De brief van 24 augustus 2021 (Kamerstuk 27062, nr. 124) inzake alleenstaande minderjarige asielzoekers |
|
Don Ceder (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat u op basis van een bepaalde casus en de uitspraak van de rechtbank in die zaak beleid hebt gemaakt voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen in andere gevallen? Als u dit geen beleid wenst te noemen, wat is dan het verschil tussen beleid en een werkwijze?
In het beleid zijn algemene regels neergelegd ter nadere invulling van de interpretatieruimte van wettelijke bepalingen en de bijbehorende beslisruimte waarbinnen beslissingen op verblijfsaanvragen moeten worden getoetst. De beslispraktijk van de IND heeft echter te maken met een veelheid aan uiteenlopende, complexe vraagstukken, met vaak bijzondere individuele omstandigheden. Een dergelijk vraagstuk deed zich voor bij een individuele zaak waarin de IND in 2019 een dusdanige afwijking van de gebruikelijke gang van zaken constateerde, dat van de IND in redelijkheid niet gevraagd kon worden het gewenste nareisverzoek te honoreren. Vervolgens is de IND, met het oog op rechtsgelijkheid, in enkele vergelijkbare gevallen tot eenzelfde oordeel gekomen, waarmee tot een meer generiek gehanteerde werkwijze werd gekomen. De werkwijze in deze casuïstiek betrof een uitwerking van het begrip «alleenstaande» binnen het nareiskader, zoals dat volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. De werkwijze heeft niet de vorm van een beleidsregel aangenomen.
Wat is het verschil tussen beleid en beleidsinformatie?
Het (vreemdelingen)beleid is openbaar en voor iedereen kenbaar. Het betreft algemene regels omtrent de invulling van nationale en internationale wet- en regelgeving. Het nationale vreemdelingenbeleid is opgenomen in de Vreemdelingenwet, het Vreemdelingenbesluit, het Voorschrift Vreemdelingen en de Vreemdelingencirculaire. Het hele (nationale én internationale) beleidsterrein is echter breed en complex en de uitvoering hiervan ook. Medewerkers van de IND die moeten beslissen op verblijfsaanvragen kunnen voor diverse uiteenlopende vraagstukken komen te staan bij het behandelen van een aanvraag. Om deze medewerkers te helpen om beleidsregels en jurisprudentie correct en eenduidig toe te passen en vaste werkprocessen te volgen worden verschillende vormen van informatiemiddelen gebruikt. De IND gebruikt hiervoor werkinstructies die vaak een breder onderwerp toelichten voor medewerkers van de IND en ondersteunend zijn om het beleid op een correcte en eenduidige wijze uit te voeren. Ook gebruikt de IND informatieberichten die vaak meer zien op actuele gebeurtenissen (zoals hoe om te gaan met bepaalde jurisprudentie of een gebeurtenis die recent is voorgevallen) en meer tijdelijk van aard zijn. Deze informatiemiddelen helpen medewerkers van de IND om tijdig en op uniforme wijze in te spelen op actuele ontwikkelingen. De informatieberichten van de IND zijn in principe tijdelijk van aard, omdat het uitgangspunt is dat de informatie (voor zover relevant) opgenomen wordt in de Vreemdelingencirculaire, openbare werkinstructie of procesbeschrijving. Of de informatieberichten komen te vervallen als deze niet meer relevant zijn. Informatieberichten ten aanzien van landgebonden asielbeleid zijn in principe maximaal twee jaar geldig. De IND onderzoekt momenteel of het mogelijk is alle toekomstige informatieberichten standaard openbaar te maken.
Voor welke andere «werksoorten» zijn er nog meer «handvatten» gemaakt? Kunt u een volledig overzicht toesturen van de handvatten die momenteel gebruikt worden? Zo nee, waarom niet?
Nareis is de enige werksoort waarin een document bestaat genaamd «handvatten» dat medewerkers helpt om hun werk op goede wijze uit te voeren. Dit document betreft een bundeling van en aanvulling op bestaande instructies, bedoeld om de uniformiteit van de uitvoering van het beleid te bevorderen en waarborgen. Op 23 november 2017 is uw Kamer door mijn ambtsvoorganger geïnformeerd over het doel om de beslispraktijk van het nareiskader te actualiseren en verder te verbeteren, met het oog op een zorgvuldige en uniforme toepassing van het beoordelingskader in de beslispraktijk1. Om aan dit doel bij te dragen is het betreffende document opgesteld. De IND zal de inhoud van dit document omzetten naar een openbare werkinstructie.
Kunt u de nota «Alleenstaande minderjarige nareis» uit maart van dit jaar met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze nota heb ik met de Kamer gedeeld op 25 oktober 2021.
Kunt u de inventarisatie waartoe u opdracht heeft gegeven en die u 23 augustus jl. ontvangen heeft, met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
De door u gevraagde inventarisatie betreft persoonsgebonden, individuele casuïstiek. Deze inventarisatie kan ik daarom niet met de Kamer delen. Het bijbehorende ambtelijk advies dat mij per nota is toegekomen op 23 augustus jl. heb ik met de Kamer gedeeld op 25 oktober 2021.
Kunt u het informatiebericht waar u naar verwijst met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Het informatiebericht (IB 2021/41) is bijgevoegd2. Het bericht is inmiddels niet meer geldig. Het nu geldende beleid is opgenomen in de Vreemdelingencirculaire3.
Kunt u ook de volgende stukken met de Kamer delen: Zo nee, waarom niet?
De gevraagde documenten heb ik bijgevoegd4. Informatiebericht 2021/98 is inmiddels niet meer geldig. Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven onderzoekt de IND of het mogelijk is alle toekomstige informatieberichten standaard openbaar te maken.
Het eerste document waar u naar vraagt betreft een werkinstructie. De geldige werkinstructies van de IND zijn in principe openbaar en vindbaar op de website van de IND.5
De Afghaanse heroïnehandel en de rol van Nederland |
|
Gert-Jan Segers (CU), Don Ceder (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
de Th. Bruijn , Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Profits and poppy: Afghanistan’s illegal drug trade a boon for Taliban»?1
Ja.
Bent u bekend met de feiten zoals gesteld in het artikel, namelijk dat de Taliban in Afghanistan tussen 2018 en 2019 meer dan 400 miljoen dollar verdienden aan drugshandel en dat de inkomsten uit drugshandel optellen tot wel 60 procent van de totaalinkomsten van de Taliban?
Ik heb kennis genomen van de in het artikel genoemde cijfers. Het is bekend dat drugshandel een belangrijke inkomstenbron voor de Taliban vormt. Zoals ook in het artikel aangegeven worden de precieze cijfers door verschillende experts betwist.
Welke verklaring kunt u geven voor het in het artikel gestelde dat ondanks de aanwezigheid van Westerse troepen de productie van papaver is gestegen tussen 2002 en 2014?
Opiumteelt in Afghanistan was en is een moeilijk te bestrijden probleem. Dat komt onder andere door de hoge veiligheidsrisico’s in de gebieden van de teelt, waar gewapende groepen de bevolking soms dwingen papaver te verbouwen. Er zijn de afgelopen 20 jaar binnen Afghanistan grote regionale verschillen geweest in de hoeveelheid papaverproductie. Deze hingen deels samen met de mate van gebiedscontrole door de Afghaanse autoriteiten. Ook andere factoren spelen echter een rol. Zo zorgen moeilijke sociaaleconomische omstandigheden op het platteland ervoor dat er weinig alternatieven zijn voor de lucratieve opiumteelt.
Kent u de policy brief «De Nederlandse sleutelrol in de geglobaliseerde drugshandel en productie» van het instituut Clingendael?2
Ja.
Wat vindt u van de feiten gesteld in het artikel, namelijk dat de handel van in Afghanistan geproduceerde heroïne voor de Europese markt veelal via Nederland en Turkije loopt? Erkent u dat Nederland het belangrijkste overslagpunt is voor de Europese heroïnehandel, zoals de policy brief ook stelt?
Het Europese dreigingsbeeld3 voor de zware en georganiseerde criminaliteit uit 2021 laat zien dat heroïne afkomstig uit Afghanistan, Iran en Pakistan Europa via verschillende routes binnenkomt (zie pagina 50 van het dreigingsbeeld), waarbij de zogenoemde Balkan-route als de voornaamste route wordt geïdentificeerd. Die route via Turkije en de Balkan heeft vooral Nederland, België, Duitsland en Italië als bestemming. Nederland vervult vanwege haar infrastructuur, huidige rol als productie- en doorvoerland van drugs en de rol van Nederlandse criminelen in de drugsindustrie, ongewild ook een rol in de Europese heroïnemarkt.
Andere routes en toegangspunten via welke heroïne Europa binnenkomt zijn de Kaukasische route via onder meer Georgië, Oekraïne, Turkije richting Centraal-Europa, de Zuidelijke route via het Midden-Oosten en Afrika naar Zuid-Europa en Nederland en België en de Noordelijke route via Rusland, Oekraïne, Wit-Rusland naar Centraal Europa. Verder zijn recentelijk enkele laboratoria in Europa (Bulgarije, Tsjechië, Spanje en Nederland) ontdekt die morfine verwerken tot heroïne. Criminele samenwerkingsverbanden betrokken bij de productie en handel van heroïne zijn heterogeen en bestaan uit verschillende nationaliteiten. Europol concludeert dat de Europese markt in de voorbije jaren grotendeels stabiel is gebleven.
Hoeveel heroïne komt er vanuit Afghanistan naar Nederland, hetzij voor gebruik hier, hetzij voor distributie naar elders?
Wij beschikken niet over specifieke cijfers over hoeveel heroïne er vanuit Afghanistan naar Nederland komt.
In de laatste World Drug Report (2021) van de VN4 wordt aangegeven dat in 2019 naar schatting 727 ton opium, 96 ton heroïne en 26 ton morfine is onderschept (pagina 55) wereldwijd. Echter, de productie van deze drugsvormen – voornamelijk afkomstig uit centraal-Azië – wordt in de hele wereld gedistribueerd, waarvan een deel via Nederland naar andere bestemmingen gaat en een veel kleiner deel voor consumptie in Nederland is bedoeld. In de Nationale Drugmonitor (NDM, jaarbericht 2020) is gemeld dat als absolute ondergrens in 2019 in Nederland 1.326 kilo is geregistreerd als in beslag genomen heroïne. Verder wordt in de NDM gemeld dat bij de Nederlandse bevolking heroïnegebruik weinig voorkomt. In 2019 rapporteerde 0.4% van de bevolking van 18 jaar en ouder ooit in het leven heroïne te hebben gebruikt.
Erkent u het gestelde in het Clingendaelrapport dat Nederland een aantrekkelijk land is voor de handel in heroïne vanwege ondermeer de kennis op het gebied van drugshandel en de aanwezigheid van XTC en andere synthetische drugs als ruilmiddel?
Gelet op de factoren die in antwoord op vraag 6 zijn genoemd klopt het dat Nederland een aantrekkelijk land is voor (doorvoer-)handel in heroïne. Uit het antwoord op diezelfde vraag blijkt ook dat de Europese heroïnemarkt complex is. Daarnaast kunnen de heroïnemarkt en andere criminele markten zich vermengen indien criminele samenwerkingsverbanden zich op meer dan één criminele markt richten. Welke factoren het vestigingsklimaat bepalen voor de productie en doorvoer van illegale drugs is momenteel onderwerp van een onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). Daarbij wordt tevens onderzocht in hoeverre deze factoren beïnvloedbaar zijn. Naar verwachting is het onderzoek in het voorjaar van 2022 gereed.
Deelt u de mening dat het niet ondenkbaar is dat Nederland met zijn hubfunctie in de heroïnehandel bijdraagt aan het verdienmodel van de Taliban in Afghanistan en daarmee aan de financiering van het Talibanregime? Deelt u vervolgens de mening dat dit een bijzondere verantwoordelijkheid voor Nederland met zich meebrengt in het ondergraven van dit verdienmodel van de Taliban?
Zoals eerder gesteld in het antwoord op vraag 5 is de Balkan-route de primaire routes via welke heroïne Europa binnenkomt. Nederland speelt echter, gezien de eerdergenoemde factoren, ongewild een rol in de mondiale heroïnehandel. Het is daarnaast aannemelijk dat de Taliban profiteren van de opiumproductie in Afghanistan. Een causaal verband tussen de veronderstelde hub-functie van Nederland in de heroïnehandel en het verdienmodel van de Taliban in Afghanistan is moeilijk te maken gezien de beperkte hoeveelheden waar zicht is en de beperkte gegevens waar we over beschikken.
Het blijft een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle landen en actoren om de handel in de heroïne tegen te gaan. Het feit dat het aannemelijk is dat de heroïnehandel een onderdeel vormt van het verdienmodel van het Talibanregime onderstreept die noodzaak.
Voor het Nederlandse kabinet is de aanpak van georganiseerde ondermijnende drugscriminaliteit een topprioriteit. De faciliterende kenmerken van Nederland inclusief zijn logistieke infrastructuur evenals de criminogene kenmerken zijn uitdrukkelijk onderdeel van de aanpak. Daarover heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer geïnformeerd in het kader van het nationale, brede offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit.5 In het najaar van 2021 wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang. Ook wijst het kabinet u op het feit dat in de Rijksbegroting 2022 € 524 miljoen extra beschikbaar is gesteld voor de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit, waarvan € 434 miljoen structureel.
Welke maatregelen kan Nederland nemen om deze hubfunctie tegen te gaan en hierin verantwoordelijkheid te nemen, juist ook waar het de eerdergenoemde randvoorwaarden betreft zoals de aanwezigheid van synthetische drugs en de kennis en beschikking over precursoren (halffabricaten)?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om als Nederland ook Europees verantwoordelijkheid te nemen door met andere landen binnen de Europese Unie en Turkije in gesprek te gaan over mogelijk te nemen maatregelen om de handel in heroïne tegen te gaan en zo het verdienmodel van de Taliban verder te ondergraven?
Heroïnehandel wordt in EU-verband aangepakt mede met behulp van de in de EU aangenomen EU Drugsstrategie en het EU Drugsactieplan 2021–2025.6 In EMPACT, het Europees multidisciplinair platform tegen criminele dreigingen, is de aanpak van heroïnehandel naast een aantal andere criminele markten geprioriteerd. Binnen het EMPACT-kader werken opsporings- handhavingsdiensten, justitiële en bestuurlijke autoriteiten van EU-lidstaten, -agentschappen, derde landen en andere partijen nauw samen om op basis van gemeenschappelijke criminaliteitsbeelden EU geprioriteerde criminele dreigingen aan te pakken. Dit gebeurt met behulp van onder meer joint investigation teams, analyses, trainingen en gezamenlijke operationele acties om criminele netwerken, hun structuren en bedrijfsmodellen te ontmantelen. Nederland draagt actief bij aan deze inzet. Ook wordt de aanpak van de georganiseerde criminaliteit uit Afghanistan betrokken bij de totstandkoming van het EU contra-terrorisme actieplan inzake Afghanistan mede met als doel terrorismefinanciering met behulp van criminele inkomsten tegen te gaan.
Op 7 en 8 september jl. is de Minister van Justitie en Veiligheid ten behoeve van de start van een veiligheidsdialoog op bezoek gegaan bij zijn Turkse ambtgenoten in Ankara. Daar is vastgesteld dat de aanpak van drugshandel ook onderdeel uit moet maken van de veiligheidsdialoog tussen Nederland en Turkije.
De manier waarop verder uitvoering gegeven wordt aan de motie-Belhaj en het beleid ten aanzien van Afghaanse vluchtelingen en ontheemden |
|
Don Ceder (CU) |
|
de Th. Bruijn , Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Op welke manier beoordeelt u of verzoekers die een e-mail hebben gestuurd naar het speciale adres van het Ministerie van Buitenlandse Zaken vallen onder de categorieën waar de motie-Belhaj c.s. (Kamerstuk 27925–788) op doelt? Welke criteria gebruikt u bij die beoordeling? Bent u momenteel ook daadwerkelijk bezig de vele duizenden e-mails die binnen zijn gekomen te doorzoeken op mensen die onder die categorieën uit de genoemde motie vallen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de Kamerbrief d.d. 11 oktober jl. weergegeven, levert het kabinet een bijzondere inspanning om die personen bij te staan van wie in de evacuatiefase, binnen de mogelijkheden die er in het korte tijdsbestek waren, kon worden vastgesteld dat zij voor evacuatie in aanmerking kwamen en die daarom zijn opgeroepen voor evacuatie. Het kabinet wil daarnaast een speciale voorziening treffen voor twee bijzondere groepen om overkomst naar Nederland te faciliteren. Het gaat hierbij om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de BZ/BHOS-begroting gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. Voor Defensie en JenV gaat het daarnaast om personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie. In de Kamerbrief van 11 oktober is de Kamer nader over deze twee groepen geïnformeerd.
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 14 september jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 808) is de speciale mailbox kabul@minbuza.nl op 17 september jl. gesloten.
Ongeveer 35.000 van de e-mails die zijn ontvangen op dit e-mailadres bleken na eerste lezing betrekking te hebben op de motie-Belhaj c.s. Teruggebracht naar unieke e-mailadressen gaat het om circa 20.000 adressen. Veel e-mails hebben betrekking op meerdere personen, vaak gaat het om gezinnen. De informatie in de e-mails is in veel gevallen dermate onvolledig dat het onmogelijk is het hulpverzoek op zijn merites te beoordelen of zelfs maar de identiteit van de afzender vast te stellen.
Berichten die betrekking hebben op tolken en personen die hoog profiel werkzaamheden voor Nederland in een internationale militaire of politiemissie hebben uitgevoerd, zijn apart genomen. Datzelfde geldt voor berichten die betrekking hebben op Nederlanders en personen met een verblijfrecht in Nederland. De overige berichten zijn opgenomen in de eerder aangekondigde database. Conform de motie-Belhaj c.s. worden de doelgroepen als beschreven in de motie aangemerkt als risicogroep binnen het Nederlands asielbeleid. Momenteel wordt de Vreemdelingencirculaire hierop aangepast. Bij een eventuele asielaanvraag in Nederland kan de IND op verzoek en met toestemming van de aanvrager toegang krijgen tot relevante informatie in die database. Alle personen die een bericht hebben gestuurd naar kabul@minbuza.nl zullen hierover per e-mail worden geïnformeerd.
Op welke manier volgt de opmerking «Het gaat om acute en schrijnende gevallen» in de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (27 925, nr. 841) uit het naar letter en geest uitvoeren van de genoemde motie-Belhaj c.s.? Hoe verhoudt zich deze opmerking tot letter en geest van deze motie?
In de evacuatiefase is in een zeer complexe situatie onder steeds grotere druk en steeds grimmiger omstandigheden alles op alles gezet om zoveel mogelijk Afghanen die voor Nederland of in het kader van de Nederlandse bijdragen aan internationale militaire of politiemissies hebben gewerkt en daardoor een verhoogd risico lopen, zo snel mogelijk te evacueren. In deze fase van de crisis was sprake van een race tegen de klok; met de sluiting van het vliegveld zouden verdere evacuaties onmogelijk worden. In dat licht moesten mensen geëvacueerd worden zonder dat er ruimte was voor een uitgebreide screening, documentenonderzoek en moest snel besloten worden. Met de grote hoeveelheid aanvragen is in deze complexe situatie de aandacht met name uitgegaan naar acute en schrijnende gevallen. Daarbij moest veelal vertrouwd worden op informatie van referenten, zoals nieuws- en ontwikkelingsorganisaties in Nederland.
Kunnen mensen uit de categorieën waar de motie-Belhaj c.s. op doelt, die niet tijdig zijn geëvacueerd, maar zelf over land naar de buurlanden zijn gevlucht, bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging terecht om daar duidelijk te maken dat zij onder de genoemde categorieën vallen en om daar de bescherming van Nederland in te roepen? Bent u het met ons eens dat mensen uit deze specifieke groep hiertoe de mogelijkheid geboden zou dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de Kamerbrief d.d. 11 oktober jl. weergegeven, blijft het kabinet zich actief inspannen om ook de komende periode mensen die daarvoor in aanmerking komen uit Afghanistan of via de buurlanden naar Nederland over te brengen. Indien mensen uit deze groep zich wenden tot Nederlandse ambassades of consulaten in omringende landen krijgen zij ondersteuning. Er wordt voor zover mogelijk actief contact onderhouden met deze groepen mensen.
Het kabinet wil daarnaast een speciale voorziening treffen voor twee bijzondere groepen om overkomst naar Nederland te faciliteren. De criteria en werkwijze voor deze groepen vindt u in de brief die de Kamer op 11 oktober toegekomen is.
Is het mogelijk dat u bij de Nederlandse organisaties die in Afghanistan actief zijn (geweest) lijsten opvraagt van Afghanen die voor hen gewerkt hebben en aan de hand daarvan bepaalt wie daarvan volgens de motie-Belhaj c.s. bescherming verdienen?1 Zo nee, waarom niet? Zou het resultaat van deze inventarisatie vergeleken kunnen worden met de hulpverzoeken uit de duizenden e-mails die binnen zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?
In de evacuatiefase is nauw contact onderhouden met Nederlandse NGO’s die lijsten overlegden van medewerkers en contacten die met prioriteit geëvacueerd dienden te worden. Als gevolg daarvan zijn onder hoge tijdsdruk onder anderen circa veertig mensenrechtenverdedigers (onder wie enkele vrouwenrechtenverdedigers), circa 125 NGO-medewerkers en circa negentig personen die met Nederlandse media hadden gewerkt, geëvacueerd, zoals bericht in de Kamerbrief van 14 september (Kamerstuk 27 925, nr. 808).
Voor de verdere samenwerking met Nederlandse hulporganisaties voor wat betreft de speciale regeling om overkomst naar Nederland te faciliteren voor een aantal bijzondere groepen verwijzen wij u naar de Kamerbrief die de Kamer op 11 oktober toegegaan is.
Wat is er uit het eerder door de premier aangekondigde overleg2 gekomen van Nederland met onder meer Engeland, Frankrijk en Duitsland over de vraag wat gezamenlijk kan worden gedaan voor Afghanen die voor landen uit de internationale coalitie hebben gewerkt en die niet geëvacueerd zijn? Kan gezamenlijk met onder meer deze landen aan een lijst gewerkt worden van die mensen die gevaar lopen als gevolg van hun werk voor buitenlandse troepen of organisaties? Zo nee, waarom niet? Bent u het ermee eens dat deze mensen een gezamenlijke verantwoordelijkheid zijn voor landen van de internationale coalitie? Zo ja, hoe vindt u dat Nederland vorm zou moeten geven aan die verantwoordelijkheid?
De diplomatieke gesprekken met de genoemde landen – en andere gelijkgezinde landen – zijn in volle gang. Veel landen staan voor vergelijkbare uitdagingen als Nederland. Inzet is om zoveel mogelijk gezamenlijk op te trekken.
Zoals aan de Kamer gemeld in de brief van 14 september jl. wordt ook samen met andere NAVO-bondgenoten gewerkt om Afghaanse oud-werknemers en lokale dienstverleners van de internationale coalitie en hun gezinsleden op vrijwillige basis te hervestigen in NAVO-landen. Het lokale personeel dat geëvacueerd is en waar nog geen hervestiging voor geregeld is wordt opgevangen in tijdelijke opvanglocaties in Kosovo en Polen. Ook Nederland wil als deel van fair share binnen NAVO zijn aandeel nemen bij de opvang van Afghanen uit deze groep door 42 mensen op te nemen.
