De berichten ‘Op de ambulance raakten Ben en Mariska besmet met covid, maar slechts één van hen lijkt recht te hebben op vergoeding’ en ‘FNV: 'Voorwaarden van long covid-regeling voor zorgmedewerkers zijn beschamend'’ |
|
Nico Drost (CU) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichten «Op de ambulance raakten Ben en Mariska besmet met covid, maar slechts één van hen lijkt recht te hebben op vergoeding» en «FNV: «Voorwaarden van long covid-regeling voor zorgmedewerkers zijn beschamend»»?1 2
Ja.
Wat heeft u in de definitieve regeling gewijzigd om tegemoet te komen aan de schrijnende gevallen die buiten de voorwaarden van de regeling vallen omdat zij na ziekte toch weer aan het werk gingen en daarna alsnog langdurig uitvielen en/of omdat zij door een lange wachttijd voor een keuring deze niet binnen de bedoelde termijn (juli 2022) hebben gekregen?3
De definitieve regeling is op bepaalde punten verbreed en vereenvoudigd ten opzichte van de regeling die online heeft gestaan voor internetconsultatie. Zo is in de regeling rekening gehouden met de berekening van de wachttijd die in de WIA is bepaald. In het geval een werknemer zich volledig beter meldt en vervolgens binnen vier weken zich opnieuw ziekmeldt, dan wordt de wachttijd doorgeteld vanaf de eerste ziekmelding. Bij de beoordeling van de aanvragen wordt rekening gehouden met deze wettelijke vier weken.
Om te beoordelen of iemand ziek is geworden in de eerste golf (maart tot en met juni 2020) wordt gekeken naar de eerste ziektedag op de WIA-beslissing. Aan de hand van de gegevens van het UWV kan objectief en verifieerbaar worden getoetst of is voldaan aan die voorwaarde. Voor zorgmedewerkers waarbij de wachttijd is ingegaan na de eerste golf zie ik helaas nog geen mogelijkheid om te toetsen of dat verband houdt met een eerdere ziekmelding tijdens de eerste golf. Momenteel wordt in de uitvoering bezien of het mogelijk is om dit met aanvullende stukken te beoordelen, bijvoorbeeld aan de hand van nadere gegevens van het UWV of de betrokken arts.
De lange wachttijden voor de keuring bij het UWV zijn mij bekend. Het is inderdaad mogelijk dat iemand ziek is geworden in de eerste golf maar nog wacht op een WIA-beoordeling. Dat kan komen doordat UWV kampt met achterstanden of doordat de periode van loondoorbetaling (vrijwillig of verplicht) is verlengd. In de regeling is hiermee rekening gehouden en samen met het UWV is gezocht naar een oplossing. Ook de zorgmedewerkers die wachten op hun WIA-beoordeling kunnen een aanvraag indienen. Zij dienen andere stukken aan te leveren dan de WIA-beslissing. Het advies is om contact op te nemen met uitvoeringsorganisatie DUS-I, zodat zij kunnen helpen bij het verzamelen van de stukken. Ook het UWV helpt aanvragers die hiermee te maken krijgen en kunnen indien nodig de stukken verzamelen en doorsturen.
Tot slot wil ik benadrukken dat DUS-I ook klaar staat om alle andere zorgmedewerkers te helpen bij het indienen van een aanvraag. Elke aanvraag zal zorgvuldig worden behandeld en indien nodig zal contact worden opgenomen met de zorgmedewerker. De zorgmedewerker zal door DUS-I worden begeleid om bijvoorbeeld de aanvraag compleet te maken. Ook het UWV kan hierin ondersteunen.
Deelt u de opvatting dat het onrechtvaardig is dat mensen door factoren buiten henzelf (wachttijden bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)) of door hun inzet voor de zorg niet in aanmerking zullen komen voor de regeling? Vindt u dat de afbakening en de voorwaarden in de definitieve regeling nu rechtvaardig uitpakken voor alle zorgmedewerkers?
In mijn antwoord op vraag 2 ga ik in op de situatie met de achterstanden bij het UWV en het starten van de wachttijd na de eerste golf bij sommige zorgmedewerkers.
Ik hecht eraan om daarnaast op te merken dat de regeling juist bedoeld is om onrechtvaardigheid te voorkomen. Een grote groep mensen in Nederland ervaart langdurige post-COVID klachten met grote gevolgen voor het werk- en het privéleven. Om een specifieke groep zorgmedewerkers eenmalig financieel te ondersteunen dient de afbakening objectief te worden onderbouwd met het oog op de juridische houdbaarheid. Ook de Afdeling Advisering van de Raad van State wijst nadrukkelijk op het hebben van een objectieve afbakening om te bepalen wie wel en wie niet voor de regeling in aanmerking komt. In de uitvoering dient die objectieve afbakening te worden gehanteerd om onrechtvaardige willekeur tussen aanvragers te voorkomen.
Waarom wordt de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) gevolgd voor het bepalen van de voorwaarden van de regeling, als het kabinet constateert dat er verbeteringen nodig zijn in de WIA vanwege diverse hardheden en er een mismatch is tussen de vraag naar – en het aanbod van sociaal-medische beoordelingen?4
De regeling is aanvullend op de regelingen binnen de sociale zekerheid, waaronder de WIA. De regeling voor zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten kent haar eigen voorwaarden en systematiek. Wel is het zo dat het redelijk is om bij een aantal van de uitgangspunten van de WIA aan te sluiten. Het kabinet wil zorgmedewerkers eenmalig financieel ondersteunen als zij door langdurige post-COVID klachten opgelopen in de eerste golf hun werk niet meer (volledig) kunnen uitvoeren. De WIA regelt in Nederland de sociale zekerheid voor werknemers die worden geconfronteerd met twee jaar ziekte met het gevolg dat het werk niet meer (volledig) kan worden uitgevoerd.
Waarom wordt vastgehouden aan de voorwaarden zoals die ook in de WIA staan, van 104 dagen ziekte met minder dan vier werkzame weken sinds de eerste ziekmelding, terwijl in de definitieve regeling de eis van minimaal 35% inkomensdelving (ook een voorwaarde voor de WIA) is losgelaten?
In mijn Kamerbrief van 1 februari 20235 heb ik gewezen op het belang van een werkbare en uitvoerbare regeling. In mijn antwoord op vraag 2 is toegelicht dat op basis van de gegevens van het UWV beoordeeld kan worden of iemand daadwerkelijk ziek is geworden in de eerste golf. Voor zorgmedewerkers waarbij de wettelijke wachttijd voor de WIA is ingegaan na de eerste golf, zie ik nog geen mogelijkheid om te toetsen of dat verband houdt met een eerdere ziekmelding tijdens de eerste golf. Zoals gezegd wordt momenteel gekeken in de uitvoering of het mogelijk is om dit met aanvullende stukken te beoordelen, bijvoorbeeld aan de hand van nadere gegevens van het UWV of de betrokken arts.
Vindt u de wettelijke termijn van vier weken, naar analogie van artikel 23 van de WIA, passend voor het post-COVID-syndroom dat zich vaak langzaam lijkt te ontwikkelen en te verergeren bij inspanning?
Zie antwoord vraag 5.
Is er een andere objectiveerbare grond dan de WIA te bedenken die werkbaar zou zijn om te bepalen wie langdurig ziek en arbeidsongeschikt is?
Nee. Dit is uitgebreid verkend met het oog op het al dan niet includeren van ZZP’ers. Uit die verkenning is gebleken dat het beoordelen zonder vergelijkbaar document met de WIA-beslissing (tezamen met het verzekeringsbericht) als onuitvoerbaar wordt gezien vanwege het ontbreken van objectieve en verifieerbare dossiervorming. Dit komt met name tot uiting bij het beoordelen van de voorwaarde dat iemand sinds de eerste golf ziek is, met het gevolg dat de eigen werkzaamheden als zorgmedewerker niet meer (volledig) uitgevoerd kunnen worden.
Herkent u het signaal dat het aanvragen van de regeling naar verwachting erg complex is, zeker in relatie tot de rol van de werkgever? Welke aanpassingen zijn in de definitieve regeling gedaan om dit te verbeteren? Bent u ervan overtuigd dat er geen enkele vereenvoudiging verder mogelijk is?
Ik ken het signaal, maar ik deel het niet volledig. Bij het maken van de regeling is nadrukkelijk getracht om de administratieve lasten zoveel als mogelijk te beperken. Tegelijkertijd moet met voldoende zekerheid een beoordeling gemaakt kunnen worden van de aanvraag. Die verplichting heb ik ook in het kader van ordentelijk financieel beheer. Dat maakt dat ik geen verdere mogelijkheid zie tot vereenvoudiging. Ik wil er nadrukkelijk op wijzen dat de uitvoeringsorganisatie
DUS-I klaar staat om zorgmedewerkers te helpen bij hun aanvraag. Ook het UWV helpt door te wijzen op welke stukken aangeleverd kunnen worden en indien nodig om deze te verzamelen.
De rol van de werkgever bij de uitvoering van deze regeling is getracht zo beperkt mogelijk te houden. Naar verwachting heeft een klein deel van de zorgmedewerkers een verklaring van hun zorgaanbieder nodig. Dit is alleen noodzakelijk als aan de hand van de arbeidsovereenkomst niet getoetst kan worden of wordt voldaan aan de voorwaarden. Bijvoorbeeld bij een medewerker uit de huishoudelijke ondersteuning die is ingehuurd door een verpleeghuis. Dan is uit het verzekeringsbericht en de arbeidsovereenkomst niet te herleiden dat veelvuldige en intensieve zorg is verleend aan COVID-patiënten bij een zorgaanbieder ten tijde van de eerste golf. Aangezien ik ook deze groep zorgmedewerkers in aanmerking wil laten komen, wordt de mogelijkheid geboden om een verklaring van de zorgaanbieder aan te leveren.
In de definitieve regeling is gewijzigd dat de verklaring van de zorgaanbieder ondertekend mag worden door de (voormalig) leidinggevende waar de betreffende zorgmedewerker ten tijde van de eerste golf werkzaam was of werkzaamheden heeft verricht. In eerste instantie diende de tekenbevoegde bestuurder de verklaring te ondertekenen. Deze wijziging verkleint de stap voor de zorgmedewerker om een beroep te doen op de zorgaanbieder.
Welke financiële ruimte heeft u als het aantal rechtmatige aanvragen het begrote aantal overstijgt en u meer moet uitkeren dan begroot?
In de eerste suppletoire begroting 2023 van het Ministerie van VWS is een bedrag van € 35 miljoen gereserveerd voor de regeling zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten. Daarvan is € 33 miljoen beschikbaar voor het uitkeren van eenmalige financiële ondersteuning en € 2 miljoen voor de uitvoering van de regeling. Op basis van de cijfers van het UWV wordt rekening gehouden met de toekenning van circa 1.000 aanvragen. Met een totaal beschikbaar bedrag van € 33 miljoen is er financiële ruimte om 2.200 aanvragen toe te kennen. Daarmee is de inschatting dat voldoende budget beschikbaar is om alle toegekende aanvragen uit te keren. Indien er veel meer toegekende aanvragen zijn dan verwacht, meer dan het dubbele, dan zal in eerste instantie gekeken worden naar de volgorde van compleet ingediende aanvragen. Daarnaast kan dan opnieuw politieke weging plaatsvinden om aanvullend budget beschikbaar te stellen.
Waarom biedt u geen ruimte om budget dat overblijft in 2023 door te schuiven naar 2024? Zou dit niet de mogelijkheid scheppen om de aanvraagperiode te verlengen, alle aanvragen tot 23 oktober in 2023 uit te keren en de aanvragen erna in 2024?
Het past niet binnen de begrotingssystematiek van de rijksoverheid om financiële middelen door te schuiven naar het volgende boekjaar. Vanuit zowel de Kamer als de maatschappij bestaat tevens de nadrukkelijke wens om zo snel mogelijk wat te betekenen voor deze groep zorgmedewerkers. Daarom heb ik geld gereserveerd in de begroting voor 2023. Het doorschuiven van geld sluit niet aan bij de ambitie om deze mensen zo snel als mogelijk financieel te ondersteunen.
Welke kans hebben zelfstandigen zonder personeel (ZZP’ers) om aanspraak te maken op de regeling?
Een van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de eenmalige financiële ondersteuning is dat er sprake is van twee jaar ziekte sinds de eerste golf met als gevolg dat iemand zijn of haar werk niet meer (volledig) kan uitvoeren. Werknemers kunnen dit objectief en verifieerbaar aantonen aan de hand van de WIA-beslissing (tezamen met het verzekeringsbericht). Onverzekerde of privaat verzekerde ZZP’ers kunnen geen beroep doen op de WIA, waardoor zij dit bewijsstuk niet kunnen aanleveren. Als een ZZP’er van mening is dat wordt voldaan aan de voorwaarden en als dit objectief en verifieerbaar kan worden aangetoond, dan kan een aanvraag worden ingediend. In specifieke gevallen kan worden afgeweken van de regeling. Het is op voorhand niet te zeggen welke kans een ZZP’er heeft om aanspraak te maken op de regeling. Ik zou ZZP’ers echter wel willen adviseren om te allen tijde een aanvraag in te dienen indien hij of zij van mening is dat wordt voldaan aan de voorwaarden en dat aantoonbaar is met objectief en verifieerbare stukken.
Welke mogelijkheden heeft u om bij uitzonderingen af te wijken van de regels? Bent u van plan deze mogelijkheden ruimhartig in te zetten zodat er geen schrijnende situaties ontstaan?
Het uitgangspunt is dat altijd overeenkomstig de beleidsregel gehandeld moet worden. Bijzondere omstandigheden kunnen ervoor zorgen dat er in specifieke gevallen afwijking nodig is. Dan gaat het om concrete individuele gevallen en met inachtneming van het evenredigheids- en gelijkheidsbeginsel. Van deze afwijkingsmogelijkheid dient terughoudend gebruik te worden gemaakt wegens het risico tot willekeur.
Het artikel ‘Atlete Lieke Klaver baalt van ’lullige’ regeling over verdiensten: ’Waar heb je het dan voor gedaan?’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Atlete Lieke Klaver baalt van «lullige» regeling over verdiensten: «Waar heb je het dan voor gedaan?»»1
Ja.
Bent u bekend met de regeling over de verdiensten van sporters die aangesloten zijn bij NOC*NSF en dat atleten relatief weinig inkomsten overhouden of zelfs een deel van de toelage moeten terugbetalen? Hoe kijkt u hiernaar?
Ja, ik ben bekend met de regeling. De gevolgen van deze regeling kunnen op individueel niveau variëren, afhankelijk van leeftijd en andere inkomsten. Dit aspect heeft de aandacht van zowel het Fonds voor de Topsporter als NOC*NSF en wordt meegenomen bij de evaluatie en herijking die nu worden uitgevoerd van het huidige voorzieningenmodel voor topsporters (inclusief de stipendiumregeling). Dit maakt deel uit van het strategisch kader topsport 2032, ontwikkeld door de VSG, NOC*NSF en het Ministerie van VWS, als onderdeel van Sportakkoord II. In dit strategisch kader is verantwoord organiseren van topsport een integraal onderdeel. Dit omvat ook het waarborgen van de positie van topsporters door middel van passende voorzieningen die financieel duurzaam en toekomstbestendig zijn.Bovenkant formulier
Bent u betrokken bij het proces van het ontwikkelen van een nieuw model voor sporters door NOC*NSF en welke ontwikkelingen zijn er om tot een beter, meer lonend en meer passend stipendiumregeling te komen? Op welke termijn kunt u een definitief voorstel aan de Kamer terugkoppelen?
NOC*NSF ontwikkelt samen met de sportbonden, vanuit het strategisch kader topsport, de topsportstrategie 2025+ voor het toekomstige topsportbeleid. Hiervoor voert NOC*NSF momenteel een verkenning uit naar diverse scenario's voor een nieuw voorzieningenmodel voor topsporters. De verwachting is dat NOC*NSF mij eind 2024 de topsportstrategie 2025+ zal presenteren. Daarna kan ik uw Kamer nader informeren over de nieuwe koers.
Deelt u de mening dat uitzonderlijke prestaties ook beloond mogen worden en hoe kan voorkomen worden dat atleten hun toelage terug hoeven te betalen wanneer zij door goede prestaties geleverd te hebben «te veel» hebben verdiend?
Topsportprestaties zijn van maatschappelijke waarde, mits we topsport op een verantwoorde manier organiseren. Daarmee bedoel ik dat we oog moeten hebben voor persoonlijke ontwikkeling, welzijn, beroepsperspectief, integriteit, kansengelijkheid, diversiteit en duurzaamheid. Maar ook de verdere professionalisering van het beroep van topsporter. Dit wordt meegenomen door zowel NOC*NSF als het Fonds voor de Topsporter in hun inspanningen om een nieuw model te ontwikkelen waarmee de positie van de topsporter wordt verstevigd. Ik kijk met belangstelling uit naar de scenario's voor een nieuw voorzieningenmodel.
Kunt u de beantwoording van deze vragen voorafgaand aan het wetgevingsoverleg Begrotingsonderdeel Sport en Bewegen 2023 aan de Kamer sturen?
Ja.
Veiligheid van werknemers in de ggz-zorg |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat veel medewerkers in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) te maken krijgen met onveilige situaties, die potentieel tot (grote) risico’s voor deze werknemers kunnen leiden? Zo ja, kunt u aangeven of en hoe de veiligheidssituatie van ggz-medewerkers de afgelopen jaren is veranderd en welke geluiden u uit de sector ontvangt?
Ik ben ervan op de hoogte dat het voorkomt dat medewerkers in de geestelijke gezondheidszorg (hierna: ggz) te maken kunnen krijgen met onveilige situaties die tot risico’s kunnen leiden en wil daarbij benadrukken dat dergelijke situaties niet acceptabel zijn. De veiligheidssituatie in een branche beslaat verschillende aspecten. Binnen de ggz is agressie van patiënten richting zorgverleners een van de belangrijkste aspecten die tot onveilige situaties en risico’s kunnen leiden. Echter ook in het geval dat de onveiligheid te maken heeft met het ziektebeeld van de patiënt moet er adequaat tegen opgetreden worden.
Via de werknemersenquêtes (WNE) van het programma Arbeidsmarkt in Zorg en Welzijn is bekend welk aandeel van de werknemers in de GGZ jaarlijks te maken heeft met verschillende vormen van agressie en ongewenst gedrag. In onderstaande tabel zijn de cijfers weergegeven voor respectievelijk fysieke agressie en bedreiging/intimidatie. Er is geen duidelijke trend te zien in het aandeel werknemers dat met een dergelijke situatie te maken krijgt.
Er wordt ook aan de respondenten van de WNE gevraagd of zij het idee hebben dat intimidatie, agressie en geweld door patiënten of cliënten het afgelopen jaar is toegenomen, gelijk gebleven of afgenomen. Sinds de start van de meting in het tweede kwartaal van 2019 geeft steeds 18% tot 28% van de werknemers in de GGZ aan dat de agressie is toegenomen, terwijl dat niet uit de bovenstaande cijfers blijkt. Het kan zijn dat dit veroorzaakt wordt door een toenemende ernst van de incidenten.
De branchevereniging voor de geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg (de Nederlandse ggz) geeft aan dat het werken in de geestelijke gezondheidszorg inderdaad risico's met zich meebrengt en dat zij regelmatig van werkgevers horen dat zij uitdagingen ervaren in het waarborgen van de veiligheid van hun medewerkers. Zij geven ook aan dat werkgevers binnen alle randvoorwaarden die er zijn en in lijn met de Arbo-wetgeving zich dagelijks inzetten om de veiligheid van hun medewerkers te waarborgen. De branchevereniging en het sociaal fonds (O&O Fonds ggz) dragen daaraan bij door extra inzet te doen in een branche brede aanpak van agressie en veiligheid.
Weet u of de cijfers van meldingen in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) van ggz-medewerkers over onveilige situaties die zij zelf ondervinden met betrekking tot hun werk en in hun werkomgeving representatief zijn voor de werkelijke situatie van deze werknemers, of is er (waarschijnlijk) sprake van onderrapportage? Indien onderrapportage plausibel is, wat gaat u dan doen om de werkelijke situatie in kaart te brengen en daarop te anticiperen?
De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) ziet toe op de kwaliteit van zorg. Voor zover een onveilige werksituatie gevolgen heeft voor de kwaliteit van zorg geldt het volgende: zorgaanbieders zijn verplicht om calamiteiten, geweld in de zorgrelatie en ontslag bij disfunctioneren te melden bij de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd. Daarnaast heeft een zorgaanbieder een – niet openbaar – register van intern gemelde incidenten. Doel van het melden van incidenten en calamiteiten is dat zorgaanbieders hiervan leren en de zorg verder verbeteren. De Wkkgz kent geen verplichte registratie van incidenten die geen relatie hebben met de kwaliteit van zorg. Het is mij op grond van de Wkkgz daarom niet bekend of er sprake is van een onderrapportage van dergelijke situaties.
Kunt u inzichtelijk maken of en hoe wordt geregistreerd of personeel van ggz-instellingen de verplichte VFI (Veilig Fysiek Ingrijpen) training volgen en hoe en door wie wordt gecontroleerd of er voldoende adequaat opgeleide mensen werkzaam zijn in een instelling? Hebben instellingen een landelijke rapportageverplichting? Zo nee, waarom is hier geen informatie over en moeten hier geen landelijke richtlijnen en/of doelen en toetsing voor komen?
In de GGZ is het soms noodzakelijk dat medewerkers fysiek ingrijpen. De veiligheid van de patiënt, medepatiënten en de zorgverlener zijn daarbij van groot belang. De zorgverlener die ingrijpt moet daarom de juiste technieken beheersen en werkgevers zijn ervoor verantwoordelijk dat medewerkers bekwaam zijn in de bij hun functie passende technieken (zie ook de Handreiking veilig fysiek ingrijpen van GGZ Nederland, nu de Nederlandse GGZ geheten). Echter, niet iedere medewerker hoeft getraind te worden in fysiek ingrijpen in onveilige situaties.
