Witwasschandaal met EU-geld door de Hongaarse premier Orbán |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Mogelijk Hongaars witwasschandaal met EU-geld»?1
Ja.
Kunt u de Kamer inlichten over de precieze cijfers achter dit schandaal? Hoeveel van de 3 tot 4 miljard euro was grotendeels EU-geld? Uit welke fondsen werd dit geld onttrokken om doorgesluisd te worden naar politici?
Het kabinet is niet op de hoogte van cijfers achter dit mogelijke schandaal en ook niet of en zo ja hoeveel EU-geld hiermee zou zijn gemoeid. De regeringen van de lidstaten moeten zorgen voor deugdelijk management van de per lidstaat geoormerkte EU-fondsen. Bij verdenking van frauduleuze handelingen met EU-fondsen is de taak van de Europese Commissie om onderzoek daarnaar te doen en eventueel een zaak aanhangig te maken.
Bent u bereid om aan te dringen op een grondig onderzoek naar deze aantijgingen bij uw Hongaarse collega? Zo nee, waarom niet?
Het is in eerste instantie aan de Europese Commissie om vast te stellen dat sprake is van misbruik van EU fondsen, en dat de nationale Hongaarse controle autoriteit hier onvoldoende maatregelen tegen heeft genomen. Van een dergelijke constatering is vooralsnog geen sprake.
Bent u bereid om aan te dringen op een onderzoek door het Europees bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) indien de Hongaarse politie de zaak blijft afdoen als «ver verwijderd van de realiteit»? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
OLAF werkt onafhankelijk van nationale overheden. Het kabinet respecteert deze rol. Dat er geen publieke informatie over een mogelijk onderzoek is, sluit dan ook niet uit dat er aan een onderzoek wordt gewerkt door OLAF.
Deelt u de mening dat de opstapeling van corruptiezaken met EU-geld omtrent de heer Orbán zwaardere maatregelen tegen Hongarije nodig maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u nu ondernemen?
Onafhankelijk van waar mogelijk misbruik van EU-gelden plaatsvindt, doet Nederland al jaren concrete voorstellen in relevante EU-trajecten om de rechtmatigheid van besteding van EU-fondsen te verbeteren en zal dit blijven doen, ook in het licht van het nieuwe Meerjarig Financieel Kader. Mede vanuit deze optiek steunt het kabinet het voorstel van de Commissie voor een nieuw mechanisme om de EU-begroting te beschermen tegen financiële risico’s als gevolg van algemene tekortkomingen van de rechtsstaat. Hiermee worden rechtsstatelijkheidsbeginselen gekoppeld aan de goede besteding en financieel management van EU gelden.
Deelt u de mening dat voortdurende ondermijning van het draagvlak door de heer Orbán aanleiding geeft tot directe actie van de Europese Commissie, om te beginnen met het uitvoeren van de aanbeveling van OLAF richting de Commissie om 43,7 miljoen euro terug te vorderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit te bewerkstelligen?
Op basis van door de Commissie geconstateerde onregelmatigheden, heeft OLAF nader onderzoek verricht. Aan eventuele aanbevelingen van en constateringen door OLAF dient vervolgens door de lidstaat in kwestie opvolging te worden gegeven. Het is vervolgens aan de Europese Commissie om toe te zien op de wijze waarop de relevante autoriteiten van deze lidstaten gevolg geven aan de rapportages en aanbevelingen van OLAF en hen daarop aan te spreken indien zij in gebreke blijven.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen over corruptie en de heer Orbán, waarin u aangeeft dat Nederland erkent dat dit soort corruptiezaken het draagvlak ondermijnt en concrete voorstellen doet om de rechtmatigheid van besteding van EU-fondsen te verbeteren, waarbij u als voorbeeld noemt het publiek maken van de jaarlijkse auditrapporten (annual control reports) van de nationale instanties? Welke voorstellen heeft u nog meer gedaan? Hoe worden die voorstellen ontvangen bij de Europese Commissie en de andere lidstaten?2
Zie het antwoord op vraag 5. Specifiek op dit onderwerp is mede op initiatief van het Nederlands EU-voorzitterschap een speciaal rapport door de Commissie opgesteld en gepubliceerd, over persistente fouten en de acties die daarop zijn gevolgd. De Raad heeft dit rapport aangenomen.3
Herinnert u zich dat u tevens heeft aangegeven dat u de strikte handhaving van de Europese Commissie ondersteunt, maar dat u de mening deelt dat, gezien de opstapeling van corruptieschandalen, er druk moet worden uitgeoefend op de Commissie om over te gaan tot het opschorten van de subsidieverstrekking aan Hongarije, zoals de Europese Rekenkamer aanbeveelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland steunt bij alle overtredingen en gevallen van fraude dezelfde mate van strikte handhaving door de Europese Commissie.
Ik verwijs hierbij graag naar de beantwoording van eerdere vragen over berichten over fraude met EU gelden, zoals aan uw Kamer verstuurd op 26 maart van dit jaar (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1517). De Europese Rekenkamer als instantie heeft geen formeel standpunt ingenomen ten aanzien van dit eerdere onderzoek in Hongarije. Opschorting van subsidies is een mogelijkheid. De Europese Commissie is de aangewezen instantie die de daarvoor benodigde informatie heeft of kan opvragen en die een rechtsgeldig besluit hierover kan nemen. Het kabinet steunt strikte handhaving door de Europese Commissie en staat open voor verdere aanscherping van de bestaande regels in het kader van de komende MFK-besprekingen.
Deelt u de mening dat, als de Europese Commissie niet in staat blijkt hard op te treden tegen Hongarije, de Raad meer druk moet uitoefenen op frauderende lidstaten om fatsoenlijke handhaving te realiseren? Kunt u het antwoord onderbouwen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om de inzet van het kabinet aan te scherpen door fraudebestrijding en transparantie van de besteding van de middelen meer prioriteit te geven?
Fraudebestrijding en transparante besteding van EU-geld zijn belangrijk voor het kabinet. Nederland bepleit meer gedifferentieerde controleregimes. Zodoende kunnen uitvoeringslasten worden verlaagd waar dat op basis van het risicoprofiel mogelijk is, terwijl bij verhoogd risico op verkeerde besteding van middelen, een sterk controleregime wordt gehandhaafd. Zie ook het antwoord op vraag 5. Voorts geldt dat het kabinet heeft besloten deel te nemen aan het Europees Openbaar Ministerie. Het kabinet doet dat vanuit de overtuiging dat de oprichting van het EOM een impuls zal geven aan de strafrechtelijke bestrijding van EU-fraude en dat Nederland daar een actieve en constructieve bijdrage aan kan leveren.
Het bericht ‘De Zorgconsulent failliet: slechte zorg en geen salaris voor personeel’ |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «De Zorgconsulent failliet: slechte zorg en geen salaris voor personeel»?1
Ja.
Was bij u al bekend dat de zorgorganisatie De Zorgconsulent op de rand van een faillissement stond?
Nee. Overigens merk ik op dat uit navraag bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de inspectie) is gebleken dat de bestuurder de faillissementsaanvraag niet heeft bevestigd en er ook geen faillissementsuitspraak bekend is.
Welke maatregelen zijn in de afgelopen jaren genomen om de kwaliteit van zorg bij De Zorgconsulent te verhogen?
Naar aanleiding van signalen over een disbalans tussen zorgvraag en geleverde zorg is de inspectie in 2016 een toezichttraject gestart bij de Zorgconsulent. Op basis daarvan concludeerde de inspectie dat de kwaliteit van zorg niet voldeed. De inspectie heeft de zorgaanbieder gewezen op de aanpassingen die nodig waren om de kwaliteit van zorg te verbeteren en aan de wet en regelgeving te voldoen. De Zorgconsulent heeft de tijd gekregen om deze aanpassingen door te voeren. Omdat dit betekende dat ook de zorg op een andere manier moest worden vormgeven was deze tijd ook nodig. De inspectie is de Zorgconsulent in deze periode intensief blijven volgen.
Omdat de onderliggende signalen op grond van de beperkt beschikbare gegevens onvoldoende onderzocht konden worden, besloot de inspectie om in 2017 aanvullend onderzoek te doen. In het kader hiervan deed de inspectie documentenonderzoek en bekeek zij dossiers, maar sprak zij ook met cliënten en medewerkers. Daaruit bleek dat de zorg die De Zorgconsulent leverde nog steeds niet voldoende aansloot bij de zorgbehoefte en indicatie van de cliënten. Er bleek een discrepantie te bestaan tussen de zorgvraag en de geïndiceerde zorg en de geleverde zorg. Daarnaast was de geleverde zorg niet overeenkomstig met de gedeclareerde zorg. Ook bleek dat de kwaliteit van de zorg onder druk stond omdat er onvoldoende gekwalificeerd personeel beschikbaar was. De uitkomst van dit onderzoek is ook gedeeld in het Informatie Knooppunt Zorgfraude, waarin de inspectie, NZa, iSZW, Belastingdienst, CIZ, FIOD, OM, VNG en ZN samenwerken om fraude met zorggelden aan te pakken.
Wanneer een zorgaanbieder de gevraagde verbetermaatregelen onvoldoende opvolgt kan de inspectie handhavingsmaatregelen inzetten zoals het geven van een aanwijzing. De inspectie heeft daarom aan de Zorgconsulent een aanwijzing gegeven met punten waaraan moest worden voldaan om te zorgen dat iedere cliënt goede zorg krijgt, passend bij de complexe zorgbehoefte van de cliënt. Onderdeel hiervan was het bieden van meer zorg in nabijheid of permanent toezicht, het inzetten van voldoende en goed opgeleid personeel en het opstellen van een scholingsplan voor de medewerkers. Het toezichttraject om de naleving van deze verbeteringen af te dwingen loopt op dit moment nog steeds. De inspectie heeft mij laten weten dat inmiddels de zorg voor de cliënten wordt overgedragen aan andere zorgaanbieders. Zorgkantoren, zorgverzekeraars en gemeenten zijn hier nauw bij betrokken. De inspectie blijft de situatie volgen tot het moment dat de cliënten goed zijn overgedragen.
Welke verklaring heeft u voor het feit dat de organisatie al onder het vergrootglas lag bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting, maar dat personeel aangeeft dat de kwaliteit van zorg enkel slechter is geworden?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze wordt de zorg van cliënten van De Zorgconsulent nu wel gegarandeerd? Welke mogelijkheden ziet u om het personeel van de organisatie te behouden voor de zorgsector?
Zwemvaardigheden |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Zwemlesaanbieders 2017» en het rapport «Meer zicht op verdrinkingen» van het Mulier Instituut?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat kinderen met een migratieachtergrond en een lage sociaaleconomische status (SES) minder vaak een zwemdiploma halen? Bent u voornemens om hier gericht beleid voor op te stellen in het «water safety plan»? Zo ja, hoe ziet dat er uit en zo nee, waarom niet?
Voor de zwemveiligheid in waterrijk Nederland is het van belang van dat alle Nederlanders beschikken over voldoende zwemvaardigheden. De Nationale Raad Zwemveiligheid werkt nu met alle betrokken partners aan een nationaal plan NL Zwemveilig in 2020.
In 2016 heeft mijn ambtsvoorganger mede op verzoek van uw Kamer2 ondersteuning verleend aan De Nationale Raad Zwemveiligheid (voorheen Nationaal Platform Zwembaden | NRZ) om in samenwerking met kennisinstituten en alle relevante stakeholders namens de zwembranche in 2020 te komen met een nationaal plan van aanpak NL Zwemveilig en zwemvaardig.
Omdat de kennis over zwemveiligheid en zwemvaardigheid te veel versnipperd was, of ontbrak, is in de eerste fase van dit plan aandacht besteed aan het verzamelen, ontwikkelen en verspreiden van kennis. De rapporten waar u in deze vragen naar verwijst, maken onderdeel uit van het plan van aanpak.
Begin dit jaar heb ik de ondersteuning van het Ministerie van VWS aan de Nationale Raad Zwemveiligheid verlengd. Ik volg actief de vorderingen van de Zwembranche en waar nodig stimuleer ik het vergroten van zwemvaardigheid en zwemveiligheid door kennisdeling en -verspreiding.
De uitvoering van het Plan van aanpak zal uiteindelijk moeten leiden tot een kwalitatief goede kennis en informatie-infrastructuur. De beschikbare kennis en informatie moeten niet alleen zinvol zijn voor de landelijke sectororganisaties, maar moet vooral ook praktische betekenis krijgen voor lokale zwemlesaanbieders, opleiders van zwemonderwijzers en ouders.
Bent u bereid om Nederlanders met een migratieachtergrond actiever in te lichten over de Nederlandse gewoontes en gebruiken met betrekking tot zwemlessen, aangezien zij hier volgens het rapport minder goed van op de hoogte zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen van zwemlesaanbieders dat te weinig kinderen doorgaan met zwemmen tot zij een volledig zwemtraject hebben afgerond? In hoeverre heeft zwemles op school hier invloed op; hebben kinderen met zwemles op school vaker een volledig traject afgerond dan kinderen zonder zwemles op school?
In 2016 behalen nog altijd bijna alle kinderen (95%) minimaal één zwemdiploma. Vier op de vijf (79%) haalt ook diploma B. En een kleiner deel (35%) behaalt het gehele Nationale Zwem-ABC.
Een op de tien A-diploma’s wordt behaald via het schoolzwemmen.
Op dit moment ondersteunt 30% van de gemeenten schoolzwemmen.
De Nationale Raad Zwemveiligheid doet nog aanvullend onderzoek naar de ontwikkeling van zwemveiligheid van kinderen, inclusief de wijze van zwemlessen en de effecten van schoolzwemmen.
Ik wacht deze resultaten af en ga met de Nationale Raad Zwemveiligheid overleggen welke maatregelen de sector zelf gaat nemen en welke rol de overheid daarin kan spelen.
Bij gelegenheid informeer ik uw Kamer hierover.
Het rapport van de CTIVD over de AIVD en het gebrek aan privacy bij informatie-uitwisseling |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Wanneer is het rapport van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) over de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en het gebrek aan privacy bij informatie-uitwisseling aan het departement ter hand gesteld?
De CTIVD heeft het rapport op 9 februari jl. aan mij en het departement aangeboden.
Wanneer is de inhoud van het rapport voor het eerst met u en/of uw politiek assistent gedeeld?
Zie antwoord vraag 1.
Was het rapport vergezeld van een advies over het publicatietijdstip?
De CTIVD heeft het rapport aangeboden met het verzoek uiterlijk 23 maart 2018 het rapport, alsmede mijn reactie, aan beide Kamers der Staten-Generaal te zenden conform de gebruikelijke wettelijke termijn.
Was u op de hoogte van de inhoud van het rapport ten tijde van de verschillende mediaoptredens (Nieuwsuur etc) over referendum over de nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv)?
Ja.
Waarom heeft u ervan afgezien op enigerlei wijze de Kamer dan wel het publiek te informeren over de meest urgente bevinding in het rapport ten aanzien van onrechtmatig delen van informatie met andere diensten, te meer nu dit een van de springende punten van de criticasters van de nieuwe Wiv is? Waarom achtte u dit rapport niet relevant voor de meningsvorming over deze wet?