Bent u van mening dat de manier waarop Nederland verantwoording neemt voor mensen die als gevolg van hun werk voor Nederland gevaar lopen, ook op de lange termijn van invloed is op de manier waarop Nederland deel kan nemen aan internationale militaire missies? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dit voor het optreden in deze kwestie nu?
Zoals tijdens debat op 15 september jl. door de Minister van Defensie gezegd, moet voorafgaand aan een militaire of politiemissie worden nagedacht over de verantwoordelijkheid die Nederland heeft voor de lokale medewerkers. Daarbij hoort goede registratie.
Bent u ervan op de hoogte welke maatschappelijke organisaties nog steeds in Afghanistan aanwezig zijn en daar werken op het gebied van ontwikkeling en/of noodhulp? Bent u in staat deze organisaties ook onder de huidige omstandigheden te ondersteunen? Zo ja, hoe? Zijn deze organisaties onder de huidige omstandigheden nog in staat ontheemden te ondersteunen, onder wie mogelijk ook mensen waar de genoemde motie-Belhaj c.s. op doelt?
Voorafgaand aan de machtsovername door de Taliban steunde Nederland een aantal maatschappelijke organisaties die zich bezighielden met een breed scala aan ontwikkelingsactiviteiten. Sinds de machtsovername door de Taliban onderhoudt het kabinet nauw contact met deze organisaties. Hoewel de bezetting per organisatie en per week verschilt, heeft het kabinet in beeld welke organisaties nog stafleden in Afghanistan hebben. Momenteel inventariseert het kabinet samen met de betreffende organisaties welke ontwikkelingsprogramma’s, eventueel onder nieuwe voorwaarden en in aangepaste vorm, doorgang kunnen vinden in de nieuwe politieke situatie in Afghanistan. Het kabinet zal de Kamer hierover nader schriftelijk informeren.
Vrijwel alle noodhulporganisaties hebben hun activiteiten in Afghanistan voortgezet en het kabinet blijft het werk dat zij doen voor de bevolking van Afghanistan steunen. Het kabinet heeft daarom 20 miljoen euro toegezegd voor het bieden van humanitaire hulp, te besteden via het Afghanistan Humanitarian Fund van de VN. Dit, evenals de ongeoormerkte bijdragen aan VN noodhulporganisaties en het Rode Kruis, stelt humanitaire hulporganisaties in staat om humanitaire hulp te blijven verlenen aan Afghanen in nood, waaronder ook intern ontheemden. Humanitaire hulp wordt altijd geboden volgens de principes van neutraliteit en onafhankelijkheid.
Kunt u aangeven of alle lidstaten van de Europese Unie een moratorium op het uitzetten van Afghaanse vluchtelingen hebben? Geldt dit bijvoorbeeld ook voor Kroatië?
In hoeverre in andere EU-lidstaten een besluit- en vertrekmoratorium is ingesteld zoals in Nederland, heeft het kabinet op deze korte termijn niet precies kunnen achterhalen. Wel is bekend dat verschillende EU-lidstaten momenteel geen (negatieve) beslissingen nemen. Voor zover bekend worden door de EU-lidstaten op dit moment ook geen personen teruggestuurd naar Afghanistan.
Worden er sinds 15 augustus nog Afghaanse asielzoekers met een Dublin-claim voor Kroatië daadwerkelijk aan dat land overgedragen? Bent u er overigens zeker van dat Dublin-claimanten in Kroatië feitelijk toegelaten worden tot de asielprocedure en dat zij feitelijk de opvang krijgen zoals die volgens EU-regels is voorgeschreven? Zo ja, kunt u dit onderbouwen?
Er bestaan op dit moment geen specifieke belemmeringen voor Dublinoverdrachten aan Kroatië. Daaronder kunnen zich dus ook Afghaanse asielzoekers bevinden. Uit het meest recente AIDA-rapport van december 20203 blijkt dat Dublin terugkeerders in beginsel geen belemmeringen ondervinden in de toegang tot de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië. Het kabinet wijst in dit kader ook op de recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 juli 20214 waarin is overwogen dat ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
De toename in arbeidsuitbuiting |
|
Pieter Grinwis (CU), Don Ceder (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meldingen arbeidsuitbuiting met 70 procent toegenomen»1 en «OM ziet te weinig bewijs uitbuiting truckers: «Moet er eerst iemand doodgaan?»2
Ja
Wat is uw reactie op de explosieve toename van meldingen van arbeidsuitbuiting de afgelopen jaren? Welke oorzaken ziet u voor deze toename?
Arbeidsuitbuiting is een zogenaamd «dark number». Schattingen, opgenomen in de Staat van Eerlijk werk 2017 van de Inspectie SZW, lopen uiteen van enkele honderden tot circa 21 duizend gevallen3. De Algemene Rekenkamer hanteert in een update van die ramingen 2 tot 21 duizend4.
Het beleid en de activiteiten van de Inspectie SZW zijn erop gericht het herkennen van en melden van mogelijke situaties van arbeidsuitbuiting te stimuleren5.
Het Coördinatiecentrum tegen mensenhandel (CoMensha) verzamelt jaarlijks cijfers over uitbuiting afkomstig van de politie, Inspectie SZW en hulporganisatie FairWork. Volgens CoMensha kwamen in 2020 vooral veel extra meldingen binnen via FairWork. De organisatie denkt dat de grote toename onder andere komt door de coronapandemie en daarmee verbonden (media)aandacht voor de positie van arbeidsmigranten van binnen en buiten de EU. Ik deel deze analyse.
In de maatschappij wordt er bij misstanden en slecht werkgeverschap vaak gesproken over arbeidsuitbuiting. Echter, in de wet is arbeidsuitbuiting in artikel 273f Wetboek van Strafrecht opgenomen als vorm van mensenhandel en voor een veroordeling moeten alle bestanddelen van dit wetsartikel worden bewezen. De meldingen zijn dus signalen van mogelijke misstanden die vervolgens worden verrijkt en geduid. Niet elke melding is daarom strafrechtelijk gezien uiteindelijk als «arbeidsuitbuiting» te kwalificeren.
Hoeveel meldingen van arbeidsuitbuiting zijn er tot dusverre in 2021 gedaan, hoe verhoudt dit zich tot de cijfers van voorgaande jaren?
De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (NRM) geeft aan dat hij in 2020 een toename van 70% van gemelde slachtoffers van arbeidsuitbuiting ten opzichte van het voorgaande jaar ziet. In 2019 zijn er 261 meldingen gedaan. In 2020 waren dat 449 meldingen. De nieuwste cijfers verschijnen in de slachtoffermonitor mensenhandel van de NRM die verwacht wordt in het najaar van 2021.
Voor de volledigheid: ook hier geldt dus dat niet elke melding onder de noemer van arbeidsuitbuiting in strafrechtelijke zin valt.
De uitspraak van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (NRM) dat met de meldingen slechts het topje van de ijsberg in zicht is, stemt hen somber, wat is de reactie van de regering hierop?
De regering deelt dit beeld. Zie het antwoord op vraag 2. Dit onderstreept het belang van bewustwording en het stimuleren van het herkennen, onderkennen en melden van mogelijke situaties van uitbuiting om deze strafrechtelijk of bestuursrechtelijk aan te pakken.
Kunt u aangeven wat u heeft gedaan en doet om de meldingsbereidheid onder slachtoffers van arbeidsuitbuiting te vergroten? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op de constatering van de NRM dat er weinig belang is voor slachtoffers om zich te melden, bijvoorbeeld omdat zij hun baan kwijtraken?
Het terugdringen van arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling heeft niet alleen te maken met het sanctioneren en stoppen van werkgevers, maar ook met voorlichting aan potentiële slachtoffers, het stimuleren van signalen en meldingen en van de door ons allen uitgedragen sociale norm van een fatsoenlijke Nederlandse arbeidsmarkt.
Ik deel de zorg van de NRM zeer en kijk daarom zeer breed naar het verhogen van de meldingsbereidheid. Dit gebeurt door het trainen van professionals en nauwe samenwerking tussen ketenpartners, zowel op landelijke als regionaal en lokaal niveau. Over uw specifieke vraag over de relatie tussen het melden en het eventueel verliezen van de baan deel ik uw zorgen. We signaleren dat met name arbeidsmigranten extra kwetsbaar zijn door hun vergrote afhankelijkheid van hun werkgever.
Het melden van arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling is niet altijd in het voordeel van de melder. De verwevenheid tussen werk en huisvesting is hierop van invloed, evenals de arbeidsmarktpositie in het land van herkomst. In lijn met de aanbeveling van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten, werkt het kabinet aan een betere bescherming van ernstig benadeelde werknemers, veelal arbeidsmigranten, niet alleen uit EU-lidstaten, maar ook van buiten Europa. Overigens beveelt ook de Algemene Rekenkamer in haar rapport van eind september jl. aan om de positie van slachtoffers in de bestuursrechtelijke aanpak te verbeteren en meer hulp en bescherming te bieden.
Verder wordt er gewerkt aan maatregelen die de toegang tot het recht moeten verbeteren en de afhankelijkheid van arbeidsmigranten ten opzichte van de werkgever (veelal uitzendbureaus) zullen verminderen, bijvoorbeeld door het loskoppelen van het arbeids- en huurcontract.
Ook wordt in overleg met CoMensha gekeken of de beschikbare crisisbedden tevens beschikbaar kunnen komen voor slachtoffers van ernstige benadeling. Dit is ook een nadrukkelijke wens van de Inspectie SZW.
Kunt u aangeven wat met de 449 meldingen in 2020 en de 261 meldingen in 2019 is gedaan? Welke acties zijn in gang gezet naar aanleiding van deze meldingen?
De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen ziet in 2020 een toename van 70% in gemelde slachtoffers van arbeidsuitbuiting bij CoMensha ten opzichte van het voorgaande jaar. Dit betreft meldingen van diverse organisaties, waaronder FairWork, Inspectie SZW en Politie. In de maatschappij wordt er bij misstanden en slecht werkgeverschap vaak gesproken over arbeidsuitbuiting. Echter, in de wet is arbeidsuitbuiting in artikel 273f Wetboek van Strafrecht opgenomen als vorm van mensenhandel en voor een veroordeling moeten alle bestanddelen van dit wetsartikel worden bewezen. Niet elke melding valt dus zoals gezegd onder deze noemer.
Specifiek voor de Inspectie SZW gelden de volgende cijfers. De Inspectie SZW ontving in 2019 132 meldingen die bij registratie het onderwerp uitbuiting of arbeidsuitbuiting kregen, en in 2020 160. Hieruit kwamen in beide jaren 30 aangiften voort. De aangiftes uit 2019 leidden tot 15 zaken die zijn doorgezet naar werkvoorbereiding en de aangiftes uit 2020 tot 7 dergelijke zaken.
Het aantal meldingen over ernstige benadeling dat de Inspectie SZW ontving, steeg van 194 in 2019 tot 272 in 2020. Hiervan zijn er na beoordeling van alle meldingen respectievelijk 120 en 198 onderzocht. Regelmatig worden meerdere meldingen in een zaak opgepakt. De behandeling van een aantal zaken naar aanleiding van meldingen in 2020 loopt door in 2021. Daarnaast zijn er in 2020 zaken afgerond die in eerdere jaren zijn gestart.
Hoe vindt opvolging plaats wanneer een melding is gedaan? Hoe worden de belangen en rechten van melders geborgd? Hoeveel van de 449 melders uit 2020 zijn nog in beeld van bijvoorbeeld de hulpverlening?
De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen ziet in 2020 449 meldingen van arbeidsuitbuiting, verzameld door CoMensha. Dit betreft meldingen van diverse organisaties, waaronder FairWork, Inspectie SZW en Politie.
Specifiek voor de Inspectie SZW geldt het volgende. Alle meldingen van arbeidsuitbuiting worden beoordeeld en waar mogelijk verder onderzocht. Veel van de meldingen bevatten te weinig informatie om te kunnen spreken van een verdenking van arbeidsuitbuiting. Ook komt het voor dat er onvoldoende concrete aanknopingspunten zijn om onderzoek naar te doen.
Een melding doorloopt een proces voordat er sprake is van een zaak die voor de rechter wordt gebracht. Eerste stap is de intake, het eventueel opnemen van de aangifte van een mogelijk slachtoffer arbeidsuitbuiting en het aanbieden van de B8/3-regeling. De tweede stap is de werkvoorbereiding waarin onder het gezag van het Openbaar Ministerie (OM) de informatie wordt verrijkt en in de context geplaatst. Hierover wordt een zogeheten weegdocument gemaakt. De derde stap in het proces houdt in dat na akkoord van de zogeheten Stuur- en Weegploeg een strafrechtelijk onderzoek onder gezag van het OM wordt uitgevoerd. Het kan zijn dat meerdere meldingen, over meerdere slachtoffers, opgaan in één strafrechtelijk onderzoek. Als het strafrechtelijk onderzoek leidt tot een concrete verdenking van arbeidsuitbuiting zal het OM de zaak voorleggen aan de rechter. Deze afweging is dus aan het OM.
Mensenhandel/arbeidsuitbuiting is een complex delict met een strafbedreiging van een gevangenisstraf van 12 jaar tot levenslang. Er moet worden voldaan aan de bestanddelen van de delictsomschrijving: een handeling gepleegd met een ongeoorloofd middel (een zogeheten dwangmiddel) met het doel van uitbuiting. Of er sprake is van uitbuiting is afhankelijk van de aard en duur van de werkzaamheden, de beperkingen die worden opgelegd en het financieel voordeel dat wordt behaald.
Overigens worden meldingen met signalen van arbeidsuitbuiting, zonder relevante aanknopingspunten voor een strafrechtelijk onderzoek naar mensenhandel, binnen de Inspectie SZW bestuursrechtelijk opgepakt. Daarbij kan een combinatie van strafrechtelijke en bestuursrechtelijke instrumenten ingezet worden, in samenwerking met partners, zoals de Politie, Belastingdienst en gemeenten. Het doel van de aanpak is de criminele werkgever te stoppen (al dan niet met een integrale herinspectie) en het beschermen van de slachtoffers van ernstige benadeling door hen te verwijzen voor looncompensatie, nieuw werk en tijdelijke huisvesting.
Wie geen slachtoffer van arbeidsuitbuiting is, maar »ernstige benadeelde», heeft geen recht op de B8/3-regeling voor hulp en ondersteuning. In lijn met de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten, werkt het kabinet aan een betere bescherming van ernstig benadeelde werknemers, veelal arbeidsmigranten. Het gaat om maatregelen die de toegang tot het recht moeten verbeteren en de afhankelijkheid van arbeidsmigranten ten opzichte van de werkgever (veelal uitzendbureaus) zullen verminderen, bijvoorbeeld door het loskoppelen van het arbeids- en huurcontract.
Het artikel laat zien dat aandacht voor arbeidsuitbuiting nodig is om dit in beeld te krijgen, onderschrijft u dit? Wat doet u en wat gaat u aanvullend doen om de aandacht voor dit probleem te vergroten?
Dit onderschrijf ik zeker. Het aanpakken van de daders en het beschermen van slachtoffers van arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling is van groot belang. Er is hierbij een grote rol weggelegd voor beleidsmakers, bestuurders, toezichthouders en opsporingsinstanties, en de wens is dat meer en meer andere maatschappelijke organisaties en personen zullen bijdragen aan een eerlijke, gezonde en veilige Nederlandse arbeidsmarkt. De doorontwikkeling van de aanpak tegen arbeidsuitbuiting is een van de actielijnen in het Programma Samen tegen Mensenhandel, waarin beleid, uitvoering, toezicht en opsporing samenwerken. Een van de resultaten van het Programma is de handreiking «Integrale Aanpak Arbeidsuitbuiting», wat direct bijdraagt aan het vergroten van de aandacht. Daarnaast is in den brede meer inzet op voorlichting vanuit bijv. stichting FairWork.
Daarnaast draagt ook de implementatie van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten bij aan de strijd tegen arbeidsuitbuiting. Deze aanbevelingen hebben niet specifiek betrekking op arbeidsuitbuiting, maar maken het malafide werkgevers wel moeilijker.
Wat is de verklaring voor het zeer lage aantal opsporingsonderzoeken dat het openbaar ministerie (OM) naar arbeidsuitbuiting doet? Hoe kan het dat bij zo’n groot probleem slechts 7 opsporingsonderzoeken zijn gestart in 2019?
De opsporingstak van de Inspectie SZW voert onder gezag van het Openbaar Ministerie (OM) strafrechtelijk onderzoek uit naar arbeidsuitbuiting. De Inspectie SZW beoordeelt alle meldingen die bij haar binnenkomen. Alle meldingen met mogelijke signalen van arbeidsuitbuiting worden vervolgens besproken in een gezamenlijk meldingenoverleg van opsporing en bestuursrechtelijk toezicht. Meldingen met opsporingsindicaties voor arbeidsuitbuiting in de zin van mensenhandel, waarbij aanwijzingen zijn voor slachtofferschap in de zin van artikel 273f Sr, worden door de Opsporingstak beoordeeld. Meldingen met signalen van arbeidsuitbuiting, waarbij geen aanwijzingen zijn voor slachtofferschap in de zin van artikel 273f Sr, worden binnen de Inspectie SZW bestuursrechtelijk beoordeeld in het kader van de aanpak van ernstige benadeling, en indien mogelijk van bestuursrechtelijke handhaving voorzien. Bij de aanpak kan ook een combinatie van strafrechtelijke en bestuursrechtelijke instrumenten worden ingezet, in samenwerking met partners, zoals de Politie, Belastingdienst en gemeenten. Die gezamenlijke ketenaanpak is essentieel. Daarom doet de Inspectie SZW ook veel aan voorlichting zodat ook ketenpartners signalen kunnen herkennen en men weet waar men terecht kan.
Alle meldingen met mogelijke signalen van arbeidsuitbuiting worden beoordeeld. Veel van de meldingen bevatten te weinig informatie om te kunnen spreken van een verdenking van arbeidsuitbuiting. Ook komt het voor dat er in een latere fase onvoldoende concrete aanknopingspunten zijn om strafrechtelijk onderzoek naar te doen. Zoals de Algemene Rekenkamer in haar rapport van eind september jl ook opmerkt, is bovendien de bewijslast hoog.
Hoe vaak is in 2020 een opsporingsonderzoek gestart, en hoeveel zaken zijn de afgelopen jaren daadwerkelijk voor de rechter gebracht? Hoe vaak is er sprake geweest van een sepot?
Deze cijfers zijn door het Openbaar Ministerie niet geautomatiseerd te genereren. In de dadermonitor van de NRM 2015–2019 wordt aangegeven dat 60% van de zaken (van de in totaal gemiddeld 180 verdachten per jaar) bij de rechter komt.6 Dit betreft verdachten van mensenhandel, waardoor dit aantal ook verdachten omvat die verdacht worden van andere uitbuitingsvormen, zoals seksuele uitbuiting. Van de genoemde 60% is 9% een zaak rondom arbeidsuitbuiting.
De Inspectie SZW ontving in 2020 160 meldingen die bij registratie het onderwerp uitbuiting of arbeidsuitbuiting kregen. Hieruit kwamen na registratie, beoordeling en onderzoek 30 aangiften voort7. Na beoordeling van de officier van justitie hebben 14 van de 30 aangiftes niet tot een onderzoek geleid. 7 onderzoeken met in totaal 11 aangiften zijn doorgezet naar de werkvoorbereiding.
Terecht stelt de NRM dat zaken voor de rechter moeten worden gebracht om jurisprudentie te creëren, kunt u verklaren waarom het OM daar terughoudend in is?
Het OM stelt vast dat de bewijslast van mensenhandel hoog is; er is immers sprake van een ernstig delict. Van het OM heb ik vernomen dat wordt vervolgd als er voldoende bewijs is of als de rechter uit principieel oogpunt over de zaak moet oordelen. In de aangebrachte zaken ziet het OM genoeg ruimte om jurisprudentie te creëren.
De zaak van de Filipijnse chauffeurs kenmerkt zich door mensen die onder erbarmelijke omstandigheden voor te weinig geld te veel moesten werken, bedreigd werden met mishandeling en het intrekken van hun verblijfsvergunning en gedwongen werden door te werken bij ziekte, wat is er nog meer nodig voordat sprake is van arbeidsuitbuiting of dwang?
Een maatschappelijk ongewenste arbeidssituatie levert in juridische zin niet onmiddellijk grond voor vervolging op. Het OM heeft desgevraagd aangegeven dat er in deze zaak geseponeerd is voor de verdenking mensenhandel omdat er geen bewijs is gevonden voor wat de diverse aangevers hebben gesteld.
Daarnaast gaf het OM het volgende aan. Gezien de werkzaamheden die in deze zaak werden verricht alsmede de financiële vergoeding die werd ontvangen kan gezien de wettelijke vereiste criteria volgens het OM in dit concrete geval niet gesproken worden van strafbare uitbuiting. Aard en de duur van de werkzaamheden waren immers niet disproportioneel en er werd een financiële vergoeding beschikbaar gesteld boven het bestaansminimum. Bovendien is er geen dwangmiddel vastgesteld.
Ziet u dat de complexiteit van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht en de ontstane jurisprudentie de drempel voor vervolging op basis van de in dit artikel beschreven delicten onbedoeld hoger heeft gelegd? Wanneer gaat u opvolging geven aan het tweede deel van de motie Van der Graaf c.s. (35 570 VI, nr. 64) door ook met daadwerkelijke voorstellen te komen voor de herziening van dit artikel?
In de praktijk blijkt dat een veroordeling gebaseerd op artikel 273f Sr. lang niet altijd haalbaar is. Ik heb in verschillende debatten aangegeven in overleg te treden met de Staatssecretaris en Minister van Justitie en Veiligheid over enerzijds het verbeteren van het wettelijke instrumentarium en anderzijds het beter inzetten van de bestaande instrumenten om ernstige benadeling van werknemers aan te pakken. Er heeft reeds een verkenning plaats gevonden omtrent het eventueel aanpassen van artikel 273f Sr. De uitkomst hiervan is op 1 juli jl. door de Staatssecretaris van J&V naar de Kamer gestuurd. Hierin is aangegeven dat het aanpassen van artikel 273f Sr om meerdere redenen mogelijk en wenselijk is. Verdere informatie met betrekking tot een eventuele herziening volgt in de voortgangsbrief van Samen tegen Mensenhandel van dit najaar. Voor de besluitvorming over herziening van artikel 273f Sr zijn echter een missionair kabinet en financiële middelen nodig.
Welk signaal gaat van het sepot in de zaak van de Filipijnse vrachtwagenchauffeurs uit naar andere slachtoffers van arbeidsuitbuiting en werkgevers? Deelt u onze zorg dat dergelijke beslissingen een negatief effect hebben op de toch al lage meldingsbereidheid van slachtoffers van arbeidsuitbuiting?
Ik kan geen uitspraken doen over specifieke beslissingen van het OM. Voor het brede terrein van uitbuiting, van arbeidsuitbuiting in de zin van mensenhandel tot misstanden die vaak worden aangeduid als ernstige benadeling van werknemers door de werkgever, moeten passende sancties kunnen worden opgelegd.
