ook gewerkt met zogenaamde deelstudies. Zo is door het WODC recent een deelstudie gestart naar de ontwikkeling en nadere duiding van ernstige geweldscriminaliteit onder jeugdigen, aan de hand van een nadere analyse van politie- en justitieregistratie, zelfrapportage-onderzoek onder jongeren, vonnisanalyse over meerdere jaren en literatuuronderzoek. Deze studie is naar verwachting in het najaar van 2023 gereed en zal te zijner tijd met uw Kamer worden gedeeld.
Deelt u de mening om tot een effectievere preventie en aanpak van jeugdcriminaliteit te komen en dat daarvoor ook goed inzicht in de redenen van de verharding van de jeugdcriminaliteit nodig is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wij delen deze mening. Daarom worden door het ministerie expertmeetings georganiseerd met organisaties in de jeugdstrafrechtketen en wetenschappers over dit thema. Er is een plan van aanpak opgesteld met acties op zeven thema’s.5 Een van de thema’s is nader onderzoek. Samen met de ketenpartners zetten we in op de realisatie van deze aanpak. Daarbij wordt er gebruik gemaakt van de inzichten die voortkomen uit wetenschappelijk onderzoek.
Ook zet het kabinet in op het weerhouden van jongeren om in de georganiseerde criminaliteit te stappen met de brede preventieaanpak (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit.
Welke (deel)onderzoeken zijn er recent gedaan naar de redenen naar de verharding van jeugdcriminaliteit? Wat waren de conclusies van die onderzoeken?
Er zijn, dan wel worden, verschillende onderzoeken uitgevoerd:
Deelt u de mening dat er geen gedegen overkoepelend onderzoek bestaat naar de achterliggende redenen van de verharding van jeugdcriminaliteit? Zo nee, over welk overkoepelend onderzoek beschikt u dan?
Met het hiervoor, onder 5, genoemde EPIC-project hebben we een grootschalig en meerjarig onderzoek naar de betrokkenheid van jongeren bij georganiseerde criminaliteit. Wat betreft de ontwikkeling en nadere duiding van de ernstige geweldscriminaliteit onder jeugdigen is – zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 – het WODC gestart met een onderzoek, als deelproject van de Monitor Jeugdcriminaliteit. Als de resultaten bekend zijn (najaar 2023) en daartoe aanleiding geven en meer kennis nodig is over de achterliggende redenen van de ontwikkeling in de ernstige geweldscriminaliteit, zullen wij hiernaar vervolgonderzoek laten doen.
Deelt u de mening van de in het eerste bericht genoemde onderzoeker, de Raad voor de Kinderbescherming, de politie, het Openbaar Ministerie en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) dat er overkoepelend onderzoek moet komen naar de redenen achter de verhardingstrend bij jeugdcriminaliteit? Zo ja, hoe en wanneer gaat u er zorg voor dragen dat dit onderzoek er komt? Zo nee, waarom niet?
Wij zijn ook van mening dat dergelijk onderzoek van groot belang is en daarom is dat in gang gezet. Op basis van de resultaten zullen we onze aanpak verder versterken.
Het Nederlandse meisje Insiya, die 6 jaar geleden is ontvoerd naar India |
|
Lucille Werner (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de BNR uitzending: Nadia Rashid moet haar dochter al zes jaar missen: «Met kerst wordt het erger»?1
Ja, het is erg verdrietig dat de moeder van Insiya haar dochter al zo lang moet missen.
Kunt u aangeven welke acties er sinds mei 2022 zijn ondernomen om Insiya terug te laten keren naar Nederland?
De schrijnende zaak van Insiya heeft op zowel het Ministerie van Buitenlandse Zaken als het Ministerie van Justitie en Veiligheid onverminderd de aandacht. Het is verschrikkelijk dat haar moeder Insiya al zo lang moet missen. Nederland kaart op verschillende niveaus en op diverse manieren, de zaak bij de Indiase autoriteiten aan als dit voor de zaak van Insiya opportuun is. Daarbij wordt nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de uitvoering van het bevel van de Indiase rechter om het contact tussen de moeder en Insiya te herstellen. Ten aanzien van het afdwingen van de naleving van de uitspraak van het India Supreme Court voor contactherstel heeft de moeder van Insiya een contempt of court bij de Mumbai High Court ingediend. Ter bevordering van de justitiële samenwerking worden Nederlandse gerechtelijke uitspraken en ontwikkelingen gedeeld met de Indiase autoriteiten, en wordt aangedrongen op een snellere Indiase rechtsgang in de lopende zaken.