Wie en hoeveel mensen hierin opgeleid moeten worden zal dan ook per instelling verschillen. Een landelijke richtlijn is daarmee niet op te leggen. Wel is het de verantwoordelijkheid van de werkgever om een goed veiligheidsbeleid op te stellen, waarin – als het relevant is – ook veilig fysiek ingrijpen en het bijbehorende opleidingsbeleid een plaats hebben.
Instellingen hebben geen rapportageverplichting. Wel kunnen zorgprofessionals zich laten registreren in het VFI-register (Veilig Fysiek Ingrijpen Register) als zij een door het VFI Register erkende weerbaarheidstraining te hebben afgerond.
Kunt u inzichtelijk maken of en hoe wordt geregistreerd of het personeel van ggz-instellingen de verplichte BHV (bedrijfshulpverlener) training hebben gevolgd en of ggz-instellingen beschikken over voldoende mensen die hierin adequaat zijn opgeleid? Zo nee, waarom is hier geen informatie over en moeten hier geen landelijke richtlijnen en/of doelen en toetsing voor komen?
Nee, ik kan niet inzichtelijk maken of en hoe wordt geregistreerd of personeel BHV trainingen hebben gevolgd. Dit is de verantwoordelijkheid van de werkgever. Op basis van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) zijn werkgevers verplicht om maatregelen te nemen op het gebied van bedrijfshulpverlening. Iedere werkgever is verplicht goede bedrijfshulpverlening te organiseren en in dit kader één of meer BHV'ers aan te stellen. Bij het bepalen van de manier van bedrijfshulpverlening of het aantal BHV’ers moet men rekening houden met de grootte van het bedrijf en de risico’s die er spelen. BHV’ers moeten beschikken over een gedegen opleiding en uitrusting om hun taken goed uit te voeren. Indien de bedrijfshulpverlening binnen een bedrijf niet in orde is, kan dat door (een vertegenwoordiging van) de werknemers gemeld worden bij de Nederlandse Arbeidsinspectie die handhavend kan optreden.
Bent u zich ervan bewust dat ggz-patiënten regelmatig lang in instellingen verblijven en dat dit leidt tot stagnatie in de hulpverleningsketen en het maatschappelijke reïntegratieproces? Wat wordt gedaan om ervoor te zorgen dat ggz-patiënten zo snel mogelijk doorstromen naar andere klinieken en/of hulpverleningsinstanties?
De zorgverlening van de ggz is erop gericht om mensen zo kort en laagdrempelig mogelijk te ondersteunen, mits hun ziektebeeld dat toelaat. Het is aan zorgverzekeraars, zorgverleners, zorgaanbieders en patiëntenorganisaties om te beschrijven wat zij zien als noodzakelijk goede zorg en hoe ze dat doelmatig organiseren. Een voorbeeld is de Generieke Module Diagnostiek waaraan de ggz-sector heeft gewerkt. In deze module is beschreven dat regelmatige evaluatie van de behandeling onderdeel hoort te zijn van het zorgproces. Zorgverleners moeten zich aan deze Generieke Module houden en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt daar toezicht op. Daarnaast zet de Minister van VWS samen met de sector in op een goede samenwerking met o.a. het sociaal domein zodat bij een psychische stoornis ook wordt gekeken naar welke ondersteuning een patiënt nodig heeft voor een goede deelname aan het maatschappelijke leven. Dit is een belangrijk uitgangspunt van het IZA. Met de inwerkingtreding van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) is bijvoorbeeld wettelijk geregeld dat bij gedwongen zorg de ggz samenwerkt met de gemeente zodra er essentiële voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven missen om het maatschappelijke re-integratieproces en uitstroom uit gedwongen zorg te bevorderen.
Wat gebeurt er op landelijk niveau door de Rijksoverheid en het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport om de veiligheid van medewerkers in de ggz te waarborgen? Welke richtlijnen op dit gebied worden ggz-instellingen opgelegd door het Rijk en hoe en door wie wordt dit getoetst?
Op grond van de Arbowet is de werkgever verantwoordelijk voor een gezonde en veilige werkomgeving. De werkgever moet zorgen voor de concrete invulling daarvan binnen de organisatie en moet ervoor zorgen dat het gesprek daarover wordt gevoerd tussen de werkgever en (een vertegenwoordiging van) de werknemers. De Arbowet biedt ruimte aan werkgevers en werknemers om samen te bepalen wat het beste werkt binnen hun specifieke organisatie en context. Op de werkgever rust ook de verplichting tot het opstellen van een Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) waarin de werkgever, samen met de werknemers, alle arbeidsrisico’s binnen de organisatie in kaart brengt. Vervolgens maakt de werkgever, samen met de werknemers, een plan van aanpak voor het beheersen van deze risico’s. Het doel van de RI&E is om gezondheidsklachten en ongevallen te voorkomen. De afgelopen jaren is met het meerjarenprogramma RI&E ingezet op het vergroten van het aantal bedrijven/organisaties met een RI&E. Zoals aangegeven in de Arbovisie 2040 blijft het kabinet werkgevers stimuleren tot het opstellen en actueel houden van een kwalitatief goede RI&E met preventie als uitgangspunt. Het kabinet doet dit door samen met de sociale partners vervolgstappen te zetten met onder andere het steunpunt RI&E, het instrument Route naar RI&E en het SER-advies over de Start RI&E.
De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt risicogericht toezicht op de naleving van de verplichtingen uit de Arbowet, inclusief de RI&E. Het programma Psychosociale Arbeidsbelasting (PSA) van de Nederlandse Arbeidsinspectie besteedt daarnaast risicogericht aandacht aan psychosociale arbeidsbelasting, waaronder werkdruk, agressie en geweld. Het programma verkent de mogelijke inzet bij GGZ-instellingen in de komende jaren.
Iedere werknemer verdient een gezonde en veilig werkplek. Agressie tegen zorgmedewerkers is ontoelaatbaar. Als het gaat om agressie ligt de primaire verantwoordelijkheid voor preventie, goede opvang en nazorg op de werkvloer bij de werkgever. Om hen hierbij te ondersteunen heb ik onderzoek laten doen naar agressie in de verschillende zorgbranches (waaronder ook de GGZ) en heb ik subsidiegelden beschikbaar gesteld zodat sociale partners in Zorg en Welzijn gericht aan de slag kunnen gaan met de ontwikkeling van een aanpak die aansluit op de situatie en ondersteuningsbehoefte in de eigen branche. Via bestuurlijk overleg met sociale partners houd ik vinger aan de pols. Ook blijf ik de ervaren agressie op de werkvloer in zorg en welzijn monitoren via jaarlijkse werknemerspanels en is er een lerend netwerk opgezet om kennis en ervaring rond de aanpak van agressie en ongewenst gedrag uit te wisselen.
Is het mogelijk dat de Rijksoverheid een landelijk meldpunt opricht voor medewerkers van ggz-instellingen, waar zij incidenten en zorgen kunnen melden? Zo nee, waarom niet?
Waar het gaat om situaties die een (ernstige) bedreiging vormen voor de veiligheid van cliënten of de zorg, kunnen zorgverleners dit melden bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). In verschillende situaties bestaat op grond van de Wkkgz een meldingsplicht voor de zorgaanbieders: bij calamiteiten in de zorg, bij het ontslag van een zorgverlener wegens disfunctioneren of bij geweld in de zorgrelatie. In het laatste geval gaat het om agressie gericht tegen de cliënt. Incidenten en zorgen rondom ongezonde of onveilige werksituaties voor werkenden kunnen gemeld worden bij de Nederlandse Arbeidsinspectie.
Waar het gaat om agressie door cliënten richting zorgmedewerkers vind ik het van groot belang dat werknemers het bij hun werkgever melden als zij te maken hebben gekregen met agressie. Dit stelt de werkgever in staat om de werknemer ondersteuning te bieden, want een goede opvang op de werkvloer kan zeer helpend zijn voor het slachtoffer. Bovendien is de werkgever verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving. Daarom is het van belang dat de werkgever op de hoogte is van incidenten die zich voordoen, zodat er gekeken kan worden of er iets veranderd moet worden aan het beleid of de werkomgeving. Een centraal meldpunt voor zorgpersoneel kan hier op gespannen voet mee staan. Er zijn echter ook zorgprofessionals die geen werkgever hebben, of zelf zowel zorgverlener als werkgever zijn. Denk hierbij aan huisartsen of tandartsen. Voor deze groep zorgprofessionals kan een centraal punt helpend zijn, een punt waar zij terecht kunnen voor steun of vragen. Op dit moment lopen er gesprekken over een dergelijk meldpunt.
Welke concrete plannen en middelen gaat u inzetten om goed en bekwaam personeel te behouden voor de ggz en te voorkomen dat deze mensen de sector verlaten en vervolgens vervangen worden door (vaak) duurdere zelfstandigen zonder personeel (zzp-ers), en/of dat detacheringsbureaus worden ingehuurd om personeelstekorten te ondervangen?
Met het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn» (hierna: TAZ)1 zet ik mij samen met partijen in de sector in om een transitie in de zorg op gang te brengen naar passende en arbeidsbesparende zorg. Behoud van medewerkers door goed werkgeverschap en het vergroten van het werkplezier is daarin één van de drie programmalijnen. Binnen die actielijn wordt onder andere gewerkt aan het bevorderen van zeggenschap, andere vormen van begeleiding van nieuwe medewerkers en het vergroten van duurzame inzetbaarheid.
Verder heb ik verschillende acties in gang gezet om de balans te herstellen tussen medewerkers in loondienst en flexibele medewerkers. De acties zijn gericht op het terugdringen van schijnzelfstandigheid en een bewustwording rondom de gevolgen van de keuze voor zzp-schap, en betreffen:
Bent u, om de veiligheid van ggz-medewerkers en cliënten te verbeteren, bereid om alle ggz-instellingen in Nederland (op termijn) te verplichten niet langer sleutels te gebruiken in hun panden, maar alleen met sleutelpasjes te werken? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6: de werkgever is op grond van de Arbowet verantwoordelijk voor een gezonde en veilige werkomgeving en moet zorgen voor de concrete invulling daarvan binnen de organisatie. Het is ook aan de werkgever om de afweging te maken of en waar in het pand het veiliger is om met sleutelpasjes te werken in plaats van met sleutels. Ik zie hiervoor geen rol voor mijzelf.
Bent u bereid om een landelijke richtlijn op te stellen die ggz-instellingen verplicht om in alle kantoren van medewerkers minstens twee deuren te hebben, zodat er voor personeel altijd een alternatieve vluchtroute is, mochten zij te maken krijgen met een onveilige/gevaarlijke/bedreigende situatie?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6 en vraag 9. Het is aan de werkgever om te bepalen of en zo ja waar in de kantoren en andere ruimtes van zijn of haar panden meerdere uitgangswegen noodzakelijk zijn. Ik zie hiervoor geen rol voor mijzelf.
De noodzaak van ondersteuning voor sportverenigingen en -accommodaties |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de actuele stand van zaken en problemen van sportverenigingen en -accommodaties? Hoe houdt u de vinger aan de pols?
Om op de hoogte te blijven van de actuele stand van zaken voer ik gesprekken met de sector en heb ik veelvuldig contact met het Mulier Instituut, dat de monitoring in de sportsector uitvoert. Door de gesprekken met de sector en de monitoring van het Mulier Instituut heb ik inzicht in de stand van zaken van sportverenigingen en de (financiële) uitdagingen waar zij voor staan.
Hoeveel sportclubs (ondernemers en verenigingen) hebben gebruik gemaakt van de TEK (Tegemoetkoming Energiekosten energie-intensief mkb), vanaf welke datum en welke bedragen zijn uitgekeerd? Hoeveel aanvragen lopen nog? Hoeveel amateursportverenigingen voldeden niet aan de voorwaarden?
De Tegemoetkoming Energiekosten energie-intensief mkb (TEK) is een regeling die uitgevoerd wordt door de RVO in opdracht van het Ministerie EZK. Aanvragen voor de TEK konden ingediend worden tot en met 2 oktober 2023.
Per 14 september jl. hebben in totaal 831 sportclubs (ondernemers en verenigingen)1 TEK toegekend gekregen, daarnaast zijn 145 aanvragen nog in behandeling. In totaal voldeden 162 sportclubs niet aan de voorwaarden. In de registratie is geen onderscheid tussen amateursportverenigingen en professionele sport, waardoor deze gegevens niet separaat kunnen worden weergeven. De totale (maximale) subsidie voor de toegekende aanvragen in deze sectoren bedraagt ruim € 18 miljoen, waarvan circa € 6,5 miljoen aan voorschot is uitgekeerd. De definitieve subsidie is afhankelijk van de gemiddelde energieprijzen voor gas en elektriciteit in 2023. Als deze lager zijn dan voorzien, moeten ontvangers van de TEK (een gedeelte van) de subsidie terugbetalen zoals ook toegelicht in onder meer de Kamerbrief Stand van zaken Tegemoetkoming Energiekosten van 9 februari jl.2
Hoeveel zwembaden hebben gebruik gemaakt van de Specifieke uitkering meerkosten energie openbare zwembaden? Hoeveel van de 207 miljoen euro is inmiddels uitgekeerd? Hoeveel aanvragen lopen er nog? Is het budget van 207 miljoen euro voldoende?
Voor de specifieke uitkering ter tegemoetkoming van de gestegen energiekosten van openbare zwembaden in verband met de energiecrisis (SPUK MEOZ) geldt dat 280 gemeenten hiervoor een aanvraag hebben ingediend, waarbij 603 zwembaden gemoeid zijn. Er is voor € 156,5 miljoen verleend van de € 205,5 miljoen die hiervoor ter beschikking is gesteld. Deze regeling is gesloten voor aanvragen en is hiermee niet uitgeput.
Op 13 oktober ontving ik bericht van de VSG waarin wordt gesteld dat de zwembaden het financieel zwaar hebben. Ik ben met de VSG in gesprek gegaan over de verwachte problemen bij energiekosten in 2024 maar zie op dit moment helaas geen mogelijkheden om aanvullende financiële ondersteuning te bieden aan de zwembaden. De maatregelen die het kabinet heeft genomen om tegemoet te komen aan de gestegen energiekosten waren tijdelijk van aard. Dit geldt ook voor de SPUK MEOZ. Eind 2024 zullen de aanvragen vanuit de SPUK MEOZ worden verantwoord en vastgesteld, dan zal ook duidelijk worden in hoeverre er sprake is van het terugbetalen van uitgekeerde voorschotten. Een besluit over eventuele aanvullende energiesteun is gezien de demissionaire status aan een volgend kabinet. Het bericht van de VSG onderstreept voor mij het belang van de verduurzaming van zwembaden.
Hoeveel amateursportverenigingen hebben via hun gemeente gebruik gemaakt van de regeling Specifieke uitkering noodfonds energie amateursportverenigingen (SPUK-NEAS)? Hoeveel van de 6 miljoen euro is inmiddels uitgekeerd? Hoeveel aanvragen lopen er nog?
Voor de specifieke uitkering ter tegemoetkoming van de gestegen energiekosten van amateursportverenigingen in verband met de energiecrisis (SPUK NEAS) geldt dat er voor € 8,3 miljoen is aangevraagd door 188 verschillende gemeenten ter ondersteuning van de amateursportverenigingen. Aanvragen van gemeenten worden op dit moment beoordeeld. Het streven is om voor het einde van de jaarafsluiting het beschikbare bedrag van € 6 miljoen, naar rato, te verdelen over de gemeenten die een aanvraag hebben ingediend.
Hoewel de SPUK NEAS op basis van de aanvragen door gemeenten is uitgeput zijn er momenteel geen signalen vanuit NOC*NSF, Platform Ondernemende Sportaanbieders (POS), Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) en het Mulier Instituut dat de ondersteuning aan amateursportverenigingen voor gestegen energieprijzen in 2022 en 2023 als zodanig onvoldoende is gebleken. Ook zijn er vanuit NOC*NSF, POS, VSG en het Mulier Instituut op dit moment geen signalen binnengekomen dat sportverenigingen deze winterperiode in de problemen zullen komen. Wel heeft het Register voor Verenigingsbestuurders (RVVB) laten weten dat circa de helft van de 365 verenigingen die gereageerd hadden op een uitvraag van de RVVB zorgen hebben over de financiële situatie van de vereniging voor komende winter. Ook komend jaar houd ik daarom de vinger aan de pols door onder andere een onderzoek van het Mulier Instituut naar de financiële weerbaarheid van amateursportverenigingen, waarmee meer inzicht verkregen kan worden in de financiële mogelijkheden van amateursportverenigingen om te verduurzamen. Ik vind het belangrijk om zowel oog te hebben voor de verduurzamingsopgave van de sportsector als voor de andere (financiële) opgaven waar amateursportverenigingen voor staan.
Is het totaal aangevraagde bedrag voor het SPUK-NEAS tot nu toe hoger dan het budget van 6 miljoen euro of is dit budget voldoende? Wordt verwacht dat het voor 2023 in totaal aangevraagde bedrag hoger zal zijn dan 6 miljoen euro? Zo ja, hoeveel hoger?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel sportclubs (ondernemers en verenigingen) hebben volgens uw inschatting gebruik gemaakt van een bijdrage uit het Gemeentefonds? Hoeveel van de 300 miljoen euro is inmiddels uitgekeerd, hoeveel aanvragen lopen er nog?
In mijn appreciatie van de motie van de leden Van Dijk en Van der Laan3 tijdens het Wetgevingsoverleg Sport en bewegen van 1 december 20224 (Kamerstuk 36 200 XVI, nr. 195) heb ik, net als in mijn brief aan uw Kamer van 31 januari jl.5, aangegeven dat het niet mogelijk is te zeggen hoe de extra prijsbijstelling door gemeenten zal worden besteed. Deze middelen zijn op grond van de Financiële Verhoudingswet vrij besteedbaar en gemeenten hoeven over de besteding dan ook geen verantwoording af te leggen aan het Rijk. De besteding van deze middelen is aan de gemeenteraad en dus aan het lokale democratische proces. Waar gemeenten ervoor kiezen de sport te steunen, kunnen ze dat doen uit verschillende bronnen, waaronder het gemeentefonds. Een één-op-één-relatie tussen baten en lasten is daarbij niet te maken aangezien de middelen -zoals hiervoor opgemerkt- uit het gemeentefonds vrij besteedbaar zijn.
Welke stappen heeft u al gezet om in samenspraak met gemeenten te komen tot een voorstel voor een landelijke sturing en coördinatie van verduurzaming van sportverenigingen en sportaccommodaties, gezien het feit dat uit het onderzoek van het RVVB (Register voor Verenigingsbestuurders) blijkt dat 60% van de sportverenigingen niet verwacht binnen vier tot vijf jaar zodanig te zijn verduurzaamd dat zij de structureel hogere energierekening kunnen dragen, vanwege gebrek aan kennis, middelen en mensen?
In mijn brief over de huidige stand van zaken met betrekking tot de energiekosten-ondersteuning en verduurzaming van de sportsector en de mogelijkheden tot het versnellen hiervan die gelijktijdig naar uw Kamer zal worden verzonden ga ik uitgebreid in op dit vraagstuk en deze inzet. In lijn met de moties van het lid Mohandis (PvdA)6 en van de leden Leijten en Van Nispen (SP)7 heb ik verkend hoe een grotere rol voor gemeenten kan helpen om de sportsector sneller te verduurzamen en clubs meer te ontzorgen. Over zo’n aanpak ben ik in gesprek met de VSG.
Er is brede consensus dat regionale coördinatie, langs de lijnen van de 27 VSG-regio’s in Nederland, kan zorgen dat de lokale verduurzamingsopgave sneller en beter wordt aangepakt. Samen met de VSG stel ik een plan van aanpak op om in zoveel mogelijk van de 27 VSG-regio’s een gemeentelijke coördinatiegroep voor de verduurzaming van sportvastgoed op te laten zetten.
Hoeveel sportclubs (ondernemers en verenigingen) hebben stappen gezet om te verduurzamen? Hoeveel sportclubs (ondernemers en verenigingen) maken zich nog steeds zorgen over de financiële gevolgen van hogere energiekosten voor de komende winter?
Ik heb geen exacte cijfers van het aantal sportclubs die stappen hebben gezet om te verduurzamen. Wel zie ik dat veel sportverenigingen al hard bezig zijn met de verduurzamingsopgave die er ligt. In het rapport Sportaccommodaties 20238 concludeert het Mulier Instituut dat de sportsector steeds meer aandacht heeft voor duurzaamheid, met jaarlijks toenemende investeringen van sportverenigingen en gemeenten in energiebesparing, circulariteit en klimaatadaptatie. Zo had tijdens de eerste meting van het Mulier Instituut in 2014 slechts 4% van de verenigingen zonnepanelen, inmiddels is dit opgelopen tot 33%. Ook heeft de helft van de verenigingen die door het Mulier Instituut bevraagd zijn geïnvesteerd in energiebesparende maatregelen, dit is sinds juli 2022 gestegen van 36% naar 51%.
De verduurzaming van de sport wordt op dit moment al op verschillende manieren ondersteund. Voorbeelden zijn financiële instrumenten zoals de subsidieregeling Stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties (Bosa-regeling) en de specifieke uitkering Stimulering Sport. Op het platform Duurzamesportsector.nl, beheerd door het Kenniscentrum Sport en Bewegen, zijn verschillende goede voorbeelden van verduurzaming van sportclubs toegevoegd en is het overzicht van beschikbare subsidies te vinden. Daarnaast heb ik gratis ontzorgingstrajecten beschikbaar gesteld voor sportaccommodaties die willen verduurzamen.
