Het bericht ‘Niet meer geklopt op snelheid!’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Niet meer geklopt op snelheid!»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Chef van de Dienst Infrastructuur in het artikel het volgende stelt: «We gaan steeds meer de digitale kant op. Straks kunnen we op afstand inbreken in de software van een rijdende wagen en de motor uitzetten», terwijl u tijdens de behandeling van de wet Computercriminaliteit III (Kamerstuk 34 372) heeft gezegd: «De bevoegdheid om in een geautomatiseerd werk onderzoek te doen, is er alleen voor bepaalde onderzoekshandelingen, zoals het overnemen van gegevens. In de wet staat niet dat je een auto mag stoppen. Daar mag de bevoegdheid niet voor worden gebruikt»?
Ja, ik ben bekend met het bericht. Het in vraag 2 geduide wetsvoorstel is op dit moment aanhangig in de Eerste Kamer. Het voorstel omschrijft limitatief de onderzoekshandelingen waarvoor de bevoegdheid tot binnendringen in geautomatiseerd werk mag worden ingezet. Zoals de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tijdens de behandeling in de Tweede Kamer heeft gemeld is het stoppen van een auto niet als onderzoekshandeling opgenomen. Volgens het wetsvoorstel is het dus niet toegestaan binnen te dringen in het computersysteem van een auto om deze te stoppen. Ik zal dit onder de aandacht brengen van de politie.
Klopt het dat het stoppen van een auto door middel van het inbreken in de software niet mag volgens de genoemde wet? Bent u bereid dit onder de aandacht te brengen van de politie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat de politie van mening is dat het op afstand stoppen van een auto via het inbreken in de software toegestaan is?
Het desbetreffende citaat betreft niet de mening van de politie. Het organisatieonderdeel van de Landelijke Eenheid dat de uitvoering voorbereidt richt zich op de kaders zoals voorzien in het wetsvoorstel. De behandeling in de Tweede Kamer maakt, indien het wetsvoorstel wordt goedgekeurd en bekrachtigd, deel uit van de wetsgeschiedenis en is daarmee bepalend voor de uitvoering.
Zijn er bij de politie voorbereidingen getroffen om in te kunnen breken in de software van auto’s?
Nee.
Een droneverbod vanwege privacy |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Molenaars Kinderdijk willen droneverbod vanwege privacy»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van privacy-gerelateerde klachten over en schendingen door hobbydrones in Nederland? Zo nee, kunt u hier op korte termijn een studie naar laten doen?
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft de afgelopen twee jaar niet of nauwelijks signalen ontvangen over het gebruik van drones. Bij de politie worden alle overtredingen of meldingen met betrekking tot drones verwerkt in het bedrijfsprocessensysteem BVH. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen overtredingen die gerelateerd zijn aan privacy en andere overtredingen, zoals gevaar voor de luchtvaart. Een overzicht van deze meldingen en overtredingen laat het volgende beeld zien:
jan–dec 2016
52
5
37
101
jan–jun 2017
35
4
13
54
Hoe beoordeelt u de proliferatie van anonieme hobbydrones met camera's? Hoe beoordeelt u de miniaturisering van hobbydrones en de ontwikkeling van hobbydrones die niet als drone herkenbaar zijn, maar bijvoorbeeld op vogels of insecten lijken?
De productie en verkoop van hobbydrones met camera’s zie ik niet als bezwaarlijk, wel het eventuele gebruik daarvan op een wijze die de privacy schendt. Dit geldt ook voor geminiaturiseerde drones of voor drones die op bijvoorbeeld vogels of insecten lijken. Het gebruik van dergelijke drones kan nuttig zijn bij het maken van bijvoorbeeld een natuurfilm. Daarbij hoeft de privacy van mensen niet in het geding te zijn. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Met welke fysieke middelen kunnen vluchten van hobbydrones, die de privacy van burgers schenden, worden bestreden? Hoe werkt dit als de bestuurder van de drone niet geïdentificeerd kan worden?
Aan het tegengaan van het gebruik van drones waarmee de privacy wordt geschonden, kan worden bijgedragen door deze uit te rusten met een identificatiechip of -unit en een drone-volgsysteem te ontwikkelen. De Europese Commissie is voornemens om de identificatie van drones te realiseren door middel van het opleggen van producteisen aan de industrie. Ook overweegt de Commissie om een drone-volgsysteem te laten ontwikkelen.2 Daarnaast zou ook een zogenoemd geofencingsysteem kunnen bijdragen aan het voorkomen van privacyschendingen door drones. Op dit moment wordt in Europees verband regelgeving voorbereid die producenten van drones door middel van producteisen verplicht om een geofencingsysteem op drones te installeren.3 Weliswaar heeft deze verplichting vooral tot doel om de luchtvaartveiligheid te vergroten, maar op termijn zou geofencing ook kunnen worden ontwikkeld tot een techniek om vliegen boven de bebouwde kom of gebieden waarbinnen zich grote mensenmenigten bevinden, te beperken. In dat geval zou ook de bescherming van de privacy daarmee gediend zijn. Een dergelijk systeem kan ook functioneren zonder identificatie van de bestuurder van de drone.
Met welke juridische middelen kunnen vluchten van hobbydrones, die de privacy van burgers schenden, worden bestreden? Hoe werkt dit als de bestuurder van de drone niet geïdentificeerd kan worden?
Tegen het gebruik van drones dat de privacy schendt, kunnen verschillende juridische middelen worden ingezet. Als bij dat gebruik sprake is van heimelijk filmen, kan dit strafbaar zijn op grond van de artikelen 139f en 441b van het Wetboek van Strafrecht. In dat geval kan men aangifte doen bij de politie. Verder stelt de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) voorwaarden aan het verwerken van persoonsgegevens en daarmee ook aan het verwerken daarvan met behulp van drones. Bij een overtreding van deze wet kan een belanghebbende op grond van artikel 60 Wbp aan de Autoriteit Persoonsgegevens verzoeken een onderzoek daarnaar in te stellen. Op 25 mei a.s. wordt de Wbp vervangen door de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en zal vanaf die datum een betrokkene op grond van artikel 77 AVG een klacht bij de Autoriteit Persoonsgegevens kunnen indienen, als hij van mening is dat de verwerking van persoonsgegevens met behulp van een drone inbreuk op deze verordening maakt. De bepalingen uit de Luchtvaartregelgeving, die het vliegen met drones boven mensenmenigten en aaneengesloten bebouwing verbieden, zijn weliswaar opgesteld met het oog op de luchtvaartveiligheid, maar dragen indirect ook bij aan de bescherming van de privacy.4 Bij een overtreding van deze bepalingen kan de politie optreden. Een burger die meent dat het gebruik van drones zijn privacy schendt, kan – tot slot – dit aanmerken als een onrechtmatige daad en de bestuurder van de drone dagen voor de civiele rechter. In dat verband valt te wijzen op een recente uitspraak van de Rechtbank Gelderland, waarin het gebruik van een drone wegens schending van de privacy onrechtmatig werd geacht. Daarbij werd overwogen dat het (mogelijk) filmen ook een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kan opleveren, zolang het vliegen een privédomein betreft waar de bewoner in normale omstandigheden, zonder gebruik van de drone, geen toegang van of zicht door derden hoeft te verwachten.5 In al deze gevallen is het uiteraard noodzakelijk dat de bestuurder van de drone wordt geïdentificeerd om de genoemde juridische middelen tegen hem te kunnen inzetten.
Wordt de bestaande regelgeving effectief gehandhaafd? Kunt u cijfers geven?
De politie acteert op meldingen die betrekking hebben op het gebruik van drones. Onderzoek naar gebruik van een drone is altijd gebaseerd op het vinden van de bestuurder van de drone. Uit onderzoek ter plaatse kan eventueel na verhoor van de bestuurder een drone in beslag worden genomen ten behoeve van onder meer de bewijslast door bijvoorbeeld informatie uit de software van de drone en afstandsbediening te verkrijgen of foto’s en filmmateriaal veilig te stellen. Naar gelang de overtreding kan de bestuurder worden aangehouden of proces verbaal worden opgemaakt. De Afdeling Luchtvaart van de Landelijke Eenheid, team Luchtvaarttoezicht (LVT) kan in dit proces ondersteuning geven. In de regel worden alle overtredingen bij beroepsmatige vluchten gemeld bij de Landelijke officier van Justitie te Haarlem. Voor cijfers verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Mede gezien de inzet in het nieuwe regeerakkoord om de privacy van burgers onderling (de horizontale privacy) beter te beschermen, welke maatregelen kunnen hiertoe op het gebied van hobbydrones en privacy al op de korte termijn worden genomen?
De regelgeving over bescherming van persoonsgegevens is ook van toepassing op het verwerken van persoonsgegevens die met camera’s op drones worden vastgelegd. Ik ben vooralsnog van oordeel dat deze regelgeving op zich afdoende is.6 Omdat zij naar haar aard tamelijk abstract is en vooral criteria bevat aan de hand waarvan in een concrete situatie een nadere afweging dient plaats te vinden, heeft het vorige kabinet een handleiding drones en privacy opgesteld. Deze handleiding zal in de eerste helft van 2018 worden geactualiseerd en aangepast aan de AVG. Verder communiceert de rijksoverheid over de regels voor het vliegen met drones op www.rijksoverheid.nl/drones. In dat kader wordt onder meer aandacht geschonken aan de privacyaspecten van recreatief gebruik van drones.
De vastlegging van afspraken tussen het ministerie van Financiën en De Nederlandsche Bank (DNB) |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat ik bij de regeling van werkzaamheden van 28 september 2017 de volgende vraag heb gesteld: «Op één punt zou ik graag opheldering willen hebben van de huidige Minister. Er bestaan geen gespreksverslagen van wat hij heeft afgesproken met de directeur van De Nederlandsche Bank. Juist voor een volgende Minister zou het heel fijn zijn als de afspraken die gemaakt zijn voor beiden helder zijn. Helder is wat anders dan openbaar. Ik snap dat juist die gespreksverslagen vertrouwelijk zijn. Maar ik zou van de huidige Minister een brief willen hebben waarin hij toezegt dat in het overdrachtsdossier de afspraken die de afgelopen maanden en jaren met de president van De Nederlandsche Bank gemaakt zijn, op papier staan en dat beiden het daarover eens zijn. Zo voorkomen we dat er straks iets in bankenland gebeurt en we achteraf allerlei verschillende variaties krijgen.»?
Ja.
Herinnert u zich dat ik een aantal keren gerappeleerd heb op deze brief en dat u pas vandaag kwam zonder een helder antwoord op deze kernvraag?
In mijn brief van 25 oktober 2017 (Kamerstuk 32 013, nr. 148) heb ik bovenstaande vraag van dhr. Omtzigt beantwoord.
Herinnert u zich dat de Algemene Rekenkamer op 27 september 2017 schreef: «De Minister van Financiën heeft ook binnen het SSM-systeem een rol bij het uitoefenen van toezicht op DNB. De Minister heeft verschillende mogelijkheden om actief toezicht uit te voeren. In de periode 2011–2016 heeft de Minister het toezicht op DNB beperkt en weinig proactief ingevuld. Op het ministerie zijn geen plannen waarin vastligt hoe het toezicht jaarlijks wordt uitgevoerd. De documenten waarin een beoordeling van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de toezichttaak van DNB te verwachten zouden zijn, zoals de vijfjaarlijkse zbo-evaluatie en de bijlage bij het departementaal jaarverslag, geven hierin beperkt inzicht. Ad-hoc gesprekken en reguliere contacten op hoog ambtelijk en bestuurlijk niveau van het Ministerie van Financiën met DNB worden doorgaans niet schriftelijk vastgelegd. Dit maakt de inhoud ervan oncontroleerbaar en kan tot risico’s voor de continuïteit van besluitvorming leiden.»?
Ja.
Ziet u dat de Algemene Rekenkamer daarmee zegt dat de afspraken onvoldoende duidelijk en soms niet op papier gezet zijn?
Ik deel de mening van de Algemene Rekenkamer dat verslaglegging kan bijdragen aan reconstrueerbaarheid en continuïteit van besluitvorming. Ook kan dit bijdragen aan de verantwoording achteraf in bijvoorbeeld de rapportage «toezicht op toezicht». In mijn bestuurlijke reactie op het rapport Toezicht op banken in Nederland; Uitvoering prudentieel toezicht op middelgrote en kleine banken door DNB van 11 september 2017 heb ik aangegeven dat de interne verslaglegging van contacten tussen het ministerie en het zelfstandig bestuursorgaan DNB dan ook zal worden verbeterd.
Dat de verslaglegging van contacten tussen Financiën en DNB voor verbetering vatbaar is, betekent echter niet dat afspraken tussen Financiën en DNB in het verleden niet zijn vastgelegd. In mijn brief van 25 oktober heb ik toegelicht dat de overleggen die de Minister van Financiën voert met de president dan wel met de voorzitter Toezicht van DNB (en de bestuursvoorzitter van de Autoriteit Financiële Markten), bedoeld zijn om elkaar te informeren over relevante ontwikkelingen. Deze overleggen zijn in beginsel niet besluitvormend van aard. Indien in voorkomende gevallen bij deze overleggen nadere afspraken worden gemaakt, dan werden en worden deze afspraken op schrift gesteld en bevestigd, bijvoorbeeld in de vorm van een briefwisseling tussen DNB en het ministerie. Deze afspraken maken daarmee onderdeel uit van het archief van Financiën en van de overdracht.
Hierbij wil ik volledigheidshalve de positie van DNB als onafhankelijke toezichthouder benadrukken. DNB is als zelfstandig bestuursorgaan niet hiërarchisch ondergeschikt aan de Minister van Financiën, en onafhankelijk in de uitoefening van haar toezicht. Dit betekent dat DNB zelfstandig en onafhankelijk oordeelt over individuele gevallen. De Algemene Rekenkamer concludeert in het hierboven genoemde rapport o.a. dat het toezicht van DNB op middelgrote en kleine banken in opzet goed is gestructureerd en dat dit toezicht intensief en streng is. Deze conclusie onderschrijf ik volledig, mede op grond van de informatie die DNB in de afgelopen jaren op verschillende niveaus met het Ministerie van Financiën heeft gedeeld binnen de bestaande overlegstructuur.
