De rulingpraktijk |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Hoe kan het, dat veel belastingdeals met multinationals niet conform afspraak uitgewisseld worden met andere landen waarin de multinational belastingplichtig is?1
In OESO- en EU-verband wordt informatie over rulings met een internationaal karakter uitgewisseld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen bestaande rulings en nieuwe rulings. Bestaande rulings zijn rulings die vóór een bepaalde datum zijn afgegeven. In OESO-verband wordt onder bestaande rulings verstaan rulings die zijn afgegeven in de periode 1 januari 2010 tot 1 april 2016 en geldig waren op 1 januari 2014. In EU-verband wordt onder bestaande rulings verstaan rulings die zijn afgegeven in de periode 1 januari 2012 tot 1 januari 2017 en geldig op 1 januari 2014.
In beleidsbesluiten staat voor welke rulings de betrokkenheid van het APA/ATR-team vereist is. Daarnaast zijn er rulings met een internationaal karakter die niet worden afgegeven door het APA/ATR-team in Rotterdam. De rulings die zijn afgegeven door het APA/ATR-team zijn centraal geregistreerd. Om de overige rulings met een internationaal karakter in beeld te brengen zijn de dossiers handmatig doorzocht. Uitkomst van deze inventarisatie is dat in totaal ruim 4.000 bestaande rulings in beeld zijn gekomen, waarover informatie moet worden uitgewisseld.
De deadline voor het uitwisselen van informatie over bestaande rulings in OESO-verband was 1 januari 2017. Net als veel andere landen heeft Nederland de oorspronkelijke deadline niet gehaald. Hierover heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd in zijn brief van 11 januari 2017.2 In deze brief werden ook aanvullende maatregelen geschetst waardoor Nederland voor 1 januari 2018 aan zijn verplichtingen zal voldoen. Als gevolg van deze maatregelen zal voor 1 januari 2018 informatie over alle in beeld zijnde bestaande rulings zijn uitgewisseld. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 4 december 2017.3 Hiermee wordt ook tijdig voldaan aan de verplichtingen in EU-verband.
Eerder heb ik toegezegd dat ik begin 2018 uw Kamer een brief stuur waarmee ik uw Kamer inlicht over de stand van zaken met betrekking tot de uitwisseling van informatie over rulings. Hierbij zal worden ingegaan op zowel de uitgaande als de inkomende informatie over rulings.
Kunt u helder op een rij zetten hoeveel rulings er de afgelopen tien jaar zijn afgegeven, hoeveel daarvan grensoverschrijdende effecten hebben, hoeveel daarvan beoordeeld zijn door het Advance Pricing Agreements (APA) / Advance Tax Rulings (ATR)-team en hoeveel rulings er inmiddels zijn uitgewisseld met andere landen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het, dat het onderzoek naar de 4000 afgegeven rulings, degenen betreft die beoogd zijn te worden uitgewisseld?2 Waarom worden niet álle rulings van de afgelopen jaren onderzocht? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn brief aan uw Kamer van 8 november 2017 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik opdracht heb gegeven om te onderzoeken of de ruim 4000 bestaande rulings met een internationaal karakter, die in beeld zijn gebracht en waarover informatie zal worden uitgewisseld, zijn afgegeven conform de daarvoor bestemde procedures. Dit onderzoek richt zich op de bestaande rulings met een internationaal karakter waarover in OESO- en EU-verband informatie moet worden uitgewisseld. Mijn inspanningen zijn erop gericht deze groep grondig te onderzoeken en daaruit lessen te leren. Het onderzoeken van alle rulings acht ik niet noodzakelijk om deze lessen te leren.
Gezien de aanleiding van het onderzoek richt het onderzoek zich met name op de vraag of een ruling-verzoek al dan niet terecht is voorgelegd aan het APA/ATR-team en of bij de afgifte van de ruling het «meer-paar-ogen-principe» is toegepast.
In het APA-besluit en het ATR-besluit staat beschreven welke situaties voor bindend advies moeten worden voorgelegd aan het APA/ATR-team. Dit gebeurt enerzijds om de kwaliteit te borgen en anderzijds om de eenheid van beleid en uitvoering te bewaken. Om de kwaliteit van APA’s en ATR’s verder te borgen worden deze binnen het APA/ATR-team altijd beoordeeld door minimaal twee medewerkers van het APA/ATR-team en als gevolg daarvan zijn de APA’s en ATR’s voorzien van minimaal twee handtekeningen. In het onderzoek zal worden beoordeeld of alle afgegeven APA’s en ATR’s inderdaad zijn getekend door minimaal twee medewerkers.
Van de overige bestaande rulings met een internationaal karakter, die niet door het APA/ATR-team zijn afgegeven, zal worden beoordeeld of deze terecht niet zijn voorgelegd aan het APA/ATR-team. Daarnaast zal deze categorie rulings middels een a-selecte deelwaarneming worden beoordeeld in hoeverre deze rulings zijn afgegeven conform de overige daarvoor geldende interne procedures.
Ook als een ruling met een internationaal karakter niet is afgegeven conform de daarvoor geldende procedures, kan sprake zijn van een uitlating waaraan belastingplichtige vertrouwen kan ontlenen. Indien dat het geval is, zijn dit ook rulings die worden uitgewisseld. Het betekent echter niet dat een inspecteur geheel zelfstandig het verzoek tot zekerheid vooraf heeft behandeld. Ook betekent het niet dat deze rulings zijn afgegeven in strijd zijn met wet, beleid en jurisprudentie. Om die reden zal worden onderzocht of in het geval de daarvoor geldende procedures niet zijn gevolgd, er meerdere medewerkers betrokken zijn geweest bij de afgifte van de ruling en of de ruling is afgegeven in lijn met de geldende wet, beleid en jurisprudentie.
Kunt u concreet aangeven wat de reikwijdte van het onderzoek is en welke onderzoeksvragen worden gesteld?
Zie antwoord vraag 3.
Wie doen het onderzoek en welke maatregelen zijn er getroffen teneinde het onderzoek zo onafhankelijk mogelijk te laten plaatsvinden, conform de toezegging in het debat over de Algemene Financiële Beschouwingen?3
De Belastingdienst maakt voor de kwaliteitscontrole gebruik van een meetinstrument, de Fiscale Kwaliteitsindex (FIX). Binnen het FIX-onderzoek wordt op onafhankelijke wijze een oordeel gegeven over de vaktechnische kwaliteit. Het FIX-onderzoek vindt plaats door de meest deskundige specialisten binnen de verschillende middelen en processen. Door externe toezichthouders als de Auditdienst Rijk (ADR) en de Algemene Rekenkamer (ARK) wordt gebruik gemaakt van de FIX uitkomsten.
Het onderzoek zal plaatsvinden via de FIX-methodiek waardoor de onderzoekers niet worden ingezet bij de beoordeling van afgegeven rulings waar zij zelf bij betrokken zijn. Met de ADR is inmiddels contact geweest over de onderzoeksopzet. Er zal nog worden bekeken op welke wijze de ADR verder kan worden betrokken bij het onderzoek. Ook wordt gekeken of de onafhankelijke commissie die onderzoek doet naar de APA/ATR-praktijk betrokken kan worden bij het oordeel of de rulings zijn afgegeven binnen de kaders van wet, beleid en jurisprudentie.
In mijn brief van 8 november jl. aan uw Kamer heb ik toegezegd dat ik begin volgend jaar aan uw Kamer verslag zal uitbrengen van de uitkomsten van dit onderzoek. Ik hecht aan een gedegen onderzoek en betrouwbare uitkomsten. Deze twee aspecten gaan wat mij betreft boven het tempo waarin dit wordt uitgevoerd. Op het moment dat ik de resultaten met uw Kamer deel zal ik ook de daarbij gehanteerde onderzoeksopzet met uw Kamer delen.
Wanneer is het onderzoek klaar en stuurt u dit onverwijld naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt in het onderzoek naar de afgegeven rulings ook gekeken waarom een vijfde daarvan niet langs het APA-/ATR-team is gegaan?4
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt dat bericht zich tot de antwoorden op Kamervragen waarin wordt geantwoord: «Voor de afgifte van APA’s en ATR’s wordt derhalve zonder meer voldaan aan de aanbeveling die is opgenomen in de Europese richtsnoeren omtrent het twee-paar-ogen-vereiste»?5
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer is de ruling voor Nike afgegeven en gold toen al de afspraak van het twee-paar-ogen-principe? Komt de fout voort uit een persoonlijke fout of meer een cultuur waarin duidelijk was dat het principe niet zo nauw genomen werd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over belastingaangelegenheden van een individuele belastingplichtige kan ik gelet op de geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen in het openbaar geen mededelingen doen.
Bent u bereid de beoordeling(en) van de Nederlandse belastingrulingpraktijk door de Gedragscodegroep met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer wordt de beoordeling verwacht?
Recent heeft de Gedragscodegroep richtsnoeren (guidelines) aangenomen met werkmethoden voor een effectieve controle van naleving door de lidstaten van richtsnoeren die in de Gedragscodegroep zijn overeengekomen.8 Hierin hebben de EU-lidstaten vastgelegd dat de naleving van de overeengekomen richtsnoeren zal worden gecontroleerd, door te toetsen of nationale bepalingen die van kracht zijn op het moment van de toetsing in overeenkomst zijn met de vastgestelde richtsnoeren.
In de regel zal de Gedragscodegroep bij het vaststellen van haar werkprogramma een prioriteitenlijst opstellen met de richtsnoeren die tijdens een bepaalde periode worden gecontroleerd. Voor de richtsnoeren die zien op de belastingrulingpraktijken9 moet nog worden vastgesteld wanneer de naleving wordt getoetst. Ik zal de eerstvolgende keer wanneer een nieuw werkprogramma wordt vastgesteld aan de orde stellen of en wanneer een controle van de toepassing door de lidstaten van de richtsnoeren over het afgeven van rulings al kan worden uitgevoerd. Ik zal uw Kamer door middel van de geannoteerde agenda voor het algemeen overleg voorafgaand aan de Ecofinraad waarop het halfjaarlijkse verslag van de Gedragscodegroep wordt vastgesteld, informeren over de voortgang op dit terrein of, indien nodig, via een andere weg.
Ik neem aan dat de rapportage van een dergelijke controle openbaar zal worden gemaakt. Indien dat niet het geval is, dan zal ik de beoordeling(en) van de Nederlandse rulingpraktijk door de Gedragscodegroep met uw Kamer delen.
Bent u bereid aan te dringen op een onderzoek of beoordeling naar de implementatie van de richtsnoeren van de Gedragscodegroep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe houdt u de Kamer op de hoogte van uw inspanningen?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat de Belgische kerncentrale Doel opnieuw stil is gelegd |
|
Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kunt u ingaan op de mededeling dat de Belgische kerncentrale Doel opnieuw is stilgelegd, nu tot april 2018?1
De kernreactor Doel 3 (één van de vier reactoren in Doel) is sinds 22 september buiten gebruik vanwege een geplande jaarlijkse onderhoudsstop. Op 16 november heeft de vergunninghouder Electrabel aangegeven dat door noodzakelijke onderhoudsmaatregelen een verlenging van de onderhoudsstop tot en met 15 april 2018 noodzakelijk maken. De kernreactor lag dus reeds stil voor gepland onderhoud.
Klopt het dat de reden voor de beslissing tot stillegging deze keer betonrot is? Hoe oordeelt u over de reeks van incidenten bij deze kerncentrale?
Reeds op 20 oktober heeft de Belgische toezichthouder FANC bericht dat er tijdens een inspectie bleek dat het beton van een niet-nucleair bijgebouw van de reactorunit Doel 3 niet meer voldeed aan de eisen. In dit gebouw bevinden zich verschillende hulpsystemen. De staat van het beton moet versterkt worden voordat heropstart van Doel 3 kan plaatsvinden. Deze werkzaamheden blijken langer te duren dan verwacht, dit is de reden voor verlenging van de onderhoudstop.
De hoeveelheid storingen bij de Belgische reactoren is niet afwijkend ten opzichte van vergelijkbare grote industriële installaties.
Kunt aangeven welke veiligheidsregio’s een rampenplan hebben opgesteld in geval van een kernramp en welke veiligheidsregio’s hier niet over beschikken? Deelt u de mening dat het ontbreken van een dergelijk rampenplan in regio’s in de nabijheid van een kerncentrale onverantwoord is?
Veiligheidsregio’s Zeeland en Midden- en West-Brabant hebben een gemeenschappelijk rampbestrijdingsplan voor de kerncentrales in Borssele en Doel (België). Veiligheidsregio’s Twente, IJsselland en Drenthe hebben een gemeenschappelijk plan voor de kerncentrale in Emsland. Veiligheidsregio Haaglanden heeft een rampbestrijdingsplan voor de Hoger Onderwijs Reactor in Delft en Veiligheidsregio Noord-Holland Noord voor de Hoge Flux Reactor in Petten. Naar aanleiding van een eerder verzoek van de Tweede Kamer zijn deze plannen ook te vinden op de website van de ANVS: https://www.autoriteitnvs.nl/onderwerpen/rampenbestrijdingsplannen-veiligheidsregio%E2%80%99s
Veiligheidsregio Zuid-Limburg en Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost beschikken over een specifiek operationeel plan voor incidenten met kernreactoren in de nabijheid van hun regio. Voor Zuid-Limburg betreft dit kerncentrales in Tihange en Doel. Voor Brabant-Zuidoost gaat het onder meer om de onderzoeksreactor in Mol.
Deelt u de mening dat, ondanks dat praten met bewoners zeker sympathiek is, omwonenden meer geholpen zouden zijn met structurele deugdelijke informatievoorziening? Op welke wijze gaat u deze vormgeven, de motie-Van Veldhoven2 indachtig?
Nucleaire veiligheid is een complex dossier en ik vind het van belang dat hierover transparant en duidelijk gecommuniceerd wordt, ik zal mij hier ook hard voor blijven maken. Ik begrijp de zorgen van de bevolking in de grensregio’s en ik neem deze zeer serieus. Om die reden heb ik op mijn eerste werkbezoek als staatsecretaris ook direct een gesprek geïnitieerd met burgers in de grensregio over dit onderwerp om ook zelf te ondervinden welke gevoelens er precies leven en waar behoefte aan is in de grensregio.
Ik ben van mening dat bewoners van de grensregio’s zouden zijn geholpen met een goede eenduidige informatievoorziening. Dit geldt voor informatieverstrekking over de bedrijfsvoering en incidenten bij de kernreactoren maar ook over de Belgische plannen voor de toekomst van de kerncentrales. Er zijn reeds afspraken gemaakt over meldingen richting de Veiligheidsregio’s in het zuiden van Nederland. Uw Kamer is door mijn voorganger op de hoogte gesteld van deze ontwikkelingen ten aanzien van de onafhankelijke informatievoorziening via de veiligheidsregio’s per kamerbrief der datum 17 oktober 20163.
Bent u bereid om bij uw Belgische collega op sluiting van deze centrale aan te dringen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De toezichthoudende Belgische autoriteiten zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de veiligheid van de kerncentrale. Er is op dit moment geen aanleiding om aan te nemen dat er een onveilige situatie is. Wanneer de situatie hier aanleiding toe zou geven zal ik mijn ambtsgenoot in België aanspreken op zijn verantwoordelijkheid. Dat ik geen aanwijzing heb dat de Belgische reactoren niet aan de veiligheidseisen zouden voldoen maakt dat ik geen juridische grond heb om bij mijn collega aan te dringen op sluiting (zoals ook Duitsland en Luxemburg hebben ervaren in relatie tot hun verzoek om tijdelijke sluiting van de reactoren Tihange 2 en Doel 3). Daarom richt ik mij op dit moment liever op de samenwerking met België, aan verbeterde informatievoorziening en betrokkenheid van omwonende aan Nederlandse kant.
Het bericht dat de consument nog steeds onterechte kosten betaalt aan verhuurmakelaars |
|
Henk Nijboer |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de uitzending van Kassa van 18 november 2017?1
Ja.
Wat zijn de regels ten aanzien van het berekenen van kosten door makelaars en woningbemiddelaars aan huurders? Is het woningbemiddelaars, die worden ingehuurd door verhuurders, toegestaan om een bedrag bij nieuwe huurders in rekening te brengen?
Zoals eerder aan uw Kamer aangegeven2, is de wet duidelijk dat aan de consument-huurder van woningen geen bemiddelingskosten, onder welke benaming dan ook, in rekening mag worden gebracht in het geval dat de bemiddelaar (ook) in opdracht van de verhuurder bemiddelt.
En de Hoge Raad heeft in oktober 20153 geoordeeld dat van bemiddeling in opdracht van de verhuurder (al) sprake is, wanneer de bemiddelaar op zijn website een woning van die verhuurder te huur aanbiedt. Dit wordt anders als de bemiddelaar de contactgegevens van de verhuurder vermeldt zodat de huurder buiten de bemiddelaar om met de verhuurder een huurcontract kan aangaan.
Maakt het uit onder welke titel kosten in rekening worden gebracht?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat bemiddelaars nog altijd kosten in rekening brengen bij nieuwe huurders? Hoe vaak komt dit voor?
Het is ongewenst dat het nog steeds voorkomt dat bemiddelaars, al dan niet onder andere benaming, bemiddelingskosten van de consument-huurder verlangen, terwijl zij voor de verhuurder bemiddelen. Dit is immers volgens de wet verboden.
Huurders kunnen de ten onrechte aan hen in rekening gebrachte bemiddelings-kosten binnen vijf jaar na dato terugvorderen, zo nodig met de hulp van een deurwaarder.
Ook de Woonbond is bekend met het signaal dat er nog steeds bemiddelaars zijn die ten onrechte bemiddelingskosten bij huurders in rekening brengen. Op de website4 adviseert de Woonbond de consument-huurder om de ten onrechte betaalde bemiddelingskosten terug te vorderen en staat een voorbeeldbrief voor terugvordering. Bovendien is op de website van de Woonbond een online check bemiddelingskosten te vinden aan de hand waarvan de consument-huurder kan beoordelen of hij kans maakt met het terugvorderen van de betaalde bemiddelingskosten.
Ik beschik niet over cijfers van de aantallen bemiddelaars die ten onrechte al dan niet verkapte bemiddelingskosten in rekening brengen. De verwachting is dat dit fenomeen afneemt na de eerdergenoemde uitspraak van de Hoge Raad van oktober 2015 en de wetswijziging van 1 juli 2016. Ik beschik niet over aanwijzingen dat de schaarste aan huurwoningen in bepaalde regio’s deze afname remt.
Merkt u dat dit probleem toeneemt nu er te weinig huurwoningen beschikbaar zijn en huurders noodgedwongen meewerken aan dit ontoelaatbare gedrag?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom is er geen einde aan deze illegale praktijken gemaakt? Waarom wordt hier blijkbaar onvoldoende tegen opgetreden? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er vanaf nu wel opgetreden wordt?
De wet is duidelijk, bemiddelaars mogen geen bemiddelingskosten (onder welke benaming dan ook) bij consument-huurders van woningen in rekening brengen als zij (mede) in opdracht van de verhuurder bemiddelen.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet toe op de naleving van consumentenbescherming. Op de website5 van de ACM en op haar informatieloket voor consumenten, ConsuWijzer6, is informatie te vinden over welke kosten de bemiddelaar wel en niet in rekening mag brengen en hoe de consument-huurder kan weten of een huurbemiddelaar een opdracht van de verhuurder heeft gekregen. Huurders aan wie ten onrechte bemiddelingskosten in rekening zijn gebracht kunnen daarvan melding maken bij de ACM. Bij structurele overtredingen kan de ACM verschillende instrumenten (boete of last onder dwangsom) inzetten om bemiddelaars die ten onrechte bemiddelingskosten bij de huurder in rekening brengen aan te pakken en te zorgen dat zij deze praktijken stoppen. De ACM heeft dit in het recente verleden ook gedaan. In 2015 heeft de ACM onderzoek gedaan naar vier bemiddelaars, hetgeen leidde tot aanpassing van de werkwijze bij drie van die bemiddelaars en een last onder dwangsom voor de vierde bemiddelaar.