Uit monitoring van het Mulier Instituut over de financiële weerbaarheid van amateursportverenigingen blijkt dat de gestegen energielasten één van de uitdagingen is voor de financiële weerbaarheid van amateursportverenigingen, maar niet de enige. Hier liggen ook andere redenen aan ten grondslag, zoals dalende ledenaantallen, dalende inkomsten en een dalend aantal vrijwilligers. Ik neem de zorgen van de amateursportverenigingen serieus. Er zijn op dit moment geen signalen binnengekomen vanuit NOC*NSF, POS, VSG en het Mulier Instituut dat sportverenigingen deze winterperiode in de problemen zullen komen. Desondanks houd ik ook komend jaar de vinger aan de pols door onder andere een onderzoek van het Mulier Instituut naar de financiële weerbaarheid van amateursportverenigingen, waarmee meer inzicht verkregen kan worden in de financiële mogelijkheden van amateursportverenigingen om te verduurzamen. Ik vind het belangrijk om zowel oog te hebben voor de verduurzamingsopgave van de sportsector als voor de andere (financiële) opgaven waar amateursportverenigingen voor staan.
Denkt u dat het noodzakelijk is de steunmaatregelen voor sportclubs in 2024 voort te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke en hoe heeft u dat in de begroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport opgenomen? Bent u in ieder geval van plan de sportclubs hierover duidelijkheid te bieden op Prinsjesdag? Zo nee, waarom niet?
Afgelopen winter heb ik openbare zwembaden en amateursportverenigingen door middel van niet-structurele specifieke uitkeringen aan gemeenten ondersteund. Destijds is al aangegeven dat deze ondersteunende regelingen van toepassing zouden zijn voor de periode van 2022 tot en met het vierde kwartaal van 2023. De gelden voor het noodfonds voor amateursportverenigingen en zwembaden zijn daarmee niet structureel.
Een alternatief plan is niet aan de orde. Dat laat onverlet dat ik mij blijf inzetten voor de verduurzaming van de sportsector om zo een eventuele nieuwe stijging in energieprijzen in de toekomst beter op te kunnen vangen en de sector zo toekomstbestendiger te maken. In mijn brief over de huidige stand van zaken met betrekking tot de energiekosten-ondersteuning en verduurzaming van de sportsector en de mogelijkheden tot het versnellen hiervan die gelijktijdig naar uw Kamer zal worden verzonden, ga ik verder in op deze inzet. Tevens biedt het bestaande instrumentarium, waaronder het sportakkoord, middelen om sportverenigingen hierin te ondersteunen. Dat gaat bijvoorbeeld om de ondersteuners lokale sport, sportparkmanagers en clubkadercoaches.
Hoe laat u de sportclubs (ondernemers en (amateur)verenigingen) achter voor een nieuw kabinet?
In mijn brief over de huidige stand van zaken met betrekking tot de energie ondersteuning en verduurzaming van de sportsector en de mogelijkheden tot het versnellen hiervan die gelijktijdig naar uw Kamer zal worden verzonden informeer ik u over de inzet om tot een snelle verduurzaming van de sportsector te komen. Hierin wordt ook ingegaan op de stappen die nodig zijn om sportverenigingen weerbaarder te maken voor de toekomst. Dat is niet alleen een verhaal van het Ministerie van VWS, maar altijd in samenwerking met verschillende partners.
Wilt u deze vragen, gezien het belang voor sportclubs, binnen de gestelde termijn van drie weken beantwoorden? Zo nee, waarom is dat niet mogelijk?
Het is niet gelukt de vragen binnen de gebruikelijke termijn te beantwoorden. De reden van het uitstel is dat afstemming van de antwoorden meer tijd vergde.
Het bericht dat zorg in de stervensfase nog altijd niet goed geregeld is. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat een weduwnaar een jaar na het overlijden van zijn vrouw nog rekeningen kreeg van de zorgverzekeraar omdat ze na opname in een verpleeghuis thuis wilde sterven?1
Ja.
Kunt u aangeven wat sinds de invoering van de zorgverzekeringswet in 2006 ondernomen is om de palliatief terminale zorg wettelijk en qua vergoeding gelijk te trekken in de Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Persoonsgebonden budget (Pgb) en Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)?
In mijn brief van 6 juli 2022 aan de Tweede Kamer heb ik het startsein gegeven voor het Nationaal Programma Palliatieve Zorg II (NPPZ II). Het programma heeft als doel om de maatschappelijke bewustwording over palliatieve zorg te vergroten en proactieve zorg en ondersteuning voor iedereen beschikbaar te maken. Het inrichten en realiseren van passende financiering van palliatieve zorg is een belangrijke activiteit van NPPZ II. Daarnaast heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) begin 2022 een visiedocument gepubliceerd over de bekostiging van palliatieve zorg. De NZa onderzoekt in dat kader of er een prikkel in de bekostiging ingebouwd kan worden, zodat zorgverleners tijdig gesprekken aangaan met patiënten over proactieve zorgplanning. Verder wil de NZa via bekostiging partijen aansporen om regionaal transmuraal (dat is tussen de eerste en tweede lijn) te gaan samenwerken rondom de patiënt. In aansluiting hierop ben ik samen met de NZa en in samenspraak met partijen in de palliatieve zorg gestart met de opzet en de uitvoering van kleinschalige experimenten voor alternatieve bekostiging van de palliatieve zorg.
Waarom is er zoveel jaar na de invoering van de Zorgverzekeringswet voor stervenden en hun nabestaanden nog altijd zoveel gedoe om stervenszorg te regelen en vergoed te krijgen?
Het regelen en vergoeden van stervenszorg gaat in heel veel gevallen goed. Bij de mijnheer uit het artikel gingen er helaas zaken mis. Gelukkig is hij er uiteindelijk in goed overleg met de zorgverzekeraar uitgekomen. Er kunnen diverse partijen betrokken zijn in de terminale fase van een stervende. Dat kan het lastig maken om tijdig stervenszorg te regelen. Als er tijdig over de wensen en mogelijkheden gesproken wordt met de (terminale) palliatieve cliënt (proactieve zorgplanning), dan wordt men minder overvallen door de zorg die nodig is en is er meer gelegenheid om intensieve zorg te regelen. Zoals hierboven aangegeven, wordt hieraan gewerkt binnen het NPPZ II. Daarnaast is er sprake van een arbeidsmarkttekort waardoor intensievere zorg moeilijker te organiseren is. Iedere zorgverzekeraar heeft echter een afdeling zorgbemiddeling die altijd in overleg met een patiënt of familielid op zoek kan gaan naar een beschikbare zorgverlener. Over de vergoeding van stervenszorg worden goede (contractuele) afspraken gemaakt tussen zorgverzekeraars en aanbieders, die in onderlinge afstemming kunnen worden aangepast als dat nodig blijkt. Daarnaast maakt ook financiering van de palliatieve zorg door zorgverzekeraars onderdeel uit van het hierboven genoemde NPPZ II.
Het bericht ‘Financiële situatie voor ouderenzorg onhoudbaar’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Financiële situatie voor ouderenzorg onhoudbaar»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van BDO Accountants & Adviseurs dat ruim 200 zorgorganisaties in 2022 verlies leden? Waarom deelt u die conclusie wel of waarom niet?
BDO heeft jaarrekening van 789 ouderenzorginstellingen geanalyseerd. Daarvan hadden er in 2022 238 verlies geleden. Het aantal verliesgevende ouderenzorginstellingen uit de analyse van BDO is gestegen van 171 in 2021 tot 238 in 2022. Dat is een stijging van bijna 40%. Ik zie geen aanleiding om de analyse van BDO in twijfel te trekken.
Klopt het dat dit een toename is van 40% in vergelijking met het jaar 2021?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de waarschuwing die BDO geeft dat de kwaliteit van de ouderenzorg zal verslechteren als er niets verandert? Deelt u dit standpunt?
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft mij eerder gevraagd om een reactie op de petitie getiteld «Geef de ouderenzorg zuurstof – draai de kortingen terug», die door de noordelijke zorgorganisaties is aangeboden. Deze reactie heb ik u op 13 september 2023 toegestuurd2. Hierin ben ik ingegaan op de verantwoordelijkheid die zorgaanbieders, zorgkantoren en ik samen voelen om – ook nu sprake is van een cumulatie van voorziene en onvoorziene financiële effecten – de toegankelijkheid en kwaliteit van de ouderenzorg te blijven organiseren.
Kunt u aangeven hoeveel procent meer zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) er worden ingehuurd in 2023 ten opzichte van 2022?
Uit de analyse van BDO van de jaarrekeningen van de ouderenzorginstellingen blijkt dat de kosten van PNIL in 2022 zijn toegenomen met € 374,5 miljoen ten opzichte van 2021. In 2022 bedragen de totale uitgaven aan PNIL 10% van de omzet van de ouderenzorginstellingen.
De CBS-cijfers voor 2023 zijn nog niet bekend. Wel kan uit CBS-cijfers worden gesteld dat het aantal zzp’ers in de zorg en welzijn breed (incl. kinderopvang) in Q3 2022 is gestegen met 34.000 ten opzichte van een jaar daarvoor. Het aantal zzp’ers in de zorg stijgt daardoor van 113.000 naar 147.000. Dit is een stijging van 30%. Dit is een hele forse stijging, de beweging die we al langer zien wordt nu door de cijfers bevestigd.
In 2021 zijn er in de sector zorg en welzijn smal ((exclusief kinderopvang; bron: azwstatline3) 105.000 zzp’ers op een totaal van 1.450.000 werkzame personen.
Dat is een percentage van 7,2%. Naast zzp’ers zijn ook nog andere flexibele werkenden, zoals uitzendkrachten actief. In totaliteit was in 2021 13,3% van de werkenden in te delen als «flexwerker».
Deelt u het standpunt van zowel de Noord-Nederlandse ouderenzorgorganisaties als van BDO dat de problemen te wijten zijn aan de stapeling van maatregelen?
In mijn brief 13 september 20234 ben ik ingegaan op de signalen die ik in de afgelopen periode heb ontvangen en ben ik ingegaan op de cumulatie van voorziene en onvoorziene financiële effecten in 2024. Uit deze brief blijkt dat in 2024 de maatregelen «doorontwikkeling van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg» en «meerjarige contracten met financiële afspraken en meerjarige contracteerruimte» uit het Coalitieakkoord voor 1,2% bijdragen aan de voorziene daling van de omzet. Overigens is uw Kamer bij Prinsjesdag geïnformeerd dat deze maatregelen in 2024 niet worden geeffectueerd.
Wat vindt u van de opmerking van de Noord-Nederlands ouderenzorgorganisaties dat «de veranderingen» te snel gaan?
Ik vind de veranderingen noodzakelijk en urgent. De toegankelijkheid van ouderenzorg staat onder druk, onder andere als gevolg van demografische ontwikkelingen en krapte op de arbeidsmarkt. Dat is voor mij een belangrijke aanleiding om samen met partijen uit het veld het WOZO programma met kracht uit te blijven voeren. Zorgaanbieders werken ook aan deze verandering en voelen die urgentie evenzeer. De zorg van de Noord-Nederlandse ouderenzorgorganisaties is dat de cumulatie van voorziene en onvoorziene financiële effecten hen daarvoor de «zuurstof» ontneemt. Inmiddels is met een verhoging van het richttarief door de zorgkantoren en het niet effectueren in 2024 van de maatregelen «doorontwikkeling van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg» en «meerjarige contracten met financiële afspraken en meerjarige contracteerruimte» een deel van deze zorg voor 2024 weggenomen. De urgentie voor de veranderingen blijft echter onverminderd groot.
Zijn er regionale verschillen te zien tussen zorgorganisaties die in 2022 verlies leden? Komen zorgorganisaties die verlies lijden meer in de Randstad voor of in de regio?
De afgelopen periode heb ik gesprekken gevoerd met delegaties van (samenwerkende) zorgaanbieders in verschillende regio’s. In al deze regio’s is sprake van vergelijkbare zorgen over de cumulatie van voorziene en onvoorziene financiële effecten, maar regio’s verschillen ook. Zo zijn er in de ene regio meer vacatures dan in de andere en is er ook verschil in de inzet van personeel niet in loondienst (PNIL). In het rapport van BDO is geen regionaal beeld opgenomen.
Leidt deze situatie ertoe dat ouderen (ruim 20.000) die op de wachtlijst staan, langer op de wachtlijst staan? Zijn hier regionale verschillen in waar te nemen?
De NZa informeert mij regelmatig over de toereikendheid van het Wlz-kader. Op basis van de meest recente uitvoeringsinformatie van de NZa heb ik in de definitieve kaderbrief Wlz5 het Wlz-kader voor 2023 en later verhoogd met een bedrag van € 245 miljoen structureel in verband met volumeontwikkelingen.
Zorgkantoren hebben de wettelijke taak om in hun regio voor iedere cliëntengroep voldoende zorg in te kopen.
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) rapporteert elk kwartaal over de ontwikkeling van de wachtlijst in de zorgkantoorregio’s. Het laatste rapport gaat over het eerste kwartaal van 20236. Er zijn inderdaad regionale verschillen, die kunnen fluctueren op basis van veranderingen in de verhouding tussen instroom en uitstroom van ouderen. Regionaal kan daardoor het ene kwartaal de wachtlijst stijgen in een regio en het kwartaal daarna weer dalen. Het is, mede vanwege deze fluctuaties niet mogelijk een causaal verband te leggen tussen de omvang van de wachtlijsten en de financiële situatie van de zorgaanbieders in de ouderenzorg.
Er gelden landelijke normen voor wachttijden die we maatschappelijk aanvaardbaar vinden: de Treeknormen. Voor de V&V wordt normaliter een periode van 6–13 weken redelijk geacht voor het organiseren van een geschikte plaats in een verpleeghuis. Deze norm stamt uit de tijd dat het zoeken en vinden van een plaats in een verpleeghuis goed planbaar was.
Steeds meer mensen doen vanuit een crisissituatie een beroep op Wlz-zorg, waardoor er met spoed een plaats gevonden moet worden in een verpleeghuis. Deze mensen krijgen de status: urgent plaatsen. Daarom hanteren de zorgkantoren voor deze urgente gevallen een «streefnorm» die korter is dan de treeknorm. Ambitie van de zorgkantoren is om actief te bemiddelen en het overgrote deel van de mensen binnen een aantal dagen of tenminste binnen een paar weken te plaatsen in een verpleeghuis. Mocht dit niet direct lukken, dan wordt adequate overbruggingszorg geregeld in de thuissituatie om deze periode te overbruggen. Landelijk beeld is dat van de urgent te plaatsen personen 91% binnen de treeknorm wordt geplaatst.
Daarnaast is er een categorie wachtenden met de status: actief plaatsen. Hiervoor hanteren de zorgkantoren de Treeknorm, maar in sommige gevallen kan de termijn langer zijn. Dat gebeurt dan in goed overleg met de betreffende cliënt, wanneer er een beter alternatief zich aandient en het loont om wat langer te wachten; dit is doorgaans maatwerk. Van de actief te plaatsen personen wordt 68% binnen de Treeknorm geplaatst. Per regio kunnen deze percentages net wat anders liggen. Uit de rapportage van ZN blijkt dat er relatief veel urgent- en actief te plaatsen cliënten op de wachtlijst staan in de zorgkantoorregio Zuidoost-Brabant. In de regio Midden Holland zijn relatief veel mensen met de status actief plaatsen.
In de regio’s Zuid-Holland Noord en Westland Schieland Delfland zijn er relatief meer personen die wachten op een plek van voorkeur.
Ter informatie hieronder een toelichting op de wachtstatus in combinatie met de wachtclassificatie. Het geeft een beeld van de factoren waar zorgkantoren rekening houden om zo veel als mogelijk een voor elke cliënt passende oplossing te vinden. Een uitgebreide beschrijving is opgenomen in het «Voorschrift zorgtoewijzing 2023» van Zorgverzekeraars Nederland.
Er is een directe noodzaak voor (intramuraal) doorplaatsen, opname vanuit de thuissituatie of uitbreiding van thuiszorg bij palliatief terminale zorg (PTZ).
In de situatie dat doorstroom of opname zeer dringend nodig is, omdat de thuissituatie onverantwoord is/ blijft, heeft de beschikbaarheid van een plek voorrang op de wens/ voorkeur van een cliënt en/of zijn directe omgeving.
Er is een noodzaak tot opname, VPT of Deeltijdverblijf, maar dit kan nog tijdelijk worden uitgesteld. Opdat meer rekening kan worden gehouden met de voorkeur(en) van de cliënt en/of naasten. Bijvoorbeeld door inzet van extra overbruggingszorg. Of door tijdelijk inzet van extra zorg thuis kan opname worden voorkomen en blijft langer thuis wonen mogelijk.
Door de urgentie van een cliëntsituatie, de ontwikkeling(en) in een cliëntsituatie of het verlopen van de streefnorm, kan er minder rekening worden gehouden met de voorkeur van de cliënt en/of zijn naasten.
– Geen crisisbed beschikbaar
– Palliatief terminale zorg
– Wet Zorg en Dwang
– Doorstroom crisisbed
– Rechtelijke machtiging
– Doorstroom revalidatie
– Doorstroom 1e lijns verblijf
– Doorstroom ziekenhuis
– Doorstroom klinische GGZ
– Dreigende crisis thuis
– Geen passende zorgaanbieder
– Tijdelijk andere zorgaanbieder bespreekbaar
– Voorkeur voor zorgaanbieder, cliëntwens is leidend
De uitzending 'Het geheim van de spreekkamer' en het artikel 'Zorgverzekeraars hebben groot belang bij de data die toezichthouder verzamelt' |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending «Het geheim van de spreekkamer» van Argos, uitgezonden op 31 augustus 2023 op NPO2?1
Naar aanleiding van berichtgeving in verschillende media over de privacy van de data-uitvraag van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) voor de zorgvraagtypering heeft de NZa op 31 augustus jongstleden een nieuwsbericht uitgebracht. In dit nieuwsbericht geeft de NZa een toelichting op het belang en het doel van de informatie-uitvraag.2 De informatieverzameling van de NZa is ook eerder onderwerp van gesprek geweest met uw Kamer. Bij beantwoording van vragen van uw Kamer en per brief ben ik daar uitgebreid op ingegaan.3 Zoals in deze antwoorden ook aangegeven, vind ik het belangrijk dat de NZa hier handelt in overeenstemming met de wet- en regelgeving, binnen de gestelde wettelijke kaders van het oordeel van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) van 14 december 2022 en daarmee in lijn met de motie de leden Hijink (SP) en Westerveld (GroenLinks).4
Kunt u aantonen dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) voldoende en zorgvuldig informatie heeft gegeven voor het geven van een goed advies over de rechtmatigheid van het verzamelen van gevoelige informatie van geestelijke gezondheidszorg (ggz)-patiënten?2
De NZa gaat als zelfstandig bestuursorgaan (ZBO), zelf over de wettelijke taak om markttoezicht en marktontwikkeling uit te voeren en de bevoegdheid om de hiertoe benodigde informatie te vergaren en verwerken. De NZa heeft aangegeven alle relevante stukken verstuurd te hebben aan de AP.
Als er aanwijzingen zijn dat de AP onvoldoende en onzorgvuldig geïnformeerd is door de NZa over het verzamelen van gevoelige informatie van ggz-patiënten, bent u dan bereid om de AP opnieuw een oordeel te laten vellen over deze dataverzameling en de huidige data-uitvraag door de NZa (tijdelijk) stop te zetten totdat er een nieuw oordeel is gegeven?
Het gaat hier om een adviesaanvraag van de NZa aan de AP. De NZa heeft hierbij aangegeven alle relevante stukken gedeeld te hebben met de AP. Daarmee is er voor de NZa geen reden om nog een adviesaanvraag bij de AP aan te vragen. Zoals u weet is de data-uitvraag voor de zorgvraagtypering nu ook onderwerp van een gerechtelijke procedure. De NZa heeft mij laten weten dat zij in afwachting is van de uitspraak van de rechter.
Wat uw reactie op het feit dat verschillende experts hebben aangegeven dat deze HoNOS+ vragenlijsten niet geschikt zijn om hiermee een nieuw bekostigingsmodel te creëren en mogelijk datamanipulatie in de hand kan werken?
De NZa heeft mij laten weten dat in het programma zorgprestatiemodel, met vertegenwoordigers van zorgpartijen in de ggz, voorafgaand aan start van deze informatieverzameling is onderzocht wat het beste alternatief is om de zorgvraagtypering te bepalen.6 Hierbij is geen beter alternatief naar voren gekomen dan de HoNOS+ vragenlijsten voor de doorontwikkeling van zorgvraagtypering. De AP heeft ook geconstateerd dat de NZa de geschiktheid van verwerking van de HoNOS+ gegevens van alle ggz-patiënten ten behoeve van het verbeteren van de zorgvraagtypering aannemelijk heeft gemaakt.7
Bent u het ermee eens dat patiënten goed geïnformeerd zouden moeten zijn over het bestaan van een privacyverklaring? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het heel belangrijk dat zorgaanbieders hun patiënten zo goed mogelijk, neutraal en in begrijpelijke taal informeren over het verzamelen van hun zorg- en behandelgegevens door de NZa. Om patiënten hierover te informeren heeft de NZa onlangs een patiëntenfolder gepubliceerd.8 Deze patiëntenfolder wordt door de NZa actief gedeeld met zorgaanbieders zodat zij deze kunnen delen met patiënten. In deze patiëntenfolder is ook aandacht voor de privacyverklaring waarmee patiënten kunnen aangeven dat zij bezwaar hebben tegen het aanleveren van informatie bij de NZa.
Is er vanuit de overheid data bekend over hoe goed ggz-patiënten op de hoogte zijn van het bestaan van een privacyverklaring? Zo ja, wat zegt deze data en komt deze overeen met de genoemde cijfers in de eerder aangehaalde uitzending van Argos?
De NZa geeft bij mij aan niet te monitoren hoe goed ggz-patiënten bekend zijn met privacyverklaringen in de ggz.
Bent u het ermee eens dat zorgverleners zich bezwaard kunnen voelen om patiënten goed te informeren over bestaan van de privacyverklaring als dit kan leiden tot negatieve acties van de zorgverzekeraars, met als gevolg dat de patiënt onvoldoende wordt geïnformeerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het al dan niet ondertekenen van een privacyverklaring is de keuze en het recht van een patiënt. Van zorgaanbieders verwacht ik dat zij de patiënt hierover goed, volledig en neutraal informeren, de keuze altijd helemaal bij de patiënt laten en daar geen invloed op uitoefenen. Ik verwacht ook van verzekeraars dat zij het belang van goed, volledig en neutraal informeren van de patiënt onderschrijven.