In gevallen van ernstige benadeling wordt er een integrale, met name bestuursrechtelijke aanpak toegepast, onder meer gericht op sanctionering van overtredingen van arbeidswetten. Omdat de (maatschappelijke) impact van een strafrechtelijke interventie groot is en er voordelen zijn voor de slachtoffers kijkt de Inspectie SZW (in overleg met het OM) in concrete gevallen ook steeds naar de toepasselijkheid van andere bepalingen van het Wetboek van Strafrecht, bijvoorbeeld mensensmokkel (artikel 197a Sr), illegale tewerkstelling (artikel 197b Sr), verduistering bij inname reisdocumenten (artikel 321 Sr), mishandeling (artikel 300 Sr) en valsheid in geschrifte (artikel 225 Sr). Bij deze delicten geldt overigens geen bescherming van het slachtoffer via de B8/3-regeling.
Wie geen slachtoffer van arbeidsuitbuiting is, maar van misstanden die we bestempelen als ernstige benadeling, heeft geen recht op de B8/3-regeling voor hulp en ondersteuning. In lijn met de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten, werkt het kabinet aan een betere bescherming van ernstig benadeelde werknemers, veelal arbeidsmigranten. Het gaat om maatregelen die de toegang tot het recht moeten verbeteren en de afhankelijkheid van arbeidsmigranten ten opzichte van de werkgever (veelal uitzendbureaus) zullen verminderen, bijvoorbeeld door het loskoppelen van het arbeids- en huurcontract.
Hoe worden deze mensen verder geholpen nu sepot heeft plaatsgevonden maar wel is vastgesteld dat op zijn minst sprake was van een zeer onwenselijke situatie en slecht werkgeverschap?
Ik ga niet in op individuele zaken. Meer in het algemeen geldt dat binnen het huidige strafrechtelijke regime bescherming voor slachtoffers gedurende drie jaar bestaat. Bij een sepot binnen die drie jaar vervalt deze bescherming.
Worden deze mensen daadwerkelijk teruggestuurd naar de Filipijnen terwijl zij twee jaar en negen maanden in de veronderstelling waren dat hun leed werd erkend als arbeidsuitbuiting en zij ook opnieuw in Nederland werkzaam zijn in de vervoersector? Bent u bereid alsnog te voorzien in een verblijfsvergunning voor deze groep?
De vreemdelingen hadden rechtmatig verblijf op grond van de B8/3-regeling. Vanwege het sepot wordt deze vergunning ingetrokken. Het staat hen vrij om te vragen om een wijziging van hun status en deze aanvraag zal op basis van de individuele omstandigheden worden getoetst. Het is niet mogelijk om vooruit uit te lopen op de uitkomsten hiervan.
Op welke wijze vindt begeleiding plaats van mensen waar de zaak van wordt geseponeerd? Ziet u dat deze groep bijzonder kwetsbaar is, ook door de duidelijk verstoorde relatie met de werkgever die vaak ook verantwoordelijk is voor huisvesting?
Wie geen slachtoffer van arbeidsuitbuiting is, maar van misstanden die we bestempelen als ernstige benadeling, heeft geen recht op de B8/3-regeling voor hulp en ondersteuning. In lijn met de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten, werkt het kabinet aan een betere bescherming van ernstig benadeelde werknemers, veelal arbeidsmigranten. Het gaat om maatregelen die de toegang tot het recht moeten verbeteren en de afhankelijkheid van arbeidsmigranten ten opzichte van de werkgever (veelal uitzendbureaus) zullen verminderen, bijvoorbeeld door het loskoppelen van het arbeids- en huurcontract.
Ook wordt in overleg met CoMensha gekeken of de beschikbare crisisbedden tevens beschikbaar kunnen komen voor slachtoffers van ernstige benadeling. De ervaringen van de Inspectie SZW laten duidelijk zien dat hulp en opvang voor deze slachtoffers wenselijk is. Door interventie van de Inspectie SZW wordt de benadeling door de werkgever namelijk gestopt, maar is regelmatig de benadeelde vervolgens zijn/haar (onderbetaalde) werk en verblijfplaats kwijt en heeft dan mogelijk tijdelijke hulp nodig, bijvoorbeeld om terug te keren naar het land van herkomst.
Deelt u onze mening dat nog veel werk aan de winkel is om de woon- en werkomstandigheden van arbeidsmigranten in Nederland te verbeteren en malafide werkgevers en uitzendbureaus aan te pakken? Aangezien een ruime Kamermeerderheid de aanbevelingen steunt die de commissie-Roemer op dit vlak heeft gedaan, bent u bereid deze aanbevelingen over te nemen en spoedig uit te werken, ondanks de demissionaire status van het kabinet?
Het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten heeft een groot aantal aanbevelingen gedaan om de woon- en werkomstandigheden van arbeidsmigranten in Nederland te verbeteren. Het kabinet is direct met deze aanbevelingen aan de slag gegaan. Uw Kamer is op 1 april jl. geïnformeerd over de stand van zaken rondom de implementatie van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten en voor het eind van het jaar zal uw Kamer hierover weer geïnformeerd worden in de vorm van de jaarrapportage EU-arbeidsmigratie. Op dit moment worden alle aanbevelingen die geen grote wetstrajecten en/of budgettaire gevolgen kennen geïmplementeerd. De overige aanbevelingen worden voorbereid voor besluitvorming door een missionair kabinet.
Op 28 september 2021 heeft uw Kamer de motie-Van Kent c.s. aangenomen, die het kabinet verzoekt zo snel mogelijk over te gaan tot uitvoering van de aanbevelingen van het Aanjaagteam, en daar waar nodig aan te geven waar budgettaire vraagstukken liggen en politieke keuzes nodig zijn in de nadere uitwerking, zodat de Kamer zich daarover kan uitspreken.8 Het kabinet voert deze motie uit. Uw Kamer zal voor het eind van het jaar geïnformeerd worden over de voortgang van de implementatie van de aanbevelingen en waar nodig worden politieke en budgettaire vraagstukken aan u voorgelegd.
De uithuisplaatsing van kinderen van gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire |
|
Don Ceder (CU) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de column van Harriet Duurvoort in de Volkskrant van 9 september 2021?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er gedupeerden zijn van de kinderopvangtoeslagaffaire, waarbij kinderen gedurende die periode uit huis zijn geplaatst? Om hoeveel kinderen en gezinnen gaat het?
Signalen van gedupeerde ouders met uithuisgeplaatste kinderen zijn ons bekend. Wij vinden het verschrikkelijk als problemen met de kinderopvangtoeslag op welke manier dan ook een rol hebben gespeeld bij een uithuisplaatsing. Het leed dat ouders en hun kinderen hebben ervaren door een uithuisplaatsing is onbeschrijfelijk. De verhalen die wij hierover van ouders hebben gehoord, zijn zeer indringend en raken ons diep.
Het is op dit moment niet bekend hoeveel gezinnen van gedupeerde ouders te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing of terugplaatsing. De Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) werkt aan het in beeld krijgen van alle kinderen van gedupeerde ouders in het kader van het programma voor kinderen (programma «Leven op de rit»). Wij verkennen in samenspraak met het CBS en de VNG de mogelijkheden om inzicht te krijgen in het aantal kinderen van gedupeerde ouders die te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing.
Bent u van oordeel dat het handelen van de overheid in de kinderopvangtoeslag direct of indirect kan hebben bijgedragen aan de thuissituatie, waardoor uithuisplaatsing noodzakelijk werd geacht? Bent u van mening dat deze casussen voorkomen hadden kunnen worden?
Wij onderkennen dat financiële problemen als gevolg van de kinderopvangtoeslag een stapeling van problemen kan hebben veroorzaakt.
Het is mogelijk dat schulden en/of financiële problemen samen met andere risicofactoren van negatieve invloed zijn op een gezinssituatie, waardoor een kind onveilig opgroeit. Hulp en steun aan het gezin kan in dergelijke situaties nodig zijn. Als dit niet tot een verbetering leidt en het kind onveilig opgroeit, kan een uithuisplaatsing aan de orde zijn. In dat geval is een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk. Het systeem van kinderbescherming is met waarborgen omkleed. Op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) en/of Gecertificeerde Instelling (GI) toetst de kinderrechter onafhankelijk of aan de wettelijke gronden voor een kinderbeschermingsmaatregel is voldaan.
Klopt het dat hoe langer een kind uit huis is geplaatst, hoe kleiner de kans wordt dat een kind ooit nog thuis kan opgroeien?
Het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel heeft grote gevolgen voor het leven van een kind en de ouders. In de praktijk geven rechters vaak machtigingen voor een uithuisplaatsing af voor drie of zes maanden. Het doel is altijd te onderzoeken of en hoe het kind weer thuis kan opgroeien. Als de jeugdbescherming vindt dat de uithuisplaatsing verlengd moet worden, dient de jeugdbeschermer hiervoor opnieuw een verzoek in te dienen bij de kinderrechter. De vraag of een uithuisgeplaatst kind weer terug kan naar de ouders, wordt per kind en per situatie zorgvuldig gewogen. Daarbij wordt gekeken naar het recht op bescherming en veiligheid van het kind, het belang van de ouders en het recht op familieleven. Bij een besluit over de vraag waar het kind uiteindelijk zal opgroeien, is het belang van het kind steeds leidend. Dit kan zich vertalen in een stabiele, continue plek bij bijvoorbeeld pleegouders, in het geval de ouders deze condities niet kunnen bieden. Het kan ook zijn dat terugplaatsing bij ouders wél weer tot de mogelijkheden behoort. De kinderbeschermingswetgeving schrift sinds 2015 voor dat een kind niet te lang in onzekerheid mag leven over waar het uiteindelijk zal opgroeien, waarbij rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsbehoefte en leeftijd van een kind.
Hoeveel tijd of hoeveel jaren zijn deze kinderen van ouders die ook gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire zijn geweest gemiddeld uit huis (geweest)?
Het is op dit moment niet bekend hoeveel gezinnen van gedupeerde ouders te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing of terugplaatsing. De Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) werkt aan het in beeld krijgen van alle kinderen van gedupeerde ouders in het kader van het programma voor kinderen (programma «Leven op de rit»). Wij verkennen in samenspraak met het CBS en de VNG de mogelijkheden om inzicht te krijgen in het aantal kinderen van gedupeerde ouders die te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing.
Hoeveel kinderen van gedupeerden zijn tot op heden nog steeds uit huis geplaatst, dan wel bij hoeveel is voogdij permanent overgedragen aan een derde? Hoe beoordeelt u deze situatie?
Zie antwoord vraag 5.
Met welk perspectief zijn deze kinderen uit huis geplaatst? Is er actief gewerkt aan de terugplaatsing naar huis? Hoe schat u in dat passende hulp is geboden aan ouders en kinderen, zodat kinderen binnen afzienbare termijn weer thuis konden wonen?
Gedurende de ondertoezichtstelling en eventuele uithuisplaatsing van een kind is het doel altijd te onderzoeken of herstel van de gezinssituatie mogelijk is. Bij een besluit over de vraag waar het kind uiteindelijk zal opgroeien, is het belang van het kind steeds leidend. Deze afweging wordt van geval tot geval gemaakt.
De Gecertificeerde Instelling (GI) bekijkt per geval welke zorg en ondersteuning geboden kan worden om de situatie in het gezin te verbeteren. Dit kan bijvoorbeeld gaan om inzet van GGZ om problematiek van ouders te behandelen of om intensieve gezinshulp. Ik beschik niet over informatie over de onderhavige casussen en kan derhalve niet inschatten of sprake is geweest van hulp aan ouders en kinderen. Wij vragen ouders om zich bij de gemeenten te melden als zij vragen hebben over de uithuisplaatsing van hun kind(eren) en deze opnieuw beoordeeld willen zien. Via de gemeenten kan dan bekeken worden welke mogelijkheden er zijn om perspectief op terugkeer naar huis te ontwikkelen. In geval van een gedwongen uithuisplaatsing in het kader van een ondertoezichtstelling zal de rechter hierover moeten beslissen.
Heeft u contact met de ouders en kinderen die het betreft? Bent u bereid om met hen in gesprek te gaan? Waar kunnen zij zich melden? Welke gevolgen heeft de bekendwording van de kinderopvangtoeslagaffaire voor de uithuisplaatsingen? Hoe heeft u de afgelopen periode ouders bijgestaan tijdens familiezittingen waarbij het om kinderen ging waar het de vraag was of zij thuis konden blijven?
De lijn is dat Staatssecretaris Toeslagen en Douane regelmatig contact heeft met gedupeerde ouders en kinderen, getroffen door de problemen met de kinderopvangtoeslag. Zij heeft ook contact gehad met gedupeerde ouders die te maken hebben (gehad) met uithuisplaatsingen. Hun verhalen raken haar diep. Zij blijft deze gesprekken voeren en zij houdt hierover met mij contact. Ouders die met haar in gesprek willen gaan, kunnen zich melden bij hun persoonlijk zaakbehandelaar of het Serviceteam op telefoonnummer 0800-2 358 358 (gratis). Het kan zijn dat het even duurt voor ouders een uitnodiging ontvangen, omdat er nog ouders wachten op een gesprek. Ouders kunnen zich ook melden bij de gemeente.
De bekendwording van de problemen met de kinderopvangtoeslag heeft niet rechtstreeks invloed op (het terugdraaien van) uithuisplaatsingen. Een uithuisplaatsing is altijd een ultimum remedium en met waarborgen omkleed. Ouders kunnen bijstand bij familiezittingen inschakelen, al dan niet op toevoeging. Gemeenten kunnen ouders op dit moment ondersteunen vanuit de brede hulp bij het leggen van contact naar de GI. Zo kan in overleg de uithuisplaatsing opnieuw worden beoordeeld, binnen de context van de hersteloperatie. In geval van een gedwongen uithuisplaatsing zal de rechter zich moeten buigen over de zaak en moeten beslissen wat in het belang van het kind is.
Voor klachten, vragen of advies over de jeugdhulp kunnen kinderen en ouders contact zoeken met het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ), de vertrouwenspersonen in de jeugdhulp. Dit kan via het telefoonnummer 088 555 1000, of via de chat op www.akj.nl of per e-mail: info@akj.nl. Als er zaken in de hulpverlening niet goed lopen, kan de vertrouwenspersoon daarbij helpen. Niet door het zelf op te lossen, maar door samen met het kind, de jongeren en of de ouder(s) de oplossing te vinden.
Bent u van plan om een oplossing te vinden voor deze ouders en kinderen? Wat is daarvoor wat u betreft nodig?
Wij zetten alles op alles om de gedupeerde ouders en hun gezin zo goed mogelijk op weg te helpen. Alle betrokken partijen, zowel binnen de hersteloperatie alsook binnen de reguliere hulpverlening, werken daar met volle inzet aan.
Indien ouders ingaan op het hulpaanbod vanuit de gemeente, wordt samen gekeken op vijf leefgebieden: hulp bij schulden, gezondheid, werk of dagbesteding, gezin en wonen. De medewerkers die ondersteuning bieden staan dichtbij deze gezinnen. Gemeenten zijn ruimhartig in hun dienstverlening aan (mogelijk) gedupeerde ouders, ook aan hen die te maken hebben (gehad) met uithuisplaatsing.
Het is van groot belang dat gezinnen die te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing weten waar zij terecht kunnen met vragen en dat zij adequaat worden geholpen. De gemeente is daarvoor de eerste ingang voor een gezin. Dit betekent dat de gemeente op verzoek van en in overleg met ouder(s) en kind kijkt of herstel van de gezinssituatie gewenst en mogelijk is. Op welke wijze dit zal plaatsvinden en hoe de gemeente hierin zal ondersteunen en hoe de andere partijen betrokken worden, wordt de komende weken nader vormgegeven. De uitwerking van deze route moet zorgvuldig gebeuren, zodat ouders weten waar ze aan toe zijn. De VNG en het Rijk ondersteunen gemeenten en jeugdzorginstellingen bij het maken van deze uitwerking. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd.
Wij blijven als Rijk samen met ouders, kinderen, gemeenten, professionals en andere betrokkenen de mogelijkheden onderzoeken hoe we voor deze ouders en kinderen optimaal herstel kunnen bieden.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Het systematisch lekken vanuit het Catshuisoverleg |
|
Gert-Jan Segers (CU), Don Ceder (CU) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Constateert u ook dat vanaf het begin van de Catshuisoverleggen er structureel wordt gelekt?
Ik constateer dat de afgelopen periode bij de voorbereiding van de besluitvorming plannen of voornemens helaas met enige regelmaat geheel of gedeeltelijk, voortijdig naar buiten zijn gekomen. Ook voordat zij voldragen en volledig zijn.
Wordt informatie bewust gelekt uit de Catshuisoverleggen? Zo ja, wordt dat gedaan, zoals wordt gesuggereerd, om de meningen en gevoelens in de samenleving te peilen? Zo nee, wat is dan wel de oorzaak van het lek?
Ik beschik niet over informatie over de motieven of oorzaken van het uitlekken, noch over de wijze waarop dit gebeurt.
Kan het kabinet per keer aangeven hoe zij vermoedt dat de informatie bij de media terecht is gekomen?
Ik beschik niet over informatie over de motieven of oorzaken van het uitlekken, noch over de wijze waarop dit gebeurt.
Vindt het kabinet het fout en onwenselijk dat er wordt gelekt?
Het kabinet vindt het onjuist en ergerlijk. Er komt informatie die veelal onvolledig of soms zelfs onjuist in de media. Daarmee wordt het publiek, noch de Kamer, goed geïnformeerd.
Hoe groot is de kring van mensen die de informatie op zondag ontvangt en worden voorlichters van bewindslieden die deelnemen aan de gesprekken op het Catshuis op dezelfde dag ingelicht over de voorgenomen plannen?
Ten behoeve van voorbereiding door de betrokken departementen en bewindslieden, leveren veel verschillende betrokkenen inbreng en worden gehoord. Daarbij kunnen voorgenomen plannen, al dan niet gedeeltelijk of rudimentair, aan de orde komen.
De stukken die worden besproken in het Catshuis zelf worden ter vergadering fysiek uitgedeeld aan de deelnemers. Ze worden dus niet vooraf onder de deelnemers verspreid. Ik ben niet op de hoogte van alle personen die na afloop over het besprokene worden ingelicht.
Kan het kabinet voorstellen dat hierover grote onvrede en onbegrip leeft bij Kamerleden en in de samenleving en wat is de boodschap van het kabinet aan de Kamerleden en de samenleving?
Ja, het kabinet begrijpt de onvrede en onbegrip daarover volledig.
Het kabinet voelt zich aangespoord er alles aan te blijven doen het lekken van informatie te voorkomen. Tegelijkertijd kan het niet uitsluiten dat daar waar het kabinet grote belangen heeft af te wegen, waar het kabinet met verschillende belangengroepen overlegt, en waar zovelen betrokken zijn, er – al dan niet opzettelijk – met enige regelmaat voornemens uitlekken.
Herinnert u zich nog uw antwoorden op Kamervragen waarin u stelde dat «In zijn algemeenheid zijn mijn inspanningen erop gericht om de vertrouwelijkheid van het beraad te beschermen»?
Ja.
Hoe zien deze inspanningen er uit?
Tijdens het coronadebat van 16 september heb ik gezegd dat de vragen vanuit uw Kamer mij extra stimuleren om het vertrouwelijke karakter opnieuw te bespreken en met meer energie dan ik al deed. Ik wijs de deelnemers aan het overleg er dan ook zeer regelmatig op dat de beraadslagingen een vertrouwelijk karakter dragen. Voorts worden stukken fysiek en staande de vergadering verspreid. Ze worden dus niet vooraf onder de deelnemers verspreid.
Wat wordt verstaan onder «in zijn algemeenheid» en betekent dit dat er ook situaties zijn waarin uw inspanningen er niet op gericht zijn of waren om vertrouwelijkheid van het beraad te beschermen?
Met in zijn algemeenheid doel ik er op dat het mijn verantwoordelijkheid is de vertrouwelijkheid van het beraad – ongeacht het besprokene – als geheel te beschermen.
Dit laat onverlet dat als informatie voortijdig naar buiten komt en die informatie onjuist of onvolledig is en maatschappelijke onrust veroorzaakt, het dan soms nodig is hierop te reageren en van context te voorzien.
Is onderzoek naar eerdere lekken gedaan of zijn mensen erop aangesproken en is er binnen het Catshuisoverleg gesproken over het lekken? Wat is met deze opmerkingen gedaan?
Het onderwerp lekken is enkele malen aan de orde geweest in het overleg. Daarbij bestond er geen aanleiding individuele personen aan te spreken maar is steeds gewezen op het vertrouwelijk karakter van het overleg en op de negatieve gevolgen van het voortijdig naar buiten komen van mogelijke (en onvoldragen) plannen of voornemens.
Welke maatregelen zijn er inmiddels genomen sinds de eerste keer dat er gelekt is?
Zie antwoord op vraag 10
Wat vindt het kabinet van de situatie dat de Kamer informatie uit de media moet vernemen en vindt het kabinet dit een onwenselijke situatie?
Het kabinet vind dit een onwenselijke situatie en begrijpt de onvrede en onbegrip daarover volledig.
Vindt het kabinet een dergelijke situatie binnen de «nieuwe bestuurscultuur» passen?
Sinds eind 2020 zendt het kabinet, ondanks het vertrouwelijke karakter van het overleg, steeds alle vergaderstukken die in het Catshuis ter tafel hebben gelegen aan de Tweede Kamer. Daarmee beoogt het kabinet de kamer zo volledig mogelijk te informeren. Niet alleen over de besluitvorming zelf, maar ook over de totstandkoming van en de afwegingen bij die besluitvorming. Deze werkwijze past bij een open en transparante besluitvorming. Het voortijdig lekken van delen van de deze informatie draagt hieraan niet bij en is hier zelfs schadelijk voor.
Welke aanvullende maatregelen neemt het kabinet per heden om te voorkomen dat er gelekt wordt voordat informatie aan de Kamer via officiële kanalen wordt aangeboden?
Het kabinet voelt zich aangespoord er alles aan te blijven doen om het voortijdig openbaar maken van mogelijke besluiten en het lekken van informatie te voorkomen. Tegelijkertijd kan het kabinet niet uitsluiten dat daar waar het kabinet grote belangen heeft af te wegen, waar het kabinet met verschillende belangengroepen overlegt, en waar zovelen betrokken zijn, er – al dan niet opzettelijk – met enige regelmaat voornemens uitlekken.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De situatie van Afghaanse christenen |
|
Don Ceder (CU), Gert-Jan Segers (CU), Kees van der Staaij (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Christenen Afghanistan uit vrees ondergedoken»1?
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie van christenen en bekeerlingen in Afghanistan op dit moment, als gevolg van de recente ontwikkelingen?
Uit het meest recente algemeen ambtsbericht over Afghanistan kan worden opgemaakt dat de situatie van religieuze minderheden, waaronder Hazara’s, Sikhs, Baha’i, christenen, ongelovigen en Hindu’s, reeds voor 15 augustus jl. zorgelijk was. Hoe de situatie voor deze groepen nu is, gelet op de recente ontwikkelingen, is op het moment van schrijven onduidelijk. Nederland tracht, samen met gelijkgezinde landen, zo goed mogelijk zicht te krijgen op de situatie van religieuze minderheden in de huidige context. Complicerende factor daarbij is de beperkte toegang tot informatie omdat op dit moment geen van deze landen een aanwezigheid heeft in Afghanistan.
In hoeverre deelt u de zorg, ook van mensenrechtenorganisaties, dat de positie van christenen in dit land onder het bewind van de taliban verder onder druk komt te staan?