Wat kan een huurder doen die ten onrechte heeft betaald aan een woningbemiddelaar?
Zie antwoord vraag 4.
Wat moet een huurder doen die een woning niet krijgt toegewezen, omdat hij of zij geen vergoeding wil betalen aan de bemiddelaar? Is er een reële kans dat een huurder dan nog wel de woning krijgt, of kan er beter eerst betaald worden en erna teruggevorderd (met al het gedoe van dien)?
De aspirant-huurder kan niet afdwingen dat de verhuurder, de opdrachtgever van de bemiddelaar, zijn woning aan de betreffende aspirant-huurder verhuurt; het staat eigenaren vrij om te bepalen aan wie zij hun woning verhuren7.
Hoe meer huurders hun ten onrechte in rekening gebrachte bemiddelingskosten terugvorderen, des te minder lucratief wordt het voor bemiddelaars om nog steeds bemiddelingskosten aan aspirant-huurders te vragen. En hoe meer huurders melding doen bij de ACM van de ten onrechte aan hen in rekening gebrachte bemiddelingskosten, des te eerder zal blijken van structurele overtredingen van het verbod op het vragen van bemiddelingskosten aan consument-huurders van woningen, waarna de ACM kan besluiten tot optreden.
Welke sancties kunnen bemiddelaars opgelegd krijgen als zij ten onrechte kosten in rekening brengen? Welke instantie houdt hier toezicht op?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre houdt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) actief toezicht of bemiddelaars zich aan de regels houden? Hoeveel zijn er al beboet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht van het CBS “Kinderen eten te weinig fruit, groente en vis” |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) «Kinderen eten te weinig fruit, groente en vis»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat meer dan de helft van de kinderen van één tot twaalf jaar minder fruit en groente eet dan aanbevolen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is belangrijk dat kinderen gezond eten en een gezonde leefstijl hebben. Dit geldt voor alle kinderen. Het is een bekend gegeven dat kinderen van lager opgeleide ouders en opvoeders gemiddeld minder gezond eten dan kinderen van hoger opgeleide ouders. Dat neemt overigens niet weg dat het ook voor veel hoger opgeleide ouders lastig is om aan de aanbevolen norm te voldoen. Opleiding is één van de factoren die samenhangen met Sociaaleconomische Gezondheidsverschillen (SEGV), naast andere factoren zoals inkomen, de fysieke en de sociale omgeving van een individu, zijn of haar gezondheidsvaardigheden en vermogen tot het weerstaan van verleidingen.
De meeste mensen weten wel dat het eten van voldoende groente en fruit belangrijk is voor een goede gezondheid. Om dit om te zetten in de praktijk is het belangrijk dat mensen hun eigen gedrag willen en kunnen aanpassen en dat er mensen zijn in de omgeving die dat gedrag ondersteunen. Het Voedingscentrum verstrekt laagdrempelige informatie en tips aan ouders en opvoeders om hen te helpen bij het maken van gezonde keuzes, ook met een minder ruim budget.3
Hoe komt het dat kinderen van hoogopgeleide ouders gezonder eten dan kinderen van middelbaar opgeleide of laagopgeleide ouders?
Zie antwoord vraag 2.
Speelt armoede bij gezinnen en onder kinderen een rol als het gaat om gezond eten?22) Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft, naast de rol van ouders, volgens u de overheid ook een rol in het stimuleren van gezond eten door kinderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u doen om kinderen gezonder te laten eten?
Mijn beleid is gericht op het stimuleren van gezond gedrag, zoals een gezond voedingspatroon. Dit gebeurt enerzijds via informatie aan consumenten en ouders en verzorgers via het Voedingscentrum, onder meer met de vernieuwde Schijf van Vijf. Ook professionals in de zorg en het sociaal domein (zoals binnen de Jeugdgezondheidszorg, waar ook door minder hoogopgeleide mensen veel gebruik van wordt gemaakt) worden ondersteund met de juiste informatie om ouders/verzorgers te helpen.
Er bestaan flinke uitdagingen rond leefstijl en gezonde voeding. Juist daarom is het belangrijk dat wordt samengewerkt met verschillende betrokken partijen, zoals het onderwijs en voorschoolse voorzieningen. Het programma Gezonde School ondersteunt het onderwijs om structureel in te zetten op thema’s als gezonde voeding. 4 Hierbij kunnen scholen gebruik maken van bijvoorbeeld educatief aanbod van het programma Jong Leren Eten of de kantine gezonder maken via het programma De Gezonde Schoolkantine van het Voedingscentrum. 5 6 Voor voorschoolse voorzieningen biedt het programma Gezonde Kinderopvang ondersteuning en trainingen voor pedagogisch professionals om met onder andere gezonde voeding aan de slag te gaan.7 Gemeenten worden gefaciliteerd om in te zetten op voeding en bewegen via het programma Jongeren Op Gezond Gewicht. 8 Via deze programma’s wordt er lokaal samengewerkt aan een gezondere omgeving rond het kind en wordt een gezonde leefstijl gestimuleerd.
Tot slot ga ik de komende maanden met verschillende partijen in gesprek om te komen tot een Nationaal Preventieakkoord. In 2018 ga ik dit met de verschillende betrokken partijen nader uitwerken. Ik zal uw Kamer hierover nader informeren.
Vindt u het belangrijk dat kinderen goede voorbeelden krijgen over gezond eten? Wat is uw mening over de berichtgeving dat bij het Nationaal Schoolontbijt ook veel ongezond eten wordt geserveerd?3
Zoals uit het antwoord op vraag 5 blijkt, hecht ik veel waarde aan een gezonde (eet-)omgeving van kinderen. Het Nationaal Schoolontbijt is een mooi initiatief om aandacht te besteden aan het belang van dagelijks gezond ontbijten. Het Voedingscentrum ziet er op toe dat de samenstelling van het ontbijt tijdens het Nationaal Schoolontbijt gezond is. Ook dit jaar bestond het Nationaal Schoolontbijt uit producten die passen in een gezond voedingspatroon, inclusief groente en fruit: van de in totaal 16 producten zaten er 13 in de Schijf van Vijf en 3 producten vielen binnen de categorie dagkeuzes (iets kleins buiten de Schijf van Vijf, zoals jam en appelstroop).10 Het Voedingscentrum baseert zijn adviezen op wetenschappelijke consensus en objectieve consensusrapporten zoals de Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad.
Wat vindt u van de invloed die grote bedrijven hebben op projecten als «De gezonde basisschool van de toekomst?»4 Deelt u de mening dat projecten, die als doel hebben om kinderen gezond gedrag aan te leren, niet onderhevig mogen zijn aan winstbelangen van grote bedrijven?
Ik vind het belangrijk dat kinderen leren wat een gezonde leefstijl en gezonde voeding is. Verschillende betrokkenen, ook bedrijven, willen hieraan een bijdrage leveren. In de Reclamecode voor Voedingsmiddelen staat beschreven wat de voedingsmiddelenindustrie wel en niet mag richting het onderwijs. Daarnaast zijn met betrokken partijen afspraken gemaakt in het convenant «Scholen voor primair en voortgezet onderwijs en sponsoring». 12 In deze afspraken zijn de randvoorwaarden vastgelegd voor de wijze waarop scholen en bedrijven kunnen samenwerken. Voor de ondertekenaars van het convenant is een van de uitgangspunten dat samenwerking tussen scholen en bedrijven ten goede komt aan het leer- en ontwikkelingsproces van leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs.
Deelt u de mening dat het verstandig is de btw-verhoging naar negen procent terug te draaien voor gezond eten, zoals groente en fruit? Geeft de berichtgeving van het CBS aanleiding om andere maatregelen te nemen om groente en fruit goedkoper te maken? Zo ja, wilt u zich daar hard voor maken? Zo nee, waarom niet?
In het IBO (interdepartementaal beleidsonderzoek) Gezonde Leefstijl is gekeken naar de effectiviteit van prijsprikkels op (een gezonder) voedingspatroon en een verlaging van de calorie-inname. 13 Het blijkt dat er minder bewijs is voor de effectiviteit hiervan dan dat er bewijs is voor bijvoorbeeld de effectiviteit van prijsprikkels bij tabak en alcohol. Gezonde en ongezonde voeding zijn namelijk lastiger af te bakenen. Naast groenten en fruit spelen ook andere voedingsmiddelen een belangrijke rol in de Schijf van Vijf. Het is belangrijk om het gehele voedingspatroon in beschouwing te nemen.
Aangiftes na misbruik door tantramasseurs |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vrouwen waarschuwen voor misbruik door «tantramasseurs»»?1
Ja
Deelt u de mening dat het bijzonder verwerpelijk is als personen zich uitgeven als masseur om zo vrouwelijke slachtoffers van seksueel misbruik te misbruiken? Zo ja, waarom en welke strafbare feiten kunnen daarbij aan de orde zijn?
Seksueel overschrijdend gedrag is onacceptabel en elk geval van seksueel misbruik is er één teveel. Zoals ik ook in de brief 24 november jl. met uw Kamer heb gedeeld is ongewenst seksueel gedrag tussen volwassenen strafbaar als er sprake is van dwang.2 Daarvan is in ieder geval sprake bij seksueel geweld. Ook strafbaar is seksuele interactie waarbij misbruik wordt gemaakt van mensen in een kwetsbare toestand of positie, evenals seksuele interactie waarbij misbruik van gezag wordt gemaakt. Een slachtoffer kan in al deze gevallen terecht bij de politie of één van de van de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s). Deze instanties kunnen ook uitkomst bieden in situaties waarin het voor het slachtoffer lastig te bepalen is of het om strafbaar gedrag gaat. Het is namelijk niet altijd zo dat bij elke melding sprake is van een strafbaar feit in de zin van de strafwet. Als er geen sprake is van een strafbaar feit kan er geen aangifte worden gedaan, maar wordt de melding wel geregistreerd.
Zedenzaken zijn ingrijpende zaken die veel emoties oproepen, waaronder mogelijk gevoelens van schaamte. Ik vind het van groot belang dat slachtoffers van seksueel misbruik hier melding van durven maken. Dit biedt de mogelijkheid om opvolging te geven aan deze meldingen en hier mogelijk strafrechtelijke sancties aan te verbinden. Om te bevorderen dat slachtoffers melding durven maken vind ik het van belang dat de positie van het slachtoffer centraal staat. Zoals ik in mijn brief van 24 november jl. met uw Kamer heb gedeeld heeft eerder dit jaar de implementatie van richtlijn 2012/29/EU geleid tot een uitbreiding van de rechten van slachtoffers zoals vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht. Slachtoffers kunnen altijd melding doen van een strafbaar feit.
En als er grensoverschrijdend gedrag heeft plaatsgevonden, kom dan zo snel mogelijk naar de politie of het CSG, zodat een masseur kan worden aangepakt.
Deelt ook u de vrees «dat de 24 klachten slechts het topje van de ijsberg zijn, want de praktijk van misbruik leert dat veel anderen zich diep schamen en niet aan de bel durven te trekken»? Zo ja, waarom? Wat gaat u doen om dit nader te laten onderzoeken en aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat vrouwen die aangifte wilden doen door de politie werd verteld dat dat geen zin had en het daarom bij een melding hebben gelaten?
Ik ga niet in op de individuele casus. Een slachtoffer van ongewenst seksueel gedrag kan in alle bij het antwoord op vraag 3 genoemde gevallen terecht bij de politie of één van de van de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s).
Ik deel de mening dat zedenzaken zeer ingrijpende zaken zijn die veel emoties oproepen. Zoals gezegd vind ik het dan ook van groot belang dat de positie van slachtoffers centraal staat. Na een melding bij de politie voert de politie met een slachtoffer een uitgebreid informatief gesprek. Daarin wordt het slachtoffer geïnformeerd over de mogelijkheden van hulpverlening, het proces van aangifte, slachtofferrechten, het recht op gratis rechtsbijstand en de mogelijke impact van het strafrechtelijke traject. Het gesprek wordt gevoerd door gespecialiseerde rechercheurs die getraind zijn in hun opstelling en op het objectief benaderen van het feitenrelaas. Aansluitend aan dit eerste gesprek kan het slachtoffer direct aangifte doen. Ik wil benadrukken dat in dit soort zaken met grensoverschrijdend gedrag er een lastige bewijsvoering is. Vaak gebeuren dit soort overschrijdingen zonder getuigen en kan er sprake zijn van het woord van het slachtoffer tegen het woord van de masseur. Daarom is het van groot belang om eventuele sporen zo snel mogelijk vast te leggen om de verklaring van het slachtoffer te onderbouwen.
Deelt u de mening dat vrouwen die in een dergelijke kwetsbare situatie slachtoffer zijn geworden en een hoge drempel hebben moeten overwinnen om naar de politie te stappen, er altijd van op aan moeten kunnen dat zij aangifte kunnen doen? Zo ja, waarom en waarom hebben vrouwen die zekerheid niet altijd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel meldingen zijn er bij het Meldpunt Tantra Misbruik binnengekomen? Staat de politie in verbinding met dit meldpunt?2
Het Meldpunt Tantra Misbruik is een particulier initiatief. Het exacte aantal meldingen is mij dan ook niet bekend. Wanneer nodig staat de politie in contact met het meldpunt.
Kunnen gemeenten tantra-massage vergunningplichtig maken? Zo ja, waarom en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op deze vraag merk ik op dat de meeste gemeenten al een vergunningvereisten hebben op het gebied van seksinrichtingen en prostitutie. Het aanbieden van tantra-massages kan daaronder ook worden begrepen. Ik wijs erop dat het verrichten van therapeutische handelingen met de intieme delen slechts is voorbehouden aan (para)medische professionals. Dit zijn bijvoorbeeld artsen, verloskundigen of bekkenfysiotherapeuten die zich moeten houden aan de protocollen van hun beroepsgroep. Voor het overige geldt in de meeste gemeenten dat het tegen betaling aanbieden van sekswerk een (prostitutie)vergunning vereist. Gemeenten kunnen handhavend optreden indien een aanbieder van dergelijke diensten de gemeentelijke voorschriften overtreedt. Ten overvloede merk ik nog op dat het kabinet heeft voorgenomen in het nieuwe regeerakkoord om sekswerk zonder vergunning strafbaar te stellen.
Het bericht dat de vingerafdruk op het Nederlandse paspoort nooit wordt gecontroleerd |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vingerafdruk in paspoort wordt nooit gecontroleerd»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat vingerafdrukken in Nederlandse paspoorten nooit gecontroleerd worden op (inter)nationale luchthavens en slechts in zeer uitzonderlijke situaties door gemeenten of de politie? Zo ja, hoe is dat mogelijk? Zo nee, hoe vaak worden de vingerafdrukken in Nederlandse paspoorten gecontroleerd en in hoeveel gevallen was er sprake van identiteitsfraude?
Op dit moment worden vingerafdrukken in Nederlandse paspoorten niet gecontroleerd op (inter)nationale luchthavens. Nederland en andere lidstaten zijn wel bezig om dit mogelijk te maken. Het proces daartoe neemt veel tijd in beslag, omdat iedere lidstaat zijn vingerafdrukken beveiligd opslaat op het paspoort. De controlerende instantie kan de vingerafdruk alleen zien als hij beschikt over een digitaal certificaat van de lidstaat die het paspoort uitgeeft (een soort sleutel). Het uitwisselen van deze certificaten tussen lidstaten is een gevoelig proces. De Commissie heeft daaraan normen gesteld, zodat certificaten niet in onbevoegde handen kunnen komen.2 Pas als een lidstaat aan deze normen voldoet, zal Nederland zijn certificaten uitwisselen. Zoals in 2014 aan Uw Kamer is toegezegd, informeer ik u zodra de eerste certificaten aan andere lidstaten zijn verstrekt.3 Nederland verwacht zelf medio 2018 aan de alle eisen van de Commissie te voldoen.
Verder kunnen gemeenten de vingerafdrukken bij de uitreiking van een nieuw paspoort uitlezen als er twijfel is over de identiteit van de aanvrager. Ik houd geen administratie bij van hoe vaak dat gebeurt. Ook worden de vingerafdrukken incidenteel uitgelezen voor de identificatie van moeilijk herkenbare overledenen.
Deelt u de mening dat het opnemen van vingerafdrukken in Nederlandse paspoorten niet heeft bijgedragen aan het doel, namelijk het tegengaan van identiteitsfraude? Zo nee, kunt u dan uitvoerig toelichten hoe het opnemen van vingerafdrukken in Nederlandse paspoorten wel heeft bijgedragen aan het tegengaan van identiteitsfraude?
Verificatie van vingerafdrukken is een middel om meer zekerheid te krijgen of de identiteit van de houder overeenstemt met de gegevens in het paspoort. Een goede bijdrage aan de bestrijding van identiteitsfraude, bij bijvoorbeeld de Schengengrens, is mogelijk als de implementatie in de uitvoering is voltooid. Nederland en andere lidstaten zijn bezig om dit mogelijk te maken. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2.
Hoeveel de invoering van de vingerafdruk in het Nederlandse paspoort de samenleving heeft gekost? Kunt u een gespecificeerde berekening geven?
De kosten die uitsluitend betrekking hebben op de invoering van vingerafdrukken betreffen de aanschaf van vingerafdrukscanners en de benodigde software. Dit heeft in 2009 ongeveer € 2 miljoen gekost. Deze scanners zijn in 2014 éénmaal vervangen voor ongeveer € 1 miljoen. Verder leidde de invoering van de vingerafdruk er toe dat de afhandeling van de aanvraag van een paspoort iets langer duurt.
In de media is het beeld ontstaan dat de invoering van de vingerafdrukken € 32 miljoen heeft gekost. Dat is niet juist. Dit bedrag is in 2006 eenmalig gereserveerd voor de invoering van de chip op het paspoort, waarop ook andere gegevens staan, zoals de digitale pasfoto. De digitale pasfoto wordt gebruikt voor bijvoorbeeld de automatische gezichtsherkenning op luchthavens. Verder leidde in 2006 de invoering van deze chip tot een verhoging van het maximumtarief voor het paspoort met € 8,05.4
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid, wegens de Europese verplichting om vingerafdrukken op te nemen in het paspoort, het recht op privacy van Nederlanders burgers schendt en dat noodzaak en proportionaliteit ontbreken? Zo nee, waarom niet?
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in het arrest Schwarz geoordeeld dat de opname van vingerafdrukken de privacy van burgers raakt, maar wordt gerechtvaardigd door het doel om fraude met paspoorten te voorkomen.5 Het gebruik en de opslag van biometrische gegevens op het paspoort moeten bijdragen aan het voorkomen van de illegale binnenkomst van personen op het grondgebied van de Unie.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid de bewegingsvrijheid van burgers ernstig beperkt door hen te verplichten vingerafdrukken af te geven, gezien het feit dat bij weigering vingerafdrukken te laten afnemen het paspoort niet meer wordt verlengd en zij zonder paspoort niet meer buiten Europa kunnen reizen? Zo nee, waarom niet?
Europese regels kennen twee uitzonderingen op de verplichting om vingerafdrukken af te geven. Namelijk voor minderjarigen jonger dan 12 jaren en voor personen bij wie het nemen van vingerafdrukken fysiek onmogelijk is. De regels laten geen ruimte aan lidstaten om andere uitzonderingen daaraan toe te voegen.
