De problemen voor nareizigers bij de IND in Zevenaar |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat nareizigers die zich binnen drie dagen moeten melden bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in Zevenaar al ruim een jaar te maken hebben met lange wachttijden?
Klopt het dat zij daardoor nog niet worden geregistreerd, niet terecht kunnen in COA-opvang en geen burgerservicenummer krijgen waardoor ze ook geen recht hebben op sociale zekerheid?
Herkent u het beeld dat omdat gemeenten ook geen burgerservicenummer kunnen aanmaken voor deze groep voordat zij geregistreerd zijn bij het COA, deze groep geen enkele optie heeft en zo mogelijk op straat staat?
Deelt u de mening dat gemeenten hierin de ruimte moeten krijgen om wel een burgerservicenummer aan te maken om hen in staat te stellen de hulp te bieden die nodig is? Zo nee, waarom niet?
Waar kunnen nareizigers nu terecht tot het moment dat zij geregistreerd zijn in Zevenaar?
Welke acties onderneemt u momenteel om de druk op de IND in Zevenaar te verminderen? Is het bijvoorbeeld mogelijk om bij de uitwerking van de motie-Ceder (Kamerstuk 36 333, nr. 70) niet alleen naar Ter Apel, maar ook naar Zevenaar te kijken?
Het bericht ‘Rechtbanken wijzen voorlopige voorzieningen ‘derdelanders’ toe’ |
|
Marieke Koekkoek (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat rechtbanken al in honderden zaken hebben bepaald dat derdelanders in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU in Nederland mogen blijven?1 Om hoeveel zaken gaat dit op het moment van beantwoording?
Kunt u een duidelijke tijdlijn opstellen met alle beslismomenten rondom de verblijfsstatus van «derdelanders» en de juridische adviezen hierover? En kunt u daarin de pilotrechtszaken meenemen die eerder hadden moeten bepalen of het rechtmatig zou zijn om het verblijfsrecht voor de hele groep stop te zetten?
Hoe staat het collectief stopzetten van het verblijfsrecht van een hele en zeer heterogene groep in verhouding tot de wens van het kabinet om minder groepenbeleid te voeren maar juist te kijken naar de individuele situatie binnen asielprocedures?
Deelt u de mening dat het consequent vooruitlopen op gerechtelijke uitspraken heeft geleid tot chaos in de uitvoering waardoor gemeenten meermaals niet wisten wat er van hen wordt verwacht?
Welk handelingsperspectief hebben gemeenten nu? Worden zij erop aangesproken als zij er niet voor kiezen om derdelanders uit de opvang te zetten?
Kunnen particulieren die derdelanders opvangen nog te maken krijgen met financiële consequenties? Of wordt enige coulance betracht nu in honderden zaken is besloten dat derdelanders in Nederland mogen blijven?
Klopt het dat daarmee mogelijk de rechten van deze groep mogelijk onrechtmatig zijn ontnomen? En als het Hof van Justitie van de EU oordeelt dat dit inderdaad onrechtmatig was, wat zou dat dan betekenen voor de derdelanders die al zijn weggestuurd?
Als iemand met een voorlopige voorziening terugkomt bij de opvang waar hij eerder uit is gezet en waar hij mogelijk aan heeft meebetaald, klopt het dan dat een gemeente deze persoon kan weigeren? Zo ja, hoe wordt voorkomen dat iemand die bijvoorbeeld betaald werk of kinderen op school had vervolgens terecht komt in een opvang aan de andere kant van Nederland?
De berichten 'EU biedt Egypte miljardensteun om stabiliteit in de regio te waarborgen' en 'Egypte ontvangt 7,4 mrd van EU voor bestrijden-migratie' |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Gerrit van Leeuwen , Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat de lidstaten en het Europees Parlement nog moeten instemmen met de miljardensteun? Deelt u de mening dat het toezeggen van 7,4 miljard voordat het Europees Parlement democratische instemming kon verlenen de verkeerde volgorde is?1 2
Wat is uw reactie op de zorgen van vluchtelingenorganisaties en experts dat vooral investeren in grensbewaking vooral zal leiden tot het openen van andere vluchtroutes naar Europa?
Deelt de Staatssecretaris de mening dat afspraken over legale migratieroutes een cruciaal onderdeel zijn van migratiepartnerschappen, zowel voor het partnerland zelf als voor het bieden van een alternatief voor mensensmokkelaars? Is het kabinet in dat licht voornemens om gebruik te maken van de mogelijkheden voor legale arbeids- en studiemigratie? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet en aangeven wat andere lidstaten doen?
Hoe verklaart u dat, ondanks de EU-investeringen in grensbewaking, Egypte sinds 2018 consistent in de top tien herkomstlanden van ongedocumenteerde migranten staat?
Bent u bekend met het feit dat Egypte een «no camp policy» hanteert voor de opvang van vluchtelingen? Kunt u uitleggen hoe deze beleidslijn verenigbaar is met de overeenkomst tussen Egypte en de EU, waarin is vastgesteld dat een deel van het migratiebudget wordt bestemd voor de opvang van vluchtelingen in Egypte, en waarbij beide partijen zich inzetten voor de naleving van de rechten van migranten?
Wat is uw reactie op de beschrijving van vluchtelingen en migranten als een van de meest kwetsbare groepen in Egypte?3 Hoe beoordeelt u de documentatie van fysiek misbruik, willekeurige detentie en onwettige deportatie van vluchtelingen en migranten door de Egyptische autoriteiten, zoals gerapporteerd door Human Rights Watch?4
Welke afspraken zijn er gemaakt met president Sisi om de mensenrechtensituatie in Egypte te verbeteren en hoe worden deze uitgevoerd?
Hoe beoordeelt u de huidige situatie in Egypte, waarin de ruimte voor het maatschappelijk middenveld flink is beperkt gedurende de afgelopen tien jaar, waarbij vele advocaten, journalisten, activisten en ngo-medewerkers zijn gearresteerd?5 Deelt u de mening dat de beperkte ruimte voor maatschappelijke betrokkenheid het waarborgen van mensenrechten, vooral die van vluchtelingen, uiterst moeilijk maakt?
Kunt u duidelijk maken hoe Nederland en de EU zich inzetten voor de versterking van het maatschappelijk middenveld in Egypte, waardoor onder andere de monitoring van de situatie rondom vluchtelingen kan worden verbeterd?
Vrouwen in de krijgsmacht |
|
Sarah Dobbe , Gijs Tuinman (BBB), Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Derk Boswijk (CDA), Laurens Dassen (Volt), Jimme Nordkamp (PvdA), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Wat ziet u als de grootstebottlenecks bij de verschillende krijgsmachtdelen ten aanzien van het doorgroeien van vrouwen naar leidinggevende posities?
Alle leidinggevende functies staan open voor zowel vrouwen als mannen. Tegelijkertijd zien we dat het aantal vrouwen in topfuncties nog onvoldoende en niet representatief is. Dit stijgt wel gestaag. Op 1 januari 2024 was 15% van het totaal aantal topfunctionarissen (militair vanaf brigadegeneraal, burger vanaf schaal 16) vrouw (meer dan verdubbeld, in 2020 was dit nog 7.6%). Die groei moeten we bestendigen en dat kost tijd. Dit hangt ook samen met het feit dat het totaal aantal vrouwen dat binnen de krijgsmacht werkzaam is, nog steeds beperkt is (op 1 januari 2024 was 12.4% van de militairen vrouw). Hoe meer vrouwen er bij Defensie werken, hoe groter de vijver waaruit de doorstroom gerealiseerd kan worden.
Deelname aan uitzendingen is niet voorwaardelijk om door te groeien in rang. De kennis en ervaringen die militairen opdoen tijdens een missie en voorbereiding op operationele inzet zijn van onschatbare waarde voor militairen. Dit geldt voor alle militairen, vrouwen en mannen. Een groot aantal functies vereist dan ook operationele kennis en ervaring. Die operationele ervaring kan opgedaan worden tijdens een uitzending of door geplaatst te worden bij een operationele eenheid. Dit gebeurt in samenspraak met de P&O-organisatie, om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de wensen en behoeften van het personeel.
Voor operationele functies geldt vaker dat de druk om fulltime te werken hoger is, de optie voor deeltijdwerken staat dan onder druk. Dit wordt, met name door vrouwen maar ook steeds meer door mannen, als een uitdaging gezien in de combinatie met bijvoorbeeld ouderschap of zorgtaken. Hier wordt, indien mogelijk, rekening mee gehouden door vroegtijdig met elkaar in gesprek te gaan en afspraken te maken over inzet op (varende) operationele functies of een uitzending.
In het arbeidsvoorwaardenakkoord 2024, zoals hieronder verder beschreven in antwoord op vraag 4, is daarom overeengekomen dat er een aanvullende variant van deeltijdverlof voor militairen wordt geïntroduceerd, waarbij voor een bepaalde (vooraf vastgestelde) periode wordt afgesproken dat de commandant geen gebruik zal maken van de mogelijkheid om het deeltijdverlof op te schorten. Ik ben ervan overtuigd dat het verbeteren van de mogelijkheden voor militairen om in deeltijd te werken Defensie tot een aantrekkelijker werkgever maakt voor vrouwen én mannen. Ook draagt het bij aan een goede werk-privé balans en een meer diverse beeldvorming over wat het betekent om militair te zijn.
Klopt het dat voor bepaalde rangen in bepaalde krijgsmachtdelen het deelnemen aan uitzendingen voorwaardelijk is? Kunt u zich voorstellen dat vrouwen en mannen er hierdoor vaker voor kiezen de krijgsmacht te verlaten, omdat dit niet (meer) past bij hun levensfase? Wat wordt hier op dit moment aan gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat wordt op dit moment verder gedaan om doorstroming van vrouwen naar leidinggevende posities in de krijgsmacht te bevorderen?
Het is voor Defensie belangrijk om als uitgangspunt gelijke kansen te creëren, talentgerichte ontwikkeling te stimuleren en te faciliteren, op alle niveaus. Dat geldt niet alleen voor vrouwen maar voor alle (potentiële) medewerkers. Echter, het is duidelijk dat versterkte inzet nodig blijft om het aantal vrouwen bij Defensie, inclusief in leidinggevende posities, te vergroten. Dit doen Defensieonderdelen door het in beeld hebben en ontwikkelen van leidinggevend talent, het aanbieden van loopbaanbegeleiding en talent(ontwikkel)programma’s. Daarnaast zet Defensie in op het verbeteren van de zichtbaarheid naar buiten toe door D&I actief te integreren in arbeidsmarktcommunicatie met als doel een positieve trend te realiseren in de instroom van onder andere vrouwelijke medewerkers.
Alleen inzetten op instroom is niet voldoende, behoud van vrouwelijk personeel is minstens zo belangrijk. Daarom zetten Defensieonderdelen tijdens informatiebijeenkomsten specifiek in op het interesseren van vrouwen in leidinggevende functies op alle niveaus, bijvoorbeeld ook bij onderofficieren. Daarnaast worden bijvoorbeeld de Middelbare Defensievorming (MDV) en Hogere Defensievorming (HDV) inmiddels in modulaire vorm aangeboden. Dit biedt deelnemers meer flexibiliteit om de opleiding te volgen en dit aan te passen aan de persoonlijke situatie, of dit beter te kunnen combineren met ouderschap. Ook wordt ingezet op het schrijven van vacatureteksten die een bredere doelgroep aanspreken.
Op welke wijze wordt de mogelijkheid tot meer parttime werken door de krijgsmacht gefaciliteerd? Klopt het dat dit bij sommige krijgsmachtdelen of in sommige functies alleen kan als militairen zelf zorgen voor iemand die bereid is een functie gezamenlijk fulltime te vervullen? Zo ja: wat kan er vanuit Defensie worden gedaan om dit eenvoudiger te maken?
Voor militairen is in deeltijd werken wettelijk geregeld door het verlenen van deeltijdverlof. Militairen kunnen deeltijdverlof aanvragen in de vorm van onbetaald verlof. Dit hoeft niet in combinatie met een andere militair die deeltijd werkt. Bij deze vorm van parttime werken bestaat de mogelijkheid tot afwijzing en het opschorten van het verlof, bijvoorbeeld in overweging van operationele redenen. Ik ben me ervan bewust dat de onzekerheid die de huidige regeling met zich meebrengt de werk-privé balans negatief kan beïnvloeden. In het arbeidsvoorwaardenakkoord 2024 is daarom overeengekomen dat er een aanvullende variant van deeltijdverlof voor militairen wordt geïntroduceerd, waarbij voor een bepaalde (vooraf vastgestelde) periode wordt afgesproken dat de commandant geen gebruik zal maken van de mogelijkheid om het deeltijdverlof op te schorten. Hiermee heeft de militair gedurende een periode van maximaal zes jaar, die op te splitsen is in meerdere periodes van 1 jaar, dus zekerheid over het werken in deeltijd. Deze vorm van deeltijdverlof wordt gedurende de looptijd van het arbeidsvoorwaardenakkoord 2024 ingevoerd.
Medewerkers kunnen daarnaast ouderschapsverlof opnemen totdat het kind de leeftijd van acht jaar bereikt. Het opnemen van het ouderschapsverlof kan voor maximaal 26 keer de arbeidsduur per week. Hiervan krijgt de medewerker de eerste 13 weken salaris (75% van het inkomen) en de laatste 13 weken niet. Het ouderschapsverlof kan flexibel worden opgenomen voor bijvoorbeeld een aantal uren per week voor een bepaalde periode. Opnemen in meerdere periodes is ook mogelijk.
Op welke wijze wordt op dit moment kinderopvang voor kinderen van medewerkers van Defensie gefaciliteerd – op dagelijkse basis, maar ook waar het gaat om opvang gerelateerd aan de unieke uitdagingen van defensiepersoneel, zoals tijdens uitzendingen? Wat kan er op dit vlak meer worden gedaan?
Defensie faciliteert op dit moment geen kinderopvang. De omstandigheid dat militairen periodiek van functie wisselen, hetgeen regelmatig wijziging van de werklocatie betekent, maakt dat militairen kiezen voor een kinderopvang in de nabijheid van hun woonomgeving en sociale vangnet. Om die reden is Defensie in het verleden dan ook gestopt met het aanbieden van kinderopvanglocaties op de werkplek van de militair.
Bij uitzendingen worden vrouwelijke militairen niet ingezet tot het kind de leeftijd van één jaar heeft bereikt. Voor vrouwelijke en alleenstaande mannelijke militairen met kinderen, geldt dat zij op aanvraag niet hoeven worden ingezet tot het kind de leeftijd van vijf jaar bereikt. Ik ben me er van bewust dat hier een bepaalde mate van ongewenste ongelijkheid in zit en Defensie beschouwt welke mogelijkheden er zijn om dit gelijkwaardig te maken. Hierbij is het belangrijk mee te nemen dat de operationele inzetbaarheid van de eenheid gewaarborgd blijft.
Tot slot biedt Defensie ouders met jonge kinderen tot de leeftijd van vijf jaar en militairen met zorgtaken voor kinderen en/of de partnerkinderen gedurende de uitzending een financiële tegemoetkoming van maximaal € 150 netto per maand.
Wordt er binnen Defensie actief gekeken op welke wijze de balans tussen werk en privé kan worden verbeterd – met inachtneming van het unieke werk van Defensie? Op welke wijze worden hierover gesprekken met vrouwen en mannen in de krijgsmacht gevoerd, wordt maatwerk mogelijk gemaakt en hoe worden goede voorbeelden gedeeld en breder toegepast?
De leidinggevende draagt in samenspraak met de medewerker zorg voor een goede werk-privé balans tijdens uitoefening van de functie, bijvoorbeeld door afspraken te maken over hybride werken. Dit is een belangrijk bespreekpunt bij functioneringsgesprekken. Loopbaanbegeleiding bespreekt de balans tussen toekomstige functies en privé. Er wordt actief gezocht naar functies die voor beide partijen goed passen of naar mogelijkheden om bepaalde operationele functies op een ander moment te plannen. Ook wordt bij partners bij Defensie gekeken of operationele plaatsingen niet (of juist wel) tegelijk plaatsvinden, afhankelijk van de behoefte.
Daarnaast worden er binnen de organisatie meerdere mogelijkheden aangeboden om medewerkers te ondersteunen bij hun eigen inzetbaarheid, zoals workshops, trainingen en yoga en verscheidene gesprekspartners, waaronder leefstijl- en collega-coaching, bedrijfsmaatschappelijk werk en geestelijke verzorging. Ook de rol en verantwoordelijkheid van de leidinggevende in werk-privé balans van de medewerker wordt uitgelicht in verschillende leiderschapsopleidingen.
Als gevolg van de HR-Vernieuwing zullen de mogelijkheden om maatwerk te kunnen leveren verder toenemen, onder meer door de invoering van strategisch talentmanagement, strategische personeelsplanning en meer flexibiliteit in aanstellings- en contractvormen.
Bent u bereid de Kamer periodiek (bijvoorbeeld in de staat van Defensie) te informeren over de voortgang ten aanzien van de aanpassing van uniformen, materieel en uitrusting welke deze meer geschikt moet maken voor vrouwen in de krijgsmacht, zodat zij hun werk effectiever, veiliger (bij voorbeeld in relatie tot ballistiek en vesten) en met meer trots (pasvorm) kunnen vervullen?
We vinden het belangrijk om, meer dan we tot nu toe hebben gedaan, rekening te houden met verschillende behoeften op het gebied van materieel en uitrusting. We spannen ons er dan ook voor in hier om in de toekomst rekening mee te houden bij aanbestedingen. Een eerste stap hebben we hierbij gezet rondom het aanbestedingstraject voor het Defensie Operationeel Kleding Systeem (DOKS) (Kamerstuk 27 830, nr. 429, 28 maart 2024). Met dit project is een kledingsysteem ontwikkeld en verworven dat het gevechtstenue voor de Nederlandse krijgsmacht en het huidige boordtenue van de Nederlandse en Belgische marine vervangt. Defensie toetste DOKS niet alleen op kwalitatieve aspecten, maar ook op basis van waardering vanuit de gebruikers, waaronder vrouwelijke collega’s.
Binnen project DOKS staan bescherming, individuele veiligheid en draagcomfort centraal. Hiermee zorgt Defensie ervoor dat iedere militair de juiste en passende kleding krijgt. Er wordt rekening gehouden met lichaamsvormen, bewegingsbereik, mogelijkheden tot aanpassing, uiterlijke kenmerken en comfort. Om DOKS voor al het defensiepersoneel passend te maken, maakt het systeem daarom gebruik van voorvorming, diverse materiaalsoorten op specifieke plekken en wordt verstellen op verschillende plekken mogelijk. Daarmee wordt het nieuwe kledingsysteem geschikt voor alle militairen ongeacht geslacht, lengte of lichaamstype.
Daarnaast is binnen de innovatieomgeving van het Centrum voor Mens en Luchtvaart de zoektocht naar een scherfvest voor vrouwen gestart. De ontwikkelingen op dit gebied zijn op dit moment nog beperkt. We zijn wel blij dat we hiermee weer een stap zetten in de goede richting.
De Kamer wordt periodiek geïnformeerd over de voortgang van het DOKS-project via de begroting van het Defensiematerieel-begrotingsfonds, het jaarverslag en het Defensie Projectenoverzicht. Over andere initiatieven word u via deze weg ook geïnformeerd.
Kunt u de Kamer informeren over de maatregelen die u reeds genomen heeft ten aanzien van seksueel grensoverschrijdend gedrag binnen Defensie? Kunt u de Kamer informeren over de aantallen en aard van de klachten? Welke mogelijkheden ziet u om de situatie van vrouwen, met name die in lagere rangen, te verbeteren daar waar het gaat om (seksueel) grensoverschrijdend gedrag?
Het integriteitsbeleid van Defensie richt zich op het bevorderen van gewenst gedrag en het tegengaan van ongewenst gedrag – waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag – voor alle defensiemedewerkers, ongeacht rang of stand. Zo komt integriteit in opleidingen terug en beschikt Defensie over een groot netwerk van vertrouwenspersonen en andere ondersteuners die laagdrempelig benaderbaar zijn. Daarnaast voeren wij periodieke metingen uit naar verschillende onderdelen van het beleid, zoals het gebruik van de Gedragscode en de meldingsbereidheid. Op dit moment ontwikkelt Defensie een communicatiecampagne, gericht op aanspreken en met elkaar in gesprek gaan, om zo bewustwording bij medewerkers te vergroten. Hierbij wordt waar mogelijk en nuttig aangesloten bij Rijksbrede initiatieven.
Specifiek voor het tegengaan van seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) een kennisgroep met specialisten. Deze draagt zorg voor kennisuitwisseling en het ontwikkelen van een betere aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Zo geven de groepsleden trainingen voor onder meer de vertrouwenspersonen en verzorgen zij lezingen op symposia en landelijke bijeenkomsten binnen Defensie. Eind 2023 heeft de kennisgroep een leidraad voor leidinggevenden uitgebracht. Leidinggevenden kunnen deze gebruiken wanneer zij te maken krijgen met een signaal of melding over seksueel grensoverschrijdend gedrag in hun team.
Het aantal meldingen rondom seksuele intimidatie wordt centraal geregistreerd door de COID. De cijfers hierover worden opgenomen in het Jaarverslag Integriteit Defensie, dat elk jaar in mei op Verantwoordingsdag aan uw Kamer wordt verzonden. Het aantal meldingen van «seksuele intimidatie» in de afgelopen jaren is als volgt: 34 in 2021, 58 in 2022 en 43 in 2023. Voorzichtigheid is geboden bij het interpreteren van deze cijfers. In het Jaarverslag wordt uitgebreider ingegaan op de context van de aantallen.
Kunt u specifiek ingaan op de wijze waarop het ministerie omgaat met de bijzondere rol van vrouwen in de frontlinie en de impact die dat kan hebben op enerzijds militaire gevechtseenheden en anderzijds de dynamiek van vrouwen in de frontlinie op het conflict, de-escalatie en representatie van vrouwen in de lokale bevolking in een conflictgebied?