Welke stappen bent u eventueel bereid om te zetten, zodat de patiënt voldoende op de hoogte wordt gesteld over het bestaan van een privacyverklaring?
Zoals bij het antwoord op vraag 5 aangegeven is het aan zorgaanbieders om hun patiënten zo goed mogelijk, neutraal en in begrijpelijke taal te informeren over het verzamelen van hun zorg- en behandelgegevens door de NZa. De NZa heeft een informatiefolder opgesteld om cliënten en patiënten te informeren.9 Zo kunnen cliënten en patiënten beter kiezen of zij de informatie met de NZa willen delen. Naar aanleiding van berichtgeving in verschillende media over de privacy van de data-uitvraag van de NZa voor de zorgvraagtypering heeft de NZa ook extra aandacht besteed aan privacy in de ggz via hun website.10
Bent u het ermee eens dat aangezien een groep behandelaren en cliënten in de ggz een rechtszaak tegen de Nederlandse Zorgautoriteit starten, dit voldoende signaal geeft dat er over dit onderwerp een maatschappelijk debat gevoerd zou moeten worden en dat een (tijdelijke) stop op de data-uitvraag door de NZa hierbij gepast is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Zoals bij het antwoord op vraag 1 aangegeven vind ik het belangrijk dat de NZa hier handelt in overeenstemming met de wet- en regelgeving, binnen de gestelde wettelijke kaders van het oordeel van de AP van 14 december 2022 en daarmee in lijn met de motie de leden Hijink (SP) en Westerveld (GroenLinks). De data-uitvraag voor zorgvraagtypering door de NZa is op dit moment onderwerp van een gerechtelijke procedure. De NZa heeft mij laten weten dat zij in afwachting is van de uitspraak van de rechter.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van deskundigen in de uitzending dat de NZa te veel vrijheid krijgt om zijn eigen regels te stellen?
Ik deel deze opmerkingen niet. De Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) regelt de taken en bevoegdheden van de NZa. De NZa heeft de status van ZBO, omdat de regering het wezenlijk acht dat de NZa zelfstandig, onafhankelijk en op afstand van het Ministerie van VWS kan opereren richting het zorgveld. De hoofdlijn van de rolverdeling tussen de Minister en de NZa is dat de Minister het beleid bepaalt en dat de NZa zelfstandig verantwoordelijk is voor de uitvoering en de behandeling van individuele gevallen.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja, ik ben bereid om dat te doen.
Het onderzoek van IederIn |
|
Fonda Sahla (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van IederIn1?
Ja.
In hoeverre herkent u het beeld dat uit het onderzoek naar voren komt, dat één op de zeven mensen van deze kwetsbare doelgroep niet rond kan komen, mede vanwege oplopende energiekosten?
Ik herken de zorgen van deze groep kwetsbaren. De situatie van chronisch zieken met hoge energiekosten houden we als kabinet daarom vanaf het begin van de energiecrisis in het oog. Het is voor ons reden geweest om naast de generieke maatregelen voor alle Nederlandse burgers, ook specifieke maatregelen te treffen gericht op kwetsbare groepen. Het gaat daarbij om een breed pakket aan aanvullende maatregelen die op landelijk niveau dan wel lokaal niveau zijn ingericht; variërend van tegemoetkomingen voor minima, een passende energievergoeding vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) bij het thuisgebruik van zuurstofapparatuur, (naast de reeds bestaande energievergoeding vanuit de Zvw voor thuisdialyse en chronische thuisbeademing), gemeentelijke vergoedingen voor medische hulpmiddelen met hoog energieverbruik, lokale noodfondsen en regelingen voor stookkosten bij reumapatiënten.
Voor huishoudens met een laag inkomen heeft het kabinet een eenmalige energietoeslag beschikbaar gesteld van (in principe) € 1.800 in 2022 en (in principe) € 800 in 2023. Van de circa 1 miljoen huishoudens die in 2022 in aanmerking kwamen voor de energietoeslag in 2022, is ongeveer 90% bereikt via gemeenten. Op 6 oktober jl. is het wetsvoorstel eenmalige energietoeslag 2023 aangenomen door het parlement. Gemeenten zetten opnieuw alles in het werk om de doelgroep te bereiken met de eenmalige energietoeslag 2023. De verwachting is dat het grootste deel van de huishoudens de energietoeslag van 2023 ambtshalve verstrekt krijgt.
Ons beeld is dat de aanvullende maatregelen gericht op kwetsbare groepen hebben bijgedragen aan een verlichting van de energielasten bij mensen met een chronische ziekte.
Gelukkig zijn de gemiddelde energieprijzen ten opzichte van het hoogtepunt van de energiecrisis (sept. ’22) substantieel gedaald. Tarieven van stroom en gas liggen inmiddels al geruime tijd (sinds 1 april 2023) onder het niveau van het prijsplafond. Ook is het alweer geruime tijd mogelijk om meerjarige contracten te sluiten, veelal onder het niveau van het prijsplafond. Kwetsbare burgers met een hoog energiegebruik kunnen zich hierdoor weer voor langere tijd beschermen tegen plotselinge prijsstijgingen.
Deelt u het standpunt dat deze financiële zorgen over energiekosten voor deze kwetsbare groep mensen verstrekkende gevolgen kan hebben, omdat de energiekosten vaak worden veroorzaakt door het verbruik van hulpmiddelen zoals beademingsapparatuur en dat dit dus zeer onwenselijk is?
Ja, ik deel deze zorg. De door dit kabinet genomen specifieke maatregelen hebben dan ook als doel om de financiële zorgen zoveel mogelijk weg te nemen bij mensen met hoge energiekosten door noodzakelijke hulpmiddelen zoals beademingsapparatuur. Zo biedt sinds 1 mei 2023 elke zorgverzekeraar vanuit de Zvw een passende vergoeding voor stroomkosten voor zuurstofapparaten. Het kan zijn dat deze informatie nog niet bij alle respondenten van het Iederin onderzoek bekend was, omdat de enquête is afgenomen voor 1 mei 2023. De stroomkosten die gerelateerd zijn aan nierdialyse thuis en chronische beademingsapparatuur werden al langer kostendekkend vergoed.2
De vergoedingen worden aan cliënten verstrekt en daarmee zijn de extra energiekosten gedekt voor deze apparaten waar de cliënt van afhankelijk is. Met zorgverzekeraars zijn ook afspraken gemaakt over een periodieke toets en aanpassing van de vergoeding mochten de energiekosten onverhoopt toch doorstijgen.
In hoeverre deelt u de opvatting dat de getroffen maatregelen2 voor een groep mensen niet voldoende werkt en dat deze groep daardoor tussen wal en schip beland?
Ik kan me de zorg en onzekerheid die uit het Iederin-onderzoek blijkt, heel goed voorstellen bij mensen die afhankelijk zijn van een goed werkend hulpmiddel dat veel energie gebruikt. Tegelijkertijd hebben het prijsplafond energie en aanvullende maatregelen voor kwetsbare groepen wel degelijk effect gehad. De energiemarkt verkeert in rustiger vaarwater en de situatie voor kwetsbare burgers is door alle specifieke aanvullende maatregelen wezenlijk anders dan vorig najaar.
In tegenstelling tot vorig jaar, zijn er ook weer vaste energiecontracten beschikbaar. Huishoudens (ook chronisch zieken) kunnen zich daarmee, ook voor meerdere jaren, beschermen tegen nieuwe prijsschommelingen in de markt. De tarieven van dergelijke contracten liggen veelal onder het niveau van het prijsplafond.4
Daarnaast zijn er zoals gezegd bij gemeenten veel maatwerkoplossingen voor kwetsbare inwoners. De extra kabinetsmaatregelen zoals het noodfonds van het Ministerie van SZW en een extra structurele toevoeging aan het Gemeentefonds om de gevolgen van de hoge energiekosten in het sociaal domein te compenseren geven meer ruimte om kwetsbaren tegemoet te komen. Door het leveren van maatwerk streven gemeenten ernaar dat er geen mensen tussen wal en schip belanden.
Welke aanvullende maatregelen of acties heeft u ondernomen sinds het dertigledendebat3 op 11 mei 2023?
In de besluitvorming rondom Prinsjesdag hebben we aanvullende koopkrachtmaatregelen genomen. Ook kwetsbare groepen profiteren hiervan.
In hoeverre deelt u de overtuiging dat er nog extra maatregelen nodig zijn, vóórdat de winter ervoor zorgt dat de energiekosten weer oplopen?
Ik denk dat we een evenwichtig pakket hebben voor kwetsbare burgers die te maken hebben met hoge energiekosten. Tegelijk geldt dat de inflatie zich sinds de oorspronkelijke stijging van de energieprijzen heeft verbreed. Het kabinet heeft daarom gekozen om bij de begroting 2024 in te zetten op gerichte koopkrachtmaatregelen en het tegengaan van een stijging in de armoede. Naast deze gerichte koopkrachtmaatregelen plus de specifieke maatregelen voor kwetsbaren, is er ook in 2024 een mogelijkheid om beroep te doen op het Tijdelijk Noodfonds Energie.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat gehandicaptenbeleid van 14 september aanstaande?
Ik heb ervoor gekozen om de uitkomsten van de algemene politieke- en financiële beschouwingen af te wachten en eventuele amendementen vanuit uw Kamer op dit onderwerp. De beantwoording heeft daardoor langer op zich doen wachten. Uw Kamer is hier door mij eerder van op de hoogte gesteld.
Het bericht 'Drugscrimineel was de baas van zorguitzendbureau dat personeel levert aan Jeugdhulp Friesland' |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de situatie in jeugdzorginstelling Woodbrookers Friesland?1
Ja. De instelling Woodbrookers is de accommodatie voor gesloten jeugdhulp van Jeugdhulp Friesland. Deze aanbieder heeft in opdracht van de IGJ het onderzoeksrapport laten opstellen waarover de artikelen gaan. Aanleiding daarvoor was de melding van een calamiteit bij de IGJ. Jeugdhulp Friesland heeft het rapport toegezonden aan de IGJ. Een dergelijk onderzoek in opdracht van de IGJ wordt in beginsel nooit openbaar gemaakt. Het rapport bevat gegevens die herleidbaar zijn naar personen en kan om die reden niet openbaar verstrekt worden. Inmiddels heeft Jeugdhulp Friesland het rapport geanonimiseerd toch op de eigen website geplaatst vanwege de ontstane publiciteit. De rechter heeft in kort geding daarmee ingestemd omdat de ouders zelf de publiciteit hadden gezocht.
Op basis van het onderzoeksrapport heeft Jeugdhulp Friesland een verbeterplan gemaakt. De IGJ volgt de voortgang van de implementatie van dat verbeterplan. Gelet op de actuele situatie heeft de IGJ besloten het reeds geplande toezicht naar de ombouw van de gesloten jeugdhulp vervroegd uit te voeren. Recent heeft Jeugdhulp Friesland besloten om uiterlijk op 1 juli 2024 te stoppen met gesloten jeugdhulp in zijn huidige vorm. Enerzijds is dat besluit ingegeven door de kwetsbare omvang van de locatie (acht plaatsen) zoals die nu nog functioneert. Anderzijds door de omstandigheid dat extern het vertrouwen afneemt dat Woodbrookers de jongeren in voldoende mate de zorg kan bieden die zij nodig hebben.
Vertrouwt u erop dat de aanbieder op dit moment in staat is om verantwoorde jeugdhulp te bieden? Zo ja, hoe komt u tot deze conclusie? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Jeugdhulp Friesland heeft naar aanleiding van het onderzoeksrapport verbeteringen doorgevoerd. Die moeten er onder meer aan bijdragen dat de jeugdigen in Woodbrookers passende behandeling in een veilige omgeving krijgen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet hierop toe en heeft besloten het geplande toezicht op de ombouw van de gesloten jeugdhulp bij Woodbrookers vervroegd uit te voeren.
Jeugdhulp Friesland heeft mij laten weten dat zij momenteel met vaste teams werken en met kleine leefgroepen (vier jeugdigen per groep). Voor iedere jeugdige ligt er binnen zes weken na opname een behandelplan klaar. Waar nodig zet de instelling therapieën in zoals de agressie regulatie trainingen en psychiatrisch consult. Door personeelskrapte lukt het niet altijd de termijn te halen. Recent heeft Jeugdhulp Friesland besloten om uiterlijk op 1 juli 2024 te stoppen met gesloten jeugdhulp in zijn huidige vorm. Enerzijds is dat besluit ingegeven door de kwetsbare omvang van de locatie (acht plaatsen) zoals die nu nog functioneert. Anderzijds door de omstandigheid dat extern het vertrouwen afneemt dat Woodbrookers de jongeren in voldoende mate de zorg kan bieden die zij nodig hebben.
Welke stappen heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gezet om de kwaliteit van zorg in Woodbrookers Friesland te garanderen?
De IGJ heeft geregeld contact met de jeugdzorginstelling Jeugdhulp
Friesland (locatie Woodbrookers). Dit is onderdeel van het reguliere toezicht. Vanaf eind september bezoekt de IGJ alle JeugdzorgPlus-instellingen in het kader van haar toezicht op de ombouw van de JeugdzorgPlus, waaronder Woodbrookers. De IGJ heeft op verzoek van de zorgaanbieder besloten het geplande toezicht op de ombouw van de gesloten jeugdhulp bij Woodbrookers vervroegd uit te voeren.
Hoe kan het dat onderzoek van het OM naar de eigenaar van zorguitzendbureau de IGJ niet bereikt via het Informatie Knooppunt Zorgfraude?
Zoals bekend kan de Minister van Justitie en Veiligheid niet ingaan op individuele strafzaken.
Wel kan ik toelichten dat het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) een samenwerkingsverband is om de fraude in de zorg te bestrijden. De bij het IKZ aangesloten opsporingsdiensten (Nederlandse Arbeidsinspectie, FIOD en opsporingsambtenaren van de IGJ) kunnen het IKZ gebruiken bij de uitwisseling van signalen van fraude met andere IKZ-partners die geen opsporingsdiensten zijn, zoals de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza) en zorgverzekeraars. Het OM is geen deelnemer aan het IKZ en deelt om die reden ook geen informatie met het IKZ.
Voor de mogelijkheid voor informatie-uitwisseling van het OM met de IGJ verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Op welke manier wisselt het OM informatie uit met de IGJ?
Het OM wisselt informatie uit met de IGJ op basis van het Samenwerkingsprotocol tussen de Inspectie en het OM uit 2021. Hiertoe vindt regulier overleg tussen de IGJ en het OM plaats. Het delen van informatie door het OM met de IGJ gebeurt op basis van de Aanwijzing Wet Justitiële en Strafvorderlijke Gegevens.
Welk instrumentarium heeft u al om fraude en witwaspraktijken aan te pakken? En wat is er naar uw mening nog meer nodig om dit soort cowboy-bureaus te weren uit het systeem?
De IGJ is de toezichthouder op kwalitatief toereikende zorg. Gemeenten hebben de taak om de uitvoering van jeugdhulp bij aanbieders te controleren. Dit gebeurt onder ander door het toetsen van de eisen en voorwaarden -voor kwaliteit en kwantiteit van de jeugdhulp- die de gemeente vooraf gesteld heeft bij de aanbesteding en contractering van de jeugdhulpaanbieders. Bij aanbestedingen – waaronder aanbestedingen in het zorgdomein – hebben gemeenten tevens de bevoegdheid om de Wet Bibob toe te passen. De Wet Bibob biedt gemeenten de mogelijkheid om de integriteit van de gegadigde, opdrachtnemer of onderaannemer te onderzoeken. Gemeenten kunnen met de Wet Bibob beter beoordelen of een gegadigde uitgesloten kan worden van de aanbestedingsprocedure, een onderaannemer geweigerd kan worden dan wel of een reeds gesloten overeenkomst ontbonden kan worden. Hiermee wordt de integriteit van de gemeente beschermd. De toepassing van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid; gemeenten besluiten zelf of en in welke gevallen zij de Wet Bibob inzetten. Momenteel wordt ervaring opgedaan met het Bibob-instrument in het kader van de proeftuinen Aanpak Zorgfraude. Deze proeftuinen in de regio’s Twente en Hart van Brabant hebben als doel om beproefde werkwijzen en concrete handvatten op te leveren voor de uitvoeringspraktijk van gemeenten (Wmo en Jeugdwet), waaronder beproefde werkwijzen betreffende de inzet van de Wet Bibob. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid om bij gerede twijfel een fraudeonderzoek te starten.
Over de aanpak van zorgfraude, in bredere samenhang met de aanpak van niet-integere zorgaanbieders, heeft de Minister voor Langdurige Zorg en Sport uw Kamer op 29 juni 2022 uitgebreid geïnformeerd. Naast de proeftuinen noem ik de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz). De Eerste Kamer heeft deze wet in juli 2023 aangenomen. Met deze wet worden belangrijke belemmeringen in de huidige gegevensdeling weggenomen. Instanties worden zo eerder in de gelegenheid gesteld om maatregelen te treffen en te voorkomen dat fraudeurs zich ongezien van de ene gemeente naar een andere gemeente of van het ene naar het andere zorgdomein verplaatsen en daar opnieuw fraude plegen.
Voor meer informatie over de maatregelen verwijs ik uw Kamer naar de brief van 29 juni 2022. Binnenkort informeert de Minister voor Langdurige Zorg en Sport uw Kamer over de voortgang van deze aanpak en de ambities van de betrokken partijen voor 2024 en verder.
Deelt u de zorgen over het feit dat zorginstellingen de zorg niet georganiseerd kunnen krijgen zonder uitzendbureaus? Welke stappen neemt u om zzp’schap te ontmoedigen in de zorg?
Deze zorgen deel ik in die zin dat momenteel de balans tussen personeel in vaste loondienst en flexpersoneel onvoldoende is. Om die balans meer in evenwicht te brengen heeft de Minister voor Langdurige Zorg en Sport met het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ)» diverse acties in gang gezet.
Betrokken partijen hebben een kerngroep geformeerd voor het gewenste herstel van de balans tussen medewerkers in vaste loondienst en flexwerkers, waaronder zzp’ers. Deze kerngroep is aan de slag met de volgende thema’s:
Om het aantal zzp’ers in de zorg terug te dringen is aantrekkelijk werkgeverschap essentieel. Regionale samenwerkingsverbanden kunnen hieraan bijdragen. Binnen het programma TAZ bestaat hiervoor de kerngroep regionaal werkgeverschap. Via dergelijke vormen van regionale samenwerking kunnen zorginstellingen meer kansen en mogelijkheden bieden aan hun medewerkers. Ook kijkt deze kerngroep naar de mogelijkheden om inhuur te optimaliseren zonder tussenkomst van intermediairs, en naar mogelijkheden om meer eigen regie te hebben op externe inhuur via intermediairs.
Daarnaast bespreekt mijn ministerie de mogelijkheid van een gedragscode met koepels van bemiddelings- en uitzendbureaus.
Bent u bereid in samenspraak met instellingen te bezien of een uittreksel uit DUO (via de VOG-methode) kan worden gecontroleerd door de instelling die extern inhuurt zodat kan worden vastgesteld dat het diploma ook daadwerkelijk behaald is om diploma fraude tegen te gaan?
De zorgaanbieder is verantwoordelijk voor de medewerkers die hij inzet. Op de website van de IGJ kan informatie worden gevonden over de wijze waarop de zorgaanbieder arbeidsverleden en diploma’s van medewerkers kunnen controleren.2 Een werkgever kan een sollicitant om een digitaal uittreksel vragen uit het diplomaregister van DUO. DUO geeft op haar website aan hoe de echtheid van het digitale uittreksel gecontroleerd kan worden. Als er geen uittreksel is van het diploma kan navraag worden gedaan bij de onderwijsinstelling. Gemeenten kunnen toetsen of zorgaanbieders deze controles uitvoeren. Normaal gesproken is dit voldoende.
Het schrijnende bericht van een rolstoelgebruiker, zoals beschreven in het artikel ‘Rolstoelgebruiker Annemarie in de kou laten staan door NS: ‘Dit mag niet gebeuren’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het incident waarbij rolstoelgebruiker Annemarie door de Nederlandse Spoorwegen (NS) in de kou is blijven staan? Zo ja, hoe beoordeelt u deze handelwijze van de NS?1
Ik ben hier van op de hoogte en heb begrepen dat dit incident ook NS tot op het hoogste niveau intensief bezighoudt. Ik kan mij voorstellen dat dit voor de reiziger een vervelende situatie is geweest. Deze klant, en ieder ander die in een dergelijke situatie terechtkomt, mag van NS verwachten dat zij een goede maatwerkoplossing bedenkt én dat NS dit doet met aandacht en klantvriendelijkheid. Van NS heb ik begrepen dat zij inmiddels meerdere keren met de betreffende reiziger heeft gesproken. Het is belangrijk dat lering wordt getrokken uit deze zaak.
Is het volgens de huidige wet- en regelgeving toegestaan dat NS-rolstoelgebruikers in dergelijke situaties aan hun lot overlaat en hen in de kou laat staan? Zo ja, acht u dit acceptabel en in overeenstemming met het recht op toegankelijkheid voor mensen met een handicap?
Ja, ik deel uw mening.
Op grond van artikel 2a van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte rust op alle betrokkenen zoals vervoerders, ProRail en de rijksoverheid de algemene verplichting om geleidelijk zorg te dragen voor algemene toegankelijkheid. Op de beheerder van de liften, ProRail, rust een inspanningsverplichting om de niet functionerende voorziening binnen een redelijke termijn te repareren.
In de concessie voor het Hoofdrailnet is opgenomen dat NS reizigers die stranden (bijvoorbeeld door vertraging of uitval van de laatste trein) met vervangend vervoer naar hun eindbestemming in Nederland moet brengen. Indien een reiziger met een beperking strandt ten gevolge van niet-functionerende voorzieningen van ProRail geldt dat er afspraken zijn gemaakt tussen NS en ProRail. Indien de toegankelijkheidsvoorziening zich bevindt op een treinstation, draagt ProRail er zorg voor dat een gestrande reiziger met een beperking een vervangende oplossing krijgt aangeboden. ProRail heeft in het kader van deze verantwoordelijkheid uitvoeringsafspraken met NS gemaakt. In het Bestuursakkoord toegankelijkheid openbaar vervoer 2022–20322 (verder te noemen Bestuursakkoord) van 7 november 2022 is deze afspraak ook formeel vastgelegd.