Bent u, afgezien van de verplichtingen uit de Europese richtlijn, voor- of tegenstander van het opnemen van vingerafdrukken in het Nederlandse paspoort?
Het gebruik van vingerafdrukken kan bijdragen aan het beter beveiligen van het paspoort tegen fraude. In het bijzonder kan het bijdragen aan de vaststelling dat een paspoort wordt gebruikt door een onbevoegd persoon, die uiterlijk veel gelijkenissen toont met de werkelijke houder van het paspoort (de zogenaamde look-alike fraude). Met het oog daarop wil de Koninklijke Marechaussee de vingerafdrukvergelijking dan ook aan de grens toepassen.
Kunt u bevestigen dat het uitwisselen van cryptografische sleutels binnen Europa vermoedelijk binnen een aantal jaar gerealiseerd wordt? Zo ja, waarop baseert u dat?
Het uitwisselen van de sleutels tussen Unielanden gebeurt bilateraal. De Europese Commissie heeft daarvoor beveiligingseisen gesteld, om te voorkomen dat de sleutels niet in verkeerde handen vallen. Op basis van de vorderingen die lidstaten hiermee maken, verwacht ik dat binnen een aantal jaar diverse Unielanden aan de gestelde eisen voldoen. Met die landen kan Nederland de sleutels uitwisselen. Nederland verwacht medio 2018 aan de gestelde eisen te voldoen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het uitwisselen van cryptografische sleutels met landen binnen of buiten Europa zeer onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Om illegale binnenkomst van personen op het grondgebied van de Unie te voorkomen, is het wenselijk dat Unielanden, bij twijfel over de echtheid van het paspoort of over de identiteit van de houder, de vingerafdrukken op alle Uniepaspoorten kunnen verifiëren. Hiervoor is het noodzakelijk dat de sleutels uitgewisseld worden.
Welke andere Europese landen controleren op dit moment op luchthavens wel grootschalig de vingerafdrukken in de paspoorten van hun eigen of buitenlandse burgers, en welke Europese landen doen dat niet?
Ik beschik niet over een actueel overzicht van Unielanden waar vingerafdrukken in paspoorten daadwerkelijk worden geverifieerd. Mij is wel bekend dat in bijvoorbeeld Duitsland en Frankrijk vingerafdrukken uit paspoorten worden uitgelezen ten behoeve van de verificatie van de houder. De vingerafdrukken in Nederlandse paspoorten worden nog niet door andere Unielanden uitgelezen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Beschimmelde huizen in Bedum en Groningen |
|
Henk Nijboer |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Weet u dat er huurders zijn in Bedum die langdurig in beschimmelde woningen wonen?1
Ja, de berichten hierover zijn mij bekend.
Wat vindt u ervan dat, ondanks veelvuldig aandringen van bewoners, woningcorporatie Wierden en Borgen niets doet aan de situatie?
Ik zou het een ongewenste situatie vinden als bewoners bij (aanhoudende) klachten over de tekortschietende kwaliteit van hun huurwoning geen gehoor vinden bij hun verhuurder. Verhuurders hebben immers de plicht hun woningen in goede staat te houden.
Huurders, in dit geval die van woningstichting Wierden en Borgen, beschikken over diverse mogelijkheden om hun corporatie ertoe te bewegen het onderhoud van de woningen op peil te houden of daaraan voorzieningen te treffen. Allereerst door deze onderwerpen in te brengen in het reguliere overleg met de corporatie en voor te stellen deze op te nemen in de jaarlijkse prestatieafspraken tussen gemeente, corporatie en huurdersorganisatie. Klachten over het uitblijven van een concrete aanpak van (individuele) onderhouds- en andere klachten kunnen zij voorleggen aan de onafhankelijke klachtencommissie van de corporatie. Ook kunnen zij gebreken aanhangig maken bij de Huurcommissie, die naar aanleiding daarvan onder meer kan besluiten dat een huurverlaging op zijn plaats is zolang de gebreken niet verholpen zijn. Verder kunnen zij een procedure aanspannen bij de kantonrechter, die de verhuurder tot onderhoud kan verplichten en kunnen zij zich met ernstige klachten over de bouwtechnische kwaliteit van de woningen wenden tot het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht. In algemene zin is de rol van de Minister kaderstellend en past het op voorhand niet om te interveniëren in een dergelijke casus, gelet op de diverse wettelijke mogelijkheden en verplichtingen die er zijn om de problematiek te verhelpen.
Voorts heb ik vernomen van woningstichting Wierden en Borgen dat zij de klachten over vocht en schimmel bij de woningen in Bedum inmiddels door een gespecialiseerd bureau heeft laten onderzoeken. Uit dit onderzoek blijkt dat de problemen mede zijn ontstaan door de beperkte isolatie van de woningen en het ontbreken van voldoende ventilatiemogelijkheden. De corporatie stelt dat zij op korte termijn in overleg met de bewonerscommissie werkzaamheden zal uitvoeren in de woningen om de klachten te verhelpen.
Hoe lang acht u het acceptabel dat mensen in slecht geventileerde en beschimmelde woningen wonen?
Vanwege de eventuele gezondheidsrisico’s die dit kan opleveren dient een dergelijke situatie naar mijn mening zo mogelijk te worden voorkomen. Mocht de situatie zich echter toch voordoen, dan zouden eventuele problemen op de kortst mogelijke termijn moeten worden verholpen. Zoals in het antwoord hiervoor al staat, ligt de verantwoordelijkheid voor de (bouwtechnische) kwaliteit van huurwoningen bij de verhuurder. Deze dient bij klachten van bewoners adequaat te reageren zodat eventuele gebreken zo snel mogelijk worden hersteld.
Denkt u dat mensen ziek kunnen worden van beschimmelde woningen? Beseft u dat steeds meer mensen snotterig zijn, ademhalingsproblemen hebben en last hebben van verkoudheid en hoofdpijn?
Dat vocht en schimmels in de woning het risico op gezondheidsproblemen, zoals astma en luchtweginfecties, kan verhogen, is eerder onder meer vastgesteld door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Het RIVM heeft in dit kader tezamen met GGD-en een richtlijn ontwikkeld waarmee kan worden beoordeeld of gezondheidsklachten zoals de genoemde ademhalingsproblemen en hoofdpijn hun oorzaak vinden in een schimmel- of vochtprobleem in de woning. Aan de hand daarvan kan de GGD adviseren hoe de oorzaken kunnen worden aangepakt. Dit kunnen zowel bouwtechnische oplossingen zijn, als aanpassing van bewonersgedrag.
Hoe denkt u dat het is voor huurders als zij hun kinderen in zo’n huis moeten laten opgroeien?
Ik vind het, gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die daarmee kunnen samenhangen, onwenselijk als vocht- en schimmelproblemen of andere ernstige gebreken aan een woning niet voortvarend worden verholpen. Daarbij heb ik het welzijn van álle bewoners die met dergelijke gebreken geconfronteerd worden voor ogen, dus ook dat van de aldaar opgroeiende kinderen.
Beseft u dat er in Bedum hele straten zijn waar de woningen onvoldoende geventileerd kunnen worden, waardoor het vocht op de ramen staat, muren vol schimmel zitten en de luchtkwaliteit abominabel is?
Deze problematiek lijkt vooral samen te hangen met de grootschalige naoorlogse bouw. Woningen uit die periode hebben niet zelden te maken met vocht- en schimmelproblemen door slechte isolatie en het ontbreken van (mechanische) ventilatie om overtollig vocht af te voeren. Ook bij een deel van het bezit van woningstichting Wierden en Borgen is dit het geval.
De corporatie heeft gemeld dat zij de werkzaamheden om de problemen aan te pakken aanvankelijk graag wilde combineren met de versterking van de betreffende woningen om deze aardbevingsbestendig te maken. Op die manier wilde zij voorkomen dat bewoners twee keer overlast zouden hebben van de werkzaamheden. Zoals aangegeven in de beantwoording van vragen van de leden Nijboer (PvdA) en Beckerman (SP) over dit onderwerp, op 15 november jl. door de Minister van Economische Zaken en Klimaat mede namens mij aan uw Kamer verzonden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 432), is er vertraging ontstaan in de versterkingsoperatie. De corporatie heeft besloten om vooruitlopend op versterking van de woningen maatregelen te treffen om de klachten te verhelpen. Het Huurdersplatform Bedum – Ten Boer en de in overleg met dit platform opgerichte bewonerscommissie worden nauw betrokken bij deze aanpak van de vocht- en schimmelproblematiek.
Hoe zorgt u ervoor dat hierdoor de volksgezondheid niet in gevaar komt?
Zie de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4. Woningstichting Wierden en Borgen geeft inmiddels invulling aan haar verantwoordelijkheid in deze.
Bent u bereid de directie van Wierden en Borgen aan te spreken op de situatie waarin zij huurders laten verkeren en actie te vragen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre leidt de uiterst trage aanpak van de aardbevingsproblematiek tot de situatie dat onderhoud telkens wordt uitgesteld? Bent u het eens dat huurders niet de dupe mogen worden van discussies over vergoedingen, nieuwbouw en versteviging? Zo ja, waarom gebeurt dit dan toch?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de hiervoor vermelde beantwoording van vragen van de leden Nijboer (PvdA) en Beckerman (SP) over dit onderwerp verzonden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 432). Hierin is onder meer aangegeven dat de aanpak van de problematiek in Groningen prioriteit heeft en dat er bij de versterking zoveel mogelijk wordt gezocht naar samenhang van een gebiedsgerichte aanpak met de plannen van de corporaties. Dit ontslaat de corporaties echter niet van de verplichting om het noodzakelijke onderhoud aan hun woningen te plegen.
Hoe kan het dat ook in de wijk Selwerd in Groningen problemen zijn met beschimmelde woningen en die problemen onvoldoende worden opgelost?2
Net als in Bedum betreffen ook de woningen van woningcorporatie De Huismeesters in de wijk Selwerd in Groningen oudere, minder goed geïsoleerde en te ventileren woningen die gevoelig zijn voor vocht- en schimmelproblemen. De corporatie heeft gemeld dat zij naar aanleiding van de klachten van bewoners op 7 november jl. een bewonersbijeenkomst heeft georganiseerd. Eerder al maakte zij met instemming van de bewonerscommissie een stappenplan, waarvan de uitvoering in mei van dit jaar is gestart. Hierbij wordt in een probleem-verkennende pilot met 10 woningen eerst alle schimmel uit de woningen verwijderd en wordt de mechanische ventilatie uitgebreid naar keuken en toilet. Ook brengt de corporatie spouwisolatie aan in de zijgevels van de proefwoningen. Een onafhankelijk bureau begeleidt de pilot. In het voorjaar van 2018 wordt op basis van de bevindingen uit de pilot besloten of deze maatregelen een afdoende oplossing vormen voor de problematiek. De prioriteit van de corporatie ligt bij verbetering van het binnenklimaat, waarbij zij de informatie en klachten van de bewoners betrekt. Zij heeft aangegeven eventuele onderhoudsklachten van bewoners in de tussenliggende periode serieus te zullen nemen en te zullen oppakken.
Snapt u de wanhoop van huurders dat zo met hen en hun gezondheid wordt omgegaan?
Ik vind die gevoelens begrijpelijk en acht het dan ook een goede zaak dat in beide situaties die in deze vragen aan de orde zijn gesteld, de betrokken corporaties in samenspraak met de huurders tot actie zijn overgegaan.
Wanneer is het probleem met de beschimmelde woningen in Bedum en Groningen verholpen?
Zowel in Bedum als in Groningen is inmiddels in samenspraak met de bewoners een aanvang gemaakt met de aanpak van de vocht- en schimmelproblematiek. Naar ik aanneem zullen de problemen daarmee binnen afzienbare tijd tot tevredenheid van de bewoners zijn opgelost.
Wat vindt u ervan dat in Nederland in 2021 mensen in zulke leefomstandigheden verkeren? Past het bij de grondwettelijke taak van de overheid om orde op zaken te stellen? Zo ja, wat gaat u eraan doen? Zo nee, waarom niet?
In de beantwoording hiervoor bracht ik reeds tot uitdrukking dat dergelijke omstandigheden zo mogelijk moeten worden voorkomen of anders zo snel mogelijk moeten worden opgelost. Het is de taak van de verhuurders om ervoor te zorgen dat de kwaliteit en het onderhoud van hun woningen op peil blijft. Hiertoe bestaan er wettelijke mogelijkheden voor huurders. Zo kunnen huurders zich wenden tot de Huurcommissie en het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht. Voorts is met de herziening van de Woningwet per 1 juli 2015 zowel de positie van de huurders als ook die van de gemeente versterkt. Gemeenten kunnen in hun woonvisie de kwaliteit van sociale huurwoningen als inzet van beleid opnemen. Corporaties zijn er dan aan gehouden hier naar redelijkheid aan bij te dragen, hetgeen in de prestatieafspraken tussen gemeente, huurdersorganisaties en woningcorporaties verder zijn beslag kan krijgen.
Kunt u aangeven of dit probleem zich breder voordoet in Nederland en hoe dit wordt aangepakt?
Gelet op de omstandigheid dat deze problematiek zich met name manifesteert bij oudere, minder goed geïsoleerde en te ventileren woningen en het feit dat een groot deel van de Nederlandse woningvoorraad bestaat uit woningen die zijn gerealiseerd voor 1975, doen deze problemen zich ook elders in Nederland voor. De wijze en het tempo van aanpak is de verantwoordelijkheid van de betrokken verhuurders, in samenspraak met de belanghebbende huurders- en bewonersorganisaties. Zoals hiervoor aangegeven kan ook de gemeente hier een rol in spelen via agendering van de gewenste woningkwaliteit in de woonvisie en daarover vervolgens afspraken in prestatieafspraken met corporaties en huurdersorganisaties vast te leggen.
Het bericht ‘Polen blijven weg: tuinbouwsector zit omhoog’ |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Polen blijven weg: tuinbouwsector zit omhoog»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat Polen minder interesse hebben om in de Nederlandse tuinbouwsector te werken en dat de sector nu steeds meer personeel uit andere landen werft?
Ik herken dit beeld. De gemeente Westland heeft januari 2017 een conferentie georganiseerd over de door de gemeenten en werkgevers in het Westland geconstateerde afnemende interesse van Polen om als arbeidsmigrant naar Nederland te komen. Dit vanwege de aantrekkende economie in Polen. Tegelijkertijd neemt met de economische groei en de toenemende export in Nederland de vraag naar arbeidskrachten in de tuinbouwsector toe. Hoewel Polen nog altijd de grootste groep arbeidsmigranten vormen in de tuinbouwsector, werft een aantal werkgevers volgens het artikel ook personeel uit Roemenië en Bulgarije. Met de toenemende vergrijzing in Polen vanaf 2020 verwachten werkgevers de komende jaren meer wervingsproblemen.
Het is in de eerste plaats aan werkgevers om voldoende en goed personeel te werven. Belangrijke voorwaarde daarvoor is dat Nederlandse werkgevers ook aantrekkelijk zijn voor arbeidsmigranten. Dit betekent dat de werk – en woonomstandigheden goed zijn en een voor iedereen, Nederlander of arbeidsmigrant, gelijk loon voor gelijk werk geldt.
In hoeverre bent u het eens met de uitspraak dat dit probleem in de toekomst groter zal worden? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat in Nederland nog heel veel mensen met en zonder afstand tot de arbeidsmarkt langs de kant staan en niet actief participeren?
Er zijn nog veel mensen op zoek naar werk, met en zonder uitkering. De aantrekkende economie biedt mogelijkheden voor deze werkzoekenden. Dit kan in een sector als de glastuinbouw zijn, maar ook in andere sectoren waar nu krapte heerst. Gemeenten ondersteunen daarbij mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt door afspraken met werkgevers èn maatwerk voor werkzoekenden.
Welke mogelijkheden ziet u om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in contact te brengen met deze vacatures?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Sjaak van der Tak (Voorzitter van LTO Glaskracht Nederland) dat bedrijven moeten proberen om Nederlandse jongeren enthousiast te maken voor het vak?
Ik ben het zeer eens met de heer Van der Tak dat bedrijven moeten investeren in Nederlandse jongeren om ze enthousiast te maken voor het werken in de sector die zo belangrijk is voor de Nederlandse export.
Kunt u toelichten of, en zo ja welke stappen u zult nemen om het voor Nederlandse werknemers weer aantrekkelijker te maken om in de tuinbouwsector te werken?
Het is in de eerste plaats, zoals de heer Van der Tak ook aangeeft, aan werkgevers om te zorgen dat zij voldoende personeel hebben nu en in de toekomst.
In dit dossier zie ik mijn rol vooral in het voorkomen van oneerlijke concurrentie en het aanpakken van misstanden zoals onderbetaling en uitbuiting. Dat is zowel in het belang van Nederland, bedrijven en werknemers, als van de arbeidsmigranten zelf.
Juist om oneerlijke concurrentie te voorkomen is in Europa en Nederland ingezet om gelijk loon voor gelijk werk te realiseren, door onderhandelingen in Brussel over aanpassing van de Europese regelgeving, zoals de detacheringsrichtlijn en de coördinatieverordening sociale zekerheid, door misstanden als uitbuiting en onderbetaling tegen te gaan via de Wet Aanpak Schijnconstructies en de recente herziening van de Wet Minimumloon en Vakantiebijslag.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
Ja.
Het bericht dat de bouwplaats van een moskee in Enschede is besmeurd met varkensbloed |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pegida besmeurt bouwlocatie moskee Enschede met varkensbloed»?1
Ja
Wijzigt het dreigingsbeeld door deze walgelijke actie die georganiseerd is door Pegida? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waar baseert u dit op?
De actie van Pegida past in een patroon van intimiderende en choquerende acties uitgevoerd door extreemrechtse activisten, onder andere rondom (geplande) moskeeën. Zoals in het meest recente Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN462) staat beschreven, zijn er zorgen over de toegenomen radicale koers van Pegida. De actie in Enschede bevestigt dat die zorgen terecht zijn. Er zijn echter geen aanwijzingen dat Pegida een gewelddadige koers zou gaan voorstaan. Met betrekking tot de geweldsdreiging die uitgaat van rechts-extremisme in het algemeen blijft het normbeeld hetzelfde. Er zijn geen aanwijzingen voor ernstige vormen van geweld vanuit deze ideologische hoek, maar een gewelddaad door een eenling of een kleine groep blijft voorstelbaar. Met betrekking tot de maatregelen verwijs ik naar de antwoorden op vraag 7, 8 en 9.
Wijzigt het dreigingsbeeld door de aankondiging van Pegida dat vergelijkbare acties zullen volgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waar baseert u dit op?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het advies van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)2, waarin er wordt verzocht om extra alertheid bij moskeeën? Zo ja, welke stappen zijn er naar aanleiding van dit advies gezet en welke stappen worden er gezet naar aanleiding van de laatste gebeurtenissen?
Ja, daar ben ik mee bekend. Het advies blijft van kracht. Het advies is gericht aan de lokale autoriteiten. Ik ga er vanuit dat zij passend invulling geven aan dit advies. Voor de stappen die zijn gezet verwijs ik naar de beantwoording van vraag 12.
Wat gaat u doen om de angst weg te nemen van moskeebezoekers?
Ik begrijp dat acties zoals die van Pegida in Enschede voor afschuw, onrust en angst zorgen. Zeker bij de direct betrokkenen zoals het moskeebestuur en de bezoekers van de moskee, maar ook voor niet-direct betrokkenen. In zo’n geval is het belangrijk dat de moskee en haar bezoekers direct bijgestaan worden door de (lokale) overheden. Het is daarom essentieel dat gemeente en politie in nauw contact staan met moskeeën en hun bezoekers, zodat op het moment van een voorval als in Enschede snel en adequaat gehandeld kan worden. In Enschede was dat duidelijk het geval.