Defensie zet in missiegebieden vrouwen en mannen in diverse functies en rollen in en werkt met het Defensie Actieplan (DAP) 1325, waarvan de uitvoering wordt geleid door twee genderadviseurs. Het DAP 1325 draagt bij aan de implementatie van de Women, Peace and Security (WPS) agenda. Binnen Defensie werken we aan het versterken van het gender-perspectief bij het plannen, uitvoeren en evalueren van operaties en activiteiten. Er wordt zoveel mogelijk gestreefd naar optreden in gemengde teams. Gemengde teams zijn sterkere teams omdat het diversiteit in denkkracht met zich meebrengt. Onze militairen kunnen in gemengde teams beter in contact komen met mannen én vrouwen die deel uitmaken van de lokale bevolking. Dat versterkt onze informatiepositie en daarnaast is het de taak van onze militairen om te luisteren naar de lokale vrouwen, naar hun ervaringen, uitdagingen en veiligheidsbehoeftes zodat Defensie daar de operaties/activiteiten beter op kan afstemmen.
Vrouwelijke militairen worden vaak door de lokale bevolking gezien als makkelijker benaderbaar, zowel door mannen als vrouwen. Een ander positief effect is dat vrouwelijke militairen vaak worden gezien als rolmodel. Binnen de eigen eenheden brengen gemengde teams een andere, vaak minder masculiene dynamiek teweeg. Defensie streeft dus naar een grotere variatie van kwaliteiten en perspectieven. Daar ben ik blij mee omdat ik ervan overtuigd ben dat dit Defensie sterker maakt.
Herkent u het beeld uit Brits onderzoek, waarin wordt geschetst dat vrouwen zich over het algemeen minder herkennen in het beeld van «de veteraan», dat zij zich minder herkend en erkend voelen als veteraan en dat zij gemiddeld minder gebruik maken van dienstverlening (nazorg) gericht op veteranen? Bent u bereid in samenwerking met het veteraneninstituut onderzoek te doen naar de Nederlandse situatie en wat er gedaan kan worden om dit te verbeteren?
In Groot-Brittannië wordt een andere definitie gehanteerd als het gaat over veteranen, hetgeen het moeilijk maakt om de resultaten van het onderzoek direct te vertalen naar de situatie in Nederland. Ondanks het verschil in definitie worden wel overeenkomsten gezien met de uitkomsten van het Brits onderzoek. Onderzoek door het Nederlands Veteraneninstituut (NLVi) onder Nederlandse veteranen laat ook zien dat vrouwen zich minder veteraan lijken te voelen dan mannen. Het meerjarig onderzoek «Zorgbehoeften van vrouwelijke en mannelijke veteranen», uitgevoerd door de Nederlandse Defensieacademie en waarvan in het tweede kwartaal 2024 het onderzoeksrapport wordt gepresenteerd, besteedt ook aandacht aan de identificatie als veteraan van zowel mannen als vrouwen. Daarnaast wordt ingegaan op de zorgvragen van mannen en vrouwen en de verschillen die mogelijk bestaan. Dit onderzoek wordt toegelicht in de Veteranennota 2023/2024, die begin juni aan de Kamer wordt aangeboden. Indien nodig, zal Defensie opvolging geven aan de resultaten.
Maakt Defensie gebruik vanbest practices uit andere landen ten aanzien van de positie van vrouwen in de krijgsmacht? Zo ja, kunt u aangeven wat hiervan wordt geleerd en geïmplementeerd in de Nederlandse krijgsmacht?
Defensie werkt op verschillende terreinen aangaande diversiteit en inclusie samen met andere overheden, bedrijven en kennisinstituten om kennis te delen en innovatie toe te passen. Waar mogelijk en relevant gebeurt dit ook internationaal. Nederland draagt bijvoorbeeld sinds oktober 2015 structureel bij aan het werk van het Nordic Centre for Gender in Military Operations (NCGM), wat tevens fungeert als het NAVO expertise centrum voor dit onderwerp. Vanuit project DOKS is ook contact met Scandinavische landen (Nordic Combat Uniform), België (Belgium Defence Clothing System) en Duitsland. De koers die de Scandinavische landen hebben gekozen komt erg overeen met de koers van Nederland, namelijk een focus op een systeemgedachte en intensief testen met gebruikers. In 2023 hebben daarnaast twee buitenlandse delegaties van het Noorse en Japanse leger een werkbezoek gebracht aan de Centrale Organisatie Integriteit Defensie. Tijdens deze bezoeken werden ervaringen uitgewisseld over (beleid rondom) sociale veiligheid, opvolging van meldingen van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag, hoe om te gaan met cultuurverandering en diversiteit en inclusie. Op 8 maart 2024, internationale vrouwendag, zijn tenslotte digitaal ervaringen uitgewisseld met vrouwelijke militairen in Oekraïne. Hierbij was aandacht voor het integreren van een genderperspectief in de operationele realiteit van Oekraïne en hoe om wordt gegaan met (seksueel) grensoverschrijdend gedrag. Dergelijke uitwisselingen zijn waardevol, zowel voor de Nederlandse krijgsmacht als voor partners, en zullen daarom ook blijvend aandacht krijgen.
Het dreigende vertrek van ASML |
|
Inge van Dijk (CDA), Joost Sneller (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geheime operatie kabinet onder codenaam »Beethoven» om dreigend vertrek ASML»?1
Kunt u bevestigen dat het demissionaire kabinet werkt aan een plan om te voorkomen dat ASML naar het buitenland vertrekt? Deelt u de mening dat het vertrek van ASML koste wat kost voorkomen moet worden?
Wat is het gevolg voor de Nederland economie wanneer ASML of andere innovatieve koplopers ervoor zou kiezen om (deels) naar het buitenland te verplaatsen? Kunt u de effecten op het verdienvermogen van Nederland in beeld brengen? Kunt u de effecten op de strategische autonomie van Nederland in beeld brengen?
Welke maatregelen liggen er op tafel om bedrijven als ASML in Nederland te houden? Kunt u ingaan op de specifieke overwegingen die deze diverse maatregelen omvatten?
Deelt u de mening dat het verdienvermogen van Nederland vooral gebaat is bij een visie op de lange termijn en investeringen? Deelt u de mening dat korte termijn paniekvoetbal dus zoveel mogelijk voorkomen moet worden omdat dit de economie schaadt?
Erkent u dat het uitstellen van de vierde ronde van het Groeifonds bijdraagt aan de onzekerheid over investeringen in onze economie en het verdienvermogen van de toekomst en dat bedrijven en kennisinstellingen hiervan de negatieve (financiële) gevolgen van ondervinden?
Bent u tot nieuwe inzichten gekomen over de vierde ronde van het Nationaal Groeifonds en deelt u de mening dat deze niet nogmaals kan worden uitgesteld of zelfs wordt opgeschort? Bent u bereid het besluit te heroverwegen? Deelt u de mening dat als dit wel gebeurt, hiermee lange termijninvesteringen in ons verdienvermogen worden beperkt?
Hoe bewaakt u dat afspraken worden nagekomen en dat er voldoende wordt geïnvesteerd in lange termijn innovatie, R&D en het duurzame verdienvermogen van de toekomst? Hoe geeft u bedrijven hierbij ook de zekerheid dat deze publieke gelden op hun plek komen?
Erkent u dat het aantrekken van buitenlands talent van groot belang is voor veel innovatieve bedrijven, zoals ASML? Erkent u daarmee ook dat het aantrekken van buitenlands talent van groot belang is voor het Nederlandse verdienvermogen van de toekomst, en dat het daarbij belangrijk is om een gericht onderscheid te maken tussen kennismigranten waar een groot tekort aan is en laagbetaalde arbeidskrachten?
Deelt u de mening dat, door de opkomende vergrijzing in veel ontwikkelde economieën, er mogelijk een mondiale «battle for talent» zal ontstaan? Deelt u de mening dat andere landen, zoals Duitsland en Frankrijk, veel meer actief beleid voeren dan dat gericht is op het winnen van deze slag om talent dan Nederland?
Deelt u de mening dat Nederland ook achterblijft qua flankerend beleid, bijvoorbeeld doordat echtgenoten van kennismigranten vaak niet of moeizaam aan het werk komen, wat Nederland minder aantrekkelijk maakt als vestigingsland?
Deelt u de mening dat Nederland niet alleen achterblijft op dat vlak qua nationaal beleid, maar ook qua deelname aan EU-beleid dat gericht is op het aantrekken van buitenlands talent, zoals de EU-talent pool?
Kunt u de mogelijke gevolgen schetsen van een situatie waarin Nederland de mondiale «battle for talent» verliest en (mede) hierdoor een onaantrekkelijk vestigingsklimaat krijgt? Welke mogelijke gevolgen heeft dit voor de economische groei, de werkgelegenheid, en onze welvaart?
Deelt u de mening dat het verstandig zou zijn om actief beleid te voeren op het aantrekken van buitenlands talent en andere manieren om het aantrekkelijk te maken voor bedrijven om zich hier te vestigen (zoals investeren in innovatie), omdat dit van belang is voor onze banen en welvaart?
Het informatieverzoek inzake de coördinator nationale aanpak overlast |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u de reacties met de Kamer delen op de e-mail van J&V d.d. 11 oktober 2024 waarin staat dat er reeds contact is geweest met Snel Beveiliging Nodig B.V. (SBN) over de inzet vanstreetwise coacheswaarin wordt gesteld «het is wel zaak dat het rechtmatig gebeurt en daarom zoek ik iemand die kan aanhaken vwb eventuele aanbesteding/opdracht»? Als deze reacties niet schriftelijk zijn gegeven, kunt u hiervan een reconstructie maken?1
Waarom heeft u niet aan de Kamer gemeld dat u de aanbesteding heeft overgeslagen?
Klopt het dat in de stukken tweemaal de opdracht van verlenging van de opdracht van SBN zit, maar dat de originele opdracht uit 2022 niet met de Kamer is gedeeld? Wilt u deze alsnog delen inclusief communicatie over deze opdracht?
Op welke momenten is besloten tot het inzetten van SBN op andere plekken dan Ter Apel en hoe kunt u legitimeren dat ook daar de aanbesteding is overgeslagen?
Waarom heeft uw ministerie tegen NRC gezegd dat het overslaan van de aanbesteding niet mocht, terwijl u in uw brief zegt dat het wél mocht?
Klopt het dat de Kamer verkeerd is geïnformeerd, zoals lijkt uit de mail van 6 november 2022 over de vraag of de politie capaciteit zou leveren aan de pilot waarin J&V schrijft: «En nee is daarbij geen antwoord want met goedkeuring van KL is dus ook de Tweede Kamer al over dit project geïnformeerd»?
Hoe rijmt u uw uitspraak dat er geen sprake was van druk op de politie met het citaat uit bovenstaande vraag waar de politie werd verteld dat «nee» geen antwoord kon zijn?
Zijn een projectplan en begroting van de coördinator overlast opgesteld, waarnaar J&V meermaals heeft gevraagd zoals in de stukken is te zien? Zo ja, wilt u die met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat de coördinator volgens de beantwoording zelf opdracht aan iemand anders heeft gegeven om een projectvoorstel te schrijven voor de pilot en dat die persoon vervolgens ook de evaluatie maakte van diezelfde pilot?
Is het gebruikelijk dat het formuleren van de pilot en de evaluatie van de resultaten van diezelfde pilot binnen het departement aan dezelfde persoon wordt gegeven, zoals te lezen is in de stukken? Hoe wordt een zorgvuldige en objectieve evaluatie van de resultaten geborgd?
Kunt u naast de evaluatie van de pilot procesoptimalisatie ook de evaluatie van de toezichtteams naar de Kamer sturen? Wie was verantwoordelijk voor deze evaluatie?
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo snel mogelijk – maar in ieder geval binnen twee weken – beantwoorden?
Het bericht 'Mostafa is ongedocumenteerd, op leeftijd en nergens welkom - behalve in de Pauluskerk in Rotterdam' |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u een indicatie van het aantal dakloze ouderen zonder verblijfsvergunning in Nederland?
Bestaande methoden die het aantal dakloze mensen in Nederland monitoren, brengen niet specifiek de groep dakloze ouderen zonder verblijfsvergunning in beeld. Daarom is onbekend hoeveel dakloze ouderen zonder verblijfsvergunning in Nederland verblijven.
Op dit moment wordt het aantal dakloze mensen op twee manieren gemonitord op landelijk niveau: De jaarlijkse schatting van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en de kwantitatieve monitor dakloosheid van het CBS en VNG-Realisatie, die momenteel samen met Valente en VWS wordt ontwikkeld. Beide methoden geven geen volledig beeld van de groep dakloze mensen.
Om een beter beeld te krijgen van de groep dakloze mensen, zijn het Kansfonds en de Hogeschool Utrecht gestart met een nieuwe telling middels de ETHOS-light methode. Hierbij worden op één dag alle dakloze mensen in een bepaalde regio in kaart gebracht, ongeacht leeftijd, nationaliteit of verblijfstatus. In 2023 is in twee centrumregio’s geteld en in 2024 vindt de telling plaats in zes centrumregio’s. Door gebruik te maken van deze methode krijgen we in ieder geval op regionaal niveau beter zicht op het aantal dakloze mensen en hun profielkenmerken, waardoor regio’s ook beter zicht krijgen op de groep mensen zonder verblijfsvergunning.
Deelt u het beeld uit het artikel dat het aantal dakloze ouderen zonder verblijfsvergunning – mensen die soms al decennia in Nederland zijn – toeneemt?
Omdat de groep dakloze ouderen zonder verblijfsvergunning niet afzonderlijk wordt gemonitord door huidige monitoringsmethoden, is het niet mogelijk om feitelijk te verifiëren in hoeverre het beeld klopt dat het aantal dakloze ouderen zonder verblijfsvergunning toeneemt.
Bent u het eens met de stelling dat de kans dat iemand op hoge leeftijd die al 30, 40 of 50 jaar in Nederland is, teruggaat naar het land van herkomst, nihil is? Zo nee, hoe kunt u terugkeer aannemelijk maken?
Ik begrijp goed dat het voor personen die al lang in een land verblijven lastig kan zijn om terug te keren naar het land van herkomst. Als een persoon echter geen recht (meer) heeft op verblijf dan dient betrokkene Nederland te verlaten. In de eerste plaats moet dus worden vastgesteld dat betrokkene in het geheel geen aanspraak meer zou kunnen maken op verblijf. In de belangenafweging bij artikel 8 EVRM (verblijf o.g.v. gezinsleven of privéleven) worden elementen als langdurig verblijf en voormalig rechtmatig verblijf meegewogen. Betrokkene dient hiertoe zelf een verblijfsaanvraag te doen. Heeft betrokkene geen recht (meer) op verblijf dan is deze zelf verantwoordelijk voor het vertrek.
Indien nodig kan betrokkene voor het vertrek ondersteuning krijgen van de Nederlandse overheid. Mocht het, ondanks herhaalde eigen inspanningen, niet lukken om terug te keren dan kan betrokkene eventueel in aanmerking komen voor een vergunning «buitenschuld».
Als een persoon er desondanks zelf voor kiest om in Nederland te verblijven kan ingezet worden op gedwongen vertrek.
Klopt het dat deze ouderen onder de koppelingswet vallen, wat (onder meer) betekent dat zij onverzekerbaar zijn en dus slechts recht hebben op «medisch noodzakelijke zorg»?
Het koppelingsbeginsel (vastgelegd in artikelen 10 en 11 van de Vreemdelingenwet 2000) is van toepassing op alle vreemdelingen in Nederland. Het recht op verstrekkingen en voorzieningen is, voor zover dit in overeenstemming is met internationale verdragen, afhankelijk van de verblijfsstatus van de betreffende vreemdeling en van de vraag of aan de andere voorwaarden voor de verstrekking of voorziening, vastgelegd in de betreffende materiewetten, wordt voldaan.
Dit geldt ook voor de Wet langdurige zorg (art. 2.1.1 onder lid 2) en daarmee de verzekeringsplicht Zvw. Dat betekent dat indien betrokken niet voldoen aan de betreffende voorwaarden, zij zich niet kunnen verzekeren. Nederland is evenwel gehouden vreemdelingen die zich op Nederlands grondgebied bevinden medisch noodzakelijke zorg te bieden. Het recht op medisch noodzakelijke zorg is een grondrecht (artikel 22 Grondwet) en ook neergelegd in internationale verdragen (art. 11 en 13 ESH, art. 12 IVESCR, art. 15 Richtlijn 2003/9/EG, art. 12 VN Vrouwenverdrag en art. 24 IVRK). Nederland heeft deze verdragen mede ondertekend en is daarom gehouden tot nakoming van de daarin neergelegde verplichtingen. Dat laat onverlet dat een onverzekerde in beginsel zelf de kosten van de zorg moet betalen. Medische noodzakelijke zorg mag echter niet worden geweigerd als blijkt dat iemand onverzekerd is en de kosten niet zelf kan dragen. Als iemand dit niet kan betalen, dan kunnen zorgaanbieders een beroep doen op de regeling onverzekerbare vreemdelingen die wordt uitgevoerd door het CAK.
Vindt u dat «medisch noodzakelijke zorg» voldoet voor dakloze ouderen?
Medisch noodzakelijke zorg wordt gedefinieerd als «zorg die volgens professionele richtlijnen of standaarden geïndiceerd is en die doeltreffend, doelmatig en patiëntgericht wordt verleend en is afgestemd op de reële behoefte van de patiënt». Vrijwel alle zorg uit het Nederlandse basispakket en langdurige zorg wordt vergoed door de regeling onverzekerbare vreemdelingen. Alleen genderzorg en IVF zijn uitgesloten. Dat betekent dat ongedocumenteerde dakloze ouderen in beginsel recht hebben op vrijwel alle zorg waar ingezetenen ook recht op hebben, indien de zorgaanbieder bepaalt dat die zorg medisch noodzakelijk is. Met de beschikbaarheid van deze financiële regeling voldoet Nederland aan de internationale verdragen.
Aanvullend hierop zijn er verschillende maatschappelijke initiatieven die zich bekommeren om het lot van ongedocumenteerde dakloze ouderen. Het is goed dat deze initiatieven er zijn en dat zij signalen afgeven over de situatie en verbetermogelijkheden.
Bent u het eens met de stelling dat juist mensen op leeftijd, al helemaal als ze geen dak boven hun hoofd hebben, vaak juist méér zorg nodig hebben dan gemiddeld?
Eén van de knelpunten die diverse veldpartijen in de praktijk zien, is dat de situatie van mensen verslechtert wanneer zij geen dak boven hun hoofd hebben en/of niet op tijd medische zorg krijgen. In veel gevallen worden mensen mede daardoor ziek of verslechtert hun gezondheid. Ik ga ervan uit dat hetzelfde geldt voor dakloze ouderen zonder verblijfsvergunning, waarbij ik me kan voorstellen dat zij gezien hun bovengemiddelde kwetsbare gezondheid meer zorg nodig hebben dan gemiddeld.
Eind vorig jaar is de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op werkbezoek geweest in de Pauluskerk in Rotterdam. Tijdens dit werkbezoek heeft de Staatssecretaris met betrokken professionals gesproken over de toegang tot medische zorg en dienstverlening van de gemeente voor (dreigend) dakloze mensen in het algemeen. In dat gesprek kwam het bovengenoemde knelpunt ook naar voren.
Herkent u het beeld dat veel van deze mensen lang rond blijven lopen met aandoeningen, waardoor klachten ernstiger worden en duurder om te genezen of verzorgen? Is er een beeld van hoeveel dit kost?
In algemene zin herken ik het beeld dat dakloze mensen – waaronder ook mensen die dakloos en ongedocumenteerd zijn – vaak langer blijven rond lopen met aandoeningen en klachten. Hier heb ik verschillende signalen over ontvangen van onder andere het Leger des Heils en de Pauluskerk. Er zijn geen specifieke gegevens beschikbaar over de zorg die aan dakloze ongedocumenteerde mensen geboden wordt of de kosten die hiermee gemoeid zijn.
Zijn er andere plekken, behalve de in het artikel genoemde Pauluskerk, waar deze dakloze ouderen terecht kunnen voor de zorg die ze nodig hebben?
In geval van medisch noodzakelijke zorg kunnen mensen zich wenden tot alle zorgaanbieders, zie hierover het antwoord op vraag 5. Verder zijn in verschillende steden straatartsen actief die zorg verlenen aan dakloze mensen in het algemeen. Stichting Nederlandse Straatdokters Groep is een maatschappelijk initiatief dat ondersteuning biedt aan het netwerk van straatzorgverleners en krachten bundelt om werkbare, goede zorg toegankelijk te maken voor dak- en thuisloze mensen in het algemeen.
Is er vanuit de departementen enige vorm van beleid (in ontwikkeling) dat ziet op een groeiende groep dakloze ouderen zonder verblijfsvergunning die steeds meer zorg nodig zal hebben?
Binnen het huidige toelatingsbeleid is ruimte voor beoordeling van de vraag of er nog mogelijkheden zijn om het verblijf van betrokkene toe te staan. Ik verwijs u naar de uitleg hiervan in het antwoord op vraag 3. Er zijn geen ontwikkelingen die gericht zijn op uitbreiding van dat kader.
Verder zijn er vormen van ondersteuning beschikbaar gericht op onderdak en zorg voor ongedocumenteerden waaraan vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt bijgedragen, zoals de Landelijke Vreemdelingen Voorziening (LVV) en het Medisch Opvangproject Ongedocumenteerden (MOO). In de Landelijke Vreemdelingen Voorziening krijgen ongedocumenteerden opvang en begeleiding als zij meewerken aan een bestendige oplossing voor hun situatie, te weten terugkeer, doormigratie of, indien aan de orde, legalisering van verblijf. Medische zorg is waar nodig onderdeel van de begeleiding, onder andere via MOO.