Deelt u de mening dat wanneer essentiële voorzieningen voor rolstoelgebruikers zoals een lift niet functioneren een toegankelijke vorm van vervangend vervoer moet worden aangeboden, en zo ja hoe gaat u dit vormgeven en promoten?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaan er momenteel voldoende faciliteiten en voorzieningen op NS-stations om ervoor te zorgen dat rolstoelgebruikers zonder problemen kunnen reizen? Zo niet, op welke manier en binnen welk tijdsbestek gaat u de situatie verbeteren?
Ik bezie uw vraag in het licht van dit incident waarbij het gaat om voorzieningen op stations om het perron te kunnen bereiken (liften en hellingbanen). De afgelopen jaren is er hard gewerkt aan het verbeteren van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer. Door de spoorsector wordt sinds 2006 gewerkt aan een toegankelijk spoor via het Implementatieplan Toegankelijkheid, waarmee in totaal ongeveer € 550 miljoen geïnvesteerd wordt in betere toegankelijkheid van stations. Dit plan dient in 2030 gereed te zijn. Eind 2022 was ruim negentig procent van alle treinstations in Nederland met een lift of hellingbaan toegankelijk voor mensen met een beperking. Daarmee loopt ProRail met haar programma voor de treinstations op schema. In mijn brief van d.d. 19 december 20223 over de stand van zaken Toegankelijkheid Openbaar Vervoer heb ik uw Kamer geïnformeerd over de toegankelijkheid van het openbaar vervoer. Die brief bevat ook informatie over liften en hellingbanen op treinstations.
In het overheidsplan Openbaar vervoer toegankelijk voor iedereen worden bij de toegankelijkheid van treinen werkende liften niet genoemd2, deelt u de mening dat juist voor mensen in een rolstoel een werkende lift van belang is om een toegankelijk openbaar vervoer te hebben, en zo ja wilt u de vervoerders gaan verzoeken dit op te nemen in de maatregelen?
Op de betreffende site van de rijksoverheid is ten aanzien van het plan geen rubriek opgenomen over de toegankelijkheid van stationsgebouwen. Naar aanleiding van uw vraag zal ik op de website informatie laten toevoegen over toegankelijkheidsvoorzieningen in stationsgebouwen.
ProRail is verantwoordelijk voor het beheer (en dus ook de reparatie)van liften op stations. Zoals eerder genoemd zijn ondertussen meer dan 90% van de perrons toegankelijk. Dit door middel van liften of hellingbanen. Bij ProRail is er veel aandacht voor liftstoringen. Van de circa 430 liften zijn er de laatste maanden gemiddeld 13 liften per maand langer dan een week in storing. Voor de zomer van 2022 was dat cijfer hoger (tussen de 15 en 20 liften die langer dan een week niet functioneerden) per maand. Vanzelfsprekend blijf ik met ProRail in gesprek om dit getal nog verder terug te dringen.
Zo worden er door ProRail sensoren geplaatst die sneller moeten waarschuwen bij technische problemen. Daarnaast is ProRail met het samenwerkingsverband van decentrale openbaar vervoerautoriteiten (DOVA) in overleg over uitwisseling van data zodat deze op termijn mogelijk kunnen worden gebruikt voor (verbetering van) reisinformatie. De levertijden van (met name elektronische) onderdelen zijn sinds COVID-19 erg lang, maar worden inmiddels weer korter. ProRail is samen met de gecontracteerde partijen voor het onderhoud van liften bezig met het aanleggen van een voorraad van cruciale liftonderdelen en er zijn speciale teams van monteurs ingericht die liften op stations onderhouden. Dit versterkt de kennis en draagt daarmee bij aan het sneller herstellen van liftstoringen. Ook worden er soms, indien de situatie dit toelaat en al dan niet met een revisiebeurt, onderdelen hergebruikt. Verder treft ProRail voorzieningen om storingen door vandalisme (door middel van het plaatsen van camera’s en extra toezicht) te verminderen. Ten slotte onderzoekt ProRail bouwkundige maatregelen gericht op de vermindering van waterschade.
Wat is uw reactie op de uitspraak in het artikel «Het was niet de eerste keer dat zij last had van deze lift. Een half jaar geleden heb ik hierdoor een ziekenhuisafspraak gemist. Toen was de lift vier weken kapot»? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat rolstoelgebruikers constant te maken krijgen met ontoegankelijk openbaar vervoer en hierdoor zelfs ziekenhuisafspraken missen?
Ik vind het betreurenswaardig dat deze lift herhaaldelijk buiten werking is geweest in de afgelopen maanden en begrijp de frustratie van de reiziger. ProRail is bezig om de betrouwbaarheid van de data vanuit het monitoringssysteem op de liften te verhogen. Indien dit voorspoedig verloopt is de verwachting dat de beschikbaarheidsdata eind 2023 kunnen worden vrijgegeven waarna met vervoerders en andere stakeholders wordt bezien of de data in de reisinformatie kunnen worden geïmplementeerd.
In het artikel wordt gesteld dat rolstoelgebruikers meerdere keren te maken krijgen met een ontoegankelijk openbaar vervoer en opnieuw aan hun lot werden overgelaten door de NS, welke stappen gaat u ondernemen om dergelijke nalatigheid in de dienstverlening van NS aan te pakken en herhaling in de toekomst te voorkomen?
Ik merk in mijn contacten met NS dat NS dit incident uitermate vervelend vindt voor de klant en dit hoog opneemt. Zie ook mijn antwoord op vraag 1. NS erkent dat het verder helpen van klanten met een beperking, in situaties waarbij technische voorzieningen niet functioneren en zij daarover niet van te voren op de hoogte konden zijn, beter kan. NS heeft mij toegezegd hierover intern het gesprek aan te gaan met de medewerkers die mensen met een beperking te woord staan in dit soort situaties.
Bent u bereid om, met inachtneming van de belangen van mensen met een handicap, strengere regelgeving op te stellen om ervoor te zorgen dat de NS en andere vervoersbedrijven hun verantwoordelijkheid jegens rolstoelgebruikers volledig nakomen? Zo ja, op welke termijn kunt u met voorstellen hiertoe komen?
In de ontwerpconcessie voor het Hoofdrailnet heb ik opgenomen dat NS de landelijke afspraken over toegankelijkheid implementeert die zijn vastgelegd in het Bestuursakkoord. Daarnaast gelden er voor andere vervoerders de afspraken die zijn opgenomen in het Bestuursakkoord.
In mijn eerdergenoemde brief aan uw Kamer van d.d. 19 december 20225 beschrijf ik enkele verbeteringen (onder andere over reisassistentie en reisinformatie), maar wil ik ook realistisch zijn. Het verder helpen van mensen met een beperking bij technische storingen blijft mensenwerk en vereist maatwerk. Zonder iets af te doen aan de impact van dit incident op de betrokken klant wil ik ook aangeven dat in het merendeel van de gevallen waarin een klant met een beperking te maken krijgt met een storing, NS in overleg met de klant een passende oplossing vindt.
Op welke manier wordt er momenteel toezicht gehouden op de dienstverlening van de NS aan mensen met een handicap? Wordt er op enige wijze gecontroleerd of zij voldoen aan hun verplichtingen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Als concessieverlener zie ik voor alle eisen, dus ook die rondom toegankelijkheid en reisassistentie, toe op naleving van de afspraken. Ik heb hiervoor diverse sturingsinstrumenten tot mijn beschikking. Afhankelijk van de ernst van een tekortkoming kan ik hier het juiste instrument voor inzetten. Waarbij mijn basisinzet is om NS aan te spreken op de tekortkoming en haar de kans te geven tot verbetering te komen. Waarna ik over kan gaan tot zwaardere instrumenten zoals het opstellen van een verbeterplan. Voor alle eisen in de concessie bestaat hetzelfde instrumentarium. Er is geen specifiek instrument voor toegankelijkheid.
Het bericht Agressie tegen huisartsen steeds heftiger, soms zelfs permanente bewaking nodig' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Agressie tegen huisartsen steeds heftiger, soms zelfs permanente bewaking nodig»?1
Ja.
Hoeveel incidenten vinden er jaarlijks plaats uitgesplitst per sector in de zorg? Wat is de trend van deze cijfers? Als u hier geen zicht op heeft, deelt u de mening dat er inzicht moet komen in deze cijfers uitgesplitst per sector in de zorg?
Zorgorganisaties houden zelf bij hoeveel incidenten er plaats vinden in hun organisatie, mits deze gemeld worden door hun werknemers. Er is geen cumulatief overzicht per sector op nationaal niveau. Wel is bekend hoeveel procent van de werknemers in de zorg jaarlijks te maken heeft met agressie en ongewenst gedrag. Dit is uitgesplitst naar branche en naar soort agressie (verbaal, fysiek, pesten, bedreiging/intimidatie, discriminatie, seksuele intimidatie). Dit wordt sinds de eerste helft van 2019 uitgevraagd via de werknemersenquêtes (WNE) die het CBS uitvoert voor het programma Arbeidsmarkt in Zorg en Welzijn (AZW). Hiermee is er zicht op de trend in deze cijfers. In onderstaande tabellen zijn de cijfers opgenomen voor respectievelijk verbale agressie en fysieke agressie. Er is geen duidelijke trend te zien in het aandeel werknemers dat met een incident te maken krijgt. In de WNE wordt aan degenen die met agressie te maken hebben gehad ook gevraagd of dat een enkele keer, vaak of zeer vaak was. Ook daarin is geen trend te zien (zie hiervoor AZW-Panels (cbs.nl)). Tot slot wordt aan de respondenten van de WNE gevraagd of zij het idee hebben dat intimidatie, agressie en geweld door patiënten of cliënten het afgelopen jaar is toegenomen, gelijk gebleven of afgenomen. Opvallend is dat steeds zo’n 40% van de respondenten aangeeft dat zij het idee hebben dat de agressie is toegenomen, terwijl dat niet uit de cijfers blijkt. Het kan zijn dat dit veroorzaakt wordt door een toenemende ernst van de incidenten.
61%
58%
58%
58%
Universitair Medisch Centrum
41%
36%
40%
42%
Ziekenhuizen en ovr med. spec. zorg
57%
55%
54%
55%
Geestelijke gezondheidszorg
75%
71%
70%
70%
Huisartsenzorg en gezondheidscentra
66%
64%
67%
66%
Verpleging, verzorging en thuiszorg
62%
61%
59%
61%
70%
69%
65%
68%
50%
46%
49%
47%
Gehandicaptenzorg
77%
74%
72%
72%
Kinderopvang
23%
22%
23%
21%
Jeugdzorg
78%
72%
72%
71%
Sociaal werk
70%
60%
63%
66%
Overige zorg en welzijn
39%
37%
36%
36%
30%
26%
26%
26%
Universitair Medisch Centrum
11%
9%
9%
10%
Ziekenhuizen en ovr. med. spec. zorg
19%
18%
16%
15%
Geestelijke gezondheidszorg
38%
32%
32%
30%
Huisartsenzorg en gezondheidscentra
10%
9%
8%
8%
Verpleging, verzorging en thuiszorg
35%
31%
32%
32%
47%
42%
42%
42%
14%
12%
12%
13%
Gehandicaptenzorg
60%
54%
52%
53%
Kinderopvang
11%
10%
10%
10%
Jeugdzorg
35%
32%
31%
31%
Sociaal werk
24%
17%
20%
23%
Overige zorg en welzijn
11%
8%
8%
7%
Wat wordt er op dit moment gedaan om agressie zo veel mogelijk te voorkomen?
Ik keur agressie tegen zorgmedewerkers ten zeerste af, dit gedrag is te allen tijde onacceptabel. Helaas krijgt een (groot) deel van de mensen in de zorg toch te maken met agressie en ongewenst gedrag tijdens het werk.
Werkgevers zijn verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving. Denk hierbij aan trainingen voor werknemers, opstellen van gedragscodes en huisregels (en cliënten en patiënten daar ook op aanspreken), maar ook aan zaken als verhoogde balies of inzetten van beveiliging. Wat een werkgever precies doet zal verschillen tussen settings (intramuraal of extramuraal), tussen branches en tussen werkgevers.
VWS ondersteunt partijen in de zorg bij het (door)ontwikkelen van een aanpak voor agressie en ongewenst gedrag. Dit gebeurt door:
Hoe maakt u in uw beleid gebruik van het amendement Van den Hil en Kuiken (36 200 XVI, nr. 26)?
Via dit amendement is een miljoen euro gealloceerd voor eerstelijnspartijen om een aanpak van agressie en ongewenst gedrag in de eerstelijn te ontwikkelen. Het initiatief om deze aanpak te ontwikkelen ligt bij de partijen in de eerste lijn zelf. Er zijn inmiddels meerdere gesprekken gevoerd met de eerstelijn hierover. Dit loopt via de KNMP die mede namens vier andere partijen woordvoerder is (KNOV, KNMT, KNGF LHV). Deze partijen zijn voornemens om een subsidieaanvraag in te dienen voor zowel een onderzoek naar het voorkomen van agressie in deze branches als voor de ontwikkeling van een aanpak. Tijdens de gesprekken hierover is door VWS aangegeven dat de middelen beschikbaar zijn en is er meegedacht over de wijze waarop het onderzoek in gang gezet zou kunnen worden. Navraag leert dat nog geen stappen zijn ondernomen om het onderzoek daadwerkelijk uit te zetten.
In het bericht wordt genoemd dat het beroepsgeheim soms in de weg staat voor de medewerkers om aangifte te doen, klopt dit volgens u? Zo ja, bent u bereid te verkennen hoe rekening houdend met het beroepsgeheim, toch makkelijker aangifte gedaan kan worden?
Het beroepsgeheim staat niet in de weg om aangifte te doen van strafbare feiten als bedreiging of mishandeling. De KNMG schrijft hierover in de handreiking «Beroepsgeheim en politie/justitie»: «Een arts mag aangifte doen bij de politie van strafbare feiten die een patiënt jegens hem, zijn medewerkers of praktijk pleegt. De arts geeft hierbij naam en eventueel adresgegevens van de dader vrij, maar geen medische gegevens.»Dat geldt ook voor andere zorgverleners. Ik ben voornemens om bij de regionale bijeenkomsten die ik ga organiseren om de aangiftebereidheid te vergroten ook aandacht te besteden aan het medisch beroepsgeheim (zie ook het antwoord op vraag 6).
Wat wordt er gedaan om de aangiftebereidheid te vergroten?
Ik ga regionale bijeenkomsten rondom aangifte en aangiftebereidheid te organiseren. Het doel van deze bijeenkomsten is om werkgevers in zorg en welzijn, politie en OM bij elkaar te brengen en kennis en informatie uit te wisselen over de Eenduidige Landelijke Afspraken, het aangifteproces en aangifte doen als werkgever. Maar ook om goede voorbeelden te delen. Vanwege de veelheid en diversiteit aan organisaties in de sector wil ik naast de regionale bijeenkomsten ook een podcast laten maken of webinar houden over hetzelfde thema. Hiermee kunnen nog meer organisaties worden bereikt dan met de regionale bijeenkomsten alleen. Daarnaast heb ik het onderwerp besproken tijdens het bestuurlijk overleg Arbeidsmarkt van 8 september.
Het bericht dat Europese voetbalclubs sinds het uitbreken van de oorlog in Oekraïne zo’n 40 miljoen euro aan transfer – en huursommen aan hun Russische tegenhangers hebben betaald. |
|
Bart van den Brink (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat ondanks de oorlog in Oekraïne Europese voetbalclubs nog steeds volop zaken doen met Russische voetbalclubs?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat Europese voetbalclubs sinds het uitbreken van de oorlog in Oekraïne nog zo’n 40 miljoen euro aan transfer- en huursommen aan hun Russische tegenhangers hebben betaald? Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat Nederlandse en Europese voetbalclubs zaken doen met Russische voetbalclubs, omdat indirect de Russische staatskas wordt gespekt met dergelijke transfers?
Het is de inzet van het kabinet om met sancties de druk op Rusland waar mogelijk steeds verder op te voeren en zo de Russische oorlogsmachine te belemmeren. Daarbij liggen voor het kabinet alle opties op tafel, waarbij Nederland ambieert een onverminderde voortrekkersrol te blijven spelen in de ontwikkeling van nieuwe maatregelen.
Onder de huidige sancties zijn dit soort transacties niet zonder meer verboden. Europese voetbalclubs dienen transacties te toetsen aan de geldende sancties. Dit houdt in dat zij een gedegen onderzoek naar de eigendoms- en zeggenschapsstructuren van de Russische clubs moeten uitvoeren, inclusief aandeelhouders en bij de transacties betrokken banken. Mits bedrijven, inclusief voetbalclubs, voldoen aan de sanctieregelgeving mogen zij in beginsel dus zaken doen in Rusland. Het is echter gezien de voortdurende aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne geen business as usual en het kabinet begrijpt het dan ook goed als bedrijven er voor kiezen om nu geen zaken te doen met Rusland.
Het kabinet staat in contact met de KNVB over de gevolgen van sanctieregelgeving voor de sector. Voor vragen van Nederlandse bedrijven, inclusief voetbalclubs, over EU-sancties is het Sanctieloket Rusland bij RVO opgericht.
Bent u in gesprek met de KNVB, de Eredivisie en Eredivisieclubs over de gevoeligheden omtrent het zakendoen met Russische voetbalclubs en/of zijn er afspraken gemaakt over deze, in de ogen van de indieners, onwenselijke praktijk? Zo nee, op welke wijze probeert u Nederlandse voetbalclubs er toe aan te zetten hun transferactiviteiten met Russische voetbalclubs te staken?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft de Europese Unie ervoor gekozen om geen directe sanctiemaatregelen tegen Rusland te treffen die transfers naar EU-clubs onmogelijk maken?
Nederland is in EU-verband continu in gesprek over de effectiviteit van bestaande maatregelen en het instellen van nieuwe sancties om de druk op Rusland verder te verhogen. De voornaamste aandacht gaat hierbij uit naar personen, bedrijven en organisaties die een bijdrage leveren aan de Russische oorlogsinspanning. Het kabinet verstrekt geen informatie over mogelijke toekomstige sanctiemaatregelen, daar het de effectiviteit van het sanctie-instrument ondermijnt.
Bij het instellen van toekomstige sanctiemaatregelen wordt altijd gepoogd geleerde lessen uit andere landen mee te nemen.
Hoe verklaart u dat Engeland, ondanks het feit dat er het Verenigd Koninkrijk net als de EU geen directe sanctiemaatregelen tegen Rusland heeft getroffen die transfers onmogelijk maken, als enige grote voetbalnatie als koper van de Russische markt is verdwenen? En welke mogelijke lessen vallen hieruit te trekken voor de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 4.
Is er op Europese niveau onderzoek gedaan naar de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van Russische voetbalclubs zodat Europese voetbalclubs weten of er sancties gelden tegen aandeelhouders van de club of personen die het achter de schermen voor het zeggen hebben bij deze clubs? Bent u bereid hier op EU niveau onderzoek naar te laten doen?
Europese voetbalclubs dienen transacties te toetsen aan de geldende sancties. Dit houdt in dat zij een gedegen onderzoek naar de eigendoms- en zeggenschapsstructuren van de Russische clubs moeten uitvoeren, inclusief aandeelhouders en bij de transacties betrokken banken. Nederland zet zich in voor versterking van de Europese analysecapaciteit in bredere zin. Er wordt op Europees niveau in principe geen onderzoek gedaan naar eigendoms- en zeggenschapsstructuren van specifieke entiteiten, maar er zijn wel algemene richtlijnen en er is aandacht voor verbetering van informatie-uitwisseling op Europees niveau.
Bent u bereid om bij de uitwerking van het twaalfde EU sanctiepakket tegen Rusland te pleiten voor sanctiemaatregelen die transfers naar EU-clubs onmogelijk maken, waarbij eventueel een uitzondering kan worden gemaakt voor voetballers uit EU-landen en niet-Russische spelers die uit morele overwegingen willen vertrekken uit Rusland?
Het kabinet blijft zich onverminderd inzetten om nieuwe sanctiemaatregelen aan te dragen waar dit kan helpen om de druk op Rusland nog verder op te voeren. Het kabinet verstrekt echter geen informatie over mogelijke toekomstige sanctiemaatregelen, daar het de effectiviteit van het sanctie-instrument ondermijnt.
Het bericht dat Gert-Jan Jonker ‘s nachts in zijn rolstoel slaapt. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Gert-Jan Jonker ‘s nachts in zijn rolstoel slaapt, omdat er geen thuiszorg is om hem in bed te helpen?1
Ja
Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Heeft Gert-Jan Jonker het recht om elke avond uit zijn rolstoel in zijn bed geholpen te worden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het heel vervelend om te moeten lezen/horen dat de heer Jonker niet over de juiste zorg en ondersteuning beschikt. Na afloop van het plenaire debat over de toekomst van de ouderenzorg op donderdag 28 september jongstleden heb ik de heer Jonker ook gesproken over zijn situatie. Hij heeft mij verteld dat het een aantal keren is voorgekomen dat hij in zijn rolstoel heeft moeten slapen. Dit mag niet gebeuren, daarom heb ik het praktijkteam van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gevraagd samen met hem te kijken naar een oplossing, zodat hij toch elke dag naar bed wordt geholpen.