Kunt u bevestigen dat de afspraken die de afgelopen jaren op bestuurlijk en hoog ambtelijk niveau gemaakt zijn op belangrijke dossiers, zoals toezicht op banken in Nederland en toezicht op banken in Italië en de eurozone, alsnog vastgelegd en geaccordeerd zijn door beide partijen (DNB en Financiën), zodat er geen risico is voor de continuïteit van besluitvorming en bij mogelijke toekomstige crisissituaties?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen vandaag nog beantwoorden?
U ontvangt de beantwoording van bovenstaande vragen op 26 oktober 2017.
Het bericht dat duizenden kwetsbare patiënten slechtziend zullen worden door onverantwoorde bezuiniging van zorgverzekeraars |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat duizenden kwetsbare patiënten slechtziend zullen worden door onverantwoorde bezuiniging van zorgverzekeraars?1
Ja, ik heb het bericht gelezen.
Bent u ook zo enorm geschrokken van het bericht dat zorgverzekeraars oogartsen dwingen om uitsluitend goedkope injecties te gebruiken, die bij een deel van de patiënten niet werken en tot gevolg hebben dat zij maatschappelijk blind zullen worden?2
In het verleden heeft het Zorginstituut ranibizumab en bevacizumab (medicijnen die in het door u aangehaalde rapport ondermeer genoemd worden) meerdere keren beoordeeld3 , 4. De conclusie van het Zorginstituut was toen dat er geen therapeutische meerwaarde van het ene medicijn ten opzichte van het andere medicijn was. Ook was er toen geen wetenschappelijke bewijs dat als de patiënt faalt op het ene medicijn, de patiënt wel baat heeft bij het andere medicijn.
Het Zorginstituut heeft in het advies in 2012 aangegeven dat zij met de beroepsgroep hierover afspraken zal maken om inzicht te krijgen in de therapeutische waarde van ranibizumab als tweedelijnsbehandeling.Het Zorginstituut heeft hiervoor het initiatief bij de fabrikanten gelegd.
Navraag bij het Zorginstituut heeft aan het licht gebracht dat geen enkele fabrikant van alternatieven voor bevacizumab aan het Zorginstituut studies ter beschikking heeft gesteld die onderbouwen dat producten als aflibercept en ranibuzimab wel werken bij patiënten die niet reageren op bevacizumab.
Als er nieuwe goed onderbouwde wetenschappelijke studies zijn die een nieuw licht op de beoordelingen van het Zorginstituut kunnen werpen, dan lijkt mij de meest geëigende weg dat de fabrikanten van de betrokken medicijnen een dossier bij het Zorginstituut indienen. Dan kan het Zorginstituut op basis van dit dossier een oordeel vellen.
Hoe kan het dat zorgverzekeraars bij onderhandelingen met ziekenhuizen en zorginstellingen eigenstandig kunnen afdwingen slechts 10% van de oogbehandelingen met dure injecties te vergoeden, terwijl de dure ooginjecties in het basispakket zitten en oogartsen volgens richtlijnen verplicht zijn deze voor te schrijven?3
De drie dure injecties zitten in het pakket. Onderzoek heeft aangetoond dat deze middelen min of meer gelijkwaardig zijn, zoals ondermeer ook in het eerder genoemde rapport van het Zorginstituut beschreven staat. Er is echter een fors prijsverschil tussen de middelen. Ik vind het daarom heel goed dat zorgverzekeraars gebruik maken van deze kennis, en dus afspraken maken met ziekenhuizen over de inzet van het meest doelmatige middel.
Als een patiënt met een goedkoop middel uitkomt in de behandeling, is het ondoelmatig als de patiënt met een even goed, maar duurder middel wordt behandeld.
Dat patiënten niet allemaal reageren op het goedkoopste middel, is bekend. Dat is precies de reden waarom er door zorgverzekeraars voor gekozen is om niet alleen het goedkoopste middel in te kopen, maar juist nog ruimte over te laten voor de inzet van het duurdere middel als daar in de behandeling behoefte aan is. Dit is niet hard wetenschappelijk onderbouwd, maar de praktijk leert dat het goed is voor patiënten en behandelaren om deze ruimte te hebben.
Erkent u dat zorgverzekeraars hier hun zorgplicht ontduiken? Wat gaat u hieraan doen?
Op basis van de informatie die ik nu heb, kan ik niet stellen dat zorgverzekeraars hun zorgplicht ontduiken. De vraag is nu aan de orde of er wetenschappelijk bewijs is die aangeeft dat een patiënt die geen baat heeft bij behandeling met bevacizumab, wel baat heeft bij behandeling met de andere medicijnen.
Zoals ik hierboven aangegeven heb, zouden de fabrikant(en) dit in de vorm van een dossier bij het Zorginstituut moeten aanleveren. Pas als deze vraag beantwoord is, komt men aan de vraag toe over de zorgplicht.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de alarmerende signalen dat zorgverzekeraars tijdens de onderhandelingen met instellingen percentages afdwingen over het aantal dure ooginjecties dat mag worden gebruikt?
Zie het antwoord op vraag vier.
Bent u zich bewust van de maatschappelijke kosten van slechtziend- en blindheid door de dreigende onderhandeling van duizenden patiënten? Acht u dit wenselijk?
Zowel voor de individuele patiënt als voor de maatschappij is slechtziend- en blindheid onwenselijk.
De vraag is echter, gezien ook de rapporten die het Zorginstituut eerder over deze middelen heeft uitgebracht, of het therapeutisch zinvol is om een patiënt te behandelen met aflibercept en ranibuzimab als de patiënt niet reageert op bevacizumab.
Wat gaat u doen om te garanderen dat zorgverzekeraars niet langer het verantwoorde gebruik van de meer kostbare ooginjecties kunnen beperken?
Als de fabrikanten in de vorm van een dossier nieuwe bewijslast overleggen, waardoor het Zorginstituut tot een ander oordeel komt dan een aantal jaren geleden, dan zullen zorgverzekeraars rekening houden met dit oordeel.
Het bericht dat Robert Mugabe benoemd is tot goodwill-ambassadeur van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) |
|
Raymond de Roon (PVV), Danai van Weerdenburg (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verbijstering over benoeming van Mugabe als VN ambassadeur»?1
Ja.
Kunt u aangeven op grond van welke competenties en/of kwaliteiten Robert Mugabe deze positie van goodwill-ambassadeur heeft gekregen? Zo nee, waarom niet?
Nee.
De Directeur-Generaal (DG) van de WHO heeft tijdens een conferentie over Noncommunicable Diseases (NCDs) op 18-20 oktober 2017 in Uruguay enkel aangekondigd dat «president Mugabe van Zimbabwe bereid is om te dienen als Goodwill Ambassador voor NCDs voor Afrika, om zijn gelijken in deze regio te beïnvloeden om prioriteit te geven aan NCDs en weidde niet uit.
Vanwege de ophef die volgde, schreef de Directeur-Generaal een kort bericht op de website van de WHO op zondag 22 oktober 2017. Hierin stond dat hij de benoeming heeft ingetrokken. http://www.who.int/mediacentre/news/statements/2017/goodwill-ambassador-rescinded/en/.
De WHO heeft verder niet gecommuniceerd over de benoeming en het mandaat voor deze functie. Er zijn ook geen uitspraken gedaan over de competenties en/of kwaliteiten benodigd voor deze functie of van de kandidaat.
Bent u bekend met de staat van de gezondheidszorg in Zimbabwe en de algeheel deplorabele staat waarin het land zich bevindt, na bijna 40 jaar schrikbewind van Robert Mugabe?
Ja.
Vindt u het terecht dat Mugabe tot goodwill-ambassadeur is benoemd? Zo nee, wat gaat u er aan doen om dat besluit zo snel mogelijk ongedaan te laten maken?
Het zou volstrekt ongeloofwaardig zijn geweest als Mugabe zou optreden als goodwill ambassadeur van de WHO, gezien de slechte staat van mensenrechten in het algemeen en de zorg in het bijzonder in zijn land. Daarnaast heeft de EU sancties ingesteld tegen Mugabe. Deze benoeming zou ook negatief zijn geweest voor de reputatie van de VN als geheel, aangezien de WHO daar onderdeel van uitmaakt. Nederland heeft daarom samen met andere landen meteen actie ondernomen en bij de WHO bepleit de benoeming ongedaan te maken. Dat is ook gebeurd.
Bent u bereid de financiële steun aan de WHO, inclusief partnerprogramma’s, per direct op te schorten totdat de benoeming ongedaan is gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Het is goed dat dit besluit is ingetrokken. Daarom is er geen noodzaak om verdere maatregelen te treffen. Nederland zal de ontwikkelingen bij de WHO nauwgezet blijven volgen en nader in gesprek gaan met de WHO om mogelijke herhaling tijdig te voorkomen.
Indien de benoeming van Mugabe tot goodwill-ambassadeur niet voor 1 december 2017 ongedaan gemaakt is, bent u dan bereid om Nederland terug te trekken uit de WHO? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De belastingvlucht van brillenketens |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Belastingvlucht van brillenverkopers»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat de grote brillenketens in Nederland via constructies in het buitenland de afdracht van winstbelasting fors weten te drukken?
Over belastingaangelegenheden van een individuele belastingplichtige kan ik gelet op de geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen geen mededelingen doen. Ik onthoud mij daarom ook van commentaar of al dan niet sprake is van agressieve belastingplanning.
Kwalificeert deze wijze van werken zich volgens u als agressieve belastingplanning? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waaruit bestaat uw goede en open relatie met Specsavers, aangezien het bedrijf sinds 2010 gemiddeld slechts 0,8% van de omzet aan winstbelasting heeft hoeven afdragen en zelf stelt: «Specsavers werkt nauw samen met de Belastingdienst, we hebben een goede en open werkrelatie met hen.»?
Zoals ook eerder door mijn ambtsvoorganger is aangegeven – onder andere in het dertigledendebat van 5 juli 20172 en in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van der Lee3 – kan het kabinet gelet op artikel 67 AWR niet bevestigen of ontkennen of een APA (Advance Pricing Agreement) is afgegeven aan een individuele belastingplichtige. Ook kan ik niet in gaan op de specifieke toezichtmethodiek en werkrelatie met betrekking tot een individuele belastingplichtige en welke APA’s en ATR’s zijn beoordeeld door de onderzoekscommissie.
In zijn algemeenheid merk ik op dat de Belastingdienst hecht aan een professionele en open werkrelatie met belastingplichtigen omdat dit de doeltreffendheid en doelmatigheid van het toezicht ten goede komt. De uitgangspunten bij het toezicht van de Belastingdienst zijn neergelegd in de Handhavingstrategie van de Belastingdienst.4 Voor het toezicht binnen het segment Grote Ondernemingen is bovendien een extra leidraad opgesteld.5 Daarbij wordt ook ingegaan op horizontaal toezicht en de rol van vooroverleg binnen het toezicht.
Nu Specsavers zelf aangeeft een goede en open werkrelatie met de Belastingdienst te hebben, staat niets u toch in de weg over die relatie te spreken en toe te geven dat er een Advance Price Agreement met Specsavers is overeengekomen?
Zie antwoord vraag 4.
Is deze ruling beoordeelt door de onderzoekscommissie die u zelf heeft ingesteld? Zo ja, hoe luidde dat oordeel? Zo nee, kunt u bevorderen dat het aan de Kamer wordt voorgelegd?
Zie antwoord vraag 4.
Gezien het hoofdkantoor van Specsavers op Guernsey is gevestigd, is het juist te veronderstellen dat – indachtig het voornemen uit het regeerakkoord – Nederland in de toekomst een bronheffing zal leggen op rente- en royaltystromen richting dat eiland? Of is het geen automatisme dat een (ei)land als Guernsey, dat op de zwarte lijst van belastingparadijzen van de Europese Commissie staat, ook op de zwarte lijst komt te staan die Nederland gaat hanteren?
De in het regeerakkoord voorgestelde bronheffingen op dividend, rente en royalty’s in misbruiksituaties en naar zogenoemde low tax jurisdictions zullen in de komende periode worden uitgewerkt. Vervolgens worden de uitgewerkte voorstellen aan uw Kamer voorgelegd.6
Momenteel wordt in de EU door de lidstaten nog gewerkt aan een lijst van niet-coöperatieve jurisdicties. Deze lijst is nog niet vastgesteld. De ministers van Financiën van de lidstaten hebben afgesproken dat de EU-lijst van de lidstaten op 5 december a.s. moet worden vastgesteld. Op het moment dat de lidstaten hierover een akkoord bereikt hebben, geldt deze lijst ook automatisch voor Nederland. Over de eventuele tegenmaatregelen die lidstaten moeten treffen tegen landen op deze lijst, zal ook nog moeten worden besloten.
Klopt het dat de concurrent van Specsavers, Hans Anders, ook heel weinig winstbelasting afdraagt: was 0,6% van de omzet en na ingreep van de fiscus 1,2%? Bent u met dit bedrijf dermate in conflict dat het geschil voor de rechter is gebracht? Bent u bereid, zodra er een uitspraak is, de Kamer te informeren over de uitkomst daarvan?
Gerechtelijke uitspraken worden geanonimiseerd gepubliceerd op https://www.rechtspraak.nl/ en zijn daarmee ook voor uw Kamer vrij toegankelijk. Ik kan gelet op artikel 67 AWR niet ingaan op de fiscale positie van individuele belastingplichtigen. Wel merk ik meer in het algemeen op dat er geen conclusies zijn te trekken uit enkel de verhouding tussen betaalde winstbelasting en omzet. De grondslag voor de vennootschapsbelasting is de (fiscale) winst en niet de (commerciële) omzet.