Ook biedt de overheid hulp bij het organiseren van vertrek, waar nodig ook gericht op medische zorg. De gezondheidstoestand van de vreemdeling is uiteraard van belang bij het organiseren van vertrek, bijvoorbeeld indien de medische situatie begeleiding voorafgaand aan en tijdens de reis naar het land van herkomst noodzakelijk maakt.
Indien het antwoord op vraag 9 «nee» luidt, wil dat dan automatisch zeggen dat het Rijk vindt dat gemeenten deze zorg moeten bieden?
Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 3 geldt voor alle vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf dat zij Nederland moeten verlaten. Waar nodig kan de overheid hier ondersteuning bij bieden. Indien een vreemdeling van mening is alsnog recht op verblijf te hebben, kan hij of zij een aanvraag indienen bij de IND. In het antwoord op vraag 5 staat beschreven hoe medische zorg is georganiseerd voor vreemdelingen zonder verblijfsrecht.
Verder heb ik in het antwoord op vraag 9 een aantal vormen van beleid geschetst die van toepassing kunnen zijn op deze groep.
Bent u in dat geval bereid met gemeenten in gesprek te gaan over echte oplossingen voor deze groep, die gemeenten ontlasten, minder geld kosten en dakloze ouderen zonder verblijfsvergunning een waardige oude dag bieden?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 9 zie ik hiertoe geen noodzaak. Ik heb een aantal vormen van beleid geschetst die van toepassing kunnen zijn op deze groep waarbij ook gemeenten betrokken zijn. Bij de Landelijke Vreemdelingen Voorziening zijn zowel gemeenten als rijkspartijen nauw betrokken om samen om oplossingen te vinden voor de situatie van ongedocumenteerden.
Kunt u bovenstaande vragen individueel beantwoorden?
Ja.
De uitspraken van Commandant der Strijdkrachten van Estland over Russische activiteiten in de Baltische regio met betrekking tot GPS-verstoringen |
|
Jan Paternotte (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hoe interpreteert u de recente stelling van de commandant van de Estse strijdkrachten over de toename van GPS-storingen in Oost-Europa, die mogelijk verband houden met Russische verstoringsactiviteiten?
Welke maatregelen overweegt het kabinet, gezien de zorgen over GPS-storing die luchtvaartmaatschappijen, smartphones en wapensystemen treft, om de luchtvaartsector en andere kritieke infrastructuur te beschermen?
Zijn deze verstoringen onderwerp van gesprek in de stuurgroep Vliegen over conflictgebieden? Zo nee, waarom niet?
Tot op welke afstand van de Russische grens beschouwt de stuurgroep vliegen over conflictgebieden het luchtruim als veilig?
Kunt u commentaar geven op de potentiële risico's en implicaties van deze storingsactiviteiten op operaties van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO), gezien de rol en verplichtingen van Nederland binnen het bondgenootschap?
Heeft Nederland, in afstemming met de NAVO en andere Europese partners, de volledige omvang van de dreiging die uitgaat van deze vermeende jamming-activiteiten in kaart gebracht, en welke stappen staan er gepland om deze risico’s te beperken?
Bestaat er, in het licht van deze ontwikkelingen, een strategie of discussie binnen het Nederlandse kabinet of met NAVO-bondgenoten over het vergroten van de collectieve cyberdefensiecapaciteiten om potentiële bedreigingen van elektronische oorlogsvoering tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
De tekortkomingen in de geboortezorg voor asielzoekers |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het promotieonderzoek en de daaruit volgende berichtgeving inzake de geboortezorg voor asielzoekers in Nederland?1 2
Ja
Wat is uw reactie op de onderzoeksuitkomsten waarin nogmaals wordt aangetoond dat zwangere asielzoekers meer kans hebben om hun kind te verliezen rond de bevalling, waar eerder naar is gevraagd door het lid Kuzu?3 Welke lessen kunnen er uit dit onderzoek getrokken worden ten opzichte van uw beantwoording destijds?
De berichtgeving bouwt voort op een eerdere publicatie. Er wordt daarbij ook teruggevallen op data die in eerdere publicaties is gebruikt. Dit betreft dezelfde data als waar de eerdere vragen van het lid Kuzu betrekking op hadden.
Wij herkennen de cijfers dan ook en betreuren deze.
Het COA plaatst sinds de zomer van 2023 zwangere vrouwen die bij hun aankomst in Ter Apel 34 weken of langer zwanger zijn in de locatie Musselkanaal. Alle betrokken organisaties (COA, verloskundige praktijk, kraamzorg) op de locatie Musselkanaal zijn hier goed op voorbereid. Punt van aandacht is dat de doorstroom naar andere locaties van de bevallen vrouwen door capaciteitsproblemen stagneert waardoor er niet altijd voldoende plekken vrijkomen voor nieuwe zwangere vrouwen. Het COA werkt binnen de ketenwerkgroep geboortezorg asielzoeksters met alle betrokken partijen (verloskundigen, gynaecologen. JGZ, kraamzorg, GZA) voortdurend samen om de zorg voor zwangere bewoners op peil te houden of waar nodig te verbeteren. Het COA en de deelnemers van de ketenwerkgroep geboortezorg asielzoeksters hebben meegewerkt aan het onderzoek en hebben kennisgenomen van de uitkomsten. De aanbevelingen die betrekking hebben op communicatie worden meegenomen in de aanpassingen van de Ketenrichtlijn geboortezorg asielzoeksters.
Wel wijs ik erop dat een deel van de vrouwen die zich in Ter Apel melden al hoogzwanger is bij aankomst in Nederland. Deze vrouwen hebben dus (het grootste) deel van hun zwangerschap geen begeleiding en medische zorg gehad in Nederland en wellicht helemaal geen zorg gedurende de eerdere periode van hun zwangerschap. Dat maakt een vergelijking met de Nederlandse bevolking lastig en het is dan ook niet noodzakelijkerwijs zo dat hogere babysterfte het gevolg is van minder goede zorg aan deze groep zwangere asielzoekers die in Nederland is aangekomen dan aan andere vrouwen in Nederland.
Zijn er maatregelen genomen om deze verontrustende resultaten tegen te gaan sinds uw beantwoording destijds? Zo ja, welke en in hoeverre hebben deze resultaat gehad? Zo nee, waarom niet?
Er is, zoals uiteengezet, geen eenduidige oorzaak aan te wijzen van babysterfte rondom de zwangerschap. In hoeverre de maatregelen zoals benoemd in antwoord 2 resultaat hebben gehad valt daarmee lastig te zeggen.
Bent u nog steeds van mening dat de toegang tot de medische zorg voor asielzoekers voldoende is geborgd, zoals u in de eerder genoemde beantwoording heeft gesteld? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de conclusies van dit promotieonderzoek? Zo nee, welke stappen kunnen genomen worden?
Ja. De toegang tot de geboortezorg is ook voor asielzoeksters in Nederland goed geregeld. Dat neemt niet weg dat het COA altijd blijft kijken waar verbeteringen mogelijk zijn, ook wanneer uitkomsten van onderzoek bekend worden zoals in dit geval. De aanbevelingen uit dit onderzoek worden ook besproken in de ketenwerkgroep geboortezorg asielzoeksters met vertegenwoordigers van alle betrokken organisaties.
Hoe verhoudt deze berichtgeving zich tot de inhoud van uw eerder naar de Kamer gestuurde brief «Tolken in de zorg»,4 gezien het feit dat het onderzoek stelt dat onder meer de taalbarrières deze percentages veroorzaken?
De Kamerbrief «tolken in de zorg» is op 27 november jongstleden aan uw Kamer verstuurd. Deze brief heeft betrekking op de inzet van tolken voor anderstaligen binnen de vijf zorgwetten. Deze Kamerbrief benoemt ook dat – binnen de zorgverzekeringswet – sinds 2023 een (tijdelijke) toeslagprestatie is gecreëerd voor de inzet van tolken voor anderstaligen in de geboortezorg (verloskundige zorg en kraamzorg).
De (geboorte)zorg voor asielzoekers valt buiten de scope van de Kamerbrief, want deze valt onder de Regeling Medische Zorg Asielzoekers (RMA). Binnen de RMA is het mogelijk om tolken in te zetten binnen de zorg voor asielzoekers. Dit geldt ook voor de geboortezorg.
Bent u bereid om, naast de eerder aangekondigde onderzoeken en verkenningen inzake (structurele financiering voor) tolkenvoorzieningen, zoals naar gevraagd in de door de Kamer aangenomen motie Paulusma en Bikker,5 te bezien hoe meer tolken ingezet kunnen worden in de geboortezorg voor asielzoekers en hoe dit structureel gefinancierd kan worden?
Zorgverleners kunnen altijd een telefonische tolk inschakelen op kosten van het COA wanneer zij asielzoekers of vergunninghouders behandelen die onder verantwoordelijkheid van het COA vallen. Binnen de zorgverzekeringswet is, zoals bij vraag 5 ook wordt aangegeven, sinds vorige jaar een bekostiging voor verloskundige zorg en kraamzorg mogelijk.
Bent u bereid om, zoals een van de aanbevelingen stelt, zwangere vrouwen (met hun gezin) op specifieke plekken op te vangen en daar alle geboortezorg te concentreren, zodat er minder verplaatsingen van zwangere vrouwen plaatsvinden (prenatale groepszorg)? Zo nee, waarom niet indien dit de geboortezorg, omstandigheden en communicatie tussen zorgverleners verbetert en het aantal verplaatsingen beperkt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 worden sinds afgelopen zomer zwangere vrouwen die bij aankomst in Ter Apel 34 weken zwanger zijn opgevangen in de locatie Musselkanaal mits daar plek is. Niet alle asielzoeksters die (moeten) bevallen in Nederland worden in Musselkanaal opgevangen. Er zijn vrouwen die in het begin van hun zwangerschap aankomen in Ter Apel en naar een andere locatie gaan en er zijn vrouwen die zwanger raken of constateren dat ze zwanger zijn terwijl ze op een opvanglocatie (Ter Apel of anderszins) verblijven.
Wanneer bewoonsters op een andere locatie verblijven en constateren dat zij zwanger zijn, blijven zij gewoon op die locatie wonen en krijgen ze daar de zorg die ze nodig hebben. Wanneer een zwangere vrouw bijvoorbeeld ook schoolgaande kinderen heeft, kent een verhuizing vanwege een zwangerschap naar een speciale locatie ook vele nadelen. Het betekent dan immers twee extra verhuisbewegingen voor de hele familie. Wanneer vrouwen op een locatie speciaal voor zwangeren na de bevalling niet verhuizen, zal deze locatie heel snel vol zijn en is er geen plek meer beschikbaar voor nieuwe zwangeren.
Kunt u separaat reageren op de overige aanbevelingen en conclusies zoals genoemd in het onderzoek, zoals de communicatieproblemen tussen zorgverleners?
Voor wat betreft het terugdringen van het aantal verhuizingen ben ik het eens met de aanbevelingen dat het aantal verhuizingen zo veel als mogelijk gereduceerd moet worden. Dat is overigens onderdeel van een veel bredere wens die het COA en ik al vaker hebben benadrukt. Onnodige verhuisbewegingen zijn onwenselijk en het streven is die terug te brengen. Helaas komen momenteel verhuizingen om diverse redenen veelvuldig voor, zoals ten gevolge van het sluiten van een opvanglocatie of als gevolg van de opvangprocedure. Daarnaast verhuizen bewoners ook op eigen verzoek, bijvoorbeeld naar een azc waar familie verblijft. Zwangere asielzoeksters worden in principe 6 weken voor de uitgerekende datum tot 6 weken na de bevalling niet meer verhuisd of overgeplaatst. Alleen in overeenstemming met GZA, de verloskundig zorgverlener en de asielzoekster ter uitsluiting van medisch risico’s kan van deze termijn worden afgeweken.
Het bericht 'Mijn kinderen voelen zich door mij in de steek gelaten, mijn dochter gelooft niet dat een asielaanvraag zo lang kan duren' |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoeveel Palestijnse asielaanvragers worden geraakt door het moratorium, inclusief staatloze Palestijnen en Palestijnen van wie de nationaliteit onbekend is?1
Het is niet mogelijk om betrouwbare cijfers te genereren ten aanzien van instroom en terugkeer van (staatloze) Palestijnen uit de Palestijnse Gebieden. De cijfers zijn niet nader te specificeren op Palestijnen, omdat de Palestijnse nationaliteit niet wordt erkend en vreemdelingen dus niet als zodanig kunnen worden geregistreerd. Daarnaast geldt dat (staatloze) Palestijnen verschillende landen van gebruikelijke verblijfplaats kunnen hebben.
Of iemand onder de werking van het besluit- en vertrekmoratorium valt, blijkt aan de hand van de individuele dossiers, en bij nieuwe asielaanvragen komt dit naar voren bij het aanmeldgehoor. In het aanmeldgehoor wordt aandacht besteed aan de gestelde herkomst van de Palestijnse vreemdeling. Aan de hand daarvan wordt beoordeeld of een persoon onder de werking van het moratorium valt.
Bent u het ermee eens dat, gezien de recente uitlatingen van de Israëlische regering, het noodzakelijk is het beleid ten aanzien van asielverzoeken van Palestijnen te herzien, omdat de situatie in Gaza waarschijnlijk nog lang duurt, terwijl gezinsleden in groot gevaar verkeren?
Zoals ook aangegeven in mijn brief van 19 december jl.2 wordt een besluit- en vertrekmoratorium afgekondigd wanneer er naar verwachting voor een korte periode onzekerheid bestaat over de situatie in een land van herkomst en op grond daarvan redelijkerwijs niet kan worden beslist op aanvragen van vreemdelingen die daar vandaan komen.
Een dergelijke situatie doet zich momenteel voor in de Palestijnse gebieden. Het is op dit moment nog te vroeg om definitieve conclusies te verbinden aan de implicaties die de situatie aldaar heeft voor verzoeken om internationale bescherming. Het is immers niet mogelijk om op grond van de huidige onzekere en veranderlijke situatie te komen tot bestendig beleid. Uiteraard wordt de situatie in de Palestijnse Gebieden tussentijds gemonitord. Indien daartoe aanleiding bestaat kan dan ook bezien worden of het moratorium voortijdig beëindigd kan worden.
Bent u bereid om, in elk geval in die gevallen waarbij mensen afhankelijk zijn van een snel besluit, zoals in het geval van gezinsleden in de Palestijnse gebieden en in die gevallen waarbij het asielverzoek losstaat van Israëlische aanvallen op Gaza en de West Bank en geweld van kolonisten, deze verzoeken met voorrang te behandelen?
Het besluit- en vertrekmoratorium is afgekondigd omdat er op dit moment onvoldoende duidelijkheid bestaat over de situatie in de Palestijnse Gebieden om een zorgvuldige beoordeling te kunnen maken voor verzoeken om internationale bescherming. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 is het namelijk niet mogelijk om op grond van de huidige onzekere en veranderlijke situatie te komen tot bestendig beleid. Dit heeft tot gevolg dat er dus ook in de gevallen die u noemt geen weloverwogen besluitvorming kan plaatsvinden omtrent de betreffende aanvragen.
Hierop zijn wel enkele uitzonderingen. In zaken die ouder zijn dan 21 maanden en waarin dus de maximale beslistermijn is overschreden zal een besluit genomen moeten worden. Daarnaast kan de IND beslissen in zaken van (staatloze) Palestijnen die onder het mandaat van de UNWRA vallen, waarin – op het moment dat het besluit- en vertrekmoratorium werd ingesteld – reeds een nader gehoor was afgenomen en die op grond van artikel 1D positief beslist kunnen worden.3 Het moet hierbij gaan om zaken waarbij de (staatloze) Palestijn de Palestijnse Gebieden voor 7 oktober jl. heeft verlaten.
Bent u bereid om het beleid voor verzoeken van Palestijnen meer te laten aansluiten bij dat van asielverzoeken uit Syrië en Yemen, waarbij het ook altijd mogelijk is een vergunning in te trekken als de veiligheidssituatie in het land van herkomst verbetert?
Het is op basis van Europese regelgeving mogelijk om een asielvergunning in te trekken indien de grond waarop deze is verleend komt te vervallen. In relatie tot vergunningen die zijn verleend vanwege de algemene veiligheidssituatie in een bepaald land betekent dit inderdaad dat een vergunning ingetrokken kan worden indien de veiligheidssituatie duurzaam en bestendig is verbeterd.
Echter, kunnen er op dit moment zoals reeds aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 geen bestendige beleidsmatige conclusies verbonden worden aan de situatie in de Palestijnse Gebieden. Het is daarmee op dit moment niet mogelijk om zorgvuldig te beoordelen of eenieder die afkomstig is uit de Palestijnse Gebieden vanwege de veiligheidssituatie aldaar internationale bescherming behoeft dan wel of een reeds verleende vergunning ingetrokken kan worden.
Indien het antwoord op vraag 3 en 4 ontkennend is, bent u bereid binnen drie maanden dit beleid opnieuw te bezien (via een brief aan de Kamer) op basis van de dan actuele situatie in Gaza en de West Bank?
De situatie in de Palestijnse Gebieden wordt tussentijds nauwgezet gemonitord. Indien daartoe aanleiding bestaat kan bezien worden of het moratorium voortijdig beëindigd kan worden. Uw Kamer zal in ieder geval uiterlijk binnen zes maanden geïnformeerd worden over het verlengen dan wel vervallen van het besluit- en vertrekmoratorium. Indien de situatie over drie maanden voldoende uitgekristalliseerd is zal uw Kamer uiteraard reeds dan geïnformeerd worden. Dit kan ik op dit moment echter nog niet met volledige zekerheid toezeggen.
Bent u, gezien de actualiteit, bereid deze vragen snel te behandelen?
Ja.
Trucs van kinderopvang om de omzet te verhogen |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kinderdagverblijven en bso's gebruiken vaker trucs om omzet te verhogen»1? Wat is uw reactie op dit bericht?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Ik zie graag dat de dienstverlening van kinderopvang goed aansluit bij de behoeften van ouders en aanbieders. Daarbij is het van belang dat veranderingen in de dienstverlening in goede afstemming tussen ouders, oudercommissies en kinderopvangorganisaties plaatsvinden. Een situatie waarbij openingstijden worden verruimd zonder dat daar gebruik van wordt gemaakt, is niet de bedoeling. Net als het aanpassen van pakketten waarbij ouders een buitensporige hoeveelheid uren in vakanties dienen af te nemen. Er is geen recht op KOT voor uren waarop de opvang gesloten is, met uitzondering van erkende feestdagen.
De signalen over de praktijken uit het artikel heb ik 14 december 2023 met de kinderopvangbranche besproken. Daarbij heb ik het belang van goede afstemming met ouders alsmede de voorwaarden voor het ontvangen van KOT benadrukt. Tevens heb ik de branche gevraagd in te zetten op: 1) verbetering van transparantie: kinderopvangorganisaties zouden uurprijzen en openingstijden op de website moeten vermelden, 2) het vergroten van de bekendheid van stappen die ouders kunnen nemen bij een geschil of klacht. De brancheorganisaties delen het belang van transparantie en hebben aangegeven zich hiervoor te zullen inspannen. Ik verwacht dat deze stappen de transparantie in de sector vergroten en daarmee de positie van ouders versterken. Ik zal in gesprek blijven met de brancheorganisaties over de voortgang van deze stappen. Parallel ga ik onderzoeken of toezicht en nadere regelgeving gericht op kinderopvangorganisaties wenselijk is.
Daarnaast zal ik om meer inzicht te krijgen op welke schaal uitbreiding van openingstijden voorkomt, in samenwerking met de branche een steekproef opzetten. Deze steekproef zal aansluiten bij het bestaande uurprijsonderzoek van BoinK en Waarborgfonds Kinderopvang. Eveneens zal ik, om meer duiding te krijgen bij de in het artikel geschetste praktijken, in gesprek gaan met de Geschillencommissie Kinderopvang.
Wie is verantwoordelijk de controle dat het aantal uren dat kinderopvangorganisaties en ouders opgeven ook daadwerkelijk wordt gebruikt?
Ouders sluiten met hun kinderopvangorganisatie een privaatrechtelijke overeenkomst, waarin het aantal contracturen wordt vastgelegd. De ouder betaalt en heeft recht op kinderopvangtoeslag voor het aantal uren overeengekomen in het contract. Een ouder kiest zelf wanneer het kind naar de opvang wordt gebracht binnen de overeengekomen uren. Deze flexibiliteit acht ik wenselijk. Dit stelt de ouder bijvoorbeeld in staat om ervoor te kiezen het kind de ene dag om 16:00 uur op te halen, en de andere dag om 17:00. Het is ondoenlijk voor de ouder om elke mutatie door te geven. Daarnaast heeft de kinderopvangorganisatie, kosten voor de opvang voor het gehele tijdvak dat opvang wordt aangeboden. Uiteraard moet voor het recht op toeslag, de kinderopvang tijdens de overeengekomen uren wel daadwerkelijk beschikbaar zijn, met uitzondering van erkende feestdagen. Als ouders het oneens zijn met pakketaanpassingen, uitbreidingen van openingstijden of de uren die worden gefactureerd, dan is er de ruimte om dit te melden. Het antwoord op vraag 9 gaat in op de mogelijkheden die ouders hiervoor hebben.
Er wordt vanuit de overheid geen toezicht gehouden op of de opvang tijdens alle gefactureerde uren daadwerkelijk open is. Dienst Toeslagen houdt wel toezicht op of het aantal uren dat kinderopvangorganisaties doorgeven, overeenkomt met wat ouders opgeven. Als er daarbij grote excessen zijn of er sprake lijkt te zijn van bewust oneigenlijk gebruik of samenspanning tussen ouder en kinderopvangorganisatie kunnen er via Dienst Toeslagen controle of toezichthoudende bevoegdheden worden ingezet. Daarnaast ziet de GGD erop toe dat een kinderopvang voldoet aan kwaliteitseisen als de kinderopvang open is. De GGD controleert niet gericht of kinderopvangorganisaties open zijn op de dagen die zij vermelden.