Welke toezeggingen over deze zaak heeft de president van India gedaan tijdens het staatsbezoek aan Nederland van 5 en 6 april 2022 en hoe is hier in de periode daarna door India uitvoering aan gegeven?
Nederland brengt deze zaak bij bilaterale gesprekken met India op, ook tijdens het inkomende staatsbezoek op 5 en 6 april 2022. Het belang dat moeder en dochter contact met elkaar kunnen hebben is wederom onderstreept. Daarop heeft India aangegeven dat er voor wat betreft de door de vader van Insiya aangespannen, en nog steeds openstaande rechtszaken niet in de lokale rechtsgang kan worden getreden, en nogmaals is benadrukt dat ten behoeve van contactherstel het van belang is dat de moeder van Insiya een contempt of court indient.
Heeft de premier tijdens de G20 top in Bali gesproken met de Minister president van India? Zo ja, heeft de premier toen ook deze zaak aangekaart bij de Indiase Minister president? En zo nee, is er dan in ieder geval tussen de delegaties van beide landen gesproken over deze zaak? En wat waren de uitkomsten van deze gesprekken?
Nee. De Premier heeft geen bilateraal onderhoud gehad met Premier Modi tijdens de G20. Ook op delegatieniveau heeft geen gesprek met India plaatsgevonden.
Heeft u de indruk dat India serieus meewerkt en meedenkt om tot een oplossing te komen?
In contacten op verschillende niveaus met de Indiase regering is door India aangegeven dat niet in de lokale rechtsgang kan worden getreden, net zoals dat in Nederland het geval zou zijn. Wel hebben Indiase gesprekspartners zich ingespannen om contactherstel tussen Insiya en haar moeder mogelijk te maken. Tot nu toe helaas zonder resultaat. Mijn medewerkers en ik blijven ons, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming, voor Insiya en haar moeder inspannen.
Hoe ziet het voortgangsproces rond de terugkeer van Insiya eruit; of moet worden geconcludeerd dat er op dit moment geen voortgang wordt geboekt?
Er is helaas op dit moment geen termijn te geven voor de terugkeer van Insiya. Dit is afhankelijk van de uitkomst van de juridische procedures in India. Met als doel hereniging van Insiya met haar moeder, blijven mijn medewerkers en ik, ons samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid inspannen voor Insiya en haar moeder.
Het zwijgcontract dat omwonenden van eendenslachterij Tomassen Duck-To in Ermelo moesten tekenen om te voorkomen dat zij bezwaar maken tegen de overlast van de slachterij |
|
Eva van Esch (PvdD), Leonie Vestering (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat eigenaren van 21 woningen in de omgeving van eendenslachterij Tomassen Duck-To in Ermelo hebben moeten tekenen voor een boeteclausule, waardoor zij direct 10.000 euro moeten betalen wanneer zij bezwaar maken tegen overlast vanuit de slachterij?1
Iedereen moet toegang hebben tot het recht. Daarbij hoort ook onafhankelijke geschilbeslechting door een rechter of een vergelijkbare instantie. Conform het Burgerlijk Wetboek mogen particuliere partijen zelf bepalen welke afspraken zij met elkaar maken. Dit kan ook een afspraak zijn over het dulden van (enige) overlast doordat een woning gelegen is naast een bedrijf dat per definitie enige overlast voor de omgeving veroorzaakt, zoals een eendenslachterij. Deze contractsvrijheid kent echter ook grenzen. Uiteraard mogen afspraken niet strijdig zijn met bestaande wet- en regelgeving, dan wel de openbare orde of de goede zeden. Bovendien wordt een bepaling als deze beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Afspraken die de toegang tot het recht te zeer beperken zullen binnen deze grenzen al snel ontoelaatbaar zijn. Het is aan de burgerlijke rechter om in een concreet geval de toelaatbaarheid van een afspraak tussen particuliere partijen te beoordelen.
Heeft u gezien dat deze boeteclausule ook geldt voor de volgende bewoners van de huizen, aangezien hier sprake is van een kettingbeding, wat verkoop van deze woningen kan bemoeilijken?