Gezien de fluïde situatie is het voor het kabinet op dit moment niet mogelijk te beoordelen in hoeverre deze groep in het huidige Afghanistan extra gevaar loopt omdat zij christenen zijn. Nederland en andere gelijkgezinde landen hebben echter zorgen over de positie van religieuze minderheden in Afghanistan, en roepen de Taliban nadrukkelijk op de rechten van alle Afghanen te respecteren.
Overweegt u in dit licht een ruimhartiger Nederlands beleid ten aanzien van de asielaanvraag van verdrukte christenen uit dit land?
In het landgebonden asielbeleid Afghanistan werd al rekening gehouden met de precaire situatie in Afghanistan en zijn er veel groepen, waaronder de religieuze minderheden aangemerkt als risico- en/of kwetsbare minderheidsgroep. Echter, de situatie in Afghanistan is zodanig aan verandering onderhevig en de ontwikkelingen voor de komende periode dermate onzeker, dat ik heb besloten om een besluit- en vertrekmoratorium in te stellen.
Op 11 augustus jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2767)2 is uw Kamer bericht over het instellen van een besluit- en vertrekmoratorium vanwege de snel veranderende en onduidelijke situatie in Afghanistan. Een nieuw algemeen ambtsbericht over Afghanistan wordt eind september a.s. verwacht. Hierin wordt, zoals in voorgaande ambtsberichten, ook de situatie van religieuze minderheden waaronder christenen beschreven op basis van informatie waar het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor 15 augustus bekend mee was. Na ontvangst van het ambtsbericht wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de conclusies die uit dat ambtsbericht kunnen worden getrokken voor het landgeboden asielbeleid.
Zoals aangegeven in de brief van 18 augustus jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 788)3 zal bij het vaststellen van het landgebonden asielbeleid, op basis van dat ambtsbericht, uw Kamer niet alleen betrokken worden maar het zal pas in werking treden nadat met uw Kamer overleg heeft plaatsgevonden. Dit in afwijking van de gebruikelijke werkwijze, waarbij vaststelling van gewijzigd beleid en toezending aan uw Kamer tegelijkertijd plaatsvindt.
In hoeverre zijn de recente ontwikkelingen – de verslechterde veiligheidssituatie – reden om afwijzing van asielaanvragen te herzien?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid zich, ook samen met bondgenoten en in internationale gremia, onder meer via het diplomatieke en humanitaire spoor tot het uiterste in te zetten voor verbetering van het lot van bedreigde christenen in Afghanistan, en specifiek aandacht te vragen voor de godsdienstvrijheid voor christenen en andere minderheden in Afghanistan?
Ja, Nederland spant zich al in om samen met gelijkgezinde landen op te komen voor de positie van religieuze minderheden en de vrijheid van religie en levensovertuiging in Afghanistan. Niet alleen binnen relevante VN gremia. Nederland initieert ook coördinatie en actie binnen en vanuit de International Contact Group on Freedom of Religion or Belief en de International Religious Freedom and Belief Alliance.
Kunt u bij het komende ambtsbericht ook specifiek ingaan op de situatie van christenen in Afghanistan en op de vraag welke consequenties u daaraan verbindt ten aanzien van het landgebonden beleid voor deze groep?
Zie antwoord vraag 4.
De brief van 26 augustus 2021 over de beëindiging van de evacuaties uit Afghanistan |
|
Don Ceder (CU), Sylvana Simons (BIJ1), Caroline van der Plas (BBB), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
In welke vorm denkt u een consulaire presentie in Afghanistan te kunnen realiseren ten behoeve van hulp aan Nederlanders, lokaal ambassadepersoneel en hun gezinnen, tolken die voor Nederland hebben gewerkt in het kader van een internationale militaire of politiemissie en hun gezinnen, en andere mensen uit hoogrisicogroepen conform de motie-Belhaj c.s.?
Deelt u de mening dat, zolang een dergelijke consulaire presentie niet gerealiseerd is, mensen uit de in vraag 1 bedoelde categorieën, zich ook zouden moeten kunnen wenden tot Nederlandse ambassades of consulaten in de omringende landen, aangezien evacuatie via het vliegveld van Kabul niet langer mogelijk is, maar er mogelijk nog wel opties over land zijn? Bent u bereid om de betrokkenen hier actief over te informeren?
In hoeverre is er in de afgelopen weken werk gemaakt van de aangenomen motie Ceder c.s. (Kamerstuk 27 925, nr. 801) waarin de regering is verzocht o.a. om, indien evacueren naar Nederland bemoeilijkt wordt, ook te kijken naar tijdelijke evacuatiealternatieven in buurlanden of derde landen, om vervolgens vanuit een rustiger situatie de evacuatie verder af te handelen? Welke mogelijkheden ziet het kabinet om via land mensen alsnog in buurlanden te krijgen en vanuit daar evacuaties te vervolgen?
In hoeverre is er in de afgelopen weken werk gemaakt van de aangenomen motie-Simons (Kamerstuk 27 925, nr. 795) waarin de regering is verzocht om samen met NAVO-landen veilige vluchtwegen van Afghanistan naar NAVO-landen te onderzoeken en te faciliteren, en bovendien samen met andere NAVO-landen alle Afghanen die door de taliban als vijand worden beschouwd onmiddellijk en zonder bureaucratische belemmeringen te ondersteunen naar veiligheid? Wat gaat u in de komende tijd ondernemen om deze motie uit te voeren?
Bent u bereid het mogelijk te maken dat mensen uit de genoemde categorieën ook telefonisch of via het internet geholpen kunnen (blijven) worden door Nederlandse consulaire diensten?
Het bericht dat er nieuw beleid is voor gezinshereniging waar de Kamer niet over geïnformeerd is |
|
Don Ceder (CU), Caroline van der Plas (BBB), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Honderden asielkinderen dreigen zonder hun ouder op te moeten groeien»?1
Ja.
Klopt het dat er een gewijzigd beleid is ten aanzien van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’ers) waardoor amv’ers geen recht meer hebben op nareis van ouders, broers en zussen als zij na aankomst in Nederland zijn opgevangen door een (ver) familielid? Zo nee, waarom wordt niet gesproken over «nieuw beleid», terwijl er al jarenlang een andere uitleg wordt gegeven aan het begrip «alleenstaande minderjarige vreemdelingen»?
De door de IND gehanteerde werkwijze betrof geen beleidswijziging. Zoals uitgebreider omschreven in mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl., betrof het een invulling van het begrip «alleenstaande» zoals dat volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. In 2019 constateerde de IND in een individuele zaak een dusdanige afwijking van de gebruikelijke gang van zaken dat van de IND in redelijkheid niet gevraagd kon worden het gewenste nareisverzoek te honoreren. Vervolgens is de IND, met het oog op rechtsgelijkheid, in enkele vergelijkbare gevallen tot eenzelfde oordeel gekomen, waarmee deze werkwijze meer generiek werd gehanteerd. In maart 2021 is mij een nota voorgelegd waarin mij is voorgesteld om deze door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze los te laten. Deze nota is in februari opgesteld. Dit vormde voor mij aanleiding te verzoeken om een brede inventarisatie van de casuïstiek die zich mogelijk voor zou kunnen doen, alvorens hier een beleidsmatige conclusie aan te verbinden. Deze inventarisatie, die mij op 23 augustus 2021 heeft bereikt, vormde voor mij aanleiding om te besluiten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand». Over dit besluit heb ik uw Kamer onverwijld geïnformeerd.
Klopt het dat de top van de IND tegen deze wijziging heeft geadviseerd? Zo ja, waarom heeft u er dan toch voor gekozen om de beleidswijziging door te zetten? Welke bezwaren werden aangedragen om tegen de wijziging te adviseren? Kunt u het advies met de Kamer delen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar de brief die ik uw Kamer heb gestuurd op 24 augustus jl.2 Daarin heb ik u aangegeven dat mij in maart 2021 enkele procesmatige en juridische overwegingen zijn voorgelegd, door de IND en het Directoraat-Generaal Migratie, die zich mogelijkerwijs zouden kunnen voordoen bij de door de IND gehanteerde werkwijze en werd voorgesteld om deze meer generiek door de IND gehanteerde werkwijze los te laten. Dit vormde voor mij aanleiding te verzoeken om een bredere inventarisatie, alvorens hier een beleidsmatige conclusie aan te verbinden. Naar aanleiding van deze inventarisatie heb ik besloten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand», conform het ambtelijke advies.
Wat was het advies van de Directoraat-Generaal Migratie van het Ministerie van J&V? Kunt u dit advies met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat u de Tweede Kamer niet over de beleidswijziging heeft geinformeerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de verenigbaarheid van de beleidswijziging met de Europe richtlijn voor gezinshereniging uit 2003 en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten voor het Kind? Klopt het dat de Nederlandse Staat juridische risico’s loopt en zo ja, welke?
De door de IND gehanteerde werkwijze betrof geen beleidswijziging. Zoals uitgebreider omschreven in mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl., betrof het een invulling van het begrip «alleenstaande» zoals dat volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. Het doel van de werkwijze was met name om recht te doen aan de betekenis en lezing van het begrip «alleenstaande» vreemdelingen zoals dat volgt uit artikel 2 sub f uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. De werkwijze die de IND hanteerde sluit daarnaast aan bij de bestaande kaders van het nareisbeleid, dat is gestoeld op internationale verdragen. Inmiddels heb ik in mijn brief van 24 augustus jl. uw kamer geïnformeerd over mijn besluit om af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en interpretatie van het begrip «alleenstaand».
Bent u er van op de hoogte dat er een uitspraak van het Europese Hof van Justitie is waaruit blijkt dat het gewijzigde beleid indruist tegen Europese regelgeving en jurisprudentie?2 Zo ja, waarom heeft u er dan toch voor gekozen om het beleid door te zetten?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze kunt u er voor instaan dat er door de rechter getoetst kan en zal worden of de uitvoering van het beleid in lijn is met de gezinsherenigingsrichtlijn? Kan toegezegd worden dat het ontbreken van procesbelang, ook als er inmiddels al een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) op grond van artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is afgegeven, niet zal worden tegengeworpen?
In mijn brief van 24 augustus jl. heb ik u geïnformeerd over mijn besluit om af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en interpretatie van het begrip «alleenstaand». Ik heb uw Kamer toegezegd dat van de betrokkenen die in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken, de oorspronkelijke nareisaanvraag in behandeling zal worden genomen. De IND brengt momenteel in kaart wat de stand van zaken is van de gezinsherenigingsaanvragen van betrokkenen. Indien de aanvraag voor gezinshereniging in het kader van 8 EVRM reeds is ingewilligd, zal, indien door betrokkenen gewenst, met individueel maatwerk worden bezien welke mogelijkheden er zijn.
Hoeveel zaken zijn er al onder het nieuwe beleid door de IND afgehandeld? Hoeveel verzoeken om gezinshereniging zijn in het kader van het nieuw beleid afgewezen?
De IND is momenteel bezig met het in kaart brengen van de zaken die onder de oude werkwijze vielen. Dit gebeurt op individuele basis. Het is daarom nog niet bekend hoeveel gezinsleden hieronder vallen. De IND zal, daar waar nodig, betrokkenen die in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken, aanbieden de oorspronkelijke nareisaanvraag in behandeling te nemen.
Bent u bereid om het ingevoerde beleid per direct terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn besluit om af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand», conform het advies in de nota. In die individuele evidente gevallen zal de IND betrokkenen actief blijven informeren over de mogelijkheid van het indienen van een aanvraag tot gezinshereniging in het kader van artikel 8 EVRM. De IND zal, daar waar nodig, betrokkenen die in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken, aanbieden de oorspronkelijke nareisaanvraag in behandeling te nemen.
Kunt u deze vragen individueel en met spoed, uiterlijk voor 1 september 2021 beantwoorden?
Ik heb uw vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De evacuatie Afghanistan |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Christine Teunissen (PvdD), Sylvana Simons (BIJ1), Caroline van der Plas (BBB), Jasper van Dijk , Renske Leijten , Salima Belhaj (D66), Don Ceder (CU), Derk Boswijk (CDA), Kati Piri (PvdA), Chris Stoffer (SGP), Tunahan Kuzu (DENK), Laurens Dassen (Volt), Laura Bromet (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ministerie wil dat evacués zelf gevaarlijke tocht naar vliegveld Kaboel maken, maar zij weigeren», en de berichten dat onder meer Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland zelf mensen voor evacuatie uit Kaboel naar het vliegveld halen, zodat zij niet op eigen houtje langs de controleposten van de Taliban en de ingang van het vliegveld hoeven?1
Ja.
Wordt in navolging van, of in samenwerking met, voornoemde landen overwogen ook Nederlandse militairen Nederlanders en andere evacueés (zie motie Belhaj c.s., TK 27 925, nr. 788) bij verzamelpunten in de stad op te laten halen, om hen zo onder begeleiding langs controleposten te krijgen?
Wij zetten alles op alles om Nederlanders in Afghanistan, tolken die voor Nederland hebben gewerkt in het kader van een internationale militaire of politiemissie, de lokale ambassadestaf en hun gezinnen, en andere mensen uit hoogrisicogroepen conform de motie Belhaj c.s. (27 925, nr. 788)2 tijdig te evacueren.
Het kabinet zet zich maximaal in om deze mensen onder zeer complexe omstandigheden in veiligheid te brengen. Daarbij worden geen opties op voorhand uitgesloten. Bij de evacuatieoperatie wordt zeer nauw samengewerkt met de voornoemde landen en andere bondgenoten. Alle landen staan voor een grote uitdaging om hun evacués tijdig het land uit te krijgen.
Er is een aantal extra militairen van de speciale eenheden in Kaboel aangekomen. Daarmee komt het totale aantal militairen op ongeveer 90 inclusief de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten (BSB). De extra militairen gaan de reeds aanwezige militairen versterken bij de lopende operatie om zoveel mogelijk mensen te evacueren en de beveiliging van onze vliegtuigen, evacués en het consulair noodteam voort te zetten. Een deel van de aanwezige militairen assisteert de evacués om het vliegveld te bereiken. De gezamenlijke inspanning is om, onder leiding van de ambassadeur, de evacuaties mogelijk te maken. Tevens doen Defensie en Buitenlandse Zaken al het mogelijke om mensen uit de bovengenoemde groepen op het vliegveld van Kaboel te krijgen. In het belang van de veiligheid van onze militairen, diplomaten en de evacués en om de operatie niet in gevaar te brengen kan het kabinet hier verder geen gedetailleerde uitspraken over doen. Een compagnie van het Korps Mariniers en een compagnie van de Luchtmobiele Brigade staan op afroep beschikbaar om ook ingezet te worden voor deze operatie als dat nodig is.
Kan het voor Nederlandse staatsburgers en andere evacueés die in Afghanistan op familiebezoek waren makkelijker zijn om langs controleposten van de Taliban of de toegang tot de luchthaven te komen als zij onder begeleiding staan van duidelijk herkenbare vertegenwoordigers van de Nederlandse overheid?
De veiligheidssituatie in Kaboel is zeer volatiel. De inzet van Nederland is gericht op het veilig evacueren van de in het antwoord op vraag 2 genoemde groepen.
Het team van de ambassade en Defensie op de luchthaven Kaboel is, samen met het crisiscentrum bij Buitenlandse Zaken en de directie Operaties bij Defensie, permanent en met man en macht doende om de genoemde groepen op evacuatievluchten te krijgen. Zonder af te doen aan risico’s die mensen lopen bij de verplaatsing naar de luchthaven van Kaboel, is de toegang tot de luchthaven momenteel het grootste obstakel bij de evacuatie, gezien de grote drukte bij de toegangspoorten. De focus ligt daarom op het faciliteren van de toegang tot de luchthaven voor de personen uit de verschillende groepen genoemd in het antwoord op vraag 2 die zich buiten de poort van de luchthaven bevinden. Het team van de ambassade en Defensie dat op de luchthaven van Kaboel is, probeert op alle mogelijke manieren om personen uit de verschillende groepen in het antwoord op vraag 2 op de luchthaven te krijgen. Nederland staat daarover in nauw contact met de bondgenoten die de luchthaven beveiligen. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat het geschatte aantal Nederlanders in Afghanistan fors hoger blijkt te liggen dan eerder gedacht? Zo ja, hoe verklaart u dit in het licht van het feit dat de situatie in Afghanistan ook voor de opmars van de Taliban al verre van stabiel was?
Ja. Doordat niet alle Nederlanders zich bij de Nederlandse ambassade in Kaboel hadden aangemeld, was aanvankelijk niet duidelijk hoeveel Nederlanders in Afghanistan waren. Vanwege het voortdurende conflict stond het reisadvies voor Afghanistan al jarenlang op rood, ook voor de COVID-19 crisis. In het reisadvies van 5 augustus jl. is alle Nederlanders daarbij expliciet en dringend aangeraden uit het land te vertrekken vanwege de ernstige veiligheidssituatie.
Welke mogelijkheden ziet u wel en niet om met nauwe bondgenoten ter plaatse samen te werken om ook Nederlanders en andere evacueés richting het vliegveld te begeleiden?
Tijdens de evacuatieoperatie werkt Nederland zoveel mogelijk samen met bondgenoten. Alle inzet is erop gericht om de in het antwoord op vraag 2 genoemde mensen mee te krijgen op de Nederlandse militaire evacuatievluchten of op evacuatievluchten van partnerlanden. Daardoor zijn sinds de val van Kaboel al honderden mensen geëvacueerd.
Bent u bekend met de uitspraak van de Minister van Buitenlandse Zaken: «uiteindelijk zijn we afhankelijk van wat onze militairen en bondgenoten zeggen wat haalbaar en veilig is.»?2
Ja.
Betekent dit dat er een militair advies ligt om geen evacueés naar het vliegveld te begeleiden? Zo nee, wat staat hier wel aan in de weg?
Nee. Wat de Minister van Buitenlandse Zaken hiermee heeft aangegeven, is dat Nederland zijn evacuatiewerkzaamheden slechts kan uitvoeren indien en zolang de VS en andere bondgenoten de veiligheid van het vliegveld waarborgen. Op het moment dat zij deze uitspraken deed, was de veiligheidssituatie op het vliegveld zodanig slecht dat er een tijd lang geen vluchten konden opstijgen of landen. Dat was de context waarin deze uitspraken zijn gedaan. Sindsdien is de veiligheidssituatie op het vliegveld zelf verbeterd en zijn de evacuatievluchten hervat. Op het moment van schrijven betreft het een totaal aantal van 21 vluchten.4
Nederland zet alles op alles om de in het antwoord op vraag 2 genoemde mensen in veiligheid te brengen. Er worden daarbij geen opties op voorhand uitgesloten. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
Hoe moeten Nederlandse staatsburgers en andere evacueés het vliegveld bereiken langs een route die niet haalbaar of veilig voor een eenheid van Nederlandse militairen zou zijn?
Zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Kunt u deze vragen gelet op het aanstaande vertrek van de Amerikanen uiterlijk op 24 augustus a.s. beantwoorden? .
Ja.
Een luchtbrug voor vluchtelingen uit kwetsbare groepen uit Afghanistan |
|
Don Ceder (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het initiatief van hetShai Fund meteen aantal andere samenwerkende internationale hulporganisaties voor een luchtbrug die vluchtelingen uit een aantal risicocategorieën helpt uit Afghanistan te vertrekken?1
Ja.
Deelt u de mening dat mensen uit deze categorieën, namelijk vrouwen op hoge posten of met een hoge mate van publieke zichtbaarheid/publiek profiel (zoals bijvoorbeeld rechters, piloten, activisten, bestuurders of vrouwen die zich ingezet hebben voor educatie van meisjes en vrouwen), contractors van westerse mogendheden (Afghaans personeel) en christenen met een moslim-achtergrond die weg willen, geholpen dienen te worden het land te verlaten? Zo nee, waarom niet?
Zoals schriftelijk aan de Kamer gemeld (Kamerstuk 2021Z14553 en 27 925 nr. 805) is de Nederlandse evacuatieoperatie in Afghanistan sinds 26 augustus jl. beëindigd. Op 30 augustus hebben de VS Hamid Karzai International Airport (HKIA) in Kaboel definitief verlaten. Het kabinet blijft zich actief inspannen om ook de komende periode mensen die daarvoor in aanmerking komen uit Afghanistan of via de buurlanden naar Nederland over te brengen. Daarnaast zet het kabinet in op samenwerking met landen in de regio om veilig vertrek uit Kaboel weer mogelijk te maken. Het kabinet is daarover intensief in overleg met bondgenoten. Voor nadere informatie over de groepen waarvoor het kabinet zich blijft inzetten verwijzen wij u naar de brief die de Kamer op 11 oktober 2021 toegekomen is.
Nu er per vlucht 100 mensen mee kunnen en er een bestemming voor hen nodig is, bent u bereid 100 of een ander substantieel aandeel van de nu in totaal 800 mensen die op het vliegveld van Kabul zijn of in staat zijn daar naartoe te komen, in Nederland toe te laten en hen op te nemen in de asielprocedure? Bent u bereid hierbij samenwerking en afstemming te zoeken met de Amerikanen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat onder de vorige regering ook de religie van christenen in hun paspoort vermeld werd en dat zij daarom nu nog meer risico lopen op onmenselijke behandeling nu de Taliban de overheidsgegevens in handen hebben gekregen? Zo ja, welke stappen kan de internationale gemeenschap nemen om ook deze groep nu bescherming te bieden, zowel voor wat betreft diegenen van hen die willen vertrekken als diegenen die ervoor kiezen te blijven?
Het elektronische Afghaanse identiteitsbewijs e-tazkera en de meeste papieren tazkera's bevatten informatie over de religie van de houder. Afghaanse paspoorten bevatten dit soort informatie niet. Veel religieuze minderheden, waaronder christenen, kiezen uit veiligheidsoverwegingen voor het behouden van een laag profiel, ook onder de vorige regering. Gezien de huidige, fluïde situatie is het voor het kabinet op dit moment niet mogelijk te beoordelen in hoeverre deze groep onder de nieuwe machthebbers extra gevaar loopt omdat zij christen zijn. Nederland, de EU en andere gelijkgezinde landen hebben echter zorgen over de positie van religieuze minderheden en kwetsbare groepen in Afghanistan, en roepen de Taliban nadrukkelijk op de rechten van alle Afghanen te respecteren. Hierover staat Nederland ook in continu contact met gelijkgezinden, zoals binnen de International Contact Group on Freedom of Religion and Belief en de International Religious Freedom and Belief Alliance.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden, gezien de urgentie van de situatie?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het beschermen van Afghanen die werkzaam waren voor Nederland tijdens de Afghanistan missie |
|
Don Ceder (CU), Jasper van Dijk , Salima Belhaj (D66), Laura Bromet (GL), Tunahan Kuzu (DENK), Kati Piri (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over de uiterst bedreigende situatie waar de Afghaanse tolken en hun families die voor Nederland hebben gediend zich in bevinden?1
Het kabinet deelt de zorg van uw Kamer over de zeer slechte veiligheidssituatie in Afghanistan. Het kabinet onderneemt daarom alle stappen die binnen het eigen vermogen liggen om de tolken en hun gezinnen op een zo kort mogelijke termijn naar Nederland over te brengen.
Wat heeft u de afgelopen weken (sinds het laatste debat) aanvullend gedaan om de aanvraag van een verblijfstatus voor tolken en hun families in Nederland te versnellen? Zijn er belemmeringen op het gebied van de asielprocedure? Zo ja welke?