Hoe wordt voorkomen dat ouders kinderopvangtoeslag zouden moeten terugbetalen als het aantal gebruikte uren lager is dan het aantal opgegeven uren?
Ouders ontvangen kinderopvangtoeslag voor de uren die zijn overeengekomen in het contract, betaald zijn en waarop de opvang beschikbaar is. Ouders kunnen ervoor kiezen om minder uren gebruik te maken van de opvang dan oorspronkelijk is overeengekomen in het contract. Dit betekent niet dat er toeslag terugbetaald moet worden. Voor het recht op KOT is het aantal uren dat in het contract is overeengekomen leidend. Zoals genoemd in het antwoord op vraag 2, is er voor het recht op KOT wel de voorwaarde dat de kinderopvangorganisatie daadwerkelijk beschikbaar is op de uren die in het contract zijn aangegeven. Sluitingen vanwege erkende feestdagen vormen daarop een uitzondering.
Wat doet u om te voorkomen dat kinderopvangorganisaties de tarieven verhogen, in tegenstelling tot wat is toegezegd door de sector2, vanwege de verhoging van het maximum uurtarief?
Ik vind het niet wenselijk als de tarieven en daarmee de kosten voor ouders stijgen als gevolg van de extra verhoging van de maximum uurprijzen. Belastinggeld dient netjes besteed te worden. Dat heb ik ook benadrukt in het bestuurlijk overleg met de kinderopvangbranche op 14 december 2023. Zoals ik echter heb aangegeven bij de behandeling van de SZW-begroting in de Tweede Kamer, kan ik niet afdwingen dat kinderopvangorganisaties hun tarieven niet verhogen. Aangezien kinderopvang een private markt is, zijn aanbieders vrij om hun eigen tarieven te bepalen. Prijsafspraken zijn vanuit het mededingingsrecht niet toegestaan. Het is aan kinderopvangorganisaties om zelfstandig afwegingen te maken over keuzes omtrent de bedrijfsvoering. Bij beslissingen over tariefaanpassingen spelen kosten van personeel en huisvesting een belangrijke rol.
Hoeveel kinderopvangtoeslag hebben ouders aangevraagd en gekregen voor tegoeddagen bij de kinderopvang? Hoe zijn deze tegoeddagen verwerkt op de begroting?
Ik ben ervan op de hoogte dat sommige kinderopvangorganisaties een «ruildagenconstructie» als service aanbieden aan ouders. Het is aan een kinderopvangorganisatie om zo’n service aan te bieden en aan ouders om akkoord te gaan met de voorwaarden hierbij. Ik adviseer ouders de ruildagen alleen te accepteren als zij deze daadwerkelijk kunnen inzetten. Omdat dit om afspraken in een privaatrechtelijke overeenkomst gaat, worden deze dagen niet centraal bijgehouden. Het is dus niet bekend hoeveel tegoeddagen worden aangeboden en hoeveel kinderopvangtoeslag ouders hiervoor hebben aangevraagd.
Indien een kinderopvangorganisatie incidenteel zijn deuren moet sluiten, bijvoorbeeld vanwege personeelstekorten, kan de organisatie besluiten om ouders extra ruil- of tegoeddagen aan te bieden. Ouders zijn echter niet verplicht om deze dagen te accepteren. Als de ouders de tegoeddagen accepteren terwijl deze uren niet beschikbaar zijn om afgenomen te worden, dan bestaat er voor deze uren geen recht op KOT. Indien deze uren wel beschikbaar zijn en op een later moment kunnen worden afgenomen, is er wel recht op KOT.
Op welke manier worden declaraties van extra uren kinderopvang die niet daadwerkelijk zijn verleend zichtbaar in de prijsmonitor en kwaliteitsmonitor van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)?
Zoals benoemd in vraag 2, wordt er vanuit de overheid geen toezicht gehouden op of de opvang tijdens alle gefactureerde uren daadwerkelijk open is. Voor het recht op KOT is het aantal uren dat in het contract is overeengekomen leidend. Het gaat hierbij dus niet om het aantal uren dat het kind daadwerkelijk op de opvang is. Zoals aangekondigd in het antwoord op vraag 1 heb ik de branche gevraagd om de uurprijzen en openingstijden op de website van kinderopvangorganisaties te vermelden en ga ik in samenwerking met de sectorpartijen een steekproef uitvoeren.
Klopt het dat er nog steeds sprake is van tekorten aan plekken op de kinderopvang in veel gemeenten? Welke acties neemt u om deze tekorten verder te verminderen en hoe relateert het teveel factureren van uren door kinderopvangorganisaties zich tot de aanpak van tekorten op de kinderopvang?
Het klopt dat er in de kinderopvang sprake is van een personeelstekort. In 2023 was er een tekort van circa 6.000 medewerkers. Hierdoor kunnen ouders niet altijd (direct) een plek voor hun kind vinden. Daardoor hebben kinderopvangorganisaties mogelijk meer marktmacht. Ik kan me voorstellen dat ouders door de tekorten druk kunnen voelen om contractaanpassingen te accepteren. Ik wil daarom nogmaals benadrukken dat ouders het recht hebben om bezwaar te maken tegen wijzigingen in hun contract. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 zal ik mij in samenwerking met de branche inspannen om de bekendheid te vergroten van stappen die ouders kunnen nemen in het algemeen en in situaties zoals die in het artikel worden beschreven.
In eerdere brieven heb ik uw Kamer meegenomen in de acties die ik samen met de sector onderneem om de personeelstekorten te verminderen.3 Deze aanpak loopt langs drie pijlers: nieuw personeel aantrekken, huidig personeel behouden en personeel stimuleren tot meer uren werken. Zo heb ik samen met de branchepartijen en het Ministerie van OCW een Ontwikkelpad kinderopvang vormgegeven. Hierin kunnen mensen instromen in de kinderopvang als groepshulp (zonder kwalificaties). Indien zij dit willen en kunnen, kunnen zij zich stapsgewijs ontwikkelen tot pedagogisch professional door het volgen van (delen van) opleidingen via praktijkleren in het mbo. Ook ontwikkel ik in dit kader een subsidieregeling voor kinderopvangorganisaties, om de inzet en doorontwikkeling van groepshulpen te stimuleren. De regeling zal naar verwachting begin 2024 in consultatie gaan. Een overzicht van alle lopende en aangekondigde acties om het personeelstekort in de kinderopvang te verminderen, kan worden geraadpleegd in de Kamerbrief Voortgang aanpak personeelstekort in de kinderopvang van april 2023.4 Ik ben voornemens om in het tweede kwartaal van dit jaar een voortgangsbrief te versturen over de aanpak van het personeelstekort in de kinderopvang. In deze brief zal ik uw Kamer informeren over de nieuwe en lopende arbeidsmarktinitiatieven.
Wat doen de verschillende gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD’s) en gemeenten om te voorkomen dat kinderopvangorganisaties meer uren factureren dan er kinderopvang wordt gegeven? Hoe werken verschillende GGD’s en gemeenten hierbij samen?
Op grond van de Wko houden GGD’en toezicht op de naleving van de kwaliteitseisen. Controle op openingstijden valt daar niet onder. Wel kan de GGD erop toezien of kinderopvangorganisaties hun wettelijke verplichting nakomen om wijzigingen in openingstijden of tarieven voor advies voor te leggen aan de oudercommissie.
Waar kunnen ouders die geconfronteerd worden met gedwongen ondertekening van een nieuw contract met ongunstige voorwaarden, om hun plek op de kinderopvang te behouden, terecht met een klacht of melding? Hoe worden ouders over deze mogelijkheid geïnformeerd en hoe vaak is er reeds gebruik van gemaakt?
Ouders kunnen ervoor kiezen om niet akkoord te gaan met een contractwijziging en hebben het recht om bezwaar te maken tegen deze wijzigingen. Desondanks bevinden sommige ouders zich in een lastige positie tegenover hun kinderopvangorganisatie. Zij zijn dagelijks afhankelijk van de kinderopvangorganisatie voor goede en vertrouwde zorg voor hun kinderen. En dat terwijl het voor veel ouders moeilijk is een plek te bemachtigen en zij soms de keuze hebben uit slechts één aanbieder. Ik kan mij goed voorstellen dat een ouder in zo’n situatie een drempel ervaart om bezwaar te maken tegen een contractwijziging. Het is de realiteit dat de krapte in de markt niet gunstig is voor de positie van ouders en dat zij een drempel kunnen ervaren om stappen te nemen. Ik heb daar ook in overleggen met de branche aandacht voor, door te benoemen welke mogelijkheden ouders hebben. Als ouders het oneens zijn met pakketaanpassingen, uitbreidingen van openingstijden of de uren die worden gefactureerd, dan is er de ruimte om dit te melden. In eerste instantie kan een ouder hierover in gesprek gaan binnen de organisatie zelf. Ook kan het signaal gemeld worden bij de oudercommissie van de betreffende organisatie. Oudercommissies hebben adviesrecht op de tarieven en openingstijden, maar kunnen geen rol spelen bij klachtenprocedures inzake overeenkomsten tussen een individuele ouder en de KOO. Ouders kunnen daarnaast een formele klacht indienen bij de kinderopvangorganisatie. Een klachtenregeling is voor iedere kinderopvangorganisatie verplicht. Als dit niet tot een bevredigende uitkomst leidt, is een volgend meldpunt het Klachtenloket Kinderopvang.5 Dit loket geeft advies en informatie, en kan bemiddelen tussen ouder en kinderopvangorganisatie. Mocht de klacht hierna nog niet zijn opgelost, dan kan deze worden ingediend door de ouder bij de Geschillencommissie Kinderopvang.6 Zij geeft vervolgens een bindend advies. Naast deze opties hebben ouders ook de mogelijkheid om, buiten de KOO om, een melding te doen bij de ACM Consuwijzer.7
Tijdens een overleg met de sectorpartijen op 14 december 2023 heb ik aangegeven dat het van groot belang is dat ouders weten wat hun rechten zijn aangaande contractwijzigingen. De oudervertegenwoordiging doet veel aan informatievoorziening. Bovendien is parallel aan deze beantwoording een nieuwsbericht uitgegaan in samenwerking met de oudervertegenwoordiging en branchepartijen. Hierin staat informatie over welke opvanguren KOT kan worden aangevraagd en welke stappen ouders kunnen zetten indien zij het niet eens zijn met een contractwijziging. Branchepartijen zullen deze informatie verder onder de aandacht brengen.
Hoe verhouden de meldingen zich tot het aantal ouders dat een nieuw contract moest tekenen om de plek op de kinderopvang te behouden? Hoe wordt voorkomen dat kinderopvangorganisaties deze vormen van marktmacht kunnen misbruiken?
De gemaakte afspraken zijn onderdeel van een privaatrechtelijke overeenkomst tussen ouder en kinderopvangorganisatie, daarom worden deze afspraken niet centraal vastgelegd en wordt niet bijgehouden hoeveel nieuwe contracten worden afgesloten. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1, heb ik tijdens het bestuurlijk overleg op 14 december 2023 de praktijken met de kinderopvangbranche besproken, en heb ik toegelicht dat ik gesprek ga met de Geschillencommissie Kinderopvang om meer duiding te krijgen bij de in het artikel geschetste praktijken. Zoals ik heb aangegeven in antwoord op vraag 7, kan ik mij voorstellen dat kinderopvangorganisaties meer marktmacht hebben vanwege de schaarste aan plekken. Daarom vind ik het belangrijk om de mogelijkheden voor ouders te blijven benoemen als zij het oneens zijn met aanpassingen van hun contract. Het antwoord op vraag 9 gaat in op deze mogelijkheden.
Wat doet u om de pakkans van kinderopvangorganisaties die meer uren factureren dan er kinderopvang wordt verleend te verhogen? Wat is de pakkans op dit moment en wat is uw doel?
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 2, wordt er vanuit de overheid geen toezicht gehouden op of de opvang tijdens alle gefactureerde uren daadwerkelijk open is. Dienst Toeslagen houdt wel toezicht op of het aantal uren dat kinderopvangorganisaties doorgeven overeenkomt met wat ouders opgeven. Als er daarbij grote excessen zijn of er sprake lijkt te zijn van bewust oneigenlijk gebruik of samenspanning tussen ouder en kinderopvangorganisatie kunnen er vanuit Dienst Toeslagen controle of toezichthoudende bevoegdheden worden ingezet. Daarnaast ziet de GGD erop toe dat een kinderopvang voldoet aan kwaliteitseisen als de kinderopvang open is. De GGD controleert niet gericht of kinderopvangorganisaties open zijn op de dagen die zij vermelden.
Het is niet de bedoeling dat kinderopvangorganisaties contracten wijzigen zonder dat ouders daar behoefte aan hebben. Ik vind het dan ook van groot belang dat ouders in dit geval effectief hun positie als contractpartner kunnen innemen. Het is essentieel dat ouders de middelen die daarvoor beschikbaar zijn, zoals vermeld in antwoord op vraag 9, goed kunnen benutten.
Welke gevolgen heeft de invoering van bijna-gratis kinderopvang voor de prijsvorming en het aantal uur dat aan ouders in rekening gebracht wordt? Hoe wordt voorkomen dat bij invoering van bijna-gratis kinderopvang meer uren worden gefactureerd dan er gebruikt worden?
In het coalitieakkoord van het huidige (demissionaire) kabinet is afgesproken een nieuw financieringsstelsel voor de kinderopvang vorm te geven. Het doel van de herziening is om het stelsel eenvoudiger en begrijpelijker te maken voor ouders en de toekenningszekerheid te vergroten. Daarnaast zou dit nieuwe stelsel gepaard gaan met een inkomensonafhankelijke vergoeding van 96% voor werkende ouders.
Een hoge inkomensonafhankelijke vergoeding van 96% maakt kinderopvang voor veel ouders (veel) goedkoper. Hierdoor bestaat het risico dat ouders op papier meer dagdelen of dagen gaan afnemen, om ervoor te zorgen dat er een plek beschikbaar is als zij deze extra opvang een keer nodig hebben. Dit kan aantrekkelijk zijn voor ouders, omdat het hen meer flexibiliteit geeft en hen relatief weinig kost. Maatschappelijk gezien is dit onwenselijk omdat structureel plekken bezet worden gehouden door kinderen die er in de praktijk niet of nauwelijks zijn en omdat overheidsgeld wordt besteed aan niet geleverde diensten.
In het huidige stelsel zijn er geen signalen dat er structureel plekken bezet worden gehouden door kinderen die er niet of nauwelijks zijn. In het huidige stelsel is het risico hierop ook vele malen kleiner. Kinderopvang is namelijk te kostbaar om structureel dagdelen of dagen af te nemen waarbij er geen daadwerkelijke opvang tegenover staat. Wel kunnen kinderopvangorganisaties ouders verzoeken meer uren af te sluiten in een contract dan daadwerkelijk worden afgenomen. Bijvoorbeeld door te rekenen met hele dagen in plaats van halve dagen. De verwachting is dat ouders hier sneller mee akkoord gaan in een situatie van lagere kosten en toenemende schaarste. Als de kinderopvangvergoeding in een nieuw stelsel omhoog gaat, is het belangrijk om rekening te houden met dit risico.
In mijn brief van 26 april 2023 «voortgangsrapportage herziening financieringsstelsel kinderopvang»8 geef ik aan dat mogelijkheden worden verkend om het doelmatig gebruik van de gecontracteerde uren in het nieuwe stelsel te borgen. In het concept-stelselontwerp werd uitgegaan van monitoring en zelfregulering, gecombineerd met een nader uit te werken bepaling om op te treden bij grote afwijkingen tussen gecontracteerde uren en aanwezigheidsuren die kinderopvangorganisaties bij de overheid aanleveren. Als variatie hierop valt bijvoorbeeld te denken aan een normstelling ten aanzien van verschillen tussen contracturen, gefactureerde uren en aanwezigheidsuren. Dit zijn complexe maatregelen met grote impact op de sector die samenhangen met besluitvorming over het nieuwe stelsel. Met het oog op een (mogelijk) nieuw stelsel wordt onderzocht was het risico op oneigenlijk gebruik is, evenals mogelijke oplossingen hiervoor.
Door de val van het kabinet heeft er geen besluitvorming plaatsgevonden over het vervolg van de herziening van het financieringsstelsel van de kinderopvang. In mijn brief van 15 september 2023 «Stand van zaken herziening financieringsstelsel kinderopvang» heb ik bouwstenen meegegeven op weg naar een nieuw financieringsstelsel in de kinderopvang.9 Het is aan het volgende kabinet om keuzes te maken voor het definitieve ontwerp, waar het vraagstuk omtrent het doelmatig gebruik van gecontracteerde uren onderdeel van uitmaakt.
Hoe wordt het aantal uren dat wordt gefactureerd meegenomen in het onderzoek naar prijsregulering in de kinderopvang? Herkent u dat snelle duidelijkheid van belang is om onzekerheid in de sector, die kan leiden tot verdere prijsstijgingen, zoveel mogelijk weg te nemen?
Zoals ik heb aangegeven in de Kamerbrief10 van 15 september 2023, was een van de doelen van de herziening van het financieringsstelsel om een betaalbaardere en financieel toegankelijkere kinderopvang te creëren. Op basis van de impactanalyses zijn er
zorgen over prijsstijgingen en de daarmee samenhangende verdringingsrisico’s.
Tariefregulering is één van de maatregelen die verkend wordt om dit risico te verkleinen. Indien voor tariefregulering wordt gekozen, zal de dienst kinderopvang in min of meerdere mate moeten worden afgebakend. Hierbij zullen keuzes moeten worden gemaakt over het aantal uren of dag(del)en die kinderopvangorganisaties bij ouders in rekening mogen brengen, en het al dan niet mogen aanbieden van aanvullende diensten. Komende maanden wordt een aantal onderzoeken uitgezet, waaronder een kostprijsonderzoek.
Deze onderzoeken zullen meer inzicht geven in hoeverre de huidige financieringssystematiek aansluit bij de kostenstructuren in de kinderopvang en potentiële afbakeningen van de dienst. De verwachting is dat de onderzoeken begin 2025 worden afgerond. De resultaten helpen een nieuw kabinet met de afweging of tariefregulering een wenselijke en uitvoerbare optie is, en hoe daarbij recht kan worden geworden aan de wensen van ouders omtrent urengebruik.
Het bericht 'Nieuwe regels na uitspraak Raad van State: asielzoeker mag meer dan 24 weken werken' |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bereid om in de aanpassingen van de regelgeving meteen de andere belemmeringen zoals geschetst in het onderzoek van Regioplan1 weg te nemen? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit per belemmering toelichten?2
Op 29 november 2023 is de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Raad van State) in de uitspraak3 tot het oordeel gekomen dat de 24-weken-eis in strijd is met de Opvangrichtlijn en dat deze eis onverbindend is. Dit heeft tot gevolg dat de 24-weken-eis niet meer door UWV mag worden toegepast. In de brief van 29 november 20234 aan uw Kamer heb ik aangegeven dat ik als gevolg hiervan de regelgeving zal aanpassen. Bij deze aanpassing zal de 24-weken-eis niet meer in het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022 en de ministeriële regeling worden opgenomen.
In het rapport van Regioplan5 is uitgewerkt welke belemmeringen er zijn voor asielzoekers bij het toetreden tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Dit betreffen drie verschillende typen belemmeringen: factoren met betrekking tot wet- en regelgeving, maatschappelijke contextfactoren en individuele factoren. Op 14 juli 2023 heb ik de kabinetsreactie6 op het rapport van Regioplan aan uw Kamer gestuurd. In deze brief heb ik per belemmering uitgewerkt welke stappen worden genomen om de belemmeringen weg te nemen of te beperken. Op 16 januari jl. heeft uw Kamer besloten dat het dossier over de toegang tot de arbeidsmarkt voor asielzoekers niet langer controversieel is.
Voor de aanpak van een deel van de belemmeringen zoals opgenomen in de kabinetsreactie hoeft de regelgeving niet te worden gewijzigd. Met betrekking tot eventuele aanpassing van de regelgeving voor wat betreft de andere belemmeringen – naast de 24-weken-eis – werk ik, zoals aangegeven in de kabinetsreactie, verschillende opties uit waarover een volgend kabinet kan besluiten. Deze opties zijn er eveneens op gericht om belemmeringen voor asielzoekers bij de toetreding tot de arbeidsmarkt te beperken of weg te nemen. Dit betreft bijvoorbeeld het onderzoeken of het mogelijk is de tewerkstellingsvergunningplicht af te schaffen en een meldplicht voor werkgevers in te stellen die asielzoekers in dienst willen nemen.
Kun u een update geven van de problematiek rond de wachtlijsten in de Basisregistratie Personen (BRP-)straten? Hoe lang moeten asielzoekers op dit moment wachten op een burgerservicenummer (BSN)? Welke acties worden op dit moment nog ondernomen om deze wachtlijsten te verkorten?
Momenteel wachten circa 860 statushouders en circa 11.540 asielzoekers die langer dan 6 maanden in Nederland verblijven op een BSN. Zoals is beschreven in de Tweede Kamerbrief Actuele situatie asielketen – MPP 2023-II zullen bestaande BRP-straten in 2024 hun capaciteit verhogen8. Daarnaast zal via een pilot een extra BRP-straat worden gerealiseerd in de gemeente Amsterdam. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben in 2023 financiële middelen vrijgemaakt om dit mogelijk te maken. Het doel is dat deze achterstanden eind 2024 volledig zijn ingelopen. In dezelfde Kamerbrief9 is beschreven dat asielzoekers die werk hebben gevonden met voorrang ingeschreven worden in de BRP zoals voorgesteld in de motie Futselaar/Ceder.