Wat is uw oordeel over het feit dat de fiscale mogelijkheden voor grote ketens kennelijk zo omvangrijk zijn dat kleine zelfstandige brillenverkopers hier niet tegenop kunnen concurreren?
De Belastingdienst geeft zekerheid vooraf voor zowel grensoverschrijdende als nationale situaties, alsmede voor zowel grote als kleine bedrijven en voor particulieren. Het verkrijgen van zekerheid vooraf is daarnaast niet voorbehouden aan bepaalde bedrijfssectoren: iedere belastingplichtige kan zekerheid vooraf krijgen.
De procedure en voorwaarden voor het verkrijgen van zekerheid vooraf staat beschreven in het Besluit fiscaal bestuursrecht en is voor iedereen gelijk.7 Met betrekking tot een specifiek aantal categorieën is een bindend advies van het APA-/ATR-team vereist voor het geven van zekerheid vooraf.8 Zekerheid vooraf wordt gegeven binnen de kaders van wet-, regelgeving, beleid en jurisprudentie. De fiscale behandeling van bedrijven met en zonder ruling is daarmee hetzelfde; het al dan niet hebben van zekerheid vooraf heeft hier geen invloed op. Het verlenen van zekerheid vooraf leidt dan ook niet tot een ongelijk speelveld tussen bedrijfssectoren.
Het is evenwel een zorg van het kabinet dat internationaal opererende bedrijven door de mogelijkheid in te spelen op verschillen tussen nationale belastingsystemen een ongewenst concurrentievoordeel op binnenlandse bedrijven kunnen hebben. Het vorige kabinet heeft zich ingezet om internationale belastingontwijking tegen te gaan. Er zijn met steun van Nederland in zowel OESO- als Europees verband, sneller dan eerder voor mogelijk werd gehouden, maatregelen genomen om transparantie te vergroten en belastingontwijking tegen te gaan. Het kabinet continueert de én-én-strategie die door het vorige kabinet in ingezet: krachtig voortzetten van de proactieve aanpak van internationale belastingontwijking én tegelijkertijd een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor zover dat ten goede komt aan bedrijven met reële activiteiten in Nederland.
Dient u uw rulingpraktijk niet ingrijpend te herzien teneinde te borgen dat er sprake is van een gelijk speelveld in alle bedrijfssectoren? Wat gaat u er concreet aan doen om te voorkomen dat uw rulingpraktijk het vormen van oligopolies bevordert en eerlijke mededinging onder druk zet?
Zie antwoord vraag 9.
Het mogelijke baanverlies bij Tata |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Henk Kamp (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in het Algemeen Dagblad «Directie Tata Steel bezorgd om fusie»?1
Ja.
Deelt u de ernstige zorgen van de directie en de bonden over de banen en de zelfstandigheid van het voormalige Hoogovens? Zo ja, hoe kijkt u terug op uw oorspronkelijke juichtweet over de mogelijke fusie van Tata Steel met ThyssenKrupp gegeven het mogelijke baanverlies?2 Zo nee, waarom deelt u deze zorgen niet?
Vanwege de structurele overcapaciteit van de staalindustrie op mondiale schaal, vindt binnen de staalindustrie een consolidatieslag plaats. In dat kader vonden er reeds enige tijd gesprekken plaats tussen Tata Group en Thyssenkrupp waarbij ook de positie van Tata Steel Nederland in het geding was.
Om ervoor te zorgen dat deze belangrijke werkgever en industrie voor Nederland behouden blijft ondersteunde het vorige kabinet de inspanningen van Tata Steel Nederland om bij een eventuele fusie of joint venture een sterke positie voor IJmuiden te bedingen. Daarbij is een bidbook overhandigd dat de NFIA opstelde waarin voordelen zijn verwoord van vestiging van het hoofdkantoor in Nederland. De beslissing het hoofdkantoor van de joint venture in de regio Amsterdam te vestigen en de Research & Development-activiteiten in IJmuiden te behouden was belangrijk en positief nieuws voor Nederland en een bevestiging van de kwaliteit van ons vestigingsklimaat.
Het nieuwe bedrijf dat uit de joint venture ontstaat, moet de mondiale concurrentie beter aankunnen met een innovatieve, kwalitatief hoogwaardige, efficiënte en duurzame productie van staal.
De verdere stappen in de vorming van de joint venture worden de komende maanden gezet. Het is daarbij zaak goed de belangen van de Nederlandse vestiging te benadrukken. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat houdt daarbij nauw contact met de directie van Tata Steel Nederland en ik zal waar nodig de Nederlandse belangen onder de aandacht brengen van de directie van Tata Group.
Wat is uw inschatting van de werkgelegenheidseffecten van deze fusie?
In recente berichtgeving in de media op basis van uitlatingen door de ondernemingsraad van Tata Steel Nederland wordt aangegeven dat door de samenvoeging mogelijk meer banen verdwijnen dan de circa 4.000 banen die eerder werden genoemd, waarbij de aantallen gelijk verdeeld zouden worden over Thyssenkrupp en Tata Steel Europe (Nederland en het VK). Na de aankondiging van de vorming van een joint venture is dit proces in een volgende fase beland.
In deze fase moeten veel vragen en onduidelijkheden worden opgehelderd en beslissingen worden genomen. De gevolgen die dit precies kan hebben voor de Nederlandse werkgelegenheid zullen de komende tijd duidelijk worden. Ik kan op basis van de nu beschikbare informatie geen verdere inschattingen doen.
Van belang in dit verband is het werkgelegenheidspact dat vakbonden en de directie van Tata Steel Nederland hebben afgesloten, en dat nog loopt tot 2021. De directie van Tata Steel Nederland heeft zich daarin verplicht zich maximaal in te spannen om gedwongen ontslagen te voorkomen.
Deelt u de mening dat de zelfstandigheid en banen bij Tata Steel essentieel zijn bij het beoordelen van de wenselijkheid van deze fusie?
De komende maanden onderhandelen Tata Group en Thyssenkrupp over de nadere uitwerking van de joint venture. Daarbij is het voor de werkgelegenheid op de langere termijn en voor de positionering binnen het nieuwe bedrijf van belang om voldoende investeringsmogelijkheden te behouden voor de vestiging in Nederland.
Deelt u de mening dat deze fusie niet door moet gaan als deze gepaard gaat met gedwongen ontslagen? Wat gaat u doen om betrokken werknemers meer zekerheid te geven over hun toekomst? Wat voor instrumenten heeft de overheid om de continuïteit van het Nederlandse bedrijf en de werkgelegenheid te beschermen? Bent u bereid om actief de belangen van Tata Steel te behartigen en zo nodig alles te doen om een fusie te blokkeren?
Tata Steel Nederland is van groot belang voor de Nederlandse industrie en de economie van de regio IJmond in het bijzonder. Tata Steel Nederland heeft bij de eerste aankondiging van de voorgenomen joint venture – waarbij werd aangekondigd dat in totaal 4.000 banen bij Thyssenkrupp en Tata Steel zouden verdwijnen – aangegeven dat er naar verwachting geen sprake zal zijn van gedwongen ontslagen en dat een verlies van werkgelegenheid grotendeels opgevangen kan worden door natuurlijk verloop. Dit past ook bij de afspraken in het werkgelegenheidspact dat loopt tot 2021 en waarin de directie van Tata Steel Nederland zich verplicht zich maximaal in te spannen om gedwongen ontslagen te voorkomen.
Zoals aangegeven in mijn antwoord onder vraag 2 zal het kabinet zeer nauw de ontwikkelingen volgen. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat houdt daarbij intensief contact met de directie van Tata Steel Nederland. De fusie verbieden is niet aan de orde, maar ik zal waar nodig de Nederlandse belangen onder de aandacht brengen van de directie van Tata Group.
De benoeming van de Zimbabwaanse president Robert Mugabe door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) tot ‘goodwill ambassador’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Mugabe door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) benoemd is tot «goodwill ambassador»?1
Ja.
Klopt het bericht dat Mugabe als ambassadeur voor de WHO in Afrika zijn bekendheid zal inzetten om bepaalde onderwerpen, zoals ziektes, onder de aandacht te brengen?
De Directeur-Generaal (DG) van de WHO heeft tijdens een conferentie over Noncommunicable Diseases (NCDs) op 18-20 oktober 2017 in Uruguay enkel aangekondigd dat «president Mugabe van Zimbabwe bereid is om te dienen als Goodwill Ambassador voor NCDs voor Afrika, om zijn gelijken in deze regio te beïnvloeden om prioriteit te geven aan NCDs».
Vanwege de ophef die volgde, schreef de Directeur-Generaal een kort bericht op de website van de WHO op zondag 22 oktober 2017. Hierin stond dat hij de benoeming heeft ingetrokken. http://www.who.int/mediacentre/news/statements/2017/goodwill-ambassador-rescinded/en/.
De WHO heeft verder niet gecommuniceerd over de benoeming en het mandaat voor deze functie.
Wat is uw reactie op dit bericht?
De benoeming van president Mugabe stuitte meteen op veel kritiek, ook van de Nederlandse regering. Nederland heeft meteen actie ondernomen toen deze aankondiging bekend werd en haar grote ongenoegen hierover geuit bij de WHO. Het is goed dat de DG WHO Tedros dit besluit kort daarna heeft ingetrokken.
Kunt u aangeven welke redenen aan deze keuze ten grondslag liggen?
Nee, de WHO heeft hier geen nadere informatie over verstrekt.
Kunt u aangeven wat deze functie precies inhoudt en wat de formele status ervan is?
De aanstelling en het mandaat voor dit ambassadeurschap zijn nooit formeel bekendgemaakt door de WHO.
Deelt u de mening dat deze benoeming de geloofwaardigheid van de WHO negatief beïnvloedt, gezien de reputatie van Mugabe op het gebied van mensenrechten en de verwaarloosde gezondheidszorg in zijn land? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Het zou volstrekt ongeloofwaardig zijn geweest om Mugabe te benoemen als goodwill ambassadeur van de WHO, gezien de slechte staat van mensenrechten in het algemeen en de zorg in het bijzonder in zijn land. Daarnaast heeft de EU heeft sancties ingesteld tegen Mugabe. Deze benoeming zou ook negatief zijn geweest voor de reputatie van de VN als geheel, aangezien de WHO daar onderdeel van uitmaakt. Nederland heeft daarom samen met andere landen bij de WHO bepleit de benoeming ongedaan te maken. Dat is ook gebeurd.
Kunt u aangeven of Nederland deze onbegrijpelijke benoeming aan de kaak gaat stellen en bent u voornemens maatregelen te treffen tegen dit besluit? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft deze benoeming meteen aan de kaak gesteld bij de WHO. Het is goed dat dit besluit is ingetrokken. Op dit moment is er geen noodzaak om verdere maatregelen te treffen. Nederland zal de ontwikkelingen bij de WHO nauwgezet blijven volgen en nader in gesprek gaan met de WHO om mogelijke herhaling tijdig te voorkomen.
Het artikel ‘Kind gestoken’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Kind gestoken»?1
Ja.
Klopt het dat de in het artikel genoemde imam, die in Engeland is veroordeeld voor kindermishandeling, in Nederland actief is als voorganger bij de Shane Moestafa Moskee in Rotterdam? Zo ja, bent u dan bereid deze imam zijn Nederlandse nationaliteit af te pakken, hem het land uit te zetten, er voor te zorgen dat hij Nederland nooit meer in komt en de Shane Moestafa Moskee te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Ik doe geen uitspraken over individuele zaken.
In algemene zin kan ik u mededelen dat de Rijkswet op het Nederlanderschap geen bepaling bevat op grond waarvan intrekking van het Nederlanderschap wegens commune criminele feiten mogelijk is. Invoering van een dergelijke bepaling wordt evenmin overwogen. Het Europees Nationaliteitsverdrag (Trb. 1998, 10), waartoe ook Nederland is toegetreden, staat het invoeren van een dergelijke bepaling niet toe.
Hoeveel voor een misdrijf (in Nederland of het buitenland) veroordeelde islamitische voorgangers zijn er in Nederland actief?
Over dergelijke gegevens beschik ik niet.
Bent u bereid, in het geval er meer veroordeelde imams zijn, hen op dezelfde manier aan te pakken als voorgesteld in vraag 2? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid alle moskeeën te sluiten? Zo nee, waarom niet?
In Nederland bestaat vrijheid van godsdienst. Het oprichten en in stand houden van een moskee valt in beginsel onder de godsdienstvrijheid. Dit is een belangrijk grondrecht in onze samenleving waar het kabinet pal voor staat. Van het sluiten van alle moskeeën in Nederland kan dus geen sprake zijn.
Het bericht dat de door leraren (LerarenAdviesRaad) voorgedragen kandidaat-voorzitter voor de Onderwijscoöperatie is afgewezen door het bestuur van de Onderwijscoöperatie |
|
Peter Kwint |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat de door leraren – middels de LerarenAdviesRaad (LAR) – unaniem voorgedragen kandidaat-voorzitter voor de Onderwijscoöperatie (OC) is afgewezen door het bestuur van de OC? Zo ja, bent u bereid de OC om opheldering te vragen over de gronden waarop deze kandidaat-voorzitter is afgewezen en deze met de Kamer te delen? Welke specifieke onoverbrugbare verschillen waren er volgens het bestuur van de OC? Zo nee, in welke fase van het proces tot het kiezen van een nieuwe voorzitter bevindt de OC zich op dit moment en in hoeverre heeft de LAR daarin een bepalende stem?1 2
De uitkomst van deze benoemingsprocedure heeft het nodige losgemaakt onder leraren. Het gaat hier echter om een benoemingsprocedure van een eigenstandige organisatie. Wij vinden het niet gepast om te vragen naar de beweegredenen om een specifieke kandidaat wel of niet te benoemen. De Onderwijscoöperatie gaat over de eigen afweging.