Ieder mens moet goede zorg ontvangen. Het zorgsysteem in Nederland, zoals vastgelegd in de Zorgverzekeringswet, is er immers op gericht dat mensen de zorg krijgen die zij nodig hebben. Daarbij is de wijkverpleegkundige verantwoordelijk voor het stellen van de indicatie en de zorgtoewijzing. De zorgverzekeraar heeft zorgplicht. Dit houdt in dat een verzekeraar ervoor moet zorgen dat een verzekeringsnemer de zorg of een vergoeding van zorg krijgt, als hij of zij daar recht – in dit geval een indicatie – op heeft. Indien de verzekeringsnemer niet bij de zorgaanbieder terecht kan, dan kan hij/zij bij zijn/haar zorgverzekeraar vragen om zorgbemiddeling. De zorgverzekeraar zorgt er dan voor dat de verzekeringsnemer zo snel mogelijk bij een zorgverlener of zorginstelling terecht komt en er voor passende zorg en ondersteuning wordt gezorgd.
Wat heeft u ondernomen om ervoor te zorgen dat Gert-Jan Jonker wel gewoon elke avond uit zijn rolstoel en in zijn bed geholpen wordt en de volgende ochtend weer in zijn rolstoel?
Zie antwoord vraag 2.
Mist u de verzorgingshuizen ook zo? Waarom denkt u dat Nederland wel toe kan met de helft minder verpleeghuisbedden in 2040 dan door TNO becijferd?
De TNO-berekeningen liggen ook aan de basis van het programma «Wonen en zorg voor ouderen» dat ik in november aan uw Kamer heb aangeboden (Kametuk 29 389, nr. 112). Daarin is de opgave door het RIVM tot en met 2030 nader gespecificeerd op 40.000 verpleegzorgplekken. Uitgaande van scheiden van wonen en zorg, in lijn met de woonzorgbehoefte van de oudere cliënten, zullen dit veelal geclusterde woonvormen zijn en geen verpleeghuisplaatsen. In het programma «Wonen en zorg voor ouderen» is beschreven op welke wijze de extra 40.000 verpleegzorgplaatsen tot en met 2030 zullen worden gerealiseerd. Samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de partijen in het veld voeren we dit plan uit. Ook na 2023 zullen de bouwactiviteiten verder worden doorgezet gezien de verder toenemende vraag tot 2040.
Hoe kan het dat de zorg in een rijk en welvarend land als Nederland zo door z'n voegen zakt dat iemand die rolstoelafhankelijk is en niet zichzelf kan verplaatsen van zijn rolstoel in zijn bed dan maar de helft van de week in zijn rolstoel moet slapen?
Het is onwenselijk dat deze situatie voorkomt. De vraag naar zorg stijgt en er zijn beperkt zorgmedewerkers beschikbaar. In het Integraal Zorg Akkoord en het programma Toekomstbestendige Zorg en welzijn heb ik afspraken gemaakt om de vraagstukken die hiermee gepaard gaan het hoofd te bieden.
Hoe kan het dat u de werkwijze van Buurtzorg Nederland (zelfsturende teams) waarbij per patiënt slechts 104 in plaats van de gebruikelijke 164 uren worden ingezet niet landelijk uitrolt?
Ik vind dat zorgprofessionals en dus ook wijkverpleegkundigen hun werk zo doelmatig mogelijk moeten verrichten en daarmee hun bijdrage leveren om de zorg goed, toegankelijk en betaalbaar te houden. Zorgaanbieders moeten hen daartoe in staat stellen. Als Minister bepaal ik niet welke werkwijze binnen zorgaanbieders wordt geïmplementeerd, dit is aan de organisaties zelf.
Daarnaast is het belangrijk om de goede aspecten van werkwijzen van verschillende zorgaanbieders mee te nemen in het toekomstbestendig maken van de wijkverpleging. Een specifiek punt waar Buurtzorg positief in naar voren komt is de professionele autonomie van de wijkverpleegkundigen. Deze bevindingen passen goed in het versterken van de eerste lijn, waar de verpleegkundigen een belangrijke rol kunnen spelen. Ondertussen investeer ik onder andere met de subsidie Ondersteuning Wijkverpleging in het toekomstbestendig maken van de wijkverpleging.
Het klopt toch dat als u dat wel zou doen u zoveel zorguren extra beschikbaar hebt met hetzelfde aantal wijkverzorgenden en wijkverpleegkundigen dat u nog jaren geen tekort heeft? Zo nee, waarom niet?
Deze uitspraak kan ik niet doen. Er is geen volledige kwantitatieve data beschikbaar om dit te onderbouwen en hier spelen ook lokale verschillen in mee. Ik ben wel van mening dat met het beter inzetten van de beperkte capaciteit in de wijkverpleging we ruimte kunnen maken om meer mensen zorg te bieden. Ik ben in afwachting van een rapport van Zorginstituut Nederland over het verdelen van de schaarse capaciteit in de wijkverpleging. Ik verwacht dat hierin meerdere aanbevelingen worden gedaan die ervoor kunnen zorgen dat de capaciteit optimaal ingezet wordt.
Waarom denkt u dat Buurtzorg Nederland vijf keer werkgever van het jaar werd?
Buurtzorg staat bekend om een werkwijze waar autonomie en professionaliteit hoog in het vaandel staan. Het is ook belangrijk om daar op in te zetten. Daarover heb ik in het IZA afspraken gemaakt. Met het Investeringsakkoord opleiden wijkverpleging investeer ik in dat kader drie keer 50 miljoen euro om een impuls te geven aan scholing en behoud van zorgprofessionals in de wijkverpleging. Ook wordt gedurende het IZA 48 miljoen euro geïnvesteerd in de professionalisering van de verpleegkundige beroepsgroep zodat landelijk het aantrekkelijker wordt om in de wijkverpleging te werken.
Waarom denkt u dat patiënten zo tevreden zijn over Buurtzorg Nederland?
Zowel in het hoofdlijnenakkoord wijkverpleging als in het daaropvolgende Integraal Zorgakkoord zijn daarom afspraken gemaakt met partijen om te komen tot een herkenbaar en aanspreekbaar team wijkverpleging. Ook werken we een visie op de eerstelijnszorg uit waar juist het hebben van vaste aanspreekpunten in de wijk en een wijkgerichte benadering van de zorg belangrijke aandachtspunten zijn.
Wanneer heeft u Jos de Blok, oprichter van Buurtzorg Nederland, voor het laatst uitgenodigd op het ministerie en met hem gesproken over de door hem uitgevonden succesvolle werkwijze van zelfsturende teams?
Kort voor de zomer heb ik Jos de Blok nog gesproken. Ook op medewerkersniveau is er contact met Buurtzorg om te spreken over de werkwijze van Buurtzorg. Momenteel wordt ook, samen met de NZa, bekeken hoe Buurtzorg betrokken wordt bij de doorontwikkeling van de bekostiging wijkverpleging.
Het bericht FNV wil 14,3 procent hoger loon in kraamzorg |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u het ermee eens dat er sprake is van een loonachterstand in de kraamzorg? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?1
In het kader van een convenant dat tussen Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Bo Geboortezorg is afgesloten, wordt momenteel onderzoek gedaan naar de financiële situatie binnen de kraamzorg. In dit onderzoek wordt ook gekeken naar de loonontwikkeling van de kraamzorg ten opzichte van vergelijkbare beroepen in andere sectoren. Dit zou ook inzicht moeten geven in hoeverre er sprake is van een loonachterstand. De verwachting is dat de resultaten van dit onderzoek dit najaar worden opgeleverd.
Bent u het ermee eens dat de loonachterstand een belangrijke factor is voor het huidige personeelstekort in de kraamzorg? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
De aantrekkelijkheid van werken in de zorg is van veel meer afhankelijk dan salaris. Zaken als professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden zijn zeker zo belangrijk, zo niet belangrijker voor een keuze om wel of niet in de zorg te (blijven) werken. Uitstroomonderzoek van RegioPlus laat zien dat arbeidsvoorwaarden op de 9de plaats staan als reden om te vertrekken bij een werkgever. Om personeel te behouden zijn in eerste instantie werkgevers aan zet. Binnen het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (TAZ) worden zij door VWS en relevante partijen in het veld ondersteund om een beweging richting goed werkgeverschap te maken. Dit neemt niet weg dat het belangrijk is dat er een aantrekkelijk salaris geboden wordt. Het is daarom goed dat ZN en Bo Geboortezorg onderzoek laten doen naar de loonontwikkeling in de kraamzorg.
Wat zijn volgens u de oorzaken van deze loonachterstand in de kraamzorg? In hoeverre speelt de ruimte voor overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova-ruimte) van de afgelopen jaren hierbij een rol?
Of er sprake is van een loonachterstand zal moeten blijken uit het eerdergenoemde onderzoek (zie ook het antwoord op vraag 1).
Indien blijkt dat er sprake is van een loonachterstand, dan speelt de ova-ruimte van de afgelopen jaren hierin geen rol. Via de ova-ruimte wordt immers jaarlijks marktconforme loonruimte toegevoegd aan de budgettaire kaders en wordt het loongerelateerde deel van de gereguleerde tarieven in de kraamzorg met de ova geïndexeerd.
Bent u het ermee eens dat een forse loonstijging voor zorgverleners in de kraamzorg noodzakelijk is, gezien het feit dat zij al de laagste salarissen hebben in de sector Zorg & Welzijn en hun lonen de afgelopen jaren amper gestegen zijn, terwijl zij ook kampen met de gevolgen van de inflatie? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Sociale partners in de zorg onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden en sluiten cao’s. Ik mag mij op grond van internationale verdragen (o.a. verdragen van de International Labour Organization (ILO) en het Europees Sociaal Handvest (ESH)) niet met deze onderhandelingen bemoeien.
Bent u het ermee eens dat er ook dringend iets moet gebeuren om het vak aantrekkelijker te maken, gezien het feit dat de kraamzorg steeds meer onder druk komt te staan door personeelstekorten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De personeelstekorten in zorg en welzijn zijn groot en zullen ook de komende jaren blijven. Het is daarom van belang te investeren in het aantrekken en behouden van zorgmedewerkers, in leven lang ontwikkelen en in zeggenschap. Maar ook in het opschalen van technologische en sociale innovaties. Met het programma TAZ zetten we hier breed op in.
Daarnaast hebben we Bo Geboortezorg de afgelopen drie jaar met subsidie ondersteund om onderzoek te doen naar het regionaal organiseren van de wachtdiensten van kraamverzorgenden en of dit bij kan dragen aan de aantrekkelijkheid van het vak. Een tweetal pilots laat positieve resultaten zien. Inmiddels is een toolkit met «lessons learned» ontwikkeld die kraamzorgorganisaties concrete handvatten aanreikt om hier mee aan de slag te gaan. Ook wordt in het experiment van de nieuwe indicatiesystematiek gekeken wat de nieuwe manier van indiceren bijdraagt aan het werkplezier en daarmee het vak van de kraamverzorgende.
Bent u als Minister bereid om de looneis van de FNV te steunen? Zo ja, op welke manier?
Nee, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 mag ik mij op grond van internationale verdragen niet bemoeien met cao-onderhandelingen en kan en wil ik dus geen positie innemen met betrekking tot looneisen in de zorg.
Bent u bereid om bepaalde stappen te ondernemen (e.g. loonruimte vergroten), zodat de lonen in de kraamzorg stijgen om verdere personeelstekorten te voorkomen? Zo ja, welke stappen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 1 loopt er een onderzoek naar de financiële situatie binnen de kraamzorg, waarin ook de loonontwikkeling in de kraamzorg wordt meegenomen. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek. Daarnaast wil ik nogmaals benadrukken dat ik geen partij ben bij de cao-onderhandelingen en dat het sociale partners zijn die afspraken maken over de beloning in de kraamzorg. Tot slot kan ik al wel aangeven dat het extra vergroten van de arbeidsvoorwaardenruimte (ova-ruimte) niet aan de orde is. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 wordt conform de ova-systematiek al jaarlijks marktconforme loonruimte toegevoegd aan de budgettaire kaders en wordt het loongerelateerde deel van de gereguleerde tarieven in de kraamzorg met de ova geïndexeerd.
Bent u het ermee eens dat het maken van de loonafspraken in de zorg overlaten aan de sociale partners, de loonachterstand niet heeft doen voorkomen en dat de overheid bij de afspraken betrokken zou moeten worden om de werknemersbelangen in de zorg beter te dienen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, zoals eerder aangegeven in de antwoorden 1, 3 en 7 zal eerst moeten blijken of er sprake is van een loonachterstand. Daarnaast heb ik al in de antwoorden op vragen 4 en 6 aangegeven dat ik mij op grond van internationale verdragen niet mag bemoeien met de cao-onderhandelingen.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de zorgkantoren eerder bezwaar maakten bij het ministerie van VWS over de stapeling van kortingen waar ouderenzorgorganisaties mee te maken krijgen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat de zorgkantoren eerder bezwaar maakten bij u over de stapeling van kortingen waar ouderenzorgorganisaties mee te maken krijgen?1
Nee, de zorgkantoren hebben geen formeel bezwaar aangetekend, maar hebben wel hun zorg erover uitgesproken.
Wanneer was dit?
De zorgkantoren hebben hun zorgen schriftelijk kenbaar gemaakt in een ambtelijke brief van 21 maart 2023.
Hoe ziet dit bezwaar eruit?
De zorgkantoren gaven aan dat zij de korting juridisch kwetsbaar vonden in het licht van de onderbouwing van de af te spreken tarieven met zorgaanbieders. In overleg met de zorgkantoren is daarom in de voorhangbrief duidelijk aangegeven dat de besparingen vanuit de maatregel meerjarig contracteren taakstellend zijn in het licht van de overheidsfinanciën en dus ook via een algemene doelmatigheidsverbetering kunnen worden ingevuld.
Is dit bezwaar met de Kamer gedeeld? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals ik hiervoor heb aangegeven was er geen sprake van «bezwaren» maar van «zorgen» vanuit de zorgkantoren. Ik heb dus ook geen «bezwaren» gedeeld met de Kamer.
Kunt u een overzicht geven van de stapeling van kortingen waar de ouderenzorgorganisaties de afgelopen vijf jaar mee te maken kregen? Kunt u dit weergeven in een overzicht?
In de afgelopen vijf jaar (periode 2018 tot en met 2022) is er geen sprake geweest van kortingen op de ouderenzorg, maar zijn extra middelen beschikbaar gesteld. Via tabel 1 geef ik een overzicht van de financiële ontwikkelingen op het terrein van de uitgaven aan Wlz-ouderenzorg in de periode 2016–2022.
De uitgaven aan Wlz-verpleegzorg zijn in deze periode toegenomen van € 10,0 miljard tot € 15,9 miljard. Deze toename van € 5,9 miljard bestaat voor € 2,1 miljard uit extra middelen voor het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg, € 1,6 miljard om het toenemende aantal cliënten op te vangen en € 2,2 miljard voor de indexering van de tarieven in verband met loon- en prijsontwikkelingen.
In lijn met de ontwikkelingen uit tabel 1 zijn de NZa-tarieven voor verpleeghuiszorg tussen 2016 en 2023 met circa 50% verhoogd. De maximumtarieven voor de meest voorkomende prestatie in de verpleeghuiszorg (verblijf op basis van een zzp Verpleging & Verzorging 5, inclusief behandeling) zijn verhoogd van afgerond € 80.000 in 20162 naar afgerond € 123.000 in 20233. Voor een gemiddelde groep van acht cliënten die verblijven op basis van zzp V&V5 inclusief behandeling gaat het dus om een toename van afgerond € 640.000 in 2016 tot bijna € 1 miljoen in 2023.
In mijn brief4 naar aanleiding van de motie Den Haan heb ik de plussen en minnen voor de ouderenzorg vanaf 2023 opgenomen en toegelicht. Deze zijn opgenomen in tabel 2. De kern is dat ook na de maatregelen uit het coalitieakkoord en overige financiële bijstellingen op het terrein van de Wlz zowel op macro- als op microniveau sprake is van «minder meer» uitgaven. Het totaal aan beschikbare middelen voor de ouderenzorg in Wlz stijgt in de periode 2022–2027 met 2,4 miljard (nog ongerekend de indexatie voor loon- en prijsontwikkelingen).
Op basis waarvan bedacht u dat deze kortingen verantwoord zijn? Is er nog sprake van verantwoorde ouderenzorg? Zo ja, waar baseert u dat op?
Zoals hiervoor aangegeven zijn er in de afgelopen vijf jaar geen kortingen doorgevoerd. De integrale tarieven voor verpleeghuiszorg zijn in plaats daarvan tussen 2016 en 2022 met € 2,1 miljard verhoogd.
Aan de verlagingen op het kader zoals hiervoor aangegeven liggen maatregelen ten grondslag die de kosten voor de zorgaanbieders verminderen. Zo krijgen zorgaanbieders na de doorontwikkeling van het kwaliteitskader bijvoorbeeld ruimte om de zorg anders vorm te geven, met meer inzet van digitale middelen of samenwerking met informele zorgverleners.
Overigens ziet de IGJ toe op de kwaliteit van de ouderenzorg. De NZa houdt toezicht op de invulling van zorgplicht door de zorgkantoren en de adequate hoogte van het Wlz-budget. Hiermee zijn de randvoorwaarden geborgd voor een verantwoorde ouderenzorg
Wat is het totaalbedrag van de kortingen en bezuinigingen waar de ouderenzorgorganisaties de afgelopen vijf jaar mee te maken kregen?
Zoals ik heb toegelicht in mijn antwoord op vraag 6 zijn er de afgelopen vijf jaar per saldo geen bezuinigingen geweest op de Wlz-ouderenzorg. De uitgaven zijn toegenomen van € 10,0 miljard in 2016 (prijspeil 2016) tot € 15,9 miljard in 2022 (prijspeil 2022). Deze uitgaven groeien, rekening houdend met de maatregelen uit tabel 2, de komende jaren verder tot 18,3 miljard in 2027 (prijspeil 2022).
Is er nog sprake van toegankelijkheid van onze ouderenzorg? Zo ja, waar baseert u dat op?
De toegankelijkheid van ouderenzorg staat onder druk. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door demografische ontwikkelingen en een krappere arbeidsmarkt. Dit was voor mij ook de reden om het WOZO-programma samen met partijen uit het veld te starten om de transitie samen vorm te geven.
Overigens is de wachtlijst voor de toegang tot het verpleeghuis al vanaf 2022 stabiel en kunnen cliënten die urgent zijn of «actief moeten worden geplaatst» veelal binnen de treeknormen terecht in een verpleeghuis.
Hoe rijmt u de grote personeelstekorten in de ouderenzorg met het moeten ontslaan van zorgmedewerkers door de stapeling van kortingen op ouderenzorgorganisaties?
Deze ontwikkelingen kan ik niet met elkaar rijmen, al zal het op instellingsniveau altijd voor kunnen komen dat door aanpassingen in de bedrijfsvoering mensen hun baan verliezen. Echter zal in Nederland, maar ook regionaal, in de komende jaren de vraag naar zorgpersoneel blijven toenemen vanwege het toenemende aantal cliënten. Via het budgettaire kader van de Wlz stel ik daarom extra middelen beschikbaar zodat ouderenzorgorganisaties ook daadwerkelijk de middelen hebben om meer medewerkers in dienst te nemen.
Hoeveel ouderenzorgorganisaties geven aan door deze kortingen in financiële problemen te komen?
Er zijn vanuit verschillende regio’s in totaal acht brieven geschreven hierover en ca. 250 zorgaanbieders hebben een zaak tegen de zorgkantoren aangespannen.
Op basis waarvan legde u deze kortingen op? U beweerde toch dat er niet wordt bezuinigd op de ouderenzorg?
Zie het antwoord op vraag 6.
U beweerde toch dat de doorrekening van het Centraal Planbureau dat u stiekem 1,6 miljard euro bezuinigde op de verpleeghuizen in plaats van dat u de beloofde investering in extra personeel deed, niet klopt?2
Dat is correct. In mijn brief van 16 maart jl.6 heb ik toegelicht dat de taakstelling voor de doorontwikkeling van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg oploopt van € 100 miljoen in 2024 tot € 350 miljoen structureel vanaf 2026.
Waar staan deze kortingen in het regeerakkoord?
U treft de maatregelen op bladzijde 5 van de budgettaire bijlage bij het coalitieakkoord 2021–2025 «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst».
Hoe heeft u zich vergewist van steun in de Tweede Kamer voor deze kortingen? Welke partijen steunen deze kortingen?
Ik heb de maatregelen voorgehangen bij de (Eerste en) Tweede Kamer op 17 april 20237 Vervolgens is op 30 mei jl. een tweeminutendebat gevoerd en is op 31 mei gestemd over de ingediende moties. Een van de moties was om de maatregel uit te stellen of terug te draaien. Deze is door de Tweede Kamer verworpen.
Bent u bereid deze kortingen terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Recent heeft de Tweede Kamer in de procedurevergadering aangegeven de afschriften van de (meerjarige) Kaderbrieven Wlz controversieel te beschouwen. Op basis van de Wmg ben ik verplicht om na Prinsjesdag een budgettair kader Wlz voor 2024 definitief vast te stellen. De demissionaire status van het kabinet en de controversieel verklaring leiden ertoe dat ik het budgettair kader Wlz enkel voor 2024 vaststel. Het vaststellen van het budgettair kader voor 2025 en verder is aan een volgend kabinet. Ik acht het aangewezen om discussies met gevolgen voor de begroting, nu Prinsjesdag aanstaande is, ook in dat kader en bij de behandeling van de begroting van VWS met uw Kamer te voeren.
Het artikel 'Zorgmedewerker in verkapte loondienst aangepakt: ‘Enorm probleem’; ‘Bureaus agressief aan het werven’' |
|
Bart Smals (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zorgmedewerker in verkapte loondienst aangepakt: «Enorm probleem»; «Bureaus agressief aan het werven»»?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat veel werkenden in de zorg de bewuste keuze maken om niet in loondienstverband hun werkende leven vorm te geven, maar dat als zelfstandig ondernemer te doen?
Ja.
Kunt u bij benadering aangeven hoeveel zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) in de zorg bewust deze keuze maken? Kunt u inzichtelijk maken hoeveel zzp’ers in de zorg onvrijwillig in een dergelijke constructie worden geduwd?
Er is de laatste jaren een duidelijke toename waarneembaar van het aantal zzp’ers in de zorg. Er zijn daarbij geen cijfers beschikbaar over welk deel van de zzp’ers bewust de overstap maakt, dan wel welk deel tegen hun zin als zzp’er gaan werken.