Wat is de status van motie Futselaar/Ceder ten aanzien van spoed inschrijvingen voor asielzoekers die werk gevonden hebben?3
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze gaat u de komende tijd met gemeenten werk maken van de begeleiding van asielzoekers naar de arbeidsmarkt, zoals de VNG vraagt in haar brief van 30 november jl.?4
Werken draagt bij aan een goede integratie van statushouders. Hierdoor leren zij de taal, bouwen een netwerk op, doen vaardigheden op tijdens het werk en leveren een bijdrage aan onze samenleving. De arbeidsparticipatie van statushouders kan ook worden beïnvloed door eventuele belemmeringen die zij ervaren als zij nog in de asielprocedure zitten. De VNG heeft in het bericht van 30 november 2023 waarnaar u verwijst, terecht opgemerkt dat er naast de 24-weken-eis andere obstakels en uitdagingen zijn voor asielzoekers om aan het werk te gaan. De VNG geeft aan dat asielzoekers begeleiding nodig hebben om aan passend werk te komen en om het werk succesvol uit te voeren. Ook uit het rapport van Regioplan blijkt dat verschillende belemmeringen toegang tot de arbeidsmarkt voor asielzoekers beperken. Zoals aangegeven in de hierboven genoemde kabinetsreactie verken ik of het wenselijk is om een ondersteunings- of begeleidingsstructuur in te richten voor deze doelgroep. Ik breng hierbij de financiële en uitvoeringstechnische consequenties in kaart. Bij deze verkenning spreek ik ook met het UWV over een mogelijke rol die zij kunnen spelen in de bemiddeling naar werk voor asielzoekers. Daarbij kijk ik ook naar de lessen die geleerd zijn bij de begeleiding naar werk van ontheemden uit Oekraïne.11
Bent u bereid in samenspraak met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) te stimuleren dat meedoenbalies op COA-locaties zich primair richten op betaald werken en alleen in gevallen waar dit niet mogelijk is te zoeken naar vrijwilligerswerk?
Net als u vind ik het belangrijk en stimuleer ik dat asielzoekers binnen de huidige kaders zoveel mogelijk meedoen, het liefst via betaald werk. De meedoenbalies, een samenwerking van Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV), spelen nu al een rol in de begeleiding van asielzoekers naar werk. Bij de meedoenbalies richt het COA zich, naast zelfwerkzaamheid binnen de opvang, waar mogelijk ook op begeleiding naar vrijwilligerswerk of naar betaald werk. NOV richt zich op vrijwilligerswerk buiten de opvanglocatie. Voor een deel van de asielzoekers is betaald werk (nog) niet haalbaar. Deelname aan activiteiten of vrijwilligerswerk vind ik dan een belangrijke eerste stap op weg naar participatie. Ook door niet-betaald werk kunnen asielzoekers tenslotte meedoen aan onze samenleving.
Bent u bereid met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in gesprek te gaan over hun mogelijke rol in bemiddeling naar werk, zoals dit ook voor Oekraïense ontheemden beschikbaar is?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u kansen om de beschikbaarheid van asielzoekers tot de arbeidsmarkt maximaal uit te nutten, bijvoorbeeld door parallel in te zetten op het vereenvoudigen van de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aanvraag of het verbeteren van het proces rond diploma-erkenning?
Een VOG is op dit moment voor sommige beroepen een vereiste. Er zijn meerdere manieren waarop een VOG aangevraagd kan worden, bijvoorbeeld digitaal of via de gemeente. Er zijn op dit moment geen signalen die aanleiding geven deze procedures te veranderen.
In het kader van het plan van aanpak statushouders aan het werk worden met werkgevers, brancheorganisaties en onderwijsinstanties de knelpunten ten aanzien van diplomawaardering en -erkenning in kaart gebracht voor statushouders. Het wegnemen van deze knelpunten kan ook ten goede komen aan asielzoekers in procedure. Het aanvragen van een diplomawaardering wordt door particulieren en bedrijven gedaan bij IDW (Internationale diplomawaardering). IDW had een behandelduur van vier maanden vanwege corona en een tekort aan mensen. Inmiddels zijn er nieuwe mensen aangenomen en is de termijn voor het ontvangen van de diplomawaardering zes weken vanaf het moment van de aanvraag. Dit is een normale termijn.
Het verblijfsrecht van derdelanders onder de Tijdelijke beschermingsrichtlijn |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat derdelanders onder de Tijdelijke beschermingsrichtlijn zolang het hoger beroep loopt nog verblijfsrecht in Nederland hebben?
Er is ten aanzien van de derdelanders met een tijdelijk verblijfsrecht in Oekraïne een besluit genomen tot beëindiging van de tijdelijke bescherming per 4 september jl. Na dit besluit is op 2 september besloten aan de gevolgen van dit besluit geen uitvoering te geven totdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) een richtinggevende uitspraak doet in hoger beroep. Met andere woorden: de gevolgen van de beëindiging van de tijdelijke bescherming zijn bevroren. Dat betekent dat deze groep derdelanders op dit moment wordt behandeld alsof zij onder de Tijdelijke beschermingsrichtlijn vallen. Zij hebben hierdoor nog recht op de voorzieningen die aan de tijdelijke bescherming verbonden zijn (opvang, werk, etc.). Het eerdere besluit tot beëindiging van de tijdelijke bescherming is dus niet ingetrokken, maar wel opgeschort.
Herkent u de signalen van derdelanders dat zij na inloggen in het Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)-portaal te zien krijgen dat zij geen verblijfsrecht hebben?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven is er sprake van een situatie waarin een besluit is genomen om het verblijfsrecht te beëindigen, maar zijn de gevolgen hiervan bevroren. Dit betekent dat het besluit tot beëindiging van het verblijfsrecht niet is ingetrokken. In het IND-portaal staat daarom inderdaad dat er geen verblijfsrecht is.
Om de situatie te verduidelijken hebben de betreffende derdelanders een brief ontvangen van de IND waarin zij zijn geïnformeerd over de bevriezing. Met deze brief kunnen zij, in combinatie met hun O-document, hun rechtmatig verblijf aantonen. De IND beziet welke technische mogelijkheden er zijn om deze aanvullende informatie over de bevriezing ook in het IND-portaal te verduidelijken, om zo verwarring over de situatie te voorkomen.
Kunt u zich voorstellen dat dit tot veel onzekerheid leidt bij deze groep, zeker gezien het feit dat uw ministerie al eerder terugkwam op het premature besluit om het verblijfsrecht (zonder juridische basis) in te trekken en hen uit de opvang te zetten?
Zoals hiervoor aangegeven is er geen sprake van het terugkomen op het besluit, maar het opschorten van de uitvoering daarvan. Ik kan mij voorstellen dat er een zekere mate van onzekerheid bestaat.
Echter, de inzet van de Nederlandse overheid om derdelanders, die veilig kunnen terugkeren naar hun land van herkomst, niet langer onder de Tijdelijke beschermingsrichtlijn te laten vallen is al geruime tijd bekend.
Zoals reeds eerder aan uw Kamer gecommuniceerd is mede de reden voor mijn besluit om de reikwijdte aan te passen, dat Nederland een ruimhartiger beleid voerde dan andere EU-landen en ruimhartiger dan vereist is in het Raadsbesluit. De groep derdelanders waarvan de tijdelijke bescherming wordt beëindigd, had een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne ten tijde van het uitbreken van het conflict, bijvoorbeeld voor werk of studie. Zij zijn na het uitbreken van het conflict opgevangen in Nederland. Vanwege het voortduren van de oorlog in Oekraïne en de aanhoudende druk op opvang en voorzieningen, is op 18 juli 2022 bekendgemaakt dat deze groep dient terug te keren naar hun land van herkomst.
Indien iemand niet terug kan keren naar het land van herkomst, kan hij/zij asiel aanvragen in Nederland. Daarnaast heb ik mij samen met betrokken partijen ingezet om de onzekerheid zo veel mogelijk te beperken. Door de situatie voor alle derdelanders zonder permanent verblijf in Oekraïne te bevriezen tot er een richtinggevende uitspraak is van de Afdeling tracht ik deze onzekerheid zo veel mogelijk weg te nemen. De IND heeft daarnaast alle derdelanders op wie dit betrekking heeft een brief gestuurd met informatie over de situatie.
Bent u bereid deze status in het IND-portaal zo snel mogelijk te rectificeren?
Zie het antwoord op vraag 2, de technische mogelijkheden om de bevriezing van de gevolgen van het beëindigen van de tijdelijke bescherming zichtbaar te maken in het IND-portaal, worden op dit moment bezien.
Kunt u tot slot toelichten op welke manier er momenteel wordt gecommuniceerd met derdelanders over de juridische processen en welke scenario’s klaarliggen voor het beëindigen van het verblijfsrecht en de opvang indien de Raad van State in uw voordeel besluit?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2, zijn de derdelanders op wie dit betrekking heeft per brief geïnformeerd over de bevriezing van de gevolgen van de beëindiging van de tijdelijke bescherming. In deze brief is tevens aangegeven wat dit voor hen betekent. Daarnaast kunnen derdelanders terecht op rijksoverheid.nl voor informatie. Er wordt in aanloop naar de uitspraak van de Raad van State gewerkt aan communicatieplannen. Hierin is aandacht voor communicatie aan deze groep derdelanders.
Wilt u deze vragen voor 1 november 2023 beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om voor 1 november 2023 antwoord te geven.
Het onderzoek Oxfam 'From Development to Detterence' |
|
Don Ceder (CU), Marieke Koekkoek (D66), Anne-Marijke Podt (D66), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het Oxfam onderzoek «From development to deterrence? Migration spending under the EU Neighbourhood Development and International Cooperation Instrument (NDICI)»?1
Ja, het onderzoek is bij het kabinet bekend.
Wat is uw reactie op de bevindingen van het rapport dat een aanzienlijk deel van de OS-projecten prioriteit lijken te geven aan de binnenlandse migratieproblemen van de EU, in plaats van aan de ontwikkelingsdoelstellingen waar de fondsen voor bedoeld zijn?
Official Development Aid (ODA) fondsen dienen bij te dragen aan ontwikkelingsdoelstellingen zoals vastgesteld door de OESO. Hier heeft de Europese Commissie zich aan gecommitteerd en de Commissie dient er voor te zorgen dat de vanuit NDICI gefinancierde migratieprogramma’s die bij de OESO als ODA worden gerapporteerd voldoen aan deze richtlijnen.
Vanuit de OESO wordt jaarlijks een kwaliteitscheck gedaan voordat de activiteiten gepubliceerd worden op de website van de OESO. Indien er twijfels zijn over bepaalde activiteiten, gaat de OESO hierover het gesprek aan met de Commissie en kan de Commissie gevraagd worden om deze activiteiten uit de rapportage te verwijderen. In december 2023 wordt de OESO publicatie van de ODA-activiteiten van de CIE uit 2022 verwacht. We wachten deze en toekomstige rapportages af en zullen op basis hiervan met de Commissie het gesprek aangaan.
Het Kabinet verwelkomt het concept «Casebook on activities in the field of migration» dat de OESO recent heeft opgesteld en dat poogt meer duidelijkheid te verschaffen over of migratieprojecten wel of niet aan de ODA-richtlijnen voldoen. Het Kabinet heeft hier recent feedback op geleverd op basis van onze ervaringen met migratieprojecten en zien uit naar een finale versie als gezamenlijk richtsnoer.
Migratieprogramma’s kunnen bijdragen aan de brede samenwerking tussen de EU en een partnerland. De ODA-richtlijnen erkennen dat ontwikkelingssamenwerking deel uit kan maken van een bredere beleidsdialoog met het begunstigde land, ook op het gebied van migratie. In veel gevallen zien we dat ontwikkelings- en migratiedoelstellingen elkaar kunnen versterken. Een voorbeeld is samenwerking met herkomst en -transitlanden op het tegengaan van mensenhandel ten behoeve van de bescherming van migranten. Veilige, ordelijke en reguliere migratie is immers in ieders belang. NDICI programma’s spelen daar een belangrijke rol in.
Onderschrijft u de criteria van de OESO voor het beoordelen van migratie activiteiten die worden gefinancierd vanuit ODA-budget? Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat deze criteria al voorafgaand aan de goedkeuring van projecten worden getoetst (in plaats van achteraf)?
Ja, het kabinet onderschrijft de OESO criteria. Het is van belang om aan de voorkant de verschillende doeleinden helder te formuleren, ook ten behoeve van effectieve besteding en een transparante en gelijkwaardige dialoog met partnerlanden. De Commissie geeft aan voorafgaand een indicatieve toets uit te voeren om in te schatten of aan de ODA-criteria wordt voldaan. Nederland zal de Commissie oproepen de uitkomsten van deze toets inzichtelijk te maken in de fora waar over deze programmering wordt besloten.
Onderschrijft u dat de interceptie van migranten nooit zou moeten kunnen worden gefinancierd vanuit OS-budget? Hoe beoordeelt u in dit licht de financiering van de Libische en Tunesische kustwacht vanuit het Europese OS-budget?
Het kabinet onderschrijft de richtlijnen zoals opgesteld door de OESO. Volgens de OESO moet het hoofddoel in het geval van de maritieme activiteit worden bekeken om te bepalen of reddingen op zee in aanmerking kunnen komen voor ODA. Als het hoofddoel het beschermen van grenzen is, mogen uitgaven voor reddingen op zee niet worden meegerekend als officiële ontwikkelingshulp. Als het hoofddoel het identificeren van mogelijke behoeften voor het redden van vluchtelingen op zee is, kunnen de extra kosten voor deze operaties worden gerekend als officiële ontwikkelingshulp. De financiering van de Libische en Tunesische kustwacht zal dan ook vanuit dat oogpunt door de Europese Commissie en OESO moeten worden beoordeeld.
Het kabinet onderschrijft de aanbeveling om vooraf gaand aan projectgoedkeuring een analyse te maken van de risico’s op het gebied van effectiviteit en mensenrechten. Deze analyse kan dan vervolgens gebruikt worden om een kader te ontwikkelen voor mitigerende maatregelen en opschorting in gevallen van aanhoudende mensenrechtenschendingen. Het kabinet zal hier bij de Europese Commissie op aandringen.
Wat is uw beoordeling van de conclusie van de onderzoekers dat de Europese Commissie onvoldoende transparant rapporteert over de besteding van het budget voor migratie onder het EU Neighbourhood Development and International Cooperation Instrument (NDICI)? Bent u bereid de Europese Commissie in het kader van de mid-term review van het financieringsinstrument op te roepen hier transparanter, tijdiger en publiekelijk over te rapporteren en projecten in Libië en Tunesië te toetsen op mensenrechtenschendingen?
Het Kabinet acht transparantie en democratische waarborgen van groot belang. Het Kabinet zal in de EU pleiten voor verbetering van de informatievoorziening over migratieprojecten onder NDICI. Nederland zal in Brussel aandacht blijven vragen voor de OESO richtlijnen voor migratie gerelateerde activiteiten en de ODA criteria. In het kader van de mid-term evaluatie van NDICI heeft Nederland de Commissie gevraagd om inzicht in berekening van migratie gerelateerde uitgaven en inzage in de markers die worden gebruikt om uitgaven aan de migratiedoelstelling van NDICI toe te rekenen. Nederland zet zich actief in voor de noodzakelijke aandacht voor mensenrechten, risicoanalyses en due diligence bij EU-programmering, onafhankelijke monitoring van derde partijen van door de EU gefinancierde projecten en degelijke en humane onderschepping, opvang en bescherming van migranten – en zal dat ook blijven doen.
Zijn er projecten beschreven in het rapport waar Nederland direct en/of middels Team Europe initiatieven bij betrokken is? Zo ja, kunt u een overzicht geven van deze projecten en aangeven wat zij beogen?
Nederland is niet direct betrokken bij de genoemde projecten en is enkel indirect betrokken als lidstaat van de EU.
Kunt u van de projecten uit vraag zes aangeven wat de financiële bijdrage van Nederland is aan deze projecten en waaruit worden zij gefinancierd?
Zoals beschreven bij vraag 6 is Nederland niet direct bilateraal betrokken bij de financiering van deze projecten. Nederland draagt hier wel aan bij via de Nederlandse afdrachten aan de EU, waaruit het NDICI wordt gefinancierd. Momenteel draagt Nederland circa 5,9% bij aan de EU begroting.
Bent u bereid om het onwenselijke misbruik van de officieel erkende financiering ontwikkelingssamenwerking (ODA) aan te kaarten in de Raad Buitenlandse Zaken van 23 oktober?
Van misbruik is voor zover wij op dit moment weten geen sprake. De Europese Commissie heeft zich als OESO-DAC lid gecommitteerd aan de ODA-criteria. Een conclusie over of specifieke migratieprogrammering uiteindelijk als ODA zal en kan worden aangemerkt berust op het oordeel van de Commissie met een kwaliteitscheck van de OESO. In december wordt verwacht dat de OESO kwaliteitscheck over 2022 is afgerond en de ODA-activiteiten op de website zullen worden gepubliceerd. We wachten die en toekomstige rapportages af.
Koppeling statushouders aan gemeenten |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Welke criteria (bijvoorbeeld werk, familiebanden, studie etc.) zijn er voor het met voorkeur koppelen van statushouders aan een bepaalde gemeente?
Het koppelen van vergunninghouders aan een gemeente is een complexe puzzel, waarbij rekening wordt gehouden met zowel het profiel van de vergunninghouder als de taakstelling. Het COA koppelt op basis van de individuele dossiers en de aantallen die nog in het kader van de taakstelling gekoppeld moeten worden. Daarbij wordt ook zoveel als mogelijk rekening gehouden met de lokale woningmarkt, maar met de oververtegenwoordiging van alleenstaanden krijgt iedere gemeente toch in ruime mate te maken met een doelgroep waarmee het aanbod van huisvesting minder matcht.
Aan de hand van zogenoemde harde en zachte criteria wordt door COA een regioadvies voor één of meerdere arbeidsmarktregio’s voor een vergunninghouder opgesteld. De harde criteria zijn bij het opstellen van een dergelijk advies leidend. Harde criteria zijn onder andere: familie in de eerste graad, een arbeidscontract van minimaal 8 uur per week, toelating van ofwel deelname aan een studie en een medische of psychosociale behandeling waarbij de vergunninghouder een behandeling volgt in een specifieke gemeente waarvoor hij/zij tenminste vier keer per jaar naar de behandelaar moet reizen.
Onder zachte criteria wordt onder andere verstaan: de opleidingsachtergrond, werkervaring en ambities van een vergunninghouder en de aanwezigheid van een sociaal netwerk.
In 2022 werd 79% van de regioadviezen opgevolgd. Dit was 1% onder de streefwaarde van 80%.
Een (ander) uitgangspunt van het regioadvies is dat de gekoppelde gemeente dichtbij de opvanglocatie van de betreffende vergunninghouder ligt. Door de hoge instroom van nieuwkomers en het gebrek aan voldoende permanente opvanglocaties, is het op dit moment niet altijd mogelijk om aan dat uitgangspunt te voldoen.
Het zo snel mogelijk uit de opvang naar de plek waar je gaat integreren en gehuisvest wordt, is de beste oplossing voor zowel statushouder als voor verlichten van de druk op de opvang.
Is het nog steeds het streven om statushouders zo veel mogelijk te koppelen aan (of dichtbij) een gemeente waar zij banden mee hebben in het kader van werk of studie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een schatting geven van hoe vaak dit ook lukt?
Zie antwoord vraag 1.
Is het mogelijk om bij een koppeling al in grote lijnen rekening te houden met de mogelijkheden qua huisvesting binnen een gemeente, om zo zo min mogelijk tijd verloren te laten gaan als gemeenten onderling statushouders moeten «uitruilen»?
Zie antwoord vraag 1.
Is het nog steeds de bedoeling dat statushouders zo veel mogelijk worden gekoppeld aan (of dichtbij) de gemeente waar ze als asielzoeker ook worden opgevangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een schatting geven van hoe vaak dit ook lukt? En welke acties onderneemt u om dit aantal te verhogen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de stelling dat het bovenstaande nog belangrijker is in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv's), omdat het zonde is hun band met school en een lokaal netwerk verloren te laten gaan? Wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen?
Het is voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv's) belangrijk om het onderwijs te kunnen continueren evenals het kunnen behouden van contacten met het lokale netwerk. Hiermee wordt rekening gehouden bij de plaatsing van een amv met een verblijfsstatus in kleinschalige opvang in een gemeente. Het uitgangspunt bij deze plaatsing is het belang van het kind. Hiervoor worden alle belangrijke elementen die een rol spelen in het leven van de amv in samenhang bezien en zorgvuldig afgewogen.
Klopt het dat statushouders alleen worden gekoppeld aan (of dichtbij) een gemeente waar eerstegraads familieleden wonen en niet als er andere familie woont? Bent u bereid in het geval van amv’s en alleenstaande jongvolwassenen een dergelijke koppeling ook mogelijk te maken als het geen eerstegraads familie betreft maar er wel een familieband is (bijvoorbeeld met een oom of tante)? Zo nee, waarom niet? Kunt u zich voorstellen dat zo’n familieband jonge mensen kan helpen hun weg in Nederland te vinden en kan bijdragen aan de mentale gezondheid van deze jongeren en kinderen?
Voor volwassen statushouders geldt dat zij alleen worden gekoppeld aan een gemeente waar eerstegraads familieleden wonen. Voor amv is dit niet het geval en wordt gekeken naar het bredere familienetwerk. Dit wordt als een belangrijk element meegenomen in de afweging in welke kleinschalige opvang of welke opvanggezin (zoals bijvoorbeeld bij een oom of tante) de amv met verblijfsstatus wordt geplaatst.
Is het de bedoeling dat gemeenten waarmee een koppeling is gemaakt zo snel mogelijk contact opnemen met de statushouder om afspraken te maken over de inburgering, ook als er voor haar of hem nog geen huis in de betreffende gemeente beschikbaar is?