Is er naar aanleiding van de gebeurtenis in Enschede periodiek overleg geweest tussen de NCTV, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de politie en de moslimgemeenschap? Zo ja, wat is er uit dit overleg gekomen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de gebeurtenissen in Enschede is er contact geweest tussen de NCTV, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de gemeente Enschede. De gemeente Enschede heeft contact gehad met het bestuur van de getroffen moskee. De NCTV, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de gemeente Enschede blijven met elkaar in contact.
Naast contact n.a.v. incidenten vindt er een periodiek overleg veiligheid moskeeën plaats. Deelnemers zijn de NCTV, Ministerie van SZW, politie en een vertegenwoordiging van de moslimgemeenschap. Dit periodieke overleg wordt niet naar aanleiding van incidenten gepland. Mocht er bij de deelnemende organisaties tussentijds behoefte zijn om een overleg te organiseren dan gebeurt dat. Bijvoorbeeld naar aanleiding van de aanslag op een moskee in Québec in februari van dit jaar4.
Tijdens het periodiek overleg wordt de actuele veiligheidssituatie van moskeeën en moskeebezoekers besproken. Vanzelfsprekend zullen dan ook de gebeurtenissen in Enschede aan bod komen.
Welke juridische middelen kunt u inzetten om het radicale rechts-extreme Pegida te verbieden?
Op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde verboden verklaren en ontbinden. Een organisatie kan niet verboden worden louter omdat zij radicaal rechts-extreem is. Zoals eerder per brief aan de Kamer gemeld5, gelden er op basis van de jurisprudentie hoge eisen voor een dergelijk verbod. Wil een verzoek tot verbodenverklaring kans van slagen hebben dan moet bijvoorbeeld kunnen worden aangetoond dat er sprake is van een werkzaamheid waarvan de ongestoorde voortzetting en navolging in een democratische rechtsstaat niet kan worden geduld op straffe van ontwrichting. Het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of een verzoek ex artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek opportuun is.
Bent u bereid om Pegida te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u naar aanleiding van deze gebeurtenis bereid om zichtbare en onzichtbare maatregelen te treffen voor het beveiligen van moskeeën? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Er worden op dit moment geen extra algemene veiligheidsmaatregelen geadviseerd. Indien nodig worden lokaal passende maatregelen getroffen op basis van dreiging en risico. Bij het nemen van beveiligingsmaatregelen moet in het oog gehouden worden of het middel gegeven de omstandigheden passend en proportioneel is. Lokaal kan deze afweging het beste worden gemaakt.
Nemen alle lokale overheden de beveiliging van moskeeën voldoende mee in hun taakopvatting? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat lokale overheden dit wel meenemen in hun taakopvatting?
Alle burgemeesters hebben de handreiking Veilige Moskee ontvangen. Daarnaast is de handreiking gedeeld met een groot aantal ambtenaren van veel gemeenten. Uit contacten met gemeenten blijkt dat een groot deel van hen bekend is met de handreiking Veilige Moskee en stappen heeft gezet om samen met de moskee te zorgen voor een veilige moskee. De Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is beschikbaar voor gemeenten en moskeeën om mee te denken bij het gebruik van de handreiking veilige moskee. Daarnaast neemt de ESS het onderwerp veiligheid moskeeën en de handreiking Veilige Moskee mee in de advisering van en kennisdeling met gemeenten.
Bent u bereid om middelen vrij te maken voor lokale overheden en moskeeën om de beveiliging van moskeeën te kunnen faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Dreiging en risico zijn leidend voor het nemen van beveiligingsmaatregelen bij religieuze instellingen6 7. Op dit moment zie ik geen aanleiding om aanvullende beveiligingsmaatregelen te adviseren (zie vraag 9) of financiële middelen vrij te maken voor lokale overheden. De NCTV heeft eerder dit jaar een financiële bijdrage verstrekt aan de gemeente Rotterdam8. Dit ten behoeve van de lokale aanpak van de veiligheid van moskeeën in Rotterdam en deze aanpak te vertalen naar een landelijk deelbare aanpak.
Biedt de handreiking «Veilige Moskee»3 genoeg ondersteuning voor moskeebesturen en is de handreiking voldoende bij moskeeën bekend? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, wat gaat u doen om verbetering te bewerkstelligen?
Doel van de handreiking is kennis, aanbevelingen en goede voorbeelden te geven aan moskeebesturen, gemeenten en politie om met spanningen en (mogelijke) incidenten gericht tegen moskeeën om te gaan. De handreiking moet worden gezien als een aanmoediging voor moskeebesturen, gemeenten en politie om samen te zorgen voor een veilige moskee. Het is dan ook nadrukkelijk de bedoeling dat deze drie partijen op lokaal niveau hierover het gesprek aangaan.
De handreiking is ook gedeeld met diverse koepelorganisaties van moskeeën. Daarnaast hebben diverse gemeenten de handreiking gedeeld met de lokale moskeeën en zijn hierover in sommige gevallen het gesprek aangegaan. De handreiking is ook beschikbaar in het Arabisch en Turks om de gebruiksvriendelijkheid te vergroten.
Om de bekendheid van de handreiking onder moskeebesturen verder te vergroten is het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in samenwerking met koepels van moskeeën gestart met de organisatie van bijeenkomsten veiligheid moskeeën. Naast de bekendheid van de handreiking moeten de bijeenkomsten ook de vaardigheden van moskeebestuurders om te werken met de handreiking aan een veilige moskee verbeteren. Een belangrijk doel van deze bijeenkomsten is dat moskeebesturen hierover het gesprek aangaan met de gemeente, als deze gesprekken nog niet plaatsvinden.
Samen met de landelijk te ontwikkelen aanpak van Rotterdam (zie vraag 11) biedt dit genoeg ondersteuning aan de betrokken partijen om een gezamenlijke aanpak ten behoeve van de veiligheid van moskeeën te ontwikkelen.
De snelgroeiende handel in Exchange Traded Funds (ETF's) door de herziene richtlijn markten in financiële instrumenten (MIFID II) |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de snelle groei van handel in een bepaald type beleggingsfondsen (ETF’s), die als doel hebben hetzelfde beleggingsresultaat te behalen als bepaalde beursindexen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de groei van deze markt, waarvan ETFGI – het bedrijf dat deze fondsen volgt – stelt dat er per eind juni 2017 het zesvoudige in is geïnvesteerd ten opzichte van 2008? Bent u van mening dat deze snelle groei een levensgroot risico in zich draagt de aanstichter te zijn van een nieuwe crisis?2 3
ETF’s kunnen voor investeerders een interessante belegging zijn omdat tegen relatief lage kosten gespreid kan worden geïnvesteerd. Kosten van een ETF liggen doorgaans lager dan kosten voor een actief beheerd beleggingsfonds. Net als elk beleggingsproduct zitten er ook risico’s aan ETF’s voor zowel de belegger als het systeem in het geheel. Voor de belegger spelen voornamelijk beleggingsrisico’s die ook aanwezig zijn bij andere beleggingsproducten, zoals waardefluctuaties en liquiditeit van de markt. Deze risico’s worden gecommuniceerd in de fondsdocumentatie en eventueel door de (beleggings)adviseur. Op dit moment lijkt de omvang te beperkt om de economie te kunnen ontwrichten. Als er al stress in de markt is, dan zal dat niet voortkomen vanuit ETF’s, maar zullen ETF’s evenals andere beleggingsproducten de gevolgen daarvan ondervinden. Daarentegen kunnen ETF’s ook bijdragen aan de financiële stabiliteit. Zo kunnen secundaire markten in ETF’s in stressomstandigheden liquiditeit bieden en kunnen ETF’s handelen tegen een korting of een premie, waardoor het risico op een massale verkoop door investeerders gedempt kan worden.
ETF’s maken inderdaad een sterke groei door. Op basis van data van de Europese branchevereniging van vermogensbeheerders (EFAMA) blijkt dat de omvang van (Assets under Management, AuM) wereldwijd 42.000 miljard is. ETF’s vormen met ongeveer 4.100 miljard AuM nog geen tien procent van de totale omvang. In Europa is het relatieve aandeel van ETF’s ten opzichte van de totale AuM overigens kleiner, namelijk ongeveer vier procent. Gegeven de snelle groei van ETF’s is monitoring van de potentiële risico’s wel nodig. Om deze reden houden diverse internationale gremia zich bezig met dit onderwerp, zoals de International Organization of Securities Commissions (IOSCO) en de Europese Effecten- en Marktenautoriteit (ESMA), maar ook de Autoriteit Financiële Markten (AFM) monitort de markt.
Kunt u aangeven hoe u aankijkt tegen de grootte van de markt van ruim 4.100 miljard dollar in het licht van de doelstellingen die beoogd worden met MiFID II, te weten het transparanter maken van de Europese financiële markten? Hoe interpreteert u deze wetgeving in relatie tot ETF’s?4
MiFID II zorgt voor meer transparantie over (de totale) kosten van beleggingsdienstverlening en financiële instrumenten.8 Deze transparantie kan bijdragen aan een toename in de vraag voor ETF’s, aangezien beleggers beter in staat zullen zijn de totale kosten, en de invloed daarvan op het te verwachte rendement, van actief beheerde fondsen af te zetten tegen de kosten en het rendement van ETF’s. Zoals eerder vermeld, zijn de kosten van een ETF doorgaans lager dan van een actief beheerd beleggingsfonds. Voor Nederland geldt dat er sprake is van veel regelgeving op het gebied van transparantie over kosten. Het is niet te voorspellen of de implementatie van MiFID II een onevenwichtige snelle groei van deze handel in gang zal zetten. Toezichthouders monitoren de ontwikkeling van de groei van ETF’s. Daarnaast biedt het MiFID II-kader zowel aan ESMA als de AFM de mogelijkheid om financiële producten van de markt te halen indien er een significante reden tot bezorgdheid is omtrent de beleggersbescherming of indien er een bedreiging is voor het ordelijk functioneren en de integriteit van financiële markten of voor de stabiliteit van (een deel van) het financiële stelsel.
Deelt u de mening dat de implementatie van MiFID II een onevenwichtige snelle groei van deze handel in Europa in gang zal zetten? Ziet u dit als een wenselijke ontwikkeling? Vindt u niet dat wetgeving die een dergelijk risicovol product stimuleert kritisch onder de loep moet worden genomen?5
Zie antwoord vraag 3.
Welke garanties kunnen er geboden worden dat de handel in dergelijke fondsen de Europese economie niet zal ontwrichten? Kan u uw antwoord toelichten?6
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de stelling dat voor de uitgevers van deze fondsen (ETF's) goed bestuur nog amper een onderwerp van gesprek is? Hoe wilt u zorgen voor een toename van de kwaliteit van deze handel?7
Een van de aandachtspunten bij de groei van passief beleggen, waaronder ETF’s, is de invloed op de corporate governance. Het aandeel passief beleggen in de totale omvang van AuM is op dit moment nog te beperkt om hier uitspraken over te kunnen doen. Uit een recent artikel in The Economist blijkt dat de grote aanbieders van passieve fondsen, waaronder dus ETF’s, niet actief campagne voeren om de strategie van een onderneming aan te passen, maar dat ze wel vaker voor de voorstellen van «activisten» stemmen dan voor de voorstellen van het bestuur.10
Erkent u dat het opleggen van transparantie voor de handel in de fondsen, één van de oogmerken van MiFID II, niets toevoegt als de weerslag voor de reële economie te groot wordt om te kunnen hanteren? Kunt u uw antwoord toelichten?8
Zie antwoord vraag 3.
Hoe denkt u over het reguleren van de handel in deze fondsen en het aan banden leggen van flitskapitaal?9
De handel in ETF’s en de handel met behulp van een techniek van hoogfrequente algoritmische handel (flitshandel) zijn twee aparte onderwerpen, welke beide overigens (onder andere) door MiFID II gereguleerd worden.
Zoals in antwoord op vragen 2 en 5 al naar voren kwam, zijn ETF’s beleggingsinstellingen. Het is op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) verboden om zonder vergunning van de AFM een beleggingsinstelling te beheren of rechten van deelneming in een beleggingsinstelling aan te bieden. De vergunningseisen richten zich met name op het waarborgen van een integere en beheerste bedrijfsvoering. Afhankelijk van de precieze vorm van de beleggingsinstellingen vinden de regels hun oorsprong in de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen12 of de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s).13 In beide gevallen geldt een prospectusplicht voor het aanbieden van deze producten. Aangezien een recht van deelneming in een beleggingsinstelling kwalificeert als financieel instrument, zal dienstverlening (van de beheerder of een derde partij) met betrekking tot rechten van deelneming in een beleggingsinstelling kwalificeren als beleggingsdienst. De regels rond het verlenen van beleggingsdiensten vinden hun oorsprong in MiFID.14 Het gaat hier onder andere om regels omtrent zorgvuldige dienstverlening, zoals informatieverstrekking en «ken uw cliënt». Dergelijke maatregelen betreffen de bescherming van beleggers en worden in 2018 aangescherpt met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel ter implementatie van MiFID II.15
Flitshandel, oftewel handel met behulp van een techniek van hoogfrequente algoritmische handel wordt eveneens gereguleerd door MiFID II. Een beleggingsonderneming die zich bezighoudt met algoritmische handel dient het handelsplatform waar zij lid of deelnemer van is in kennis te stellen van het feit dat zij zich bezighoudt met algoritmische handel. In het geval een beleggingsonderneming gebruik maakt van een techniek van hoogfrequente algoritmische handel dient de beleggingsonderneming de gegevens van al haar geplaatste orders te bewaren en stelt zij deze op verzoek ter beschikking aan de toezichthouder. Voor alle ondernemingen die hoogfrequente algoritmische handel toepassen wordt door MiFID II een vergunningplicht geïntroduceerd zodat deze ondernemingen aan organisatorische eisen zijn onderworpen en onder toezicht staan.
In het kader van algoritmische handel worden ook eisen gesteld aan handelsplatformen waar met behulp van algoritmen wordt gehandeld. Zo dient een exploitant van een handelsplatform erop toe te zien dat zijn handelssystemen naar behoren zijn getest om aan grotere orderstromen of marktspanningen het hoofd te kunnen bieden. Ook moeten de handelssystemen zijn toegerust met handelsonderbrekers (circuit breakers) en dient de exploitant te beschikken over systemen, procedures en regelingen om de deelnemers en leden te verplichten algoritmen te testen. Tot slot zal de exploitant van een handelsplatform ervoor moeten zorgen dat aangegeven wordt welke orders het resultaat zijn van algoritmische handel (algo flagging), welke algoritmen voor de totstandkoming van de orders zijn gebruikt en welke personen de orders hebben geïnitieerd.
Deelt u de mening dat nu de ECB zijn stimulering voortzet en de leningen in de uitverkoop gaan, het besmettingsgevaar van ETF’s op de rest van de economie alleen maar groter is geworden?10 11
Zoals wordt aangegeven door het Financieel Stabiliteitscomité, de European Systemic Risk Board (ESRB) en de ECB schuilen er risico’s in de huidige stemming op de financiële markten. Dankzij het ruime monetaire beleid en de mondiaal aantrekkende economie heerst op financiële markten een positieve stemming. Dit uit zich in een lage volatiliteit en stijgende vermogensprijzen. De lage volatiliteit kan echter een vertekend beeld geven van de risico’s. Zo weten we uit het verleden dat juist in rustige perioden vaak onevenwichtigheden opbouwen. Wanneer het marktsentiment plotseling omslaat, bijvoorbeeld door onverwachte (geo-)politieke gebeurtenissen of een snellere dan verwachte monetaire exit, zijn scherpe prijscorrecties op financiële markten mogelijk. Ook de Nederlandse financiële sector is hiervoor kwetsbaar, via bijvoorbeeld verliezen op beleggingsportefeuilles (pensioenfondsen en verzekeraars) en via herfinancieringsrisico’s (banken). ETF’s zullen als onderdeel van het gehele belegd vermogen ook geraakt worden door stress op de markt. Het potentiële besmettingsgevaar van ETF’s staat ook op het netvlies van de eerder genoemde (inter)nationale toezichthouders, zoals de AFM.
Bent u de mening toegedaan dat met het aanbieden van ETF’s een bank haar eigen klanten schept, waarvoor ze vervolgens vrijuit mag speculeren ook al weet de klant dit niet? Bent u ook van mening dat dit bij een klappende aandelenbubbel kan leiden tot grote problemen?12
Het klappen van een aandelenbubbel zal brede consequenties hebben, zowel voor beleggers die direct in aandelen beleggen als voor beleggers in aandelenfondsen, waaronder ETF’s. Doorgaans volgen ETF’s een bepaalde index door het in verhouding aankopen van de onderliggende stukken (bijvoorbeeld de aandelen die samen de AEX bepalen). Er zijn echter ook ETF’s die de rendementen van de onderliggende index nadoen door het aangaan van een swapovereenkomst, in plaats van het aankopen van de onderliggende stukken van de index. Bij een swapovereenkomst wordt met de tegenpartij de afspraak gemaakt dat zij het rendement levert van de gevolgde index. Dit zijn zogeheten synthetische ETF’s. Deze zijn op dit moment nog zeer gering in omvang.
Bent u het eens met de stelling dat de invloed van indexen zich verspreidt naar vrijwel alle institutioneel beheerde fondsen?13
Institutionele beleggers beleggen in uiteenlopende producten waarbij indexen een belangrijke rol spelen. Ook hier geldt dat indexfondsen een onderdeel zijn in de gehele beleggingsportefeuille. ETF’s kunnen daarbij het risico verminderen doordat via indexfondsen als onderdeel van de gehele portefeuille diversificatie plaatsvindt.
Het bericht 'Burger ingezet bij opsporing' |
|
Maarten Groothuizen (D66), Monica den Boer (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Burger ingezet bij opsporing»?1
Ja.
Is de nieuwe aanwijzing aangaande opsporingsberichtgeving van het openbaar ministerie (OM) aan u voorgelegd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe duidt u de toevoeging aan de aanwijzing inhoudende dat nu ook ter voorkoming van ernstige strafbare feiten de identiteit van een persoon verspreid mag worden wanneer de opsporingsberichtgeving gericht is op het voorkomen van een misdrijf, waarmee een ernstige inbreuk op de rechtsorde wordt gemaakt of waardoor ernstig gevaar voor personen of goederen kan ontstaan?
Indien er aanwijzingen zijn dat ernstige misdrijven gepleegd gaan worden, dient het publiek daarvoor gewaarschuwd te kunnen worden. In bijzondere gevallen is het van belang dat daarvoor persoonsgegevens van die specifieke personen worden getoond, met als doel de uitvoering van die misdrijven te voorkomen. Het is altijd van de specifieke omstandigheden van het geval afhankelijk of er een risico ontstaat voor de veiligheid van personen of goederen. Bij ernstig gevaar voor personen of goederen moet in eerste instantie – maar niet daartoe beperkt – worden gedacht aan lichamelijk geweld en zedenmisdrijven, maar ook aan bijvoorbeeld brand-, ontploffings- of vergiftigingsgevaar.
De inzet is dringend noodzakelijk voor de opsporing wanneer hetzelfde doel niet bereikt kan worden met de inzet van minder ingrijpende middelen of bevoegdheden.