In de brieven 2021D21304 d.d. 2 juni 2021 en 2021Z12242 d.d. 8 juli 2021, bent u geïnformeerd over de acties die de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie en Justitie en Veiligheid / IND reeds genomen hebben om het proces te versnellen. Sinds 8 juli jl. is er zowel bij de IND als bij de ambassade in Kabul en Defensie extra personele capaciteit toegevoegd ten behoeve van het proces om tolken met hun gezin over te brengen naar Nederland. Er is door de betrokken medewerkers alles op alles gezet om de tolken en hun gezin zo snel mogelijk in het bezit te stellen een visum en de overkomst naar Nederland te organiseren. Voor tolken is besloten de overige vereisten in de procedure te laten vervallen nadat door Defensie is bevestigd dat betrokkene inderdaad als tolk voor Nederland heeft gewerkt.
Na instemming om naar Nederland te mogen komen werden de aanvrager en het gezin meteen uitgenodigd op de ambassade om de reis naar Nederland te regelen. Een aanvrager en zijn gezin dienden echter wel te beschikken over een paspoort om te kunnen reizen: de Afghaanse autoriteiten eisten tot afgelopen vrijdag nog dat de tolk en zijn gezin beschikken over een paspoort om Afghanistan te mogen verlaten. Ook luchtvaartmaatschappijen lieten geen personen reizen zonder paspoort. Het kabinet zet zich maximaal in om te doen wat mogelijk is indien een aanvrager niet over een paspoort beschikt. Om veiligheidsredenen kunnen ook nu alleen mensen toegang krijgen tot het vliegveld – en dus worden meegenomen op evacuatievluchten – van wie de identiteit kan worden geverifieerd. Ook in deze onzekere situatie zet Nederland zich ervoor in om daar een oplossing voor te vinden.
Er is geen sprake (geweest) van een asielaanvraag of een aanvraag voor een verblijfsstatus die de tolken en hun families deden op de ambassade in Kaboel. De asielaanvraag wordt pas in Nederland gedaan en de asielprocedure wordt dan ook in zijn geheel hier doorlopen. De asielaanvraag is dus niet voorwaardelijk om naar Nederland te komen en levert dan ook geen belemmering op in het proces.
Is het mogelijk om in Nederland de asielprocedure te starten en hun procedure in Nederland verder af te handelen, zodat de Afghaanse tolken de komende weken geen last hebben van bureaucratische belemmeringen en daarmee hun levens? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de huidige stand van zaken aangaande aanvragen? Hoeveel zijn er nog die op dit moment een aanvraag voor asiel hebben lopen? Hoe lang duurt het voordat alle aanvragen zijn afgehandeld? Zijn er problemen met documenten om aanvraag te kunnen afronden en om hoeveel mensen gaat het? Wat zijn de specifieke problemen?
Om inzicht te geven in de stand van zaken met betrekking tot het proces van aanmelding tot aankomst in Nederland, treft u onderstaand de aantallen per 15 augustus 2021. Dit overzicht is een momentopname. Het kabinet onderneemt alle stappen die binnen het eigen vermogen liggen om de tolken en hun gezinnen op een zo kort mogelijke termijn naar Nederland over te brengen.
Totaal aantal ingediende aanvragen.
549
(a. Aanvragen binnen dit totaal die recent (na 1 juli jl.) zijn ingediend)
a. 216
Totaal aantal aanvragers aangekomen in Nederland.
111
Aanvragers die niet in aanmerking komen.
259
Aanvragers die niet reageren op herhaalde oproepen.
37
Aanvragers waarvan nog niet vaststaat of zij aan de vereisten voldoen. Deze aanvragers dienen nog (aanvullend) bewijs aan te leveren zodat beoordeling door Defensie mogelijk is, of bewijs dient nog beoordeeld te worden.
75
Aanvragers waarvan bevestigd is dat zij in aanmerking komen, maar nog geen of onvoldoende (identiteits)documenten hebben overlegd.
30
Aanvragers waarvan vaststaat dat zij aan de eisen voldoen: zij mogen naar Nederland komen.
37
(a. aanvragers binnen deze groep die zich buiten Afghanistan bevinden)
4
Sinds 1 juni jl. zijn 43 tolken en hun gezinnen naar Nederland gekomen.
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 2 en 3 is er geen sprake van een asielaanvraag die in Afghanistan wordt gedaan. Het doorlopen van de gehele asielprocedure vindt plaats in Nederland, waarin de IND zorgvuldig kijkt naar alle aspecten inclusief naar aspecten in het kader van nationale veiligheid. Na aankomst in Nederland worden de tolken en hun gezin met voorrang in de verkorte asielprocedure opgenomen. Het duurt het in de regel enkele weken voordat de procedure kan worden doorlopen en worden afgerond.
Deelt u het pleidooi van oud EUPOL medewerkers: «Stel mensenlevens boven interne procedures en evacueer deze dappere mensen nu»? Zo nee, waarom niet?2
Het kabinet heeft begrip voor de oud EUPOL medewerkers die zich zorgen maken over de situatie in Afghanistan en oproepen tot meer urgentie. Die urgentie wordt door het kabinet ook gevoeld. De medewerkers van het Ministerie van Defensie, Justitie en Veiligheid en Buitenlandse Zaken zetten zich dagelijks enorm in om tolken die voor Nederlanders in de EUPOL missie hebben gewerkt ook zo snel mogelijk naar Nederland te halen.
Bent u het ermee eens dat niet alleen tolken, maar ook andere medewerkers (beveiligers, beheerders, juristen etc.) die voor de Nederlandse missie hebben gewerkt, recht zouden moeten hebben op bescherming? Zo nee, wat is het verschil?
Het kabinet heeft altijd een onderscheid gemaakt tussen Afghaanse tolken en andere Afghaanse lokale medewerkers die voor Nederland (of een Nederlandse functionaris) hebben gewerkt. Tolken werkten vaak persoonlijk voor Nederlandse militairen of Nederlandse politiefunctionarissen en werden door militairen of politiefunctionarissen meegenomen bij ontmoetingen of patrouilles, waar zij door toedoen van militairen of politiefunctionarissen extra zichtbaar werden en vereenzelvigd met de missie. Een tolk was vaak persoonlijk «gekoppeld» aan Nederlandse functionarissen tijdens deze werkzaamheden. Daarnaast kreeg een tolk, door de gesprekken tussen Nederlandse militairen of politiefunctionarissen en lokale vertegenwoordigers, vaak kennis van gevoelige informatie, hetgeen een extra risico voor de tolk met zich mee kan brengen. De combinatie van deze factoren leidt tot de speciale positie die tolken innemen. Bij een aanvraag van een tolk om naar Nederland overgebracht te worden, volstaat het aantonen dat de aanvrager als tolk voor Nederland of een Nederlandse functionaris heeft gewerkt. Het kabinet onderneemt alle stappen die binnen het eigen vermogen liggen om de tolken en hun gezinnen op een zo kort mogelijke termijn naar Nederland over te brengen.
Het kabinet heeft oog voor het feit dat er ook andere Afghanen zijn die vanwege hun band met Nederland groot gevaar lopen in de huidige veiligheidssituatie, in het bijzonder Afghaanse medewerkers die in door Nederland gefinancierde OS-projecten hebben gewerkt, andere Afghaanse medewerkers van Nederlandse missies, mensenrechten- en vrouwenrechtenactivisten en journalisten en hun fixers die werkten voor Nederlandse media. Het gaat om mensen die in zichtbare posities voor Nederland (of een Nederlandse functionaris) hebben gewerkt en daardoor een verhoogd risico lopen. Het kabinet zal binnen de grenzen van het mogelijke trachten de meest kwetsbaren uit deze groepen, waarvoor de situatie acuut en schrijnend is, een plek te geven op evacuatievluchten.
Bij Afghaanse lokale medewerkers uit deze groepen die een verzoek indienen om naar Nederland overgebracht te worden vindt een individuele beoordeling plaats door Buitenlandse Zaken en Defensie. Daarbij wordt de aard van de werkzaamheden beoordeeld. Voor de oud-Defensiemedewerkers geldt als richtlijn dat zij tenminste voor een periode van 3 maanden voor de missie hebben gewerkt en regelmatig actief door Nederlandse militairen of Nederlandse politiefunctionarissen in posities is gebracht, waar zij extra zichtbaar werden en vereenzelvigd met de missie. De beoordeling van niet-tolken, waaronder beveiligers, is complex: deze mensen werden veelal ingehuurd door de tussenkomst van een lokale aanbieder. Nederland hield daarvan geen eigen registratie bij. Tevens is de achtergrond van niet-tolken vaak onbekend: het overbrengen van personen naar Nederland van wie de achtergrond niet bekend of verifieerbaar is, kan een veiligheidsrisico voor de Nederlandse maatschappij opleveren. Het kabinet heeft echter aangegeven deze aanvragen vanwege de huidige veiligheidssituatie in Afghanistan ruimhartig te zullen bezien.
Hoeveel niet-tolken zijn er de afgelopen maanden toegelaten of zitten in procedure? Om welke functies gaat het? Wat waren de overwegingen om hen toe te laten?
Een aanvraag van een Afghaanse medewerker wordt individueel beoordeeld. Bij de beoordeling wordt onderscheid gemaakt tussen tolken en andere medewerkers, zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 6, 8, 9 en 10. Er is tot nu toe een klein aantal aanvragen van niet-tolken gehonoreerd. Het kabinet heeft vanwege de veiligheidssituatie in Afghanistan aangegeven deze aanvragen ruimhartig te bezien.
Klopt het dat «het kabinet terughoudend is in het honoreren van verzoeken van niet-tolken» teneinde «een niet-beheersbare toename in het aantal aanvragen» te voorkomen?3
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat Afghaanse oud-medewerkers van onze Krijgsmacht met deze insteek aanzienlijk meer risico lopen om in handen van de Taliban te vallen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het uw plicht is om de Afghanen die Nederland terzijde hebben gestaan zo goed mogelijk te beschermen? Zo ja, waarom kiest u dan voor deze aanpak? Waarom zet u niet alles op alles om deze mensen in veiligheid te brengen, waarna u later nog altijd middels een zorgvuldige procedure kunt toetsen of de aanvraag juist is?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom kiest u niet net als andere landen voor een ruimhartiger aanpak, zoals de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland?4
Elke aanvraag wordt individueel beoordeeld. Elk coalitieland hanteert hierbij eigen richtlijnen en maakt eigen afwegingen. Dit geldt ook voor Nederland, zoals hierboven beschreven.
Vergroot u niet de risico’s voor «onze mensen» bij toekomstige missies als Nederland een veel minder ruimhartiger beleid voert dan andere landen? Zo nee, waarom niet?
De situatie in Afghanistan is uniek en daardoor niet te vergelijken met toekomstige missies. Elke missie is maatwerk: voorafgaand aan iedere inzet worden de veiligheidsrisico’s voor de operatie als geheel en voor het Nederlandse personeel in het bijzonder zo goed mogelijk in kaart worden gebracht en geanalyseerd. Het uitvoeren van deze analyse is een proces dat zeer zorgvuldig wordt doorlopen. De in kaart gebrachte veiligheidsrisico’s en mitigerende maatregelen daarop vormen een standaard aandachtspunt in de artikel-100 brieven aan de Tweede Kamer. Als er ten tijde van de operatie veranderingen in de veiligheidssituatie in het operatiegebied optreden dan wordt de Kamer daarover geïnformeerd.
Welke criteria verbindt u aan het vertrekmoratorium voor Afghaanse asielzoekers? Wordt het huidige moratorium (van een half jaar) verlengd indien de macht van de Taliban verder toeneemt?5
Het vertrekmoratorium houdt in dat reeds afgewezen asielzoekers voorlopig niet worden teruggestuurd naar Afghanistan. Gelet op de huidige snelle veranderende situatie kan ik nu geen uitspraak doen over een eventuele verlenging van het moratorium. De Staatssecretaris van JenV zal dat op dat moment bezien en uw Kamer daar dan over berichten. Zoals aangegeven in de brief van 11 augustus jl. aan uw Kamer inzake het instellen van het besluit- en vertrekmoratorium zal de Staatssecretaris van JenV uw Kamer ook berichten over de eventuele beleidsconsequenties van het nieuwe algemeen ambtsbericht over Afghanistan. Overigens heeft er in 2020 en 2021 geen gedwongen vertrek naar Afghanistan plaatsgevonden.
Bent u bereid deze vragen (samen met eerdere gestelde vragen hieromtrent) tijdig te beantwoorden en de Kamer fatsoenlijk te informeren in plaats van standpunten via de media kenbaar te maken?
Ja.
De ontstane situatie in Afghanistan |
|
Hanneke van der Werf (D66), Don Ceder (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat in oktober een nieuw ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over Afghanistan uitkomt? Is het mogelijk, gelet op het oplaaiende geweld aldaar, dit ambtsbericht te versnellen?
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u graag naar mijn brief van 11 augustus jl. waarin ik uw Kamer heb geïnformeerd over het instellen van een besluit- en vertrekmoratorium voor Afghanistan en over de verschijning van het volgende ambtsbericht.1 De betreffende brief en uw vragen hebben elkaar gekruist.
Bent u bereid een vertrekmoratorium naar Afghanistan in te stellen, in ieder geval tot het uitkomen van het nieuwe ambtsbericht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat er geen uitzettingen naar Afghanistan gepland staan? Zitten op dit moment Afghanen in vreemdelingendetentie in Nederland? Zo ja, wat gaat er met hen gebeuren?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Zie antwoord vraag 1.
Afghaanse tolken |
|
Salima Belhaj (D66), Don Ceder (CU), Jasper van Dijk , Derk Boswijk (CDA), Tunahan Kuzu (DENK), Kati Piri (PvdA), Laura Bromet (GL), Laurens Dassen (Volt) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Op welke manier steunt het kabinet, gezien de sterk verslechterde veiligheidssituatie in Afghanistan en de oproep aan alle Nederlanders om het land te verlaten, onderdanen bij de evacuatie?
De Nederlandse ambassade in Kaboel heeft op 5 augustus jl. Nederlanders opgeroepen om Afghanistan zo spoedig mogelijk te verlaten. De ambassade heeft in deze oproep aangegeven Nederlanders niet te kunnen ondersteunen of evacueren, nu er in grote delen van Afghanistan sprake is van extreme noodsituaties. Aangezien het inmiddels niet meer mogelijk is om Afghanistan te verlaten op een civiele vlucht, spant het kabinet zich maximaal in om te bezien hoe wij de overgebleven Nederlanders in Afghanistan in veiligheid kunnen brengen.
Is er reeds een evacuatieplan voor de tolken en hun gezinnen die nog altijd in Afghanistan verkeren? Zo ja, wordt het plan nu in werking gesteld? Zo nee, hoe zeer moet de veiligheidssituatie nog meer verslechteren alvorens het evacuatieplan wordt opgesteld en in werking wordt gesteld?
Het kabinet deelt de zorg van uw Kamer over de zeer slechte veiligheidssituatie in Afghanistan. Het kabinet onderneemt daarom alle stappen die binnen het eigen vermogen liggen om de tolken en hun gezinnen op een zo kort mogelijke termijn naar Nederland over te brengen. Uw Kamer is hierover in het debat van 17 augustus geïnformeerd.
Bent u bereid om de paspoort- en visumeis voor deze groep acuut te laten vervallen en laissez-passers te verstrekken voor hun reis naar Nederland? Welk ministerie is verantwoordelijk voor het politieke besluit om afgifte te bewerkstelligen? Indien u niet bereid bent deze af te geven, waarom niet?
Het kabinet zet zich maximaal in om te bezien wat mogelijk is indien een aanvrager niet over een paspoort beschikt en is bereid om al het mogelijke toen om de deze groep veilig naar Nederland te halen, waaronder de verstrekking van laissez-passers. Zoals eerder aangegeven stuitte dat echter op problemen omdat de toenmalige Afghaanse autoriteiten eisten dat de tolk en zijn gezin beschikten over een paspoort om Afghanistan te mogen verlaten. Ook luchtvaartmaatschappijen lieten geen personen reizen zonder paspoort
Om veiligheidsredenen kunnen ook nu alleen mensen toegang krijgen tot het vliegveld – en dus worden meegenomen op evacuatievluchten – van wie de identiteit kan worden geverifieerd. Ook in deze onzekere situatie zet Nederland zich er maximaal voor in om daar een oplossing voor te vinden.
Bent u als onderdeel van het evacuatieplan bereid om een chartervlucht in te zetten om de tolken en hun gezinnen, eventueel via een ander veilig land, naar Nederland over te brengen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de Kamer een brief te sturen over de huidige situatie in Afghanistan en welke scenario’s er op de korte en langere termijn worden besproken met bondgenoten ten aanzien van steun aan de Afghaanse regering en het veiligheidsapparaat?
Met de brief van 16 augustus jl. (2021D30528) bent u geïnformeerd over de huidige situatie in Afghanistan.1 Het kabinet zal op korte termijn een nadere brief sturen om in te gaan op de consequenties van de recente ontwikkelingen.
Bent u bereid om deze vragen samen met de eerder gestelde vragen van Kamerlid Piri c.s. van 28 juli jl. op zeer korte termijn te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘De Nederlandse militairen zijn weg uit Afghanistan, maar hun tolken lopen nog gevaar’ |
|
Kati Piri (PvdA), Salima Belhaj (D66), Don Ceder (CU), Jasper van Dijk , Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «De Nederlandse militairen zijn weg uit Afghanistan, maar hun tolken lopen nog gevaar»?1
Ja.
Wat is het exacte aantal Afghaanse tolken die voor de Nederlandse Defensie-missie in Afghanistan hebben gewerkt en die nog op toestemming wachten om naar Nederland te komen? Hoe verklaart u dat een maand na het vertrek van de Nederlandse troepen uit Afghanistan nog altijd tientallen tolken en hun gezinnen niet in Nederland in veiligheid zijn gebracht?
Om inzicht te geven in de stand van zaken met betrekking tot het proces van aanmelding tot aankomst in Nederland, treft u onderstaand de aantallen per 15 augustus 2021. Dit overzicht is een momentopname. Het kabinet onderneemt alle stappen die binnen het eigen vermogen liggen om de tolken en hun gezinnen op een zo kort mogelijke termijn naar Nederland over te brengen.
Totaal aantal ingediende aanvragen.
(a. Aanvragen binnen dit totaal die recent (na 1 juli jl.) zijn ingediend)
549
a. 216
Totaal aantal aanvragers aangekomen in Nederland.
111
Aanvragers die niet in aanmerking komen.
259
Aanvragers die niet reageren op herhaalde oproepen.
37
Aanvragers waarvan nog niet vaststaat of zij aan de vereisten voldoen. Deze aanvragers dienen nog (aanvullend) bewijs aan te leveren zodat beoordeling door Defensie mogelijk is, of bewijs dient nog beoordeeld te worden.
75
Aanvragers waarvan bevestigd is dat zij in aanmerking komen, maar nog geen of onvoldoende (identiteits)documenten hebben overlegd.
30
Aanvragers waarvan vaststaat dat zij aan de eisen voldoen: zij mogen naar Nederland komen.
37
(a. aanvragers binnen deze groep die zich buiten Afghanistan bevinden)
a. 4
Sinds 1 juni jl. zijn 43 tolken met hun gezinnen naar Nederland overgebracht.
Er zijn verschillende redenen te benoemen waarom nog niet alle tolken in veiligheid gebracht zijn. Dagelijks worden er nieuwe aanvragen ingediend, de aanvragen van deze personen worden in een hoog tempo beoordeeld. Na instemming om naar Nederland te mogen komen werden de aanvrager en zijn gezin meteen uitgenodigd op de ambassade om de reis naar Nederland te regelen. Een aanvrager en zijn gezin dienden echter wel te beschikken over een paspoort om te kunnen reizen: de toenmalige Afghaanse autoriteiten eisten tot afgelopen vrijdag nog dat de tolk en zijn gezin beschikken over een paspoort om Afghanistan te mogen verlaten. Ook luchtvaartmaatschappijen lieten geen personen reizen zonder paspoort. Het kabinet zet zich maximaal in om te doen wat mogelijk is indien een aanvrager niet over een paspoort beschikt. Om veiligheidsredenen kunnen ook nu alleen mensen toegang krijgen tot het vliegveld – en dus worden meegenomen op evacuatievluchten – van wie de identiteit kan worden geverifieerd. Ook in deze onzekere situatie zet Nederland zich ervoor in om daar een oplossing voor te vinden.
Daarnaast dienen tolken zelf ook in te stemmen met de spoedige reis: persoonlijke afwegingen van de tolk en zijn gezin spelen hierbij een rol. Ook zijn er aanvragers die niet reageren op correspondentie en/of niet kwamen opdagen voor hun afspraak op de ambassade. Mogelijk zijn er ook tolken die voor Nederland en een ander land hebben gewerkt, die een aanvraag bij het andere land indienden. Tevens bleken meerdere tolken of hun gezinsleden COVID-19-positief te zijn getest op de dag voor hun vertrek naar Nederland, waardoor het overbrengen naar Nederland vertraagd was.
In de beoordeling van de aanvragen is de afgelopen maand een duidelijke trend waarneembaar: in toenemende mate worden aanvragen ingediend waarbij documenten bewerkt zijn en/of verklaringen niet op waarheid berusten. Het aantal tolken dat recent wordt geïdentificeerd als tolk die daadwerkelijk voor Nederland heeft gewerkt, is beperkter dan voorheen het geval was. Uitzondering op deze trend zijn de tolken die voor de politiemissie EUPOL in Afghanistan hebben gewerkt. Bij de «EUPOL-tolken» is juist een stijgende trend in het aantal aanvragen en in het aantal positieve identificaties waarneembaar.
Welke extra mogelijkheden gaat u benutten om te zorgen dat de tolken en hun gezinnen alsnog zo spoedig mogelijk naar Nederland kunnen komen?
In de brieven 2021D21304 d.d. 2 juni 2021 en 2021Z12242 d.d. 8 juli 2021, bent u geïnformeerd over de acties die de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie en Justitie en Veiligheid / IND reeds genomen hebben om het proces te versnellen. Sinds 8 juli jl. is er zowel bij de IND als bij de ambassade in Kabul en bij Defensie extra personele capaciteit toegevoegd ten behoeve van het beoordelen en overbrengen van tolken met hun gezin naar Nederland.
Vanwege de verslechterende veiligheidssituatie heeft het kabinet de afgelopen periode daarnaast alle mogelijke maatregelen genomen om het proces van het in veiligheid brengen van tolken die voor Nederland hebben gewerkt in het kader van een internationale militaire of politie-missie in Afghanistan, lokale staf en hun kerngezinnen te versnellen en de procedures te versoepelen. Voor tolken is besloten de overige vereisten in de procedure te laten vervallen nadat door Defensie is bevestigd dat betrokkene inderdaad als tolk voor Nederland heeft gewerkt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 dienden de aanvrager en zijn gezin wel te beschikken over een paspoort om te kunnen reizen: de toenmalige Afghaanse autoriteiten eisten dat de tolk en zijn gezin beschikken over een paspoort om Afghanistan te mogen verlaten. Het kabinet zet zich maximaal in om te doen wat mogelijk is indien een aanvrager niet over een paspoort beschikt.
Met het toenemen van de crisissituatie is het steeds lastiger geworden voor tolken, lokale staf en hun gezinnen om de benodigde reisdocumenten te verkrijgen van de Afghaanse overheid. Om veiligheidsredenen kunnen ook nu alleen mensen toegang krijgen tot het vliegveld – en dus worden meegenomen op evacuatievluchten – van wie de identiteit kan worden geverifieerd. Ook in deze onzekere situatie zet Nederland zich ervoor in om daar een oplossing voor te vinden.