De CTIVD stelt jaarlijks meerdere toezichtsrapporten vast over diverse onderwerpen met betrekking tot het werk van de diensten. Overeenkomstig artikel 79 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv2002) worden deze rapporten, inclusief beleidsreactie, binnen zes weken aan beide Kamers der Staten-Generaal gestuurd. Hierbij betracht ik altijd maximale transparantie voor zover dat gegeven het onderwerp mogelijk is. De termijn van verzending aan de Kamer van rapporten is wettelijk vastgelegd. De ervaring leert dat het bestuderen van deze rapporten en het opstellen van een passende beleidsreactie altijd een grote inspanning vergt. Het is derhalve gebruikelijk dat de hele termijn benut wordt.
Het rapport, inclusief beleidsreactie, heb ik kort na de deadline op woensdag 28 maart naar de Kamer gestuurd. Ik heb mij ingespannen om maximale transparantie te bieden en dit proces zo snel als mogelijk af te ronden.
Het rapport ziet op het handelen van de AIVD onder de huidige Wiv2002. Het klopt dat de CTIVD op een punt, de wegingsnotities, alvast vooruitkijkt naar de nieuwe wet. Juist op dit punt zorgt de nieuwe wet voor extra waarborgen en bovendien voldoet de dienst op dit punt inmiddels aan de in de nieuwe wet gestelde criteria. Het rapport werpt hiermee geen ander licht op de Wiv2017.
Deelt u de mening dat dit rapport een ander licht werpt op de nieuwe Wiv? Zo ja, wat betekent dat voor uw mening over die wet en uw reactie op de uitkomst van het referendum? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom heeft de CTIVD een dergelijk rapport niet eerder opgesteld? Hoe verhoudt dit rapport zich met de eerdere uitspraken van de voorzitter van de CTIVD dat «de CTIVD ziet de Wiv als een werkbare wet die niet volmaakt is, maar wel in balans»?
De CTIVD is onafhankelijk en bepaalt zelf wanneer en op welke onderwerpen zij onderzoek verricht en een rapport opstelt en welke uitspraken zij doet.
Over de Wiv2017 heeft de CTIVD op 27 februari jl., dus na vaststelling van rapport nr. 56, in haar eindbalans aangegeven dat de Wiv2017 in voldoende mate recht doet aan de balans tussen enerzijds de noodzakelijke uitbreiding van de bevoegdheden, en anderzijds de toereikende waarborgen. Het rapport werpt hiermee geen ander licht op de Wiv2017.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de uitslag van het referendum over de Wiv?
Ja.
Het bericht 'Gevaarlijk pedohandboek ongestoord verspreid via internet' |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Gevaarlijk pedohandboek ongestoord verspreid via internet»?1
Ja.
Sinds wanneer was u ervan op de hoogte dat dit handboek op internet te vinden is? Kunnen de schrijvers of bezitters van dit boek in de gaten worden gehouden zodat tenminste voorkomen wordt dat woorden in daden worden omgezet?
Sinds begin dit jaar zet ik me sterk in voor de aanpak van online seksueel kindermisbruik. De strafrechtelijke aanpak van online seksueel kindermisbruik is een prioriteit.
Naar ik heb vernomen van de politie en het OM zijn sinds de jaren negentig van de vorige eeuw handboeken bij (internationale) opsporingsdiensten bekend. Voor zover bekend bij politie en het OM bevinden de handboeken zich ook op het zogenaamde TOR-netwerk (Darkweb). De toepassing van opsporingsbevoegdheden op het Darkweb is ingewikkeld. Vanwege de anonimiteit dat het TOR-netwerk aan zijn gebruikers biedt, is het veelal onmogelijk te achterhalen door wie of op welke servers waar ter wereld dergelijke omgevingen en hun inhoud worden beheerd.
De betrokken handboeken staan op een voor iedereen toegankelijk TOR-netwerk waar iedere (niet te identificeren) gebruiker dergelijk materiaal kan uploaden, downloaden, overnemen naar een andere plaats en inzien. Dit maakt het momenteel moeilijk de betrokkenen te achterhalen en te vervolgen. Evenmin is te achterhalen wie de schrijvers van de op het TOR-netwerk verschenen handboeken zijn. De focus bij de opsporing en vervolging ligt derhalve op die gevallen waarin iemand gebruik heeft gemaakt van een handboek of informatie om kinderen seksueel te misbruiken.
Bij het Team ter bestrijding van Kinderpornografie en Kindersekstoerisme (TBKK) is expertise aanwezig om onderzoeken op het Darkweb op te starten. Voor andere criminele activiteiten, bijvoorbeeld naar drugshandel, op het Darkweb worden (complexe) onderzoeken gestart bij een ander specialistisch team van de politie.
Het wetsvoorstel computercriminaliteit III, dat op 19 juni a.s. zal worden behandeld in de Eerste Kamer, introduceert de mogelijkheid om als een webadres in Darkweb is veiliggesteld daar toch binnen te dringen en de content ontoegankelijk te maken. Hoewel dezelfde inhoud dan nog steeds op een of meerdere niet bekende plaatsen op het internet staan, wordt het dan wel gemakkelijker om aan een dergelijk gebruik van het Darkweb iets te doen.
Verder geldt dat onmiskenbare onrechtmatige of strafbare informatie op het (openbare) internet door een tussenpersoon op grond van de Gedragscode Notice-and-Take-Down (NTD-gedragscode) kan worden verwijderd. Een ieder kan een verzoek daartoe richten aan de inhoudsaanbieder (dan wel de aanbieder van een telecommunicatie-dienst op Internet). Als de gegevens niet worden verwijderd kan de officier van justitie, na machtiging daartoe door de rechter-commissaris, bevelen dat de gegevens ontoegankelijk worden gemaakt.2
Welke maatregelen heeft u genomen om de verspreiding van dit handboek zoveel mogelijk tegen te gaan? Welke maatregelen zijn überhaupt op dit punt mogelijk?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de reacties van deskundigen die stellen dat bezit van dit handboek strafbaar zou moeten zijn?
Evenals de in het bericht opgevoerde deskundigen vind ik het een slechte zaak dat dergelijke handboeken rond kunnen blijven circuleren op internet. Seksueel misbruik beschadigt het leven van een kind en diens naaste omgeving enorm. Om die reden bezie ik, als onderdeel van de hernieuwde aanpak online seksueel kindermisbruik, hoe de overheid met het bedrijfsleven (internetbedrijven) kan samenwerken om online seksueel kindermisbruik aan te pakken. Zoals toegezegd tijdens het AO zeden van 23 april jl. zal ik over de vorderingen van de publiek-private aanpak, de bestuursrechtelijke aanpak en het optimaal benutten van de strafrechtelijke mogelijkheden in september een voortgangsbrief aan uw Kamer zenden. 3
Op grond van welke wettelijke bepalingen zijn pedofielen in het Verenigd Koninkrijk veroordeeld voor bezit van dit handboek?
In Engeland, Wales en Noord-Ierland is het bezit van een voorwerp dat advies geeft over hoe kinderen seksueel te misbruiken («any item that contains advice or guidance about abusing children sexually») sinds 2015 strafbaar gesteld, op grond van artikel 69 van de Serious Crime Act 2015.4 Het Ministerie van Justitie van het Verenigd Koninkrijk heeft desgevraagd mijn ministerie bericht dat ze niet beschikken over gegevens over (het aantal) veroordelingen in 2015 en 2016.5 Dit kan worden verklaard doordat in hun systeem als iemand voor meerdere delicten wordt veroordeeld, alleen het hoofddelict wordt geregistreerd.
In Schotland is het bezit van een voorwerp dat advies geeft over hoe kinderen seksueel te misbruiken niet apart strafbaar gesteld. Wel kan iemand die een dergelijk handboek op het internet publiceert mogelijk worden vervolgd op basis van de strafbaarstelling van het ongepast gebruik van een openbaar elektronische communicatienetwerk.6 Uit hun statistieken valt volgens het Schotse Ministerie van Justitie niet te achterhalen of dit in de praktijk gebeurt.
In hoeverre acht u het mogelijk ook in Nederland dergelijke wetgeving te introduceren? Wat zou hier tegen in te brengen zijn?
Zoals uit het antwoord op vraag 5 kan worden afgeleid, is de Engelse wetgeving specifiek gericht op de strafbaarheid van het bezit van materiaal dat seksueel misbruik van kinderen kan bevorderen. De Nederlandse strafbepalingen, ook die betreffende strafbare voorbereidings- en bevorderingshandelingen, zijn generieker geformuleerd.
Zo stelt artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) onder meer het opzettelijk voorhanden hebben van informatiedragers bestemd tot het begaan van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, strafbaar. De artikelen 131 en 132 Sr stellen daarnaast verschillende vormen van het opruien tot enig strafbaar feit strafbaar, waaronder het ter verspreiding in voorraad hebben van een geschrift of afbeelding waarin tot enig strafbaar feit wordt opgeruid. Voorts bieden de artikelen 133 en 134 Sr mogelijkheden om strafrechtelijk op te treden tegen diegene die bij geschrift of afbeeldingen aanbiedt, inlichtingen, gelegenheid of middelen te verschaffen om enig strafbaar feit te plegen.
Deze generieke benadering heeft als voordeel dat zoveel mogelijk zeker wordt gesteld dat (voorbereidende of bevorderende) gedragingen waartegen strafrechtelijke bescherming dient te worden geboden, door de strafwet worden bestreken, zonder dat daarin voor elk afzonderlijk misdrijf moet worden voorzien. Het Nederlandse strafrecht biedt vooralsnog dan ook voldoende mogelijkheden om te kunnen optreden tegen de verspreiding of vervaardiging van handboeken met strafbare inhoud op het internet. Voor de introductie van nieuwe wetgeving zie ik daarom geen reden.
Het dumpen van vervuild slib uit het buitenland in een Nederlandse recreatieplas |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Kent u de artikelen «De recreatieplas wordt een afvoerputje» en «Vervuilde grond uit buitenland massaal gedumpt in Nedelandse plassen»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk en onverantwoord is om slib uit het buitenland te storten met een andere samenstelling dan de grond in het stroomgebied waar de zandwinput zich bevindt die voor de stort wordt gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Er zijn in Nederland veel diepe plassen. Deze zijn ontstaan door het winnen van bijvoorbeeld zand en grind. Deze grondstoffen worden onder meer gebruikt voor de woningbouw en de aanleg van infrastructuur. De plassen zijn doorgaans diep, tot wel 40 meter. Het verondiepen van een plas wordt vaak gedaan om de ecologische en recreatieve waarde van een plas te verbeteren.
Voor hergebruik van grond en baggerspecie geldt een wettelijk kader, namelijk het Besluit bodemkwaliteit. De eisen in het Besluit bodemkwaliteit maken hergebruik van grond en baggerspecie onder bepaalde condities mogelijk en beschermen tegelijkertijd de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer grond en baggerspecie voldoet aan de eisen uit het Besluit bodemkwaliteit zijn de effecten op het oppervlaktewater en het grondwater aanvaardbaar. Grond en baggerspecie uit het buitenland moet aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen als grond en baggerspecie uit Nederland.
Deelt u de mening dat het onwenselijk en onverantwoord is om slib in zandwinputten te storten met een overvloed aan nutriënten, waardoor excessieve algengroei ontstaat? Zo nee, waarom niet?
Bij hergebruik van grond of baggerspecie in een diepe plas moet worden voldaan aan de algemene regels van het Besluit bodemkwaliteit. Tevens moet de initiatiefnemer voldoen aan de zorgplicht op grond van artikel 7 van het Besluit bodemkwaliteit. Dit betekent dat bij het hergebruik van grond of baggerspecie in een diepe plas de kwaliteit van het oppervlaktewater niet nadelig mag worden beïnvloed. De «Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen» biedt hiervoor een aanvullend milieuhygiënisch toetsingskader. Dit kader heeft ook betrekking op de samenstelling van de grond en baggerspecie en daarmee op de aanwezige nutriënten.
Voor de herinrichting van een diepe plas moet een initiatiefnemer op grond van het Besluit bodemkwaliteit een melding verrichten aan Rijkswaterstaat (rijkswateren) of het waterschap. Aan de hand van de melding wordt getoetst of bij hergebruik van grond of baggerspecie de milieuhygiënische gevolgen voor de bodem, het grondwater en het oppervlaktewater voldoende inzichtelijk zijn en aan de wettelijke eisen wordt voldaan. Hiermee wordt geborgd dat niet te veel nutriënten in het oppervlaktewater terechtkomen.
Deelt u de mening dat alle slib, ongeacht de afkomst, bij toepassing in Nederland ook in Nederland gekeurd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Voor de invoer van herbruikbare grond of baggerspecie moet de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), op grond van de Europese verordening overbrenging afvalstoffen (EVOA), toestemming verlenen. Met een milieuhygiënische verklaring moet een schipper of chauffeur, bij grensoverschrijdend transport, kunnen aantonen dat herbruikbare grond of baggerspecie wordt vervoerd. Grond of baggerspecie die vervolgens in een diepe plas wordt toegepast, moet aan Rijkswaterstaat of het waterschap worden gemeld. Aangetoond moet worden dat deze voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. De kwaliteit van de grond en baggerspecie moet worden onderzocht door een erkend en gecertificeerd bedrijf. Het onderzoek moet volgens de Nederlandse wetgeving zijn uitgevoerd. Dit onderzoek kan in Nederland of in het buitenland plaatsvinden.
Kunt u aangeven op welke manier geborgd wordt dat geen verontreinigd slib wordt toegepast?
In een diepe plas kan alleen grond en baggerspecie worden hergebruikt die voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Sterk verontreinigde grond of baggerspecie voldoet niet aan het Besluit bodemkwaliteit en mag daarmee niet in een diepe plas worden gestort.
De initiatiefnemer van een herinrichting van een diepe plas is verplicht om de wettelijke regels na te leven. Een initiatiefnemer moet, zoals aangegeven in antwoord 4, een voorgenomen toepassing van een partij grond of baggerspecie melden aan Rijkswaterstaat of het waterschap. Hierbij moet zijn aangetoond dat de grond of baggerspecie voldoet aan de wettelijke eisen. Rijkswaterstaat of het waterschap houdt hierop toezicht.
De ILT houdt toezicht op de erkende bedrijven die de kwaliteit van de grond en baggerspecie onderzoeken en op het grensoverschrijdend transport van grond en baggerspecie.
Kunt u toelichten wat de rol van rijkswaterstaat is in deze? Is rijkswaterstaat volgens u voldoende in staat om toezicht en handhaving uit te voeren? Waarom wel, waarom niet?