Binnen het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn» (hierna: TAZ) heb ik verschillende acties in gang gezet om de balans te herstellen tussen medewerkers in loondienst en flexibele medewerkers. De acties zijn onder andere gericht op het terugdringen van schijnzelfstandigheid en bewustwording rondom de gevolgen van de keuze voor zzp-schap. Het doel is dat we in de zorg tot een juiste en passende inrichting van de arbeidsrelatie kunnen komen.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel zzp’ers in de zorg door een tussenpersoon worden benaderd of genoodzaakt zijn om via een tussenpersoon aan de slag te gaan, analoog aan de motie Smals/Romke de Jong? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?2
Over deze specifieke vraag zijn geen cijfers beschikbaar. Uit de zelfstandigenenquête arbeid 2023 (ZEA) van het CBS volgt dat 8,4% van de zelfstandigen in de zorg via intermediairs aan opdrachten of klanten te komen.
Met u deel ik de visie dat voor intermediairs een belangrijke rol is weggelegd in de keuze voor de juiste arbeidsrelatie. Een gedragscode die intermediairs daarin richting geeft, draagt bij aan een meer evenwichtige arbeidsmarkt in de zorg. Ik ben daarom met koepels van bemiddelings- en uitzendbureaus in gesprek over hoe zij deze gedragscode kunnen inrichten. Leden van deze koepels dringen overigens aan op uitwerking van een dergelijke code.
Welke informatie kunt u geven over uw aanpak met het beheersingsmodel, waarover u samen met zorgorganisaties, die schijnzelfstandigheid ook als onwenselijk beschouwen, een intentieverklaring heeft opgesteld en dat u in een persbericht van de rijksoverheid van 7 juli 2023 noemt?3
De samenwerkingsverklaring ten aanzien van het beheersingsmodel zorg is op 6 juli ondertekend. De komende maanden wordt nog gewerkt aan een nadere uitwerking van de samenwerking Zo moet o.a. het Fiscaal kader ZZP Zorg nog aangepast worden en moet de (lokale) uitwerking van de samenwerking nog nader vorm krijgen. In het najaar zullen de leden van de aangesloten brancheorganisaties nader worden geïnformeerd over de beoogde werkwijze en de strekking van het zelfregulerend kader. Ze zijn hierover op hoofdlijnen geïnformeerd door hun brancheorganisaties voorafgaand aan de ondertekening.
Op 1 januari 2024 gaan de zorgbranches daadwerkelijk van start met het beheersingsmodel zorg. Een van de belangrijke uitgangspunten in het beheersingsmodel is de zogenaamde leercyclus. Betrokken partijen overleggen op kwartaalbasis op basis van relevante signalen waarna de brancheorganisaties beoordelen of er nog nadere wijzigingen in hun beheersingsmodel nodig zijn.
Is al meer bekend over de inhoud van het beheersingsmodel? Zo ja, kunt u dit delen? Wanneer verwacht u dat dit beheersingsmodel in werking treedt?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de zorg dat een voorgesteld quotum een mogelijk negatief effect kan hebben op het bieden van goede zorg? Zo niet, hoe garandeert u dat een quotum niet ten nadele komt van de goede zorg doordat er bij nood geen extra zzp’er ingezet mag worden omdat het quotum dan overschreden wordt?4
Ik ben niet tegen het ZZP-schap, maar ik vind dat mensen een bewuste en weloverwogen keuze moeten maken binnen de wettelijke kaders. In de zorg is er echter ook vaak sprake van werkenden die niet binnen de wettelijke kaders en niet echt als zelfstandig ondernemer werken en dus feitelijk schijnzelfstandige zijn. Zzp-schap in de zorg gaat gepaard met veel verantwoordelijkheden. Die vicieuze cirkel moet doorbroken worden, oftewel ik wil de bestaande groei van het aantal zzp’ers ombuigen. De verschillende acties van de kerngroep herstel balans vast – flex van het programma TAZ zijn gericht op het ombuigen van deze trend, het werken binnen de wettelijke kaders, en een goede verdeling van verantwoordelijkheden bij zzp-schap.
Hoe gaat u meer aandacht creëren voor de Wet professionele zeggenschap die is ingegaan op 1 juli 2023, aangezien in het artikel staat dat u het van belang acht om werknemerschap aantrekkelijker te maken en dat dit volgens u kan door werknemers meer zeggenschap op de inhoud van hun werkzaamheden te bieden?
Allereerst wil ik u erop wijzen dat het geen nieuwe wet betreft. Het betreft een wetswijziging van een reeds bestaande wet, namelijk de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De Wkkgz is reeds in 2016 in werking getreden. Met de wetswijziging is een bepaling omtrent zeggenschap van zorgmedewerkers aan artikel 3 toegevoegd. De bedoeling van de gewijzigde wet is dat de zorgmedewerker die zorg verleent aan zijn cliënten in de gelegenheid wordt gesteld om invloed uit te oefenen op het beleid, voor zover dat beleid direct van belang is voor hun bijdrage aan het verlenen van goede zorg. Om de bedoeling van de wetswijziging in de praktijk terug te kunnen zien investeer ik in het wegnemen van de (praktische) belemmeringen, onder meer via de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap en de projectsubsidie voor de projectorganisatie van het Landelijk Actieplan Zeggenschap (LAZ). Verder heb ik op 26 juni een nieuwsbericht doen uitgaan over de inwerkingtreding van de wijziging van de Wkkgz5. Het is daarnaast gebruikelijk dat branche- en beroepsorganisaties een grote rol vervullen bij de communicatie van een wet of wijziging van een wet. Onder meer V&VN heeft dit opgepakt6. Het is ook vooral aan branche- en beroepsverenigingen om wetten of wijzigingen daarvan te implementeren. Uit de evaluatie van de Wkkgz uit 20217 blijkt ook die belangrijke rol van branche- en beroepsverenigingen. Wat ook uit de evaluatie blijkt, is dat invulling geven aan een wet tijd kost. Dat geldt ook voor deze wijziging, temeer omdat het gaat om een cultuurverandering in zorgorganisaties voor het ondersteunen van zeggenschap.
Hoe gaat u stimuleren dat zorgorganisaties eigen werknemers conform de cao’s die recent afgesloten zijn in de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) en gehandicaptenzorg meer zeggenschap krijgen over hun eigen roosters?
Binnen het programma TAZ staat het perspectief van de medewerker centraal. Meer zeggenschap loopt daarmee als een rode draad door het programma. Om dit kracht bij te zetten is een klankbordgroep opgericht die bestaat uit een brede vertegenwoordiging van medewerkers uit de sector zorg en welzijn.
Bij de nadere uitwerking van het instrumentarium van het programma TAZ zal zeggenschap een essentiële voorwaarde zijn.
Vindt u ook dat in sommige gevallen zzp’ers een wenselijke aanvulling zijn op het personeelsbestand, wetende dat er grote tekorten zijn in de zorg?
Voor goede zorg nu en in de toekomst is een goede balans tussen medewerkers in vaste loondienst en flexwerkers nodig.
Het kabinet geeft ruimte aan echte zelfstandigen, ook binnen de zorg. Wel wil het kabinet onbedoelde concurrentie op arbeidsvoorwaarden tussen flexwerkers en werknemers, en tussen flexwerkers onderling voorkomen. Een juiste en passende inrichting van de arbeidsrelatie is daarom essentieel, in combinatie met een bewuste en weloverwogen keuze binnen de wettelijke kaders van de werkenden in de zorg.
Kunt u, analoog aan de motie Smals over knellende cao’s, reflecteren op de gedachte dat om loondienst aantrekkelijker te maken, goed werkgeverschap belangrijk is en dat in sommige gevallen in het kader van goed werkgeverschap een werkgever in onderling overleg met de werknemer maatwerk moet kunnen toepassen binnen de cao?5
Voor een uitgebreide reactie op de motie van het lid Smals over algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen die als knellend of belemmerend worden ervaren verwijs ik u naar de brief van de Minister van SZW van 17 juli 2023. Onderstaand geef ik een samenvatting van deze brief.
Het cao-stelsel is van grote betekenis voor de arbeidsverhoudingen in Nederland. Collectieve arbeidsvoorwaarden en het algemeen verbindend verklaren (avv) van cao-bepalingen creëren rust en stabiliteit. Ook biedt het stelsel cao-partijen de ruimte om maatwerk toe te passen.
Eén van de belangrijkste uitkomsten van ons cao-stelsel is dat het bijdraagt aan meer gelijke concurrentieverhoudingen. Voor een toekomstbestendige en wendbare arbeidsmarkt bestaat bij werkgevers en werknemers een behoefte aan meer wendbaarheid en maatwerk. Want doordat niet alle individuele werkgevers en werknemers direct betrokken zijn bij de arbeidsvoorwaardenvorming, herkent mogelijk niet iedereen zich in de gemaakte afspraken.
Sociale partners geven aan dat het belangrijk is dat partijen zich bij het opstellen van een cao afvragen of uiteenlopende belangen zorgvuldig zijn meegewogen, en de juiste mate van flexibiliteit en maatwerk wordt bewerkstelligd. Ook geven sociale partners aan dat bij een cao naar een totaalbeeld moet worden gekeken. Bij het opstellen van een cao wordt een pakket gemaakt, waarvan niet zomaar van een onderdeel kan worden afgeweken zonder dat dit impact heeft op andere onderdelen van de cao.
Ik vind het belangrijk dat het opnemen van een afwijkingsmogelijkheid een bewuste afweging is, om de werking van het stelsel niet te ondermijnen. Wanneer bijvoorbeeld de gelijke concurrentieverhoudingen of bescherming van onderhandelingspositie van de werknemers in het geding dreigen te komen, is het creëren van een afwijkingsmogelijkheid niet wenselijk.
De gemeten oversterfte in juni door het CBS |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtenOversterfte in juni en CBS telt honderden doden meer in recordmaand juni, hitteplan werd niet in werking gesteld van 14 juni 2023?1, 2
Ja.
Zal er naar aanleiding van deze gemeten oversterfte onderzoek gedaan worden naar de oorzaken hiervan? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Sinds 2009 houdt het RIVM wekelijks het aantal overleden mensen in de gaten met gegevens van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek), zo ook de genoemde oversterfte. Het doel van het monitoren van sterftecijfers is om de impact van een epidemie of een incident in beeld brengen. In het verleden zijn er pieken in de totale sterfte te zien bij koude- en hittegolven en bij uitbraken van infectieziekten, zoals griep en COVID-19.
Wat waren de redenen dat het Nationaal Hitteplan ondanks de voorspelde hitte niet uit voorzorg geactiveerd werd?
In het tweede kwartaal van dit jaar (3 april tot en met 2 juli) overleden vijf procent meer mensen dan verwacht. In juni was sprake van oversterfte onder 65-plussers en inwoners van verpleeghuizen en gehandicaptenzorginstellingen. Dat betekent dat het aantal overleden mensen hoger is dan verklaarbaar door gebruikelijke schommelingen in de cijfers. Het CBS legt zelf een verband met de hitte: afgelopen juni was de warmste juni ooit gemeten, zo’n 3°C warmer dan normaal.
Het Nationaal Hitteplan was niet actief. Dit gebeurt pas zodra er een periode van aanhoudende hitte of extreem hoge temperaturen wordt verwacht. Niet alleen de temperatuur overdag speelt een rol bij deze beslissing. Ook de nachttemperatuur, gevoelstemperatuur en luchtvochtigheid spelen een belangrijke rol. Activatie van het hitteplan vindt plaats op basis van weersverwachtingen van het KNMI. Ondanks dat juni veel warme dagen had, ging de temperatuur ook snel weer omlaag. De korte temperatuurpiek was, binnen de definitie van het Nationaal Hitteplan, onvoldoende om het Nationaal Hitteplan te activeren. Ook rond 10 juni was het warm (tegen de 30 °C in het midden van het land), maar de piek was te kort en er stond een verkoelende wind.
Dat er niet aan de voorwaarden van het Nationaal Hitteplan voldaan werd, betekent niet dat er geen actie werd ondernomen. Het RIVM heeft voorafgaand aan de hitte als voorzorgsmaatregel een voorwaarschuwing uitgezet naar alle partners van het Nationaal Hitteplan. Hierin stond dat partners waakzaam moeten zijn voor de aankomende hitte. Dat betekent dat alle organisaties die dit bericht ontvangen er rekening mee moeten houden dat er op korte termijn een periode van aanhoudende hitte kan aanbreken. De organisaties kunnen intern nagaan of ze voldoende in staat zijn om hun afgesproken taken te vervullen. Welke taken dat zijn, verschilt per (type) organisatie. Het is de eigen verantwoordelijkheid van iedere organisatie om op basis van de voorwaarschuwing de juiste acties in gang te zetten. Het is in deze periode uiteindelijk niet gekomen tot de waarschuwing die leidt tot activatie van het Nationaal Hitteplan.
Welke kosten gaan er gepaard met de activering van het Nationaal Hitteplan? Zijn deze kosten één van de overwegingen om het Nationaal Hitteplan niet uit voorzorg te activeren?
Het RIVM beheert en geeft uitvoering aan het Nationaal Hitteplan. Het Nationaal Hitteplan is belegd in een opdracht van het Ministerie van VWS aan het RIVM. De kosten die gepaard gaan met de activering van het Nationaal Hitteplan vormen geen overweging om wel of niet uit voorzorg te activeren.
Wordt voor het wel of niet activeren van het Nationaal Hitteplan voldoende rekening gehouden met de staat van de gebouwen waarin mensen verblijven? In hoeverre wordt bijvoorbeeld de mate van opwarming en de snelheid van afkoeling van gebouwen meegewogen in het besluit?
Als Minister ben ik opdrachtgever voor het Nationaal Hitteplan, dat zich richt op de publieke gezondheid. Het RIVM onderhoudt daarvoor een waarschuwingssysteem, waarmee een netwerk van organisaties rond kwetsbare groepen wordt gealarmeerd en daarnaast publieksinformatie wordt opgezet. Er wordt bij de activering geen rekening gehouden met de staat van gebouwen.
Op welke manier worden Wet langdurige zorg (Wlz)-zorggebruikers en ouderen ondersteund om gezondheidsproblemen die ontstaan door pollen en smog zoveel mogelijk tegen te gaan?
Het RIVM heeft de taak om de kwaliteit van de lucht te meten en publiceert dat op: Luchtmeetnet.nl. Voorts geeft het RIVM een smogwaarschuwing af als er kans is op matige smog en een smogalarm als er kans is op ernstige smog. Als daartoe aanleiding is heeft het RIVM op grond van de smogregeling (wetten.nl – Regeling – Smogregeling 2010 – BWBR0027705 (overheid.nl)) de taak via landelijke media de inwoners te informeren. Hierbij kan RIVM verwijzen naar het Astma Fonds, de GGD en het RIVM als bronnen van nadere informatie over smog. Bij ernstige smog in één of meer agglomeraties of zones treedt een bijzonder proces in werking. Het publiek wordt dan gericht geïnformeerd door middel van radio en televisie en dergelijke. Volgens de GGD richtlijn medische milieukunde, Smog en gezondheid kunnen «klachten bij smog het beste worden voorkomen door de blootstelling aan smog te verminderen. Dit kan door zware inspanning te vermijden. Bij smog door ozon, wat zich alleen in de zomermaanden voordoet, kan de blootstelling ook worden verminderd door ’s middags en in de vroege avond binnen te blijven». Overigens kennen zorginstellingen hun cliënten goed en zullen zij deze ondersteunen. Voor mensen die last hebben van pollen is medicatie beschikbaar.
Bent u bereid om na dit bericht het RIVM de opdracht te geven om de voorwaarden voor het wel of niet activeren van het Nationaal Hitteplan te herzien? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb naar aanleiding van een mondelinge vraag van mevrouw Van den Berg (CDA) van 6 juni 2023 een toezegging gedaan. Ik zal een evaluatie laten uitvoeren van het Nationaal Hitteplan waarin beoordeeld wordt of het plan nog voldoet gezien de klimaatverandering. Dat wordt gedaan op basis van nieuwe klimaatscenario’s van het KNMI die in oktober 2023 worden gepubliceerd. In deze evaluatie zullen de voorwaarden voor het wel of niet activeren van het Nationaal Hitteplan ook worden meegenomen. Zo nodig zullen deze voorwaarden herzien worden.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
De uitspraken inzake de toekomst van de ouderenzorg gedaan in het televisieprogramma Nieuwsuur |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u voornemens na 2030 nog meer verpleegzorg of verpleeghuisplekken te realiseren, aangezien TNO berekende dat er in 2040 130.000 extra verpleeghuisplekken nodig zijn en u aan heeft gegeven tot en met 2030 40.000 verpleegzorgplekken te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Ook na 2030 zal het noodzakelijk zijn om meer verpleegzorgplaatsen te realiseren, gezien de toenemende zorgvraag. In het verlengde van het programma «Wonen en zorg voor ouderen» zullen ook voor deze periode afspraken worden gemaakt met gemeenten, woningcorporaties, zorgkantoren en zorgaanbieders om deze verpleegzorgplekken te realiseren, in lijn met bestuurlijke afspraken die in 2021 voor de periode tot en met 2040 zijn gemaakt.
Bent u van mening dat een regulier geclusterde woning gelijk staat aan een verpleeghuisplek? Zo nee, waarom zorgt u dan niet voor meer dan 40.000 verpleegzorg- of verpleeghuisplekken?
Een regulier geclusterde woning staat niet gelijk aan een verpleeghuisplek. In de bouwambitie is voorzien dat er tot en met 2030 80.000 reguliere geclusterde woningen en 40.000 zorggeschikte geclusterde verpleegzorgplaatsen voor ouderen worden gerealiseerd.
Wat is het verschil tussen een gecusterde woning en een verpleeghuisplek? Wat zijn de verschillen in criteria? Waar moet je voor de een of de ander aan voldoen?
Bij de geclusterde verpleegzorgwoningen hebben de bewoners een VPT, MPT of pgb en betalen zij zelf de woonlasten. Bij de verpleeghuisplekken is de huur een onderdeel van het zorgzwaartepakket. Bij geclusterde verpleegzorgplekken zal het wonen meer voorop staan en zal de zorg minder zichtbaar zijn. Vaak kunnen er ook mensen zonder zorgvraag of met een lichte zorgvraag wonen; daarmee is het ook aantrekkelijker voor de partner om mee te verhuizen.
Wat is het verschil tussen beschermd en beschut wonen? Wat zijn de verschillen in criteria? Waar moet je voor de een of de ander aan voldoen?
Beschermd wonen is een vorm van huisvesting en begeleiding voor mensen met complexe psychische of psychosociale problemen die tijdelijk of langdurig niet zelfstandig kunnen wonen. Het biedt een veilige en beschermde woonomgeving waarin de bewoners intensieve begeleiding en ondersteuning ontvangen.
Bij beschut wonen woont men zelfstandig in een woonvoorziening veelal met anderen die ook hulp krijgen. Een belangrijk verschil is of de cliënt nog zelfstandig kan wonen.
Is de betaling van de woning huur/ hypotheek het enige verschil tussen een verpleeghuisplek en verpleegzorgplek?
Een belangrijk verschil is inderdaad het zelf betalen van de woonlasten door de cliënt. Een ander verschil is de wijze van zorgverlening. Bij een verpleeghuisplek zijn de zorgverleners permanent aanwezig. Bij een verpleegzorgplek is sprake van zorg in de nabijheid. Bij beide woonvormen is de zorgverlening in overleg met de cliënt ingericht conform de vereisten van de Wlz.
Kunt u aangeven hoe het permanent toezicht conform de Wet langdurige zorg (Wlz), wat betrekent dat iemand niet alleen kan worden gelaten, geregeld is bij de verpleeghuisplek en de verpleegzorgplek?
Vanuit de Wlz wordt zorg geleverd aan cliënten indien sprake is van 24-uurszorg in de nabijheid en/of permanent toezicht. De cliënt heeft via het zorgkantoor een zorgovereenkomst met een lokale zorgaanbieder, waarin de planbare en onplanbare zorg zijn vastgelegd. Dit kan zowel zorg in een verpleeghuis of op een verpleegzorgplek zijn. In overleg met de cliënt wordt de zorgverlening nader ingevuld en kan worden ingezet op 24 uurs zorg in de nabijheid en/of permanent toezicht. De precieze invulling geschiedt in overleg met de zorgaanbieder. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van digitale signalering en kunnen familieleden een rol spelen.
Kunt u aangeven welk maximale bedrag en het maximale aantal uren geldt voor Wlz-zorg thuis (VPT/MPT) voor de zorgzwaartepakketen (ZZP’s) Verpleging en Verzorging (VV4, VV5, VV6, VV7, VV8, VV9) afzonderlijk?
In de Wlz is het aantal uren zorg niet vastgelegd in de zorgprofielen/zorgzwaartepakketten. Voor het VPT geldt dat in de bekostiging gewerkt wordt met een maximumtarief per dag. Voor het MPT geldt dat zorg op maat wordt geleverd en bekostigd. Uitgangspunt bij het MPT is dat de zorg thuis niet duurder mag zijn dan in een instelling. Het MPT wordt vaak geleverd als vorm van overbruggingszorg. De basisbedragen voor het MPT zijn opgenomen in onderstaande tabel (rechterkolom). Daar bovenop is 25% opslag mogelijk indien thuis wonen zonder deze opslag niet mogelijk zou zijn.
Zorgprofiel
Maximumtarief VPT per dag/jaar (bedrag exclusief behandeling)
MPT Maximumbedrag per jaar (exclusief mogelijkheid van opslag van 25% voor Extra Kosten Thuis (EKT)
VV4
€ 135,80 / € 49.600
€ 43.500
VV5
€ 268,18 / € 97.900
€ 59.000
VV6
€ 237,36 / € 86.600
€ 59.000
VV7
€ 327,12 / € 119.400
€ 73.900
VV8
€ 432,18 / € 157.700
€ 88.200
VV9
€ 234,04 / € 85.400
Geen bedrag benoemd in Rlz
Bron: VPT tarieven: NZa-beleidsregel BR/REG-23122a
MPT-bedragen: Regeling Langdurige Zorg (Rlz)
Wat zijn gemiddelde kosten van ZZP VV4, VV5, VV6, VV7, VV8 en VV9 van verpleeghuisplekken (dus niet de maximum Nationale Zorgautoriteit (NZA)-tarieven, maar de daadwerkelijke vergoeding)?