Ja. Er is een brede consensus over het belang van vroegtijdig investeren in de Nederlandse taalbeheersing en participatie van kansrijke asielzoekers en statushouders. In de Memorie van toelichting op de Wet inburgering is opgenomen dat het de voorkeur heeft dat de gemeente in het geval van een asielstatushouder de brede intake al in het AZC afneemt als dit praktisch mogelijk is. Om een tijdige start van de inburgering te waarborgen, wordt van gemeenten verwacht dat zij van alle inburgeringsplichtigen zo snel mogelijk een brede intake afnemen en een persoonlijk Plan Inburgering en Participatie (PIP) vaststellen. Door middel van de brede intake krijgen gemeenten al in een vroeg stadium zicht op de leerbaarheid van de inburgeringsplichtigen en de situatie op diverse andere leefgebieden.
Klopt het dat er grote verschillen zijn tussen gemeenten in de manier waarop dit wordt opgepakt? Bent u het met de stelling eens dat het zonde is dat statushouders zo soms onnodig lang moeten wachten op hun inburgering?
Er zijn verschillen tussen gemeenten hoe met deze werkwijze wordt omgegaan. Het is onwenselijk als statushouders onnodig lang moeten wachten op hun inburgering. Om die reden heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de brief van 9 maart 20231 aan uw Kamer toegezegd samen met betrokken partners de vroege start op het azc te bevorderen.
Welke zaken staan er voor gemeenten in de weg bij het al vroegtijdig laten kennismaken met de gemeente en het starten met de inburgering? Wat kunt u ondernemen om gemeenten hierin te stimuleren?
Het belangrijkste knelpunt bij vroegtijdige kennismaking met de gemeente en het starten met de inburgering is de afstand tussen de COA-opvang en de gekoppelde gemeente. Door de hoge instroom van nieuwkomers en het gebrek aan voldoende opvanglocaties, is het op dit moment niet altijd mogelijk om de asielstatushouder in alle gevallen dichtbij de gekoppelde gemeente in de opvang te plaatsen (en te houden). Andere zaken die meespelen zijn bijvoorbeeld het gebrek aan studiefaciliteiten voor een vroege start, capaciteitstekorten bij gemeenten en COA en samenwerking tussen gemeenten en COA.
Zoals ook aangegeven in de verzamelbrief Inburgering van 15 september 20232 zal de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid samen met ketenpartners de korte termijn maatregelen die binnen de bestaande financiële en juridische kaders vallen uitwerken en in praktijk brengen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het stimuleren van de samenwerking tussen COA en gemeenten, het opstellen van een overzicht over de vroege start en het verkennen van mogelijkheden voor studiefaciliteiten. Op langere termijn worden ook andere manieren onderzocht om de vroege start te stimuleren. Hierbij wordt gedacht aan mogelijkheden zoals het verlengen van de inburgeringstermijn met de duur van het verblijf in het azc en het laten meetellen van onderwijsuren en participatieactiviteiten die zijn ondernomen tijdens het verblijf in het azc. Deze maatregelen vereisen aanpassing van juridische en financiële kaders.
Welke eisen worden gesteld aan de overdracht van gekoppelde statushouders aan de gemeente – hoe wordt bewerkstelligd dat deze kloppend en tijdig bij de gemeente liggen? Kent u de signalen dat gemeenten geregeld worden geconfronteerd met late aanlevering of incomplete dossiers, iets dat de snelle huisvesting van statushouders soms in de weg staat? Wat gaat u hieraan doen?
Zoals ook opgenomen in de memorie van toelichting bij de Wet inburgering wordt van gemeenten verwacht dat zij, gelet op hun regierol, de verantwoordelijkheid nemen om een warme overdracht te organiseren. Een warme overdracht is bij voorkeur in de vorm van een driegesprek tussen COA, gemeente en de asielstatushouder. Ook de noodzakelijke uitwisseling van gegevens over de asielstatushouder tussen COA en gemeenten is hierbij van belang.
Deze warme overdracht verloopt nog niet overal zonder problemen. Om die reden hebben in het afgelopen jaar meerdere sessies plaatsgevonden met casemanagers van het COA en klantmanagers van gemeenten om de samenwerking te stimuleren. Binnen de aanpak vroege start is opgenomen dat deze gesprekken en sessies vervolgd zullen worden. Divosa en COA organiseren in dit najaar onder andere een roadshow om ontmoetingen tussen de casemanagers en klantmanagers van COA en gemeenten te faciliteren3.
Het artikel “Beëindiging opvang ‘derdelander’ uit Oekraïne mag van de rechtbank” |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u verklaren waarom de informatievoorziening over het definitieve einde aan de beschermingsrichtlijn voor derdelanders aan gemeenten en aan derdelanders zo laat op gang is gekomen, wetende dat het al sinds begin 2023 duidelijk was dat dit moment zou komen?1
Bij alle genomen stappen is gestreefd naar een volledige en tijdige informatievoorziening. Dat blijf ik ook de komende periode doen. Het kabinet heeft op 19 juli 2022 besloten om op 4 maart 2023 de tijdelijke bescherming onder de Richtlijn tijdelijke bescherming (hierna: RTB) van personen zonder de Oekraïense nationaliteit met een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne (hierna: derdelanders), die zich vóór 19 juli 2022 hebben ingeschreven in de Basisregistratie Personen te beëindigen. Op 10 februari jl. is besloten om de tijdelijke bescherming met een half jaar te verlengen tot 4 september 2023. Hierover zijn de betrokkenen geïnformeerd.
Zoals bekend, heb ik 2 september jl. besloten de beëindiging van de tijdelijke bescherming onder de RTB te bevriezen voor de gehele groep derdelanders tot de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de RvS) uitspraak in het lopende hoger beroep heeft gedaan. Voor meer toelichting op dit besluit verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Derdelanders zijn op verschillende momenten over de beëindiging van de tijdelijke bescherming geïnformeerd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND). Op 24 november 2022 is de derdelander geïnformeerd dat de tijdelijke bescherming per 4 maart 2023 zou komen te vervallen. Op 14 februari jl. is de derdelander door de IND geïnformeerd over de verlenging van de tijdelijke bescherming tot 4 september 2023. Voorts is de derdelander per brief gevraagd of hij de asielprocedure wil doorlopen (tussen maart 2023 en juni 2023), waarbij opnieuw is aangegeven dat de tijdelijke bescherming zou eindigen per 4 september 2023. Tevens is een informatiebrief vanuit het ministerie aan alle derdelanders verstuurd op 27 juni 2023. De IND is in juli 2023 begonnen met het verzenden van voornemens tot beëindiging van de tijdelijke bescherming. Hierop hebben deze derdelanders, met bijstand van een rechtshulpverlener, een zienswijze kunnen geven. Vanaf 7 augustus jl. heeft de IND de beschikkingen tot beëindiging van de tijdelijke bescherming verzonden.
De VNG is nauw betrokken bij de totstandkoming van de plannen tot beëindiging van de tijdelijke bescherming voor derdelanders en het ministerie en betrokken ketenpartners spreken regelmatig met een vertegenwoordiging van gemeenten. Op 8 juni jl. is uw Kamer geïnformeerd over het plan van aanpak2 dat is gemaakt ten behoeve van de beëindiging van de tijdelijke bescherming van de derdelanders. Het plan is opgesteld in samenwerking met de VNG, gemeenten en de verschillende partners binnen de migratieketen.
Op 31 juli jl. is aan gemeenten een omvangrijk informatiepakket3 verzonden met daarin o.a. handelingswijzen, informatie over de verblijfsrechtelijke mogelijkheden en juridische gevolgen over de destijds voorziene beëindiging van het verblijf per 4 september. Er is tevens een informatiepunt geopend waar gemeenten terecht kunnen met vragen en er zijn sinds 31 juli jl. contactmomenten waar door het ministerie toelichting wordt gegeven op de onderdelen uit het informatiepakket en waar wordt ingegaan op vragen van gemeenten.
Momenteel wordt gewerkt aan verschillende scenario’s, afhankelijk van het definitieve oordeel van de Raad van State. Ik streef ernaar derdelanders, gemeenten en uitvoeringsinstanties hierin zo goed mogelijk mee te nemen en zorg te dragen voor tijdige informatievoorziening.
Klopt het dat derdelanders uit Oekraïne de afgelopen maanden verschillende brieven hebben gehad over het beëindigen van de beschermingsrichtlijn en de opvang, waarvan sommige brieven onjuiste juridische informatie bevatten?
Zoals beantwoord op vraag 1, is zowel vanuit de IND als vanuit het Ministerie JenV per brief op diverse momenten met de derdelanders gecommuniceerd. Omdat op 10 februari jl. door het kabinet besloten is om de RTB met een half jaar te verlengen tot 4 september, is op 14 februari jl. door de IND een brief uitgestuurd waarin de vreemdelingen over die verlenging zijn geïnformeerd. Dat betekent inderdaad dat de informatie uit de brief van 24 november 2022 met daarin de datum van 4 maart 2023 waarop de tijdelijke bescherming zou gaan eindigen, achterhaald was.
Het Ministerie van JenV heeft op 27 juli jl. een informerende brief gestuurd over de beëindiging van de tijdelijke bescherming in algemene zin. Voor enkele van de derdelanders was niet geheel duidelijk dat dit een informerende brief was namens het Ministerie JenV en dat hierin geen formeel besluit was vervat. Enkel de IND communiceert met de individuele derdelander over zijn of haar verblijfsstatus.
Tot slot, bij het aanvragen van tijdelijke bescherming hebben derdelanders een asielaanvraag ingediend. De IND heeft geprobeerd om in brieven en op de website zo duidelijk mogelijk uiteen te zetten wat het verschil is tussen tijdelijke bescherming en een asielaanvraag. Dat een aantal derdelanders zich niet bewust was van het feit dat zij een asielaanvraag hadden ingediend, heeft er mogelijk aan bijgedragen dat de verschillende brieven die zij van mijn ministerie en van de IND hebben ontvangen als verwarrend en onduidelijk werden ervaren. Ik betreur het zeer als er verwarring is ontstaan.
Kunt u zich voorstellen dat deze chaotische informatievoorziening extra verwarrend is voor mensen die de Nederlandse taal niet machtig zijn en dat een en ander niet helpt in de ordentelijke organisatie van een asielaanvraag of vertrek?
Zoals eerder genoemd is geruime tijd bekend dat de tijdelijke bescherming voor derdelanders zou worden beëindigd per 4 september 2023. Hierover zijn de derdelanders op verschillende momenten en op diverse manieren geïnformeerd, zie antwoord op vraag 1. De informatie in de brieven in aanloop naar 4 september was consistent.
In het Nederlandse bestuursrecht vindt de communicatie aan de belanghebbende plaats in het Nederlands. Dat is ook van toepassing in het vreemdelingenrecht en daarmee in deze zaken. Desalniettemin is met betrekking tot de asielaanvraag en de beëindiging van de tijdelijke bescherming tevens (deels) in het Engels gecommuniceerd, waarbij in begrijpelijke bewoordingen is uitgelegd waar de brieven over gaan en welke gevolgen daarin voor de derdelander staan beschreven. Voor meer informatie is verwezen naar de website van de IND. Het telefoonnummer van de IND-informatielijn en contactgegevens van VWN zijn ook gegeven, zodat derdelanders die kunnen benaderen voor vragen. Vreemdelingen hebben tevens de mogelijkheid om zich te laten bijstaan door een advocaat.
Hoe is de individuele beëindiging van de beschermingsrichtlijn voor derdelanders juridisch getoetst? Wanneer is deze toetsing in gang gezet?
Voor het kabinetsbesluit van 19 juli 2022 is onderzocht of het kabinet de tijdelijke bescherming voor deze groep kon beëindigen.
Toen in januari 2023 vanuit enkele deskundigen twijfels werden geuit of beëindiging van de tijdelijke bescherming onder de RTB voor een specifieke groep mocht, is nogmaals door de juristen van mijn ministerie een juridische analyse gedaan naar de mogelijkheid tot het beëindigen van de tijdelijke bescherming voor deze groep. Opnieuw volgde daaruit de conclusie dat het beëindigen van de RTB voor derdelanders juridisch houdbaar is.
Vindt u, met de huidige kennis, dat er voldoende en voldoende tijdig is gestart met deze juridische toets?
Ja. Voorafgaand aan het kabinetsbesluit op 19 juli 2022 is door de juristen van mijn ministerie getoetst dat beëindiging van de RTB rechtmatig wordt geacht. Dit is later nogmaals getoetst en bezien in het licht van hetgeen de wetenschap hierover heeft geschreven. Tevens is vanuit de IND de pilot «beëindiging RTB» opgestart, met als doel vroegtijdig te bezien of de rechtspraak de visie onderschrijft dat verblijf onder de RTB voor deze groep kan worden beëindigd. Ondanks de inzet van de IND, advocatuur, VWN, Raad voor de Rechtsbijstand en de rechtspraak is het helaas niet gelukt om dit in een definitief juridisch bindend oordeel van de RvS bevestigd te krijgen vóór 4 september.
Waarom houdt u vast aan het beëindigen van het recht op opvang en werk voor derdelanders per vier september aanstaande, als de uitspraak van de andere proefprocessen en het hoger beroep pas na deze datum komt, en we dus niet zeker weten of de gekozen aanpak juridisch houdbaar is?
Op 30 maart 2022 en 18 juli 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de categorieën personen die in Nederland onder de reikwijdte van de RTB vallen en welke wijzigingen daarin per 18 juli 2022 doorgevoerd zijn. Reden voor mijn besluit om de reikwijdte aan te passen, is dat Nederland een ruimhartiger beleid voerde dan andere EU-landen en ruimhartiger dan vereist is in het Raadsbesluit. De groep derdelanders waarvan de tijdelijke bescherming wordt beëindigd, had een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne ten tijde van het uitbreken van het conflict, bijvoorbeeld voor werk of studie. Zij zijn na het uitbreken van het conflict opgevangen in Nederland. Vanwege het voortduren van de oorlog in Oekraïne en de aanhoudende druk op opvang en voorzieningen, is op 18 juli 2022 bekendgemaakt dat deze groep dient terug te keren naar hun land van herkomst. Indien iemand te vrezen heeft in zijn land van herkomst, kan hij asiel aanvragen in Nederland.
Zoals inmiddels bekend is geworden, heb ik 2 september jl. besloten de gevolgen voor de gehele groep derdelanders waarvan de tijdelijke bescherming per 4 september zou worden geëindigd van deze beëindiging te bevriezen tot de RvS uitspraak in hoger beroep heeft gedaan. Die keuze is toegelicht in het bericht dat het NCC op mijn verzoek aan de gemeenten heeft gezonden. Uw Kamer heeft daarvan op 2 september jl. een afschrift ontvangen.
Redengevend hiervoor was dat de RvS op 1 september jl. een uitspraak deed op een verzoek van een derdelander om een voorlopige voorziening (hierna: vovo) te treffen met als strekking dat hij zal worden behandeld alsof het recht op tijdelijke bescherming op grond van de RTB op hem van toepassing blijft totdat uitspraak wordt gedaan in zijn hoger beroep. Gelet op de belangen die door de vreemdeling en namens mij naar voren zijn gebracht, en in het licht van de divergerende jurisprudentie van de rechtbanken, heeft de voorzieningenrechter van de RvS een voorlopige voorziening getroffen.4 Dit betekent dat in deze individuele casus de derdelander gebruik kan blijven maken van alle rechten die verbonden zijn aan de eerder verleende tijdelijke bescherming tot aan de uitspraak door de RvS in het hoger beroep. De uitspraak van de RvS ziet enkel op de derdelander die het verzoek om een voorlopige voorziening heeft gedaan en geldt niet voor de hele groep derdelanders. Echter, deze uitspraak is een indicatie wat de RvS gaat doen met de andere verzoeken om een voorlopige voorziening in hoger beroep. De RvS benadrukt dat deze beslissing niet vooruitloopt op het eindoordeel.
De RvS heeft aangegeven dat het definitieve oordeel in het hoger beroep over de beëindiging van de bescherming van deze groep derdelanders niet eerder dan november 2023 wordt verwacht. Dat maakt dat er geen juridische duidelijkheid zou komen over de juridische juistheid van de beëindiging van de RTB voor deze groep derdelanders voor 4 september, maar evenmin voor het verstrijken van de vertrektermijn van 28 dagen waarbinnen de gemeenten coulance kunnen betrachten bij het beëindigen van de opvang. Daarom ben ik tot het besluit gekomen om de gevolgen van de beëindiging van de RTB voor de groep derdelanders te bevriezen tot aan de definitieve uitspraak van de RvS. Van belang was daarbij dat de verschillende uitspraken van de rechtbanken aanleiding gaven tot onrust bij gemeenten en derdelanders.
Hoe wordt voorkomen dat er alsnog een grote chaos ontstaat als blijkt dat (voor bepaalde groepen) het beroep wordt toegewezen?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 6. In aanvulling daarop meld ik dat momenteel wordt bezien welke verschillende scenario’s er zijn in relatie tot de definitieve uitspraak van de Raad van State en hoe dan te handelen.
Op welke datum worden de individuele besluiten waarmee de tijdelijke bescherming per vier september wordt beëindigd belendgemaakt aan de betrokkenen? Is er dan voor deze betrokkenen nog voldoende tijd en gelegenheid om daartegen beroep in te stellen en om een voorlopige voorziening te vragen waarmee de rechtsgevolgen van de beëindiging worden opgeschort voor de duur van het beroep bij de rechtbank?
Derdelanders hebben eerder een voornemen tot beëindiging van de tijdelijke bescherming ontvangen waarop ze per zienswijze hebben kunnen reageren indien zij van mening zijn recht te hebben op bescherming onder de RTB. Sinds 7 augustus jl. informeert de IND derdelanders per individueel besluit over de beëindiging van de tijdelijke bescherming per 4 september. Bij de beschikking wordt de ingediende zienswijze meegenomen. In het besluit tot beëindiging van de tijdelijke bescherming is de derdelander gewezen op de mogelijkheid tot het indienen van beroep en het vragen van een voorlopige voorziening. Gedurende dit gehele traject kan hij zich laten bijstaan door een advocaat.
Gelet op de situatie zal beschreven in het antwoord op vraag 6, is het instellen van voorlopige voorzieningen op dit moment in de regel niet meer aan de orde, omdat er daarvoor geen belang is.
Heeft de rechtspraak voldoende capaciteit om de (mogelijk duizenden) verzoeken vóór 4 september te beoordelen? Heeft u daarover overleg gevoerd en afspraken gemaakt met de rechtspraak?
Gelet op de situatie zoals beschreven in het antwoord op vraag 6, is dit niet meer aan de orde.
Wat doet u om te zorgen dat, als de beëindiging van de tijdelijke bescherming onrechtmatig wordt bevonden door de Raad van State, derdelanders die intussen uit de opvang zijn gezet, kunnen terugkeren naar de opvangvoorziening waar zij nu verblijven en vaak een baan hebben gevonden?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 6. In aanvulling daarop meld ik dat momenteel wordt bezien welke verschillende scenario’s mogelijk zijn na de definitieve uitspraak van de Raad van State.
Hoeveel extra mensen worden er in de asielopvang verwacht? Is het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) reeds voldoende voorbereid op de komst van deze mensen?
Er zal gedurende de bevriezing van de gevolgen van de beëindiging van de tijdelijke bescherming geen overdracht meer plaatsvinden van derdelanders die hebben aangegeven de asielprocedure te willen doorlopen van de gemeentelijke opvang naar de COA opvang. Dat betekent dat ook derdelanders met een lopende asielaanvraag (of een beroepsprocedure) in de gemeentelijke opvang zullen blijven tot de uitspraak van de RvS. De groep die reeds is overgedragen, blijft in beginsel bij het COA. Dit om onnodige overplaatsingen te voorkomen en vanwege de omstandigheid dat de opvangplekken in de gemeentelijke opvang inmiddels door andere personen worden bezet en nieuwe plekken schaars zijn.
Waarom is ervoor gekozen gastgezinnen die derdelanders uit Oekraïne opvangen per september te confronteren met allerlei financiële consequenties als zij hun gasten langer op willen vangen? Deelt u de mening dat dit bijzonder ondankbaar is richting mensen die anderhalf jaar lang mensen in hun eigen huis hebben opgevangen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen die zich zo lang vrijwillig inspannen niet in de financiële problemen komen?
Het kabinet is gasthuishoudens zeer erkentelijk voor het openstellen van hun huizen en het bieden van onderdak aan ontheemden uit Oekraïne na de inval van Rusland. Er is voor de derdelanders na het besluit van het kabinet om de tijdelijke bescherming te beëindigen op 19 juli 2022 voldoende tijd geweest om hun vertrek uit Nederland voor te bereiden en het gasthuishouden per 4 september te verlaten. Gezien de huidige ontwikkelingen die ik hiervoor (in het bijzonder bij vraag 6) heb beschreven, zal deze groep bij het gasthuishouden mogen verblijven tot aan de uitspraak van de RvS.
Over mogelijke financiële gevolgen voor gasthuishoudens, zijn derdelanders per brief op 27 juni 2023 geïnformeerd. Aan deze brief was tevens een flyer gericht aan de gasthuishoudens toegevoegd. Aanvullend is door de Dienst Toeslagen uitgezocht welke gasthuishoudens toeslagen ontvangen. De gezinnen waar, door het vervallen van de RTB, mogelijk gevolgen zouden ontstaan voor (de hoogte van) hun toeslagen zijn telefonisch en per brief gecontacteerd.
Inmiddels is de situatie door de recentelijke besluitvorming weer gewijzigd, ik verwijs naar het antwoord op vraag 6. Derdelanders worden centraal geïnformeerd over ontwikkelingen en mogelijke gevolgen voor overheidsregelingen, om te voorkomen dat informatievoorziening door verschillende uitvoeringsorganisaties gefragmenteerd plaatsvindt en onduidelijkheid ontstaat.