Rijkswaterstaat is op grond van het Besluit bodemkwaliteit verantwoordelijk voor het toezicht op het hergebruik van grond en baggerspecie in diepe plassen (rijkswateren). Een initiatiefnemer moet een voorgenomen verondieping van een diepe plas melden aan Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat toetst de melding aan de algemene eisen en de zorgplicht van het Besluit bodemkwaliteit. Deze melding wordt door Rijkswaterstaat ook getoetst aan de Circulaire en de «Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen». Aan de hand van deze kaders stelt Rijkswaterstaat vast of de milieuhygiënische gevolgen voor de bodem, het oppervlaktewater en het grondwater aanvaardbaar zijn en de herinrichting voldoet aan de wettelijke eisen. De partijen grond en baggerspecie die vervolgens worden hergebruikt, moeten ook worden gemeld. Voor die partijen moet met onderzoek zijn aangetoond dat deze voldoen aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Rijkswaterstaat controleert deze meldingen op volledigheid. Een toe te passen partij wordt door Rijkswaterstaat steekproefsgewijs fysiek gecontroleerd. Daarnaast kan Rijkswaterstaat besluiten, in geval daar aanleiding toe is, om de kwaliteit van een toe te passen partij door middel van bemonstering en analyse te verifiëren.
Deelt u de mening dat de opbergcapaciteit in diepe plassen beter bewaard kan worden voor de toekomstige binnenlandse behoefte aan de berging van slib uit onze eigen rivieren? Zo nee, waarom niet?
De vraag naar grond en baggerspecie is groter dan het aanbod uit onze nationale watersystemen. Dit heeft te maken met het aantal initiatieven voor de herinrichting van diepe plassen en het uitgangspunt uit de «Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen» dat tien jaar na de start van een verondieping het doel van de herinrichting moet zijn bereikt.
Op welke wijze worden toezicht en handhaving verbeterd in de Omgevingswet? Bent u bereid vooruitlopend daarop alvast maatregelen te treffen om het toezicht op de handel en verwerking van slib te verbeteren?
In de «Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen» is een aanvullend milieuhygiënisch toetsingskader opgenomen. Dit kader geeft een nadere duiding van de zorgplicht van artikel 7 van het Besluit bodemkwaliteit. Ik heb het voornemen om dit toetsingskader in de Omgevingswet op te nemen door middel van algemene regels. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de nieuwste inzichten.
Ik vind het belangrijk dat goed toezicht wordt gehouden op de herinrichting van een diepe plas. Handhaving gebeurt zoals aangegeven door de waterbeheerders Rijkswaterstaat en de waterschappen. De ILT houdt toezicht op het grensoverschrijdend afvaltransport en op de erkende bedrijven in Nederland die de onderzoeken uitvoeren. Dit systeem van toezicht wil ik onder de Omgevingswet voortzetten.
Het tobben van de Europese bankensector |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit de bankensector mondiaal moeite heeft met het genereren van winst?
Er zijn inderdaad individuele banken die moeite hebben met het genereren van winst. Over de hele linie is de bankensector echter winstgevend. Het rendement op eigen vermogen voor banken in de EU bedroeg 7% tot en met het derde kwartaal van 2017.1 In de VS was dit over 2017 zo’n 8%.2 De Nederlandsche Bank heeft eerder gemeld dat het voor banken onwaarschijnlijk is dat de hoge rendementen van voor de kredietcrisis terugkeren.3 Bij minder risico past een lager rendement.
Hoe reageert u op de conclusies van het onderzoek van The Boston Consulting Group (BCG), namelijk dat zij zich extra zorgen maakt over Europese banken?1
Uit het nieuwsartikel waar het lid Leijten naar verwijst blijkt dat Europese banken gemiddeld genomen ten aanzien van hun winstgevendheid iets achterlopen ten opzichte van vergelijkbare banken elders. Dit komt onder andere doordat een aantal Europese banken nog kampt met portefeuilles die niet goed renderen. Wanneer banken in een jaar extra voorzieningen moeten nemen voor een lening(portefeuille), bijvoorbeeld een niet-presterende lening, gaat dit in dat jaar ten koste van de winst. Dat banken tijdelijk minder winst maken doordat ze voorzieningen nemen is dus niet per se een slechte zaak.
Bent u het eens met de stelling dat Europese banken problemen ondervinden vanwege de extreem lage rentestanden? Zo ja, gaat u dit met de Europese Centrale Bank (ECB) bespreken?
Uit eerdere analyses is gebleken dat banken op termijn zouden kunnen worden geraakt door een aanhoudende lage rente. Toch lijkt het erop dat banken hun rentemarge de afgelopen jaren op peil hebben kunnen houden.5 Vooralsnog zijn er geen signalen dat banken grote problemen ondervinden van de lage rente. Zoals ik eerder heb aangegeven dragen diverse factoren bij aan de momenteel historisch lage rentestand.6 De ECB zegt zelf overigens ook rekening te houden met de effecten van haar beleid, waaronder op de winstgevendheid van banken. Uit analyses blijkt verder ook dat er aanwijzingen zijn dat de winstgevendheid van banken voor een deel ook profiteert van het ECB beleid.7
Vindt u het zorgelijk dat het ECB-beleid zou moeten zorgen voor economische groei en inflatie, maar dat het tegelijkertijd niet alleen onze huizenmarkt en pensioenfondsen hard raakt, maar ook de banken ontwricht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat operationele kosten en onrendabele leningen voor extra druk zorgen voor Europese banken? Wanneer zijn de onrendabele leningen verleden tijd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Leningen kunnen altijd niet-presterend worden. Hier houden banken ook rekening mee bij het verstrekken van leningen. Met name als het economisch slecht gaat komt het voor dat kredietnemers hun lening niet kunnen terugbetalen. Met name lidstaten die te maken hebben gehad met een sterke economische terugval zagen dan ook het aantal niet-presterende leningen in hun bankensector oplopen. Het aanpakken hiervan is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van banken zelf. Zo kunnen zij voorzieningen nemen of proberen het onderpand uit te winnen. Wanneer dat onvoldoende gebeurt kan ook de toezichthouder druk uitoefenen. Wanneer een lening niet-presterend wordt, is er nog steeds een kans dat de lening wordt terugbetaald of kan worden uitgewonnen. Volledige afschrijving is dan ook niet in alle gevallen direct nodig. Wel is het belangrijk dat tijdig en voldoende voorzieningen worden genomen. Dit is ook een thema in het bankentoezicht en het actieplan van de Europese ministers van Financiën.9
Wat vindt u van de bevindingen in het rapport, dat forse verschillen bestaan tussen het noordelijke en het zuidelijke deel van de Europese bankensector? Hoe komt het dat vooral banken uit zuidelijke landen last blijven houden van foute leningen uit het verleden?2
Zie antwoord vraag 5.
Hoe komt het dat de afschrijving van foute leningen in Europa in een laag tempo gaat?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u dat er tempo moet worden gemaakt met de afschrijving van foute leningen, zoals in de Verenigde Staten? Wat kan u daaraan doen?
In het hiervoor genoemde actieplan is, naar aanleiding van Nederlandse inbreng, oog voor het nemen van een minimumniveau van voorzieningen. Hierbij is ook – op technisch niveau – gekeken naar praktijken in andere landen, waaronder ook die in de Verenigde Staten.10 Op basis van het actieplan heeft de Commissie in maart 2018 een voorstel gedaan met daarin een minimale verliesdekking voor NPLs, waarover u binnenkort een BNC-fiche ontvangt.
Hoe gaat de ECB in haar toezicht om met het feit dat de niet-presterende leningen de levensvatbaarheid van Europese banken bedreigen, zoals het BCG-rapport constateert? Kunt u de Kamer informeren over de wijze waarop de ECB haar toezichtsrol aanwendt op dit dossier?
De ECB kijkt op individueel niveau naar praktijken rondom NPLs. Hierover heb ik u eerder geïnformeerd.11 Door middel van voornoemde leidraad probeert de ECB te bevorderen dat NPLs tijdig worden voorzien en afgeschreven. In 2017 heb ik de ECB in haar aanpak ondersteund.12
Erkent u dat de Nederlandse bankensector alsmede de Europese grootbanken nog altijd «to big to fail» zijn, waardoor bij financiële problemen een bank weer een staatsinjectie nodig zal hebben? Zo nee, kunt u dat per land toelichten? Zo ja, wat gaat u doen om de bankensector wezenlijk te veranderen om de risico’s voor de reële economie fors te verkleinen?
Sinds de crisis zijn meerdere stappen gezet om ervoor te zorgen dat problemen bij banken, van welke omvang dan ook, zo goed mogelijk kunnen worden aangepakt, met zo min mogelijk externe middelen of besmetting van het systeem. Zo zijn de kapitaaleisen fors verhoogd en bouwen de banken zelf in goede tijden fondsen op voor slechtere tijden. Door meerdere beleidsmaatregelen is de afgelopen jaren het risico dat overheden opnieuw moeten optreden als redder dan ook een stuk kleiner geworden dan ten tijde van de financiële crisis. Mocht een bank onverhoopt toch in de problemen komen en een beroep doen op externe middelen, dan gelden strenge eisen, bijvoorbeeld dat eerst bail-in plaatsvindt. De komende jaren worden verdere stappen gezet, onder andere door te komen tot stevige bail-inbare buffers («MREL»).
Heeft u een vermoeden dat Europa zich moet zich voorbereiden op de volgende bancaire, conjuncturele neergang, zoals directeur Christine Lagarde van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) onlangs meldde in een toespraak in Berlijn? Kunt u uw antwoord toelichten?3
In het artikel waar lid Leijten naar verwijst, sprak Christine Lagarde niet van een volgende bancaire neergang. Lagarde richtte zich in haar speech in Berlijn op een zogenoemde «rainy day fund», waaraan lidstaten bijdragen in economisch goede tijden en middelen uit ontvangen in slechte tijden. Het kabinet deelt de mening van het IMF dat lidstaten zich moeten voorbereiden op een volgende economische neergang. Zoals uiteengezet in de Kamerbrief over de toekomst van de EMU, die afgelopen november aan de Kamer is verzonden, is het kabinet echter geen voorstander van een stabilisatiemechanisme voor de eurozone om de gevolgen van economische schokken op te vangen.14 Volgens het kabinet kunnen lidstaten asymmetrische schokken opvangen door gebruik te maken van eigen budgettaire buffers en zogenoemde automatische stabilisatoren in nationale begrotingen. De regels van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) zijn zo ingericht dat er al rekening wordt gehouden met de stand van de conjunctuur, waardoor ruimte ontstaat voor de werking van budgettaire stabilisatoren. Om deze reden hecht het kabinet aan strikte naleving en handhaving van de regels van het SGP.
Het voortzetten van het succesvolle teeltproject zonder mest Planty Organic |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Project teelt zonder mest zit zonder geld»?1
Ja.
Is het waar dat het innovatieve landbouwsysteem Planty Organic een projectfinanciering had van 2012 tot 2018 en dat er nog geen geld is voor verlenging van het project?2
Dit project heeft van het Ministerie van Economische Zaken tussen 1 januari 2013 en 31 december 2015 een financiering ontvangen onder projectnummer BO-20-014-003, voor een beperkt deel dat werd uitgevoerd door Wageningen Research (toen nog DLO). Projectfinanciering is altijd voor bepaalde duur, namelijk voor de duur van het uitvoeren van een duidelijk omschreven en vastgesteld projectplan. Een project heeft per definitie een einde. Verlenging is nooit een automatisme.
Deelt u het belang dat uw ambtsvoorganger hechtte aan onderzoek naar een biologisch landbouwsysteem dat volledig op een eigen mineralenvoorziening draait, dat wil zeggen zonder de aanvoer van (dierlijke) meststoffen van buitenaf? Zo nee, waarom niet?
Ja, waarbij ik wel opmerk dat het belang om de afhankelijkheid van externe productiefactoren te verkleinen niet beperkt is tot het biologische landbouwsysteem en dierlijke meststoffen.
Kunt u bevestigen dat de tussenresultaten van dit project voor duurzame plantaardige productie zonder aanvoer van meststoffen in 2014 al bemoedigend waren en dat na zes jaar zonder aanvoer van mest de opbrengst van de gewassen zelfs boven verwachting hoog was?
Het project laat zien dat met een akkerbouwsysteem met volledig eigen stikstofvoorziening middels uitsluitend bedrijfseigen stikstof (via leguminosen aangevoerd en door middel van maaimeststoffen, groenbemesters en gewasresten beschikbaar gekomen voor de gewassen), opbrengsten op een redelijk niveau kunnen worden bereikt, waarbij de onkruiddruk beheersbaar was. De bodem- en gewasanalyses op NPK en sporenelementen laten geen dalende tendens zien.
Dit type grond heeft een dusdanige voorraad aan mineralen dat vijf jaar bedrijfsvoering zonder externe aanvoer geen analyseerbare verarming van bodem of gewas tot gevolg heeft. Echter op termijn zou de landbouwgrond voor nutriënten fosfaat of kalium beperkend kunnen zijn. De evaluatie geeft aan dat een organische bron van deze nutriënten wellicht in de toekomst nodig is. Of deze resultaten ook op andere gronden en bij andere teelten toepasbaar zijn laat het onderzoek nog niet zien.
Deelt u de mening dat de hoge fosfaat- en stikstofefficiëntie in dit project zeer hoopgevend is voor zowel de bodem- als de waterkwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid de financiering voor Planty Organic voort te zetten en in gesprek te gaan met de andere financieringspartners om hetzelfde te doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, niet zonder meer. Zie daarvoor mijn antwoord op vraag 2. De initiatiefnemers kunnen wel gebruik maken van het bestaande instrumentarium voor de financiering van landbouwkundig onderzoek, zoals bijvoorbeeld via de Topsector Agro & Food.
De topsectoren hebben recent een oproep gedaan voor nieuwe voorstellen (https://topsectoragrifood.nl/wp-content/uploads/2018/03/Oproep-PPS-voorstellen-topsector-AgriFood-2019-def.pdf), waarbij in de eerste fase projectideeën kunnen worden aangeleverd.
In dat stadium zijn nog geen uitgewerkte plannen nodig. Aangezien de deadline voor aanmelding tot 15 april 2018 loopt, heeft het Ministerie van LNV de betrokken onderzoekers direct op deze mogelijkheid gewezen.
Het bericht ‘Slachtoffer discriminatie woningmarkt: Het is vernederend’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Slachtoffer discriminatie woningmarkt: «Het is vernederend»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er blijkens het bericht gediscrimineerd wordt op de woningmarkt?
De uitkomsten van het onderzoek van De Groene Amsterdammer naar discriminatie op de woningmarkt zijn zorgwekkend en noemde ik eerder al ronduit bedroevend.
Discriminatie is niet toelaatbaar. De gevolgen raken niet alleen de mensen die gediscrimineerd worden, maar ook de samenleving als geheel. Discriminatie op de woningmarkt steekt in het bijzonder, omdat het een elementaire voorziening is in het opbouwen van een bestaan. Zoals ik ook in mijn brief2 aan uw Kamer schreef en heb benadrukt in het dertigledendebat over huisjesmelkers op 28 maart jl., is het belangrijk dat slachtoffers van discriminatie melding maken of een klacht indienen bij lokale antidiscriminatiebureaus of het College voor de Rechten van de Mens. Ik heb aangekondigd het gesprek aan te zullen gaan met de brancheorganisaties om afspraken te maken over goed verhuurderschap.