Het bericht “Minister Schultz in beeld als nieuwe baas Schiphol” |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving «Minister Schultz in beeld als nieuwe baas Schiphol»?1
Ja.
Kent u de aangenomen motie-Koopmans van 2 december 2010 over de gedragsregels voor oud-bewindspersonen om (de schijn) van belangenverstrengeling te voorkomen?2
Ja.
Kent u de brief van oud-minister Donner van 26 april 2011 als reactie op deze motie?3
Ja.
Hebt u kennisgenomen van de vragen en antwoorden tijdens twee mondelinge vragenuurtjes, waarin het lid Van Tongeren oud-minister Eurlings en later Minister Schultz vragen stelde over een overstap naar een Nederlands (staats)bedrijf op het terrein van het ministerie waar de bewindspersoon de verantwoordelijkheid heeft?4
Ja.
Hoe beoordeelt u een voorgenomen overstap naar een (staats)bedrijf van een zittend Minister? Welk beoordelingskader gebruikt u daarbij?
Het kabinetsbeleid is dat er een afkoelingsperiode van twee jaar geldt voor het lobbyen op het eigen beleidsterrein.6 Het is aan bewindspersonen zelf om te bepalen, op basis van hun eigen integriteit, of en op welke termijn het verstandig is om werkzaam te zijn op hetzelfde beleidsterrein.
Vindt u dat er, bij gebrek aan formeel op schrift gestelde regels voor bewindspersonen, aansluiting gezocht zou moeten worden bij regels in de ons omringende landen zoals Groot-Brittannië, dat een afkoelingsperiode kent, of bij de regels die voor medewerkers van de departementen gelden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dat vormgegeven?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u de Europese gedragsregels voor oud-Eurocommissarissen passend en vindt u het voornemen deze verder aan te scherpen een goede zaak? Zouden Nederlandse ministers uit zichzelf langs de lijnen van deze gedragscode moeten handelen? Zult u de adviezen uit het in februari 2014 gepubliceerde rapport van de EU over anti-corruptie toepassen?5 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
De Europese gedragsregels gelden voor oud-eurocommissarissen. Voor Nederlandse ministers geldt het kabinetsbeleid.
Is er een extra verantwoordelijkheid voor het vermijden van (de schijn) van belangenverstrengeling wanneer een eventuele volgende werkkring van een oud-minister een staatsbedrijf betreft?
Zie antwoord vraag 5.
Zou juist wanneer de Staat de meerderheidsaandeelhouder van een bedrijf is, er een afkoelingsperiode moeten zijn voordat een oud-bewindspersoon daar aan de slag kan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een beschrijving geven van de politieke (eind)verantwoordelijkheid die u de afgelopen jaren voor het dossier Schiphol, ruimtelijke ordening in de regio en luchtvaart gedragen heeft?
Ik heb het luchtvaartdossier de afgelopen 10 jaar niet in mijn portefeuille gehad. Wel het ruimtelijk ordening beleid op rijksniveau.
Heeft u er de laatste vier jaar op enig moment interesse in getoond om toe te treden tot de raad van bestuur van Schiphol nv? Zo ja, wanneer en hoe?
Nee.
Heeft u belangstelling om toe te treden tot de raad van bestuur van Schiphol nv?
Ik ben tot dusver niet benaderd en heb er derhalve niet over nagedacht en zie daar op basis van speculaties ook geen aanleiding toe.
Op welke wijze wordt voor de nieuwe topfunctie van Schiphol geworven, nu de heer Nijhuis terugtreedt? Kunt u de procedure beschrijven?
Omdat bij Schiphol het structuurregime van toepassing is, benoemt de raad van commissarissen de nieuwe CEO. Daarbij stelt de raad van commissarissen eerst de profielschets op en vervolgens een longlist van potentiële kandidaten. Hieruit volgt de shortlist. De raad doet dit in nauw overleg met het Ministerie van Financiën. Bij deze benoeming wordt ook het beleidsdepartement Infrastructuur en Milieu betrokken. Na sondering bij de Minister van Financiën benoemt de raad van commissarissen de nieuwe CEO.
Is er met u als aandeelhouder in de afgelopen twee weken op enig moment gesproken en/of gemaild over de opvolging van de heer Nijhuis als CEO van Schiphol? Zo ja, kunt u dan de desbetreffende verslagen en/of e-mails aan de Kamer doen toekomen?
Nee dat is er niet met de Minister van financiën, maar uiteraard is de Minister van Financiën kort voor de bekendmaking wel geïnformeerd door de heer Nijhuis over zijn vertrek. De raad van commissarissen is inmiddels met de procedure gestart.
Heeft u de afgelopen vier jaar op enig moment contact gehad met de Minister van Infrastructuur en Milieu over de mogelijke opvolging van de CEO van Schiphol?
Nee
Kunnen deze vragen voor woensdag 25 oktober 2017 om 11.00 uur beantwoord worden?
Ja
Het bericht dat Groninger winkeliers duizenden euro’s aan boetes krijgen |
|
Maarten Hijink , Anne Kuik (CDA) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gronings conflict over koopzondag loopt uit de hand»?1
Ja.
Acht u het wenselijk dat zowel ondernemers met een eigen pand als ondernemers die huren, worden verplicht op koopzondag open te gaan en anders worden beboet?
Ik begrijp het belang van winkeliers, verhuurders van panden en het consumentenbelang om een bepaalde mate van coördinatie te bewerkstelligen in een winkelgebied. De aantrekkelijkheid van een winkelgebied is immers ook één van de redenen waarom winkeliers, groot en klein, zich juist daar willen vestigen. Daar tegenover staat het belang van (kleine) winkeliers, die soms al 60 tot 70 uur in de week werken, en geen dag rust hebben terwijl zij dit soms wel willen. Ik vind het belangrijkste dat partijen zich redelijk tegen elkaar opstellen en het goede gesprek met elkaar hierover aan gaan. Eigenaren van winkelpanden en winkeliers dienen samen te ondernemen in een winkelcentrum. Het is redelijk dat een winkelier die expliciet akkoord is gegaan om op overeengekomen tijden zijn of haar winkel te openen, vervolgens aan deze verplichting gehouden kan worden, contracten zijn er niet voor niets. Ik wil echter ook dat de keuzevrijheid van de ondernemer om open te gaan voldoende geborgd is. Met name kleine ondernemers dienen niet via omwegen gedwongen te worden zeven dagen per week te werken.
Ons contractenrecht geeft de vrijheid om sancties (boetes) te verbinden aan het niet nakomen van contractuele verplichtingen. Als daar gebruik van gemaakt wordt betekent dit dat ondernemers er niet in onderling overleg goed uit zijn gekomen. Boetes zijn een laatste redmiddel waarvan ik liever zie dat deze niet gebruikt hoeven te worden. De ruimte waarin eenzijdige wijzigingen in de openingstijden mogen worden doorgevoerd is verduidelijkt door het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 november 20172. Huurder en verhuurder dienen zich redelijk tegenover elkaar gedragen.
Hoe vaak komt het in Nederland voor dat ondernemers verplicht worden om open te zijn op koopzondag? Hoe vaak worden in Nederland geldboetes uitgedeeld als gevolg van het niet openen van een winkel op koopzondag?
Uit de recente evaluatie van de Winkeltijdenwet3 blijkt dat een ruime meerderheid (93%) van de winkeliers aangeeft dat er geen boetebeding in het huurcontract is opgenomen. Indien er wel sprake is van een boetebeding geeft 22% aan dat het mogelijk is om onder het boetebeding uit te komen door middel een onderbouwd verzoek aan de verhuurder. Van de respondenten geeft 4% van de ondernemers aan open te zijn vanwege contractuele verplichtingen. Er zijn geen cijfers bekend over het aantal gevallen waarin daadwerkelijk een boete wordt opgelegd.
Ziet u met ons dat de openstelling zeven dagen in de week voor een kleine winkelier in moeilijker is dan voor grotere winkels?
Een contractuele verplichting om op zondag open te zijn betekent niet automatisch dat een ondernemer zeven dagen in de week open is of moet zijn. Daarnaast gaan contractuele verplichting tot openstelling niet altijd over 52 zondagen per jaar, dergelijke verplichtingen kunnen ook slechts één koopzondag per maand betreffen. Ik ga er bij de beantwoording van de vraag van uit dat de vragenstellers met «moeilijker» de economische gevolgen van openstelling bedoelen alsmede de praktische invulling, zoals bijvoorbeeld de personele bezetting. Hoe moeilijk het is om op zeven dagen open te zijn zal voornamelijk afhangen van de behaalde omzet op deze dagen, afgewogen tegen de gemaakte kosten. Zowel voor een grote als kleine winkel kan het moeilijk zijn op tijdstippen open te zijn waarop nauwelijks omzet wordt gehaald. De beoordeling of het praktisch moeilijk is, is lastig in te schatten omdat dit een beeld vereist van de concrete omstandigheden van de ondernemer. Over het algemeen is het wel zo dat het voor ondernemers die al personeel in dienst hebben het eenvoudiger is om elke zondag open te zijn.
Welke gevolgen heeft verplichte openstelling voor kleine winkeliers en hun medewerkers? Deelt u de mening dat de druk op arbeidsvoorwaarden met deze verplichtingen ernstig oplopen?
Voor (kleine) winkeliers en hun medewerkers is het belangrijk dat werkgevers en werknemers in goed overleg met elkaar afspraken maken over het werken op zondag. Deze afspraken zijn in beginsel niet anders dan de onderlinge afspraken die worden gemaakt als een werkgever winkelpersoneel nodig heeft op een andere dag in de week. In sommige cao’s is een zondagtoeslag overeen gekomen. Daarnaast bevat de Arbeidstijdenwet een strikte regeling omtrent het werken op zondag. Deze regeling is ook van toepassing in de detailhandel. Deze waarborgen voorkomen dat de druk op arbeidsvoorwaarden oplopen vanwege verplichte winkelopenstelling.
Is er sprake van een wurgcontract als een winkelier boetes van 500 euro per keer krijgt? Zo nee, waarom vindt u dat niet? Zo ja, wat wilt u hier aan doen?
Het is niet aan mij maar aan de rechter om een dergelijke clausule of de hoogte van de boete te kwalificeren als onredelijk. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 21 november 2017 een arrest gewezen waarin grenzen worden gesteld aan het eenzijdig wijzigen van openingstijden op grond van het huurcontract.
De rechter wijst op het belang van onderling overleg en op de redelijkheid en billijkheid. Ik vind het van belang dat er een evenwichtige belangenafweging plaatsvindt die recht doet aan de concrete situatie. De uitspraak van het Gerechtshof geeft daarbij meer richting en duiding. Zie ook mijn brief aan uw Kamer «Toezegging brief over verplichte openstelling van winkels».
Het bericht dat bendes het gemak ontdekt hebben van fraude met persoonsgebonden budget (pgb) |
|
Lilian Marijnissen |
|
Martin van Rijn (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat geld bestemd voor langdurige zorg van zieken en gehandicapten met een pgb nog te makkelijk in de zakken van fraudeurs belandt?1
Ja.
Bent u ook geschokt door de bevindingen van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat het bedrag van pgb-fraude nog hoger ligt dan de door Zorgverzekeraars Nederland veronderstelde 13,5 miljoen euro?
Het is ernstig dat er jaarlijks zorggeld uit het systeem «weglekt» vanwege fraude. Geld dat bestemd is voor zorg moet ten goede komen aan de zorg voor – vaak kwetsbare- mensen. Het wekt geen verbazing dat het vastgestelde fraudebedrag lager ligt dan de daadwerkelijke omvang van fraude in de zorg. Fraude vindt per definitie in het geheim plaats en niet alle fraudegevallen zullen op basis van onderzoek aan het licht komen. De cijfers zijn daarmee altijd een onderschatting van de werkelijke omvang van de problematiek. Overigens vorderen zorgverzekeraars onterecht uitbetaalde bedragen altijd terug bij zorgaanbieders of verzekerden, ongeacht of het gaat om onbewuste fouten of fraude. Ook verhalen zorgverzekeraars de kosten van fraudeonderzoeken tegenwoordig op de fraudeurs.
Zorgverzekeraars Nederland publiceert jaarlijks de resultaten van de controles en fraudeonderzoeken die zorgverzekeraars en zorgkantoren in het voorgaande jaar hebben uitgevoerd. Deze cijfers hebben alleen betrekking op de uitvoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz, voorheen de AWBZ). In de periode van 2013 tot en met 2016 varieerde het bedrag aan vastgestelde fraude met pgb’s van circa € 4,1 tot € 13,6 miljoen per jaar (Wlz en Zvw). De cijfers over 2017 zijn nog niet beschikbaar. Het is niet bekend hoeveel zorgverzekeraars en zorgkantoren hiervan hebben kunnen terughalen.
Daarnaast heeft de Inspectie SZW in 2015 op basis van strafrechtelijk onderzoeken in totaal voor circa € 8 miljoen aan wederrechtelijk verkregen voordeel berekend. Van dit totale fraudebedrag had circa € 7 miljoen betrekking op het pgb. In 2016 ging het om circa € 5 miljoen aan zorgfraude, waarvan ruim € 1,9 miljoen betrekking had op fraude met pgb’s. Voor deze bedragen geldt dat op grond van deze berekeningen het Openbaar Ministerie een ontnemingsvordering doet, die door de strafrechter al dan niet gedeeltelijk kan worden toe- of afgewezen. Ook voor de Inspectie SZW geldt dat er nog geen recentere cijfers beschikbaar zijn. Ook is niet bekend hoeveel geld er, na toewijzing van de ontnemingsvordering door de strafrechter, daadwerkelijk is teruggehaald.
De genoemde fraudebedragen geven als gezegd geen representatief beeld van de werkelijke omvang van fraude met het pgb, maar vormen een ondergrens. De precieze omvang van fraude in de zorg is niet volledig te kwantificeren.
