Het bericht dat Amsterdam minima een korting op de energierekening wil geven |
|
Jasper van Dijk (SP), Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Amsterdam huishoudens met een minimuminkomen een korting op de energierekening wil geven?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat minima door hoge vaste lasten, zoals de energierekening, in schulden verzeild raken? Erkent u dat de hoogte van de energierekening vooral wordt veroorzaakt door vaste onderdelen daarvan, zoals de energiebelasting, en dus ook niet omlaag gebracht kan worden door de bewoners?
Uit onderzoek blijkt dat huishoudens met een laag inkomen (en een huurwoning) een grotere kans op problematische schulden hebben.2 Schulden ontstaan zelden als gevolg van één oorzaak, maar zijn veelal gelegen in een combinatie van omgevingsfactoren, bewust en onbewust gedrag, onverwachte gebeurtenissen en in de persoon gelegen factoren. Het is belangrijk dat mensen steeds hun totale uitgavenpatroon in evenwicht houden of brengen met hun inkomsten. Het effect moet worden bezien in het bredere, algemene koopkrachtbeeld van het regeerakkoord. Bovendien is in het regeerakkoord een forse lastenverlichting afgesproken. De belastingtarieven worden flink verlaagd en de algemene heffingskorting wordt verhoogd. Per saldo hebben ook mensen met een lager inkomen straks meer te besteden.
Verder geldt dat de opslag duurzame energie (ODE) in toenemende mate van invloed is op de hoogte van de energierekening. Dat wordt veroorzaakt doordat de kasuitgaven voor de Regeling stimulering duurzame energieproductie (SDE+-regeling en kosten windenergie op zee) toenemen om daarmee een bijdrage te leveren aan de energie- en klimaatdoelen van het kabinet. De ODE dient als dekking voor deze kasuitgaven.
Met woningcorporaties zijn in het Energieakkoord afspraken gemaakt om het sociale huurwoningenbestand te verduurzamen. Het energieverbruik van huurders in deze sociale huurwoningen zal daardoor dalen. Ook kan het bewust omgaan met eigen energieverbruik helpen om de energierekening te beïnvloeden.
Wat vindt u van het voorstel van de wethouder van Amsterdam, die een collectiviteitskorting wil bedingen voor mensen die de rekening echt niet kunnen betalen?
Hoe oordeelt u in dit licht over het sociaal tarief dat in België wordt gehanteerd?
Bent u bereid dit Amsterdams voorstel ter inspiratie te gebruiken om tot een lagere energierekening of financiële ondersteuning te komen voor huishoudens met lagere inkomens overal in Nederland? Kunt u dit toelichten?
Het verslag van de Ecofinraad van 23 januari 2018 |
|
Bart Snels (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat de Kamer niet van te voren door u was geïnformeerd over het agendapunt van de Ecofinraad van 23 januari 2018 waarbij besloten zou worden of er acht landen van de zwarte lijst van belastingparadijzen afgehaald konden worden?
Klopt het dat er tijdens het algemeen overleg Ecofin van 18 januari 2018 alleen over dit agendapunt is gesproken omdat zij via andere kanalen uit Brussel aan deze informatie was gekomen?
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de Kamer via externe bronnen meer informatie verneemt dan van u?
Hoe gaat u voorkomen dat de Kamer in de toekomst informatie gaat missen doordat agendapunten zeer recent als hamerstuk aan de lijst worden toegevoegd?
Kunt u toezeggen dat de Kamer op het onderwerp zwarte en grijze lijst van belastingparadijzen vanaf nu altijd tijdig wordt geïnformeerd en dat u niet zult instemmen met veranderingen aan de zwarte/grijze lijst, zonder expliciete toestemming vooraf van de Kamer?
De toezegging van Panama en andere landen is dat «schadelijke belastingregimes worden afgeschaft voor 31 december 2018», deelt u de mening dat dit een nogal vage toezegging is? Om welke regimes gaat het hier?
In de brief die landen hebben ontvangen van de Gedragscodegroep naar aanleiding van de beoordeling door expert groepen, is aangegeven op welke onderdelen tekortkomingen zijn geconstateerd. In het geval het gaat om schadelijke regimes, wordt aangegeven welke regimes als schadelijk zijn beoordeeld en om welke reden deze regimes als schadelijk zijn beoordeeld. Ook wordt gevraagd of deze landen zich willen committeren om de geconstateerde tekortkomingen op te lossen. In reactie op deze brief, moeten landen uiteraard specifiek aangeven dat zij de geconstateerde tekortkomingen willen oplossen, hoe zij dat gaan doen en wanneer zij dat gaan doen. Waar het gaat om schadelijke regimes, moeten landen specifiek aangeven welke regimes zij gaan afschaffen en wanneer zij dat gaan doen. Bovendien moet deze toezegging ook van een voldoende hoog niveau afkomstig zijn. Dit betekent dat bijvoorbeeld de Minister van Financiën deze toezegging moet doen. Pas als aan al deze eisen is voldaan, wordt een toezegging als voldoende beoordeeld. Dit luistert nauw. Het is bijvoorbeeld geregeld voorgekomen dat van bepaalde landen de toezegging in eerste instantie niet als voldoende werd beoordeeld, omdat deze bijvoorbeeld niet specifiek genoeg was, of niet duidelijk een toezegging was binnen de termijn, of dat een toezegging niet van de Minister van Financiën maar bijvoorbeeld van ambtelijk niveau afkomstig was. Vervolgens stuurden landen dan, naar aanleiding van een reactie van de Gedragscodegroep, later alsnog een duidelijke en voldoende toezegging. Door de toezeggingen zorgvuldig te beoordelen aan de hiervoor genoemde eisen, wordt ook gewaarborgd dat landen op een gelijke manier worden beoordeeld. Dat de toezeggingen «vaag» zouden zijn, herken ik derhalve niet. Omdat de toezegging van zowel Panama als de andere landen voldeed aan de criteria en daarmee voldoende duidelijk en concreet was, heb ik ingestemd met deze mutatie van de EU-lijst.
De informatie over welke regimes van landen om welke reden als schadelijk zijn beoordeeld, is vertrouwelijke informatie die de EU-Gedragscodegroep niet kan delen. De achtergrond hiervan is dat derde landen erop moeten kunnen vertrouwen dat correspondentie met hen vertrouwelijk is. Het staat derdelanden uiteraard wel vrij om zelf deze informatie openbaar te maken, net zoals het de EU lidstaten vrij staat om hun brieven vrij te geven. Zoals hiervoor aangegeven, dit is mede naar aanleiding van vragen van Nederland ook gedaan.
Voor alle landen die zijn toegevoegd aan de lijst met gecommitteerde landen geldt dat zij uiterlijk tot 31 december 2018 de tijd hebben om gevolg te geven aan hun gedane toezegging. Er is nu geen reden om aan te nemen dat landen deze toezeggingen niet nakomen. Uiteraard zal zorgvuldig worden gekeken of de toezeggingen die landen, waaronder Panama, hebben gedaan worden nageleefd. Indien dit niet het geval is, zullen deze landen opnieuw of alsnog aan de lijst met niet-coöperatieve jurisdicties worden toegevoegd.