Heeft u contact opgenomen met het slachtoffer? Zo nee, waarom niet?
Met mijn aanpak van discriminatie op de woningmarkt wil ik aandacht geven aan alle slachtoffers. De afdoening van individuele zaken ligt bij de daarvoor aangewezen (overheids)instanties. Het kabinet zet volop in op de aanpak van discriminatie. Het gaat dan vooral om preventie, bewustwording en het voorkomen van onjuiste beeldvorming die discriminatie in de hand werkt. Uw Kamer ontving recent de kabinetsaanpak van discriminatie3 met de jaarlijkse Voortgangsrapportage over de drie actieplannen tegen discriminatie: het Nationaal actieprogramma tegen discriminatie, het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie en het Actieplan Zwangerschapsdiscriminatie.
Voor de aanpak van discriminatie is het belangrijk om met de partijen die hierin een rol spelen in overleg te gaan en te bespreken hoe we discriminatie tegen kunnen gaan. Voor de aanpak van discriminatie op de woningmarkt wil ik daarom op korte termijn met verschillende bracheorganisaties afspraken maken. Deze zullen naar aanleiding van diverse ongewenste gedragingen in de huursector – waaronder discriminatie op grond van afkomst- betrekking hebben op goed verhuurderschap in den brede.
Deelt u de mening van het slachtoffer dat steekproefsgewijs controleren een mogelijke oplossing tegen discriminatie op de woningmarkt kan zijn? Zo ja, gaat u dit invoeren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de inzet van steekproefsgewijze praktijktests een bijdrage kan leveren aan de preventie van discriminatie omdat het bijdraagt aan het creëren van bewustzijn. Daarom zie ik graag dat de sector zelf afspraken maakt over de inzet van mystery guests- zoals de Groene Amsterdammer heeft gebruikt in haar onderzoek naar discriminatie op afkomst. Ik zie hier ook een duidelijke rol voor de Woonbond, de LSVb, en andere huurdersvertegenwoordigers. Ik betrek dit bij het overleg over goed verhuurderschap dat ik op korte termijn met de sector voer.
Heeft u al eerder signalen gehad van discriminatie op de woningmarkt? Zo ja, heeft u er toen wat mee gedaan?
Discriminatie komt helaas op vele terreinen voor, ook op de woningmarkt, zoals blijkt uit de jaarlijkse meldcijfers van de antidiscriminatievoorzieningen, politie en het College voor de Rechten van de Mens. De antidiscriminatievoorzieningen ontvingen in 2016 132 meldingen over huisvesting. (Bij dit cijfer past de kanttekening dat het daarbij gaat om mogelijke gevallen van discriminatie en niet uitsluitend om gevallen waarin discriminatie is vastgesteld.) De Rijksbrede aanpak om discriminatie te voorkomen en bestrijden is uitgewerkt in het Nationaal actieprogramma tegen discriminatie.4
Bent u bereid om harder op te treden tegen discriminatie en racisme op de woningmarkt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Preventie, bewustwording en het voorkomen van onjuiste beeldvorming die discriminatie in de hand werkt zijn van groot belang. Daarom zal ik waar nodig extra inzetten op voorlichting aan verhuurders, intermediairs en slachtoffers. Zo wil ik stimuleren dat slachtoffers van discriminatie zich melden bij het College voor de Rechten van de Mens voor het indienen van een klacht. De bewijslast ligt in dat geval bij de andere partij. Lokale antidiscriminatievoorzieningen kunnen hierbij bijstand of ondersteuning bieden. Waar discriminatie valt te bewijzen, kan ook het straf- of civielrecht een rol spelen.
Naast het geven van voorlichting, ga ik met de brancheorganisaties en anderen die betrokken zijn bij het verhuren van woningen in overleg om te bespreken hoe we ervoor kunnen zorgen, bijvoorbeeld via zelfregulering, dat er geen discriminatie meer plaatsvindt. Met diverse partijen in de sector verken ik bovendien of aanvullend daarop aanpassing in wet- en regelgeving zinvol is.
Vindt u, gezien het feit dat het aantal discriminatiemeldingen in Nederland is gestegen, dat het tijd is om meer capaciteit en expertise beschikbaar te stellen aan de Nationale Politie en het OM, zodat er alles aan gedaan wordt om racisme en discriminatie te voorkomen en te bestrijden?
De aanpak van discriminatie op de woningmarkt is in eerste instantie een verantwoordelijkheid voor het lokale bestuur, waarbij anti-discriminatievoorzieningen een belangrijke ondersteunende rol kunnen vervullen. Het strafrecht kan als optimum remedium een ondersteunende rol bieden. Zowel politie als OM zijn voldoende uitgerust om aan deze taak ook invulling te geven.
Voor de maatregelen die dit kabinet neemt om discriminatie tegen te gaan en de rol van het strafrecht daarbij verwijs ik u naar het Nationaal Actieprogramma Discriminatie en de Voortgangsrapportage5 die ik recent aan uw Kamer stuurde.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar discriminatie op de woningmarkt zoals de gemeente Den Haag deed naar discriminatie op de arbeidsmarkt?2 Zo nee, waarom niet?
De uitkomsten van het onderzoek van De Groene Amsterdammer naar discriminatie op de woningmarkt zijn helder en bedroevend. Ik toets dit beeld bij het College voor de Rechten van de Mens en de Landelijke Vereniging tegen Discriminatie. De geconstateerde discriminatie op de woningmarkt vraagt om een krachtige aanpak, ook van de lokale overheid. Zoals ik eerder schreef wil ik met de branche afspraken maken over dat zij op regelmatige basis zelf onderzoek gaat doen naar discriminatie door middel van mystery guests. Dit vergroot het bewustzijn en biedt de branche ook de kans om verbetering in haar gedrag te laten zien.
Is er een instantie die toezicht houdt op (discriminatie op) de woningmarkt? Zo ja, welke is dat en zou die niet een actievere rol moeten spelen? Zo nee, zou het niet wenselijk zijn om die er te laten komen?
Discriminatie is niet toegestaan in Nederland. Lokale antidiscriminatievoorzieningen hebben een belangrijke rol bij het voorkomen en bestrijden van discriminatie. Bovendien kunnen mensen zelf of vertegenwoordigende belangenorganisaties een rol spelen. De brancheorganisaties en andere partijen op de woningmarkt kunnen hun verantwoordelijkheid nemen door er gezamenlijk op toe te zien dat er geen discriminatie plaatsvindt. Hierover wil ik met de sector tot afspraken komen.
Bent u bereid om, in samenwerking met partijen op de woningmarkt, afspraken te maken over maatregelen die deze partijen kunnen nemen om discriminatie tegen te gaan en om een actieve rol te nemen om deze maatregelen breed onder de aandacht te brengen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Jazeker, zie de brief7 die ik uw Kamer stuurde en ook de beantwoording van vraag 2, 4, 6 en 8 waarin ik mijn voornemens toelicht. Uw Kamer ontvangt voor de zomer een brief met daarin de uitkomsten van het gesprek dat ik met de sector over dit onderwerp zal voeren.
Het bericht ‘Onderzoekers: plasticsoep in Stille Oceaan komt vooral van visserij en scheepvaart’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Jessica van Eijs (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Ben u bekend met het artikel «Onderzoekers: plasticsoep in Stille Oceaan komt vooral van visserij en scheepvaart»?1
Ja.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat het opruimen van de plasticsoep een illusie is en dat het effectiever is om de productie aan te pakken? Zo ja, welke maatregelen neemt u om de productie aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt van beleid is dat plastic afval niet in de zee thuis hoort. Het verwijderen van afval draagt daar aan bij. Het beleid richt zich primair op het voorkomen dat plastic afval in de zee terecht komt over de hele keten van ontwerp, productie, gebruik, hergebruik en afvalverwerking, kortom door in te zetten op een circulaire economie. Wij komen hierover nader te spreken naar aanleiding van de Kabinetsreactie op de Transitieagenda kunststoffen.
Dat neemt niet weg, dat om schade aan het mariene ecosysteem te voorkomen het plastic zwerfvuil wordt opgeruimd, het liefst op het land of in de rivieren, zo nodig in zee en in de oceaan. Fishing for litter draagt hier aan bij (zie antwoord op vraag 6), maar ook een initiatief als The Ocean Cleanup richt zich op dit doel.
Herkent u zich in de conclusie van de onderzoekers dat de plastic soep in de Stille Oceaan vooral afkomstig is van de visserij en de scheepvaart? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor de Great Pacific Garbage Patch, het gebied in de Stille Oceaan tussen Hawaii en Californië, waarop de bevindingen uit het artikel in Nature Scientific Reports betrekking hebben en waarop het artikel in de Volkskrant gebaseerd is, lijkt dit het geval te zijn. De conclusies uit het artikel kunnen echter niet rechtstreeks naar de Noordzee vertaald worden.
Heeft u zicht op het aandeel van de Nederlandse visserij- en scheepvaartsector op de plasticsoep? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Uit de resultaten van zwerfvuilmetingen op Noordzeestranden in het Intermediate Assessment 2017 van OSPAR blijkt dat in de zuidelijke Noordzee in 2014/2015 de categorie verpakkingsmateriaal het grootste aandeel heeft (bijna 40%) in het aantal gevonden items en afval van netten en touwen ruim een kwart. In de Noordelijke Noordzee hebben netten en touwen het grootste aandeel (30%).
Op de vier Nederlandse niet-toeristenstranden waarop met de OSPAR-methode wordt gemonitord, hebben netten en touwen als categorie het grootste aandeel (ca. 38%) in het aantal gevonden items. In de periode 2010–2015 is een significante afname met 11% van het aantal gevonden afvalitems vastgesteld, ook voor netten en touwen. Er is geen specifieke informatie over het aandeel hierin van Nederlandse schepen.
Hoe ziet u de rol van Nederland in de aanpak van de plasticsoep? Hoe ziet u specifiek de rol van de (Nederlandse) visserij en scheepvaart in de aanpak van de plasticsoep?
Nederland is nationaal en internationaal actief bij het terugdringen van plastic in oceanen en de Noordzee. Daarbij is gezien het zwerfvuil dat van zeebronnen afkomstig is zeker een rol weggelegd voor de visserijsector en de scheepvaartsector. Over de rol van visserij en scheepvaart verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 6–9.
Wat zijn de huidige afspraken met de Nederlandse visserij- en scheepvaartsector betreffende hun aandeel in en de aanpak van de plasticsoep? Acht u het gezien de cijfers uit dit onderzoek nodig nieuwe (extra) afspraken te maken? Zo ja, waar denkt u dan aan? Zo nee, waarom niet?
Nationaal heeft de rijksoverheid met bedrijfsleven en andere overheden green deals gesloten op het gebied van afval uit de visserij en de scheepvaart en een green deal over schone stranden.
In de Green Deal Visserij voor een Schone Zee werken visserijsector, rijksoverheid, havens en afvalverwerkers samen om te voorkomen dat operationeel afval (o.a. netten) en huishoudelijk afval in zee belanden. De Green Deal boekt goede vooruitgang: in 2017 is 143 ton netten verzameld om te worden gerecycled, een recordhoeveelheid. Bovendien doen 113 Nederlandse vissersschepen mee aan het programma Fishing for Litter. Zij nemen het afval dat ze opvissen mee naar de haven. Van dit afval is door de vissers in 2017 ca. 300 ton opgehaald. Afvalvoorzieningen in visserijhavens zijn steeds beter georganiseerd. In veel Nederlandse visserijhavens kunnen operationeel afval, huishoudelijk afval en afval uit Fishing for Litter en pluis gescheiden worden ingeleverd.
Deze successen zijn reden om de met de visserijsector ingezette lijn onverminderd door te zetten. De ambitie is om in 2020 geen nieuw afval vanuit de Nederlandse visserij op de Nederlandse stranden aan te treffen.
In de Green Deal Scheepsafvalketen zijn concrete afspraken opgenomen om de maritieme afvalkringloop te sluiten door afvalpreventie, risico-gebaseerd toezicht, gescheiden inzameling van plastic scheepsafval en harmonisering van (internationale) procedures. In de havens van Amsterdam en Rotterdam kan bijvoorbeeld schoon plastic scheepsafval onbeperkt kosteloos worden afgegeven. De afgifte van scheepsafval in de Nederlandse havens is tussen 2006 en 2016 meer dan verdubbeld van 105.000 ton tot 233.000 ton.
Welke afspraken zijn er momenteel op Europees niveau met de visserij- en scheepvaartsector gemaakt om hun bijdrage aan de plasticsoep te verminderen? Kunt u de effectiviteit van deze maatregelen inzichtelijk maken?
Op Europees niveau is de Richtlijn Havenontvangstvoorzieningen van kracht. Doel van deze Richtlijn is om de beschikbaarheid en het gebruik van havenontvangstvoorzieningen in Europese havens te verbeteren. In de Richtlijn zijn verplichtingen opgenomen voor de zeevaart (bijvoorbeeld afgifteplicht en afvalmeldingsplicht) en voor de zeehavens (bijvoorbeeld Havenafvalplan en indirecte financieringssysteem). Deze Richtlijn wordt momenteel herzien (zie antwoord op vraag 8).
Er zijn op dit moment geen (andere) afspraken op Europees niveau met de visserij- en scheepvaartsector.
Wel zijn de financieringssystemen voor havenontvangstvoorzieningen gelijk getrokken met die van de Vlaamse havens en worden er afspraken gemaakt over kwaliteitscriteria voor havenontvangstvoorzieningen.
Verder werkt Nederland in OSPAR-verband samen met andere landen in de implementatie van het Regional Action Plan Marine Litter aan het terugdringen van afval vanuit de visserij en scheepvaart. Hierbij betrekt Nederland de visserij- en scheepvaartsector.
In hoeverre acht u het nodig om hier in Europees verband scherpere afspraken over te maken? Bent u bereid om zich hier namens Nederland extra voor in te spannen?
In het voorstel van de Europese Commissie voor een nieuwe EU Richtlijn voor havenontvangstvoorzieningen (Port Reception Facilities) wordt sterk ingezet op het tegengaan van marien zwerfvuil vanuit zeevaart en visserij. Zo wordt voor vuilnis van schepen een specifiek indirect financieringssysteem voorgesteld (het zogenaamde «100% No Special Fee» systeem). Dit systeem geeft schepen het recht om, na de betaling van de verplichte indirecte afvalheffing aan de havenbeheerder, al hun vuilnis aan boord «gratis» af te geven. Dit systeem gaat ook voor vistuig gelden, waardoor de financiële drempel voor afgifte wordt verlaagd. De visserij gaat ook sterker onder de andere verplichtingen (meldingsverplichtingen en inspectie) van de Richtlijn vallen. Nederland heeft zich actief ingezet voor een herziening van de Richtlijn en kan zich in grote lijnen vinden in het voorstel van de Commissie. De visserijsector zal betrokken worden bij de implementatie van de richtlijn.