Wat gaat u op korte en op lange termijn doen om de mogelijkheden voor fraude met pgb’s te minimaliseren? Kunt dit toelichten?
Voor veel mensen met een complexe zorgvraag is het pgb een belangrijk instrument om hun zorg zo op maat te organiseren en zelfstandig en volwaardig deel te kunnen nemen aan de samenleving. Eigen regie is een voorwaarde en essentie van het pgb. Fraude plaatst het instrument pgb in een kwaad daglicht en schaadt het imago van de vele budgethouders die zorgvuldig en integer met hun pgb omgaan.
De afgelopen jaren zijn al verschillende stappen gezet om het pgb fraudebestendiger te maken, waaronder indicatiestelling in persoon (door het CIZ), de invoering van bewustekeuzegesprekken, het opstellen van een budgetplan en vervolgens zorgovereenkomsten en zorgbeschrijvingen. Daarnaast beoordelen de zorgkantoren of de vertegenwoordiger (als de budgethouder het pgb niet zelf kan beheren) de verantwoordelijkheden en verplichtingen kan nakomen. Ook toetsen zorgkantoren of de weigeringsgronden voor een pgb van toepassing zijn. Onder de AWBZ werd het geld nog op rekening van de budgethouder gestort. Sinds 2015 is het trekkingsrecht ingevoerd. De SVB beheert nu het geld. Er kan pas bij de SVB gedeclareerd worden door de zorgverlener nadat de zorg geleverd is en deze is goedgekeurd door de budgethouder. Zorgkantoren leggen voor controle en evaluatie ook huisbezoeken af. Verder is de capaciteit van de Inspectie SZW en het Openbaar Ministerie uitgebreid voor de strafrechtelijke aanpak van onder meer fraude met het pgb. Ook heeft de vorige Staatssecretaris van VWS bestuurlijke afspraken gemaakt voor budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld en voor jongmeerderjarige budgethouders die worden geconfronteerd met een terugvordering. Tot slot is het mogelijk geworden voor verstrekkers om frauderende zorgaanbieders rechtstreeks aan te spreken via het zogenaamde derdenbeding dat verplicht in de modelzorgovereenkomst is opgenomen.
Er zijn al met al meer waarborgen voor budgethouders en instrumenten voor de zorgkantoren in de regelgeving aangebracht. Ondanks deze maatregelen constateer ik dat het probleem van fraude met het pgb nog steeds voorkomt. Strafrechtelijke handhaving werkt per definitie achteraf. Gepast gebruik van het pgb vraagt om brede en gedifferentieerde benadering. Zoals de NZa in haar aanbevelingen opmerkt, zal het niet mogelijk zijn om alle geschetste belemmeringen volledig weg te nemen zonder dat het instrument pgb in zijn essentie wordt aangetast.
Vindt u het ook zorgelijk dat zorgkantoren te weinig mogelijkheden hebben om fraude tegen te gaan en herhaling te vooromen? Wat is er voor nodig om de zorgkantoren deze mogelijkheden wel te geven? Gaat u de zorgkantoren voorzien van de juiste instrumenten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een beeld geven van wat de fraude met pgb’s de samenleving in totaal al gekost heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe garandeert u dat pgb’s ingezet gaan worden daar waar ze voor bedoeld zijn, namelijk individueel maatwerk in de zorg, in plaats van als businessmodel om fraude mee te plegen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen met de aanbevelingen van de NZa? Kunt u een uitgebreide reactie geven per aanbeveling?2
Om nog sterker op te treden tegen onrechtmatig handelende partijen, zoals zorgaanbieders, vertegenwoordigers en bemiddelaars, doet de NZa mij vier concrete aanbevelingen. Hieronder ga ik op iedere aanbeveling afzonderlijk in.
In de afgelopen periode heeft zich inderdaad casuïstiek voorgedaan waarbij pgb-houders buiten hun schuld worden geconfronteerd met een terugvordering. Daarom heb ik de regelingen getroffen die nu door de NZa zijn onderzocht. De regeling te goeder trouw heeft inmiddels via aanpassing van de Regeling langdurige zorg en opname van het derdenbeding in de zorgovereenkomst een meer structureel karakter gekregen. Dit neemt niet weg dat in beginsel de Wlz-budgethouder (degene die de zorg ontvangt) verantwoordelijk is voor het pgb-beheer. In dit kader adviseert de NZa mij om het pgb-beheer te scheiden van de zorgontvangst.
Om inzicht te krijgen in regie en vertegenwoordiging bij pgb- beheer, heeft mijn voorganger afgelopen voorjaar een domeinoverstijgend onderzoek hiernaar uitgezet. Het gaat dan om het in kaart brengen van de huidige praktijk en toepassing van pgb vertegenwoordiging in de vier zorgdomeinen, de eventuele knelpunten die zich daarbij voordoen en de mogelijke oplossingsrichtingen. Het onderzoeksrapport wordt eind 2017 opgeleverd. Mogelijk volgen uit dit rapport ook aanbevelingen over de wijze waarop met de verantwoordelijkheid voor een pgb om kan worden gegaan. Ik zal uw Kamer informeren over de resultaten van dit onderzoek.
De NZa constateert in haar rapport dat zorgkantoren zien hoe onwelwillende partijen zonder noemenswaardige inspanningen als zorgaanbieder de markt kunnen betreden of opnieuw kunnen betreden na een faillissement, strafrechtelijke vervolging of andere (financiële) problemen. De NZa geeft aan dat zorgkantoren hierin geen doorzettingsmacht hebben en dan niet anders kunnen dan budgethouders te adviseren zich tot een andere zorgaanbieder te wenden. Weigering kan alleen als de zorgaanbieder om andere redenen geen zorg mag leveren, zoals na ingrijpen van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting. De NZa adviseert hierom het Ministerie van VWS de drempels voor (hernieuwde) toetreding van professionele zorgaanbieders tot de zorgmarkt te verhogen.
Zorgaanbieders moeten vanaf het moment waarop de zorgverlening wordt aangeboden voldoen aan de vereisten in diverse wetten, zoals de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG). Dit geldt ook voor zorgaanbieders die beroeps- of bedrijfsmatig zorg verlenen op basis van een pgb. Onder de huidige Wet toelating zorginstellingen (WTZi) zijn pgb-zorginstellingen nog uitgezonderd van de toelatingsplicht. Daarbij zijn de huidige toelatingseisen niet specifiek gericht op de kwaliteit van zorg. Hierop heeft de Minister van VWS op 4 september 2017 het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) aan uw Kamer aangeboden3, die de toelatingsparagraaf van de WTZi dient te vervangen. Het wetsvoorstel Wtza richt zich ook op pgb-aanbieders die beroeps- of bedrijfsmatig zorg willen verlenen. Doel van het wetsvoorstel Wtza is verbetering van het toezicht van de Inspectie van Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op nieuwe zorgaanbieders en bewustwording van nieuwe zorgaanbieders van de (kwaliteits)eisen waaraan zij dienen te voldoen bij aanvang van de zorgverlening. Hiertoe wordt een meldplicht geïntroduceerd voor alle nieuwe zorgaanbieders onder het bereik van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Eveneens met meer oog voor kwaliteit wordt de bestaande toelatingsvergunningprocedure en doelgroep van de vergunningsplicht gewijzigd.
De NZa adviseert mij om het voortouw te nemen in het opstellen van het controle- en incassoprotocol voor de Wlz. Op grond van de regelgeving heeft VWS hier echter geen concrete rol in. Het controle- en incassoprotocol geeft invulling aan bepaalde bevoegdheden van zorgkantoren in hun rol van subsidieverstrekker. Daarnaast helpt het hen bij de uitvoering. Over het opstellen van het protocol zal ik in gesprek gaan met Zorgverzekeraars Nederland en de zorgkantoren.
De NZa heeft over de informatiebevoegdheden voor zorgkantoren in het rapport op twee ervaren knelpunten gewezen. Het eerste punt is dat zorgkantoren bij de aanpak van fraude tegen beperkingen in de informatie-uitwisseling tussen domeinen aanlopen. De informatieverplichting zoals die in de AWBZ was opgenomen is niet één-op-één teruggekomen in de Wlz maar is ingeperkt, zo geeft de NZa aan. Op grond van artikel 54 AWBZ was een ieder (dus ook zorgaanbieders) verplicht informatie te verstrekken aan de in dat artikel genoemde partijen. Het tweede punt is dat de mogelijkheden beperkt zijn om informatie uit te wisselen over (mogelijke) fraudegevallen tussen zorgkantoren en gemeenten. De NZa adviseert daarom de mogelijkheid om informatie uit te wisselen tussen pgb-verstrekkers in de wet op te nemen.
Met betrekking tot het eerste punt verwijs ik naar hoofdstuk 9 van de Wlz, waarin de informatiebevoegdheden van zorgkantoren en bepalingen over gegevensuitwisseling staan. Daar is ook opgenomen welke partijen persoonsgegevens met elkaar mogen delen. Zowel zorgkantoren (Wlz-uitvoerders) als zorgaanbieders worden in artikel 9.1.2 van de Wlz genoemd, waardoor het voor zorgkantoren mogelijk is om informatie op te vragen bij zorgaanbieders, maar ook bij het CAK en het CIZ. In artikel 9.1.2, eerste lid, onder i, is verder de mogelijkheid opgenomen dat de genoemde partijen onderling gegevens uitwisselen ten behoeve van het fraudeonderzoek door de Wlz-uitvoerders (zorgkantoren). Over het tweede punt van de NZa ben ik voornemens om een juridische verkenning te starten naar de mogelijkheden voor Wlz-uitvoerders om bijzondere persoonsgegevens ook bij gemeenten en zorgverzekeraars te kunnen opvragen voor controle en fraudeonderzoek, en andersom.
Verder is in dit kader relevant dat Zorgverzekeraars Nederland, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Ministerie van VWS al werken aan de ontwikkeling van een Waarschuwingsregister Zorg. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de vijfde voortgangsrapportage Rechtmatige Zorg4. Dit waarschuwingsregister is bedoeld om het mogelijk te maken voor zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten om gegevens over door hen vastgestelde fraudes onderling te delen. Door elkaar te waarschuwen voor bekende fraudeurs, zijn alle zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten alert en kunnen zij preventieve maatregelen treffen om herhaling of voortzetting van fraude binnen hun eigen wettelijke kader te voorkomen. Ik heb inmiddels een wetsvoorstel in voorbereiding dat een grondslag creëert voor de partijen om via de beveiligde elektronische infrastructuur van een waarschuwingsregister gegevens uit te wisselen over (rechts)personen waarvan is vastgesteld dat zij fraude hebben gepleegd.
Acht u het haalbaar dat zorgkantoren meer samenwerken voor een meer fraudebestendige uitvoering van de pgb-regeling?3
Over het algemeen geeft het NZa-rapport een positief beeld van de uitvoering door zorgkantoren van beide regelingen. Zorgkantoren spannen zich in om vorderingen te innen, wisselen onderling al ervaringen uit en medewerkers tonen een grote betrokkenheid bij hun budgethouders. De NZa geeft in het rapport aan dat zij mogelijkheden ziet voor nauwere samenwerking tussen zorgkantoren om te komen tot een meer fraudebestendige uitvoering van de pgb-regeling. Ik zal Zorgverzekeraars Nederland vragen om met de zorgkantoren de ruimte voor nauwere samenwerking te verkennen.
Het gebrek aan capaciteit bij het Nederlands Forensisch Instituut en het uitbesteden van zaken |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Waarom laat het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) voortaan een deel van de secties op lichamen in België uitvoeren?1 Hoe is het mogelijk dat deze overheidstaak niet meer in Nederland uitgevoerd kan worden?
Het aantal secties nam in 2017 voor het eerst in ruim 10 jaar toe. Het team forensische pathologie bestond begin dit jaar uit vier tekenbevoegde pathologen en twee pathologen in opleiding. Daarmee was er voldoende capaciteit om de vraag naar gerechtelijke secties te kunnen voldoen.
Compleet onverwacht kwam één van de tekenbevoegde pathologen eerder dit jaar helaas plots te overlijden. Op een team van vier pathologen heeft de uitval van een van hen een enorme impact gehad, in combinatie met het stijgende aantal secties. Als gevolg hiervan ontstond een acuut en tijdelijk capaciteitstekort. Vanaf medio 2018 zijn de pathologen in opleiding volledig inzetbaar.
Hoe groot is het capaciteitsprobleem bij het NFI nu precies? Erkent u dat de bezuinigingen op het NFI zeer onverstandig zijn geweest?
Het NFI heeft als gevolg van een onverwachts ontstaan capaciteitstekort de komende negen maanden behoefte aan extra inzet om vijf a tien gerechtelijke secties per maand te laten verrichten.
Er zijn geen bezuinigingen bij het NFI geweest op het gebied van de forensische pathologie.
Hoe kan het dat dit tekort aan forensisch pathologen niet is voorzien en dat niet eerder is begonnen met het opleiden van mensen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke nadelige gevolgen brengt dit met zich mee voor de ketenpartners, zoals de politie?
De gevolgen voor de ketenpartners liggen vooral in extra activiteiten rond de begeleiding van het transport van lichamen naar België en het fotograferen van secties in Antwerpen. Overigens wordt er rekening gehouden met de reisafstand. Zo worden de secties ten behoeve van Noord-Nederland en Noord-Holland niet in België uitgevoerd.
Welke extra kosten zijn er voor het NFI verbonden aan het laten verrichten van secties in het buitenland?
De extra kosten voor het NFI zijn beperkt en kunnen grotendeels budgetneutraal worden uitgevoerd.
Waarom wil het NFI eigenlijk zelf niet reageren op vragen van journalisten hierover?
Het NFI en het departement hebben de vragen van de media over de voorgenomen plannen om een deel van de secties uit te besteden aan het Universitair Ziekenhuis Antwerpen beantwoord.