Hoe kan de Kamer toetsen of er daadwerkelijk is voldaan aan de toezeggingen van deze acht landen? Kunt u nader ingaan op de manier waarop assessments worden gedaan? Zo nee, hoe kan de kamer dan beoordelen of de criteria juist zijn toegepast?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe realistisch c.q. haalbaar zijn de toezeggingen van Panama en van de andere zeven landen?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat u zonder commentaar heeft ingestemd met het voorstel om Panama en de zeven andere landen van de zwarte lijst van belastingparadijzen te halen? Zo ja, kunt u uitgebreid onderbouwen waarom u hiermee heeft ingestemd?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom geldt er zo’n hoge mate van vertrouwelijkheid bij dergelijke informatie van landen? Zou het niet beter zijn als deze informatie gewoon open en eerlijk gedeeld kan worden?
Ik deel uw zorgen over het gebrek aan transparantie van de Gedragscodegroep en meer specifiek van het proces van de EU-lijst met niet-coöperatieve jurisdicties. De afgelopen jaren heeft Nederland zich daarom als een van de weinige lidstaten ingespannen voor meer transparantie van de Gedragscodegroep als geheel. Zoals ik hiervoor heb aangegeven, hebben mijn ambtenaren, mede naar aanleiding van vragen van uw Kamer hierover, zich in Brussel hardgemaakt voor meer transparantie over het proces van de EU-lijst, zodat voor de buitenwereld kenbaar wordt welke veranderingen er zijn op de EU-lijst. Het pleidooi van Nederland heeft ertoe geleid dat de brieven, die de EU lidstaten naar de jurisdicties hebben gestuurd, openbaar zijn gemaakt. Verder is er een duidelijke omschrijving openbaar gemaakt over de lopende discussies over acht Caribische eilanden die, als gevolg van orkaan Irma, uitstel hebben gekregen. Op deze manier krijgt uw Kamer zoveel mogelijk inzicht in de mutaties van de EU-lijst die voorliggen in de Ecofin-raad. Ik zal er in Brussel voor blijven pleiten dat dit ook voor eventuele toekomstige mutaties gebeurt. Naast informatie ten behoeve van de agenda van de Ecofin-raad, hebben mijn ambtenaren ook gepleit voor bijvoorbeeld een online portal specifiek voor de EU-lijst op de website van de EU Gedragscodegroep, zodat voor de buitenwereld op een meer overzichtelijke manier inzichtelijk wordt welke landen op de EU-lijst met niet-coöperatieve jurisdicties staan; aan welke criteria landen zijn getoetst etcetera. Ook voor deze oproep was niet voldoende steun. Ik zal blijven aandringen op de totstandkoming van een dergelijk online portal.
Kunt u toezeggen dat u zich namens Nederland gaat inzetten voor meer transparantie in de Ecofinraad? Zo ja, zou u aan de Kamer kunnen terugkoppelen hoe u zich hiervoor heeft ingezet en wat de behaalde resultaten zijn?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de kritiek over gebrekkige transparantie die de Europese Ombudsman recentelijk heeft geuit?1 Zo ja, hoe gaat u hier iets aan doen?
Zie antwoord vraag 10.
Het artikel ‘Jeugdpsychiatrie bij gemeente is fout’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Jeugdpsychiatrie bij gemeente is fout»?1
Ja.
Deelt u de visie dat geestelijke gezondheid bij uitstek afhankelijk is van een combinatie van medische en sociale factoren en daarom zo dicht mogelijk bij de sociale omgeving van patiënten georganiseerd moet worden?
Ja. Het is van belang om de hulp aan kinderen met psychische problemen in samenhang te verlenen met andere vormen van hulp aan gezinnen. Door de hulp zo dicht mogelijk bij de sociale omgeving van kinderen te organiseren, kan het beste een integraal aanbod voor kinderen en het gezin worden neergezet. Je ziet daar al mooie voorbeelden van. Bijvoorbeeld aan sommige wijkteams is de basis ggz toegevoegd. Of het voorbeeld van de Praktijkondersteuner Huisarts (POH) in Eindhoven, waarbij een jeugd ggz ondersteuner wordt toegevoegd aan de huisarts.
Deelt u de visie dat het organiseren van zorg ook kan bestaan uit samenwerking met en doorverwijzing naar specialistische zorg? Kunt u een overzicht geven van de verwijzingscijfers naar specialistische jeugd-ggz gespecificeerd op verwijzer en per jeugdregio?
Samenwerking in de jeugdhulp is belangrijk, zowel tussen verschillende vormen van hulpverlening als verwijzing naar gespecialiseerde jeugdhulp. Omdat het onderscheid van jeugd- en opvoedproblematiek, jeugd ggz en jeugd met licht verstandelijke beperking (lvb) vaak niet goed te maken was, is de bekostiging van deze verschillende hulpvormen met de invoering van de Jeugdwet samengevoegd in één budget en kunnen deze vormen ook niet apart worden gemeten. Om maatwerk rond de jeugdige en ouders goed vorm te geven dienen de verschillende vormen van hulp beter samen te werken, zoals Spirit en De Bascule in Amsterdam dat gaan doen.
Wel is er informatie beschikbaar over het jeugdhulpgebruik per gemeente en per regio, inclusief over de verwijzing. Hiervoor kunt u de jeugdhulpgebruik app van de VNG raadplegen.2
Deelt u de mening dat juist door alle soorten jeugdhulp door gemeenten te laten organiseren de juiste zorg op de juiste plek op het juiste moment kan worden geboden?
Ja.
Deelt u de mening dat het binnen de geestelijke gezondheidszorg van groot belang is dat wederzijds vertrouwen en erkenning de basis vormen voor samenwerking? Hoe kunt u eraan bijdragen om dit tussen de beroepskolommen te stimuleren?
Wederzijds vertrouwen en erkenning is inderdaad een belangrijke basis voor samenwerking. De goede inhoudelijke dialoog tussen de jeugd ggz aanbieders/ professionals en de gemeenten en de jeugdhulp aanbieders onderling wordt nog onvoldoende gevoerd. Dit kwam ook onder meer uit de landelijke ronde tafel bijeenkomst «Zorg voor jeugd», op 12 februari jl. georganiseerd door VWS samen met J&V en de VNG. Het is van belang om dit vertrouwen te herstellen en het is natuurlijk in de eerste instantie aan de partijen zelf om hierin stappen te zetten.
De Jeugdwet biedt het kader waarin gemeenten aanbieders kunnen stimuleren beter met elkaar samen te werken. Die samenwerking komt tot stand als de hulp anders dan in het verleden wordt ingekocht, zodat aanbieders worden gestimuleerd om samen te werken rondom de problematiek van het kind. Het is vooral zaak deze ontwikkelingen goed te volgen en daar waar mogelijk de lokale dialoog te faciliteren o.a. via regionale ronde tafelbijeenkomsten en het «voeden» van deze dialoog met o.a. goede praktijkvoorbeelden.