Welke afspraken zijn er momenteel op mondiaal niveau met de visserij- en scheepvaartsector om hun bijdrage aan de plasticsoep te verminderen? Wat is de rol van Nederland hierin?
Ik zet ook internationaal stevig in op een aanpak van plastic soep. Daarvoor werk ik nauw samen met een EU-coalitie (Zweden, VK, Frankrijk) van gelijkgezinde landen (koplopers).
Verder is Nederland deelnemer geworden van een internationaal initiatief om spooknetten tegen te gaan (Global Ghost Gear Initiative) en steunt Nederland evenals de Europese Commissie het gear-marking project van FAO. Ook draagt Nederland actief bij aan het UNEP Global Partnerschap voor Marine Litter, waarin ook FAO en IMO partner zijn.
In OSPAR-verband is Nederland actief in het Regionale Actieplan Marien Zwerfvuil waarin de OSPAR-landen hun maatregelen om zwerfvuil op zee tegen te gaan afstemmen. In deze initiatieven en samenwerkingsverbanden is nadrukkelijk aandacht voor het voorkomen dat afgedankte netten in zee belanden en hergebruik van netten.
Overigens zijn de visserij- en de scheepvaartsector al gebonden aan de verplichtingen uit Annex V van het MARPOL-verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), dat lozing van huishoudelijk en operationeel afval van schepen op zee, op een enkele uitzondering na, verbiedt.
De overplaatsing van een wegens corruptie verdachte topman van Heineken in Nigeria |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht dat de directeur van Nigerian Breweries, dochterbedrijf van Heineken, centraal stond in een corruptiezaak, tot een schikking zou zijn gekomen en is weggepromoveerd naar Singapore?1
Ja.
Deelt u de mening dat corruptie in tegenspraak is met het principe van maatschappelijk verantwoord ondernemen, waarvan geëist wordt dat multinationals die overheidssteun ontvangen zich aan houden?
Ja. Corruptie ondermijnt eerlijk en maatschappelijk verantwoord zakendoen. Corruptie, waaronder omkoping van ambtenaren in binnen- en buitenland, is dan ook strafbaar voor de Nederlandse wet. Het OESO anti-omkopingsverdrag en het VN Verdrag tegen corruptie vormen hiervoor de basis. In Nederland is bovendien de naleving van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen een voorwaarde voor het verkrijgen van (financiële) overheidsondersteuning bij internationale handels- en investeringsactiviteiten.
Deelt u de mening dat het anti-omkopingsbeleid van Heineken ernstige hiaten vertoont getuige deze zaak?2 Zo nee, kunt u dit toelichten? Zo ja, wat gaat u doen om Heineken te bewegen haar anticorruptiebeleid aan te passen?
Het kabinet stimuleert het Nederlandse bedrijfsleven op een verantwoorde manier zaken te doen, met respect voor mens en milieu. De UN Guiding Principles en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen vormen hiervoor het kader, en omvatten diverse thema’s zoals mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieu en corruptie.
De bestrijding van corruptie is een belangrijk onderdeel van maatschappelijk verantwoord ondernemen en corruptie is, zoals gezegd, strafbaar voor de Nederlandse wet. Hoe bedrijven hun anticorruptiebeleid vormgeven is echter aan bedrijven zelf. Wel verwacht het kabinet dat het anti-omkopingsbeleid van bedrijven voldoet aan de OESO-richtlijnen. Bedrijven moeten risico’s, zoals op het gebied van corruptie, identificeren, voorkomen of mitigeren en rekenschap af leggen over de wijze waarop zij met de geïdentificeerde risico’s omgaan. Deze due diligence(gepaste zorgvuldigheid) is een kernelement van de UN Guiding Principles en de OESO-richtlijnen. De overheid helpt bedrijven om deze mogelijke risico’s te identificeren, bijvoorbeeld door middel van de MVO Risicochecker (http://www.mvorisicochecker.nl/en), en via informatieverstrekking door de Nederlandse ambassades. Verder hebben de ministeries van Buitenlandse Zaken, Economische Zaken en Veiligheid en Justitie samen met de Netherlands International Chamber of Commerce, VNO-NCW, MKB-Nederland de brochure «Eerlijk zakendoen zonder corruptie» ontwikkeld. De brochure geeft praktische tips voor het bedrijfsleven ten behoeve van een integere bedrijfscultuur en om corruptie in het buitenland tegen te gaan.
Welke steun ontvangt Heineken voor de activiteiten die zij in Nigeria ontplooit en zijn deze zaak en het verschijnen van het boek «Bier voor Afrika; Het best bewaarde geheim van Heineken» voor u aanleiding deze steun te wijzigen?3
De Nederlandse steun is gericht op een verbetering van de positie van de armste boeren en niet op Heineken.
In Nigeria werkt een partnerschap van Nigerian Breweries, International Fertilizer Development Centre (ngo), BoP Innovation Centre (ngo), Psaltry International (Nigeriaans MKB) en Heineken aan de opschaling van cassaveproductie in het kader van het programma 2Scale. 2Scale, opgezet door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, is een programma dat Publiek-Private Partnerschappen ten behoeve van inclusieve bedrijfsmodellen voor de allerarmsten opzet. Het partnerschap met Heineken, «cash from cassava», richt zich op het opzetten en aansluiten van het lokale MKB bij de productieketen. Het partnerschap heeft een bijdrage van 1,4 mln EUR gekregen van de Nederlandse overheid; Heineken heeft bijna 10 mln EUR bijgedragen aan het partnerschap.
Welke mogelijkheden heeft het openbaar ministerie om omkoping door Nederlandse burgers in het buitenland aan te pakken?
Actieve omkoping is strafbaar gesteld in de Nederlandse wet. Deze strafbaarstelling geldt voor zowel ambtelijke als niet-ambtelijke omkoping, in binnen- en buitenland. Volgens de wet is het verboden een gift, belofte of dienst aan te bieden aan een (buitenlandse) ambtenaar met als doel deze ambtenaar te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten. Voor omkoping van niet-ambtenaren geldt daarbij de eis dat de gift, belofte of dienst van die aard is (of onder zodanige omstandigheden wordt aangeboden), dat de pleger redelijkerwijs moet aannemen dat degene aan wie dat aanbod wordt gedaan, met dat doen of nalaten in strijd handelt met zijn plicht. Wanneer de omkoping door Nederlanders is gepleegd buiten Nederland heeft Nederland alleen rechtsmacht indien het feit ook in het betreffende buitenland strafbaar is. Het zal derhalve van de concrete omstandigheden van het geval afhangen of een verdachte voor omkoping in het buitenland kan worden vervolgd.
Welke rol speelt corruptiebestrijding in het nog af te sluiten convenant voor de levensmiddelensector en welke sancties komen hierop te staan?
Voor de IMVO-convenanten vormen de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principlesde basis. Deze convenanten hebben een tweeledig doel. Te weten, op specifieke risico's binnen een ambitieuze en realistische termijn van 3 tot 5 jaar substantiële stappen van verbetering te bereiken voor groepen die negatieve effecten ervaren, en om een gezamenlijke oplossing te bieden voor problemen die bedrijven zelf niet alleen kunnen oplossen.
De partijen die betrokken zijn bij de totstandkoming van het convenant van de voedingsmiddelensector bepalen gezamenlijk welke specifieke risico’s het eerste moeten worden aangepakt. Het convenant is nog niet ondertekend en het kabinet kan nog niet vooruitlopen op de gemaakte afspraken.
Het ontbreken van incidenten in het jaarverslag van ABN Amro |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Handelaren die zwegen over groot verlies werkten bij ABN Amro»?1
Ja.
Klopt het dat er incidenten waren waarbij handelaren fouten niet tijdig hebben gemeld aan hun leidinggevenden?
ABN AMRO heeft mij laten weten dat er zich in 2016 één incident heeft voorgedaan dat niet tijdig bij de bank is gemeld.2 Hierbij waren twee handelaren betrokken. Het niet tijdig melden is niet in lijn met het Trading Mandate van de bank. De bank heeft de betreffende handelaren ontslagen wegens de niet-tijdige melding. De Stichting Tuchtrecht Banken heeft de betreffende handelaren hiervoor tuchtrechtelijk berispt. De klant van de bank heeft geen schade geleden.
Klopt het dat deze incidenten niet voorkwamen in het jaarverslag van 2016? Zo ja, wat was hiervan de reden? Hoe beoordeelt u deze omissie in het jaarverslag? Zijn er andere vergelijkbare fouten die niet in het jaarverslag terug zijn te vinden?
Het is aan ABN AMRO om haar jaarverslag op te stellen in overeenstemming met de relevante wet- en regelgeving.
ABN AMRO heeft mij laten weten dat ze operationele verliezen rapporteert in haar jaarverslag, waaronder het operationele verlies naar aanleiding van onderhavig incident3.
Klopt het dat er maar één exemplaar van het Trading Mandate beschikbaar was op de afdeling? Hoe wordt geborgd dat handelaren de regels uit het Trading Mandate tot zich kunnen nemen en navolgen? Op welke wijze zou adequate kennis van het Trading Mandate bij handelaren volgens u georganiseerd moeten zijn?
In algemene zin dienen de (operationele) risico’s door ABN AMRO op zorgvuldige wijze geborgd te worden. De eisen aan het risicomanagement voor banken zijn vastgelegd in de verordening en de richtlijn kapitaalvereisten en de Wet op het financieel toezicht. De Europese Centrale Bank ziet hierop in samenwerking met De Nederlandsche Bank toe.
ABN AMRO heeft mij laten weten dat handelaren jaarlijks een papieren versie van het Trading Mandate ondertekenen en dat iedere handelaar beschikt over een elektronische kopie.
Het bericht dat de korpschef meer agenten naar het buitenland wil sturen |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Politiechef wil meer agenten in het buitenland»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten in welke landen de Nederlandse politie momenteel actief is? Aan welke missies nemen deze agenten deel? Welke van deze missies zijn onderdeel van multilaterale samenwerkingsverbanden, zoals Interpol of Europol?
Naast kortdurende bezoeken in het kader van lopende opsporingsonderzoeken en bijstand is de Nederlandse politie op dit moment op verschillende manieren actief in het buitenland. In diverse landen zijn liaison officers geplaatst, er zijn plaatsingen bij internationale organisaties en zusterdiensten en de Nederlandse politie neemt deel aan operaties van verschillende Europese agentschappen, zoals het Europese Grens- en Kustwacht Agentschap (Frontex) en aan internationale missies. Tot slot levert de Nederlandse politie een bijdrage aan het Recherche Samenwerkings Team, het Team Bestrijding Ondermijning en overige bijstand in Caribisch Nederland.
De politie heeft op dit moment liaison officers geplaatst in:
– de Verenigde Staten
– Marokko
– Suriname
– Frankrijk
– Curaçao
– Spanje
– Colombia
– Italië
– Panama
– Turkije
– China
– Servië
– Australië
– Roemenië
– Thailand
– Portugal
– Rusland
– Oekraïne
– de Verenigde Arabische Emiraten
Deze lijst betreft zowel tijdelijke als permanente liaison officers. Het merendeel van deze liaison officers is tevens geaccrediteerd voor omliggende landen.
Daarnaast heeft de politie liaison officers die flexibel inzetbaar zijn op een regio of thema’s, zoals seksueel kindermisbruik, ondermijning, migratiecriminaliteit, cybercriminaliteit, terrorisme en radicalisering. De meesten van hen hebben als standplaats Nederland. Een aantal is geplaatst in Thailand, de Filipijnen en Turkije.
De politie heeft operationele en strategische plaatsingen bij de volgende internationale organisaties: Interpol in Frankrijk en Singapore, Europol in Den Haag en de Europese Dienst voor Extern Optreden in België. Ook zijn er operationele en strategische plaatsingen bij buitenlandse zusterdiensten, namelijk bij de Federale Politie in België, het Bundeskriminalamt in Duitsland en de National Crime Agengy in het Verenigd Koninkrijk.
De Nederlandse politie neemt op dit moment actief deel aan verschillende missies. In EU verband is de politie actief in Kosovo, Georgië, Somalië, Mali, Oekraïne en in de Palestijnse gebieden. In VN-verband is de politie actief in Mali en Libië. Tot slot draagt de politie bij aan de OVSE monitoringmissie in Oekraïne. Interpol kent dergelijke multilaterale missies niet.
Wat zijn de bevoegdheden van de Nederlandse politieagenten die in het buitenland actief zijn? Verrichten zij recherchetaken? Hebben deze politieagenten de bevoegdheid operationele taken uit te voeren?
De bevoegdheden van Nederlandse politieagenten in het buitenland zijn afhankelijk van de specifieke inzet. Liaison officers verrichten formeel opsporingshandelingen middels de internationale informatie-uitwisseling waarvoor ze geaccrediteerd zijn. In missies, operaties en bijstand bepalen het mandaat en de afspraken tussen de multilaterale organisatie respectievelijk Nederland en het gastland de bevoegdheden van politiemensen en of ze die zelfstandig of alleen in bijzijn van een lokale collega kunnen uitvoeren.
Op welke wijze combineert de nationale politie de grensoverschrijdende inzet met de inzet van de Koninklijke Marechaussee (KMAR), de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)?
Politie en KMar werken binnen een gezamenlijk netwerk van liaisons om zo de beschikbare capaciteit optimaal te kunnen benutten. Politie, KMar, IND en OM hebben samen met mijn ministerie zitting in een werkgroep waar men elkaar onder meer informeert over voorgenomen plaatsingen van liaison officers zodat alle partijen goed op de hoogte zijn van elkaars aanwezigheid in de wereld en waar mogelijk kunnen samenwerken en elkaar versterken.
Politie en KMar hebben op dit moment 45 liaison officers, waarvan enkele flexibele liaison officers. De IND heeft 13 liaison officers in het buitenland gestationeerd. Binnen de kaders die de Wet Politiegegevens en de Wet Bescherming Persoonsgegevens stellen, vindt tussen de liaison officers van de IND, de KMar en de politie informatie-uitwisseling plaats en wordt op die manier samengewerkt op het gebied van bestrijding van mensenhandel- en mensensmokkel en andere migratiecriminaliteit. Daarnaast vindt samenwerking plaats tussen de back offices van de diensten.
De douane heeft momenteel 4 douane-attachés als liaison officer op ambassades geplaatst in Beijing, Brasilia, Moskou en Singapore. De FIOD heeft geen eigen liaison officers in het buitenland, maar kan wel afspraken maken over het gebruiken van politie liaison officers en heeft medewerkers beschikbaar die de liaison officers met specifieke kennis kunnen ondersteunen.
Kunt u een update geven van het aantal in de EU en in derde landen gestationeerde liaison officers van nationale politie, KMAR, IND, Douane en FIOD?
Zie antwoord vraag 4.
Geniet de in het buitenland gestationeerde politie diplomatieke immuniteit?
De liaison officers worden geplaatst bij een Nederlandse vertegenwoordiging (ambassade, consulaat (generaal) of permanente vertegenwoordiging), en krijgen de diplomatieke status toegekend.