Wat is de stand van zaken van het verbeterprogramma naar aanleiding van het cultuuronderzoek en het daaropvolgende Kamerdebat over het NFI eerder dit jaar?
Voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Justitie en Veiligheid eind november, ontvangt u de al eerder toegezegde brief met daarin de stand van zaken van het verbeterprogramma naar aanleiding van het cultuuronderzoek.
Wat zijn de plannen met betrekking tot het NFI, ook als het gaat om nieuwe uitbestedingen? Welke voornemens en scenario’s zijn er op het Ministerie van Veiligheid en Justitie?
Uitbesteding en doorverwijzing door het NFI vindt plaats in de lijn van het rapport van de Commissie Winsemius in de gevallen dat er sprake is van een tekort aan capaciteit (volume), zoals bijvoorbeeld het geval was bij MH17 en ingeval het NFI niet zelf beschikt over de juiste capaciteit (expertise), zoals bijvoorbeeld ingeval van spraakonderzoek voor sommige buitenlandse talen.
De toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie heeft een toekomstvisie op het forensisch onderzoek toegezegd2, waarbij enerzijds het NFI op het gebied van kennisontwikkeling tot de top kan blijven behoren en waarbij anderzijds wordt onderzocht op welke wijze er voldoende aanbieders van forensische onderzoeksmethoden kunnen zijn.
Het vraagstuk voor wat betreft het uitbesteden maakt daar deel van uit. Over het visietraject zal ik u deze maand nog een brief sturen.
De benoeming van een topambtenaar van PvdA-huize op het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Met dank aan Koenders»?1
Ja.
Klopt het dat René Cuperus, medewerker van het wetenschappelijk bureau van de Partij van de Arbeid, de Wiardi Beckman Stichting, is benoemd als «tegendenker» bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
De heer Cuperus is per 1 oktober 2017 op een tijdelijke aanstelling met een duur van één jaar voor 24 uur per week bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangesteld en geplaatst in de vacante functie van «scholar in residence» bij de Eenheid Strategische Advisering (ESA).
Heeft voor deze functie een vacature, intern dan wel extern, open gestaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze vacature aan de Kamer doen toekomen?
Nee, gelet op de zeer specifieke functievereisten en de korte duur en beperkte omvang van de aanstelling is ervoor gekozen om een shortlist van mogelijk geschikte kandidaten op te stellen. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 7 met betrekking tot de openstelling van vacatures.
Kunt u toelichten welke sollicitatieprocedure de heer Cuperus heeft doorlopen voor zijn benoeming tot deze functie? Waren er meer kandidaten? Zo ja, hoeveel gesprekken zijn er gevoerd?
Besloten is de heer Cuperus uit te nodigen voor een selectiegesprek met het hoofd en het plaatsvervangend hoofd van ESA. Vervolgens heeft hij een voorstel voor een werkprogramma ingediend. Ten slotte heeft hij een afrondend gesprek gevoerd met het hoofd van ESA. Het arbeidsvoorwaardengesprek is gevoerd met een medewerker van de personeelsdienst.
Op welke wijze bent u persoonlijk betrokken geweest bij de benoeming van de heer Cuperus?
Ik ben bij het besluit dat tot deze benoeming heeft geleid niet betrokken geweest.
Welke procedures en/of voorschriften kent de rijksoverheid voor het werven van nieuwe werknemers? Is het noodzakelijk dat vacatures intern dan wel extern open gezet worden? Zo ja, waarom is in het geval van de benoeming van de heer Cuperus hier niet voor gekozen?
Voor werving van rijksambtenaren geldt het Besluit werving en selectie. Dat verplicht niet tot publicatie van alle vacante functies. Ook de interne voorschriften van mijn ministerie verplichten daar niet toe.
Acht u het wenselijk dat op hooggeplaatste functies binnen de Rijksoverheidsdienst personen zonder sollicitatieprocedure benoemd worden zonder enige tegenkandidaat?
Vacante reguliere functies die niet met interne kandidaten kunnen worden ingevuld, worden in de regel extern gepubliceerd opdat een ieder zijn of haar belangstelling daarvoor kenbaar kan maken. In bijzondere gevallen waarin slechts voor een korte periode een kandidaat wordt gezocht die moet voldoen aan zeer specifieke functievereisten, kan van een publicatie worden afgezien en geschikt geachte kandidaten worden benaderd. Daarvan was sprake in het onderhavige geval. Ook de werving van de voorganger van de heer Cuperus – de heer Hoogduin – vond op deze wijze plaats.
Bent u bereid de benoeming van de heer Cuperus te herzien en de vacature voor de functie alsnog intern dan wel extern open te stellen voor het bredere publiek?
Nee.
Kunt u deze vragen nog voor het aflopen van uw ambtstermijn beantwoorden?
Ja.
De 'Leaders Agenda' van de voorzitter van de Europese Raad |
|
Renske Leijten |
|
Bert Koenders (PvdA) |
|
Hoe heeft u gereageerd op de «Leaders Agenda» van de voorzitter van de Europese Raad?1
Nederland is positief over de Leaders» Agenda van de voorzitter van de Europese Raad, omdat daarmee in de komende 18 maanden, tot aan de verkiezingen van het Europees parlement medio 2019, de nadruk zal liggen op een Europa dat levert op belangrijke politieke prioriteiten. Nederland zet zich er voor in dat die politieke prioriteiten die in 2014 in de strategische agenda van de Europese Raad en in de Bratislava top uit 2016 zijn vastgelegd, ook daadwerkelijk tot resultaat en implementatie leiden. Tegelijkertijd wordt met de Leaders» Agenda toegewerkt naar een nieuwe strategische agenda, vast te stellen door de Europese Raad in 2019, na de verkiezingen van het Europees parlement in dat jaar.
Acht u het nodig dat er meer topontmoetingen tussen de Europese regeringsleiders ingepland worden, met als doel vaart te zetten achter de grote hervormingen in de EU?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gaat erom dat de Europese samenwerking op politiek prioritaire terreinen versterkt wordt en dat op politiek niveau knopen worden doorgehakt zodat de EU sneller concrete resultaten kan leveren. De Europese Raad kan daarbij behulpzaam zijn door actief invulling te geven aan de in het verdrag voorziene rol. De Europese Raad laat met de Leaders» Agenda zien dat de Europese Raad niet alleen oog heeft voor het vastleggen van Europese politieke prioriteiten, maar ook naar de praktische omzetting daarvan in beleid en wetgevingsvoorstellen door de Commissie, de tijdige behandeling daarvan door de Raad en het Europees parlement en de implementatie door lidstaten.
Kunt u aangeven wiens idee of wens het is om vaart te zetten achter de grote hervormingen in de EU?
De wens om de Europese politieke Agenda te richten op een beperkt aantal onderwerpen is op 27 juni 2014 vastgelegd in de strategische agenda van de Europese Raad en is in de Bratislava routekaart van 16 september 2016 opnieuw bevestigd.
Garandeert u dat de agenda’s en de te bespreken onderwerpen van de extra toppen immer openbaar zijn, teneinde een gedegen debat te kunnen voeren in de parlementen van de lidstaten? Zo nee, waarom niet?
De inhoud van de Leaders» Agenda laat zien welke onderwerpen op welk moment op de agenda van de Europese Raad staan, zoals ook reeds met uw Kamer is gedeeld (zie Kamerstuk 21 501-20, nr. 1259). Als daarin veranderingen komen zal dit met uw Kamer gedeeld worden. Ten aanzien van stukken die tijdens de Europese Raad aan de orde komen geldt dat deze onder de verantwoordelijkheid van de voorzitter van de Europese Raad worden opgesteld en verspreid. Het kabinet kan dus geen garanties geven over de inhoud en het moment waarop stukken worden verspreid. Zoals ook vorig jaar voorafgaand aan de top in Bratislava is toegezegd, zal het kabinet uw Kamer steeds op de hoogte houden van de onderwerpen die tijdens de toppen aan de orde komen, via reguliere geannoteerde agenda’s voor de Raad Algemene Zaken en de geannoteerde agenda’s voor de Europese Raad. Het kabinet zal stukken ter voorbereiding van deze top, voor zover deze al niet openbaar zijn, ter vertrouwelijke inzage met uw Kamer delen (Zie handelingen debat over de informele top in Bratislava nr. 111-10-1).
Garandeert u voorts dat de «decision notes» die de voorzitter elke keer voorafgaand aan een top zal laten circuleren tijdig aan de Kamer worden gestuurd, inclusief kabinetsappreciatie?3
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat een versnelling van hervormingen in de EU niet achter gesloten deuren mag plaatsvinden en dat het een debat in de samenleving vereist? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naast het gegeven dat veel werkzaamheden van de (Europese) Raad in de openbaarheid worden voorbereid, geldt dat uw Kamer voor reguliere Raden en de Europese Raad steeds een geannoteerde agenda ontvangt. Voor elke Raad of Europese Raad vindt publiek toegankelijk mondeling of schriftelijk overleg plaats met uw kamer, na de bijeenkomsten van de Raad of de Europese Raad ontvangt uw Kamer daarvan schriftelijk verslag. Deze parlementaire procedure stelt uw Kamer in staat het debat in de samenleving te voeren en dit debat in uw Kamer te laten reflecteren. Daarnaast ontvangt uw Kamer over concrete Commissievoorstellen steeds kabinetsappreciaties, met name via de BNC-fiches. Hierdoor is uw Kamer na het verschijnen van Commissievoorstellen steeds op de hoogte van het kabinetsstandpunt.
Het Manifest Schuldvrij! en incassobureaus die te snel naar de rechter stappen |
|
Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (VVD), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Kent u het Manifest Schuldvrij?1
Wij waarderen het dat de initiatiefnemers aandacht hebben voor dit maatschappelijke vraagstuk. Het kabinet onderschrijft het belang van het terugdringen van het aantal mensen met problematische schulden en de noodzaak voor een effectievere hulpverlening. Het kabinet kiest, zoals ook blijkt uit het regeerakkoord, voor een andere uitwerking. Hieronder lichten we dit toe aan de hand van de suggesties uit het manifest:
Voor de aanpak van problematische schulden zijn gemeenten, departementen, overheidsorganisaties en private partijen aan zet. De uitwerking van het regeerakkoord en de hiervoor genoemde plannen landen in een brede schuldenaanpak van het kabinet, waarover wij u in het voorjaar van 2018 informeren5.
Kunt u reageren op de vijf afzonderlijke punten uit het Manifest?
Zie antwoord vraag 1.
Onderschrijft u de petitie en gaat u deze ondertekenen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de overheid de slechtste schuldeiser is?
Er zijn zeer verschillende situaties waarin de overheid als incasseerder optreedt. De terugbetaling van een studielening vraagt bijvoorbeeld om een ander incassobeleid dan de incasso van een strafrechtelijke sanctie. Mensen zijn verantwoordelijk voor het nakomen van financiële verplichtingen. Tegelijkertijd moet er rekening mee worden gehouden dat schuldenaren maar over één afloscapaciteit beschikken. De overheid heeft als schuldeiser een bijzondere verantwoordelijkheid om onnodige vergroting van schulden te voorkomen. In dat kader lopen verschillende trajecten en zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 1 is het kabinet voornemens om uitwerking te geven aan een brede schuldenaanpak.
Wat onderneemt u om van de overheid de netste schuldeiser te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om de extra kosten voor mensen die een boete niet kunnen betalen zo veel mogelijk te reduceren?
De overheid heeft als schuldeiser een bijzondere verantwoordelijkheid om onnodige vergroting van schulden te voorkomen, onder meer door het beperken van extra kosten voor mensen die een boete niet kunnen betalen. Voor de strafrechtelijke boetes en de administratieve verkeersboetes (Wahv) geldt dat in de afgelopen jaren de mogelijkheden tot het treffen van betalingsregelingen zijn uitgebreid. Zo is per 1 september 2017 een nieuw beleidskader van het openbaar ministerie in werking getreden dat het treffen van betalingsregelingen bij sancties boven een bedrag van 225 euro als uitgangspunt heeft. Hiermee zijn aan de voorkant van het inningproces maatregelen getroffen om betrokkenen ruimte te bieden tot betaling en daarmee extra kosten te voorkomen.
In het kader van de motie van de leden Kooiman (SP) en Recourt (PvdA)6 die ziet op het mogelijk maken van betalen in termijnen van verkeersboetes lager dan 225 euro voor mensen die vallen onder de normen die gelden voor de bijstand, onderzoekt de Minister voor Rechtsbescherming een verdere verruiming. Daarnaast wordt in de uitwerking van het regeerakkoord ingezet op direct contact met schuldenaren. Ten aanzien van het maximeren van de stapeling van boetes vanwege te laat betalen wordt Rijksbreed bezien hoe hier invulling aan kan worden gegeven en welke uitvoeringsorganisaties hierbij betrokken worden.
Wat gaat u doen om de extreem hoge kosten aan terug te vorderen toeslagen terug te dringen, wetende dat dit vaak een reden is waarom mensen in de schulden belanden?
De beste manier om terugvorderingen terug te dringen is voorkomen dat ze ontstaan. Omdat toeslagen gekoppeld zijn aan het actuele inkomen zijn de inspanningen er op gericht om burgers te helpen met het inschatten van hun inkomen en te attenderen bij bepaalde wijzigingen in hun leefsituatie die gevolgen hebben voor hun toeslagen, zoals het bereiken van de AOW-leeftijd of als kinderen in de basisschool- of middelbare schoolleeftijd komen. Dit voorkomt terugvorderingen. De overzichten uit de halfjaarrapportages van de Belastingdienst7 laten zien dat de inspanningen effect hebben. Het percentage terugbetalingen is gedaald naar 27%, het feitelijk aantal is afgenomen met 900.000.
Bent u bereid coulantere afbetalingsregelingen voor terug te vorderen toeslagen in te stellen?