Is bij betrokken partijen voldoende bekend dat de huisarts direct kan doorverwijzen naar de juiste zorgverlener? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u om dit te verbeteren?
Sinds de invoering van de Jeugdwet is het nog steeds mogelijk dat de huisarts direct kan doorverwijzen naar de specialistische ggz. De huisarts is laagdrempelig en voor veel cliënten een bekende en vertrouwde hulpverlener. De huisarts kan een belangrijke en signalerende rol spelen en daarmee bijdragen aan een passende toegang tot de jeugdhulp. Daarnaast spelen de wijkteams en belangrijke rol bij de toegang tot de jeugdhulp. Uit de tussenevaluatie van de Jeugdwet blijkt dat er aanwijzingen zijn dat investeren in goede lokale toegang (via wijkteams) en de inzet van de praktijkondersteuner jeugd ggz bij de huisarts, kunnen leiden tot minder verwijzingen naar specialistische hulp. Een POH-jeugd ggz of de goed georganiseerde wijkteams, kunnen zelf ondersteuning bieden, dan wel indien nodig tijdig specialistische hulp erbij halen, om escalatie van problemen te voorkomen.
Verschillende gemeenten zetten hier ook op in. Het is daarom belangrijk dat de gemeenten de huisartsen zien als een bondgenoot, die zeker met een POH jeugd erbij, kan zorgen voor een juiste triage. Gemeenten zien dit ook steeds beter en zij ondernemen verschillende initiatieven om de huisartsen beter te bedienen met informatie over het ingekochte jeugdhulpaanbod of door het stimuleren van een betere samenwerking tussen wijkteams en huisartsen.
Vanuit VWS kunnen we faciliteren dat de goede regionale voorbeelden van samenwerking landelijk worden verspreid onder meer via het Nederlands Jeugd Instituut en het Kenniscentrum KJP.
Deelt u de visie dat de samenwerking tussen de praktijkondersteuners huisartsen (POH)-(jeugd)ggz en de wijkteams een belangrijke rol speelt in de toegang tot de geestelijke gezondheidszorg? Wat kunt u doen om gemeentes, huisartsen en wijkteams die richting op te bewegen? Hoe kunnen gemeenten leren van de positieve resultaten van de pilots in Eindhoven en Groningen?
Er zijn verschillende manieren om de verwijzing naar specialistische jeugdhulp te verbeteren. Dit hangt echter ook samen met de unieke jeugdhulpvraag per gemeente en regio en met de organisatie van het jeugdhulpaanbod. De oplossing van Eindhoven hoeft in een andere stad niet te werken. Wel is het goed als gemeenten, net als aanbieders, kennis nemen van goede voorbeelden die hen kunnen helpen bij ervaren problemen. Hier ligt in eerste aanleg een verantwoordelijkheid voor gemeenten en aanbieders. In het nieuwe ZonMw programma Effectief werken in de jeugdsector wil ik aandacht gaan besteden aan het bundelen van kennis rond een thema en dat meer geordend publiceren, zodat de kans groter wordt dat partijen er kennis van kunnen nemen en er hun voordeel mee kunnen doen. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 6.
Herkent u de observatie dat er op dit moment te weinig ggz-expertise is in wijkteams om problemen adequaat op te pakken? Hoe kan de expertise binnen wijkteams worden verbeterd al dan niet om tijdig iemand door te sturen naar de huisarts of specialistische zorg?
De diversiteit in wijkteams is heel groot. Dit blijkt onder meer uit de tussenevaluatie. Dat is lastig voor de specialistische hulp, die dan moeilijk weet af te schalen naar wijkteams en moeilijk weet wat wel en niet van de wijkteams mag worden verwacht. Ik ga met de gemeenten in gesprek over de wijze waarop we bij de wijkteams (binnen een regio) voor meer uniformering kunnen kiezen, zodat we beter van elkaar weten wat we van elkaar kunnen verwachten. De specialistische expertise binnen de wijkteams en de samenwerking met de specialistische hulp, maakt hier onderdeel van uit.
De belangen tussen zorgverzekeraars en kwaliteitsinstituten |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de column Kosten-batenanalyse in Arts- en Auto d.d. 12 februari 2018?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van hoeveel kwaliteitsregistratie- en accreditatie-instituten er op dit moment werkzaam zijn in de zorg? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Het RIVM onderhoudt in opdracht van het Ministerie van VWS zorggegevens.nl. Hierin wordt een actueel overzicht gegeven van bronnen, waaronder kwaliteitsregisters, die gebruikt worden in de zorg. Per bron wordt geregistreerd: het doel, wie het financiert en waar de gegevens voor gebruikt worden. Een overzicht van de kwaliteitsregisters is te vinden op: Kwaliteitsregisters in zorggevens.nl 2.
Zorginstituut Nederland houdt op kiesBeter.nl een overzicht bij van alle keurmerken – waaronder ook accreditaties – in de zorg: https://www.kiesbeter.nl/artikelen/zorgthemas/keurmerken-in-de-zorg/index.
Kunt u een overzicht geven van het totaal aan kosten van externe accreditaties en kwaliteitsprogramma’s in de zorg? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Kunt u uw overweging toelichten?
Kosten die ziekenhuizen hiervoor maken vallen onder hun eigen bedrijfsvoering. De Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen heeft in 2015 onderzoek laten doen naar de kosten van kwaliteitsmetingen. In het in de voetnoot genoemde rapport worden de totale kosten voor kwaliteitsmetingen – inclusief kwaliteitsregistraties en keurmerken – geraamd tussen de € 658.000 en € 1.281.000 per ziekenhuis per jaar.
Bent u ermee bekend dat Dutch Institute for Clinical Auditing (DICA), dat zichzelf «het onafhankelijke instituut dat klinische registraties verricht» noemt, in 2017 en 2018 volledig gefinancierd wordt door Zorgverzekeraars Nederland (ZN)?2
Ja.
Vindt u het ook vreemd dat zorgverzekeraars zorg inkopen op basis van kwaliteit en dan zelf de kwaliteitsregistraties betalen? Kunt u dit toelichten?
Zorgverzekeraars worden geacht bij de zorginkoop rekening te houden met de kwaliteit van de gecontracteerde zorg. Net als steeds meer organisaties en beroepsgroepen zijn de zorgverzekeraars van mening dat het meten van kwaliteit van zorg onderdeel dient uit te maken van de reguliere zorg. Zorgverzekeraars hebben de financiering van DICA van de ziekenhuizen overgenomen, zodat de continuïteit is gewaarborgd. Dat zorgverzekeraars voorzien in de randvoorwaarden om tot deze informatie te komen is niet vreemd.
Wat betekent de sterke afhankelijkheidsrelatie tussen zorgverzekeraars en een kwaliteitsinstituut voor de onafhankelijkheid van de registraties? Kunt u dit toelichten?