De immuniteit van politiemedewerkers in missies en bij bijstand maakt onderdeel uit van de afspraken tussen de multilaterale organisatie respectievelijk Nederland en het betreffende gastland. In geval de politiemedewerkers tijdens hun inzet bevoegd zijn tot het dragen van een vuurwapen wordt een specifieke geweldsinstructie opgesteld.
In geval van plaatsingen bij multilaterale organisaties is het afhankelijk van de afspraken van de betreffende organisatie met het gastland.
Kunt u toelichten hoeveel geld specifiek is vrijgemaakt voor de inzet van grensoverschrijdende politie? Hoeveel extra politieliaisons kunnen daarvan jaarlijks ingezet worden?
Het regeerakkoord investeert structureel 267 miljoen extra voor onder andere meer agenten in de wijk en versterking van de opsporing. Hieronder valt ook investeren in internationaal opsporingsonderzoek. Het regeerakkoord benoemt onder andere de plaatsing van een vaste politieliaison in bronlanden van mensenhandel.
De uitwerking van de verschillende aspecten uit het regeerakkoord zal de komende periode nader vorm krijgen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de verdeling van de extra sterkte over de eenheden, de bestedingsplannen 2019 e.v. en de eventuele actualisatie van de sterkte verdeling. In mijn brief van 20 december 20172 heb ik reeds toegezegd uw Kamer rond juni 2018 nader over deze aspecten informeren. Hierbij zal ik ook aandacht besteden aan de investeringen in de internationale inzet van de politie. Zie hiervoor ook mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 van het lid Helder.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de korpschef, namelijk dat over het precieze aantal nieuwe plekken en landen nog onderhandeld wordt? Wanneer kunt u meer inzicht geven in de besteding van het extra geld voor grensoverschrijdende politietaken? Welke afwegingen worden gemaakt bij deze onderhandelingen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is uw reactie op de oproep van de korpschef, namelijk om agenten voor het buitenland flexibel te kunnen inzetten? Pleit u voor voortzetting van het stationeren van liaison officers op flexibele basis (FLIO’s) of programmatische basis?
Ik deel de mening van de korpschef om waar mogelijk capaciteit flexibel in te zetten, daar waar deze het beste bijdraagt aan doelen van het gezag. De inzet van FILO’s biedt de mogelijkheid te anticiperen op wisselende en ontwikkelende behoeften van de operatie en het gezag, bijvoorbeeld wanneer criminele stromen zich verplaatsen of nieuwe criminele fenomenen de kop opsteken.
In hoeverre acht u een (her)evaluatie van het Strategisch Landenprogramma noodzakelijk met het oog op de groter wordende aanwezigheid van Nederlandse politieagenten in het buitenland?
De Strategische Landenprogramma’s zijn eind 2016 geëvalueerd in opdracht van het WODC. De conclusie was dat deze systematiek bijdraagt aan een eenduidige sturing van internationale politiesamenwerking, op basis van duidelijk geformuleerde prioriteiten en thema’s. Tegelijkertijd bleek dat een focus op een beperkt aantal landen een rigiditeit creëert die afbreuk doet aan een wereld die in verandering is. Immers, criminaliteitsstromen veranderen en nieuwe fenomenen doen zich voor, waar dan ook ter wereld. Mede met de inzichten uit het WODC-onderzoek en de resultaten van de Strategische Landenprogramma’s werk ik samen met politie en gezagen aan de doorontwikkeling van het beleidskader voor internationale politiesamenwerking.
De begeleiding van leerlingen in en de kwaliteit van het particulier onderwijs |
|
Peter Kwint , Paul van Meenen (D66), Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Wat vindt u ervan dat er mogelijk verspreiding van het Avatar-gedachtegoed plaatsvindt op democratische scholen?1 2
De signalen in en naar aanleiding van de berichtgeving van De Monitor geven inderdaad reden tot zorg, maar het is niet aan mij om een uitspraak te doen over de inhoud van een bepaald gedachtegoed. De signalen zullen door de inspectie worden betrokken in haar toezicht. In het toezicht van de inspectie op particuliere scholen wordt gekeken naar de kwaliteit van onderwijs, goed burgerschap en veiligheid.
Vindt u – gelet op uw beantwoording op eerdere Kamervragen dat reclame maken op scholen voor aanvullende diensten is toegestaan – dat ook voor cursussen van Avatar reclame gemaakt mag worden op scholen, ondanks dat deskundigen aangeven dat er sprake is van hersenspoeltechnieken bij Avatar, de organisatie potentieel «destructief» is voor familierelaties en potentieel onveilig is? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u gezien de uitlatingen over het verdienmodel van Avatar bereid uw aanvankelijke afhoudende houding ten opzichte van een onderzoek naar de school als acquisitieplein te heroverwegen? Zo nee, wanneer komt dan wel het punt dat u bereid bent dit te doen?3 4 5 6
Het aanbieden van betaalde diensten op scholen is, zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen heb aangegeven, toegestaan.7 Het is niet aan mij, noch aan de inspectie, om te oordelen over de overtuigingen van het personeel of ouders van leerlingen op een school, tenzij deze overtuigingen op zo’n manier worden opgelegd dat ze een bedreiging vormen voor de kwaliteit van onderwijs, goed burgerschap of de veiligheid op school. Op die punten houdt de inspectie toezicht.
Bent u bereid om de Onderwijsinspectie te vragen onderzoek te doen naar de verspreiding van het Avatar-gedachtegoed in het democratisch onderwijs of deelt u de mening van de schooldirectie dat het hier een onschuldig gedachtegoed betreft?
De inspectie legt bij particuliere scholen in principe elke twee jaar een schoolbezoek af en past de frequentie aan op basis van een jaarlijkse inschatting van risico’s en / of signalen. Er staan reeds reguliere inspectiebezoeken aan een aantal democratische scholen gepland, waaronder een bezoek aan De Ruimte. De signalen over de wijze waarop het Avatar-gedachtegoed op deze scholen wordt verspreid, zullen tijdens deze bezoeken betrokken worden bij het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs, goed burgerschap en veiligheid.
Ziet u, gezien de zorgelijke signalen over particuliere democratische scholen, de noodzaak om deze scholen onder verscherpt toezicht te stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer er signalen binnenkomen, maakt de inspectie de afweging op welke wijze hier het best naar gehandeld kan worden. Zoals ik ook in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, neemt de inspectie de signalen naar aanleiding van de berichtgeving van De Monitor mee in het reguliere toezicht.
Hoe staat u ten opzichte van het gelijktrekken van het toezicht door de Onderwijsinspectie voor bekostigd en niet-bekostigd onderwijs? Wat zijn de belangrijkste verschillen in het toezicht, naar uw mening?
Het verder gelijktrekken van het toezicht op bekostigd en niet bekostigd onderwijs zou een (ingrijpende) wetswijziging vergen die ik op dit moment niet opportuun vind. Vooral omdat het toezicht op een aantal belangrijke punten op dit moment al gelijk is voor beide soorten onderwijs. Zo geldt ook voor particuliere, niet-bekostigde scholen dat het onderwijs ingericht dient te zijn ter voorbereiding op aansluitend onderwijs, dat voldaan moet worden aan de kerndoelen en de referentieniveaus, dat men veiligheid van leerlingen moet monitoren, dat men de ontwikkeling van leerlingen moet volgen en dat de leraren bevoegd dienen te zijn. De belangrijkste verschillen zitten in de verplichtingen op het punt van de onderwijstijd, het volgen van de leerlingen (dit hoeft bij niet-bekostigd onderwijs voor de basisvaardigheden niet met landelijk genormeerde toetsen) en deelname aan de eindtoets (geen verplichting voor niet-bekostigd onderwijs). In dit verband merk ik op dat aansluiting op het vervolgonderwijs niet per se via het afnemen van examens hoeft plaats te vinden.
Wat is het nut van de kwalificatieplicht, waarbij leerlingen van 16 tot 18 jaar oud verplicht zijn onderwijs te volgen als zij geen diploma havo, vwo, mbo niveau 2 of hoger hebben, als leerlingen in samenspraak met hun ouders op het particulier onderwijs kunnen besluiten om geen diploma te behalen door het afleggen van examens? Acht u het wenselijk dat er particuliere democratische scholen zijn die het niet noodzakelijk vinden dat hun leerlingen een diploma halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik hecht sterk aan de kwalificatieplicht, omdat deze wat mij betreft van groot belang is voor de arbeidsmarktkansen van leerlingen. Het onderwijs op particuliere scholen moet de leerlingen aantoonbaar in staat stellen om hun onderwijsloopbaan voort te zetten in het vervolgonderwijs op een niveau dat van ze verwacht mag worden. Zoals ik u in antwoord op eerdere Kamervragen heb gemeld, is een diploma daarin echter geen einddoel, maar instrumenteel.8 Scholen moeten leerlingen wel in de gelegenheid stellen om deel te nemen aan het staatsexamen. Het is echter aan de leerlingen en hun ouders om de keuze te maken om al dan niet een diploma te behalen door middel van het afleggen van examens.
Voor de meeste leerlingen die particulier onderwijs volgen, geldt dat zij uiteindelijk een startkwalificatie halen. De leerlingen die staatsexamen doen kunnen langs die weg een startkwalificatie halen. Leerlingen die zonder diploma doorstromen kunnen in het mbo terechtkomen, waar bij aanmelding een niveaubepaling plaatsvindt. Een enkeling wordt vanwege specifieke begaafdheden zonder diploma toegelaten tot het hoger onderwijs.
Deelt u de zorg dat de didactische vrijheid van scholen soms dusdanig ver doorgeslagen is, dat het welbevinden en de ontwikkeling van kinderen niet centraal wordt gezet? Zo nee, hoe is dit te rijmen met de stelling van iemand die zijn gedachtengoed op scholen deelt, dat Avatar ook kanker kan genezen door deze kankergeesten uit te drijven?
Het onderwijs en daarbij het welbevinden en de ontwikkeling van de leerlingen zijn zaken die mijn aanhoudende aandacht hebben. Dat geldt niet alleen voor het bekostigd onderwijs, maar ook voor het particulier onderwijs, en komt dan ook terug in de (wettelijke) eisen die aan alle vormen van onderwijs worden gesteld.
Het bericht ‘Promotiemeisjes van Heineken verkopen bier met hun lichaam’ |
|
Mahir Alkaya , Anne Kuik (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Promotiemeisjes van Heineken verkopen bier met hun lichaam»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de constatering in het artikel dat er «geen sprake is van incidenten, maar het de werkelijkheid is van zaken doen in Afrika» en de uitspraak van een oud-medewerker dat «seks in Nigeria vaak als een transactie wordt beschouwd, ook bij Heineken»?
De lokale context ontslaat internationaal opererende bedrijven niet van hun verantwoordelijkheden. Het kabinet verwacht dat bedrijven, zoals Heineken, juist het goede voorbeeld geven bij het voorkomen en bestrijden van seksueel grensoverschrijdend gedrag en het nemen van verantwoordelijkheid voor werknemers die indirect voor hen werken.
Waar eindigt volgens u de verantwoordelijkheid van het hoofdkantoor van Nederlandse multinationals, zoals Heineken, om deze seksuele misstanden met jonge vrouwen bij hun dochterondernemingen en in de keten tegen te gaan? Welke juridische mogelijkheden heeft de overheid om Nederlandse bedrijven te dwingen tot het nemen van maatregelen, enerzijds ter verbetering van de situatie en anderzijds tegen de verantwoordelijke bestuurders?
Conform de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen dragen bedrijven zorg voor hun gehele waardeketen. Bedrijven worden geacht een veilige werkomgeving te creëren voor alle medewerkers. Dit geldt dus ook voor hun dochterondernemingen en onderaannemers, zoals de bedrijven die voor Heineken bier promoten. De UN Guiding Principles en de OESO-richtlijnen schrijven voor dat bedrijven de risico’s op negatieve effecten van hun bedrijfsactiviteiten op mens en milieu identificeren en in kaart brengen. Bedrijven moeten deze risico’s vervolgens voorkomen of mitigeren en rekenschap afleggen over de wijze waarop zij met de geïdentificeerde risico’s omgaan. Hetzelfde geldt als een bedrijf niet direct heeft bijgedragen aan een misstand, maar het wel verbonden is aan een risico of misstand door activiteiten, producten of diensten via een zakelijke relatie.
De overheid heeft geen juridische mogelijkheden om Nederlandse bedrijven te dwingen tot het nemen van maatregelen in dergelijke gevallen. Het kabinet verwacht dat bedrijven de UN Guiding Principles en de OESO-richtlijnen naleven en spreekt hen hier geregeld op aan. Als bedrijven de OESO-richtlijnen niet naleven kan er een klacht worden ingediend bij het Nationaal Contactpunt (NCP). Het NCP draagt bij aan de oplossing van problemen die voortvloeien uit de niet-naleving van de OESO-richtlijnen.
Bent u bereid met voorstellen voor wettelijke maatregelen te komen wanneer bestaande juridische mogelijkheden ontoereikend blijken te zijn en een gesprek op korte termijn geen verbeteringen oplevert?
Het kabinet betreurt dat vrouwen die promotiewerk doen voor Heineken geconfronteerd worden met seksueel grensoverschrijdend gedrag. Daarom heb ik op woensdag 4 april gesproken met dhr. Van Boxmeer (CEO Heineken) en hem gewezen op de verantwoordelijkheid die Heineken moet nemen met betrekking tot de problematiek rondom bierpromotors en eventuele andere risico’s in de keten. Tijdens het telefoongesprek liet dhr. Van Boxmeer weten dat Heineken de kwestie als prioriteit zal gaan behandelen met het oog op preventie en aanpak. Heineken zal daarom samen met lokale werkmaatschappijen, sales promotion bureaus en andere relevante partijen verdere stappen zetten om deze misstanden aan te pakken en in de toekomst te voorkomen.
Andere multinationals zal het kabinet in het kader van het convenanten proces ook blijven wijzen op hun verantwoordelijkheden onder de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles.
Als lid van de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) zal Heineken onderdeel zijn van het IMVO-convenant van de voedingsmiddelensector. Dit convenant zal naar verwachting vóór de zomer worden ondertekend. De IMVO-convenanten zijn erop gericht om de naleving van de UN Guiding Principles en de OESO-richtlijnen te bevorderen onder bedrijven, om substantiële stappen van verbetering te bereiken voor groepen die negatieve effecten ervaren en om een gezamenlijke oplossing te bieden voor problemen die bedrijven zelf niet geheel kunnen oplossen. In het najaar 2019 zal worden gestart met een evaluatie van de IMVO-convenanten. De uitkomst van deze evaluatie zal het kabinet gebruiken om te bezien of, en zo ja welke, wettelijke maatregelen nodig zijn.