Kunt u specificeren in welke gevallen er ernstig gevaar voor personen of goederen ontstaat? Kunt u specificeren wanneer berichtgeving dringend noodzakelijk is voor de opsporing?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre kunt u garanderen dat het OM bij de implementatie van deze aanwijzing het principe van subsidiariteit waarborgt? Kunt u garanderen dat slechts in een uiterst geval opsporingsberichtgeving inzetten ter voorkoming van strafbare feiten?
Bij de inzet van het middel geldt altijd dat voldaan moet zijn aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De opsporingsberichtgeving ter voorkoming van strafbare feiten zal alleen worden ingezet wanneer sprake is van tenminste een aanzienlijk risico op het plegen van strafbare feiten waarmee een ernstige inbreuk op de rechtsorde wordt gemaakt of waardoor de veiligheid van personen of goederen in gevaar wordt gebracht en de inzet van andere, voor de verdachte minder ingrijpende middelen, niet tot hetzelfde resultaat kan leiden.
Constaterende dat aan de aanwijzing wordt toegevoegd dat ook onder meer slachtoffers herkenbaar in beeld kunnen worden gebracht, hoe zwaar weegt het in dergelijke gevallen mee wanneer het slachtoffer niet wil dat hij of zij herkenbaar in beeld wordt gebracht? In welke gevallen zal dit toch worden gedaan? Zo ja, waarom?
Slachtoffers worden in beginsel alleen onherkenbaar in beeld gebracht. Het herkenbaar in beeld brengen van slachtoffers zonder hun toestemming is alleen in uitzonderlijke gevallen aan de orde. Daarbij zal veel gewicht worden toegekend aan de belangen van het slachtoffer, met name het belang om niet herkenbaar in beeld gebracht te worden.
Waarom is er bij het in beeld brengen van niet-verdachten – zoals slachtoffers en getuigen – gekozen voor toestemming van de officier van justitie, en niet van de hoofdofficier van justitie zoals bij voorkoming van ernstige strafbare feiten het geval is, te meer omdat het hier gaat om mensen die niet veroordeeld zijn of verdacht worden van een strafbaar feit?
De behandelend officier van justitie die overweegt een opsporingsbericht te publiceren, legt dit voor aan de hoofdofficier van justitie of de officier van justitie bij wie de inzet van opsporingsberichtgeving is belegd. Dit is vastgelegd in interne OM-afspraken. In bijzondere gevallen wordt daarnaast advies ingewonnen bij de landelijk officier van justitie die is belast met opsporingsberichtgeving.
Constaterende dat in de aanwijzing gesteld wordt dat «overschrijding van de grenzen een verzuim kan opleveren in de zin van artikel 359a Sv» en dus rechtsgevolgen kan hebben, deelt u de mening dat dit niet van betekenis is voor opsporingsberichtgeving als het niet-verdachten betreft?
Ja, zolang daardoor niet de belangen van de verdachte worden geschaad. Niet-verdachten kunnen het OM wel civielrechtelijk aanspreken of een klacht indienen bij de hoofdofficier.
Wat zijn de mogelijkheden voor getuigen, slachtoffers of andere niet-verdachten als zij voor- of achteraf bezwaar willen maken tegen de opsporingsberichtgeving waarin zij herkenbaar in beeld zijn of worden gebracht?
In de uitzonderlijke situaties waarin dit wordt toegepast kunnen betrokkenen hun bezwaren kenbaar maken aan de behandelend officier van justitie of de hoofdofficier van justitie. Voor het slachtoffer geldt dat vooraf gevraagd zal worden of hij/zij bezwaar heeft tegen het herkenbaar tonen van beelden van hem/haar. Met betrekking tot getuigen en eventuele anderen kan dat alleen achteraf omdat de identiteit daarvan niet bekend is en het tonen van de beelden er juist op is gericht die identiteit te achterhalen.
Ter voorkoming van de publicatie van gegevens of beelden bestaat (vooraf) de mogelijkheid om een kort geding aan te spannen. Ook kan (achteraf) een klacht worden ingediend bij de hoofdofficier van justitie.
Op welke manier houdt u toezicht op de naleving van deze aanwijzing door OM en politie als het gaat om de vereisten van rechtmatigheid, proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid?
In beginsel zal de rechter in de strafzaak beoordelen of de inzet van opsporingsberichtgeving aan de eisen voldoet. De door het OM opgestelde Aanwijzing is erop gericht de zorgvuldige inzet van het middel te waarborgen. Ik zie geen aanleiding daarop specifiek toezicht te houden.
Waarom is door het OM besloten om de hoofdofficier de mogelijkheid te geven de uitvoering van de opsporingsberichtgeving te beleggen bij de persofficier? Waarom is er niet enkel gekozen voor delegatie naar de rechercheofficier, die bij uitstek is toegerust om complexe afwegingen te maken?
Zowel de persofficier van justitie als de recherche- officier van justitie worden gekwalificeerd geacht om deze afwegingen te maken.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze deze aanwijzing voldoet aan de kaders gesteld in de jurisprudentie van artikel 8, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens?
Zoals ook in de Aanwijzing is opgenomen is inbreuk op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer toegestaan ten behoeve van strafvorderlijke belangen, onder de voorwaarde dat daaraan een zorgvuldige belangenafweging door bevoegde justitiële autoriteiten vooraf is gegaan. De vereisten van rechtmatigheid, proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid zijn leidend. Op grond hiervan wordt steeds zorgvuldig afgewogen of, en zo ja, in welke vorm persoonsgegevens, geluids- of beeldfragmenten publiek worden gemaakt. De vereisten en de toepassing passen binnen de kaders die zijn ontwikkeld in de jurisprudentie van het EHRM.
Kunt u ieder jaar verslag uitbrengen aan de Kamer over het aantal keer en in welke situaties deze aanwijzing wordt toegepast?
Vooralsnog zie ik daar geen noodzaak toe.
Het promoten van onbeperkt zonnen |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de komst van een zonnebankketen waar klanten voor een vast maandbedrag om de dag kunnen bruinen en de bezorgde reactie van huidartsen hierop?1
Ja.
Heeft u tevens kennisgenomen van het definitieve rapport van het Scientific Committee on Health, Environmental and Emerging Risks (SCHEER), waaruit blijkt dat bewezen is dat het gebruik van een zonnebank de kans vergroot op huidkanker, dat de potentiële gunstige effecten van zonnebanken niet opwegen tegen dit risico en dat er tevens geen veilige hoeveelheden bestaan waaraan men aan UV-straling van zonnebanken blootgesteld kan worden?2
Ik heb kennisgenomen van het definitieve rapport van het SCHEER van de Europese Commissie. Ik heb uw Kamer bij brief van 30 augustus 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016- 2017, nr. 3388) gemeld dat ik in afwachting ben van de wijze waarop de Europese Commissie met dit rapport wil omgaan om op basis daarvan te bezien welke vervolgstappen daarbij passen. Een Europese aanpak van de problematiek kan immers effectiever zijn. De Europese lidstaten hebben in april 2017 naar aanleiding van dit SCHEER-rapport bij de Europese Commissie aangedrongen op een richtsnoer voor het veilig gebruik van zonnebanken. De Europese Commissie heeft aangegeven dit verzoek in overweging te nemen.
Hoe kijkt u naar de komst van «onbeperkt zonnen» in relatie tot de conclusies van het in vraag 2 genoemde SCHEER-rapport en de oplopende cijfers van mensen die huidkanker krijgen?
Het is mij bekend dat het gebruik van zonnebanken voor jongeren en mensen met kwetsbare huidtypen verhoogde gezondheidsrisico’s met zich meebrengt. Het SCHEER-rapport bevestigt dat er sterk bewijs is dat blootstelling aan UV-straling van de zon en de zonnebank huidkanker kan veroorzaken. Ik vind derhalve de komst van «onbeperkt zonnen» onder een zonnebank vanuit het oogpunt van volksgezondheid een ongewenste ontwikkeling als daarbij de veiligheidseisen niet in acht worden genomen.
Klopt het dat de zonnebankketen, waar klanten voor een vast maandbedrag om de dag kunnen bruinen, zonder personeel in de zonnestudio’s werkt? Zo ja, klopt het dat in dergelijke zonnestudio’s niet op de leeftijd van klanten wordt gecontroleerd? Vindt u het wenselijk dat hier niet op gecontroleerd wordt?
Ik heb de NVWA gevraagd om een bezoek te brengen aan de Nederlandse vestiging van de Deense aanbieder van zonnebanken om na te gaan of de ondernemer zich houdt aan de wettelijke voorschriften voor het veilig gebruik van zonnebanken. Indien de ondernemer de voorschriften voor veilig gebruik niet naleeft, zal de NVWA passende maatregelen nemen.
Deelt u de mening dat juist voorlichting over risico op huidkanker moet worden gepromoot in plaats van onbeperkt zonnen? Bent u van plan hier actie op te ondernemen? Zo ja, aan welke acties denkt u?
In de beantwoording van de vragen van uw Kamer over het risico van het gebruik van zonnebanken van 15 juni 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2596) is aangegeven dat het belangrijk is dat er goede informatie voorhanden is over de gevaren van zonnebanken en zonnen in het algemeen. Ook aanbieders van zonnebanken hebben een belangrijke rol bij het wijzen van consumenten op deze risico’s. Daarnaast kunnen consumenten op internet betrouwbare informatie vinden. Zo informeren bijvoorbeeld zorgprofessionals en het KWF op hun websites over de gevaren van de zon en over de risico’s van het gebruik van zonnebanken. Aanvullende maatregelen op dit gebied zijn derhalve naar mijn mening niet noodzakelijk.
Hoe staat het met het eerder aangekondigde onderzoek naar het verbeteren van de handhavingsmogelijkheden van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Wanneer wordt de Kamer over dit onderzoek geïnformeerd?3
Over het onderzoek naar de manieren om de handhavingsmogelijkheden van de NVWA te verbeteren, wil ik op dit moment nog geen conclusies trekken. Zoals in de beantwoording op vraag 2 toegelicht, wacht ik eerst de wijze af waarop de Europese Commissie met het SCHEER-rapport in Europees verband wil omgaan, om op basis daarvan te bezien welke vervolgstappen daarbij op nationaal niveau passen.
Nederlanders die probeerden omstreden spionagesoftware te verkopen aan Ecuador |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Deze Nederlanders probeerden omstreden spionagesoftware te verkopen»?1
Ja.
Hoe duidt u de activiteiten van het bedrijf Hacking Team, namelijk het verkopen van spionagesoftware aan repressieve regimes om journalisten, oppositieleden, activisten en anderen monddood te maken?
Vrijheid van meningsuiting is één van de prioriteiten binnen het Nederlands buitenlands mensenrechtenbeleid. De verkoop van deze producten door Hacking Team aan autoriteiten voor het ongelegitimeerd inperken van de vrijheid van meningsuiting keurt het kabinet af.
Hoe duidt u het gegeven dat een Nederlandse honorair consul betrokken is geweest bij het faciliteren van een deal om spionagesoftware van het bedrijf Hacking Team te verkopen aan Ecuadoraanse inlichtingendiensten?
Honorair consuls zijn onbezoldigde ambtenaren en worden geacht in hun levensonderhoud te voorzien middels andere activiteiten. Voordat een honorair consul wordt voorgedragen, is afgewogen wat de potentiële risico’s van de beroepsmatige activiteiten van betrokkene zijn en worden doorgaans referenten geraadpleegd. De honorair consul is ambtenaar en behoort als zodanig tot de Dienst Buitenlandse Zaken. Op het gebied van integriteit gelden voor honorair consuls derhalve dezelfde normen als voor alle Rijksambtenaren. Zij worden daar bij hun aanstelling op gewezen. In de regelgeving is niet opgenomen dat een honorair consul economische activiteiten moet melden. Het is disproportioneel om honorair consuls te verplichten alle zakelijke activiteiten te melden. Wel is er continue aandacht voor integriteit en worden honorair consuls aangemoedigd om dilemma’s bespreekbaar te maken.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken was niet op de hoogte van de samenwerking van de honorair consul met Hacking Team. De samenwerking tussen de honorair consul en Hacking Team vond plaats in zijn hoedanigheid van directeur van een handelsbedrijf. Het ministerie werd voor het eerst bekend met deze activiteiten op 4 juni 2017 toen de ambassade in Lima werd gewezen op het artikel op de website van PlanV. In januari 2017 was de benoemingsperiode van de honorair consul te Quito reeds afgelopen.
Bent u op de hoogte van de activiteiten van deze honorair consul, zoals beschreven in het artikel? Zo ja, sinds wanneer? Welke acties heeft u vervolgens ondernomen?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het wenselijk dat een vertegenwoordiger van de Nederlandse overheid in het buitenland betrokken is bij dergelijke nevenactiviteiten? Zo nee, welke acties onderneemt u om dergelijke praktijken te voorkomen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de activiteiten van de honorair consul rondom het promoten van dergelijke spionagesoftware volgens de geldende regelgeving niet gemeld hoefde te worden? Waarom niet? Acht u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Hacking Team een demonstratie heeft gegeven over software aan de Nationale Politie en de Nederlandse militaire veiligheidsdienst? Waarom en op welk initiatief is dit gebeurd? Is hier vervolg aan gegeven? Zo ja, hoe?
Zoals eerder is aangegeven in de beantwoording op de vragen van het lid Oosenbrug (PvdA) met kenmerk 2015Z09552 en Oosenbrug (PvdA) en Verhoeven (D66) met kenmerk 2015Z14018, brengt het verstrekken van informatie over welke specifieke software de opsporingsdiensten beschikken, testen en gebruiken grote risico’s met zich mee voor de inzetbaarheid van die middelen. Dit geldt dus ook voor het verstrekken van informatie omtrent de broncode, de robuustheid en de daarmee samenhangende veiligheidsvraagstukken. Het kabinet kan hierover derhalve geen informatie over verstrekken. Het kabinet benadrukt dat er altijd wordt gehandeld binnen de bestaande wet- en regelgeving.
Voor het opsporen van bepaalde strafbare feiten kunnen op bevel van het Openbaar Ministerie (OM) bijzondere opsporingsbevoegdheden worden toegepast. Bij de inzet van dergelijke bevoegdheden dient het belang van de opsporing proportioneel te zijn aan de inbreuk die de bevoegdheid maakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte of derden. Bovendien dient het te verkrijgen bewijs niet door de inzet van een andere, lichtere bevoegdheid te kunnen worden verkregen (subsidiariteit). Bij de inzet van ingrijpende bevoegdheden is machtiging van de rechter-commissaris vereist. De proportionaliteit en subsidiariteit van de inzet van de bevoegdheid, en het gebruik van het technisch hulpmiddel dat wordt ingezet ter uitvoering voor de bevoegdheid, worden hierbij getoetst.
Om de technologische ontwikkelingen op het gebied van cyber security bij te kunnen houden, onderhoudt de MIVD contacten met een groot aantal spelers in de publieke en private sector. Deze contacten lopen uiteen van het bezoeken van beurzen en congressen tot demonstraties van producten bij private partijen. Over mogelijke contacten van de MIVD met specifieke bedrijven worden in de regel geen mededelingen gedaan.
Wordt er momenteel of is er in het verleden door Nederlandse opsporingsdiensten op enigerlei wijze gebruik gemaakt van software van Hacking Team?
Zie antwoord vraag 7.
Welke risico’s ziet u voor cyberveiligheid in het bevorderen van het gebruik van dergelijke spionagesoftware?
Het kabinet stelt voorop dat het gebruik van dergelijke software niet wordt bevorderd van overheidswege. In algemene zin brengt digitalisering altijd risico’s met zich mee en bevat software met regelmaat kwetsbaarheden. Dat is voor spionagesoftware niet anders. Dit onderwerp wordt reeds geadresseerd in het Cyber Security Beeld Nederland 2017. In lijn met de tweede Nationale Cyber Security en de Internationale Cyber Strategie kan aangegeven worden dat het altijd zoeken is naar een balans tussen vrijheid, veiligheid en maatschappelijke (of economische) groei. Deze balans komt ook terug in eerdere brieven (met o.a. het kenmerk 2008352) aan uw Kamer inzake de omgang met kwetsbaarheden in hard- en software.
Klopt het dat in het Europees parlement het stelsel van vergunningen voor spionagesoftware momenteel wordt herzien zodat tussenhandel mogelijk strafbaar wordt? Wat is de Nederlandse opstelling hierin?
Op dit moment bespreken de Europese lidstaten het voorstel dat de Europese Commissie in september 2016 uitbracht voor de herziening van EU Verordening 428/2009. Deze verordening vormt het EU-raamwerk voor exportcontrole van dual-use goederen en tussenhandeldiensten voor dergelijke goederen. Tussenhandeldiensten voor dual-use goederen zijn op dit moment niet per se vergunningplichtig, maar kunnen dat wel zijn. Om dit te beoordelen dienen Nederlandse bedrijven een mededeling te doen van de tussenhandeldiensten die zij voornemens zijn te plegen. Nederland acht een dwingende vergunningplicht voor alle tussenhandeldiensten voor dual-use goederen onwenselijk, maar wil wel zicht hebben op de te plegen tussenhandeldiensten om deze eventueel vergunningplichtig te verklaren. In haar voorstel breidt de Commissie de definitie van tussenhandelaar uit tot bedrijven die gelieerd zijn aan een in de EU gevestigde onderneming, maar zich buiten de EU bevinden. Daarmee wil de Commissie de rechtsmacht van de EU exportcontrole autoriteiten vergroten. Nederland hecht in de onderhandelingen over het voorstel van de Commissie aan regels die helder zijn richting het bedrijfsleven en aan de uitvoerbaarheid van deze regels.
Het realiseren van de snelle spoorverbinding ‘Wunderline’ tussen Groningen en Bremen |
|
Stieneke van der Graaf (CU) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het coalitieakkoord van de nieuwe regering van Niedersachsen, waarin de «Wunderline» is opgenomen?1
Ja.
Erkent u het grote belang van een snelle spoorverbinding tussen Groningen en Bremen voor onder meer de economie en het werken over de grens?
Ik erken het belang van het verbeteren van verbindingen waarmee nationale netwerken grensoverschrijdend beter worden verbonden en werklocaties beter en sneller bereikbaar worden voor grenspendelaars. Dit belang is ook de reden geweest voor mijn ambtsvoorganger om in 2014 17 miljoen te reserveren voor verbetering van deze spoorverbinding.
Verder kan de verbetering van bereikbaarheid een kansrijke maatregel zijn voor het stimuleren van regionale grensoverschrijdende economie en arbeid. Dit is ook een van de conclusies van het Actieteam Grensoverschrijdende Economie en Arbeid in haar rapport2 van januari 2017. Dit rapport is mede opgesteld door vertegenwoordigers van het Rijk en de grensregio’s, waaronder de provincie Groningen.
Wat betekent de passage in het nieuwe coalitieakkoord in Niedersachsen voor de realisatie van de «Wunderline»? Bent u bereid om met Niedersachsen in overleg te gaan over de samenwerking om deze snelle spoorverbinding te kunnen realiseren?
Het nieuwe coalitieakkoord van Niedersachsen spreekt over het samen met Nederland bevorderen van een snelle verbinding. Het feit dat de ambitie in het coalitieakkoord van Niedersachsen is opgenomen bewijst dat onze Duitse partners de ambitie zeer serieus nemen.
Reeds sinds medio 2016 neemt IenW deel aan de stuurgroep waarin samen met de Provincie Groningen, deelstaat Niedersachsen, deelstaat freie Hanzestad Bremen, ProRail en DB Netz over de verbetering van de spoorverbinding wordt gesproken. In deze stuurgroep is een projectplan («spoorboekje») vastgesteld waarin de partners de ambitie voor de verbetering van de kwaliteit van de spoorverbinding hebben opgenomen en de te doorlopen stappen hebben vastgelegd.