DICA is een onafhankelijke organisatie, waarbij het bestuur bestaat uit vertegenwoordigers van de beroepsverenigingen die bij de registraties betrokken zijn. Zorgverzekeraars hebben geen bestuurlijke betrokkenheid bij kwaliteitsregistraties zoals DICA of invloed op de inhoud van de registraties. Kwaliteitsindicatoren uit DICA registraties die bedoeld zijn voor publieksinformatie en/of zorginkoop worden tripartiet ingediend voor de Transparantiekalender van Zorginstituut Nederland. De onafhankelijkheid van deze indicatoren is gewaarborgd doordat zowel medisch specialisten, als ziekenhuizen, patiëntenorganisaties en zorgverzekeraars deze indicatoren onderschrijven. Zorginstituut Nederland ziet hierop toe.
Welke rol spelen de DICA kwaliteitsregistraties bij de inkoop van zorg door zorgverzekeraars?
Zorgverzekeraars kopen zorg in bij zorgaanbieders op basis van prijs en kwaliteit.
Om inzicht te krijgen in de kwaliteit van de geleverde zorg maken zorgverzekeraars gebruik van kwaliteitsindicatoren en normen. De informatie over de kwaliteit van behandelingen wordt verzameld via kwaliteitsregistraties (waaronder DICA) en op deze manier dragen kwaliteitsregistraties bij aan het verbeteren van de zorgverlening.
Kunt u aangeven welke andere kwaliteits- en accreditatie-instituten in de zorg worden gefinancierd door zorgverzekeraars? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Kunt u dit toelichten?
Kwaliteits- en accreditatie-instituten hebben een belangrijke rol in het verbeteren van de kwaliteit van de zorg. Indirect zijn de kosten voor kwaliteits- en accreditatie-instituten opgenomen in de tarieven van zorgproducten. Ik heb geen zicht op andere instituten in de zorg die direct of indirect gefinancierd worden door zorgverzekeraars en ik ben ook niet voornemens dit verder te onderzoeken.
Welke bestaande accreditatie- en kwaliteitsinstituten in de zorg worden gesubsidieerd door de overheid?
VWS subsidieert het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL).
Is er een verschil in uitkomst tussen kwaliteitsmetingen die worden gesubsidieerd door de overheid, zoals die van het Integraal Kanker Centrum Nederland (IKNL) en de DICA, gefinancierd door zorgverzekeraars? Kunt u dit toelichten?
Verschillen in definities en rekenregels ten behoeve van berekeningen kunnen voor verschillen in uitkomsten zorgen. Zowel DICA als het IKNL vinden dit een niet wenselijke situatie. IKNL en DICA werken samen aan een oplossing hiervoor. Overigens worden steeds meer aanleveringen geautomatiseerd en verdwijnen daarmee steeds meer fouten ontstaan door handmatige invoer.
Heeft u inzicht op het effect van kwaliteitsregistraties op de daadwerkelijke kwaliteit van de zorg?
Ik heb kennis genomen van vele publicaties waarin de positieve bijdrage van kwaliteitsregistraties op de kwaliteit van de zorg wordt onderbouwd. De Federatie Medisch Specialisten laat desgevraagd weten: «Kwaliteitsregistraties leveren, in combinatie met een systeem van feedback en audit door de beroepsgroep, aantoonbaar betere zorg op. Een aantal voorbeelden. Zo heeft kwaliteitsregistratie geleid tot 55 procent minder sterfte na maagkankeroperaties, een afname van de sterfte bij darmkanker met 52 procent en een afname van complicaties na een acute aneurysma chirurgie van 16 procent. Het delen van data vanuit de kwaliteitsregistratie door de Nederlandse hartcentra heeft geleid tot halvering van de sterfte binnen 120 dagen na een operatieve aortaklepvervanging: van 3,4 procent naar 1,7 procent. Ook bij klepvervanging via een katheter via de lies, is de sterfte gehalveerd. Registratie van orthopedische implantaten heeft ertoe geleid dat de Nederlandse orthopeden kunnen vaststellen welke implantaten écht goed presteren waardoor er minder heroperaties nodig zijn. De resultaten van de kwaliteitsregistraties worden jaarlijks gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften en de jaarrapportages van de registraties. Voor wetenschappelijke verenigingen en medisch specialisten vormen, zoals hierboven beschreven, de kwaliteitsregistraties een belangrijk onderdeel van hun kwaliteitssysteem.
Bent u het ermee eens dat er een einde moet komen aan de wildgroei van accreditatie- en kwaltietsinstituties? Kunt u dit toelichten?
Het meten van kwaliteit van zorg is belangrijk. Zowel voor zorgprofessionals zelf, (zodat zij zichzelf kunnen blijven verbeteren) als voor de patiënt die met deze informatie goed geïnformeerd kan kiezen voor een bepaalde behandelaar of behandeling. Zoals in de column Kosten-batenanalyse in Arts- en Auto d.d. 12 februari 2018 wordt gezegd, is registratie een onderdeel van het zorgvak. Als deze informatie gestructureerd en gestandaardiseerd wordt geregistreerd, maakt het eigenlijk niet uit hoeveel analyses daarop worden losgelaten; het zal de registratielast niet opvoeren.
Wat ik belangrijk vind, is dat er voldoende betrouwbare informatie is voor het leren en verbeteren in de zorg, zodat patiënten er door betere uitkomsten baat bij hebben. Registraties moeten dus zin hebben vanuit de inhoud van het vak en voor het goede gesprek in de spreekkamer. De administratie, die daar onvermijdelijk mee samengaat, moet proportioneel is. De ervaring leert dat door professionals als zinnig ervaren registraties veel minder worden gezien als administratieve last. Ik neem dit mee in mijn toezegging4 om in het voorjaar de Tweede Kamer nader te informeren over mijn programma voor het gebruiken van uitkomsten om de kwaliteit van leven van patiënten te verbeteren.
Het bericht ‘Bestuur ASR krijgt fikse verhoging van salaris’ |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het genoemde bericht?1
Ja.
Deelt u de mening dat een salarisverhoging voor de raad van bestuur (rvb) van ruim 35%, nog geen half jaar nadat ASR niet meer in staatshanden is, een volstrekt verkeerd signaal is?
Ik vind de aanpassing van de beloning opvallend en zeer fors, zeker gezien het feit dat a.s.r. tot voor kort in handen van de staat was. Op 14 september 2017 zijn de laatste aandelen a.s.r. door de staat verkocht en daarmee is a.s.r. volledig zelfstandig geworden. A.s.r. geeft aan dat veel van de aandeelhouders Angelsaksisch zijn. Omdat ik geen aandeelhouder meer ben, ga ik niet over de hoogte van de beloning van de raad van bestuur van a.s.r. Het is aan de rvc van a.s.r. en de nieuwe aandeelhouders om te beoordelen welke beloning passend is, maar ik vind het wel belangrijk dat de rvc rekening houdt met de maatschappelijke functie van de onderneming. Overigens zijn verzekeraars, ondanks de maatschappelijke functie en anders dan banken, in het algemeen niet systeemrelevant. In dit verband wordt opgemerkt dat op dit moment het wetsvoorstel herstel en afwikkeling van verzekeraars bij de Tweede Kamer in behandeling is, waardoor in financiële problemen geraakte verzekeraars in de toekomst beter kunnen worden afgewikkeld, zonder overheidsbijdrage.