Is het bij u bekend dat de wachttijden bij paspoortaanvragen in Afghanistan significant zijn toegenomen, nu Afghanen vanwege de nijpende veiligheidssituatie en de dreiging van de taliban zich genoodzaakt zien het land te verlaten? Bent u zich ervan bewust dat dit ook speelt bij de Afghanen die in aanmerking komen voor de Nederlandse tolkenregeling? Zo nee, bent u bereid dit te achterhalen? Zo ja, deelt u de zorgen dat Afghaanse tolken en hun gezinnen, die in aanmerking komen voor de Nederlandse tolkenregeling, zodoende extra lang in onveiligheid moeten wachten op een Afghaans paspoort voor zichzelf en voor hun gezinnen?2
Tot afgelopen vrijdag duurde met name het verkrijgen van een e-tazkira lang (veelal ongeveer 2 maanden). Deze e-tazkira is nodig voor Afghanen om een paspoort aan te vragen. Het aanvragen van een paspoort duurde tot afgelopen vrijdag ongeveer twee weken. Het kabinet heeft in kaart gebracht voor welke aanvragers het ontbreken van documenten een probleem is en probeert voor die gevallen oplossingen te vinden. De ambassade in Kaboel begeleidde aanvragers die in aanmerking komen proactief door ze op de juiste stappen te wijzen, of aanvragers in uitzonderlijke gevallen met een vertrouwensadvocaat in contact te brengen. Daartoe was de ambassade in Kaboel ook in overleg met andere gelijkgezinde landen die tegen zelfde problemen aanlopen.
Na instemming om naar Nederland te mogen komen werden de aanvrager en zijn gezin meteen uitgenodigd op de ambassade om de reis naar Nederland te regelen. Een aanvrager en zijn gezin dienden echter wel te beschikken over een paspoort om te kunnen reizen: de toenmalige Afghaanse autoriteiten eisten tot afgelopen vrijdag nog dat de tolk en zijn gezin beschikken over een paspoort om Afghanistan te mogen verlaten zoals ook is aangegeven in het antwoord op vraag 2. Het kabinet zet zich maximaal in om te doen wat mogelijk is indien een aanvrager niet over een paspoort beschikt, ook in de huidige onzekere situatie.
Bent u gezien deze zorg bereid om in lijn met de motie Piri c.s.3 reisvisa te verstrekken aan de resterende tolken en hun gezinnen die in aanmerking komen voor de tolkenregeling en die momenteel een Afghaans paspoort afwachten en waarbij wel de identiteit vaststaat door bijvoorbeeld een tazkera? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bereid om aan tolken en hun gezin, waarvan is ingestemd dat zij naar Nederland mogen komen, visa te verstrekken. We weten echter in de huidige onzekere situatie nog niet of deze ook geaccepteerd worden door de lokale autoriteiten. Het kabinet zet zich maximaal in om te doen wat mogelijk is indien een aanvrager niet over een paspoort beschikt, ook in de huidige onzekere situatie.
Deelt u daarnaast de mening dat, gezien de veiligheidssituatie in Afghanistan de Nederlandse overheid, net als met de tolken die actief waren voor de Nederlandse missie in Afghanistan, de zware verantwoordelijkheid heeft om voormalig lokale tolken die de Nederlandse inzet binnen de politietrainingsmissie EUPOL mogelijk hebben gemaakt in veiligheid te brengen in Nederland? Komen deze tolken en hun gezinnen in aanmerking voor de Nederlandse tolkenregeling? Zo nee, waarom niet?
Ja, tolken die kunnen aantonen dat zij hebben gewerkt voor Nederlandse functionarissen binnen de EUPOL-missie in Afghanistan, kunnen een aanvraag indienen om met hun directe gezinsleden overgebracht te worden naar Nederland. Een viertal van deze tolken is ook al in Nederland.
Wat zijn de exacte voorwaarden voor lokale medewerkers, die bijdroegen aan EUPOL, om in aanmerking te komen voor de Nederlandse tolkenregeling? Verschillen deze voorwaarden voor de tolken die bijdroegen aan de Nederlandse defensie-missie in Afghanistan?
Een aanvrager dient aan te tonen dat hij als tolk voor een Nederlandse functionaris binnen de EUPOL-missie in Afghanistan heeft gewerkt. Een aanvraag wordt, net als bij internationale militaire missies, individueel beoordeeld. De voorwaarden om in aanmerking te komen om overgebracht te worden naar Nederland worden uitgelegd in het antwoord op vraag 11.
Heeft u een inventarisatie gemaakt van hoeveel Afghanen voor het Nederlands contingent binnen EUPOL hebben gewerkt? Zo ja, wilt u die delen? Zo nee, bent u bereid om dit zo snel mogelijk te doen? Hoeveel voormalig lokale medewerkers van EUPOL zijn reeds naar Nederland en naar andere Europese landen gebracht?
Op dit moment zijn er 61 aanvragen van Afghanen die hebben aangegeven voor EUPOL te hebben gewerkt. Deze aanvragen worden ruimhartig bezien. Elke dossier wordt individueel beoordeeld of de aanvrager in aanmerking komt om te worden overgebracht naar Nederland. Er zijn inmiddels 7 personen met hun gezin, die voor EUPOL hebben gewerkt en aan de vereisten voldoen, naar Nederland overgekomen.
Heeft u overleg gehad met uw collega’s van andere Europese landen, die actief waren binnen EUPOL, om zo nodig afspraken te maken over de verdeling van voormalig lokale EUPOL-medewerkers onder de deelnemende landen? Zo nee, bent u op korte termijn bereid om dit te doen zodat het principe «no man left behind» ook geldt voor deze medewerkers? Zo ja, wat houden deze afspraken in en zijn deze volgens u voldoende en duidelijk genoeg om ervoor te zorgen dat alle lokale EUPOL-medewerkers en hun gezinnen die gevaar lopen op de kortst mogelijke termijn in Nederland of elders in Europa in veiligheid worden gebracht?
Over de behandeling van aanvragen van EUPOL-tolken heeft in Brussel overleg plaatsgevonden tussen de deelnemende landen aan de EUPOL-missie. Dit heeft nog niet tot concrete afspraken geleid. Om geen tijd te verliezen worden aanvragen van EUPOL-tolken die voor Nederland hebben gewerkt door Nederland in behandeling genomen en zijn al meerdere EUPOL-tolken, met hun gezin, in Nederland aangekomen.
Bent u er daarnaast op de hoogte van dat Nederland, ondanks dat in de EASO-richtlijnen bewakers en tolken beiden als «top priority target» voor de Taliban worden genoemd, een uitzonderingspositie inneemt door lokale bewakers die doorgaans in zichtbare posities voor de Nederlandse missie hebben gewerkt uit te sluiten van visa-programma's?4
Aanvragen van Afghaanse personen, die werkzaamheden hebben verricht in het kader van een militaire missie in Afghanistan, worden altijd individueel beoordeeld. Elk coalitieland hanteert hierbij eigen richtlijnen en maakt eigen afwegingen. Dit geldt ook voor Nederland. In het antwoord op vraag 12 wordt nader ingegaan op deze afweging.
Hoeveel Afghaanse bewakers hebben in totaal voor de Nederlandse missie in Afghanistan gewerkt? Klopt het dat enkelen van deze groep reeds een asielaanvraag hebben ingediend, maar niet in aanmerking zouden komen voor de Nederlandse regeling omdat zij niet voor een «…substantial amount of time in a high profile position» hebben gewerkt? Bent u alsnog bereid om deze aanvragen, en eventueel toekomstige aanvragen van andere bewakers, in behandeling te nemen? Welke definitie van «substantial amount of time» en «high profile position» hanteert u? Zou u deze definities openbaar willen maken?
Het is onbekend hoeveel bewakers er voor Nederland hebben gewerkt, of werkzaam zijn geweest op multinationale militaire locaties, in het kader van een internationale militaire missie in Afghanistan. Er is geen database aangelegd met de gegevens van de betreffende bewakers.
Het kabinet maakt een onderscheid tussen Afghaanse tolken en andere Afghaanse lokale medewerkers. Tolken werkten vaak persoonlijk voor Nederlandse militairen of Nederlandse politiefunctionarissen en werden door militairen of politiefunctionarissen meegenomen bij ontmoetingen of patrouilles, waar zij door toedoen van militairen of politiefunctionarissen extra zichtbaar werden en vereenzelvigd met de missie. Een tolk was vaak persoonlijk «gekoppeld» aan Nederlandse functionarissen tijdens deze werkzaamheden. Daarnaast kreeg een tolk, door de gesprekken tussen Nederlandse militairen of politiefunctionarissen en lokale vertegenwoordigers, vaak kennis van gevoelige informatie, hetgeen een extra risico voor de tolk met zich mee kan brengen. De combinatie van deze factoren leidt tot de speciale positie die tolken innemen: zij zijn extra kwetsbaar juist doordat zij heel zichtbaar voor Nederland hebben gewerkt. Bij een aanvraag van een tolk om naar Nederland overgebracht te worden volstaat het aantonen dat de aanvrager als tolk voor Nederland of een Nederlandse functionaris heeft gewerkt.
Bij andere Afghaanse lokale medewerkers die een verzoek indienen om naar Nederland overgebracht te worden vindt een individuele beoordeling plaats. Een medewerker moet kunnen aantonen dat hij/zij een substantiële periode voor Nederland (of een Nederlandse functionaris) heeft gewerkt in het kader van een internationale militaire (of politie-)missie. Als richtlijn wordt een periode van tenminste 3 maanden gehanteerd. Een medewerker moet tevens kunnen aantonen dat hij/zij nu bedreigd is vanwege die werkzaamheden. Daarnaast wordt de aard van de werkzaamheden beoordeeld. Deze dienen zodanig te zijn dat een medewerker regelmatig actief door Nederlandse militairen of Nederlandse politiefunctionarissen in posities is gebracht, waar hij/zij werd extra zichtbaar en vereenzelvigd met de missie. Het kabinet heeft vanwege de veiligheidssituatie in Afghanistan aangegeven deze aanvragen ruimhartig te bezien.
Deelt u de mening dat, aangezien er in de afrekeningen van de Taliban geen onderscheid wordt gemaakt tussen Afghaanse tolken en lokale bewakers, ook de bewakers en hun gezinnen in aanmerking moeten komen voor de Nederlandse regeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u in lijn met de motie Piri c.s.5 alle mogelijkheden benutten om ervoor te zorgen dat ook de bewakers en hun gezinnen die voor de Nederlandse missie hebben gewerkt naar Nederland worden gehaald?
Een aanvraag van een Afghaanse medewerker wordt individueel beoordeeld. Bij de beoordeling wordt onderscheid gemaakt tussen tolken en andere medewerkers, zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 11. Er is tot nu toe een klein aantal aanvragen van niet-tolken gehonoreerd die na individuele beoordeling voldeden aan de criteria benoemd in het antwoord op vraag 11.
De beoordeling van niet-tolken, waaronder beveiligers, is complex: het is onbekend hoeveel beveiligers, logistiek medewerkers en andere personen voor Nederland hebben gewerkt, of werkzaam zijn geweest op multinationale militaire locaties, in het kader van een internationale militaire missie in Afghanistan. Veelal werden deze mensen ingehuurd via een lokaal bedrijf (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007–2008, nr. 529). Tevens is de achtergrond van niet-tolken vaak onbekend: het overbrengen van personen naar Nederland van wie de achtergrond niet bekend of verifieerbaar is, kan een veiligheidsrisico voor de Nederlandse maatschappij opleveren. Het kabinet heeft vanwege de veiligheidssituatie in Afghanistan aangegeven deze aanvragen ruimhartig te bezien.
Bent u bereid iedere vraag afzonderlijk en, gezien de alsmaar verslechterende veiligheidssituatie in Afghanistan, op de kortst mogelijke termijn en uiterlijk voor 30 augustus te beantwoorden?
Ja.
Het onderzoek van het Europees Parlement naar Frontex |
|
Don Ceder (CU), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Welke conclusies trekt u uit de bevindingen van rapporteur Tineke Strik dat Frontex op de hoogte was van misstanden als pushbacks, maar daar geen actie op ondernam?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van het rapport dat door de Frontex Scrutiny Working Group (FSWG) van het Europees Parlement op 15 juli jl. is gepresenteerd. Dit is één van de onderzoeken naar het functioneren van Frontex en de betrokkenheid van Frontex bij de vermeende pushbacks.
De FSWG heeft geen sluitend bewijs gevonden van schending van de grondrechten door Frontex, maar concludeert tegelijkertijd dat Frontex onvoldoende opvolging heeft gegeven aan de signalen, aanbevelingen en observaties, waaronder van de grondrechtenfunctionaris, over eventuele misstanden aan de Europese buitengrenzen. Dat is zorgelijk.
Vooropgesteld, Frontex doet belangrijk werk aan de Europese buitengrenzen. Het is van groot belang dat Frontex doeltreffend irreguliere immigratie en grensoverschrijdende criminaliteit aan de Europese buitengrenzen bestrijdt. Daarbij dient het vanzelfsprekend te zijn dat Frontex en de lidstaten de Europese en internationale wet- en regelgeving naleven bij de uitvoering van het grensbeheer. Het is van groot belang om tekortkomingen bij de uitvoering van het mandaat van Frontex effectief en voortvarend op te pakken. Frontex, de Europese Commissie en/of de lidstaten moeten daarnaast adequate en tijdige opvolging geven aan signalen en observaties over misstanden aan de buitengrenzen. Het kabinet trekt als voornaamste conclusie uit het FSWG-rapport dat de bestaande rapportage-, klachten- en monitoringsmechanismen onvoldoende hebben gewerkt. Dit blijkt ook uit de reeds verschenen rapporten van het Europees Parlement, de werkgroep van de Frontex Management Board (FRaLO) en de Europese Ombudsman. In de verschillende rapporten worden aanbevelingen gedaan met als doel bovengenoemde mechanismen en de opvolging ervan aan te passen en te verbeteren. Door het agentschap zijn inmiddels al eerste stappen gezet om de aanbevelingen op te volgen. Daarnaast loopt er momenteel nog een onderzoek door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) inzake Frontex.
De uitkomsten van alle verschillende onderzoeken en van het speciale verslag van de Europese Rekenkamer moeten in totaliteit worden bezien door betrokken en verantwoordelijke partijen, zoals Frontex, de Management Board, de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie. Op basis hiervan kunnen verdere stappen worden gezet voor het verbeteren van het functioneren van Frontex.
Hoe beoordeelt u de rol van directeur Leggeri?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de verschillende aanbevelingen die zijn gericht aan de uitvoerend directeur van Frontex. De uitvoerend directeur van Frontex heeft de verantwoordelijkheid om de aanbevelingen die in het rapport van de FSWG en in andere rapporten worden gegeven, op te volgen en de nodige veranderingen in de organisatie aan te brengen. Bovendien kunnen de aanbevelingen in het rapport van het Europees Parlement aan verschillende actoren, zoals de uitvoerend directeur van Frontex, de Frontex Management Board, de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad, niet los van elkaar worden gezien en opgevolgd. Deze actoren hebben tezamen een verantwoordelijkheid voor het goed functioneren van het agentschap. Het kabinet is daarom van mening dat in de relevante gremia, zoals de Frontex Management Board en in de Raad, de aanbevelingen en de opvolging ervan dienen te worden besproken. Het kabinet acht het van belang het nog lopende onderzoek van OLAF daarbij te betrekken.
Vindt u het nodig dat er naar de bevindingen van dit onderzoek opnieuw onderzoek wordt gedaan of kunt u op grond van dit onderzoek aangeven wat er nu aan deze situatie gedaan moet worden? Indien dat laatste, wat moet er volgens u nu gebeuren?
Het kabinet vindt niet dat er opnieuw onderzoek moet worden gedaan naar de bevindingen van dit onderzoek. Bovendien zijn nog niet alle lopende onderzoeken gereed: het onderzoek door OLAF moet nog afgerond worden. Het is van belang dat Frontex, de Management Board, de Raad, de Europese Commissie en het Europees Parlement de uitkomsten van de verschillende onderzoeken in totaliteit bezien en bepalen hoe er opvolging kan worden gegeven aan de aanbevelingen van alle onderzoeken en welke eventuele aanvullende maatregelen moeten worden genomen.
Wat moet er gedaan worden om zeker te stellen dat Frontex volgens vastgelegde Europese waarden en normen handelt? Gebeurt dit nu voldoende? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Aan Frontex, de Europese Commissie maar ook aan de lidstaten (zoals de Management Board van Frontex) worden in het rapport van de FSWG aanbevelingen gedaan. Ook ziet het Europees Parlement een grotere rol voor zichzelf weggelegd. De FSWG acht het van belang dat deze instellingen hun rol versterken ten aanzien van het agentschap om zeker te stellen dat Frontex volgens de geldende wet- en regelgeving opereert en verantwoording aflegt. Het kabinet deelt de mening van de FSWG dat de Management Board de strategische sturing dient te versterken, mede gezien de verantwoordelijkheid die de Management Board heeft om strategische beslissingen te nemen ten aanzien van het agentschap en toezicht te houden op het agentschap. Hierover worden reeds discussies gevoerd in de Management Board. Daarnaast dient de Raad volgens het kabinet de uitkomsten van de verschillende onderzoeken naar Frontex en de verdere ontwikkelingen over het functioneren van het agentschap te bespreken en waar nodig op te volgen. De verwachting van het kabinet is dat de komende maanden in alle relevante gremia hierover verder van gedachten wordt gewisseld.
Bent u bereid de verslagen van de Nederlandse inbreng in de overleggen van het management board van Frontex van de afgelopen twee jaar met de Kamer te delen? Binnen welke termijn kan de Kamer die ontvangen?
De officiële verslagen van de Frontex Management Board bevatten de weergave van de Nederlandse inbreng in de overleggen van de Management Board. Deze verslagen worden beheerd door Frontex. De inhoud van deze verslagen is vertrouwelijk en bevat uitingen van alle lidstaten, Frontex en de Europese Commissie.
Wel kan het kabinet in algemene zin toelichten wat de Nederlandse inbreng is geweest in de Management Board van de afgelopen jaren. De Nederlandse inbreng in de overleggen is proactief en richt zich op het constructief meedenken over hoe de Europese grens- en kustwacht nog beter kan opereren om ervoor te zorgen dat de ondersteuning van Frontex aan de lidstaten goed functioneert en van meerwaarde is voor de lidstaten. Het kabinet heeft daarin een focus gelegd op onderwerpen zoals terugkeer, het permanente korps, informatie-uitwisseling in operationele gebieden en grondrechten. Voorbeelden hiervan zijn dat Nederland in de Management Board, samen met enkele andere lidstaten, proactief mee heeft gedacht over het opzetten van een operationeel concept voor het permanente korps en in het afgelopen jaar heeft Nederland een belangrijke bijdrage geleverd aan de discussie in de Management Board over de incidenten en het rapport van de werkgroep FRaLO. De Nederlandse inbreng over het finale rapport van de werkgroep FRaLO was dat Nederland de aanbevelingen van de werkgroep kon steunen, maar tegelijkertijd vragen stelde over de opvolging van de openstaande incidenten, waarbij Nederland heeft benadrukt dat adequate opvolging noodzakelijk is. Nederland heeft tevens gepleit voor verlenging van de werkgroep FRaLO, in de bestaande of een nieuwe vorm. Zoals het rapport van het Europees Parlement al aangaf, heeft een meerderheid van de Management Board ervoor gekozen om deze werkgroep niet te verlengen, vanwege de overlap met onder andere de grondrechtenfunctionaris en de Executive Board2. Naar aanleiding van deze beslissing, bespreekt de Management Board hoe de rol van de Executive Board en de Management Board kan worden versterkt. Nederland heeft tot dusver ten behoeve van deze discussie aangegeven dat de capaciteit van de Executive Board moet worden versterkt, dat de overlap tussen verschillende werkgroepen binnen het agentschap, de Management Board en de toekomstige plaatsvervangend uitvoerend directeuren moet worden voorkomen, de verschillende verantwoordelijkheden duidelijk moeten worden gemaakt en de interactie tussen de Raad en de Management Board moet worden versterkt. Het kabinet vindt dat de uitkomsten en aanbevelingen van de verschillende onderzoeken tevens in deze vervolgdiscussie moeten worden meegenomen. Het kabinet zal zich daarvoor blijven inzetten.
De gevolgen van de terugtrekking van de internationale troepen uit Afghanistan voor het beleid ten aanzien van Afghaanse asielzoekers |
|
Don Ceder (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Worden er momenteel, nu de situatie in Afghanistan zeer snel verandert als gevolg van het vertrek van de internationale troepen, nog uitgeprocedeerde Afghaanse asielzoekers daadwerkelijk teruggestuurd naar Afghanistan? Wat gebeurt er met lopende trajecten van de Dienst Terugkeer en Vertrek?1
Op 11 augustus jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het instellen van een besluit- en vertrekmoratorium voor Afghanistan.2 Dit betekent dat er geen gedwongen terugkeer van reeds afgewezen asielzoekers plaatsvindt. Overigens kan ik u melden dat in 2021 er sowieso geen sprake is geweest van gedwongen terugkeer naar Afghanistan. Zoals ook aangegeven in mijn brief zal het algemeen ambtsbericht over Afghanistan naar voren worden gehaald. Naar verwachting zal deze nu eind september verschijnen. Ik zal uw Kamer daarna informeren over de eventuele beleidsconsequenties.
Wat betekenen de huidige ontwikkelingen voor de bruikbaarheid van de huidige ambtsberichten over Afghanistan? Op welk moment denkt u die te kunnen laten aanpassen?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het gezien de huidige ontwikkelingen in Afghanistan nog verantwoord mensen daar naartoe terug te sturen? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, kunt u aangeven wat dit betekent voor het huidige beleid?
Zie antwoord vraag 1.
De situatie van de door Nederland naar Bahrein uitgezette asielzoeker A.S. |
|
Hanneke van der Werf (D66), Don Ceder (CU), Jasper van Dijk , Kati Piri (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Op welke manier stelt u zich op de hoogte van de situatie van de heer A.S in de Bahreinse gevangenis? Met welke frequentie doet u dit?
De Nederlandse ambassade in Koeweit heeft met regelmaat contact met de autoriteiten in Bahrein alsook met partnerlanden die ambassades gevestigd hebben in het land zelf. Ook heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken regelmatig contact met de Nederlandse advocaat van de heer A.S. en met maatschappelijke organisaties die bij deze zaak betrokken zijn.
Belemmeren de Bahreinse autoriteiten op enige manier het contact tussen A.S. en zijn Nederlandse advocaat? Wat doet u om deze belemmeringen te op te lossen?
A.S. is tot op heden niet in staat gesteld een machtigingsformulier te ondertekenen waardoor zijn Nederlandse advocaat kan worden gevolmachtigd. De Nederlandse ambassade in Koeweit heeft geprobeerd hierin te faciliteren, maar tot dusver heeft dit geen resultaat gehad. De ambassade zal zich hiervoor blijven inspannen.