Welke verdere stappen bent u van plan te nemen om vrijwillige terugkeer te bevorderen?
Ook gedurende de bevriezing kunnen derdelanders gebruik maken van het ingestelde remigratiebeleid. Dit beleid is erop gericht vrijwillig vertrek te stimuleren en ondersteunen. De derdelander die zich tijdig aanmeldt wordt ondersteund met een financiële bijdrage van € 5.000,–. Na de uitspraak van de RvS zal worden bezien of het remigratiebeleid wordt verlengd.
Bent u bereid deze vragen allemaal individueel te beantwoorden en dit voor 4 september te doen?
Het is helaas niet gelukt om voor 4 september antwoord te geven.
Het artikel 'Tunesië-deal zit vol ‘juridische bochten’, zeggen experts' |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het bedrag van 105 miljoen euro voor «grensbeheer en het voorkomen van mensensmokkel» dat in de overeenkomst is opgenomen?1 Welke inhoudelijke afspraken zijn over dit bedrag gemaakt: welke uitgaven mogen er voor dit bedrag wel of juist niet worden gedaan? Hoe en door wie wordt dit gemonitord?
Het kabinet verwijst naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van 20 juli jl.2 De Europese Commissie heeft op 11 juni jl. een comprehensive partnership package aangekondigd, waarin is opgenomen dat de EU 105 miljoen euro migratie-steun zal verlenen in 2023.3 Uw Kamer zal, zodra nadere informatie kan worden gegeven over vormgeving en voorwaarden van de EU-steun en eventuele budgettaire gevolgen voor de Nederlandse begroting, nader worden geïnformeerd.
Kunt u exact aangeven welke waarborgen er zijn opgenomen in de overeenkomst ten aanzien van het eerbiedigen van mensenrechten bij het grensbeheer? Hoe en door wie wordt dit gecontroleerd?
Het MoU benoemt dat de migratiesamenwerking tussen de EU en Tunesië zal plaatsvinden met respect voor mensenrechten en internationaal recht. Zoals ook gemeld in het verslag van de RBZ van 20 juli jl. wordt uw Kamer nader geïnformeerd zodra de vormgeving en voorwaarden van de EU-steun door de Europese Commissie zijn uitgewerkt. Het MoU verandert niets aan bestaande volkenrechtelijke verplichtingen van Tunesië, w.o. wat betreft mensenrechten. Tunesië is onder meer partij bij het VN-Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten en het VN-Kinderrechtenverdrag en is gehouden mensenrechten effectief te beschermen bij het grensbeheer. Andere staten en internationale organisaties kunnen Tunesië aanspreken op de naleving van deze normen, zoals ook is gedaan door de VN-verdragscomités. In het algemeen geldt dat voor zover de EU handelt, de EU hierbij gebonden is aan de toepasselijke internationale en Europese normen ter bescherming van de mensenrechten.
Zijn er in de afspraken garanties opgenomen over de rechten of de humanitaire situatie van migranten in Tunesië? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en door wie wordt dit gemonitord?
Zie het antwoord op vraag 2.
Daar waar in vraag 3 wordt verwezen naar het werk van internationale of multilaterale organisaties: welke garanties zijn er voor deze organisaties om hun werk goed te kunnen uitvoeren in Tunesië? Hoe en door wie wordt dit gemonitord?
Zie het antwoord op vraag 2. Zoals aangegeven in het RBZ-verslag van 20 juli jl. zet Nederland zich actief in voor onafhankelijke monitoring van derde partijen van door EU gefinancierde projecten.
Deelt u de zorgen geuit door veel experts en bij migranten betrokken organisaties ten aanzien van de eerdere houding van de Tunesische president ten aanzien van vluchtelingen? Zo nee, sluit u uit dat hij zich na het sluiten van deze deal nog schuldig maakt aan mensenrechtenschendingen van migranten? Welke rol speelt de Europese Unie (EU) daarin?
Het nastreven van een versterkt strategisch partnerschap met Tunesië volgt uit het wederzijds belang van de EU en Tunesië om samen te werken op verschillende strategische onderwerpen, zoals macro-economische stabiliteit, economie en handel, de energietransitie en migratie. Migratiesamenwerking, als onderdeel van dit bredere strategisch partnerschap, biedt de mogelijkheid om het Tunesisch migratiebeleid te helpen verbeteren en de dialoog aan te gaan over respect voor mensenrechten in dit verband. Het ontwikkelen en uitvoeren van migratiebeleid en het tegengaan van irreguliere migratie dienen ordelijk en humaan te verlopen. Het één sluit het ander niet uit. Humaan én robuust grensbeheer is cruciaal. De EU is daar duidelijk over, ook richting Tunesië.
Het is aan de Commissie om de implementatie van het MoU verder ter hand te nemen, met inachtneming van de in de EU-Verdragen neergelegde procedures.
Bent u het met de stelling eens dat de EU een verantwoordelijkheid heeft op het gebied van mensenrechten?
Ja.
Aangezien er is aangegeven dat «met respect voor mensenrechten» is opgenomen in de afspraken: zouden schendingen van rechten van migranten (gefaciliteerd) door de Tunesische overheid consequenties hebben voor de deal? Zo ja, op welke wijze? Hoe en door wie wordt dit gemonitord? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook gemeld in het RBZ-verslag van 20 juli jl. benoemt het MoU dat de migratiesamenwerking tussen de EU en Tunesië zal plaatsvinden met respect voor mensenrechten en internationaal recht. Uw Kamer wordt nader geïnformeerd zodra de vormgeving en voorwaarden van de EU-steun door de Europese Commissie zijn uitgewerkt.
Klopt het dat er, in tegenstelling tot de vaak door de Minister-President aangehaalde Turkijedeal, in dit geval geen sprake is van investeringen in fatsoenlijke opvang of integratie van migranten in Tunesië? Heeft Tunesië überhaupt een asiel- en opvangsysteem, wetgeving en instanties die dit uitvoeren?
Investering in opvang en integratie van migranten is geen onderdeel van het MoU tussen EU en Tunesië. Tunesië is partij bij het Vluchtelingenverdrag. Ook is Tunesië aangesloten bij het Global Compact on Migration en het Global Compact on Refugees. Een asielwet ter implementatie van deze internationale afspraken is vooralsnog niet doorgevoerd door Tunesië. Nederland hecht eraan dat hier prioriteit aan wordt gegeven. Daarnaast wordt er gewerkt aan versterking van de beleidsimplementatie-capaciteit, bijvoorbeeld op het gebied van digitale registratie van migranten in een reguliere situatie. Nederland verwacht van Tunesië concrete hervormingen voor de EU-steun op o.a. het gebied van migratie aan Tunesische zijde en draagt deze boodschap ook uit in Europees verband.
Deelt u de inschatting dat een gebrekkige humanitaire situatie voor migranten in Tunesië óók zal leiden tot meer mensen die doorreizen richting Europa? Hoe duidt u dan het antwoord op vraag 8?
De Nederlandse inzet is gericht op het versterken van migratiemanagement in Tunesië in den brede, om irreguliere migratie tegen te gaan en bescherming van migranten te bevorderen. Daar zal Nederland zich voor blijven inzetten, ook in Europees verband.
Is er in de afspraken iets opgenomen over het overnemen van mensen met een kansrijk asielverzoek? Zo nee, waarom niet?
Nee. Overname van kansrijke asielzoekers uit Tunesië door de EU, en de overname van niet-Tunesiërs uit de EU door Tunesië zijn geen onderdeel geweest van de onderhandelingen en daarmee ook niet onderdeel van de gemaakte afspraken tussen de Commissie en Tunesië.
Is er in de afspraken iets opgenomen over het verstrekken van (tijdelijke) visa voor studie en arbeid? Zo ja, gaat Nederland zich ook committeren aan deze afspraken?
Ja. Het MoU noemt dat beide partijen afspreken legale migratieroutes te bevorderen, met inbegrip van seizoensgebonden werkgelegenheid, om de internationale mobiliteit op alle vaardigheidsniveaus te stimuleren en de samenwerking op het gebied van ontwikkeling van vaardigheden te versterken. Daarbij wordt aangegeven dat de Europese Unie ernaar streeft passende maatregelen te nemen om de legale mobiliteit tussen de twee partijen te vergemakkelijken, onder meer door de toekenning van Schengenvisa te vergemakkelijken door vertragingen, kosten en administratieve procedures te verminderen. Tot slot staat in het MoU dat beide partijen afspreken om te werken aan de implementatie van een Talentpartnerschap om legale migratie te bevorderen, in het belang van beide partijen, op basis van de wederzijdse behoeften van Tunesië en de EU-lidstaten, en ten voordele van de gezamenlijk geïdentificeerde sectoren en beroepen.
Nederland is voorstander van het bevorderen van (bestaande) tijdelijke legale en circulaire migratieroutes binnen strikte wederzijdse afspraken, en onderschrijft dan ook de betreffende passages uit het MoU. Daarbij zij nadrukkelijk opgemerkt dat elke lidstaat zelf kan beslissen hoe zij invulling geven aan de genoemde passages. In Nederland wordt bij de aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning nog altijd getoetst of er in Nederland of Europa prioriteitgenietend aanbod is.
Is er een duidelijk wettelijk kader voor deze afspraken dat voldoet aan alle relevante Europese en internationale verdragen en richtlijnen? Zo ja, kunt u in detail aangeven welke dit zijn? Zo nee, waarom niet?
Het MoU bevat geen juridisch bindende afspraken, maar benoemt wel dat de migratiesamenwerking tussen de EU en Tunesië zal plaatsvinden met respect voor mensenrechten en internationaal recht.
Namens wie zijn deze afspraken met de Tunesische overheid gemaakt?
De afspraken zijn door de Europese Commissie namens de EU gemaakt.
Klopt het dat er bij de persconferentie na het ondertekenen van de «deal» geen mogelijkheid was voor journalisten om vragen te stellen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het klopt dat de Tunesische regering geen persconferentie heeft georganiseerd tijdens de ontmoeting tussen president Saied, Commissievoorzitter Von der Leyen, Minister-President Meloni en Minister-President Rutte. Om media de gelegenheid te geven om vragen te stellen, heeft Minister-President Rutte de pers bij terugkomst in Nederland te woord gestaan op Schiphol.Het kabinet blijft zich onverminderd uitspreken over het belang van persvrijheid. Deze boodschap is ook hoog-ambtelijk uitgedragen tijdens de bilaterale politieke consultaties die op 13 juni jl. plaatsvonden.
Wanneer kan de Kamer de details van de afspraken ontvangen? En op welke wijze kan zij nog invloed uitoefenen op de afspraken?
Het kabinet verwijst naar het RBZ-verslag van 20 juli jl. De volledige tekst van het MoU is publiekelijk toegankelijk en de details van het onderliggende comprehensive partnership package waren reeds openbaar. Uw Kamer zal, zodra nadere informatie kan worden gegeven over vormgeving en voorwaarden van de EU-steun en eventuele budgettaire gevolgen voor de Nederlandse begroting, nader worden geïnformeerd over de voortgang en implementatie van het MoU.
Kunt u bovenstaande vragen apart en voor 1 september beantwoorden?
Ja.
De onderwijsroute naar aanleiding van een werkbezoek aan het Da Vinci College te Dordrecht over de onderwijsroute Wet inburgering 2021 |
|
Hilde Palland (CDA), Anne-Marijke Podt (D66), Senna Maatoug (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Is u bekend dat de gemeente Dordrecht naast de leerbaarheidstoets ook een arbeidsproeve en een NOA capaciteitentest afneemt om vanaf de start een goed beeld te krijgen om statushouders in te delen in de juiste route?
Ik weet dat sommige gemeenten inderdaad naast de leerbaarheidstoets extra methoden gebruiken om de leerbaarheid te toetsen. Daar sta ik positief tegenover, omdat dit gemeenten extra informatie geeft om te komen tot een oordeel over de best passende leerroute.
Is u bekend dat er in Dordrecht meer mensen worden ingedeeld in de onderwijsroute dan landelijk het beeld is?
Volgens de meest recente cijfers van DUO (peildatum 1 mei 2023) is ongeveer 18% van de asielstatushouders in Dordrecht sinds aanvang van de Wi2021 ingedeeld in de onderwijsroute. Dat percentage is inderdaad hoger dan het landelijk gemiddelde van ongeveer 15%.
Kunt u in kaart brengen welke gemeenten, net als de gemeente Dordrecht, extra initiatieven nemen om een passende route te vinden voor statushouders zoals, maar niet uitsluitend, een arbeidsproeve of een NOA capaciteitentest? Kunt u tabelsgewijs aangeven welke gemeenten welke initiatieven nemen en daarbij de aantallen per inburgeringsroute vermelden?
Zoals aangegeven bij vraag 1 is bij mij bekend dat sommige gemeenten extra methoden gebruiken om de leerbaarheid te toetsen. Dit blijkt ook uit de KIS-monitor die is afgenomen onder gemeenten. 57 gemeenten (van de in totaal 203 gemeenten) geven aan gebruik te maken van additionele assessments tijdens de brede intake. Hierbij benoemen gemeenten dat ze o.a. additionele toetsen van het taalcentrum en NOA testen gebruiken. Het onderzoek is anoniem ingevuld door gemeenten waardoor het niet mogelijk is om een uitsplitsing per gemeente te maken.
Kunt u toelichten in hoeverre de onderwijsroute nu volledig en overal loopt? Zo niet, hoeveel jongeren wachten nog op een opleiding?
Zoals ik u in de uitvoeringsbrief inburgering (Kamerstuk nr. 32 824, nr. 390) van 13 juli 2023 heb laten weten, heb ik begin dit jaar bureau Significant de opdracht gegeven een onderzoek uit te voeren bij gemeenten naar de landelijke dekking van de onderwijsroute. Hieruit kwam dat in de meeste gemeenten inmiddels aanbod is gerealiseerd.1 Gemeenten hebben voor het aanbod van de onderwijsroute vaak de samenwerking op het niveau van de arbeidsmarktregio opgezocht en voor hbo-/wo-niveau zien we bovenregionale samenwerkingen. Hierdoor bieden nu vrijwel alle (33 van de 35) arbeidsmarktregio’s de onderwijsroute op één of meerdere niveaus aan. Mbo-aanbod en hbo-aanbod is beschikbaar in 30 arbeidsmarktregio’s en wo-aanbod in 29 arbeidsmarktregio’s. Twee arbeidsmarktregio’s hadden begin dit jaar geen aanbod voor de onderwijsroute.
Kunt u aangeven welke consequenties er zijn voor de betrokken jongeren door het ontbreken van klassen voor de onderwijsroute? Hebben zij al die tijd aan de kant gestaan of zijn er voor hen vervangende inburgeringsactiviteiten geweest? Kunt u specifiek ingaan op de consequenties voor jongeren die lang hebben moeten wachten om deel te kunnen nemen aan de onderwijsroute waardoor zij nu meerderjarig zijn en midden in een opleiding zitten? Om hoeveel jongeren gaat dit?
Ik onderschrijf net als u het belang van onderwijs voor jonge statushouders. Ik doe er daarom alles aan ervoor te zorgen dat inburgeringsplichtigen terechtkomen in de voor hun meest passende route. Tegelijkertijd kwam de onderwijsroute begin vorig jaar nog niet overal volledig tot stand. Het ontbreken van klassen voor de onderwijsroute kan daarom het gevolg zijn van het ontbreken van aanbod of vanwege beperkte instroommomenten in het jaar. Gemeenten zijn verplicht minimaal twee instroommomenten per jaar aan te bieden. Als de gemeente geen aanbod voor de onderwijsroute heeft, zal dat in de praktijk betekenen dat jongeren in de B1-route terechtkomen, mogelijk gecombineerd met entree-onderwijs. Indien er beperkte instroommomenten zijn, zorgen gemeenten en onderwijsinstellingen in veel gevallen voor overbruggingsaanbod. Aan deze jongeren worden dus vervangende inburgeringsactiviteiten aangeboden en hier wordt door de doelgroep tevens gebruik van gemaakt.
In sommige gemeenten waar nog geen aanbod is gerealiseerd, kunnen jongeren meeliften op het aanbod van naburige gemeenten. In andere gevallen kan het betekenen dat sommige jongeren geen onderwijsroute kunnen volgen, maar via de B1-route en het entreeonderwijs alsnog in het onderwijs terechtkomen. Dit is niet altijd de meest passende route voor de inburgeraar. Ook ik vind het daarom van belang dat er voldoende financiële middelen beschikbaar komen zodat in het gehele land aanbod voor de onderwijsroute gerealiseerd kan worden. Volgens de meest recente onderzoeken is dit inmiddels in nagenoeg het hele land het geval.
Jongeren worden inburgeringsplichtig zodra zij de leeftijd van 16 jaar bereiken. Voor jongeren onder de 16 jaar is de onderwijsroute dus nog niet van toepassing. Onderwijsplaatsen voor jongeren die voor hun 16e levensjaar een verblijfsstatus hebben verkregen vallen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Het doel van de onderwijsroute is om jongeren, die minimaal een diploma op mbo niveau 2 kunnen behalen, klaar te stomen voor een reguliere opleiding. Indien jongeren meerderjarig zijn geworden en in een opleiding zitten komt de behoefte voor de onderwijsroute te vervallen. Het is niet bekend om hoeveel jongeren dit gaat.
Kunt u toelichten of u gelijke signalen ontvangt als bij de opleiding aan het Da Vinci College, waar wordt ingeschat dat voor veel jongeren de B1-route haalbaar zou zijn qua niveau, maar niet binnen de maximaal twee jaar die de opleiding nu in beslag neemt? Als u deze signalen niet herkent, kunt u hier dan actief uitvraag naar doen en verslag van doen? Welke oplossingen ziet u voor dit probleem?
Ik vind het van belang dat inburgeraars op een passend niveau inburgeren, het liefst met een zo hoog mogelijk taalniveau. Tegelijkertijd herken ik dit signaal niet, aangezien u over een andere termijn spreekt dan wettelijk is vastgelegd. De maximale termijn voor het behalen van het inburgeringsdiploma is namelijk drie jaar. Dit geldt voor zowel de onderwijsroute als voor de B1-route. Gemiddeld genomen zal de onderwijsroute ongeveer 1,5 jaar in beslag nemen. Ik heb uitvraag bij de VNG gedaan. Zij geven aan dat zij geen signalen ontvangen van gemeenten dat veel jongeren niet in de B1-route terechtkomen in verband met de duur van de leerroute.
Hoeveel jongeren zijn sinds de start van de nieuwe inburgering via de onderwijsroute ingestroomd bij een hoger beroepsonderwijs (hbo)- of universitaire opleiding? Is dit getal hoger of lager dan verwacht? Welke knelpunten zijn er bij het instromen in deze onderwijsniveaus? En wat kan hier nog aan gedaan worden?
Over de kwaliteit en doorstroom vanuit de onderwijsroute naar regulier onderwijs is nog onvoldoende bekend vanwege de korte looptijd van de Wi2021. De eerste bevindingen over de kwaliteit van de trajecten worden voor de zomer van 2024 verwacht.
Het bericht ‘ Bijna elke dag verdwijnt er een kind uit de asielopvang’ |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u per vorm van opvang (centrale ontvangstlocatie (col), asielzoekerscentrum (azc), (crisis)noodopvang) aangeven hoeveel kinderen in het afgelopen jaar zijn verdwenen?1
In deze set Kamervragen wordt gesproken over verdwijningen, hiervoor hanteert het COA de cijfers van kinderen die met onbekende bestemming uit de asielopvang vertrekken (hierna: mob).
Het overgrote deel van de kinderen dat de COA-opvang verlaat, betreft alleenstaande minderjarige vreemdelingen (hierna: amv), 91% van de vertrokken kinderen in de periode januari 2022 tot mei 2023 zijn amv. In de mob-registratie van het COA is de afgelopen jaren echter eerder een afname dan toename waarneembaar in absolute aantallen kinderen dat mob is gegaan. In 2018 betrof dit 540 kinderen, in 2019 waren het er 778, in 2020 waren het er 489, in 2021 waren het er 250, in 2022 waren het er 292. In deze periode is tegelijkertijd een sterke toename waarneembaar van het aantal kinderen (met name amv) dat het COA opvangt, waardoor in relatieve zin dus sprake is van een afname van het aantal mob-meldingen. Daarbij geldt tevens dat de cijfers hoger kunnen uitvallen omdat het bij mob-registraties om niet unieke personen gaat: soms wordt een kind meerdere malen mob-geregistreerd, omdat het kind zich na het vertrek weer opnieuw meldt bij het COA en daarna weer vertrekt uit de opvang.
Als we enkel kijken naar kinderen in een gezin zijn er vanuit de centrale aanmeldlocatie (col) in Ter Apel in 2022 9 mob-meldingen geregistreerd. Vanaf de reguliere asielopvang locaties (met uitzondering van amv-locaties) heeft het COA in 2022 en tot en met mei 2023 46 mob-registraties van kinderen in gezinnen gedaan. Vijf meldingen betreffen vreemdelingen die verbleven op noodopvanglocaties van het COA.
Amv verblijven eerst in Ter Apel op de procesopvanglocatie amv (poa). Vanaf de poa in Ter Apel zijn er in 2022 254 mob-registraties. Met betrekking tot alle poa’s heeft het COA van 2022 tot en met mei 2023 492 mob-registraties van amv geregistreerd. Dit is inclusief de eerder genoemde mob-registraties over 2022 vanuit amv Ter Apel, en daarvan ging het in 142 gevallen om een registratie vanuit een noodopvanglocatie.
Tot slot, gemeenten zijn verantwoordelijk voor de crisisnoodopvang, dat betekent dat daar geen informatie over gedeeld kan worden. Belangrijk daarbij te benoemen is dat er geen amv in de crisisnoodopvanglocaties worden geplaatst.