Welke waarde moet er nu nog gehecht worden aan het eerdere gebaar van de rvb om helemaal af te zien van variabele beloningen? Was dat achteraf gezien slechts voor de bühne?
Door het bonusverbod voor staatsgesteunde ondernemingen was het a.s.r. sinds juli 2012 niet langer toegestaan om bestuurders een variabele beloning toe te kennen of de vaste beloning te verhogen, behoudens CAO-indexatie. Omdat de laatste aandelen a.s.r. in handen van de staat inmiddels zijn verkocht, valt a.s.r. niet langer onder dit verbod. Wel moet a.s.r. zich houden aan het bonusplafond van ten hoogste 20% van de vaste beloning op jaarbasis.
Waarom verwijst de voorzitter van de raad van commissarissen (rvc) op het belang van een beloningsbeleid afgestemd op «wat gangbaar is in de Angelsaksische wereld»? Daar heeft een puur Nederlandse verzekeraar als ASR toch helemaal niks mee te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat in Nederland gevestigde ondernemingen hun governance zouden moeten inrichten naar het Rijnlands model in plaats van het Angelsaksisch model?
Op uitgevende instellingen die een Nederlandse rechtspersoon zijn, waaronder a.s.r., zijn de bepalingen over bestuur en toezicht in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet op het financieel toezicht en de Nederlandse Corporate Governance Code van toepassing. Deze instrumenten belichamen het Rijnlandse corporate governance model, dat zich kenmerkt doordat niet enkel de belangen van de aandeelhouders, maar de belangen van alle stakeholders, waaronder schuldeisers en werknemers, worden meegewogen. Bestuurders van Nederlandse beursvennootschappen dienen zich te richten op het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Uitgevende instellingen die een buitenlandse rechtsvorm hebben, dienen zich in te richten volgens de normen van dat rechtsstelsel. Het staat bestuurders van Nederlandse uitgevende instellingen vrij om zelf aandelen in de eigen vennootschap te verwerven. De onderneming kan hierover afspraken maken met bestuurders. Een verzekeraar, ongeacht of die een uitgevende instelling is of niet, dient op basis van Europese regelgeving te beschikken over procedures en maatregelen met betrekking tot het tegengaan van verstrengeling van privébelangen van (onder meer) de bestuurders van de verzekeraars.
De Volksbank, momenteel volledig in staatshanden, keert op het moment geen variabele beloningen uit en voert een beheerst beloningsbeleid. Hoe gaat u garanderen dat de Volksbank ook na het weer op de markt brengen van de bank dit beloningsbeleid voortzet en zich niet laat leiden door «wat gangbaar is in de Angelsaksische wereld»?
Zoals ik heb aangegeven in de antwoorden op schriftelijke vragen over de Kamerbrief over de voortgangsrapportage van NLFI en meermaals bij verschillende Algemeen Overleggen, zal pas een besluit genomen worden over de toekomst van de Volksbank als de onderneming daar gereed voor is.2 Het is van belang dat de Volksbank doorgaat met het implementeren van haar strategie en verder toewerkt naar het beoogde bedrijfsmodel. Ik informeer uw Kamer jaarlijks over de voortgang.
Het bericht ‘Schaatscoach Jillert Anema ondernam poging tot matchfixing op Winterspelen Sotsji’ |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schaatscoach Jillert Anema ondernam poging tot matchfixing op Winterspelen Sotsji»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat een Nederlandse schaatscoach een poging tot matchfixing heeft ondernomen?
Ik vind matchfixing te allen tijde een kwalijke zaak. Matchfixing zorgt ervoor dat een sportwedstrijd niet meer eerlijk verloopt, doordat de uitslag of een ander aspect van de wedstrijd gemanipuleerd wordt. Een deel van de aantrekkingskracht van sport is de spanning en onzekerheid, die gepaard gaat met een eerlijke strijd. Door een fenomeen als matchfixing verliest sport deze aantrekkingskracht.
Heeft NOC*NSF u op de hoogte gebracht van de poging tot matchfixing in 2014? Zo ja, wanneer
Ten tijde van het voorval is dit niet gebeurd. Gedurende mijn bezoek aan de Olympische winterspelen in Korea heeft NOC*NSF mij over de toedracht geïnformeerd.
Wat vindt u ervan dat pas na vier jaar dit voorval in de openbaarheid is gekomen?
Als er fouten worden gemaakt dan kunnen we daarvan leren. Dat kan echter alleen wanneer men er transparant over is. Als dit vier jaar geleden was gebeurd, dan had de sportwereld daar van kunnen leren. Het IOC heeft laten weten dat het NOC*NSF destijds goed gehandeld heeft. Ik vind het belangrijk dat we hier in de toekomst transparant over kunnen zijn. Ik zal dit blijven meenemen in de gesprekken die ik regelmatig met NOC*NSF voer over integriteit in de sport.
Bent u van mening dat NOC*NSF de verantwoordelijkheid heeft om dit soort praktijken zelf naar buiten te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven ben ik een voorstander van transparantie. In deze specifieke casus heeft NOC*NSF ervoor gekozen om dit voorval niet naar buiten te brengen. Deze handelwijze was in lijn met de IOC-regels die destijds golden. Op basis van die regels was het naar buiten brengen van een poging tot niet-gokgerelateerde matchfixing geen noodzaak.
Deelt u de mening dat de strijd tegen matchfixing alleen kan worden gewonnen als sportbonden en NOC*NSF transparant zijn over pogingen tot en vermoedens van matchfixing? Zo nee, waarom niet?
Matchfixing kan alleen bestreden worden door nauwe samenwerking tussen de sectoren sport, kansspel en opsporing en vervolging, waarbij alle signalen met elkaar gedeeld worden.
De verschillende sectoren werken momenteel goed samen en weten elkaar te vinden. Het NOC*NSF, de KNVB en de KNLTB nemen namens de sportsector deel aan het Nationaal Platform Matchfixing, waarbinnen informatie over matchfixing geanonimiseerd gedeeld kan worden met de andere partijen. Het NOC*NSF en de sportbonden hebben tevens de mogelijkheid om concrete signalen (niet-geanonimiseerd) te delen in het signalenoverleg. Tenslotte zal er ook een intelligence punt sport ingericht worden, om de signalen uit de sport centraal te verzamelen.
Bent u bekend met het bericht «Dopingautoriteit wil opheldering van NOC*NSF over bloedtesten»?2
Ja. Ik verwijs u hierbij graag naar mijn antwoorden op eerdere Kamervragen.3
Bent u bereid in gesprek te gaan met de wijze waarop NOC*NSF omgaat met zaken als matchfixing en dopingcontroles? Zo nee, waarom niet?