Het is de bedoeling dat in deze stuurgroep eind 2018 een besluit wordt genomen over de verbetermaatregelen op basis van de dan op te leveren beslisinformatie. Dan neem ik ook een besluit over de inzet van de voorlopige reservering van 17 miljoen euro die ik heb gemaakt.
Kent u het bericht «Provincie werkt verder aan het spoor omwille van de Wunderline»?2
Ja.
Wanneer komt er meer duidelijkheid van de Europese Commissie over een bijdrage in de realisatie van de «Wunderline»? Welke actie onderneemt u richting de Europese Commissie?
Vanuit de Connecting Europe Facility (CEF) is door de Europese Commissie voor de Wunderlinie reeds een bedrag van 8,3 miljoen euro toegezegd voor het maken van een ontwerp, milieueffectrapportage en de aanbesteding van voorbereidende werkzaamheden.
Eind 2018 beoogt de stuurgroep Wunderline een besluit te nemen over de te realiseren verbetermaatregelen en de beschikbare financieringsbronnen. De Provincie Groningen is in nauw contact met de Europese Commissie om te bekijken of er dan ook een bijdrage van de EU mogelijk is. IenW ondersteunt de Provincie Groningen waar mogelijk om tot een succesvolle aanvraag te komen
Wat betekent de uitkomst van het onderzoek dat de bodemgesteldheid onder delen van het traject te zwak is voor de realisatie van de «Wunderline»?3
Momenteel vindt overleg plaats met ProRail en DB Netz over mitigerende maatregelen en wordt door de provincie Groningen een second opinion uitgevoerd. Afhankelijk van het resultaat zullen mogelijk alternatieve oplossingen in beeld komen. Voorjaar 2018 zal hier meer duidelijkheid over zijn, inclusief de financiële consequenties. Voor zover mogelijk zullen ook relevante lessen uit de analyse over de bodemgesteldheid op het tracé Zwolle – Kampen hierbij worden betrokken.
Welke actie onderneemt u om de snelle spoorverbinding tussen Groningen en Bremen zo snel mogelijk te realiseren?
Voor mijn inzet in de stuurgroep en richting de EU verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 3 en 5. Verder zal ik mij, net als mijn ambtsvoorganger, blijven inzetten voor een spoedig herstel van de Friezenbrug wat een randvoorwaarde is voor het verbeteren van de verbinding Groningen – Bremen.
Het nieuws dat ieder jaar dertig miljoen dieren in de Nederlandse veehouderij te vroeg sterven |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat jaarlijks ruim dertig miljoen dieren te vroeg sterven in stallen in de Nederlandse veehouderij?1
De sterftecijfers onder – vooral jonge – dieren zijn al jaren een punt van aandacht. Daar zijn de sectoren ook van doordrongen. De geitensector heeft onlangs een plan van aanpak opgesteld om het welzijn van geitenlammeren te verbeteren en de sterfte onder – met name – geitenbokjes sterk terug te dringen. Dit plan is recent aan uw Kamer verstuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 939). Voor kalveren hebben in 2016 de melkveesector, handel en kalversector samen het plan «Vitaal kalf» opgesteld. Op basis van de acties die de sectoren zelf nemen, is de verwachting dat de kalversterfte zal afnemen. De Stuurgroep bigvitaliteit, welke gevormd wordt door vertegenwoordigers van varkenshouders, Vereniging Biologische Varkenshouders, varkensfokkerijorganisaties, dierenartsen, veevoederleveranciers, veehandel, vleesverwerkende bedrijven en de Dierenbescherming, heeft naar aanleiding van eerder in 2016 gepubliceerde cijfers over biggensterfte actie ondernomen en heeft een plan van aanpak «Verlaging biggenuitval» opgesteld. Deze is op 7 juli 2016 aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 884) en u hebt een eerste rapportage over de voortgang op 17 mei 2017 (Kamerstuk 28 286, nr. 723) ontvangen. Ook met de pluimveesector zal het gesprek worden gevoerd om te bezien op welke manier mogelijk nog een verlaging van de uitvalcijfers kan worden gerealiseerd. De houder heeft de morele en wettelijke plicht (Wet Dieren) om goed voor zijn dieren te zorgen, ongeacht de bestemming die het dier uiteindelijk krijgt. Het is aan de houder om de sterfte tot een minimum te beperken door de meest gunstige omstandigheden voor het dier te creëren. Ik volg de voortgang bij de verschillende sectoren nauwlettend en zal dit punt blijven agenderen in overleggen.
In hoeverre komen de cijfers uit het rapport van Wakker Dier overeen met de sterftecijfers die bij u bekend zijn? Herkent u de door Wakker Dier omschreven oorzaken voor ziekte en sterfte? Zo ja, welke concrete maatregelen bent u van plan om te nemen om dit in de toekomst te voorkomen?2
De in het rapport van Wakker Dier genoemde cijfers voor varkens, pluimvee en konijnen komen grotendeels overeen met de cijfers die ook mij bekend zijn. Voor geiten komt Wakker Dier tot een sterftepercentage van 23% onder geitenlammeren. Bij dit percentage is echter geen openbare bron vermeld, waardoor een vergelijking met cijfers uit het Identificatie & Registratie systeem voor geiten (I&R-geit) moeilijk is. Uit I&R-geit blijkt een sterfte onder geitenlammeren van circa 16%, zowel in 2015 als in 2016. Hierbij dient opgemerkt te worden dat geitenlammeren pas uiterlijk zes maanden na geboorte in I&R geregistreerd hoeven te worden, en eerder indien een lam binnen deze zes maanden wordt afgevoerd van het geboortebedrijf. Lammeren die op het geboortebedrijf sterven, komen daarmee mogelijk niet in de I&R-cijfers terug omdat deze zonder melding afgevoerd kunnen worden naar het destructiebedrijf. Hoe groot dit aantal is, is onbekend. Voor kalveren hanteert Wakker Dier hogere percentages dan mij uit I&R-gegevens bekend is. Voor doodgeboren kalveren hanteert Wakker dier 10% en voor kalveren die sterven net na de geboorte ook 10%, terwijl I&R-gegevens respectievelijk 8,4% en 7,4% laten zien (tot oktober 2017). Overigens is bij kalversterfte het laatste half jaar een daling te zien.
Dat dieren voortijdig sterven, is helaas niet helemaal te voorkomen. Zelfs bij de beste zorg sterven er jonge dieren, net als in de natuur. De hoogte van de sterftecijfers is echter wel een punt van aandacht. De omvang van en de oorzaak voor sterfte in de eerste levensmaanden zijn divers en kunnen verschillend zijn per diercategorie en per houderijsysteem. Daarnaast kunnen omvang en oorzaken (sterk) variëren tussen ondernemingen. De grote verschillen tussen ondernemers laat zien dat er mogelijkheden zijn om sterfte onder jonge dieren te beperken en dat binnen de sectoren ondernemers nog veel van elkaar kunnen leren, zowel als het gaat om management en houderijsysteem als om de intrinsieke motivatie om de zorg voor dieren op een maximaal niveau te brengen en te houden.
Zoals ik tijdens de begrotingsbehandeling in uw Kamer op 6 en 7 december jl. heb aangegeven, vind ik het vooral belangrijk dat de sector in deze discussie zélf aan de slag gaat en mijn departement in overleg blijft met de sector om te kijken wat voor verbeteringen mogelijk zijn om die sterfte te verminderen. Cruciaal is dat we met elkaar draagvlak organiseren voor de maatregelen die genomen moeten worden. Het verlagen van de sterftecijfers vind ik niet een vraagstuk dat geregeld kan worden met een nationale wettelijke norm.
Deelt u de mening dat de in het rapport genoemde duizelingwekkende sterfte- en ziektecijfers volstrekt onacceptabel zijn als zij ook maar bij benadering kloppen?
Ik vind hoge sterftecijfers niet acceptabel en zorgelijk, zoals ik ook in mijn antwoorden op vraag 1 en 2 heb aangegeven.
Acht u het jaarlijks houden van 550 miljoen dieren wenselijk met het oog op dierenwelzijn, voedselveiligheid en aan veehouderij te relateren gezondheidsproblematiek en druk op kwetsbare (natuur)gebieden? Zo nee, welke volumebeperkende maatregelen heeft u voor ogen, behoudens het «warm» saneren van een deel van de varkenssector?
De problematiek van de effecten van de veehouderij op de leefomgeving, met name in veedichte gebieden, is complex en vraagt om een integrale aanpak. Zoals ik heb aangegeven tijdens de begrotingsbehandeling van 6 en 7 december jl., is mijn ambitie een landbouw die produceert met behoud van concurrentiekracht en met respect voor mens, dier, natuur en milieu. Het houden van dieren kàn spanning opleveren tussen het economische belang – zowel op het niveau van de ondernemer als op nationaal niveau – en andere maatschappelijke waarden en opgaven. Een aanzienlijk deel van de veestapel in Nederland is begrensd. Voor varkens en pluimvee geldt een systeem van productierechten in de vorm van varkens- en pluimveerechten, voor melkvee wordt per 1 januari 2018 het stelsel van fosfaatrechten van kracht. Met genoemde stelsels wordt ruim 90% van de veestapel – uitgedrukt in de productie van fosfaat in dierlijke mest – begrensd. Het houden van deze landbouwhuisdieren voor de productie van melk, vlees en eieren dient plaats te vinden binnen de vigerende wet- en regelgeving op het terrein van milieu, natuur, dierenwelzijn en voedselveiligheid. Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik aangegeven dat ik op korte termijn in gesprek ga met het bedrijfsleven en de decentrale overheden, waaronder de provincie Noord-Brabant, over de aanpak van de problemen met de volksgezondheid en met de kwaliteit van de leefomgeving in veedichte en belaste gebieden.
Onderschrijft u de claim van Wakker Dier dat de zeer geringe winstmarges voor ondernemers in de veehouderij debet zijn aan het beschreven dierenleed?
Ik ben van mening dat boeren een eerlijke prijs voor hun product dienen te krijgen en onderschrijf dat dit nu niet altijd het geval is. De geringe winstmarges mogen echter geen reden zijn om onvoldoende voor dieren te zorgen en debet zijn aan dierenleed in welke vorm dan ook.
Het bericht ‘Schotland voert minimumprijs voor alcohol in’ |
|
Kees van der Staaij |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Schotland voert minimumprijs voor alcohol in», waarin vermeld wordt dat Schotland als eerste land ter wereld een minimumprijs voor alcoholische dranken invoert?1
Ja.
Bent u het met het Britse Hooggerechtshof eens dat Europese wetgeving geen belemmering vormt voor het invoeren van een minimumprijs voor alcoholische dranken omdat het belang van de volksgezondheid zwaarder weegt?
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft aangegeven dat het EU-recht de introductie van een minimum alcoholprijs toestaat als aangetoond kan worden dat het, in vergelijking met accijnsverhoging, een effectievere volksgezondheidsmaatregel is en heeft dit oordeel aan de nationale rechter gelaten. Vervolgens heeft het Britse Hooggerechtshof geoordeeld dat invoering van minimumprijzen voor alcohol proportioneel is. Uit deze jurisprudentie ontstaat het beeld dat Europese wetgeving inderdaad geen belemmering hoeft te vormen voor invoering van minimumprijzen in het belang van de volksgezondheid.
Bent u bereid om het goede voorbeeld van Schotland te volgen en in navolging van hen, en waarschijnlijk ook Wales, ook in Nederland een landelijke minimumprijs voor alcohol in te voeren? Zo ja, op welke termijn wilt u hiervoor een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer aanhangig maken? Zo nee, waarom niet?
De Schotse invoering van minimumprijzen is een zeer interessante, maar ook behoorlijk forse volksgezondheidsmaatregel. Ik wil daarom eerst zien wat de mogelijke effecten van deze maatregel in Schotland kunnen zijn en zal deze stap dan ook nauwlettend volgen.
Het onder druk zetten van consumenten bij de aanschaf van keukens zonder bedenktermijn |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitkomst de enquête van de Consumentenbond dat 37% van de ondervraagden onder druk van een verkoper een keuken aanschaft?1
Bedrijven dienen zich te houden aan de bestaande wet- en regelgeving bij de verkoop van producten. Bij verkoop aan consumenten gelden de regels van het consumentenrecht uit, onder andere, boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) waarin ook regels betreffende oneerlijke handelspraktijken zijn opgenomen. Artikel 193a e.v. van boek 6 BW stelt dat oneerlijke handelspraktijken, waarbij de verkoper de consument feitelijk onjuiste informatie verstrekt waardoor de consument een besluit over een overeenkomst neemt dat hij anders niet had genomen, niet zijn toegestaan. Ook agressieve handelspraktijken zijn op grond van deze regels niet toegestaan.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) kan verkoopmethoden toetsen aan de regels met betrekking tot oneerlijke handelspraktijken en indien zij dit noodzakelijk acht hierop handhaven. De ACM maakt hierin op basis van haar prioriteringsbeleid eigen keuzes. Het is aan de ACM en uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of de regels zijn overtreden.
Deelt u de wens van de Consumentenbond om een bedenktermijn als een afkoelperiode in te stellen bij de aanschaf van keukens? Zo nee, waarom niet?
Nee, die deel ik niet. Het huidige wettelijk kader biedt al bescherming aan consumenten. Wanneer sprake is van oneerlijke handelspraktijken, biedt dat kader, zoals geschetst in het antwoord op vraag 1 en 5, voldoende mogelijkheden voor de consument om van de koop af te zien door de overeenkomst te vernietigen en geleden schade op de verkoper te verhalen.
Ik vind het belangrijk dat de sector zelf haar verantwoordelijkheid neemt om misleidende en agressieve praktijken tegen te gaan. Ik zie op dit moment geen aanleiding om een wettelijke bedenktijd in te voeren binnen de keukenbranche.
Bent u bereid met de keukenbranche in gesprek te gaan over de mogelijkheden om de door consumenten ervaren agressieve verkoopmethoden te verminderen en over het in de algemene voorwaarden opnemen van een afkoelingsperiode? Zo ja, op welke termijn en wilt u de Kamer van de uitkomsten op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid ligt wat mij betreft bij de sector om eventuele oneerlijke handelspraktijken een halt toe te roepen. Mijns inziens heeft de sector ook zelf een belang bij het actief bestrijden van eventuele oneerlijke handelspraktijken.
De consument wordt wettelijk beschermd tegen oneerlijke handelspraktijken zoals reeds uiteengezet in het antwoord op vraag 1 en 5. De ACM houdt toezicht op deze regels. Daarnaast kunnen consumenten, indien zij hun producten aanschaffen bij een ondernemer die aangesloten is bij de Centrale Branchevereniging Wonen (CBW), hun klachten laten behandelen door de Geschillencommissie Wonen onder de vlag van de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (SGC).
Welke rol dicht u de overheid toe bij het voorlichten van consumenten wanneer bedrijven, zoals uit de enquête blijkt, de grenzen opzoeken bij het verschaffen van waarheidsgetrouwe informatie met betrekking tot (tijdelijke) kortingen?
Het is belangrijk dat consumenten op de hoogte zijn van hun rechten bij de aanschaf van producten, in dit geval keukens. De overheid heeft hier ook een rol in. Via ConsuWijzer kunnen consumenten uitgebreide informatie vinden over de aankoop van producten en de rechten die zij hierbij hebben.
ConsuWijzer geeft bovendien specifieke informatie over kortingsacties (https://www.consuwijzer.nl/thema/onzinacties-wees-kritisch-en-voorkom-teleurstelling).
Kunt u toelichten hoe de Wet oneerlijke handelspraktijken ten aanzien van agressieve verkoopmethodes zich verhoudt tot de genoemde praktijken in de keukenbranche? Kunt u daarbij ingaan op de rol die de Autoriteit Consument en Markt in dit licht kan spelen?
Zie antwoord vraag 1.
De behandeling van Faisal S, een homoseksuele asielzoeker die dreigde te worden uitgezet naar Pakistan |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «LGBT Asylum Support is met Sandro Kortekaas bij Tweede Kamer»?1
Ja.
Is het waar dat de genoemde asielzoeker naakt opgesloten heeft gezeten? Zo ja, hoe lang heeft dat geduurd? Waarom is dat gebeurd en op grond van welke wet- en regelgeving? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ik ga niet in op individuele zaken. Wel kan ik in algemene zin aangeven dat mensen nooit naakt worden opgesloten. Indien nodig in verband met de veiligheid van betrokkene wordt een zogenoemde «scheurjurk» verstrekt.
Zijn er jegens Faisal S. meer dwangmaatregelen toegepast? Zo ja, welke? Hoe en door wie is beoordeeld of deze maatregelen nodig en proportioneel waren?
Ik ga niet in op individuele zaken. Indien er sprake is van een suïcide dreiging kunnen, ter bescherming van de vreemdeling, maatregelen worden toegepast, zoals isolatie.
Is het waar dat op donderdag 2 november Faisal S. op uitnodiging van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) in asielzoekerscentrem Heerhugowaard een afspraak had om te komen praten over vrijwillig vertrek «terwijl hij ter plekke werd opgepakt en afgevoerd door twee mannen die niet als agenten van de vreemdelingenpolitie herkenbaar waren»? Zo ja, is dit een toelaatbare gang van zaken en waarom? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ik ga niet in op individuele zaken. Staande houding op COA locaties vindt in opdracht van de DT&V plaats door medewerkers in uniform van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O). Vreemdelingen worden erop gewezen dat zij recht hebben op bijstand van een gemachtigde. De gemachtigde van de vreemdeling wordt geïnformeerd en het dossier wordt naar de gemachtigde verstuurd.
Op welk moment nadat Faisal S. werd opgepakt is een advocaat ingeschakeld? Was dit volgens de geldende regels op tijd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat Peshawar in Pakistan een te onveilige regio voor homo’s is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zaken van vreemdelingen uit Pakistan die stellen vanwege hun seksuele geaardheid voor vervolging te vrezen worden op eigen merites beoordeeld. De aangevoerde individuele feiten en omstandigheden worden afgezet tegen de situatie in het land van herkomst. De IND heeft hiertoe informatie beschikbaar uit openbare informatiebronnen. De aanvraag wordt getoetst aan het bestaande beleidskader waarin onder meer staat vermeld dat van een asielzoeker niet wordt verwacht dat hij in het land van herkomst terughoudendheid betracht bij het uiten van zijn seksuele gerichtheid, teneinde vervolging te voorkomen.
Erkent u dat het voor LHBT-asielzoekers uit landen zoals Pakistan waar homoseksualiteit niet of nauwelijks wordt geaccepteerd, een coming out extra moeilijk is? Zo ja, welke gevolgen verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat gezien het gevaar dat homo’s bij uitzetting naar Peshawar bij uitlevering lopen en gezien het verhaal van Faisal S. u zou kunnen overwegen om zijn asielverzoek in te willigen? Zo ja, waarom en gaat u dat ook doen? Zo nee, waarom niet?
Ik ga niet in op afwegingen in individuele zaken. Zoals in het antwoord op vragen 6 en 7 is vermeld worden zaken van vreemdelingen uit Pakistan die stellen vanwege hun seksuele geaardheid voor vervolging te vrezen op eigen merites beoordeeld. Het hangt van de individuele omstandigheden af of de asielzoeker voor internationale bescherming in aanmerking komt. Indien geen bescherming aan de orde is, dan dient de betreffende persoon Nederland te verlaten. In dit verband is relevant dat een vreemdeling tegen een afwijzing van zijn aanvraag door de IND (hoger) beroep kan instellen.