Brengen medewerkers van de Nederlandse ambassade bezoek aan A.S.? Zo ja, hoe vaak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat Nederland hem regelmatig moet blijven bezoeken en zich van zijn situatie op de hoogte moet blijven stellen zolang hij nog gevangen gehouden wordt? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder gesteld in beantwoording van Kamervragen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 3406), is de heer A.S. geen Nederlands staatsburger, en komt dus niet in aanmerking voor consulaire bijstand. Nederland volgt evenwel de zaak van A.S. als onderdeel van het reguliere mensenrechtenwerk van de ambassade in Koeweit. Nederland heeft de zorgen over deze zaak verschillende keren overgebracht aan de Bahreinse autoriteiten.
Wat zijn de resultaten geweest van de Nederlandse interventies bij Bahrein om A.S. vrij te krijgen? Blijft u hiermee doorgaan? Welke mogelijkheden hebt u om Bahrein verder onder druk te zetten als de autoriteiten blijven weigeren hem vrij te laten? Bent u bereid ook in Europees verband actie te ondernemen ten opzichte van Bahrein?
De Nederlandse ambassade heeft als onderdeel van het reguliere mensenrechtenwerk de rechtszaken van A.S. gevolgd. De Nederlandse overheid treedt op grond van internationale afspraken niet in de rechtsgang van een ander land. Wel kan Nederland de autoriteiten in een land aanspreken op het belang van een eerlijke en humane behandeling. Wat betreft de zaak van A.S. heeft Nederland in diplomatieke contacten de zorg omtrent een eerlijk proces en humane behandeling aangekaart. Detentieomstandigheden en de mensenrechtensituatie in het algemeen in Bahrein worden in hoog ambtelijke, diplomatieke en politieke contacten aan de orde gesteld. Dit gebeurt ook in Europees verband. Tijdens de EU-Bahrein mensenrechtendialoog die plaatsvond in februari 2021 werd nadrukkelijk aandacht gevraagd voor omstandigheden in gevangenissen en het recht op een eerlijk proces.
Welke informatie heeft u over de omstandigheden waaronder hij gevangen zit?
Zie antwoord op vraag 7.
Kunt u bevestigen dat A.S. in de afgelopen periode minstens 10 dagen geboeid in isolatie is gehouden, zonder toegang tot toilet en met nauwelijks voldoende te eten of te drinken, zoals bronnen gemeld hebben? Bent u bereid hierover opheldering te vragen bij de Bahreinse autoriteiten?
Naar aanleiding van deze berichtgeving heeft de Nederlandse ambassade in Koeweit contact opgenomen met de Bahreinse autoriteiten en zorgen uitgesproken over de situatie van A.S. De autoriteiten hebben toegezegd hierop terug te komen met meer informatie. Ik kan op dit moment niet bevestigen of de berichtgeving klopt.
Bent u bekend met het bericht dat in de gevangenis waar A.S. vast zit, een medegevangene overleden is als gevolg van het onthouden van de juiste medische zorg?1 Klopt het dat er gevangenen in de gevangenis waar A.S. gevangen zit, overleden zijn aan COVID-19?
Ja ik ben bekend met deze berichtgeving. Uit navraag bij de Bahreinse autoriteiten blijkt dat tenminste één gevangene aan COVID-19 is overleden.
Wat is de reactie geweest van de Bahreinse autoriteiten op de oproep van het VN Hoge Commissariaat voor de mensenrechten om een onafhankelijk onderzoek naar de dood van de in vraag 8 bedoelde gevangene in te stellen en om alle politieke gevangen vrij te laten?2 Wat moet wat u betreft hierop de vervolgstap zijn?
Voor zover bekend heeft Bahrein niet officieel gereageerd op de oproep van het Hoge Commissariaat voor de Mensenrechten van de VN. Wel hebben de Bahreinse autoriteiten sinds de COVID-uitbraak aan in elk geval duizend gevangenen pardon verleend en hebben zij tevens toegezegd de veiligheid en gezondheid in de gevangenissen te zullen waarborgen. Dit neemt niet weg dat er nog steeds zorgen zijn over de omstandigheden in gevangenissen in Bahrein. Nederland zal aandacht blijven vragen voor verbetering van detentieomstandigheden in Bahrein, zowel in bilateraal als multilateraal verband.
De grondhouding bij de beoordeling van asielzaken door de IND en de rol van taalexperts bij het beantwoorden van vragen over de identiteit in de asielprocedure |
|
Kati Piri (PvdA), Hanneke van der Werf (D66), Don Ceder (CU), Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Welke eisen worden gesteld aan iemand die door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) als taalexpert wordt ingezet?
Een taalanalist wordt zorgvuldig geselecteerd en voortdurend getoetst op het vermogen om taalvarianten van elkaar te onderscheiden. Bij een taalanalyse ziet een linguïst van de IND erop toe dat de taalanalist zijn conclusie afdoende onderbouwt met relevante voorbeelden van de spraak van de vreemdeling, zoals die te horen zijn in de voor de taalanalyse gemaakte geluidsopname. De linguïst en de taalanalist stellen in samenspraak het definitieve rapport van de taalanalyse op. In het Werkkader taalanalisten, d.d. 1 mei 20201, staat nader beschreven aan welke eisen taalanalisten moeten voldoen.
Hoe vaak wordt het instrument taalanalyse afgenomen bij personen die al meer dan 10 jaar in Nederland zijn?
Uit de registratie-systemen van de IND kunnen niet de benodigde gegevens gehaald worden om vast te stellen hoe vaak een taalanalyse wordt afgenomen bij personen die meer dan 10 jaar in Nederland zijn.
Is er wetenschappelijke informatie over hoe betrouwbaar een taalanalyse is, die afgenomen wordt nadat betrokkene meer dan 10 jaar niet meer in zijn oorspronkelijke taalomgeving verblijft? Zo ja, kunt u die delen?
De IND acht het in zijn algemeenheid niet aannemelijk dat kennis op moedertaalniveau van een taal of dialect na tien jaar verblijf in Nederland volledig zou zijn verdwenen. In beginsel kan ook na tien jaar nog steeds redelijkerwijs worden verwacht dat de vreemdeling (in elk geval enige) authentieke kennis kan demonstreren van een taal of dialect. In die gevallen, waarin je kunt spreken van taalverlies, spelen vele factoren een rol, zoals leeftijd van vertrek, de mate van contact met taalgenoten, houding ten opzichte van de eerste taal, verwantschap tussen de eerste en de nieuwe taal. De academisch geschoolde taalkundigen die de taalanalyses begeleiden, houden rekening met deze factoren (voor zover ze bekend zijn).
Daarbij benadruk ik dat een taalanalyse alleen als aanvullend instrument wordt ingezet in gevallen waarin er twijfel bestaat aan het door de vreemdeling gestelde land van herkomst of een specifieke regio binnen een land van herkomst. Het is aan de vreemdeling om zijn herkomst aannemelijk te maken. Wanneer de vreemdeling daar niet in slaagt, kan de IND besluiten om onderzoek te doen naar de taal die de vreemdeling spreekt en te bezien of de vreemdeling op grond van de spraak te herleiden is tot een bepaalde spraak- en cultuurgemeenschap in een bepaald land of een bepaalde regio. De IND komt de vreemdeling, in het kader van de samenwerkingsverplichting, in dat geval tegemoet in de bewijslastverplichting. Zo kan een taalanalyse een hulpmiddel zijn waarmee de vreemdeling het gestelde land van herkomst kan onderbouwen.
De IND is zich ervan bewust dat een taalanalyse beperkingen kent en hoogstens een sterke indicatie oplevert. Het zegt immers niets over waar iemand is geboren, en in het algemeen ook niet over het gebied of de gebieden waar iemand slechts korte tijd heeft verbleven. Uit een taalanalyse blijkt veelal ook niet wanneer iemand is vertrokken uit zijn oorspronkelijke herkomstgebied. In elke zaak vindt daarom een afweging plaats, al dan niet samen met de linguïsten van de IND, of een taalanalyse zinvol en mogelijk is. Bij de vraag of taalanalyse een geschikt instrument is, wordt ook gekeken naar het tijdsverloop sinds de vreemdeling zijn oorspronkelijke leefgebied heeft verlaten, hoe lang iemand daar heeft gewoond, waar de vreemdeling heeft verbleven nadat hij zijn leefgebied heeft verlaten en welke talen aldaar gesproken worden.
Wat zijn de criteria die gebruikt worden om bij twijfel aan de nationaliteit een taalanalyse al dan niet in te zetten bij minderjarige asielzoekers in de eerste asielprocedure? Gebeurt dit standaard bij twijfel aan de nationaliteit? Waarom wel/niet?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 is aangegeven, doet de IND een taalanalyse indien dit iets kan bijdragen aan het oordeel over de herkomst van de vreemdeling. In de meerderheid van zaken van ongedocumenteerde vreemdelingen wordt de herkomst vastgesteld op grond van de verklaringen die de vreemdeling heeft afgelegd tegenover de IND. Indien de verklaringen echter op sommige onderdelen niet overtuigen, bijvoorbeeld omdat deze te summier zijn of (deels) onjuist, kan de IND de asielzoeker een taalanalyse aanbieden. Dit biedt de asielzoeker gelegenheid om de gestelde herkomst nader te onderbouwen. Hierbij is van belang dat voor een groot aantal landen het niet mogelijk is om met taalanalyse de herkomst vast te stellen omdat talen in verschillende landen gesproken worden. Bij evident (jonge) minderjarigen neemt de IND in beginsel geen taalanalyse af.
Wanneer asielzoekers contraexpertise inschakelen die tot andere conclusies komt, hoe beoordeelt u dan aan welk oordeel u meer geloof dient te hechten? In hoeveel zaken komt dit voor als het gaat om taalanalyse? Gaat het daarbij vooral om bepaalde landen? Zo ja, welke?
Elke contra-expertise op een taalanalyse met een afwijkende conclusie
wordt zorgvuldig bekeken door linguïsten van het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) van de IND. Zij beoordelen of de contra-expertise al dan niet op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen is en of deze aanleiding geeft tot een controleonderzoek. Daarbij wordt bezien of de contra-expertise is uitgevoerd door een onafhankelijk en deskundig taalanalist, of diegene over specifieke vaardigheden beschikt om te beoordelen of de taal en/of het dialect authentiek is en of hij zijn conclusies inzichtelijk maakt. Als de IND concludeert dat een controleonderzoek nodig is, schakelt de linguïst een derde taalanalist in (eventueel van een taalanalysebureau in het buitenland). De linguïst schrijft een reactie op de contra-expertise waarin wordt aangegeven of er aanleiding is het eerdere oordeel te herzien. Uit de systemen van de IND valt niet af te leiden hoe vaak een contraexpertise volgt op een taalanalyse.
Als een taalexpert stelt dat een asielzoeker uit Tanzania afkomstig is, terwijl de persoon in kwestie beweert uit Burundi afkomstig te zijn, en na verloop van tijd blijkt uit verklaringen van de respectievelijke ambassades dat de asielzoeker inderdaad uit Burundi komt1, blijft u dit soort taalexperts dan nog steeds inzetten? Zo ja, waarom?
Het is mij duidelijk dat u via algemene vragen een specifieke zaak aan de orde wilt stellen. Zoals bekend ga ik niet in op individuele gevallen.
In zijn algemeenheid wijs ik erop dat de conclusie van een taalanalist dat de vreemdeling niet spreekt zoals gangbaar is in het gebied waar hij stelt vandaan te komen, reden kan zijn om te concluderen dat zijn verklaringen over identiteit, herkomst of nationaliteit niet geloofwaardig zijn. Als later blijkt, bijvoorbeeld aan de hand van later overgelegde (authentiek bevonden) identiteitsdocumenten of paspoort, dat de vreemdeling toch afkomstig is uit het door hem gestelde herkomstgebied of hij daarvan de nationaliteit heeft, maakt dat de conclusies uit de taalanalyse niet per definitie onjuist. Immers, een taalanalyse zegt over het algemeen enkel iets over waartoe iemand taalkundig herleidbaar is en niet per se over de nationaliteit van de vreemdeling of waar hij geboren is. In bepaalde gevallen kan het dus zo zijn dat de gebruikelijke verblijfsplaats van de vreemdeling, voorafgaand aan zijn komst naar Nederland, nog steeds niet aannemelijk is gemaakt.
Bent u het met ons eens dat verklaringen van ambassades die het verhaal van de asielzoeker, zoals genoemd in vraag 6 en na vele jaren pas verstrekt, ondersteunen, niet kunnen gelden als nieuwe feiten op basis waarvan een herhaald asielverzoek ingediend kan worden, maar gelden als onderbouwing van de eerdere en consistente verklaringen van betrokkene? Bent u het ermee eens dat in dit kader een eerdere onjuiste conclusie van de IND herzien zou moeten worden en de regels die golden op het moment dat die onjuiste conclusie was getrokken gehanteerd zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij de vorige vraag is opgemerkt, kunnen dergelijke verklaringen veelal hooguit de nationaliteit, identiteit en geboorteplaats bevestigen. Daarmee staat nog niet vast waar de vreemdeling zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft gehad voorafgaand aan zijn komst naar Nederland. Indien de verklaringen over het herkomstgebied vaag, summier en tegenstrijdig zijn, en ook een taalanalyse wijst erop dat betrokkene taalkundig niet in het door hem gestelde herkomstgebied te plaatsen is, dan zal de IND veelal nog steeds niet geloofwaardig achten dat de vreemdeling in het door hem gestelde herkomstgebied heeft gewoond. Uiteraard beziet de IND altijd, indien de vreemdeling een herhaald asielverzoek indient, of de elementen die wel geloofwaardig worden geacht, aanleiding geven voor verlening van een asielvergunning.
Daarbij merk ik op dat de IND geen bevoegdheid heeft om ambtshalve een asielbesluit te nemen wanneer er geen asielaanvraag is ingediend. Het is dus aan de vreemdeling om zijn wens tot asiel kenbaar te maken. De vreemdeling kan tegelijkertijd met de indiening van een opvolgende asielaanvraag ook aangeven dat hij verzoekt om heroverweging van de eerdere beslissing.
Dat kan er onder omstandigheden toe leiden dat de ingangsdatum van een eventueel te verlenen verblijfsvergunning wordt gesteld op een datum gelegen vóór die waarop de opvolgende asielaanvraag is ingediend.
Vindt u het acceptabel dat in een geval als in vraag 6 beschreven het vluchtverhaal van de asielzoeker nooit beoordeeld is, maar slechts is afgewezen op grond van de blijkbaar onjuiste conclusie over zijn land van herkomst en identiteit? Zo ja, waarom? Zouden in een dergelijk geval, bij gebrek aan documenten, niet ook de verklaringen en beschrijvingen van de asielzoeker over het land waar hij vandaan stelt te komen, zorgvuldig beoordeeld dienen te worden, zoals de rechtbank ook weergegeven heeft in haar uitspraak van 28 mei 2004?
Ook hier is mij duidelijk dat u via algemene vragen een specifieke zaak aan de orde wilt stellen. Zoals bekend ga ik niet in op individuele gevallen.
In zijn algemeenheid geldt dat de IND het asielrelaas niet inhoudelijk beoordeelt wanneer de verklaringen van de asielzoeker over zijn nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig worden geacht. Een asielrelaas is immers onlosmakelijk verbonden met een specifiek land van herkomst waar de door de asielzoeker gestelde gebeurtenissen zich zouden hebben voorgedaan. In die gevallen is niet vast te stellen wie de asielzoeker is, waar hij vandaan komt en voor welke overheid of andere actoren hij stelt te vrezen, wat een inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas onmogelijk maakt.3
Over de beoordeling van de asielaanvraag in het geval de vreemdeling geen of onvoldoende ondersteunde documenten heeft, merk ik het volgende op. Het is in de eerste plaats aan de asielzoeker om zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken. Hierbij geldt als uitgangspunt dat de asielzoeker deze elementen zoveel als mogelijk dient te onderbouwen. Dit kan hij doen met documenten, foto’s of andere (al dan niet openbare) bronnen. De asielzoeker kan zijn identiteit en herkomst ook onderbouwen met aannemelijke verklaringen. Als een asielzoeker geen identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten heeft, of het door hem gestelde niet anderszins kan onderbouwen, bekijkt de IND welke redenen de asielzoeker aandraagt voor de gebrekkige onderbouwing. Bij twijfel over de opgegeven nationaliteit, herkomst en/of identiteit, krijgt de asielzoeker de gelegenheid om te vertellen over zijn land van herkomst, taal, cultuur en woonomgeving, om op die manier aannemelijk te maken dat hij daadwerkelijk afkomstig is uit het door hem gestelde land of gebied. Die verklaringen legt de IND ter verificatie naast (openbare) bronnen. In de beoordeling van het asielverzoek betrekt de IND dus niet alleen de documenten waarmee de asielzoeker zijn identiteit en nationaliteit kan onderbouwen, maar juist ook, in bredere zin, zijn verklaringen over identiteit, nationaliteit, herkomst, reis en (indien van toepassing) het ontbreken van documenten. Zoals hiervoor is aangegeven, behoort het aanbieden van een taalanalyse ook tot de mogelijkheden.
Deelt u de mening, als in een zaak als deze alsnog een nationaliteitsverklaring (zoals in deze zaak van Burundi) afgegeven wordt, dat dan het asielverzoek alsnog inhoudelijk zou moeten worden beoordeeld, in samenhang met een ambtshalve beoordeling artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) (recht op privéleven)? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat in een eventuele hernieuwde asielaanvraag hieraan niet voorbij mag worden gegaan? Zo nee, waarom?
Voor wat betreft de situatie dat de vreemdeling alsnog documenten verkrijgt over een eerder ongeloofwaardig geachte nationaliteit of herkomst, verwijs ik naar de hiervoor gegeven antwoorden.
Artikel 8 EVRM wordt alleen ambtshalve beoordeeld bij een eerste asielaanvraag. Indien een vreemdeling in een later stadium wenst zijn beroep op dit artikel opnieuw beoordeeld te zien, kan hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier indienen.
Geldt voor zaken als deze dat de IND-ambtenaren alleen «hun best doen om afwijzingsgronden rond te krijgen en niet om te zoeken naar mogelijkheden om de zaak voor de asielzoeker op te lossen waar dat kan» zoals kennelijk in elk geval tot begin 2010 het beleid was?2 Acht u een dergelijke grondhouding in overeenstemming met de verplichtingen van het Vluchtelingenverdrag waar Nederland zich aan te houden heeft? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Het is nimmer het beleid van IND geweest, in het heden noch het verleden, om primair te sturen op het afwijzen van asielaanvragen. Daarmee wordt volstrekt te kort gedaan aan de vele IND-medewerkers die zich er dagelijks hard voor maken dat asielbescherming wordt geboden aan hen die daar recht op hebben. Uit het door u genoemde document – dat overigens ruim 10 jaar oud is – blijkt juist dat IND-medewerkers actief worden gestuurd op een klantgerichte houding. Dit is nog steeds het uitgangspunt. Binnen de IND wordt verder gestimuleerd om dilemma’s of lastige zaken onderling te bepreken met collega’s al dan niet via intervisie bijeenkomsten. Van een grondhouding die vooral is gericht op afwijzen is geen sprake. Uiteraard kan de IND enkel een asielvergunning verlenen indien aannemelijk is dat de betreffende vreemdeling te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade. Overeenkomstig het bepaalde in de Vreemdelingenwet en Kwalificatierichtlijn, kan er aanleiding zijn om de vreemdeling hieromtrent het voordeel van de twijfel te gunnen, hetgeen ook veelvuldig voorkomt. Overigens blijkt uit de percentages inwilligingen van asielaanvragen ook geenszins dat de IND stuurt op afwijzen van asielaanvragen. Ik verwijs naar de openbaar toegankelijke Rapportages Vreemdelingenketen, evenals de Staat van Migratie5.
Is de genoemde algemene grondhouding die beschreven wordt in het aangehaalde document inderdaad aangepast sinds 2010? Zo ja, wat is dan nu de grondhouding? Wat betekent de geschetste grondhouding voor de zorgvuldigheid van de beslissingen in asielverzoeken van voor 2010? Kunt u volhouden dat asielzoekers voor die tijd een objectieve beoordeling van hun vluchtverhaal hebben gekregen dat er niet op gericht was om «de afwijzingsgronden rond te krijgen»? Bent u het met mij eens dat de IND een objectief oordeel zou moeten vellen over de vraag of een asielzoeker bescherming nodig heeft of niet, in plaats van het vinden van afwijzingsgronden?
Binnen de IND is het gebruikelijk dat medewerkers reflecteren op hun werk, hierover met elkaar spreken én dat dit ook aan de orde komt in teamoverleggen. De IND staat open voor discussies over dergelijke onderwerpen. Het aangehaalde document laat verder zien dat IND-medewerkers zich bewust zijn van de complexiteit van het werk en de soms lastige positie van de asielzoeker om zijn aanvraag te onderbouwen. Wel is het goed te benoemen dat stuk dateert uit november 2009 en dus inmiddels ruim tien jaar oud is. Ook is er nadien aandacht geweest voor de grondhouding en de samenwerkingsverplichting met de vreemdeling. Zo is de openbare werkinstructie (2014/10), over de integrale geloofwaardigheidstoetsing verschenen, waarmee een einde kwam aan de veel bekritiseerde toets aan de positieve overtuigingskracht van asielrelazen. Aan de vreemdeling wordt nu vaker het voordeel van de twijfel gegeven. Ook binnen de verplichte EASO-opleidingsmodules wordt aandacht besteed aan de bewijslast en de moeilijkheden voor kwetsbare asielzoekers om informatie over te leggen. Verder wordt in de nieuwe Basis Opleiding Asiel (BOA) aandacht geschonken aan de grondhouding bij het nemen van beslissingen en wordt het gesprek hierover gevoerd. Zo wordt bijvoorbeeld de video van het theaterstuk «Salomonsoordeel» getoond en besproken.
De IND beoordeelt of asielzoekers in aanmerking komen voor internationale bescherming. De IND doet dit op grond van de verklaringen en documenten die de asielzoeker bij zich heeft en op grond van de informatie die bekend is over het land van herkomst van de asielzoeker. Als de IND de aanvraag afwijst, wordt dit gemotiveerd weergegeven in het besluit op de aanvraag. Er is en was geen algemene grondhouding voor IND-medewerkers gericht op afwijzing, maar juist op het objectiveren van de door de asielzoeker geuite vrees. De IND kijkt of de verklaringen van de asielzoeker geloofwaardig zijn, of het aannemelijk is wat de asielzoeker vreest bij terugkeer en of de asielzoeker bij terugkeer naar het land van herkomst een risico op loopt vervolging of ernstige schade. Zoals eerder opgemerkt kan er aanleiding zijn om het vreemdeling het voordeel van de twijfel te geven. Asielzoekers worden bovendien bijgestaan door een rechtshulpverlener en zij hebben de mogelijkheid een afwijzende beslissing voor te leggen aan een rechter in beroep en hoger beroep.
Kunt u het document waar in de mail naar verwezen wordt met de Kamer delen, zodat de Kamer zich ook een beeld kan vormen van de discussie die kennelijk gespeeld heeft. Zo nee, waarom niet?
Ja, zie bijlage. Het betreft hier geen IND document, maar een document dat op eigen initiatief destijds is opgesteld door enkele individuele IND-medewerkers. Zij hebben toestemming gegeven dit stuk te delen.
Deelt u de mening dat het document uit noot 2 over de grondhouding aanleiding is om onafhankelijk te doen naar de manier waarop de IND asielverzoeken beoordeelt? Zo niet, waarom niet?