Ik ben doorlopend in gesprek met NOC*NSF over integriteit in de sport, waaronder matchfixing en doping. De Dopingautoriteit en NOC*NSF zijn ook regelmatig met elkaar in overleg om te spreken over dopingcontroles. Voor wat betreft matchfixing verwijs ik u ook graag naar mijn antwoord op vraag 6.
Het bericht 'Ex-staatsbedrijf ASR gooit salarissen aan de top met tonnen omhoog' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ex-staatsbedrijf ASR gooit salarissen aan de top met tonnen omhoog»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de salarisverhoging van ASR? Wat vindt u ervan, dat ASR het nodig vindt om binnen een half jaar nadat de Staat haar laatste aandelen heeft verkocht de beloningen van bestuurders met enkele tonnen per persoon te verhogen?
Ik vind de aanpassing van de beloning opvallend en zeer fors, zeker gezien het feit dat a.s.r. tot voor kort in handen van de staat was. Op 14 september 2017 zijn de laatste aandelen a.s.r. door de staat verkocht en daarmee is a.s.r. volledig zelfstandig geworden. Omdat ik geen aandeelhouder meer ben, ga ik niet over de hoogte van de beloning van de raad van bestuur van a.s.r. Het is aan de rvc van a.s.r. en de nieuwe aandeelhouders om te beoordelen welke beloning passend is, maar ik vind het wel belangrijk dat de rvc rekening houdt met de maatschappelijke functie van de onderneming. Overigens zijn verzekeraars, ondanks de maatschappelijke functie en anders dan banken, in het algemeen niet systeemrelevant. In dit verband wordt opgemerkt dat op dit moment het wetsvoorstel herstel en afwikkeling van verzekeraars bij de Tweede Kamer in behandeling is, waardoor in financiële problemen geraakte verzekeraars in de toekomst beter kunnen worden afgewikkeld, zonder overheidsbijdrage.
Wat zijn de redenen voor de salarisverhoging?
Voor de motivatie van de aanpassing van de beloning verwijs ik naar het persbericht van a.s.r.2 Zolang de staat als aandeelhouder bevoegd was, moest de hoogte van de maximale beloning van de bestuurders in samenspraak met de Minister van Financiën worden vastgesteld. Sinds juli 2012 is er geen sprake meer geweest van een aanpassing van de (maximale) beloning omdat het a.s.r. als staatsgesteunde onderneming niet was toegestaan om bestuurders een variabele beloning toe te kennen of de vaste beloning te verhogen, buiten een CAO-indexatie. Omdat de laatste aandelen a.s.r. in handen van de staat zijn verkocht, valt a.s.r. niet langer onder dit verbod. Het is aan de nieuwe aandeelhouders van a.s.r. om de beloningsverhoging te beoordelen.
Ik heb geen informatie over de gemiddelde beloning van een bestuurder in Nederland. Het is mij ook niet bekend welke referentiegroep a.s.r. heeft gebruikt om de beloning van de raad van bestuur te toetsen en wat de gemiddelde beloning is van bestuurders uit die referentiegroep. Uit het persbericht van a.s.r. begrijp ik dat alle medewerkers met de inwerkingtreding van een eigen cao per 1 januari 2018 een loonsverhoging van 2% hebben ontvangen.
Hoe past een salarisverhoging binnen het op de website gepubliceerde beleid om integriteit en soliditeit centraal te stellen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat ASR zegt dat de salarissen achterlopen bij mensen met een vergelijkbaar beroep? Wat is de gemiddelde beloning van een bestuurder in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Met welke medewerkers spiegelt het bestuur van ASR zich? Kunnen de overige medewerkers van ASR ook rekenen op een salarisverhoging van 40%?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze salarisverhoging past binnen een trend in de financiële sector, namelijk dat de lessen van de crisis vergeten zijn en dat financiële instellingen weer het gedrag vertonen van voor de crisis?
Vertrouwen in de sector is essentieel. Ik heb de afgelopen maanden met veel grote banken en verzekeraars gesproken over de noodzaak van herstel van vertrouwen. Ook heeft de overheid verschillende maatregelen getroffen, zoals de introductie van het provisieverbod en de algemene zorgplicht. Tegelijkertijd is er nog een lange weg te gaan. De sector heeft weliswaar serieuze stappen gezet, onder meer met de introductie van de bankierseed of -belofte en het tuchtrecht, maar het is evident dat er nog veel moet gebeuren.
DNB houdt als toezichthouder bovendien toezicht op gedrag en cultuur in raden van bestuur en raden van commissarissen van onder meer banken en verzekeraars. Dit toezicht heeft tot doel te onderzoeken welke invloed menselijk handelen, groepsdynamische processen, als ook cultuur hebben op de financiële prestaties, integriteit en de reputatie van de instelling. Mocht de toezichthouder gedragspatronen waarnemen die risico’s vormen voor het functioneren van de bank of verzekeraar, dan zal zij deze ertoe bewegen om maatregelen te treffen om de geconstateerde risico’s van menselijk gedrag weg te nemen.
Ik vind het belangrijk dat financiële ondernemingen zich rekenschap geven van hun maatschappelijke functie bij het opstellen van hun beloningsbeleid en het vaststellen van individuele beloningen. Kundige mensen zijn in alle sectoren nodig, waarbij de vereiste vaardigheden wel verschillen.
Op verzoek van uw Kamer doe ik u tevens een Kamerbrief toekomen over het (inmiddels ingetrokken) voornemen om het salaris van de CEO van ING Groep N.V. te verhogen. In deze brief ga ik ook in op maatregelen die ik mede naar aanleiding daarvan overweeg te nemen. Voor ondernemingen als a.s.r. wordt daarbij gekeken naar de prikkels bij beloningen in aandelen en het vergroten van de verantwoordelijkheid van de sector door ondernemingen openbaar rekenschap te laten geven van de verhouding van het beloningsbeleid tot de maatschappelijke functie van de onderneming.
Wat vindt u ervan dat bonussen mogelijk weer worden geïntroduceerd bij ASR?
Door het bonusverbod voor staatsgesteunde ondernemingen was het a.s.r. sinds juli 2012 niet langer toegestaan om bestuurders een variabele beloning toe te kennen. Omdat de laatste aandelen a.s.r. in handen van de staat zijn verkocht, valt a.s.r. niet langer onder dit verbod. Wel moet a.s.r. rekening houden met het bonusplafond van ten hoogste 20% van de vaste beloning van die persoon op jaarbasis. Het is aan de rvc van a.s.r. en de nieuwe aandeelhouders om te beoordelen of een variabele beloning passend is. Daarbij moeten zij zich houden aan de wettelijke kaders en vind ik het belangrijk dat de rvc rekening houdt met de maatschappelijke functie van de onderneming.
Kunt u uiteenzetten waarom ASR destijds met belastinggeld gered moest worden? Hoeveel geld was er uiteindelijk gemoeid met de redding van ASR en hoe staat ASR er momenteel voor?