Deelt u de mening dat er een onafhankelijke geschillencommissie moet komen die de situatie van afgewezen LHBT-asielzoekers met behulp van onder andere gedragsdeskundigen en psychologen kan beoordelen? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit bewerkstelligen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven tijdens het begrotingsdebat ben ik van mening dat de geloofwaardigheidsbeoordeling door de IND in zaken van gestelde lhbt’ers (en bekeerlingen) zorgvuldig plaatsvindt. De IND neemt ook schriftelijke verklaringen of adviezen van deskundigen of belangenorganisaties mee in de besluitvorming en heeft regelmatig contact met belangenorganisaties. Vanuit het belang dat ik hecht aan een zorgvuldige besluitvorming, wil ik echter bezien of er mogelijkheden zijn in beleid en/of uitvoering om de wijze van beoordeling van de geloofwaardigheid van bekering of lhbt-gerichtheid door de IND nog verder te verbeteren. Hiertoe zal ook contact worden opgenomen met belangenorganisaties. Over de uitkomsten daarvan zal ik uw Kamer berichten. Ik zal echter niet overgaan tot het instellen van een geschillencommissie ter beoordeling van asielverzoeken. De IND kan adviezen inwinnen van deskundigen maar blijft de beslissingsautoriteit, zoals vastgelegd in Europese regelgeving. De IND is als zodanig als enige bevoegd om beslissingen te nemen in asielzaken.
De mislukte Griekse steunprogramma’s |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het vernietigende rapport van de Europese Rekenkamer (ERK) over de falende rol van de Europese Commissie inzake de crisis in Griekenland?1
Ja, ik ben bekend met het rapport «Het optreden van de Commissie in de financiële crisis in Griekenland» dat op 16 november jongstleden is uitgebracht door de Europese Rekenkamer (ERK).
Vindt u het ook schokkend dat de steunprogramma’s aan Griekenland het economisch herstel in Griekenland niet bevorderd maar eerder belemmerd en ondermijnd hebben?
Met het antwoord op deze vragen zal ik ook ingaan op het verzoek van de Kamer om een reactie op het ERK-rapport, zoals verzocht in het ordedebat van 16 november jongstleden (kenmerk 2017Z15575).
De ERK gaat in zijn rapport in op de rol van de Europese Commissie bij de drie macro-economische aanpassingsprogramma’s voor Griekenland. De ERK onderzoekt of passende procedures voor het beheer van de programma’s aanwezig waren, of het ontwerp en de implementatie van de conditionaliteiten passend en doeltreffend was, en of de programma’s voldaan hebben aan de belangrijkste doelstellingen. Op basis van zijn analyse doet de ERK aanbevelingen aan de Europese Commissie. Hierbij geeft de ERK aan zich te richten op de rol van de Europese Commissie. De ERK geeft aan dat in het rapport geen onderzoek is gedaan naar bijvoorbeeld de handelwijze en het ownership van de Griekse autoriteiten, en dat het rapport geen nulscenario bevat van een situatie zonder aanpassingsprogramma’s.
Ik verwelkom het rapport van de ERK. De financiële steunprogramma’s die tijdens de financiële crisis zijn uitgevoerd bestaan uit omvangrijke financieringspakketten en bevatten ingrijpende beleidsconditionaliteiten. Het is van groot belang dat deze financiering goed besteed wordt, en dat de bijbehorende hervormingen effectief zijn. Onafhankelijke evaluaties kunnen hier een belangrijke bijdrage aan leveren.
Het rapport van de ERK is een nuttige toevoeging aan de eerdere evaluaties van steunprogramma’s voor lidstaten in de eurozone tijdens de financiële crisis. De Kamer is eerder geïnformeerd over de evaluaties die uitgevoerd zijn door het Independent Evaluation Office van het IMF over de rol van het IMF bij de aanpak van de eurocrisis2, het rapport van de Algemene Rekenkamer over inzet van Europese noodfondsen tussen 2010 en 20153, en de onafhankelijke evaluatie van de steunprogramma’s die het EFSF en het ESM sinds hun oprichting uitgevoerd hebben.4 Daarnaast heeft de ERK in 2015 een onderzoek gepubliceerd naar de rol van de Europese Commissie bij de steunprogramma’s voor Hongarije, Letland, Roemenië, Ierland en Portugal.5 Tenslotte heeft de Europese Commissie zelf ex-post evaluaties gedaan van de steunprogramma’s in Ierland, Portugal en Spanje. 6
Het eerste deel van het rapport richt zich op de vraag of de procedures voor het beheer van de programma’s passend waren. Zo beveelt de ERK de Commissie aan om conditionaliteiten te prioriteren, om programmadoelstellingen in te bedden in een groeistrategie, en om procedures voor het opstellen van programma’s te verbeteren. Ik onderschrijf deze aanbevelingen van de ERK. Daarbij merk ik op dat de Commissie in zijn reactie op het rapport terecht stelt dat het eerste Griekse programma moest worden opgesteld in de context van acute risico’s voor de financiële stabiliteit. Er bestond destijds binnen de eurozone geen raamwerk voor financiële steun voor lidstaten. In dit kader is het ook goed om op te merken dat een aantal van de aanbevelingen van de ERK, zoals het opstellen van een groeistrategie, het beter onderbouwen van aannames en het adresseren van ontbrekende gegevens reeds deels onderdeel uitmaken van de huidige ESM-praxis bij programma’s.
Het tweede deel van het rapport onderzoekt of de conditionaliteiten op passende wijze ontworpen waren en of de uitvoering doeltreffend was. De ERK beveelt de Commissie aan om systematischer rekening te houden met de bestuurlijke capaciteit van lidstaten om hervormingen uit te voeren, en om de analyses over het ontwerp van hervormingen, zoals geschiktheid en tijdigheid, te verbeteren. De Commissie neemt deze aanbevelingen over. Daarbij merkt de Commissie op dat technische assistentie bij de implementatie van hervormingen al een belangrijk onderdeel vormt van het huidige ESM-programma voor Griekenland. Daarnaast is de Commissie voornemens om een raamwerk voor het ontwerp van conditionaliteiten op te stellen. Ik verwelkom deze aanbevelingen van de ERK en de opvolging die de Commissie hieraan geeft. Daarbij is het goed om te benoemen dat de Griekse autoriteiten de ruimte hadden om hun eigen beleidsvoorstellen te presenteren. Voor het begrotingsbeleid stelden de instellingen namelijk de kaders vast, maar hadden de Griekse autoriteiten ook keuzevrijheid om conform hun politieke prioriteiten te bepalen met welke maatregelen zij aan deze begrotingsdoelstellingen wilden voldoen. Daarnaast merk ik op dat het succes van de implementatie van hervormingen ook in grote mate afhankelijk was van het ownershipen commitment van de Griekse autoriteiten. De ERK suggereert bijvoorbeeld dat de deadlines voor hervormingen soms te ambitieus waren, maar de Commissie merkt hierbij terecht op dat het tweede programma feitelijk stil lag vanaf eind 2014 tot de start van het ESM-programma in augustus 2015, waardoor niet vast valt te stellen of het missen van de deadlines het gevolg is van ambitieuze deadlines of gebrek aan politieke commitment.
Het derde deel van het rapport gaat in op de vraag of de programmadoelstellingen behaald zijn. De ERK merkt op dat de programmadoelstellingen van groei, houdbare overheidsfinanciën en financiële stabiliteit slechts in beperkte mate behaald zijn. Daarnaast stelt de ERK dat de programma’s in beperkte mate hebben bijgedragen tot herstel in Griekenland, en dat Griekenland nog niet op de markten in zijn financieringsbehoeften kan voorzien. De conclusie dat de programma’s in beperkte mate hebben bijgedragen aan het herstel in Griekenland lijkt niet direct te volgen uit de inhoud van het rapport. Aangezien de ERK geen nulscenario analyseert, is niet duidelijk hoe de Griekse economie zich ontwikkeld zou hebben als er geen programma was geweest. Daarnaast was de implementatie van de programmadoelstellingen verschillende malen vertraagd door politieke instabiliteit. Hierbij is in het bijzonder op te merken dat de Griekse economie in 2014 aantrok, en de Griekse overheid terugkeerde naar de kapitaalmarkt. In de hierboven beschreven periode vanaf eind 2014 tot augustus 2015 vielen groeicijfers vervolgens terug en verloor Griekenland markttoegang. Dergelijke ontwikkelingen in de Griekse economie houden geen direct verband met de effectiviteit van de programma’s.
In het algemeen ben ik van mening dat Griekenland de afgelopen jaren een indrukwekkende hoeveelheid hervormingen heeft doorgevoerd, die in eerste instantie de stabiliteit in de Griekse economie en het Griekse financiële systeem hersteld hebben, en ook het functioneren van de Griekse economie hebben verbeterd. De maatregelen binnen het huidige ESM-programma richten zich op vier pijlers, te weten7 herstel van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën,8 bewaken van financiële stabiliteit,9 groei, concurrentiekracht en investeringen, en10 een moderne publieke sector. De hervormingsmaatregelen binnen deze pijlers grijpen aan bij de structurele uitdagingen in de Griekse economie. Te denken valt aan een duurzame aanpassing van het begrotingstekort, het herkapitaliseren van de bankensector, het verbeteren van het ondernemingsklimaat, en hervorming van het ambtenarenapparaat. Het is verstandig geweest dat deze maatregelen genomen zijn. Daarbij merk ik op dat het positieve effect van deze maatregelen op het groeipotentieel van de Griekse economie pas op termijn en bij duurzame implementatie van de overeengekomen hervormingen volledig zichtbaar zal zijn. Vooruitkijkend ben ik van mening dat de lessen uit deze evaluatie, alsmede de lessen uit eerdere evaluaties, moeten worden gebruikt om de effectiviteit van programmasteun in de toekomst verder te vergroten.
Wat is uw reactie op de conclusies van de ERK, dat de Europese Commissie onvoorbereid en onzorgvuldig gehandeld heeft, dat de macro-economische indicatoren onvoldoende onderbouwd waren, dat de doelen van de steunprogramma’s slechts zeer ten dele behaald zijn en dat Griekenland nog altijd niet op eigen benen kan staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het, dat er 45 miljard euro aan belastinggeld is besteed aan steun aan banken, waarvan slechts een klein deel kan worden teruggehaald? Zo ja, kunt u een overzicht geven van banken die deze gelden ontvangen hebben, met de precieze bedragen erbij? Hoe verhoudt dit feit zich tot de uitspraak van uw voorganger De Jager, die zei dat elke euro terug zou keren naar de staatskas, met rente?
In het kader van de herkapitalisatie van de Griekse bankensector heeft het Hellenic Financial Stability Fund (HFSF) een deelneming in vier Griekse banken. Het gaat hier om een blootstelling van het HFSF, en niet om een blootstelling van het ESM of het EFSF. In lijn met het ERK-rapport bedragen de verwachte verliezen voor HFSF op deze kapitaalinjectie 36,4 miljard euro, op basis van het jaarverslag van het HFSF voor 2016.11 Deze verliezen op de deelneming van het HFSF in de Griekse banken zijn voor rekening van het HFSF. Deze verliezen hebben geen invloed op de financiële verplichting van het HFSF op het ESM en het EFSF. De verwachte verliezen van 36,4 miljard euro die in het rapport worden genoemd, betreffen daarmee dus geen verliezen voor de Nederlandse overheid als aandeelhouder van het ESM en het EFSF.
Tabel 1 in bijlage IX, deel B van het ERK-rapport geeft een overzicht van de overheidssteun aan de bankherkapitalisaties in het kader van de programma’s, inclusief een geanonimiseerde uitsplitsing van bedragen per bank en het aandeel van het HFSF in de herkapitalisatie. De cijfers voor het HFSF-aandeelhouderschap in de onderste rij van deze tabel corresponderen met de cijfers in het jaarverslag van het HFSF voor het jaar 2016.12 Uit het jaarverslag volgt dat het aandelenbezit van HFSF in Alpha Bank, Piraeus Bank, NBG en Eurobank respectievelijk 11,01%, 26,42%, 40,39% en 2,38% bedraagt. Op basis van deze cijfers zijn de geanonimiseerde kolommen in Tabel 1 terug te herleiden naar deze vier banken.
Hoe is het mogelijk dat er pas na bijna een jaar procedures werden afgesproken? Was Nederland hiervan op de hoogte? Welke stappen zijn er in de tussentijd genomen teneinde te voorkomen dat er in de toekomst nogmaals zonder procedures aan een steunprogramma wordt begonnen?
De ERK merkt op dat de procedures voor het beheer van steunprogramma’s in april 2011, elf maanden na de start van het eerste programma, werden opgesteld. Het betreft hier de interne procedures voor informatie en goedkeuringsstromen binnen de Commissie, en samenwerking met de Raad en de programmapartners. In haar reactie op het rapport stelt de Commissie dat het eerste Griekse programma moest worden opgesteld in de context van acute risico’s voor de financiële stabiliteit. Er bestond destijds binnen de eurozone geen raamwerk voor financiële steun voor lidstaten. De Commissie en de Eurogroep hebben daarom in eerste instantie gebruik gemaakt van het raamwerk en de methodologie van het IMF. De afwezigheid van een vaststaand raamwerk vormde de aanleiding voor de oprichting van een het EFSF in juni 2010, en het ESM in oktober 2012. De Kamer is hierover destijds uitgebreid geïnformeerd.
In hoeverre zijn de hervormingen in Griekenland tussentijds getoetst op hun effecten? Deelt u de mening dat dergelijk ingrijpende maatregelen vragen om degelijke impact assessments? Bent u bereid zich hiervoor in te zetten en kunt u uw antwoord toelichten?
Het is van belang dat zorgvuldig wordt beoordeeld of de hervormingen die aan het begin van het programma in het zogenaamde Memorandum of Understanding beschreven worden de gewenste effecten hebben en of deze waar nodig bijgestuurd moeten worden. Als onderdeel van de steunprogramma’s vindt in de reguliere monitoringsmissies van de betrokken instellingen continue monitoring plaats van de effectiviteit van de maatregelen die onderdeel uitmaken van de programma’s. De ERK concludeert dat de beoordelingen die voortvloeiden uit deze monitoring over het algemeen een solide grondslag kenden, maar beveelt de Commissie aan om procedures te verbeteren voor het identificeren van administratieve of andere belemmeringen, en voor de documentatie van de monitoring. Het is goed dat de Commissie in haar reactie op het rapport aangeeft deze aanbeveling te onderschrijven.
Hoe reageert u op de conclusie van de ERK dat de operationele details van de samenwerking tussen de Europese Commissie en de programmapartners, met name het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Europese Centrale Bank (ECB), nooit geformaliseerd zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het ERK-rapport stelt dat de programmateams van de deelnemende instellingen regelmatig contact hadden en informele samenwerkingsregelingen vaststelden. De Commissie en het IMF deelden programmadocumenten om te waarborgen dat conditionaliteit consistent werd toegepast. Wel merkt de ERK op dat er geen specifieke procedures voor samenwerking tussen de instellingen bestonden, en dat dit van invloed was op de transparantie van het proces. De ERK beveelt de Commissie aan om ernaar te streven met de programmapartners een akkoord te bereiken waarin hun rollen en samenwerkingsmethoden worden verduidelijkt. In haar reactie op het ERK-rapport onderstreept de Europese Commissie dat alle Memorandums of Understanding gebaseerd waren op gedeelde voorwaarden waarmee de deelnemende instellingen hebben ingestemd, en die zijn overeengekomen met de Griekse autoriteiten. De Commissie onderschrijft de aanbeveling van de ERK, maar stelt dat opvolging van de aanbeveling ook afhankelijk is van de bereidheid van de andere instellingen. Ik ben van mening dat het hoofdzakelijk van belang is dat er op technisch niveau goede samenwerking is tussen de verschillende instellingen, en dat er overeenstemming bestaat over de inhoud van de Memorandums of Understanding.Tegelijk verwelkom ik het feit dat de Commissie de aanbeveling van de ERK overneemt.
Op welke wijze kunnen de parlementen van de EU-lidstaten toezien op de besluitvorming en hun democratische bevoegdheden inzetten als noch de samenwerking noch de procedures geformaliseerd waren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij beantwoording van deze vraag wil ik graag aansluiten bij de reactie van mijn voorganger op het rapport van de Algemene Rekenkamer over de inzet van Europese noodfondsen. In zijn reactie stelt mijn voorganger over de besluitvorming van de eurogroep en de betrokken instituties dat parlementen – zowel op Europees als nationaal niveau – zicht moeten kunnen hebben op de besluitvorming en de onderbouwing ervan. Het Nederlandse parlement wordt altijd vooraf geïnformeerd over de agenda van de Eurogroep en de Nederlandse inzet in de geannoteerde agenda. Vervolgens is er in een Algemeen Overleg Eurogroep en Ecofinraad gelegenheid voor het parlement om met de Minister de Nederlandse inzet te bespreken. Na afloop van de Eurogroep en Ecofin ontvangt het parlement altijd een verslag. Ik ben van mening dat middels deze procedure het parlement goed betrokken is bij de besluitvormingsprocessen in de Eurogroep.
Daarnaast is het een politiek besluit geweest om de noodfondsen EFSF en ESM een intergouvermenteel karakter te geven. Het EFSF en het ESM vallen daardoor niet onder het EU Werkingsverdrag en daardoor heeft het Europees parlement geen rol in de besluitvorming. Nationale parlementen hebben wel een rol in de besluitvorming rondom de noodfondsen. Zo hebben alle nationale parlementen van de eurozone het ESM-Verdrag geratificeerd. In Nederland hebben we daarnaast in het informatieprotocol afspraken gemaakt hoe het kabinet de Tweede Kamer informeert over ESM en EFSF-besluiten.13 Het Nederlandse parlement ontvangt van het kabinet (al dan niet op vertrouwelijke basis) de documenten waarop besluitvorming in de Eurogroep of ESM Raad van Gouverneurs plaats vindt over de steunprogramma’s.
Hoe is het mogelijk dat klaarblijkelijk geen enkele EU-lidstaat of internationale instelling gevraagd heeft naar een evaluatie van de eerste twee steunprogramma’s, gegeven het verbazingwekkende feit dat de Europese Commissie deze zelf niet uitgevoerd heeft? Gaat de Europese Commissie voortaan standaard evalueren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag twee en drie zijn er verschillende evaluaties van steunprogramma’s in de eurozone, waaronder de steunprogramma’s voor Griekenland, uitgevoerd door onafhanklijke evaluatiecommissies van de IMF en het ESM, en door de Europese Commissie, de Algemene Rekenkamer en de Europese Rekenkamer. De Europese Commissie heeft eind 2014 een onafhankelijke stuurgroep opgericht om een ex-post evaluatie uit te voeren naar het leningenprogramma van Ierland. De evaluatie was in lijn met evaluatiestandaarden van de Commissie en conform internationale best practices. De stuurgroep bestond uit medewerkers van de Commissie die niets te maken hebben gehad met het Ierse leningenprogramma. In juli 2015 is dit onderzoek gepubliceerd. Mijn voorganger heeft in zijn reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer over de inzet van Europese noodfondsen toegezegd bij de Commissie te zullen aangeven dat het van belang is dat zij ook evaluaties opstelt van de andere afgeronde leningprogramma’s. Inmiddels zijn dergelijke rapporten verschenen voor Spanje en Portugal.