Het Burgerlijk Wetboek staat in beginsel toe dat een afspraak via een kettingbeding wordt doorgegeven aan volgende bewoners. Voor zover het gaat om een toelaatbare afspraak verzekert de eerste verkoper hiermee dat ook latere kopers aan deze afspraak zijn gebonden. Zoals hierboven is opgemerkt, mag de afspraak die via het kettingbeding wordt doorgegeven, niet strijdig zijn met bestaande wet- en regelgeving, dan wel de openbare orde of de goede zeden en zijn de redelijkheid en billijkheid hierop van toepassing. Het is aan de burgerlijke rechter om de toelaatbaarheid van een dergelijke afspraak te beoordelen.
Bent u bekend met de vele meldingen die door omwonenden van de eendenslachterij in het verleden zijn gedaan bij de gemeente en omgevingsdiensten over onder andere stankoverlast en geluidsoverlast?
Ja, daarmee zijn wij bekend.
Snapt u de grote frustratie van deze mensen die soms niet eens in hun tuin kunnen zitten vanwege de stank en die per dag – en soms in de nacht – vele vrachtwagens en busjes door hun straat zien en horen rijden?
Ervaren overlast door bedrijfsactiviteiten is bijzonder vervelend voor betrokkenen. Geur- en geluidhinder kunnen invloed hebben op de leefbaarheid, het welbevinden en de gezondheid van mensen. Daarom worden in de milieuwetgeving kaders gesteld voor activiteiten die overlast kunnen veroorzaken. Deze wet- en regelgeving, maar ook de wetgeving in het kader van een goede ruimtelijke ordening, heeft tot doel een balans te vinden tussen het gebruik van de fysieke leefomgeving en het behoud van diezelfde leefomgeving en de bescherming tegen hinder. Het is daarom belangrijk dat gemeenten bij het ontwikkelen van woningbouwplannen met deze regelgeving rekening houden. Het lokaal of provinciaal bevoegd gezag is verantwoordelijk voor een zorgvuldige toepassing van wet- en regelgeving ten aanzien van milieubescherming en ruimtelijke ordening.
Kunt u zich voorstellen dat nieuwe en toekomstige omwonenden van de eendenslachterij in Ermelo niet kunnen overzien wat zij kunnen verwachten aan overlast, mede gelet op de geschiedenis van dit bedrijf, waarbij onder ander sprake is geweest van illegale uitbreiding van het aantal geslachte dieren, van de werktijden en van illegale aanbouw bij de slachterij?
De bedrijfsactiviteiten moeten voldoen aan de huidige milieuregelgeving, ook ten aanzien van hinder. De milieuregelgeving moet worden nageleefd. Dit is de inzet van alle betrokken overheden. Het betreffende bedrijf is al enige decennia gevestigd op de huidige locatie. Er heeft in het verleden op verschillende momenten toetsing plaatsgevonden aan de wet- en regelgeving. Op dit moment ligt er een nieuwe vergunningaanvraag voor de eendenslachterij waarbij wederom getoetst zal worden aan deze regelgeving.
Erkent u dat het feit dat mensen een contract moeten tekenen om te voorkomen dat zij in de toekomst gaan klagen over overlast en privaatrechtelijk of publiekrechtelijk bezwaar gaan maken tegen de activiteiten van de slachterij, neerkomt op het uithollen van hun rechtspositie? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Zoals ook opgemerkt in het antwoord op vraag 1, staat het particuliere partijen vrij om zelf te bepalen welke afspraken zij met elkaar maken. De grenzen aan deze vrijheid worden bepaald door wet- en regelgeving, de openbare orde en de goede zeden. In zijn algemeenheid geldt dat burgers voldoende toegang moeten hebben tot de rechter of een vergelijkbare instantie om hun rechten te verwezenlijken en dat afspraken die deze toegang te zeer beperken al snel ontoelaatbaar zullen zijn. Een afspraak om niet te klagen over overlast kan dan ook nooit absoluut zijn. Het staat burgers vrij zich te wenden tot de burgerlijke rechter om de geldigheid van hun contract te laten toetsen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is om mensen die een huis kopen op deze manier te laten afzien van hun rechten en daarmee monddood te maken? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Zie het antwoord op de vorige vraag. Een afspraak om niet te klagen over overlast kan nooit absoluut zijn. Het staat de eigenaren vrij zich te wenden tot de burgerlijke rechter om de geldigheid van hun contract te laten toetsen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
De vragen zijn één voor één beantwoord. De termijn voor de beantwoording is verlengd vanwege de noodzaak tot het inwinnen van informatie en een goede afstemming tussen de verschillende betrokken partijen.