In 2008 is a.s.r. in handen van de staat gekomen door de aankoop van Fortis/ABN AMRO Nederland. De aankoop van Fortis/ABN AMRO was op dat moment noodzakelijk om de stabiliteit van het Nederlandse financiële stelsel te garanderen. De overheid nam daarbij alle Nederlandse delen van het Fortis-concern over, waaronder a.s.r. Daarbij wil ik opmerken dat als a.s.r. indertijd (of nu) een zelfstandige verzekeraar geweest was, dan zou a.s.r. hoogstwaarschijnlijk geen staatsteun hebben ontvangen, omdat verzekeraars in beginsel niet systeemrelevant zijn.
De staat betaalde in 2008 3,65 mld. euro voor a.s.r. De extra rentelasten op de staatsschuld voor de aankoop van a.s.r. bedragen ongeveer 0,88 mld. euro. De totale verkoopopbrengst van de aandelen a.s.r. bedraagt 3,77 mld. euro. Daarnaast heeft de staat tussen 2008 en 2017 in totaal voor 0,63 mld. euro aan dividenden van a.s.r. ontvangen. Voor inzicht in de huidige financiële positie van a.s.r verwijs ik u naar het jaarverslag van a.s.r.
Welke afspraken zijn er met ASR gemaakt over het beloningsbeleid na verkoop van de aandelen door de Staat?
NLFI heeft samen met a.s.r. in het verkoopadvies van november 2015 voorgesteld om geen veranderingen in de remuneratie aan te brengen naar aanleiding van de beursintroductie. In het verkoopadvies is aangegeven dat het bonusverbod geldt totdat alle aandelen in a.s.r. zijn verkocht. Er zijn geen afspraken gemaakt over de beloning na volledige verzelfstandiging.
Wat vindt u ervan dat NLFI en ASR nog in het verkoopadvies stelden dat er geen aanpassingen betreffende de remuneratie zouden worden doorgevoerd?
Zie antwoord vraag 10.
Wat gaat u doen teneinde deze salarisverhoging tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat dit soort salarissen in de financiële sector normaal gevonden worden? Vindt u dit soort salarissen normaal en staan deze salarissen in verhouding tot andere sectoren?
Zie antwoord vraag 7.
Wat zijn de economische effecten van deze hoge salarissen? Zijn kundige mensen niet ook nodig in sectoren waar minder wordt betaald, zoals in de zorg, het onderwijs en vele andere sectoren?
Zie antwoord vraag 7.
Speelt het «old boys network» elkaar weer de bal toe in de financiële sector? Deelt u de mening dat een terugval naar de bankierscultuur, die de financiële crisis mede veroorzaakte, op de loer ligt? Vragen gesteld in aanvulling op eerdere vragen over hetzelfde onderwerp van het lid Ronnes (CDA).
Zie antwoord vraag 7.
De Colombiaanse anti-dumping procedure tegen de Nederlandse aardappelsector |
|
Bente Becker (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het antidumpingonderzoek van het Ministerie van Handel, Industrie en Toerisme van Colombia naar een aantal Europese aardappelverwerkende bedrijven waaronder de Nederlandse bedrijven Aviko, Farm Frites en Lamb Weston/Meijer ten aanzien van diepvries aardappelproducten?
Ja, op 3 augustus 2017 heeft Colombia een antidumpingprocedure ingesteld tegen diepvries aardappelproducten uit Nederland, Duitsland en België. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Nederlandse ambassade in Colombia en de Europese Commissie volgen de procedure vanaf de start.
Deelt u de mening dat de Nederlandse aardappelverwerkers van wezenlijk economisch belang zijn voor Nederland, mede door hun mondiale positie, hun rol in het bestendigen van een vitale Nederlandse akkerbouw, en het direct bieden van werkgelegenheid aan ruim 4.000 werknemers en indirect aan 9.000 akkerbouwers?
Ja, de aardappelverwerkende industrie levert een belangrijke bijdrage aan de economie en werkgelegenheid in Nederland.
Klopt het dat Colombia al sinds vorig jaar dreigt via eenzijdige heffingen antidumpingmaatregelen te nemen tegen de import van diepvries aardappelproducten uit onder andere Nederland?1
De Colombiaanse autoriteiten hebben op 3 augustus 2017 een antidumpingprocedure ingesteld tegen diepvriesaardappelproducten uit Nederland, Duitsland en België. De Colombiaanse autoriteiten hebben op 1 november 2017 in een tussentijds rapport vastgesteld dat er sprake is van dumping, maar besloten geen voorlopige antidumpingmaatregelen te nemen. Het besluit over definitieve antidumpingmaatregelen wordt in de tweede helft van maart 2018 verwacht.
Hoe verhoudt de opstelling en werkwijze van de Colombiaanse autoriteiten zich tot geldende regels van de Wereld Handelsorganisatie (WTO)? Klopt het dat er sprake is van matige ontvankelijkheid en selectieve beantwoording van de Colombiaanse autoriteiten als de betrokken partijen, zoals de genoemde aardappelverwerkers, wijzen op tekortkomingen in procedurele en materiële zin?
Alle WTO-leden hebben op basis van de WTO-antidumpingovereenkomst het recht om onderzoek te verrichten naar dumping wanneer de nationale industrie daarover een klacht indient. Deze klacht dient voldoende aanwijzingen te bevatten dat er daadwerkelijk sprake is van dumping en schade aan de binnenlandse producenten. Ik deel vooralsnog de mening van de Nederlandse exporteurs dat de klacht van de Colombiaanse producenten op basis waarvan de procedure is gestart zeer weinig informatie bevat over de schade aan de binnenlandse industrie.
Deelt u de stellingname van Nederlandse aardappelverwerkende bedrijven dat van dumping in deze cases geen sprake is en dat het proces op z’n minst onzorgvuldig verloopt? Zo ja, bent u bereid er bij de Europese Commissie (EC) op aan te dringen dat het EC-mechanisme voor geschillenbeslechting van de WTO in gang wordt gezet en de rechten van de aardappelverwerkende bedrijven krachtens de antidumpingovereenkomst van de WTO worden gerespecteerd? Zo ja, kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de resultaten hiervan?
Op basis van de gegevens die mij bekend zijn, deel ik de stellingname dat de huidige Colombiaanse antidumpingprocedure zowel inhoudelijke als procedurele tekortkomingen kent. Of deze tekortkomingen voldoende gewicht hebben om eventueel nog te nemen maatregelen ongeldig te maken, kan alleen door het WTO-geschillenbeslechtingsmechanisme worden bepaald. Dit zal ook afhangen van het uiteindelijke onderzoeksrapport en de uiteindelijke aanbevelingen van de Colombiaanse antidumpingautoriteit. Vanwege de exclusieve competentie van de Europese Commissie ten aanzien van handelspolitiek, kan alleen de Europese Commissie een dergelijke klacht aanhangig maken bij de WTO. Een officiële WTO-klacht kan wederom alleen aanhangig worden gemaakt wanneer er definitieve antidumpingmaatregelen gelden. Dat is in deze procedure nog niet het geval.