Nee, het discussiestuk dat ten grondslag ligt aan de mail over de grondhouding van IND-medewerker is zoals gezegd afkomstig uit november 2009 en is niet representatief voor alle IND-medewerkers. Toen dit discussiestuk begin 2010 op de verschillende IND-locaties werd besproken, kwam duidelijk naar voren dat veel van de IND-medewerkers zich niet herkenden in dit stuk en de daarin beschreven houding. Het toont bovendien dat de IND een lerende organisatie is waarin er ruimte is voor discussie. Het is bovendien niet juist om een verband te suggereren tussen de opvatting van die medewerkers ruim tien jaar geleden, en de huidige beslispraktijk van de IND. In dit verband verwijs ik ook naar de meer recente conclusie uit het rapport van de Commissie Van Zwol waarin staat dat de asielpraktijk in algemene zin goed verloopt. Ik wens bovendien (nogmaals) te benadrukken dat een asielzoeker een afwijzende beslissing op een asielaanvraag kan voorleggen aan een rechter in beroep en hoger beroep. De rechter toetst reeds de wijze waarop de IND het asielverzoek heeft beoordeeld. Ik zie dus geen aanleiding om nader onafhankelijk onderzoek te doen naar de manier waarop de IND asielverzoeken beoordeelt.
Als een asielzoeker, zoals in deze casus, als gevolg van een op verkeerde gronden getrokken conclusie dat zijn identiteit niet klopt, niet de bescherming krijgt onder het categoriaal beschermingsbeleid dat op het moment van aanvraag gold voor Burundi, zou hij daar dan niet met terugwerkende kracht alsnog onder moeten vallen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 8.
Hoe kan het gebeuren dat een alleenstaande minderjarige asielzoeker niet behandeld wordt volgens het AMA (alleenstaande minderjarige asielzoeker)-beleid, zoals in deze zaak ook gebeurd is?
Zoals hiervoor aangegeven, ga ik niet in op individuele gevallen. In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat er in de afgelopen jaren veel verbeteringen in het proces zijn aangebracht. Op dit moment wordt in de aanmeldfase van de asielprocedure direct onderkend dat iemand (gesteld) minderjarig is en onbegeleid is. Een niet-begeleide minderjarige vreemdeling (amv) wordt aangemeld bij Nidos, de instantie die bij de afwezigheid van ouder(s) middels voogdij voorziet in het gezag. Afhankelijk van de leeftijd en de situatie van een amv zijn er specifieke waarborgen en procedures. Wanneer de amv zijn minderjarigheid niet met authentieke identiteitsdocumenten kan aantonen, vindt tijdens de aanmeldfase een leeftijdsschouw plaats. Zolang er twijfel is over de door de vreemdeling opgegeven leeftijd en niet middels leeftijdsschouw of ander onderzoek, waaronder medisch leeftijdsonderzoek, is vastgesteld dat de vreemdeling meerderjarig is, wordt in de asielprocedure uitgegaan van de minderjarigheid van de vreemdeling. Wat betreft de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag is er geen apart beleid voor amv.
Voor zover u doelt op het amv-buitenschuldbeleid kan ik u mededelen dat er specifieke voorwaarden zijn waaraan de vreemdeling moet voldoen. Deze voorwaarden staan uitgewerkt in paragraaf B8/6 van de Vc 2000. Deze vergunning kan ambtshalve worden verleend of na het indienen van een aanvraag.
Als een uitgeprocedeerde asielzoeker, zoals in aangehaalde casus, in het kader van pogingen terug te keren naar het land van herkomst in het bijzijn van medewerkers van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) een ambassade bezoeken en daar te horen krijgen dat de asielzoeker in kwestie de nationaliteit heeft waarvan de IND beweert dat deze die niet heeft, zou die DT&V medewerker dan niet verplicht moeten zijn die informatie aan de IND door moeten geven, en zou de IND de beoordeling van de zaak dan niet ambtshalve moeten bijstellen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 7.
Zoals ik ook in mijn reactie van 8 juli 2021 op het rapport Bewijsnood van Amnesty International6 heb toegelicht, onderschrijf ik het uitgangspunt dat het besluitvormingsproces van de IND en het terugkeertraject van Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: DT&V) nauw op elkaar aangesloten moeten zijn om zo eventuele risico’s bij uitzetting te voorkomen. Vanzelfsprekend ben ik van mening dat uitzetting niet mag plaatsvinden wanneer een door de asielzoeker gestelde schending van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 EVRM bij terugkeer naar dat land, niet is onderzocht. Voor de werkprocessen van de DT&V en de IND in de genoemde gevallen, verwijs ik naar die brief.
Begrijpt u dat de burgemeester van Enschede, dhr. dr. G.O. van Veldhuizen, in een brief aan uw ambtsvoorganger uit 20183 over deze casus uitspreekt dat hij «[e]en reflectie van de IND en DT&V over de afgelopen 16 jaar gehanteerde verkeerde aanname» heeft gemist, alsook «het dragen van de consequentie van een verkeerde stellingname»? Deelt u de mening dat een reflectie in zaken als deze en het dragen van de consequentie van een verkeerde stellingname verwacht zou mogen worden van de IND die uit naam van u handelt? Zo nee, waarom niet?
Over individuele zaken worden geen mededelingen gedaan. Indien de IND een onjuist besluit heeft genomen wordt daar uiteraard op gereflecteerd.
Waarom krijgt een asielzoeker waarvan, zoals in deze casus, de DT&V herhaaldelijk aangeeft, zoals burgemeester Van Veldhuizen in zijn brief stelt, «dat ook zij niet wist welke andere acties hij nog kon ondernemen» om te vertrekken geen verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldcriterium, nog afgezien van de aangetoonde verkeerde beoordeling van zijn asielverzoek? Bent u bereid die alsnog te verlenen in dergelijke gevallen? Zo nee, waarom niet?
Over individuele zaken worden geen mededelingen gedaan, zie verder het antwoord bij vraag 19.
In welke gevallen geeft u wel een zogenoemde buiten schuld-vergunning? Om hoeveel gevallen gaat dit in de afgelopen jaren?
De IND verleent een buitenschuldverblijfsvergunning aan een vreemdeling die zonder resultaat heeft geprobeerd uit Nederland te vertrekken. Dit blijkt uit een ambtsbericht met positief zwaarwegend advies van de DT&V.
De voorwaarden voor verlening van een dergelijke vergunning zijn uitgewerkt in de Vreemdelingencirculaire (B8/4). Voor verlening van deze vergunning mag er geen redelijke twijfel bestaan over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling. Daarnaast moet de vreemdeling de DT&V om bemiddeling hebben verzocht ten behoeve van zijn vertrek uit Nederland of het verkrijgen van een (vervangend) reisdocument bij de autoriteiten van zijn land van herkomst (of een ander land waar hem toegang kan worden verleend), en deze bemiddeling heeft niet het gewenste resultaat opgeleverd. De vreemdeling moet in houding en gedrag hebben laten zien dat hij wil terugkeren naar zijn land van herkomst (of een ander land waar hem toegang kan worden verleend), hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat hij zich heeft gehouden aan de afspraken die de DT&V met hem heeft gemaakt gedurende de bemiddelingsprocedure. Er mag op het moment van beslissen geen sprake zijn van een lopende procedure in het kader van een aanvraag voor een verblijfsvergunning en de vreemdeling kan niet voldoen aan de voorwaarden voor een andere verblijfsvergunning.
In de eerste zes maanden van 2021 zijn er minder dan 10 aanvragen buitenschuld ingewilligd. In 2020 zijn er 20 aanvragen voor een buitenschuld-vergunning ingewilligd. In 2019 waren dit er 30. In 2018 zijn er 20 aanvragen buitenschuld ingewilligd. In 2017 waren dit er 10.
Zo u niet van mening bent dat iemand als in deze zaak alsnog verblijf als vluchteling toegekend zou dienen te worden, deelt u dan de mening dat zo iemand, gezien het verloop van de zaak en de gedocumenteerde pogingen om te vertrekken, een verblijfsvergunning op basis van artikel 8 EVRM vanwege privéleven, verleend zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ik ga niet in op individuele gevallen. In zijn algemeenheid geldt dat de IND slechts bij bijzondere individuele omstandigheden een vergunning verleent op grond van privéleven zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de duur van het verblijf in NL, de aard van dit verblijf en de inspanningen gericht op terugkeer. Ik verwijs verder naar de openbare werkinstructie 2020/16 waarin dit verder is uitgewerkt.
Bent u van mening dat asielzoekers die op vergelijkbare manier zijn afgewezen, recht is gedaan? Zo ja, waarom? Bent u van mening dat in dergelijke zaken de menselijke maat nog in het oog gehouden is? Zo ja, kunt u toelichten hoe?
Ik ga niet in op individuele gevallen. Er kan bovendien niet gesproken worden van vergelijkbare gevallen, omdat daarvoor de diversiteit aan individuele feiten en omstandigheden in vreemdelingenzaken te groot is. In zijn algemeenheid wijs ik erop dat de IND zorgvuldige procedures hanteert voor de beoordeling van een asielaanvraag, evenals voor de beoordeling van een aanvraag voor verblijf op andere gronden. Die beslissingen kunnen bovendien worden voorgelegd aan een rechter in beroep en hoger beroep.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De aanpak van mensenhandel in de Caribische delen van het Koninkrijk. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Don Ceder (CU), Mirjam Bikker (CU), Anne Kuik (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Sint Maarten wil hulp van Nederland in seksindustrie»1, de opmerkingen over de aanpak van mensenhandel in de Staat van de Rechtshandhaving Caribisch Nederland2 en de TIP-reporten ten aanzien van Nederland, Sint Maarten, Curaçao en Aruba3?
Ja.
Wat is uw algemene beeld van de bestrijding van mensenhandel op de BES-eilanden en de landen binnen het Caribisch deel van het Koninkrijk? Op welke cijfers is dit beeld gebaseerd?
Voorop moet worden gesteld dat de aanpak van mensenhandel een landsaangelegenheid is. Dat betekent dat Curaçao, Aruba en Sint Maarten zelf verantwoordelijk zijn voor de aanpak en voor de hierin gemaakte beleidskeuzes. Nederland is verantwoordelijk voor de aanpak van mensenhandel in Caribisch Nederland. Wel werkt Nederland nauw samen met de andere landen in ons Koninkrijk op de aanpak van mensenhandel. In de beantwoording van de vragen zal daarom vooral ingegaan worden op de situatie in Caribisch Nederland.
De aanpak van mensenhandel staat al langer hoog op de agenda voor het Caribisch deel van het Koninkrijk. Zo is op 28 januari 2009 het eerste Memorandum of Understanding van samenwerking ter voorkoming en bestrijding van mensenhandel en mensensmokkel (hierna: MoU) getekend. In dit MoU werd onder meer vastgelegd dat de samenwerking tussen de landen wordt geïntensiveerd en dat aan de bestrijding van mensenhandel prioriteit wordt gegeven. De laatste evaluatie van het MoU vond in 2018 plaats bij gelegenheid van een driedaagse conferentie op Bonaire met multidisciplinaire partners. Het herziene MoU werd vastgesteld tijdens het Justitieel Vierpartijenoverleg (JVO) van januari 2019.
De geschetste beelden in de rapporten van de Raad voor de Rechtshandhaving inzake de aanpak van mensenhandel en mensensmokkel op Caribisch Nederland, Curaçao en Sint Maarten worden herkend.4 Uit de samenwerking en de goede ambtelijke contacten is ook mijn beeld ontstaan dat de landen momenteel nog onvoldoende uitvoering kunnen geven aan alle gemaakte afspraken in het MoU.
Voor Caribisch Nederland kan ik aangeven dat de afgelopen jaren is ingezet op multidisciplinaire controles in kwetsbare sectoren, verbeterde ondersteuning voor slachtoffers van mensenhandel en het vergroten van bewustwording bij zowel professionals, de doelgroep zelf als het algemene publiek. Ook zijn er handboeken opgesteld voor de opvang en begeleiding van slachtoffers van mensenhandel.
Naar aanleiding van eerdere rapporten zijn flinke stappen gezet in het verbeteren van de informatiepositie, onder andere door de invoering en operationalisering van het themaregister in Caribisch Nederland.
De ministers van Justitie van de landen gaan bij gelegenheid van het eerstvolgende JVO in gesprek over de mogelijkheden om de aanpak van mensenhandel verder te versterken in het Caribisch deel van het Koninkrijk. De uitkomsten van het JVO worden geborgd in de herziening van het MoU in 2022.
Hoeveel strafprocessen en veroordelingen zijn er de afgelopen vijf jaar geweest tegen mensenhandelaren en klanten van mensenhandelaren op de BES-eilanden en in de landen?
De partners in de aanpak van mensenhandel hebben zich afgelopen jaren ingezet om daders op te sporen en te vervolgen, met een paar behaalde successen. Niet alle verrichtte onderzoeken hebben geleid tot een zaak of veroordeling.
In Caribisch Nederland hebben in de afgelopen 5 jaar van 2016–2020 9 opsporingsonderzoeken plaatsgevonden, 3 vervolgingen en geen veroordelingen. De opsporing, vervolging en berechting van zaken van mensenhandel verloopt veelal over meerdere jaren, het overzicht moet ook zo gelezen worden. Momenteel worden voor zittingsdata ingepland voor twee verschillende mensenhandel zaken in 2021.
Voor de BES-eilanden treedt vanaf 1 januari 2022 de wet strafbaarstelling van de klant van een prostituees die slachtoffer is van mensenhandel in werking.
Hoeveel aangiftes en/of meldingen van slachtofferschap van mensenhandel zijn er de afgelopen vijf jaar geweest op de BES-eilanden en in de landen?
Hieronder een overzicht van het aantal meldingen en aangiften van slachtoffers van mensenhandel in Caribisch Nederland. Zoals eerder aangegeven is de aanpak van mensenhandel een landsaangelegenheid en zal enkel ingegaan worden op Caribisch Nederland.
2016: 0
2017: 5
2018: 9
2019: 4
2020: 15
Wat is de schatting van het totaal aantal slachtoffers van mensenhandel op de BES-eilanden en in de landen?
Mensenhandel is een delict dat zich veelal in het verborgene afspeelt, zo ook in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Een accurate schatting van het totaal aantal slachtoffers van mensenhandel is daarom niet mogelijk.
Waar kan een slachtoffer van mensenhandel op één van de eilanden zich melden en hoe is de begeleiding vanuit zowel politie als hulpverlening vervolgens geregeld? Welke mogelijkheden zijn er de in Nederland bestaande expertise op het gebied van opvang en begeleiding van slachtoffers in mensenhandel te delen met en in te zetten op de eilanden?
Voor Caribisch Nederland geldt dat een slachtoffer zich kan melden bij Korps Politie CN en Bureau Slachtofferhulp (BSH, onderdeel van Korps Politie CN). Het slachtoffer wordt vervolgens een veilig onderdak en ondersteuning geboden. Indien nodig draagt BSH ook zorg voor het regelen van medische en psychische bijstand. Mogelijke slachtoffers van arbeidsuitbuiting kunnen tevens terecht bij de Arbeidsinspectie CN.
Hoewel de aanpak van mensenhandel een landsaangelegenheid is, kan Nederland op verschillende manieren bijdragen aan het vergroten van kennis en expertise op het gebied van opvang en begeleiding van slachtoffers. Zo is als onderdeel van het MoU een twinningpartnersysteem ingevoerd. Dit betreft een lijst van contactpersonen en organisaties van alle landen in het Koninkrijk op gespecialiseerde gebieden in de aanpak van mensenhandel. Het Coördinatiecentrum tegen mensenhandel (CoMensha) treedt vanuit Nederland op als twinningpartner, met subsidie van het Rijk, voor het Caribisch deel van het Koninkrijk voor het leveren van expertise op het gebied van zorg en opvang.
In aanloop naar de evaluatie van het MoU in 2022 wordt bezien hoe expertise vanuit Nederland meer structureel en proactief gedeeld kan worden met de landen in het Caribisch gebied.
In de Staat voor de Rechtshandhaving wordt geconstateerd dat informatiepositie en informatiedeling bij de bestrijding van mensenhandel en mensenmokkel nog steeds tekort schiet, herkent u dit?
Het kabinet herkent het geschetste beeld in het rapport «Staat van de Rechtshandhaving CN 2020» over het ontbreken van een gemeenschappelijk interregionaal beeld van de aard en omvang van de problematiek. De aanpak van mensenhandel blijft een prioriteit voor het Caribisch deel van het Koninkrijk en daarmee zal komende jaren worden ingezet op het versterken van de informatiepositie. Zoals aangekondigd in de JenV beleidsagenda 2021–2025 voor Caribisch Nederland wordt gestreefd naar de ketenbrede implementatie van het themaregister mensenhandel. Daarnaast is het signaleren van mensenhandel essentieel voor het versterken van de informatiepositie. Om die reden krijgt deskundigheidsbevordering van verschillende groepen professionals nadrukkelijk de aandacht.
Waarom heeft de Nationaal Rapporteur Mensenhandel momenteel geen mandaat waar het de BES-eilanden betreft? Wat zou er voor nodig zijn het mandaat van de Nationaal Rapporteur uit te breiden naar de BES-eilanden zodat ook daar gerapporteerd kan worden over de ontwikkelingen rondom mensenhandel?
Het mandaat van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (hierna: Nationaal Rapporteur) is wettelijk vastgelegd in de Wet Nationaal Rapporteur mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen. De Nationaal Rapporteur heeft momenteel geen mandaat op de BES-eilanden omdat dit Nederlandse wetgeving betreft die alleen geldt op het Europese deel van het Nederlands grondgebied.
Juridisch gezien is het mogelijk om het mandaat van de Nationaal Rapporteur uit te breiden naar de BES-eilanden. Een dergelijke uitbreiding van het mandaat vereist aanpassing van wetgeving en een uitbreiding van het financiële kader voor het Bureau van de Nationaal Rapporteur voor de uitvoering van deze taken. Eerder is uw kamer bij brief van 24 februari 2015 geïnformeerd dat een onafhankelijk onderzoek naar de aard en de omvang van mensenhandel, de kerntaak van de Nationaal Rapporteur, niet noodzakelijk werd geacht in het Caribisch deel van het Koninkrijk (inclusief Caribisch Nederland) vanwege de uitgebreide aandacht voor het onderwerp5. De kennis over mensenhandel in Caribisch Nederland is daarnaast de afgelopen jaren alleen maar toegenomen. Zo komt mensenhandel terug in verschillende criminaliteitsbeeld analyses waaronder het Veiligheidsbeeld BES en de TIP-rapportages van de Verenigde Staten, is het themaregister nu in gebruik en vinden er reguliere multidisciplinaire controles plaats in risico sectoren. Met de aangekondigde intensiveringen is de verwachting dat een completer beeld over aard en omvang verkregen wordt voor Caribisch Nederland. Vanwege bovenstaande redenen wordt uitbreiding van het mandaat van de Nationaal Rapporteur nu niet noodzakelijk geacht.
Op welke manier kan Nederland de landen in het Koninkrijk ondersteunen bij de vervolging, opvang en registratie van mensenhandel? Zou de Nationaal Rapporteur Mensenhandel hier een bijdrage in kunnen leveren? Zo ja, wat zou er voor nodig zijn om de Nationaal Rapporteur Mensenhandel hiertoe in staat te stellen?
Zoals eerder aangegeven is de aanpak van mensenhandel een landsaangelegenheid, maar ondersteunt het kabinet de landen in de vorm van capaciteit en (incidentele) financiële ondersteuning. Zo wordt sinds 2012 kennis en expertise geleverd aan de landen door de Koninklijke Marechaussee onder het protocol Inzake de inzet van personeel uit de flexibel inzetbare pool Koninklijke Marechaussee, dat als doel heeft ondersteuning te leveren voor grensgerelateerde politietaken, waaronder het tegengaan van mensenhandel.6
Daarnaast heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) in 2019 en 2020 bijdragen verstrekt aan de ontwikkeling van het Coördinatiecentrum Mensenhandel Mensensmokkel Aruba. Ook heeft het Ministerie van BZK eerder subsidies verstrekt aan verschillende stichtingen in Aruba die zich hebben ingezet voor (vrouwelijke) slachtoffers van mensenhandel zoals Fundacion pa Hende Muher den Dificultad (FHMD) en Fundacion Refugio Social. Met deze middelen zijn opvangplekken voor zowel vrouwelijke slachtoffers van geweld als voor hun kinderen opgezet. Hieronder vallen ook slachtoffers van mensenhandel. De Nederlandse hulp en bijstand vanwege de situatie in Venezuela heeft geresulteerd in speciale opvangplekken voor mannelijke slachtoffers van mensenhandel.
Verder worden de Koninkrijksgrenzen door middel van het in februari 2021 afgesloten protocolVersterking Grenstoezicht verder versterkt op de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Het versterken van de grenzen is één van de maatregelen ter versterking van de rechtstaat, welke onderdeel zijn van de landspakketten die met Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn overeengekomen (de voortgang van deze landspakketten blijft integraal onderdeel van de besluitvorming over de liquiditeitssteun). Eén van de doelen van het protocol Versterking Grenstoezicht is het tegengaan van mensenhandel (en mensensmokkel). Met het land Sint Maarten is na Orkaan Irma de Onderlinge Regeling Versterking Grenstoezicht afsloten. Vanaf 1 januari 2018 tot 1 juli 2021 is er door Nederland bijstand geleverd. Deze bijstand omvatte onder andere personele inzet, expertise en financiële middelen, onder meer ten behoeve van de bestrijding van mensenhandel.
Wat betreft het verbeteren van registratie zijn de nodige stappen gezet.
In het themaregister, operationeel in CN en Curaçao, kunnen (zachte) signalen van mensenhandel worden geregistreerd. Tijdens de laatste evaluatie van het MoU in 2018, bij gelegenheid van een driedaagse conferentie op Bonaire, is een workshop verzorgd over de werkwijze van het themaregister door het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM). Het EMM is tevens, evenals CoMensha, een twinningpartner voor de landen in het Koninkrijk. Om te komen tot meer eenduidige registratie van signalen is voor het aanleveren van signalen door partners een vastgesteld formulier opgesteld.
Zoals in de beantwoording van vraag 8 beschreven is het mandaat van de Nationaal Rapporteur beperkt tot het Europees Nederlands grondgebied. Het staat de landen binnen het Koninkrijk vrij zelf een wettelijke regeling te treffen voor een Nationaal Rapporteur, of een vergelijkbaar mechanisme, in het leven te roepen.
Bent u bereid voor de behandeling van de begroting Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met scenario’s te komen hoe de informatievergaring, informatiedeling, opvang, opsporing en vervolging op het gebied van mensenhandel in de Caribische delen van het Koninkrijk kan worden verbeterd en daartoe in overleg te treden met de besturen van de landen en de openbaar lichamen?
Het formuleren van scenario’s hoe de informatievergaring, informatiedeling, opvang, opsporing en vervolging op het gebied van mensenhandel in het Caribische deel van het Koninkrijk verbeterd kunnen worden is een landsaangelegenheid. In de beantwoording van vraag 9 is aangegeven welke aanvullende steun vanuit Nederland wordt geboden aan de landen en welke mogelijkheden er zijn via diverse protocollen en landspakketten.
De aanpak van mensenhandel is een punt van bespreking bij het eerstvolgende JVO. Hierbij zal aandacht worden gevraagd voor het bestuurlijk commitment en de uitvoering van de gemaakte afspraken in het MoU op lokaal niveau om deze ernstige vorm van criminaliteit zo effectief mogelijk te bestrijden.