Bent u van mening dat Heineken in de afgelopen vijftien jaar, waarin zij al die tijd op de hoogte waren van deze problematiek, voldoende heeft gedaan om de misstanden aan te pakken? Hoe rijmt u de lage mate van urgentie die volgens het artikel is getoond met de reactie van Heineken dat deze problematiek «volledig indruist tegen waar we als bedrijf voor staan»?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om hierover op korte termijn het gesprek aan te gaan met Heineken en andere grote Nederlandse multinationals en de uitkomsten hiervan te delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 4.
Zou u in de brief die eind april wordt verwacht over de Nederlandse ontwikkelingshulpsector en hun optreden tegen seksuele misstanden ook het Nederlandse bedrijfsleven willen meenemen? Zo nee, bent u bereid hier een apart onderzoek naar te verrichten en de Kamer hierover te informeren?
De brief over (seksueel) grensoverschrijdend gedrag in de hulp- en ontwikkelingssector, die eind april wordt gestuurd, zal ook betrekking hebben op samenwerkingsverbanden tussen de Nederlandse overheid en het bedrijfsleven.
Kunt u een overzicht geven van subsidies die in het kader van ontwikkelingssamenwerking aan Heineken worden verleend (vanaf 2007) in Afrikaanse landen? Bent u bereid om het plan van aanpak om seksuele misstanden bij ngo’s tegen te gaan breder te trekken en ook voor bedrijven verplicht te stellen die gebruikmaken van subsidies in het kader van ontwikkelingssamenwerking?
Momenteel lopen in 6 Afrikaanse landen (Rwanda, Ethiopië, Sierra Leone, Nigeria, Zuid-Afrika en Mozambique) partnerschappen op het gebied van «local-sourcing», waarin Heineken partner is of als afnemer verbonden (zie overzicht). Het kabinet verstrekt subsidies aan partnerschappen tussen NGOs, lokale overheden, MKB-bedrijven en Heineken, die Afrikaanse boeren met een klein bedrijf helpen hun landbouwmethoden te verbeteren, de voedselproductie te verhogen en hun eigen inkomenspositie te versterken. De projecten in Zuid-Afrika en Mozambique zijn gericht op het opzetten van landbouwcoöperaties, Heineken is hierin enkel afnemer van de landbouwproducten.
Deze projecten vallen onder hetzelfde subsidiekader dat momenteel naar aanleiding van de aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij en door ngo’s tegen het licht wordt gehouden. De maatregelen zullen dan ook voor partnerschappen met bedrijven gaan gelden.
Project
Landen
Partners
Looptijd
Bijdrage Heineken
Bijdrage BuZa
Burundi, DRC
EUCORD (ngo)
2009 – 2015
€ 6,2 miljoen
€ 2,1 miljoen
Ethiopië, Rwanda, Sierra Leone
EUCORD (ngo), IFC,
lokale overheid
2013 – 2019
€ 5,4 miljoen
€ 2,3 miljoen
Nigeria
IFDC (ngo), BoPinc (ngo), Psaltry International (lokaal MKB)
2014 – 2018
€ 9,7 miljoen
€ 1,2 miljoen
Zuid Afrika
Solidaridad, ICCO
2016 – 2018
€ 0,2 miljoen
€ 0,5 miljoen
Mozambique
Lokaal MKB
2018 – 2019
€ 0,025 miljoen
Het bericht ’Vieze’ auto parkeren fors duurder |
|
Maurits von Martels (CDA), Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Vieze» auto parkeren fors duurder?1
Ja.
Kunt u een nadere toelichting geven op deze maatregel? Gaat het alleen om emissieloze auto’s of om (nog) een verdere differentiatie?
Op 5 april 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd2 dat ik samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een wijziging van de Gemeentewet voorbereid, zodat gemeenten de bevoegdheid krijgen om voor emissieloze voertuigen lagere parkeertarieven te heffen ten opzichte van andere voertuigen. Ik voorzie geen andere differentiatie.
Erkent u dat differentiatie van parkeertarieven kan leiden tot forse kostenverhogingen voor veel automobilisten? Zo nee, hoe moeten deze maatregelen dan gezien worden?
De maatregel die wordt voorbereid, biedt gemeenten de mogelijkheid om lagere parkeertarieven te heffen voor emissieloze voertuigen. Door een verschil in tarief te bewerkstelligen, wordt een prikkel geïntroduceerd waarmee de aanschaf van emissieloze voertuigen wordt gestimuleerd.
Kunt u een toelichting geven op de beoogde effecten van deze maatregel?
Gemeenten krijgen hiermee een instrument in handen om op lokaal niveau invulling te geven aan de ambities voor schone lucht en klimaat.
Kunt u uitleggen hoe invulling wordt gegeven aan de categorisering en de eigen interpretatieruimte van gemeenten?
Onder emissieloze voertuigen versta ik voertuigen zonder uitlaatgasemissies van CO2 en andere schadelijke stoffen. De categorisering wordt juridisch verankerd en daarbij is geen ruimte voor eigen interpretatie door gemeenten. Wel is het aan gemeenten om te bepalen of ze de maatregel wel of niet toepassen. De komende periode ga ik mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met de VNG, gemeenten en andere stakeholders aan de slag om het voorstel verder uit te werken.
Hoe gaat u zorgen voor een uniform beleid, zodat een lappendeken van maatregelen zoals bij de milieuzones voorkomen kan worden?
Het parkeerbeleid is een belangrijk sturingsmiddel voor gemeenten in tal van zaken. Op dit moment kan parkeerbelasting al afhankelijk worden gesteld van de parkeerduur, parkeertijd, de ingenomen oppervlakte en de ligging van de terreinen of weggedeelten3. Het is niet mijn intentie om te treden in de lokale bevoegdheid, alleen om gemeenten een extra instrument te geven.
Deelt u de mening dat een dergelijke maatregel alleen bedoeld kan zijn als stimulans voor schoner rijden en niet als straf voor het hebben van een oudere auto? Deelt u de mening dat hiermee vooral de mensen die zich een dure schone auto kunnen veroorloven extra worden bevoordeeld en de mensen met modale inkomens onevenredig worden benadeeld?
De maatregel is inderdaad bedoeld als een stimulans voor schoner rijden, niet als straf voor het hebben van een oudere auto. De aanpassing van de wetgeving neemt een paar jaar in beslag en de ontwikkeling van emissieloze voertuigen gaat snel, waardoor deze auto’s voor steeds meer mensen ook in prijs een aantrekkelijker alternatief vormen. Ik ben blij met deze ontwikkeling, en dit instrument is bedoeld ter ondersteuning daarvan.
Bent u bereid maatregelen te treffen om te zorgen dat de ruimte die aan gemeenten geboden wordt niet misbruikt kan worden om automobilisten te straffen voor het bezitten van een oudere auto? Hoe kunt u die waarborg in het voorstel inbouwen?
Door in de Gemeentewet de vrijheidsgraden waarop gemeenten mogen differentiëren in de hoogte van de parkeerbelasting limitatief op te nemen, wordt misbruik voorkomen.
Welke maatregelen kunt u nemen om te voorkomen dat ondernemers in binnensteden onevenredig hard getroffen worden?
Ik zie geen reden waarom ondernemers in binnensteden getroffen kunnen worden door deze maatregel, waarbij klanten met emissieloze voertuigen hun voertuig goedkoper kunnen parkeren.
Het bericht dat Nederland de militaire banden met Iran aanhaalt |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat Nederland de militaire banden met Iran aanhaalt?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Nederland de militaire banden met Iran aanhaalt? Zo ja, kunt u uitgebreid aangeven wat Defensie van plan is? Zo nee, waarom niet?
Iran bevindt zich in een regio met grote belangen voor Nederland, vooral op het gebied van veiligheid en migratie. Nederland had al een defensie-attaché (defat) die geaccrediteerd was voor Iran en gestationeerd was in Beiroet. Vanwege de Nederlandse belangen in de regio en de rol van Iran daarin is ervoor gekozen de nieuwe defat in Teheran zelf te plaatsen. Zo kunnen militaire ontwikkelingen in het land zelf en in de regio beter gevolgd en geduid worden. Ook vergemakkelijkt de plaatsing van een defat in Teheran de contacten met de Iraanse autoriteiten en met andere defats ter plaatse.
Erkent u dat Iran een gevaar vormt voor de westerse wereld? Zo nee, waarom niet?
Het is voor de defat eenvoudiger om vanuit Teheran de militaire ontwikkelingen in Iran en de regio te volgen en te duiden dan vanuit een buurland. Het is bekend dat het kabinet bezorgd is over de Iraanse rol in de regio en over het ballistische raketprogramma van Iran. Juist daarom steunt Nederland de Europese inzet om te komen tot een constructieve inhoudelijke dialoog met Iran.
Erkent u dat Iran een gevaar vormt voor Israël? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Indien de antwoorden op bovenstaande vragen voornamelijk «ja» worden beantwoord, waar bent u dan in hemelsnaam mee bezig?
Zie antwoord vraag 3.
De forse toename van cosmetische ingrepen zoals behandelingen met botox en fillers |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek van een groep Rotterdamse cosmetische artsen en dermatologen, waaruit blijkt dat in 2016 ruim 390.000 behandelingen met botox of fillers zijn uitgevoerd, en dat dit erop neerkomt dat 1 op de 52 vrouwen tussen 18 en 70 jaar en 1 op de 324 mannen een dergelijke behandeling heeft ondergaan?1 2
Ja.
Herkent u het beeld van de onderzoekers dat in het Erasmus MC patiënten behandeld worden nadat zij in een achterkamertje van een zonnestudio, of bij de kapper, slechte fillers of zelfs een soort plastic kregen ingespoten?3
Afgaande op de meldingen die de IGJ i.o.4 (hierna de Inspectie) binnenkrijgt herken ik dit beeld niet. De Inspectie heeft de afgelopen jaren incidenteel meldingen ontvangen over dergelijke casus. Op basis daarvan kan dus niet gesteld worden dat dit op grote schaal gebeurt.
In hoeverre is met het inventariserend onderzoek naar schoonheidssalons dat Bureau KLB in opdracht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in de zomer van 2016 heeft uitgevoerd, ook rekening gehouden met behandelingen bij bijvoorbeeld kappers en zonnestudio’s?4
Voor het onderzoek is een aselecte steekproef getrokken uit bedrijven in het bestand van de Kamer van Koophandel die geregistreerd staan onder code 96022 (de categorie schoonheidsverzorging, pedi- en manicures) die desgevraagd aangaven daadwerkelijk schoonheidsverzorging als core business te hebben. Kappers en zonnestudio’s behoren hier in principe niet toe.
Welke resultaten hebben de aangekondigde bezoeken in 2017 door de IGZ aan schoonheidssalons opgeleverd?5
In 2017 is door de Inspectie aan een vijftal schoonheidssalons een bezoek gebracht. Deze bezoeken zijn uitgevoerd in lijn met het toezichtkader «Toezicht op schoonheidssalons» van de Inspectie en de NVWA. De Inspectie zal in mei de uitkomsten van deze bezoeken op zijn website publiceren in de vorm van een factsheet.
De bezoeken bevestigen de conclusie van de Inspectie die eerder is opgemaakt aan de hand van het inventariserende onderzoek door Bureau KLB in 2016, namelijk dat de sector van bij de in het handelsregister ingeschreven schoonheidssalons niet op voorhand risicovol is ten aanzien van de cliëntveiligheid. De risico’s bevinden zich aan de «randen» van deze sector, namelijk bij die behandelaars/aanbieders die niet in het handelsregister zijn ingeschreven, niet zijn aangesloten bij brancheorganisaties en hun werkzaamheden als het ware «onder de radar» verrichten. Proactief/ risicogestuurd toezicht zal deze behandelaars niet in beeld brengen. Zij zullen pas door meldingen van cliënten en veldpartijen bij de Inspectie bekend worden. Daarom richt het toezicht zich vooral op dergelijke meldingen.
Deelt u de mening dat er een totaaloverzicht zal moeten komen van alle mogelijke plekken waar behandelingen van botox en fillers plaatsvinden, zodat er een duidelijk overzicht komt op de plekken die niet juist handelen, en op deze manier de rotte appels aan het licht komen en deze ook bekend worden? Zo nee waarom niet?
Nee. Op de website www.jezelfmooiermaken.nl kunnen consumenten betrouwbare informatie vinden over cosmetische ingrepen, bijvoorbeeld waar je op moet letten als je je veilig wilt laten behandelen. Op deze website is ook een link te vinden naar het BIG-register. De Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) regelt onder meer dat heelkundige handelingen (zoals injecteren van botox en fillers) alleen mogen worden verricht door artsen. In het BIG-register kan een consument opzoeken of de arts geregistreerd is. Een behandelaar moet een erkende opleiding succesvol hebben afgerond, wil hij/zij zich kunnen inschrijven in het register. In het BIG-register is ook te vinden of er een bevoegdheid beperkende maatregel is opgelegd. Cliënten moeten op grond van de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) goed geïnformeerd worden over de risico’s van een ingreep.
Een basisarts is in principe bevoegd om bijvoorbeeld te injecteren, maar dit zegt niet automatisch dat hij ook bekwaam is. Bekwaamheid wordt onder andere bepaald door de ervaring van de behandelaar met het uitvoeren van die handeling. Veldnormen zijn daarbij een hulpmiddel. Daarmee kan de Inspectie eenvoudiger bepalen of een behandelaar bekwaam is. Alle artsen (zowel de basis artsen als de specialisten) zijn opgenomen in het BIG-register en tuchtrechtelijk, privaatrechtelijk en strafrechtelijk aanspreekbaar op hun handelen.
Met de Wkkgz is per 1 januari 2016 de verruiming van de reikwijdte van het begrip zorg, waardoor handelingen met een louter cosmetisch doel en die het lichaam aantasten onder het toezicht van de IGJ gaan vallen. Zo kan de Inspectie op basis van de eisen aan de kwaliteit, risico op schade voor de cliënt en de klachtafhandeling door zorgaanbieders optreden. De Inspectie moet weet hebben van eventuele misstanden om handhavend te kunnen optreden. Patiënten kunnen hiervoor bij het Landelijk Meldpunt Zorg terecht. Ook zorgprofessionals kunnen melden bij de Inspectie.
Via het wetsvoorstel BIG (dat geagendeerd staat voor behandeling op 19 april 2018) worden eventuele onduidelijkheden weggenomen dat voorbehouden handelingen met een cosmetisch doel ook voorbehouden zijn. Hierop kan de Inspectie handhaven. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Verder laat ik momenteel onderzoek doen door het RIVM en de Universiteit Maastricht naar de risico’s van niet-permanente rimpelvullers (de toepassing van permanente rimpelvullers is anders dan voor reconstructieve doeleinden verboden). Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de resultaten.
De niet-permanente rimpelvullers (als onderdeel van een selecte groep esthetische producten) komen onder de nieuwe Europese regelgeving voor medische hulpmiddelen te vallen (ingangsdatum 2020). Dat betekent dat zij aan veel strengere markttoelatingsvereisten (veiligheid en werkzaamheid) moeten voldoen dan nu.
Bent u voornemens om een voorlichtingscampagne te starten om ouders en jongeren beter te informeren over de gevolgen en gevaren van botox en fillers? Zo ja, kunt utoelichten wanneer en hoe dat zal gebeuren?