Daarnaast riep de Algemene Rekenkamer in zijn rapport over de inzet van Europese noodfondsen op om onafhankelijke externe controle op het noodfonds EFSF onder te brengen bij het auditcomité van het ESM. In zijn reactie op dit rapport geeft mijn voorganger aan dat de Board of Directors van het EFSF op aandringen van Nederland in 2013 formeel besloten heeft tot instelling van een EFSF-auditcomité. Dit auditcomité bestaat uit een aantal leden van de Board of Directors van het EFSF. Daarnaast beval de Algemene Rekenkamer in zijn rapport aan dat het ESM-auditcomité de mogelijkheden voor onderzoek die het ESF-Verdrag en de by-laws bieden moet gaan gebruiken, inclusief onderzoek naar de rechtmatigheid en doeltreffendheid van de bestedingen. Hiervoor is het volgens de Algemene Rekenkamer van belang dat het ESM-auditcomité over voldoende mensen en middelen kan beschikken. Mijn voorganger geeft in zijn reactie aan dat het kabinet zich vanaf het begin sterk gemaakt heeft voor een onafhankelijk en publiek Auditcomité voor het ESM met verreikende bevoegdheden (Kamerstukken II 2011–2012, 33 221, nr. 6.
In zijn rol als voorzitter van de Board of Governors van het ESM heeft mijn voorganger daarnaast een onafhankelijke evaluator aangesteld om de steunprogramma’s die het EFSF en het ESM sinds hun oprichting uitgevoerd hebben te evalueren. De Kamer is door mijn voorganger geïnformeerd over de uitkomsten van deze evaluatie.14
Waarom vroeg Nederland niet om een evaluatie? Speelt het feit dat de Nederlandse Minister van Financiën een dubbelrol had als voorzitter van de Eurogroep hierbij mee? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe oordeelt u over het feit dat de ECB een zeer politieke rol heeft gespeeld tijdens de eurocrisis, maar toch informatie heeft weggehouden bij de Europese Commissie?
Ik lees in het rapport van de Rekenkamer niet dat de ECB een zeer politieke rol zou hebben gespeeld tijdens de eurozonecrisis of informatie zou hebben weggehouden bij de Europese Commissie.
Het rekenkamer rapport geeft wel aan dat een aantal instrumenten, zoals het securities markets programme (SMP), de verstrekking van noodliquiditeit aan banken (ELA) en de mogelijkheid Griekse staatsobligaties te gebruiken als onderpand voor leningen door de ECB en de Nationale Bank van Griekenland zijn afgestemd op het economisch beleid in de programma’s, maar dat de programma’s niet expliciet aangaven in welke mate ter beschikking stelling van liquide middelen gekoppeld was aan naleving van programmavoorwaarden alsook hoe deze steun in aanmerking moest worden genomen voor de raming van de macro-economische prognoses en financieringskosten.
Het is aan de ECB om in onafhankelijkheid een afweging te maken over zijn risicobeleid en de voorwaarden die gepaard gaan met inzet van het monetaire instrumentarium. Bij de mogelijkheid voor banken om Griekse kortlopende staatsobligaties als onderpand te blijven gebruiken ondanks de beperkte kredietwaardigheid van de Griekse overheid is bijv. een koppeling met de Griekse programma’s gemaakt omdat conform het statuut van het Stelsel van Europese Centrale banken de ECB alleen liquiditeit tegen adequaat onderpand mag verschaffen.
Verbindt u hieraan de conclusie dat de ECB onrechtmatig op de stoel van de politiek is gaan zitten, meer transparant en gedemocratiseerd moet worden en geen rol zou moeten spelen in steunprogramma’s? Kunt u uw antwoord op alle onderdelen onderbouwen?
De ECB heeft een mandaat voor prijsstabiliteit. In de uitvoering hiervan opereert de ECB onafhankelijk. Het gebrek aan een expliciete koppeling van programma’s aan diverse instrumenten van monetair beleid waar de Europese Rekenkamer aan refereert is een reflectie van deze onafhankelijkheid.
Bij uitvoering van het mandaat voor prijsstabiliteit moet de ECB zich houden aan de door het verdrag gestelde grenzen. Wat betreft het kabinet is er geen aanleiding te concluderen dat er sprake is van een evidente overschrijding van deze grenzen.
Hoe verhoudt de politieke rol zich tot de herhaaldelijk gedane uitspraak dat de ECB onafhankelijk is?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe oordeelt u over het feit dat de ECB onvoldoende heeft willen meewerken aan dit onderzoek omdat zij het mandaat van de ERK op dit punt in twijfel zou hebben getrokken? Bent u bereid de ECB hierop aan te spreken, bij voorkeur in Europees verband met andere EU-lidstaten? Zo nee, waarom niet?
Uit onderhavig rapport van de ERK begrijp ik dat de ERK heeft getracht de betrokkenheid van de ECB bij het Griekse macro-economische aanpassingsprogramma’s te onderzoeken, maar de ECB vraagtekens zette bij het mandaat van de ERK in dit opzicht. De ERK meent dat de ECB haar onvoldoende bewijsstukken heeft verstrekt om controlewerkzaamheden uit te voeren en zij als gevolg daarvan geen verslag heeft kunnen uitbrengen over de betrokkenheid van de ECB bij de macro-economische aanpassingsprogramma’s voor Griekenland. De ERK maakt daarbij een vergelijking met een soortgelijke discussie die zij heeft met de ECB over onderzoek naar het Single Supervisory Mechanism (SSM).16 Hierbij is het goed om het volgende in ogenschouw te nemen.
De bevoegdheden van de ERK zijn opgenomen in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (onderhavig verslag van de ERK is opgesteld op grond van artikel 287, vierde lid, tweede alinea, van genoemd verdrag). Ten aanzien van de ECB geldt dat de bepalingen van 287 van genoemde verdrag uitsluitend van toepassing zijn op een doelmatigheidscontrole van de ECB.17. Dit houdt verband met de onafhankelijkheid van de ECB. De ECB maakt, net als De Nederlandsche Bank (DNB), onderdeel uit van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB). Bij de uitvoering van de ESCB-taken zijn zij onafhankelijk; het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unieen de ESCB-statuten waarborgen deze onafhankelijkheid. In verband met die onafhankelijkheid zijn de bevoegdheden van de ERK ten aanzien van de ECB alsmede de bevoegdheden ten aanzien van DNB als centrale bank, beperkt.
Nu heeft DNB ook andere (nationale) taken waaronder toezichttaken (bijv. toezicht op banken). Ten aanzien van die andere taken heeft de Algemene Rekenkamer wel de bevoegdheid onderzoek te verrichten naar DNB; sinds 2014 is de Algemene Rekenkamer daarbij zelf bevoegd toezichtvertrouwelijke informatie te verkrijgen (artikel 1:93d van de Wet op het financieel toezicht). Hier doet zich een verschil voor met de bevoegdheden die de ERK heeft ten aanzien van de ECB als toezichthouder. Op grond van de SSM-verordening18 geldt een dergelijke beperking tot het verrichten van een doelmatigheidscontrole ook ten aanzien van de toezichttaken die aan de ECB zijn opgedragen (bankentoezicht).19 Tegen deze beperking heeft de ERK, maar ook de Algemene Rekenkamer, eerder bezwaar gemaakt. In dat kader heeft mijn voorganger zich eerder zowel op nationaal als op internationaal niveau ingezet voor goed georganiseerde, sluitende publieke controle op de toezichttaken van de ECB. En dat zal ik blijven doen.20
Erkent u dat de Europese Commissie, die deels handelde namens de eurolanden en het Europees Systeem voor financieel toezicht (ESFS) en Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) het verkeerde pad op is gestuurd door landen die koste wat het kost wilden vasthouden aan hardvochtige bezuinigingen, waaronder Duitsland en Nederland? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Toen de Griekse overheid in 2010 markttoegang verloor, bleek dat de hoge economische groei in voorgaande jaren schuldgedreven en onhoudbaar was. Ondanks de hoogconjunctuur en het financieringsvoordeel van lage en dalende rentes lag het Griekse overheidstekort op basis van huidige data tussen 2001 en 2010 elk jaar hoger dan 5% bbp. In 2009 bedroeg het overheidstekort maar liefst 15% bbp. Deze situatie was niet houdbaar en een structurele aanpassing van de overheidsfinanciën was onontbeerlijk. Toen Griekenland in 2010 noodsteun aanvroeg bij andere lidstaten in het eurogebied, was herstel van de overheidsfinanciën dan ook een belangrijke pijler onder de programmasteun.
De Griekse overheid heeft inmiddels een breed pakket aan maatregelen doorgevoerd, zowel aan de uitgaven- en inkomstenzijde van de begroting, alsmede een verbetering van de belastinginning, waarmee het begrotingstekort inmiddels is teruggebracht naar 1,2% bbp in 2017. Voor de compositie van deze maatregelen is ook ruimte geboden aan de Griekse regeringen om hun eigen voorstellen te presenteren. De instellingen stelden de kaders van de begrotingsdoelstellingen binnen de programma’s, maar de Griekse autoriteiten hadden ook keuzevrijheid om te bepalen met welke maatregelen zij aan deze doelstellingen wilden voldoen. Hierbij merk ik op dat in het nulscenario zonder steunprogramma, de Griekse overheid niet in staat zou zijn geweest om tekorten en herfinanciering van aflopende schuld op de kapitaalmarkt te financieren, waardoor een onmiddellijke en veel meer acute en pijnlijke aanpassing van het begrotingstekort zou hebben moeten plaatsvinden.
Hoe gaat u erop toezien dat de Europese Commissie ook daadwerkelijk alle aanbevelingen overneemt en implementeert, zoals toegezegd? Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden van de vorderingen?
De Europese Commissie geeft in zijn reactie op het rapport aan in te stemmen met alle aanbevelingen van de ERK. Daarbij merkt de Commissie op dat een aantal van de aanbevelingen al deels staand beleid zijn, zoals het uitvoeren van ex-post evaluaties na afloop van programma’s en een grotere nadruk op administratieve capaciteit door middel van technische assistentie bij hervormingen. Ik ben bereid om de Commissie te vragen om in de voorziene ex-post evaluatie van het Griekse programma ook in te gaan op de opvolging van de aanbevelingen door de ERK.
Erkent u dat de euro gered is over de ruggen van de Grieken heen? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zoals in het antwoord op vraag 15 is aangegeven was de Griekse overheid in 2010 niet in staat zich op de markt te financieren. Op verzoek van de Griekse autoriteiten hebben de lidstaten van de eurozone toen leningen verstrekt aan de Griekse overheid, waarna in latere programma’s leningen zijn verstrekt door het EFSF en het ESM. Doel van deze steunoperaties was in eerste instantie het adresseren van acute financiële en budgettaire kwetsbaarheden in de Griekse economie, waarna vervolgens in latere programma’s een grotere aandacht is komen te liggen op het structureel versterken van de Griekse economie. Het is verstandig geweest dat deze maatregelen genomen zijn. Daarnaast merk ik op dat het positieve effect van deze maatregelen op het groeipotentieel van de Griekse economie pas op termijn en bij duurzame implementatie volledig zichtbaar zal zijn. Vooruitkijkend ben ik van mening dat de lessen uit deze evaluatie, alsmede de lessen uit eerdere evaluaties, moeten worden gebruikt om de effectiviteit van programmasteun in de toekomst te vergroten.
Deelt u de mening dat de trojka, of een vergelijkbaar samenwerkingsverband, nooit meer op een dergelijke wijze mag opereren in tijden van crisis, namelijk ten koste van burgers in programmalanden en tevens van alle burgers die via de belasting bijdragen aan de steunprogramma’s? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 17.
Op welke wijze bereid de EU zich momenteel voor op een volgende crisis?
In reactie op de crisis zijn verschillende noodzakelijk maatregelen doorgevoerd. Naast Griekenland hebben ook veel andere lidstaten bezuinigingen en hervormingen doorgevoerd. Ook op EU-niveau hebben grote veranderingen plaatsgevonden. De budgettaire regels zijn aangescherpt, als ook de aanpak van macro-economische onevenwichtigheden. De bankenunie is in zeer korte tijd tot stand gebracht en heeft bankentoezicht en bankenresolutie op Europees niveau gebracht. En er is een permanent stabiliteitsmechanisme, het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM), opgericht om lidstaten die desondanks in de problemen komen te ondersteunen met financiering en strikte hervormingsprogramma’s. Al deze maatregelen hebben bijgedragen aan het vergroten van stabiliteit binnen de eurozone en de veerkracht van de unie en de lidstaten. De eurozone kampt momenteel nog wel met erfenissen uit het verleden, zoals de hoge overheidsschuld en een hoog aantal probleemleningen. Om deze zorgen te adresseren moeten lidstaten in de ogen van het kabinet hun verantwoordelijkheden nemen, dienen regels te worden nageleefd, en dient de architectuur van de EMU op punten te worden versterkt.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het volgende algemeen overleg over de Ecofin, of, indien dat eerder ingepland wordt, het debat dat over dit rapport is aangevraagd?
Ja.
Het bericht dat niet alle rulings worden uitgewisseld |
|
Henk Nijboer |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met bericht «Belastingdienst deelt «rulings» maar nauwelijks met Europa, terwijl dat verplicht is»?1
Ja.
Klopt het dat er in de afgelopen vijf jaar 10.000 rulings zijn afgesloten met internationale bedrijven?
Transparantie is een belangrijk wapen in de strijd tegen belastingontwijking. Ik vind het belangrijk dat alle gemaakte afspraken op het gebied van transparantie door alle landen zorgvuldig worden nageleefd. Dat geldt ook voor de uitwisseling van informatie over rulings met een internationaal karakter. Dat is ook de reden dat de Belastingdienst begin dit jaar een aantal maatregelen heeft genomen om de internationale afspraken op het gebied van de uitwisseling van informatie over rulings na te komen. Ik verwijs hiervoor ook naar de brief van 11 januari 2017 en mijn recente brief van 4 december 2017.2 De suggestie die wordt gewekt, namelijk dat de Belastingdienst de intentie heeft om niet alle informatie over rulings uit te wisselen, terwijl dit wel verplicht is, is dan ook niet juist.
In beleidsbesluiten staat welke rulings door het APA/ATR-team moeten worden vastgesteld en afgegeven. Rulings die worden afgegeven door het APA/ATR-team worden centraal geregistreerd. Daarnaast zijn er rulings met een internationaal karakter die niet worden afgegeven door het APA/ATR-team in Rotterdam en niet centraal waren geregistreerd. Omdat in het verleden niet alle rulings centraal zijn geregistreerd, heeft de Belastingdienst zijn dossiers doorzocht op rulings met een internationaal karakter.
Na het doorlopen van de dossiers zijn, opgeteld bij de rulings die zijn afgegeven door het APA/ATR-team, in totaal ruim 4.000 bestaande rulings in beeld gebracht waarover informatie dient te worden uitgewisseld. De schatting van Trouw dat er over 10.000 rulings informatie moet worden uitgewisseld, correspondeert derhalve niet met de rulings die op basis van dossieronderzoek in beeld zijn gebracht.
Ik zal uw Kamer begin 2018 door middel van een brief informeren over de stand van zaken ten aanzien van de rulinguitwisseling in EU- en OESO-verband. Ik zal daarbij ook ingaan op de aantallen ontvangen en verstuurde informatie over rulings.
Klopt het dat het de intentie is slechts 4.000 rulings uit te wisselen? Zo ja, waarom worden de andere 6.000 niet uitgewisseld?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat internationale afspraken dienen te worden nagekomen? Zo ja, hoe gaat daar invulling aan worden gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de sancties voor Nederland als zij haar afspraken niet nakomt?
Het toezicht op afspraken binnen EU- en OESO-verband verschilt.
De verplichting in EU-verband om informatie over rulings uit te wisselen vloeit voort uit een Europese richtlijn.3 De Europese Commissie (hierna: EC) houdt toezicht op de implementatie van deze richtlijn. Indien lidstaten een richtlijn niet of niet op een juiste wijze implementeren, kan de EC een infractieprocedure starten om een juiste implementatie af te dwingen.
Het toezicht op naleving van de afspraken in OESO-verband vindt plaats door middel van een zogenaamd «peer review» proces. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 4 december 2017. In de praktijk blijkt het peer review proces van de OESO een effectief middel om implementatie en naleving van internationale standaarden te bevorderen. Binnen het peer review proces beoordelen landen elkaars wetgeving en uitvoering om te controleren of aan de internationale standaarden wordt voldaan. In de gepubliceerde rapporten staan specifieke aanbevelingen die overheden kunnen overnemen om beter aan de internationale standaarden te voldoen. In het recente rapport van de OESO wordt ook ingegaan op de naleving van de minimum standaard door andere landen. Ik heb uw Kamer daarover geïnformeerd.
Op welke manier kan de Kamer en de Europese Commissie controleren of afspraken worden nagekomen?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier gaat u de Kamer informeren over de voortgang met betrekking tot de uitwisseling van rulings?
Zie antwoord vraag 2.
Gezien Nederland er internationaal slecht op staat en er ernstige fouten blijken te zijn gemaakt bij de rulingpraktijk, bent u bereid de bestaande rulingpraktijk fundamenteel te heroverwegen?
Het geven van zekerheid vooraf over de fiscale positie van een belastingplichtige draagt bij aan de rechtszekerheid. Dit geldt voor grote, kleine, nationaal en internationaal opererende bedrijven maar ook voor particulieren. Daarnaast maakt het geven van zekerheid vooraf efficiënt en effectief toezicht door de Belastingdienst mogelijk. Ook is de mogelijkheid van zekerheid vooraf bij de Belastingdienst een belangrijke pijler van het vestigingsklimaatbeleid.
De EC heeft in 2014 aangegeven dat Nederland doorgaans werkt met een grondige beoordeling op basis van uitgebreide informatie die de belastingplichtige moet verschaffen en daarom verwacht de EC geen systematische onregelmatigheden aan te treffen bij de door Nederland afgegeven rulings.4 Ook de Algemene Rekenkamer heeft naar aanleiding van het onderzoek dat plaatsvond in 2014 op basis van de onderzochte dossiers geconcludeerd dat de beoordeling en afhandeling van verzoeken van belastingplichtigen bij de afgifte van rulings door de Belastingdienst zorgvuldig en conform de opzet heeft plaatsgevonden.5
Op dit moment lopen drie initiatieven voor onderzoeken naar de door de Nederlandse Belastingdienst afgegeven rulings:
De Europese richtlijnen tegen belastingontwijking en de aangekondigde maatregelen uit het regeerakkoord zullen impact hebben op de rulingpraktijk.
Ik vind het belangrijk dat de uitkomsten van de onderzoeken en de aanpassingen in wet- en regelgeving in samenhang wordt bezien alvorens ik eventuele conclusies trek.
Deelt u de mening dat het huidige fiscale imago schadelijk is voor de Nederlandse internationale positie, zeker nu de Duitse vicepremier Nederland erop aanspreekt, de Europese Commissie Nederland tot de orde roept en premier Rutte België excuses aan moest bieden? Voelt u zich verantwoordelijk de fiscale praktijken in Nederland weer naar een maatschappelijk acceptabel niveau te brengen?
Ik deel de mening dat het fiscale beeld dat soms wordt geschetst over Nederland niet wenselijk is. Tegelijkertijd herken ik me niet in het beeld. Nederland heeft wellicht een historie op fiscaal gebied die anders was dan een aantal andere Europese landen, maar dit is een oud beeld dat niet past bij het beleid van het vorige en het huidige kabinet met betrekking tot de strijd tegen internationale belastingontwijking. Nederland zet zich actief in om in internationaal en Europees verband belastingontwijking te bestrijden. Ik zal uw Kamer in februari 2018 in een afzonderlijke brief uitgebreider informeren over de brede kabinetsinzet bij de aanpak van belastingontwijking en -ontduiking en brievenbusconstructies.
Houden andere landen zich aan de afspraken?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel rulings zijn er al uitgewisseld met onze belangrijkste handelspartners? Kunt u daar een overzicht van geven?
Zie antwoord vraag 2.