Een toeslagschuld mag in beginsel in 24 maandelijkse termijnen worden terugbetaald, dat is al coulant. Daarnaast is er ook een maatwerkregeling mogelijk die rekening houdt met individuele financiële omstandigheden. Naar verwachting wordt het vanaf 1 januari 2019 (de voorziene inwerkingtredingsdatum van de Fiscale vereenvoudigingswet 2017) bovendien mogelijk voor burgers om één betalingsregeling te treffen voor de totale belasting- en toeslagschuld. Er zal dan niet langer sprake meer zijn van een stapeling van betalingsregelingen, gekoppeld aan individuele terugvorderingen of belastingaanslagen, maar alle schulden die een burger heeft bij de Belastingdienst worden samengenomen en als één schuld behandeld. Voor toeslagschulden wordt het beleid op sommige onderdelen coulanter en op andere onderdelen minder coulant. Zo wordt het mogelijk om kwijtschelding van toeslagschulden te verkrijgen, maar wordt de standaardbetalingsregeling van 24 maanden ingekort. De maatwerkregeling voor burgers met een relatief laag inkomen of hoge kosten voor levensonderhoud blijft bestaan.
Bent u bereid een verbod op het bedrijfsmatig opkopen van incasso’s in te stellen?
Op dit moment ziet de Minister voor Rechtsbescherming geen aanleiding voor een verbod op doorverkoop van schulden. De Minister verwijst naar het antwoord op vragen van de SP over (een onderzoek naar) een verbod op doorverkoop van schulden.8
In hoeverre is het Zweedse incassomodel, waarbij één centrale partij incasseert, volgens u mogelijk in Nederland? Wilt uw antwoord toelichten?
In Zweden wordt reeds enige tijd gewerkt met een Rijksincassodienst (Kronofogdenmyndigheten). In deze organisatie is, samengevat, het verstrekken van een executoriale titel (rechterlijke macht), de executie daarvan (ambtshandeling van de gerechtsdeurwaarder), schuldhulp (minnelijk traject) en schuldsanering (equivalent van de WSNP) samengebracht. De exacte werking van dit systeem en de toepasbaarheid van elementen daarvan binnen de Nederlandse context vraagt om nadere bestudering. Hierover is ook contact met de initiatiefnemers van het manifest. De Staatssecretaris van SZW is voornemens om onderzoek te doen en u daarover te informeren. Daarnaast is in het verlengde van de Rijksincassovisie uitvoering gegeven aan de clustering Rijksincasso, zie ook het antwoord op vraag 1.
Welke mogelijkheden ziet u om naar één deurwaarder per gezin te gaan?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is uw reactie op de uitzending van Nieuwsuur over incassobureaus die te snel naar de rechter stappen?2
Over de in deze uitzending behandelde incassopraktijken informeerde de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer in antwoord op de vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) over incassobureaus en de dubieuze handel in schulden.10
Kunt u aangeven hoeveel het de overheid heeft gekost, aangezien er vorig jaar 300.000 schuldprocedures voor de rechter zijn gekomen?
In de systemen van de rechtspraak wordt niet geregistreerd op de zaakscategorie incassozaken. De Raad voor de rechtspraak heeft de Minister voor Rechtsbescherming laten weten dat voor het aantal incassozaken wel indicaties kunnen worden ontleend aan het aantal verstekuitspraken van de kantonrechter. Verreweg de meeste van dat soort verstekzaken zijn namelijk incassozaken. Van de kantonzaken op tegenspraak betreft slechts een klein deel incassozaken. In de periode 1 januari 2014 t/m 9 oktober 2017 zijn door de kantonrechter circa 1,2 miljoen zaken bij verstek afgedaan. In diezelfde periode zijn circa 227.000 kantonzaken op tegenspraak behandeld. Op jaarbasis gaat het grosso modo om 370.000 kantonzaken waarvan 310.000 bij verstek en 60.000 op tegenspraak. Met de nodige slagen om de arm zal het dus jaarlijks om enkele honderdduizenden incassozaken gaan.
Deelt u de mening dat het businessmodel van schuldopkopers (een gang naar de rechter met een slecht onderbouwd dossier) verwerpelijk is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Om betaling af te dwingen kan een gang naar de (kanton)rechter nodig zijn. De rechter oordeelt in individuele gevallen over de vorderingen van incassobureaus. Het civiele recht verplicht een eiser om de gronden voor zijn vordering uiteen te zetten. De eiser moet aangeven op welke overeenkomst de betaalverplichting betrekking heeft, in hoeverre aan die verplichting is voldaan, welk bedrag nog openstaat en dat de schuldenaar in verzuim is. Indien buitengerechtelijke incassokosten worden gevorderd, moeten die worden onderbouwd. De stellingen van eiser moeten voldoende concreet zijn voor een schuldenaar om zich daartegen te verweren en voor de rechter om een vordering te kunnen toewijzen. Als de schuldenaar geen verweer voert, gaat de rechter uit van de juistheid van de stellingen, tenzij de vordering hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt (artikel 139 Rv). Bij twijfel over de rechtmatigheid of gegrondheid kan de rechter de eiser om nadere inlichtingen of stukken vragen.
De rechter moet, ook in verstekzaken, ambtshalve het recht van openbare orde en dwingend recht toepassen. Zo moet de rechter bij vorderingen op consumenten-schuldenaren ambtshalve toetsen op oneerlijke bedingen in algemene voorwaarden. Ook dient de rechter de voor de consument-schuldenaar dwingendrechtelijke regels over incassokosten (art. 6:96 lid 5–7 BW) toe te passen. De rechter beoordeelt derhalve of overeenkomstig deze regels is gehandeld, zoals met betrekking tot de hoogte van de incassokosten en het verzenden van een brief waaruit blijkt dat de schuldenaar nog een uiterste termijn heeft gekregen waarbinnen betaald kan worden, zonder dat incassokosten verschuldigd worden (vgl. HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704).
Wat gaat u doen om mensen te beschermen tegen incassobureaus die schuldenaren laten opdraaien voor onterechte kosten?
Het kabinet heeft aandacht voor het tegengaan van misstanden in de incassobranche. Zie de antwoorden op vraag 1, 9 en 16.
Welke vervolgactie heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in gang gezet naar aanleiding van het onderzoek naar de handelspraktijken van incassobureaus?
De aanpak van de ACM kent een aantal sporen, met name voorlichting, onderzoek en handhaving. De ACM is in 2016 samen met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) gestart met een algemene voorlichtingscampagne over de rechten van consumenten bij incasso. De minder zelfredzame consument hoopt de ACM nu te bereiken via intermediairs zoals schuldhulpverleners, maatschappelijk werk, thuisadministratie-hulpverleners en budgetcoaches. Op 1 november 2017 is door de ACM een online toolkit gestart die het de hulpverleners makkelijker maakt om namens hun cliënten in actie te komen tegen oneerlijke incassopraktijken. Met de geboden hulpmiddelen kunnen zij cliënten snel zekerheid geven over hun rechten bij incasso en hoe zij hun recht kunnen halen.
Daarnaast hebben in oktober 2017 na onderzoek van de ACM tien grote telecombedrijven hun incassopraktijk aangepast. Uit eerder onderzoek concludeerde de ACM dat veel incassotrajecten van consumenten voortkomen uit telecomabonnementen. De telecombedrijven hebben hun incassopraktijk en hun informatie voor consumenten aangepast of gaan dat op korte termijn nog doen.
Verder heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in november vorig jaar aangekondigd handhavend op te treden in de incassosector. De ACM heeft bedrijfsbezoeken afgelegd. De ACM doet hierover, lopende het onderzoek, geen mededelingen over.
Gerechtelijke secties die noodgedwongen in België worden uitgevoerd |
|
Chris van Dam (CDA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Gerechtelijke secties vermoedelijke slachtoffers misdaden overgedragen naar België»?1
Ja
Hoe beoordeelt u het feit dat een dergelijke noodgreep nodig is door het overlijden van een forensisch patholoog?
Ik beoordeel het als een goede oplossing van het NFI om een constructieve samenwerking met Belgische deskundigen aan te gaan. Er is sprake van een acute en tijdelijke situatie die op deze wijze professioneel is ondervangen.
Is er overwogen om tijdelijk extra expertise voor het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) in te huren om het personeelstekort op te vangen?
Eén van de overwogen oplossingen voor het tijdelijke en acute capaciteitsprobleem bij het NFI was inderdaad om de Nederlandse pathologen in te schakelen. Met één van hen zijn ook gesprekken gevoerd. Na een gedegen afweging is uiteindelijk gekozen voor samenwerking met het Universitair Ziekenhuis in Antwerpen. Het Universitair Ziekenhuis Antwerpen heeft de benodigde expertise, ervaring en capaciteit om deze werkzaamheden voor het NFI uit te voeren. De afspraken zijn in lijn met het beleid ten aanzien van tijdelijk uitbesteden van forensisch onderzoek als geschetst door de Commissie Winsemius.
Klopt het dat er al jarenlang is gewaarschuwd dat het NFI dit risico zou lopen door een gebrek aan personeel? Zo ja, waarom is hier dan niet eerder actie op ondernomen?
Nee, tot voor kort voldeed de bij het NFI beschikbare bezetting in relatie tot het aantal gevraagde secties. Het team forensische pathologie bestond begin dit jaar uit vier tekenbevoegde forensisch pathologen en twee klinisch pathologen in opleiding tot forensisch patholoog. Op het plotseling overlijden van een tekenbevoegde patholoog was het NFI niet voorbereid.
Deelt u de opvatting dat samenwerking met externe deskundigen goed is voor de contra-expertise, innovatie en het voorkomen van tunnelvisie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze krijgt die samenwerking nu structureel vorm?
Ja, samenwerking met externe deskundigen biedt tal van voordelen. De forensisch pathologen binnen het NFI werken ook al structureel samen met forensisch radiologen buiten het NFI en hebben goede contacten met academische pathologiegroepen. Eén van de NFI-pathologen is ook bijzonder hoogleraar forensisch pathologie aan de Universiteit Maastricht.
Hebben secties in België consequenties voor de duur die met een sectie is gemoeid en vind de sectie in België onder dezelfde condities plaats (met name ten aanzien van de mate waarin (delen van) organen worden achter gehouden) als in Nederland?
Het NFI zal met het Universitair Ziekenhuis Antwerpen duidelijke afspraken maken over de secties in België, waarmee er geen verschil is met de situatie als deze secties door het NFI zelf zouden worden uitgevoerd.
Deelt u de mening dat het gelukkiger was geweest indien u op voorhand de Kamer over het voornemen om secties buiten Nederland te verrichten had geïnformeerd?
Nee, de gemaakte afspraken zijn in lijn met het beleid ten aanzien van het tijdelijk uitbesteden van onderzoeken, zoals geschetst door de Commissie Winsemius in 2013.
Op welke wijze worden nabestaanden in voorkomende gevallen geïnformeerd over het feit dat een stoffelijk overschot ten behoeve van sectie naar het buitenland wordt vervoerd?
De politie informeert de nabestaanden hierover.
Het bericht ‘Subsidietermijn te kort voor VVE’s en andere besparingsblokkades’ |
|
Tom van der Lee (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Subsidietermijn te kort voor VVE’s en andere besparingsblokkades»?1
Ja.
Herkent u de geschetste obstakels die Verenigingen van Eigenaren (VVE’s) ervaren als zij energie willen besparen of duurzame energie willen opwekken?
Ik herken dat VvE’s moeite moeten doen om te komen tot besluitvorming, zowel over beheer als over energiebesparing of duurzame opwekking. Onder meer doordat besluiten gezamenlijk worden genomen door meerdere appartementsrechthouders met elk eigen inzichten, wensen en financiële mogelijkheden. Daarnaast gaat het soms over ingewikkelde gebouwen en grote renovaties.
Klopt het dat VVE’s nu niet verduurzamen doordat zij de termijn voor subsidieregelingen niet halen?
Ik heb niet de indruk dat VvE’s niet verduurzamen omdat zij de termijn voor subsidieregelingen niet halen. Uit de samenvatting van het rapport van TNO valt op te maken dat er veel factoren zijn die verduurzaming van een VvE-gebouw kunnen vertragen of versnellen, waaronder de aanwezigheid van een leider bij de VvE, de betrokkenheid van de bewoners, financiële middelen (subsidie is daarvan een beperkt percentage), kennis, professionele ondersteuning, businesscases van de maatregelen, verschillende belangen van de appartementshouders enzovoort. De rijksoverheid biedt subsidie om VvE’s hierbij een steun in de rug te geven.
Zouden de subsidietermijnen kunnen worden verlengd?
De subsidieregeling loopt van september 2016 tot 1 januari 2019, bijna tweeënhalf jaar. Tot die datum kunnen VvE’s subsidie aanvragen.
Naast de termijn voor het indienen van een subsidieaanvraag bevat de regeling ook een termijn waarbinnen de VvE de energiebesparende maatregelen, moet hebben uitgevoerd. Ik ben voornemens om in ieder geval voor VvE’s die ingewikkelde maatregelpakketten (zogenoemde zeer energiezuinige pakketten) laten uitvoeren, de termijnen voor het uitvoeren van de maatregelen langer te maken: een termijn van twee jaar die op verzoek van de VvE verlengd kan worden met een jaar. Samen drie jaar dus.
VvE’s kunnen ook subsidie gaan krijgen voor het laten opstellen van een energie-advies en procesondersteuning. Op dit moment wordt alleen subsidie verstrekt bij een energieadvies indien de vereniging heeft besloten binnen twaalf maanden te starten met de uitvoering van ten minste twee energiebesparende maatregelen. Deze subsidiemogelijkheid blijft ook bestaan. Laatstgenoemde termijn wordt verlengd tot vijf jaar. Ik heb voor deze wijzigingen, die het voor VvE’s nog aantrekkelijker maken om de subsidie te gebruiken, een ministeriële regeling in voorbereiding.