In de onderstaande tabel zijn (voor de vergelijkbaarheid met de bedragen uit vraag 7) de maximumtarieven opgenomen uit de NZa beleidsregel (ook hier exclusief behandeling voor de vergelijkbaarheid). Bij de inkoop wordt gewerkt met richttarieven. Het landelijke richttariefpercentage voor de langdurige zorg is nadrukkelijk géén gemiddeld-, minimum-, basis of maximumtarief, maar wel het vertrekpunt van het zorgkantoor in zijn aanbod richting zorgaanbieders. In 2023 bedraagt het richttarief 95,8% van de maximumtarieven. De richttarieven vormen het startpunt voor het gesprek met de zorgaanbieders en kunnen zowel naar boven (tot maximaal het maximumtarief) als naar beneden worden aangepast.
In onderstaande tabel worden naast de maximumtarieven ook de richttarieven gepresenteerd.
Zorgprofiel
Maximumtarief Verpleeghuisplek (ZZP-tarief per dag/jaar (bedrag exclusief behandeling)
Richttarief a 95,8% van maximum per dag/ per jaar
VV4
€ 176,90 / € 64.600
€ 167,47 / € 61.900
VV5
€ 310,11 / € 113.200
€ 297,09 / € 108.400
VV6
€ 285,67 / € 104.300
€ 273,67 / € 99.900
VV7
€ 366,17 / € 133.700
€ 350,79 / € 128.000
VV8
€ 475,62 / € 173.600
€ 455,64 / € 166.300
VV9
€ 270,82 / € 98.500
€ 259,45 / € 94.700
Bron: NZa-beleidsregel beleidsregel BR/REG-23122a en ZN Inkoopkader langdurige zorg 2021–2023
Wat zijn de gemiddelde kosten van ZZP VV4, VV5, VV6, VV7, VV8 en VV9 van verpleegzorgplekken, zowel VPT als MPT?
Ook bij de inkoop van het VPT (verpleegzorgplekken) geldt dat wordt gewerkt met richttarieven. Voor MPT geldt zoals hiervoor bij vraag 7 aangegeven maatwerk in de hoeveelheid zorg die kan worden geboden. In het onderstaande zijn de maximum VPT-tarieven uit de tabel bij vraag 7 gepresenteerd tegen het richttarief van 95,8%. Zoals bij vraag 7 aangegeven vormen deze richttarieven het startpunt voor het gesprek met de zorgaanbieders en kunnen zowel naar boven (tot maximaal het maximumtarief) als naar beneden worden aangepast. Er wordt door de NZa geen onderscheid gemaakt tussen tarieven voor het VPT «thuis» (verspreid in de wijk) of VPT in een geclusterde setting (verpleegzorgplek).
Zorgprofiel
Richttarief VPT a 95,8% van maximum per dag/ per jaar
VV4
€ 131,10 / € 47.500
VV5
€ 256,92 / € 93.800
VV6
€ 227,39 / € 83.000
VV7
€ 313,38 / € 114.400
VV8
€ 414,03 / € 151.100
VV9
€ 224,21 / € 81.800
Bron: NZa-beleidsregel beleidsregel BR/REG-23122a en ZN Inkoopkader langdurige zorg 2021–2023
Hoe wordt aan het criterium «24-uurs zorg in de nabijheid» voor een verpleegzorgplek in de eigen woning voldaan?
De cliënt heeft via het zorgkantoor een zorgovereenkomst met een lokale zorgaanbieder, waarin de planbare en onplanbare zorg is vastgelegd.
Hoe wordt aan het criterium «permanent toezicht» voor een verpleegzorgplek in de eigen woning voldaan?
De cliënt heeft via het zorgkantoor een zorgovereenkomst met een lokale zorgaanbieder, waarin de planbare en onplanbare zorg is vastgelegd. Afhankelijk van de situatie wordt bekeken in welke mate toezicht noodzakelijk is en hoe dit kan worden ingevuld. Daarbij kunnen naast de zorg ook familieleden en technologie een rol spelen.
Op welke wijze worden gemeenschappelijke ruimtes zoals een ontmoetingsplek geregeld bij geclusterde woningen?
Veelal is een gemeenschappelijke ruimte onderdeel van het complex waarin de geclusterde woningen zijn gesitueerd. De gemeenschappelijke ruimte wordt door de initiatiefnemer (zorgaanbieder, woningcorporatie, investeerder) in het bouwplan opgenomen.
Zijn wat u betreft gemeenschappelijke ruimtes een (verplicht) onderdeel van een geclusterde setting?
Het is wenselijk dat een gemeenschappelijke ruimte onderdeel uitmaakt van een geclusterde setting.
Wat verstaat u onder een geclusterde setting?
Een geclusterde setting in relatie tot de zorggeschikte woningen is een wooncomplex waar meerdere woningen onderdeel van uit maken. Dit zorgt voor verbinding tussen de bewoners en vermindert bijvoorbeeld de kans op eenzaamheid. Er kan ook een ontmoetingsruimte in de directe nabijheid zijn.
Is het bij het aanvragen van een financiële bijdrage voor de realisatie van een ontmoetingsruimte nog steeds een criterium dat maximaal vijftig procent van de bewoners een zware zorgvraag mocht hebben? Wat wordt verstaan onder zware zorgvraag? Waarom is dit criterium opgesteld?
Nee, dit criterium is op 19 oktober 2022 vervallen.
Hoeveel van de 11 duizend (in 2021) Wlz-cliënten met de leveringsvorm VPT (of MPT) wonen in een geclusterde setting?
Er wordt momenteel niet geregistreerd of Wlz-cliënten woonachtig zijn in een geclusterde setting. In overleg met BZK wordt momenteel een registratie opgezet om deze informatie wel te kunnen genereren.
Wanneer verwacht u dat de geclusterde zorggeschikte woningen in de sociale huur gerealiseerd zijn? Kunt u schetsen wat de eisen zijn aan deze geclusterde zorggeschikte woningen? Zijn gemeenschappelijke ruimtes een vereiste?
Het doel is dat de geclusterde zorggeschikte woningen in de sociale huur in 2030 zijn gebouwd. De vereisten voor zorggeschikte woningen zijn opgenomen in de regeling. Publicatiedatum van de regeling is 14 september 2023. Om voor subsidie in aanmerking te komen is een gemeenschappelijke ruimte een vereiste.
Bestaan verpleegzorgplekken uit zelfstandige woonhuizen met een eigen deurbel, water- en elektra aansluitingen, meterkast, brievenbus, slot op de voordeur, etcetera (graag beantwoorden met ja of nee)?
Ja.
Hoeveel tijd zijn wijkverpleegkundigen gemiddeld kwijt aan reistijd (van de ene cliënt naar de andere cliënt)?
De reistijd verschilt sterk tussen cliënten in een stedelijke (geclusterd in aanleunwoningen bijvoorbeeld) of platteland omgeving. Exacte data hierover is niet beschikbaar. Dat kan van vijf minuten zijn in een flatgebouw, tot een half uur in landelijke gebieden tussen dorpen. Een manier om reistijd te beperken en zo efficiënt mogelijk te werken, is om te komen tot herkenbare en aanspreekbare teams binnen de wijkverpleging. Zodat het minder voorkomt dat er bij dezelfde locatie verschillende aanbieders van wijkverpleging komen.
Kunt u een uitleg geven van de discrepantie dat uit de brief van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 27 juni jl. over de voortgang van het programma Wonen en zorg blijkt dat de totale geclusterde opgave tot 2030 voor corporaties uitkomt op 60.000 woningen, terwijl u in uw beantwoording spreekt over 80.000 (regulier) geclusterde woningen voor ouderen?
In het programma is de opgave vastgelegd van 80.000 (regulier) geclusterde woningen voor ouderen en 40.000 verpleegzorgplekken/zorggeschikte woningen. Deze 40.000 verpleegzorgplekken/zorggeschikte woningen zullen allemaal in geclusterde woonvormen worden gerealiseerd. Deze 40.000 woningen kennen aanvullende bouwtechnische vereisten om deze zorggeschikt te maken. Samen gaat het om een opgave van 120.000 woningen in geclusterde woonvormen: bestaande uit 80.000 (regulier) geclusterde woningen voor ouderen en 40.000 verpleegzorgplekken/zorggeschikte woningen. De helft van deze woningen wordt door corporaties gerealiseerd, en dit komt uit op 60.000 woningen: bestaande uit 40.000 (regulier) geclusterde corporatiewoningen voor ouderen en 20.000 verpleegzorgplekken/zorggeschikte corporatiewoningen.
De uitzending van MAX vakantieman 3 juli, 2023. |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van MAX vakantieman van 4 juli 20231, in het bijzonder het item «Mindervaliden betalen meer voor vakantie vanwege hulpmiddel»2?
Ja.
Zo ja, wat vindt u hiervan?
Wij vinden het goed dat het thema toegankelijkheid van reizen voor mensen met een handicap onder de aandacht wordt gebracht. Tegelijkertijd vinden wijhet kwalijk dat zich situaties voordoen waarbij extra kosten op voorhand niet duidelijk zijn.
Deelt u het standpunt van het CDA dat mensen met een handicap in de eerste plaats gewone consumenten zijn die van te voren op de hoogte moeten zijn van de totale reis- of vakantiekosten?
Ja. Reisorganisatoren moeten voldoen aan de geldende wet- en regelgeving, waaronder de Richtlijn (EU) 2015/2302 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangement (Richtlijn pakketreizen)3, die geïmplementeerd is in titel 7A van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit houdt in dat reisorganisatoren op het moment van aanbieden van de pakketreis informatie moeten geven over de prijs en de bijkomende kosten. Als bijkomende kosten redelijkerwijs niet kunnen worden berekend voordat de overeenkomst wordt gesloten, moet de consument wel worden geïnformeerd over de soort bijkomende kosten die alsnog voor rekening van de reiziger kunnen zijn4. Ook moet de reisorganisator informatie verstrekken over of de reis of vakantie in het algemeen geschikt is voor personen met beperkte mobiliteit5.
De Autoriteit, Consument & Markt (hierna: ACM) is bevoegd om te handhaven als sprake is van een overtreding van deze wet- en regelgeving. Consumenten kunnen een melding maken bij de ACM als het kostenoverzicht niet transparant is.6
Vindt u dat reisorganisaties voldoende transparant zijn over de totale kosten die mensen met een handicap moeten betalen en of ze extra moeten betalen als zij een reisje boeken?
Zoals in het vorige antwoord ook is aangegeven, moeten consumenten op het moment van boeken op de hoogte zijn van eventuele meerkosten voor bijvoorbeeld hulpmiddelen. Bij navraag laat de ACM weten hierover nagenoeg geen meldingen van consumenten te hebben ontvangen.
Vindt u dat het de plicht is van reisorganisaties om te zorgen dat een persoon met een handicap autonoom kan reizen?
Het kabinet wil, zoals ook vastgesteld in artikel 20 van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (het VN-verdrag handicap), in de samenleving gerealiseerd zien dat iedereen, ongeacht zijn beperking en/of ziekte(n), de grootst mogelijke mate van zelfstandigheid bij reizen kan ervaren.7 Wij vinden het daarom positief dat verschillende reisorganisaties zich op dit moment al specifiek richten op reizigers met een beperking.8
Wat kunt u doen om te zorgen dat reisorganisaties meer transparantie betrachten bij het boeken van een reis als men een handicap heeft?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 3, dienen reisorganisatoren zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving.
De Europese Commissie komt waarschijnlijk dit najaar met een voorstel voor het aanpassen van de Richtlijn pakketreizen. Ik, Minister van Economische Zaken en Klimaat, zal bij de onderhandelingen over dit voorstel aandacht vragen voor de positie van reizigers met een handicap.
Vindt u het eerlijk dat mensen met een handicap voor hulpmiddelen of vervoerskosten extra moeten betalen om op vakantie te kunnen gaan?
In artikel 20 van het VN-verdrag handicap wordt aangegeven dat mobiliteit van personen met een handicap tegen een betaalbare prijs moet plaatsvinden. Dit betekent dat er extra kosten gerekend kunnen worden die voortvloeien uit een hulpvraag van een reiziger met een handicap. Deze kosten moeten wel zoveel mogelijk worden beperkt. Wijdrukken reisorganisatoren hierbij op het hart zich goed rekenschap te geven van het VN-verdrag handicap.
Daarnaast gelden in de Europese Unie ook regels voor reizigers met een handicap die reizen per vliegtuig, trein, bus of boot, zoals het recht op gratis assistentie op de luchthaven, hulp in de terminal, en aan boord van voertuigen9. Verder schrijft de Europese regelgeving voor dat een luchtvaartmaatschappij een mobiliteitshulpmiddel niet mag weigeren, tenzij het mobiliteitshulpmiddel niet voldoet aan de veiligheidsnormen en/of de luchtvaartmaatschappij, na een grondige risicoanalyse, niet kan garanderen dat het mobiliteitshulpmiddel veilig vervoerd kan worden.
In het geval van een passagier met beperkte mobiliteit is het vervoer van twee mobiliteitshulpmiddelen kosteloos, mits deze voldoen aan de veiligheidsvoorschriften.10
Hoe verhoudt dit zich tot de Algemene Nederlandse Vereniging van Reisondernemingen (ANVR) voorwaarden? Wat mag er wel en wat mag er niet?
In de ANVR-reizigersvoorwaarden11 staat dat reizigers voor het sluiten van de overeenkomst de bijzonderheden over de lichamelijke en geestelijke toestand, die van belang zijn voor een goede uitvoering van de reis, moet vermelden. Op basis hiervan kan de reisorganisator een passend aanbod doen. Zoals bij de beantwoording van vraag 3 en 6 aangegeven dienen alle reisorganisatoren zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving. Hierin is onder andere bepaald dat de reisorganisator informatie moet verstrekken over of de reis of de vakantie in het algemeen geschikt is voor personen met beperkte mobiliteit12.
Klopt het dat de ANVR voorwaarden niet gelden als Nederlandse touroperators reizen inkopen bij buitenlandse reisorganisaties?
Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen reisorganisatoren en reisbemiddelaars. Als er bij een ANVR-aangesloten reisorganisator pakketreizen worden geboekt, dan gelden de ANVR-reizigersvoorwaarden. Het maakt hierbij niet uit of buitenlandse reisdienstleveranciers worden ingezet tijdens de reis (bijvoorbeeld voor de lokale transfer).
Soms zijn ANVR-leden alleen bemiddelaar (doorverkoper). In dat geval gelden de voorwaarden van de organisatie die de reis uitvoert. Overigens dienen deze nog steeds wel allemaal te voldoen aan hetgeen is bepaald in de Richtlijn pakketreizen. Daarnaast moet de consument duidelijk worden geïnformeerd over wie verantwoordelijk is voor de uitvoering van de reis.
Zo ja, wat is dan de waarde van ANVR voorwaarden voor Nederlandse mensen met een handicap die een buitenlandse reis boeken?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 9, gelden de ANVR-reizigersvoorwaarden ook als er sprake is van buitenlandse reisdienstleveranciers.
Wat vindt u ervan dat mensen met een handicap met de gevolgen worden geconfronteerd omdat Nederlandse reisorganisaties de voorwaarden omzeilen? Wat kunt u hieraan doen?
Zoals aangegeven bij vraag 2, vinden wij het kwalijk dat zich situaties voordoen waarbij extra kosten op voorhand niet duidelijk zijn.
Alle reisorganisatoren dienen zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving. Zoals eerder vermeld bij het antwoord op vraag 3 houdt de ACM hierop toezicht en kunnen consumenten bij de ACM een melding doen.
Kunt u over het bovenstaande in overleg gaan met de ANVR organisatie en de Kamer informeren over wat de uitkomst hiervan is?
Voor de beantwoording van bovenstaande vragen is op ambtelijk niveau contact opgenomen met de ANVR.
Kunt u toelichten hoe bovenstaande problemen zich verhouden tot het Verenigde Naties (VN) verdrag (verbod op discriminatie) en tot het facultatief protocol?
In artikel 20 van het VN-verdrag handicap staat niet omschreven dat er geen extra kosten mogen worden gerekend voor het faciliteren van autonoom reizen. Er staat echter wel omschreven dat dit tegen een betaalbare prijs moet gebeuren.
Het facultatief protocol geeft mensen de mogelijkheid om, wanneer zij van mening zijn dat zij slachtoffer zijn van een schending van het VN-verdrag handicap, een klacht in te dienen bij het Comité voor de Rechten van Personen met een Handicap. Zij moeten hiervoor wel eerst alle mogelijke rechtsmiddelen op nationaal niveau hebben uitgeput. Het facultatief protocol is nu nog niet in werking, maar het proces hiertoe is wel gestart. Hierover informeerde ik, Minister van Langdurige Zorg en Sport, onlangs uw Kamer.13 Wij vinden het belangrijk dat reisorganisatoren transparant beleid voeren. Consumenten hebben verschillende mogelijkheden om een overtreding op de wet- en regelgeving te melden. Zij kunnen hun zaak aanhangig maken bij een geschillencommissie, als de reisorganisator hierbij is aangesloten. Ook kunnen zij een klacht indienen bij het College voor de Rechten van de Mens als sprake is van discriminatie. Tot slot hebben consumenten altijd de mogelijkheid om een melding te doen bij de ACM. Door deze mogelijkheden voorzien wij niet dat een beroep op het facultatief protocol voor consumenten aan de orde zal zijn.
Het voorstel van de Europese Commissie over long-term care |
|
Fonda Sahla (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het voorstel van de Europese Commissie over long-term care?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe reflecteert u op dit voorstel?
Het demissionair kabinet erkent het belang van toegankelijke en kwalitatief goede langdurige zorg voor alle EU-burgers, ongeacht leeftijd en beperkingen. Over het algemeen zijn de aanbevelingen van de Raad in lijn met het Nederlandse beleid over de langdurige zorg, zowel bij de zorg thuis als in een instelling.
Waarom heeft Nederland ervoor gekozen om de benoeming van een nationaal coördinator voor long-term care ambtelijk te beleggen?
Nederland heeft er niet voor gekozen een nationaal coördinator te benoemen. De door de Raad van de EU op 8 december 2022 aangenomen Raadsaanbeveling (Publications Office (europa.eu)) is op meerdere punten aangepast ten opzichte van het voorstel van de Europese Commissie van 7 september 2022. Zo is in onderdeel 10.a) de mogelijkheid opgenomen om in plaats van een coördinator te kiezen voor een ander coördinatiemechanisme. In lijn met het gestelde in het betreffende BNC-fiche (Kamerstukken 22 112, nr. 3527) is ervoor gekozen een nationaal, ambtelijk aanspreekpunt aan te wijzen. Dit in het belang van bereikbaarheid en ervaringsuitwisseling tussen de lidstaten en met de Commissie.
Waarom is de Kamer hier niet over geïnformeerd of geconsulteerd?
De Kamer is hierover geïnformeerd in het hiervoor gemelde BNC-fiche en in het schriftelijk overleg over de Raadsaanbeveling in het najaar van 2022 (Kamerstukken 22 112, nr. 3567).
Op basis van welke criteria is de coördinator benoemd en wat wordt precies zijn/haar rol en mandaat?
Er is geen coördinator benoemd. Ik verwijs naar antwoord 3.
Klopt het dat de de nationale coördinatoren van de verschillende lidstaten op 19 juni jl. in Brussel over de kwaliteitsindicatoren hebben gesproken?
Er is inderdaad op 19 juni jl. een bijeenkomst geweest van nationale coördinatoren en contactpersonen. Deze ambtelijke bijeenkomst was gericht op kennismaking en kennisuitwisseling over kwaliteitssystemen in de verschillende lidstaten.
Wat wordt de inzet van Nederland bij dat overleg?
Nederland heeft bij deze door de Europese Commissie als «mutual learning» geduide bijeenkomst informatie gegeven over het systeem van de Nederlandse kwaliteitskaders, protocollen, richtlijnen en kwaliteitsstandaarden in de verschillende sectoren van de langdurige alsmede over het toezicht daarop. Naar aanleiding van de presentaties door verschillende lidstaten, waaronder Nederland, hebben de aanwezigen ervaringen met deze verschillende systemen met elkaar gedeeld.
Kunt u toezeggen dat inclusiviteit in de zorg wordt meegenomen als speerpunt in de Nederlandse inbreng voor kwaliteitsindicatoren?
De inhoud van kwaliteitsindicatoren is en blijft de nationale bevoegdheid van de lidstaten. De Raadsaanbeveling geeft aanbevelingen over aspecten die in indicatoren meegenomen kunnen worden, maar is geenszins verplichtend voor de lidstaten. Dat neemt niet weg dat inclusiviteit in de zorg een belangrijk thema is. Indien in een volgende bijeenkomst specifiek de inhoud van kwaliteitsindicatoren besproken wordt, kan Nederland ervaringen met indicatoren met betrekking tot inclusiviteit in de zorg ter tafel brengen.
Hoe wordt de Kamer geïnformeerd over het behaalde resultaat?
Vooralsnog ligt de focus van de bijeenkomsten op «mutual learning», dus het delen van kennis en ervaringen tussen de lidstaten. De opgedane kennis kan in Nederland benut worden bij het verbeteren van de toegang tot en kwaliteit van de langdurige zorg. Dit komt tot uitdrukking in beleid met betrekking tot langdurige zorg.
Er is geen sprake van onderhandelingen waarbij bepaalde resultaten wel of niet behaald worden.
Welke vervolgstappen neemt u in navolging van het voorstel van de Commissie?
Vooralsnog ligt de focus op het uitwisselen van kennis en ervaring tussen de lidstaten. Waar passend worden deze informatie en relevante onderdelen van de aanbeveling meegenomen in bestaande en toekomstige plannen en programma’s voor langdurige zorg.