Hoe is het mogelijk dat zoveel kinderen verdwijnen tussen aanmelding in Ter Apel en aankomst in een asielzoekerscentrum?
Minder dan 4% van de mob-registraties in Ter Apel betreft kinderen in gezinnen, de rest zijn amv. Een deel van de amv meldt zichzelf aan in Ter Apel, maar niet allemaal. Wanneer zij zich elders in Nederland melden, worden zij met taxivervoer gebracht naar Ter Apel. Wanneer zij worden doorgeplaatst vanuit Ter Apel naar een andere opvanglocatie, worden zij gebracht. Zowel de reguliere (amv-)opvanglocaties als de beschermde opvang voor amv hebben geen gesloten setting. Dat betekent dat amv zich vrij kunnen bewegen en de opvang kunnen verlaten.
Er wordt op verschillende manieren inzet gepleegd om dit te voorkomen. In de poa’s is 24 uur per dag begeleiding aanwezig en geldt een meldplicht voor 2 momenten per dag. Amv waarbij op voorhand een reëel vermoeden van slachtofferschap mensenhandel is, worden in de beschermde opvang geplaatst. Er worden in de beschermde opvang dan extra beschermingsmaatregelen getroffen, zoals extra bewaking en toezicht. Verder wordt de (plaatselijke) politie op de hoogte gesteld van eventuele risico’s.
Wat is op dit moment de situatie in de alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv)-opvang in Ter Apel? Hoeveel kinderen worden er opgevangen, met hoeveel begeleiders?
De druk op de amv-capaciteit en daarmee ook op de poa in Ter Apel blijft hoog en loopt de laatste weken weer verder op, waardoor er op de locatie al geruime tijd meer amv verblijven dan beoogd (55). De afgelopen periode was dit aantal beheersbaar en kon het COA de jongeren een kwalitatief goede opvang en begeleiding bieden. Dit was mogelijk door de grote inzet van de medewerkers ter plaatse, waarvoor een compliment op zijn plaats is, en door de diverse door het COA getroffen maatregelen om de situatie verbeteren. Zo heeft het COA meer begeleiders beschikbaar gesteld, is er een straatcoach aangesteld, wordt Nederlandse les gegeven en wordt de locatie 24 uur per dag beveiligd. De gemiddelde verblijfsduur op de locatie is 1 tot 2 weken in verband met het aanmeldproces.
Is er een verband tussen de verdwijningen van deze kinderen en de huidige situatie in de asielopvang?
Ik ben niet bekend met signalen die duiden op een mogelijk verband tussen het vertrek van minderjarigen uit de asielopvang en de huidige maatregelen om het opvangtekort tegen te gaan, zoals de noodmaatregel inzake het doorplaatsen van amv van 17,9 naar reguliere opvanglocaties. Zoals reeds aangegeven is geen sprake van een absolute stijging van het aantal mob-registraties, in relatieve zin is zelfs sprake van een daling. Gebleken is dat bewoners vaak niet vooraf kenbaar maken dat zij van plan zijn om de opvang te verlaten, hetgeen onderzoek en onderzoek naar de reden van vertrek bemoeilijkt.
Is er een verband tussen de verdwijningen van deze kinderen en de huidige maatregelen ten aanzien van amv'ers zoals het overplaatsen van kinderen onder de 18 jaar naar de volwassen opvang en de grotere groepsgrootte (waardoor er minder begeleiding per kind is)?
Zie antwoord vraag 4.
Welke meldingen heeft het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel gekregen die met deze verdwijningen in verband kunnen worden gebracht?
Sinds de doorontwikkeling van het EMM ontvangen zij geen rechtstreekse signalen en/of meldingen van mensenhandel of mensensmokkel van externe organisaties. Signalen worden rechtstreeks gedeeld met de politie en de Kmar. Hier zijn COA medewerkers op getraind. Bij dergelijke vermoedens worden de signalen gemeld bij de politie (via het Nationaal Vreemdelingen Informatie Knooppunt (NVIL) en het Informatieknooppunt (IKP) van de Kmar. Daarnaast worden alle kinderen die mob gaan uit de asielopvang gemeld bij de politie, volgens bestaande protocollen. Wanneer sprake is van reeds bekende signalen ten aanzien van mensenhandel of mensensmokkel wordt dit eveneens vermeld in de melding.
In de periode van 2022–2023 zijn vanuit Ter Apel minder dan vijf meldingen via het protocol ingediend over het vertrek van een amv. Eén van de mob-gemelde amv verblijft momenteel opnieuw in de asielopvang.
Klopt het dat de samenstelling van de amv-groep anders is dan enkele jaren geleden, toen eerder is gesproken over het verdwijnen van amv’ers uit de opvang? Welke invloed heeft dat op de (mogelijke) redenen voor de verdwijningen?
Gelet op de overeenkomstige kenmerken van de amv die mob gaan, is het mogelijk dat een verband bestaat tussen amv die mob gaan en amv die minder kans hebben op het verkrijgen van een verblijfsvergunning.
Op welke wijze worden de (huidige) verdwijningen gemonitord, onderzocht en voorkomen?
Indien een amv aangeeft te willen vertrekken, gaan de COA-medewerkers hierover in gesprek met de amv waarin zij voorlichting geven over de gevolgen voor de asielprocedure. Ook wordt in dit gesprek benoemd welke risico’s het illegaal verblijf in Nederland oplevert en wat de mogelijkheden zijn voor terugkeer naar het land van herkomst. Voorts wordt benoemd dat het aan de vreemdeling is om de keuze te maken om te vertrekken en het een ieder vrijstaat om de locatie te verlaten. In de meeste gevallen wordt een besluit om te vertrekken echter vooraf niet kenbaar gemaakt.
Het COA zet zich dus voortdurend in om vroegtijdig te signaleren of een minderjarige van plan is om de opvang te verlaten. Er is een verplichte training voor alle bewoners waarin de gevaren van het leven in illegaliteit worden toegelicht. Ook streeft het COA ernaar om op alle locaties een contactpersoon mensenhandel/mensensmokkel te hebben. Daarnaast worden amv waar op voorhand een reëel vermoeden van slachtofferschap mensenhandel is, in de beschermde opvang geplaatst. Hier wordt de jongere uit het mogelijk onveilige netwerk gehaald en wordt er gewerkt aan weerbaarheid en zelfredzaamheid. De politie wordt hiervan op de hoogte gesteld. In deze opvang worden op basis van een individuele risico-inschatting extra beschermingsmaatregelen getroffen, zoals extra bewaking en toezicht. Indien sprake is van een signaal van mensenhandel of mensensmokkel wordt dat, conform de aanwijzing mensenhandel van het OM, in alle gevallen opgepakt.
Het verdwijnen van amv uit de asielopvang wordt gemonitord door het registreren van alle gevallen van vertrek met onbekende bestemming door het COA. Het WODC heeft reeds onderzoek gedaan naar rondreizende amv, dit wordt op korte termijn gepubliceerd.
Niet elke mob-registratie van het COA leidt tot een melding van vermissing bij de politie. In de volgende gevallen gebeurt dit wel. Indien een amv zich op twee opeenvolgende meldmomenten binnen 24 uur niet bij het COA meldt, wordt hier standaard melding van gemaakt bij de politie en wordt het Nidos op de hoogte gebracht. Daarnaast maakt het COA of Nidos direct melding bij de politie wanneer sprake is van aanwijzingen dat de veiligheid van de amv in het geding is, bijvoorbeeld omdat sprake is van ontvoering, vermoeden van mensenhandel of direct levensgevaar van het kind. Het COA en Nidos hebben de taak om de politie zo goed mogelijk te voorzien van informatie, zodat de politie tot een zorgvuldige inschatting kan komen van de betreffende zaak. Tevens wordt de wijkagent van de gemeente geïnformeerd.
In eerste instantie verricht de betrokken mentor van COA onderzoek door middel van locatieonderzoek, netwerkonderzoek, en door zelf contact op te proberen te nemen met de jongere. De melding en het meldingsnummer worden vervolgens aan Nidos overgedragen en het onderzoek wordt dan overgenomen door de jeugdbeschermer van Nidos om te bepalen of de verblijfplaats van de amv bekend is. Indien de verblijfplaats niet bekend blijkt, gaat de politie naar aanleiding van de melding verder met het onderzoek waar mogelijk.
Indien sprake is van aanwijzingen dat het vertrek van een kind uit de asielopvang is voorafgegaan, vergezeld of een gevolg is van een misdrijf, wordt een opsporingsonderzoek onder strafrechtelijke titel en onder regie van het OM uitgevoerd. De politie kan de op dat moment passende bevoegdheden toepassen.
Nidos doet, indien daar indicaties van zijn, aangifte van mensenhandel of onttrekking aan gezag door de amv zelf. Het strafbare feit waarvan Nidos aangifte doet is afhankelijk van het ingeschatte risico dat de minderjarige loopt.
Op welke wijze worden gemeenten (verantwoordelijk voor crisisnoodopvang) ondersteund in het voorkomen van dit soort verdwijningen?
In CNO’s worden dezelfde maatregelen genomen als in de reguliere asielopvang om vertrek met onbekende bestemming tegen te gaan. Zie hiervoor het antwoord op vraag 8. Daarbij wel de opmerking dat amv niet op CNO-locaties verblijven.
Wat wordt er nu gedaan om de verdwenen kinderen te vinden?
Zie hiervoor het antwoord onder vraag 8.
Op welke wijze worden signalen van gemeenten en lokale partners ten aanzien van verdachte situaties actief geregistreerd en gebruikt om verdwijningen te voorkomen en op te lossen?
Zoals reeds aangegeven worden verdachte signalen door het COA gedeeld met de politie. Dit gebeurt ad-hoc, per telefoon en per mail, of ze worden gedeeld in het maandelijkse veiligheidsoverleg waarbij tevens de gemeente vertegenwoordigd is. Naar aanleiding van de ontvangen signalen bekijkt de politie welke interventies passend zijn en kunnen worden ingezet. Verdachte signalen worden standaard geregistreerd in het systeem van de politie.
Ziet u de huidige maatregelen om verdwijningen van kinderen te voorkomen als afdoende? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Zo nee, kunt u aangeven wat er de komende tijd wordt gedaan?
Ik heb het volste vertrouwen in de deskundigheid van de COA medewerkers om zo goed als mogelijke begeleiding aan de amv kunnen bieden en waar mogelijk verdwijningen te voorkomen, in samenwerking met de reeds benoemde ketenpartners en organisaties. In de beantwoording op de voorgaande vragen heb ik uiteengezet hoe het COA en de politie dat samen met andere partners doen en zal blijven doen.
De impact van EU-grensbewakingsprojecten en financiering in Soedan op de Rapid Support Forces-militie in Soedan (RSF) |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met berichten over het indirecte profijt dat de Rapid Support Forces (RSF) gehad lijkt te hebben van de EU-grensbewakingsprojecten en financiering in Soedan om migratie te controleren?1
Ja.
Bent u bekend met het rapport «Border Control from Hell: How the EU's migration partnership legitimizes Sudan's «militia state»» van The Enough Project uit april 2017? Hoe beoordeelt u het feit dat hieruit blijkt dat er in 2017 al zorgen waren over de mogelijkheid dat EU-grensbewakingsprojecten in Soedan via dual-use-capaciteiten en legitimering zeer ten goede zouden komen aan de RSF?2
Ja, ik ben bekend met het rapport. De EU heeft echter noch in 2017 noch in de jaren daarna financiële steun gegeven aan genoemde veiligheidstraining. Vanwege het EU-wapenembargo tegen Soedan kan geen militaire uitrusting worden geleverd.
De EU heeft de Soedanese grensbeveiliging ook niet uitgerust met materieel voor dual-use capaciteiten en gebruik. Alle besluiten om civiele uitrusting aan de Soedanese autoriteiten te leveren worden genomen op basis van een grondige beoordeling per geval door de EU, na een strenge aanbestedingsprocedure en op basis van alomvattende aanbestedingsbeginselen. Geen van de door de EU gefinancierde programma’s heeft steun verleend aan het leger en milities. EU-financiering in Soedan wordt niet via de regering verstrekt, maar via maatschappelijke organisaties, ngo’s, agentschappen van EU-lidstaten en de VN-instellingen.
Waarom zijn de projecten en financiering toch pas ruim twee jaar na dit rapport stopgezet?
De EU geeft aan dat de activiteiten onder het programma voor beter migratiebeheer (Better Migration Management) en het ROCK (Regional Operational Centre in Khartoum) deels werden stopgezet in juni (2019), als gevolg van de Soedanese revolutie en de daarop volgende instabiliteit. Activiteiten in Soedan gericht op de bescherming van migranten en vluchtelingen en bewustmaking werden voortgezet. Deze activiteiten kwamen rechtstreeks ten goede aan kwetsbare mensen in het land.
Deelt u de mening dat, terwijl de Europese Commissie en de Nederlandse regering claimen dat er nooit direct of indirect steun is verleend aan de RSF via EU-projecten of financiering, de grote rol van de RSF in de Soedanese grensbewaking het erg lastig te controleren maakt of de militie er indirect niet toch van geprofiteerd heeft?
De EU had een breed palet aan waarborgen ingebouwd, inclusief interne en externe monitoring en evaluatie van de projecten, evenals controles door onafhankelijke auditors, om te voorkomen dat de RSF militie zou profiteren van de EU steun.
Zie ook de beantwoording bij vraag 2. Onder het Better Migration Management programma van de EUTF werd niet samengewerkt met de RSF. Om het risico te vermijden dat leden van de Janjaweed en RSF onbedoeld werden betrokken, is in juni 2017 onder leiding van het Duitse ontwikkelingsagentschap Gesellschaft für Internationale Zusammenarbeit (GIZ) een specifieke aanpak ontwikkeld. Hierin werd voor alle uitvoerende partners vastgesteld hoe samengewerkt kon worden met het veiligheidsapparaat. Ook stelde deze aanpak de voorwaarden vast waaronder BMM activiteiten kon uitvoeren, in het bijzonder met het Ministerie van Binnenlandse Zaken. In Soedan werden de deelnemerslijsten nauw afgestemd met het Ministerie van Binnenlandse Zaken om te voorkomen dat RSF-militieleden deelnamen aan trainingsactiviteiten.
Deelt u de mening dat het zeer zorgwekkend is dat nu blijkt dat de zorgen uit 2017 terecht waren en dat blijkt dat de RSF inderdaad indirect profijt heeft gehad van EU-projecten en financiering die bijdroegen aan de legitimering van de militie en aan dual-use-capaciteiten die de RSF kan inzetten bij oorlogsvoering en onderdrukking van de bevolking? En dat dit bij heeft gedragen aan de manier waarop de RSF Soedan nu hevig destabiliseert?
Zie ook beantwoording vraag 2. Ik deel deze zorgen, echter lijkt de berichtgeving hierover niet correct te zijn volgens de EU3. Zie ook beantwoording van Kamervragen van het lid Van den Hul (PvdA) ingezonden 2 november 2020, evenals van de leden Van den Nieuwenhuijzen (GroenLinks) en Kuik (CDA) ingezonden op 3 november 2020.
De RSF is ontstaan uit de zgn. Janjaweed milities uit Darfur. In 2013 besloot dictator Omar al-Bashir de milities op de loonlijst van de Soedanese overheid te zetten, en werd tegelijkertijd autonomie beloofd. De top van de RSF, onder wie Hemedti, ontvingen geld en macht om te voorkomen dat zij zich tegen Bashir zouden keren.
De RSF heeft die autonomie in de jaren die volgden optimaal benut. Zo heeft RSF, op verzoek van Saoedi-Arabië en Verenigde Arabische Emiraten, troepen geleverd om te vechten in Jemen, tegen betaling. Tegen deze achtergrond heeft de RSF in de afgelopen periode uit kunnen groeien tot een grote en machtige militie.
Welke impact hebben de EU-grensbewakingsprojecten volgens u indirect gehad op de RSF en daarmee op de binnenlandse stabiliteit van Soedan?
Zie ook beantwoording vraag 5. De EU verleent geen financiële steun aan de regering van Soedan, noch aan de snelle steunverleningsmacht, het Soedanese leger, de militaire overgangsraad of milities, en heeft dat ook in het verleden niet gedaan. Hemedti, de leider van de RSF, heeft zich diverse keren onterecht geprofileerd als «grensbewaker». Dit strookt echter niet met de werkelijkheid, want hij en de RSF hebben nooit EU financiering ontvangen.
Deelt u de mening dat elke mogelijke bijdrage die de EU in het verleden geleverd kan hebben aan de ramp die zich nu in Soedan voltrekt, de grootst mogelijke aandacht dient te krijgen? En dat hier desnoods excuses voor aangeboden dienen te worden door de Europese Commissie?
Zie ook beantwoording vraag 6. Nee, deze mening deel ik niet gezien deze berichtgeving niet klopt. Zie ook beantwoording vraag 5 en verwijzing naar beantwoording eerdere Kamervragen hierover.
De Europese Commissie is belast met de aanbesteding, het sluiten van contracten en de follow-up van de projecten. Elk project voert regelmatig zijn eigen monitoring en evaluatie uit. De uitvoerende partners van de EU houden volledige controle over de uitbetaalde middelen en worden tijdens de uitvoering van de projecten door de EU-delegatie streng en regelmatig gecontroleerd.
Alle door de EU gefinancierde projecten worden onderworpen aan interne en externe monitoring en evaluatie, en de uitgaven worden door onafhankelijke auditors gecontroleerd. De uitvoeringspartners van het EU-noodtrustfonds voor Afrika zijn: 48% VN-agentschappen, 35% agentschappen van EU-lidstaten, 17% NGO’s.
Deelt u de mening dat het extreem zorgwekkend is dat EU-projecten en financiering gericht op het tegengaan van migratie een dergelijke indirecte destabiliserende impact kunnen hebben in partnerlanden?
De oorzaken van conflicten zijn complex en destabiliserende factoren kunnen niet een-op-een gekoppeld worden aan EU-projecten gericht op migratie.
Zoals eerder gezegd heeft geen van de door de EU gefinancierde programma’s steun verleend aan het leger en de milities. Het Duitse ontwikkelingsagentschap Gesellschaft für Internationale Zusammenarbeit (GIZ) had de leiding over het door de EU gefinancierde Better Migration Management (BMM)-programma in negen landen in de Hoorn van Afrika. Nederland heeft in EU-verband en in bilateraal contact met GIZ onderstreept dat het BMM-programma niet mag leiden tot versterking van een autoritaire regime in Soedan. Dit is dan ook niet gebleken uit monitoring en evaluaties van de EU.
De EU-instellingen en lidstaten waren destijds een strategische dialoog gestart, resulterende in een brede conflictanalyse op basis waarvan programmamiddelen worden toegewezen aan niet-gouvernementele partners. Nederland heeft er destijds in deze besluitvorming met succes op aangedrongen dat bijdragen niet via de Soedanese overheid zullen worden uitbetaald of aan de overheid ten goede zullen komen.
Deelt u de mening dat het extreem zorgwekkend is dat de EU doorging met de projecten in Soedan, terwijl deze risico’s al bekend waren?
Nee, deze mening deel ik niet. De EU brengt voorafgaand aan haar projecten de risico’s nauwkeuring in kaart en bouwt daarnaast mitigerende maatregelen in, waaronder regelmatige monitoring en strenge evaluaties.
Welke lessen kunnen hier volgens u uit getrokken worden voor huidige en toekomstige EU-grensbewakingsprojecten in derde landen? Hoe gaat u die inzetten om ervoor te zorgen dat dergelijke steun aan het controleren van migratie niet leidt tot een destabilisatie?
Zoals gesteld in de Beleidsnotitie 20224, doet het kabinet er alles aan om risico’s te minimaliseren, maar accepteert het ook dat het nemen van risico’s soms onvermijdelijk is om resultaten te kunnen bereiken, zeker in fragiele en politiek instabiele landen. Om de risico’s zoveel mogelijk te beperken houdt NL nauwlettend in de gaten hoe de Europese Commissie haar aanbesteding uitvoert, contracten sluit en daarin conflictsensitiviteit en risico’s opneemt en de follow-up van de projecten uitvoert, inclusief strenge en regelmatige controles.
Deze discussie onderstreept echter hoe politiek gevoelig samenwerking met niet-democratische overheden in deze regio is en welke risico’s hierbij komen kijken. We maken ons er hard voor om in al onze programmering transparant te zijn over deze risico’s en gevoeligheden mee te wegen. Tevens houden we oog voor het belang van het versterken van de rol van civiele spelers in politieke processen. NL bouwt daarbij heel bewust waarborgen in, bijv. op het gebied van mensenrechten en actoren met wie wordt samengewerkt.
Bent u bereid om deze zorgwekkende impact van EU-projecten in Brussel aan de kaak te stellen?
In lijn met de hiervoor gegeven antwoorden ziet het kabinet daartoe geen reden. Wel zal Nederland in Brussel de risico’s en politieke gevoeligheid van dit soort projecten blijven benadrukken en daarom dus ook het belang van het inbouwen van waarborgen, waaronder strenge monitoring en evaluaties.
Bent u bereid in EU-verband onderzoek te doen naar de directe en indirecte impact van EU-grensbewakingsprojecten op de binnenlandse stabiliteit van Soedan en de betekenis hiervan voor huidige en toekomstige EU-grensbewakingsprojecten in derde landen? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
Hier is door Clingendael al uitvoerig onderzoek naar gedaan, zie ook hun onderzoek naar de Effects of EU policies in Sudan | Multilateral Damage (clingendael.org) uit september 2018 waaruit blijkt dat er zeker bepaalde risico’s zijn, zoals het risico dat milities en paramilitaire troepen in verband worden gebracht met Europees beleid, het risico dat reguliere troepen worden gesteund die misbruik kunnen maken van migranten, en het risico van corruptie of betrokkenheid van overheidsstructuren bij mensensmokkel- en smokkelactiviteiten».