Bent u bereid het beleid aan te passen, zodat het ook mogelijk is voor VVE’s om subsidie voor één maatregel aan te vragen, aangezien uit de praktijk blijkt dat één maatregel nemen al moeilijk genoeg is?
Nee, ik ben niet bereid subsidie te geven voor VvE’s die één maatregel uitvoeren. Om de energiedoelen van het kabinet te halen is het juist belangrijk dat er grotere stappen tegelijk worden genomen bij de verduurzaming van woningen. Er is bovendien slechts een beperkt subsidiebudget beschikbaar. Als dit ook wordt ingezet voor VvE’s die één maatregel nemen, zal het budget snel zijn uitgeput door VvE’s die toch al van plan waren om die ene maatregel te nemen, zogeheten free riders. Dit zou de regeling minder effectief en efficiënt maken. Het snel op raken van het budget zou verder een probleem zijn, omdat VvE’s gebaat zijn bij een langlopende regeling.
Kan er één plaats komen waar alle hulpmiddelen voor verduurzaming voor VVE’s zijn verzameld?
Begin 2018 zal de campagne «Energie besparen doe je nu» weer starten. In een deelcampagne worden VvE’s en appartementseigenaren aangesproken om te gaan verduurzamen. Op de campagnewebsite zal voor VvE’s aandacht worden besteed aan de belemmeringen die zijn genoemd in antwoord op vraag 3. Zo worden VvE’s gewezen op de mogelijkheden voor financiering, zoals subsidieregelingen en de leningen van het Nationaal Energiebespaarfonds. Ook worden ze geholpen bij het vinden van professionele ondersteuning en worden de stappen weergegeven die de VvE moet nemen om te komen tot verduurzaming van het gebouw.
Daarnaast werk ik samen met VvE Belang, de beheerders van VvE’s en gemeenten aan een informatietoolkit waarin de gezamenlijke informatie over verduurzaming, zoals hulpmiddelen en praktische tools is te vinden. Met de toolkit kunnen bestuurders en beheerders van VvE’s worden geholpen bij het verduurzamen van hun complex. Naar verwachting wordt deze toolkit aan het einde van 2017 door VvE Belang gelanceerd. De toolkit wordt continu geactualiseerd als er nieuwe hulpmiddelen beschikbaar komen.
Wat doet u om te zorgen dat VVE’s zo gemakkelijk mogelijk kunnen verduurzamen? Welke aanvullende maatregelen wilt u nemen op dit gebied?
Dit gebeurt via de campagnewebsite «Energie besparen doe je nu» en de informatietoolkit, zoals beschreven in het antwoord op vraag 6. Op 1 januari 2018 treedt voorts de nieuwe «Wet verbetering functioneren vereniging van eigenaars» in werking. Deze wet bevat maatregelen om onderhoud en verduurzaming door VvE’s te stimuleren. Middels een meerjarenonderhoudsplan (MJOP) brengt de VvE in kaart wanneer groot onderhoud plaatsvindt in combinatie met energiebesparende maatregelen. Verduurzaming kan hiermee door de VvE op de agenda worden gezet. De verplichting voor VvE’s om te reserveren voor onderhoud wordt uitgebreid met een minimale jaarlijkse reservering en de mogelijkheid om een geldlening af te sluiten, wordt bevestigd.
Veel VvE woningen maken onderdeel uit van een gemengd complex met koop- en huurwoningen: ruim 800.000 van de in totaal 1.200.000 VvE-woningen. De helft van het aantal huurwoningen in een gemengd VvE-complex is in bezit van woningcorporaties. Dit komt neer op 147.000 huurwoningen. De verwachting is dat gemengde VvE’s sneller verduurzamen omdat woningcorporaties daar een stimulerende rol in kunnen spelen.
BZK werkt tevens samen met belangenorganisaties zoals VvE Belang, Vereniging Eigen Huis en beheerdersorganisaties VB&T en Vastgoed Management Nederland om met hen VvE’s verder te helpen.
De uitzending van EenVandaag dat het opnieuw klachten regent over supermarktketen Aldi |
|
Bart van Kent |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Kent u de uitzending van AvroTros’ EenVandaag waaruit blijkt dat bij supermarktketen Aldi de werkdruk hoog is, medewerkers onder druk worden gezet en personeel zich niet veilig voelt klachten aan te kaarten?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat het personeel te lijden heeft onder de hoge werkdruk en dat er ondanks een verruiming van het assortiment en de openingstijden geen extra personeel op de werkvloer is?
Volgens de Arbeidsomstandighedenwet is het de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en om de preventie van arbeidsrisico’s vorm te geven. De werkgever dient bovendien een beleid terzake van arbeids- en rusttijden in samenhang met het arbeidsomstandighedenbeleid te voeren.
De Inspectie SZW houdt toezicht op naleving van de arbeidswetgeving, waaronder de Arbeidsomstandighedenwet en de Arbeidstijdenwet. Werknemers kunnen individueel of via een vakbond of ondernemingsraad melding doen van eventuele misstanden. Als er sprake is van dergelijke meldingen kan de Inspectie SZW hiernaar onderzoek doen. Op dit moment is dat, voor wat betreft Aldi, niet het geval.
Is het voor u acceptabel dat, vanwege het feit dat een winkel soms door maar twee personen draaiende wordt gehouden, wettelijk verplichte pauzes erbij inschieten? Zo nee, wat gaat u hiertegen doen?
Zie antwoord vraag 2.
Staat er een vergoeding tegenover wanneer parttimers gedwongen worden zeven dagen per week beschikbaar te zijn? Zo nee, is dit niet in strijd met de wet? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Of parttimers bij Aldi een vergoeding krijgen voor de perioden dat zij zich beschikbaar moeten houden is mij niet bekend.
Het bepalen van de hoogte van lonen en vergoedingen is in de eerste plaats een aangelegenheid van de sociale partners. In veel gevallen is het gebruikelijk dat tussen werkgevers en werknemers afspraken gemaakt worden over de vergoeding voor perioden van bereikbaarheid. In dat geval kan deze werknemer zich tot de rechter wenden om de naleving van deze bepalingen af te dwingen.
Daarnaast is de werkgever gebonden aan de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml).
Op grond van de Wml heeft de werknemer recht op het wettelijk minimumloon voor de arbeid door hem in dienstbetrekking verricht. Bij een periode van bereikbaarheid is er echter geen sprake van tijd waarin de werknemer onder gezag arbeid verricht, maar van het zich beschikbaar houden om op oproep arbeid te verrichten.
Hiermee sluit de Wml aan bij het begrip «arbeidstijd» dat ook in de Arbeidstijdenwet wordt gehanteerd (Atw, artikel 1:7, eerste lid, onderdeel k). Tijdens een periode van bereikbaarheid bevindt de werknemer zich niet onder gezag van de werkgever. Hij of zij kan zich – tot op zekere hoogte – met zijn of haar eigen zaken bezig houden. In de zin van de Atw is er daarmee geen sprake van arbeidstijd.
De Arbeidstijdenwet stelt ook regels ten opzichte van oproepdiensten waarbij de werknemer de verplichting heeft om na een oproep binnen een vastgestelde periode op het werk te verschijnen. Deze dienst, die in de Atw consignatie wordt genoemd, is wettelijk beperkt tot maximaal 14 dagen in elke periode van 4 weken (Atw, artikel 5:9).
Stond Aldi, sinds het in 2013 door de Inspectie SZW op de vingers werd getikt voor soortgelijk gedrag, onder verscherpt toezicht? Zo ja, hoe heeft het dan toch weer zover kunnen komen?
De Inspectie kent de term «verscherpt toezicht» niet, maar kan eigener beweging en naar aanleiding van meldingen onderzoek instellen. Op basis van onderzoek kan de Inspectie SZW vervolgens handhavend optreden.
In 2013 en 2014 heeft de Inspectie SZW naar aanleiding van een groot aantal klachten over psychosociale en fysieke arbeidsbelasting onderzoek gedaan in meer dan zestig filialen en distributiecentra van Aldi, verspreid over heel Nederland. Bij deze inspecties is geconstateerd dat het beleid van Aldi op het gebied van psychosociale en fysieke arbeidsbelasting bij alle negen verkoopbedrijven – de juridische structuur, waaronder alle distributiecentra en verkoopwinkels vallen – onvoldoende was. De Inspectie SZW heeft hierop handhavend opgetreden en de negen verkoopbedrijven een tweetal eisen tot naleving van de arbeidswetgeving opgelegd, gericht op zowel de psychosociale als fysieke arbeidsbelasting. Het laten onderzoeken en het nemen van maatregelen om de psychosociale en fysieke belasting tegen te gaan maakte hiervan onderdeel uit. Na circa zes maanden zijn controles uitgevoerd bij de betreffende verkoopbedrijven waarbij is geconstateerd dat aan de gestelde eisen was voldaan. In 2015 en 2016 hebben evaluatiegesprekken tussen de Inspectie SZW en Aldi Nederland plaatsgevonden. Deze hebben geen aanleiding gegeven tot nadere maatregelen.
Wat is uw reactie op de intimiderende stijl van leidinggevenden waarbij bijvoorbeeld kritische werknemers worden bedreigd met overplaatsing? Wat is er sinds 2013 aan gedaan om een cultuuromslag te bewerkstelligen?
Iedereen die werkt heeft recht op fatsoenlijk werk in een sociaal veilige omgeving. Leidinggevenden spelen een sleutelrol bij het creëren en waarborgen van een sociaal veilige werkcultuur.
Het plan van aanpak, dat Aldi naar aanleiding van de door de Inspectie SZW opgelegde eisen tot naleving heeft opgesteld, omvatte onder meer een aantal acties gericht op de stijl van leidinggeven. De in de uitzending van EenVandaag geïnterviewde medewerkers spreken van merkbare verbeteringen op het gebied van de bedrijfscultuur in de afgelopen jaren maar waarschuwen tegelijkertijd voor een afname van de aandacht binnen Aldi voor psychosociale en fysieke arbeidsbelasting.
Aldi Nederland heeft in een reactie op de uitzending aangegeven reeds een aantal maatregelen te hebben genomen om de werkdruk voor medewerkers te beperken en graag in gesprek te gaan met medewerkers, OR-leden en vakbonden FNV en CNV om voortgang en initiatieven te bespreken. Dit past bij de verantwoordelijkheid van de werkgever voor goede arbeidsomstandigheden.
Hoe vaak is de Inspectie SZW sinds 2013 bij Aldi over de vloer geweest om te kijken of de supermarktketen haar leven daadwerkelijk heeft verbeterd? Wat waren de bevindingen tijdens deze inspecties?
Zie het antwoord op vraag 5.
Heeft Aldi ooit een boete gehad of een andere sanctie voor de wijze waarop het met de arbeidsomstandigheden omgaat? Zo nee, wat is er dan wel voor nodig om een bedrijf dat de regels structureel overtreedt een sanctie op te leggen?
Onderzoek naar aanleiding van concrete klachten door de Inspectie SZW kan leiden tot het nemen van maatregelen, waaronder het opleggen van sancties. De Inspectie SZW heeft in het geval van de Aldi-filialen, waar in 2013 en 2014 misstanden zijn geconstateerd, geconcludeerd dat deze binnen de gestelde termijn aan de gestelde eisen hebben voldaan en derhalve geen vervolgmaatregelen getroffen.
Zie voorts het antwoord op vraag 9.
Is het feit, dat deze situatie opnieuw bij Aldi heeft kunnen ontstaan, voor u aanleiding om de werkwijze van de Inspectie SZW onder de loep te nemen? Zo nee, hoe gaat u dan voorkomen dat bedrijven als Aldi keer op keer in de fout gaan?
Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven om zich aan wet- en regelgeving te houden. Als bedrijven zich daaraan niet houden, ook als reeds handhavend is opgetreden, dan blijft het de verantwoordelijkheid van het bedrijf om zich wel aan wet- of regelgeving te houden. De verantwoordelijkheid gaat niet over op de overheid of een inspectiedienst. Als bedrijven zich notoire overtreders tonen, dan worden ze door de Inspectie SZW geconfronteerd met in zwaarte oplopende maatregelen. Daarvan is in dit geval geen sprake. Zie ook de antwoorden op vragen 5 en 8.
De Inspectie SZW analyseert continu of nieuwe risico’s optreden die tot mogelijke aanpassingen van inspectie-inzet aanleiding geven. Deze analyse is gebaseerd op alle bevindingen, signalen – waaronder meldingen van misstanden –, onderzoeken, monitoring en uitkomsten van reactieve inspecties. Ik zie geen aanleiding om deze werkwijze te veranderen.
Wanneer Aldi de arbeidswetgeving niet naleeft, kunnen werknemers, ondernemingsraden en vakbonden hiervan melding maken bij de Inspectie SZW. Zie ook het antwoord op vragen 2 en 3.
Hoe gaan de extra middelen uit het regeerakkoord en de nieuwe werkwijze van de Inspectie SZW, het zogenoemde Inspectie Control Framework, er daadwerkelijk voor zorgen dat men er korter op zit bij bedrijven die keer op keer in de fout gaan?
De Inspectie hanteert de aanpak voor misstanden en notoire overtreders zoals beschreven in het jaarverslag 20162. Zij hanteert daarbij de handhavingsinstrumenten en boetebedragen voor eerste overtredingen en recidive conform wet- en regelgeving. Die aanpak wordt ook de komende jaren gevolgd.
Het regeerakkoord maakt geleidelijk oplopend naar 2021 jaarlijks 50 miljoen euro extra vrij voor versterking van de handhavingsketen van de Inspectie SZW. Opdracht in het regeerakkoord is om de handhaving te intensiveren conform het Inspectie Control Framework.
Overeenkomstig het ICF worden de middelen ingezet op de volgende doelen:
Monitoring en rapportage over het ICF vindt plaats in de begroting van SZW, het SZW jaarverslag en in jaarplannen en jaarverslagen van de Inspectie SZW.