Ik vind het heel belangrijk dat cliënten van de juiste informatie worden voorzien voordat ze een cosmetisch behandeling ondergaan én dat cosmetische behandelingen door deskundige en bekwame artsen worden uitgevoerd.
Op de website www.jezelfmooiermaken.nl kunnen consumenten betrouwbare informatie vinden over cosmetische ingrepen, bijvoorbeeld waar je op moet letten als je je veilig wilt laten behandelen. Momenteel wordt er gewerkt aan een keuzehulptool voor cosmetische ingrepen welke als aanvulling op www.jezelfmooiermaken.nl komt te staan. Het doel is om mensen die een cosmetische ingreep overwegen wegwijs te maken in het land van cosmetische ingrepen en te attenderen op mogelijke risico’s, zodat zij een bewuste keuze kunnen maken. De doelgroep van deze keuzehulptool betreft jongeren.
Ook heeft mijn voorganger samen met de Nederlandse Stichting voor Esthetische Geneeskunde (NSEG) een slogan laten ontwikkelen voor bij reclameuitingen: Kijk uit jezelf mooier maken kan lelijk uitpakken. Een geslaagde ingreep begint bij een goede arts. Voor deze slogan en de website is in maart 2017 aandacht gegenereerd middels een campagne op sociale media. Deze campagne zal herhaald worden zodra de keuzehulptool gereed is.
Klopt het dat injecteren – en daarmee ook het injecteren van botox en fillers – nu al een voorbehouden handeling is volgens de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG)? Wat gaat hierin precies verduidelijkt worden als de wijziging van de Wet BIG in verband met de verbeteringen die worden doorgevoerd in het tuchtrecht wordt aangenomen, zoals in de bijbehorende nota naar aanleiding van het verslag geschreven hebt?6
Het klopt dat het injecteren – en daarmee ook het toepassen van botox en fillers – nu al een voorbehouden handeling is volgens de Wet BIG.
In de tweede evaluatie van de Wet BIG is onderzocht of de regeling van voorbehouden handelingen van de Wet BIG aanpassing behoeft met het oog op cosmetische ingrepen. In de evaluatie werd geconcludeerd dat er in de praktijk onduidelijkheid bestaat over de vraag of de handelingen alleen zijn voorbehouden wanneer deze met een geneeskundig doel geschieden, of ook als die handelingen worden verricht met een ander doel, bijvoorbeeld cosmetisch.
De wetswijziging neemt mogelijke twijfels weg en bevestigt dat handelingen met een cosmetisch doel onder de reikwijdte van de Wet BIG vallen. De bepalingen over voorbehouden handelingen gelden evenzeer als die handelingen met een cosmetisch doel worden verricht. Hierdoor kan de Inspectie straks beter handhavend optreden in het geval voorbehouden handelingen met een cosmetisch doel, zoals bijvoorbeeld injecteren met botox, onbevoegd en onbekwaam worden verricht. Het voorliggende wetsvoorstel verduidelijkt dus de reikwijdte van het verbod tot het verrichten van voorbehouden handelingen.
Klopt het dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (IGJ i.o.) het toezicht op niet BIG-geregistreerde aanbieders van cosmetische behandelingen alleen reactief vorm geeft, op basis van meldingen?7
Voor zover het behandelingen door solistisch werkende, niet-BIG geregistreerde zorgverleners betreft, houdt de Inspectie inderdaad toezicht op basis van meldingen (incidententoezicht). Daar waar het zorgverlening binnen een instelling betreft, voert de Inspectie ook pro-actieve controles uit op basis van risicotoezicht. De Inspectie heeft het risicotoezicht op de cosmetische sector de afgelopen jaren geïntensiveerd, met name binnen de particuliere klinieken, omdat zich daar de meeste risico’s voordoen vanwege het feit dat er ook complexere (medisch specialistische) zorg wordt verleend.
Wordt van iedere patiënt die met schade door dergelijke behandelingen bij een ziekenhuis terecht komt, melding gemaakt bij de IGJ i.o.? Hoe veel meldingen heeft de IGJ i.o. afgelopen jaren ontvangen via zowel ziekenhuizen, patiënten als de NVWA? Wat is met deze meldingen gedaan? Hoe vaak heeft de IGJ i.o. (en voorheen de IGZ) afgelopen jaren een onderzoek gedaan en hoe vaak is aangifte gedaan bij de officier van justitie? Kunt u een overzicht geven van het aantal meldingen die gemaakt zijn van de afgelopen vijf jaar en de aard van de verwondingen?
De Inspectie krijgt met enige regelmaat een melding van een zorgverlener over een andere instelling of behandelaar. Of van alle patiënten met schade als gevolg van een botox- of fillerbehandeling die in een ziekenhuis terecht komen melding wordt gemaakt bij de Inspectie, is niet met zekerheid te zeggen. De Inspectie is afhankelijk van die gevallen die wel worden gemeld door ziekenhuizen. Ziekenhuizen zijn niet verplicht een dergelijk geval te melden bij de Inspectie als zijnde calamiteit, aangezien zij de schade niet zelf hebben veroorzaakt.
Vanwege de specificiteit van uw overige vragen, evenals het feit dat binnen de informatiesystemen van de Inspectie meldingen die samenhangen met botox- of fillerbehandelingen niet als aparte categorie worden geregistreerd, kan ik deze op dit moment niet (volledig) beantwoorden. Ik heb de Inspectie verzocht om het door u gevraagde overzicht op te stellen en zal dit op zo kort mogelijke termijn aan u doen toekomen.
Wat is de stand van zaken van het verbeteren van het kwaliteitskader cosmetische geneeskunde? Op welke wijze kan de verbetering van dit kwaliteitskader bijdragen aan een beter toezicht op niet BIG-geregistreerden?
Zorginstituut Nederland werkt momenteel met diverse partijen uit de cosmetische sector aan een kwaliteitskader cosmetische geneeskunde. In juni 2018 zal dit kader gereed zijn, mits partijen consensus bereiken. Wanneer partijen geen consensus bereiken zal het Zorginstituut Nederland per 15 juni haar doorzettingsmacht inzetten. Het kader beschrijft de landelijke afspraken over hoe de zorg binnen de cosmetische geneeskunde georganiseerd moet zijn om ervoor te zorgen dat overal in Nederland een cliënt binnen de cosmetische geneeskunde veilige en kwalitatief goede zorg krijgt. Aansluitend zal het Zorginstituut een addendum bij dit kwaliteitskader opnemen waarin de bekwaamheidseisen voor cosmetische geneeskundige behandelingen worden opgenomen. Daarin is aandacht voor een omschrijving van de vereiste opleiding/deskundigheid/ervaring om cosmetische geneeskundige verrichtingen te mogen uitvoeren. Deze bekwaamheidseisen zullen naar verwachting in (het najaar van) 2018 gereed zijn.
Het bericht dat ambassades in Nigeria en India zoveel mogelijk studenten naar Nederland willen halen |
|
Sietse Fritsma (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat ambassades in Nigeria en India zoveel mogelijk studenten naar Nederland willen halen?1
Ja.
Zijn er nog meer landen waar ambassades studenten werven voor Nederlandse hogescholen en universiteiten?
Er is geen centraal overzicht van de promotieactiviteiten voor het Nederlandse hoger onderwijs in het buitenland. Ambassades nemen daar zelfstandig beslissingen over. In elf landen worden die promotieactiviteiten uitgevoerd in nauwe samenwerking met de daar aanwezige Netherlands Education Support Offices (NESO-kantoren, onderdeel van Nuffic).
Bent u gelukkig met deze krachtige versterking van de internationalisering van ons hoger onderwijs, gezien de weerstand tegen deze ontwikkeling vanuit de samenleving, maar ook van universiteiten, zoals de Universiteit van Amsterdam en de Radboud Universiteit?
In het regeerakkoord is aangegeven dat we de aantrekkelijkheid van het Nederlandse hoger onderwijs voor buitenslandse studenten willen versterken, met behoud van toegankelijkheid. In mijn visiebrief over internationalisering, die ik u voor de zomer heb toegezegd, kom ik terug op het evenwicht dat ik daarbij nastreef. Daarbij zijn de kwaliteit van het onderwijs, de toegankelijkheid voor Nederlandse studenten, de borging van de doelmatigheid van het onderwijs en een blijvende verbinding van het hoger onderwijs met de omgeving voor mij ankerpunten.
Deelt u de mening, gezien de huidige capaciteitsproblemen binnen diverse studies, dat deze uit Afrika en Azië afkomstige studenten onze Nederlandse studenten nog verder verdringen dan nu al het geval is?
Van de meer dan 2.500 opleidingen in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO) zijn er momenteel vier Engelstalige hbo-opleidingen en acht Engelstalige universitaire opleidingen met numerus fixus. In de praktijk doen capaciteitsproblemen zich dus niet op grote schaal voor. Wanneer dat wel het geval zou zijn, zou ik dat problematisch vinden en wil ik kunnen bijsturen. Ik onderzoek momenteel welke mogelijkheden er zijn om te zorgen dat instellingen – daar waar dat nodig is – meer invloed kunnen uitoefenen op de instroom van studenten. Daar kom ik in mijn visiebrief op terug.
Deelt u de mening dat de «brain drain»-strategie die ons hoger onderwijs bewust toepast door talent uit deze landen naar Nederland te lokken, onder meer door goedbetaalde banen in het vooruitzicht te stellen, onwenselijk is?
Internationaal gezien is slechts twee procent van de studenten mobiel. Absoluut gezien neemt het aantal mobiele studenten toe, maar relatief niet. Het lijkt mij dan ook dat geen sprake is van «brain drain». Mijn collega van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is juist ook actief op het gebied van capaciteitsopbouw. Daarbij komen getalenteerde studenten in Nederland studeren en gaan daarna terug naar hun eigen land, waar ze de hier opgedane kennis goed kunnen gebruiken. Deze buitenlandse alumni vormen daarmee ook een relevant en onvervangbaar netwerk aan contacten die voor het bereiken van economische, maar ook andere doelen op vrijwel alle terreinen van het buitenlands beleid, waardevol zijn.
Bent u bereid dit project van onze ambassadeurs in Nigeria en India onmiddellijk te staken?
De ambassadeurs in Nigeria en India hebben aandacht gevraagd voor het hoger onderwijs in Nederland. Nederland is een open en internationale samenleving, daarbij hoort ook een internationaal georiënteerd hoger onderwijs. Buitenlandse studenten dragen op verschillende manieren bij aan de internationalisering van het Nederlands onderwijs. Voor de verdere uitwerking van mijn visie hierop, verwijs ik naar de internationaliseringsbrief. Ik bezie, in overleg met mijn collega van Buitenlandse Zaken, hoe het postennetwerk ingezet kan worden bij het bereiken van de doelen van mijn internationaliseringsbrief.
De uitkomsten van het onderzoek uitgevoerd in opdracht van de LHV: werkdruk huisarts bedreigt kwaliteit van zorg |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitkomsten van het – door Newcom uitgevoerde – onderzoek in opdracht van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) waaruit blijkt dat de werkdruk bij huisarts de kwaliteit van de zorg bedreigt?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusie van de LHV, namelijk dat de alsmaar toenemende werkdruk bij huisartsen vooral wordt veroorzaakt doordat er meer ouderen zijn in combinatie met het langer thuis wonen?
Door de hervormingen in de langdurige zorg blijven steeds meer ouderen langer thuis wonen. Hierdoor komt er een toenemende zorgvraag bij de eerste lijn terecht, waaronder bij de huisartsen. Ik vind het belangrijk dat huisartsen zich niet overbelast voelen, voldoende tijd hebben voor de patiënt en dat de kwaliteit van de huisartsenzorg is gewaarborgd. Het onderzoek van de LHV laat zien dat dit bij een deel van de huisartsen in het geding is. Dit vind ik een ernstig signaal dat serieus genomen moet worden.
Welke praktische oplossingen ziet u voor de verschillende problemen in de huisartsenzorg, zoals een tekort van huisartsen in krimpgebieden, grote drukte bij huisartsen in achterstandswijken en de toename van het aantal ouderen in de thuissituatie?
Om ervoor te zorgen dat huisartsen voldoende tijd hebben voor de patiënt, zie ik meerdere oplossingen. Het Ministerie van VWS werkt samen met de LHV aan het uitzetten van een onderzoek om zicht te krijgen op factoren die bepalend zijn voor huisartsen om wel of niet in een bepaald gebied te willen werken. Op dit moment is daar geen duidelijk beeld van. Doel van het onderzoek is om inzicht te krijgen in de motivatie van huisartsen en mobiliteitswensen; niet alleen feiten en cijfers. Naar aanleiding van het onderzoek kunnen we gezamenlijk inzetten op gerichte oplossingen om de huisartsenzorg voor iedereen toegankelijk te houden.
Bovendien maken we het in de bekostiging mogelijk dat huisartsen een praktijkmanager kunnen aanstellen voor het overnemen van niet-patiëntgebonden taken. Daarnaast hebben we mogelijkheden gecreëerd dat de huisarts bepaalde vormen van zorg binnen de eigen praktijk kan overdragen aan praktijkondersteuners, physician assistants en verpleegkundig specialisten. Ook de inzet op vermindering van regeldruk helpt om meer tijd te hebben voor de patiënt. Tot slot dragen goede samenwerkingsafspraken tussen bijvoorbeeld huisartsen, andere eerstelijnszorgverleners en gemeenten er aan bij dat de huisarts er niet alleen voor staat en de patiënt gericht kan verwijzen naar een andere zorg- of hulpverlener.
Kunt u aangeven of, en in hoeverre, zorgverzekeraars inzicht hebben in de door de LHV geschetste problemen?
De verzekeraars zien dat er sprake is van een ongelijke verdeling van de werkdruk bij huisartsen. De aanpak hiervan verschilt per verzekeraar en per regio, omdat het creëren van meer tijd voor de patiënt gaat om maatwerk. Zo is VGZ bijvoorbeeld gestart met een pilot omtrent praktijkverkleining. Deze pilot laat tot nu toe wisselende resultaten zien. Daarnaast hebben de verzekeraars de afgelopen jaren geïnvesteerd in de huisartsenzorg en de kosten hebben een groei conform verwachting laten zien. Voor dit jaar wordt een aanzienlijke groei voorzien. Verzekeraars zien praktijkverkleining over de hele linie niet als de oplossing voor het eerlijker verdelen van de werkdruk. Voor een oplossing moet er een gedeeld beeld zijn vanuit alle partijen, zowel verzekeraar als aanbieder, om te komen tot gedragen oplossingen waarbij rekening gehouden wordt met de zorgzwaarte van patiënten. De verzekeraars zijn ook betrokken bij het traject van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om de opslag rondom de achterstandswijken voor 2019 te verbeteren.
Kunt u aangeven hoe er – bijvoorbeeld – bij de zorginkoop voor 2019 rekening kan worden gehouden met de problemen die de huisartsen aangeven?
Zie antwoord vraag 4.