Nederland heeft er op basis van de nu voorliggende feiten in het handelspolitiek comité van 16 februari 2018 reeds bij de Europese Commissie op aangedrongen deze stap serieus te overwegen. Naar aanleiding van de discussie in het handelspolitiek comité heeft de Europese Commissie in samenwerking met Nederland en de andere betrokken lidstaten nogmaals bij de Colombiaanse autoriteiten tegen de maatregelen gepleit. Het besluit over definitieve antidumpingmaatregelen wordt in de tweede helft van maart 2018 verwacht.
Klopt het dat eenzijdige antidumpingmaatregelen tegen Nederlandse en Europese aardappelverwerkende bedrijven een trend lijken te worden? Hoeveel (aankondigingen van) antidumpingprocedures tegen de aardappelverwerkende bedrijven uit de EU lopen momenteel en hoe beoordeelt u de zorgvuldigheid daarvan?
Naast de lopende antidumpingprocedure van Colombia, gelden momenteel definitieve antidumpingmaatregelen tegen bevroren aardappelproducten uit onder andere Nederland in Brazilië en Zuid-Afrika. Daarmee zijn drie belangrijke exportmarkten getroffen. Dat is een zorgelijke ontwikkeling, maar het lijkt nog te vroeg om van een trend te spreken.
Voor alle procedures geldt dat er sprake is van enige mate van onzorgvuldigheid in de gevolgde procedure en de inhoudelijke onderbouwing van de maatregelen door de antidumpingautoriteiten. Nederland heeft in alle drie procedures de bezwaren naar voren gebracht. Zo heb ik in november nog een brief gestuurd aan de Colombiaanse Minister van Handel, Industrie en Toerisme over de lopende antidumpingprocedure en heb ik en marge van het World Economic Forum in Davos gesproken met de Zuid-Afrikaanse Minister voor Handel en Industrie.
Indien inderdaad sprake is van een toename van het aantal antidumpingprocedures in deze sector tegen bedrijven uit de EU, bent u bereid dit aan de orde te stellen bij de Raad Buitenlandse Zaken Handel en samen met andere lidstaten op te trekken in de strijd voor een eerlijke afhandeling van geschillen in WTO-verband?
Op verzoek van Nederland is de zaak op 16 februari 2018 met de Europese Commissie en andere lidstaten besproken in het handelspolitiek comité. Naar aanleiding van deze discussie heeft de Europese Commissie, samen met de betrokken lidstaten nogmaals bij de Colombiaanse autoriteiten tegen de maatregelen gepleit. Naar aanleiding van de uiteindelijke resultaten van het onderzoek en het besluit over eventuele definitieve maatregelen – voorzien voor de tweede helft van maart 2018 – zal het kabinet nadere acties overwegen.
Het verdwijnen van de brievenbus in Tichelwurk |
|
Harry van der Molen (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Brievenbus mag weg in Tichelwurk»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat bewoners van het buurtschap voortaan naar Wyns moeten, dat alleen ‘s zomers via het pontje over de Dokkumer Ee bereikbaar is?
De regelgeving ten aanzien van de universele postdienstverlening is gericht op betaalbaarheid en beschikbaarheid voor iedere gebruiker van bepaalde postdiensten. In dat kader zijn in de regelgeving eisen opgenomen ten aanzien van het aantal straatbrievenbussen dat minimaal beschikbaar moet zijn en de maximale afstand tot die voorzieningen (artikel 4c, eerste lid, van het Postbesluit 2009. Behalve de letterlijke wettelijke eisen worden bij de toepassing van deze eisen door PostNL en de beoordeling of er sprake is van een redelijke bereikbaarheid ook feitelijke geografische omstandigheden meegenomen. De nabijheid van wateren of een rivier kan een dergelijke omstandigheid zijn die ertoe kan leiden dat PostNL ruimere afstandsgrenzen aanhoudt dan waartoe de wet verplicht. In het geval van Tichelwurk is daar sprake van. Alhoewel de betreffende brievenbus daar wettelijk gezien dus weggehaald zou mogen worden, heb ik van PostNL begrepen dat er inmiddels op basis van de bijzondere geografische omstandigheden ter plaatse is vastgesteld dat de brievenbus op deze locatie wordt gehandhaafd.
Klopt het dat vanuit Tichelwurk de dichtstbijzijnde brievenbus ‘s winters in Stiens is en deze zes kilometer verderop ligt? Hoe kan het dat die afstand zo groot is?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u mogelijkheden om in gesprek te gaan met PostNL om te bekijken of de brievenbus kan worden teruggeplaatst of dat een brievenbus op een andere plek kan worden geplaatst zodat de afstand tot de brievenbus redelijk wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) een straal trekt met een passer, zonder rekening te houden met een redelijke bereikbaarheid?
ACM toetst of de UPD verlener zich houdt aan de wettelijke eisen. Dit omvat ook de eisen ten aanzien van het proces dat dient te worden gevolgd bij het wijzigen van de locatie van straatbrievenbussen. De Postwet 2009 voorziet (in artikel 18a, eerste lid) in de verplichting voor de verlener van de UPD om advies te vragen aan consumentenorganisaties over de door hem voorgenomen wijzigingen in het aantal en de spreiding van brievenbussen en postvestigingen. Als er achteraf klachten bij ACM binnenkomen van consumenten zal ACM allereerst het gevolgde proces toetsen. Het adviesproces voorafgaand aan een wijziging zoals PostNL dat hanteert borgt dat er rekening wordt gehouden met kwetsbare groepen en eventuele bijzondere geografische omstandigheden. Het contact tussen PostNL en lokale belangenorganisaties en gemeente is de meest geschikte manier om ervoor te zorgen dat er daar waar enigszins mogelijk ruimte is voor maatwerk. Ik heb van ACM geen signalen gekregen dat het huidige toezichtkader onvoldoende mogelijkheden zou bieden om op een adequate manier invulling te kunnen geven aan de wettelijke eisen.
Biedt de Postwet mogelijkheden voor de ACM om met redelijkheid te kijken naar de afstand tot brievenbussen? Zo niet, vindt u dat dit anders zou moeten?
Zie antwoord vraag 5.
Bouwvertragingen in Bedum |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bedum stopt even met Plegt Vos als bouwer»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het heel slecht is voor de leefbaarheid van dorpen als de bouw van nieuwe woningen en andere noodzakelijke voorzieningen voortdurend en jarenlange vertraging oploopt?
Ik deel de mening dat vertraging bij de bouw van nieuwe woningen zoveel mogelijk voorkomen dient te worden. De NAM heeft een aparte nieuwbouwregeling, om woningen gelijk bij de bouw aardbevingsbestendig te maken. Dit is goed voor de toekomstbestendigheid van de woningen en daarmee de leefbaarheid in de dorpen. Dit voorkomt daarbij een nieuwe versterkingsopgave voor deze woningen in de toekomst.
In juli 2017 is de herijkte nieuwbouwregeling van NAM gestart, met terugwerkende kracht vanaf 23 december 2016. Deze regeling biedt technische ondersteuning en een financiële vergoeding voor de redelijke meerkosten die voortkomen uit de toepassing van de Nationale Praktijkrichtlijn (NPR) voor aardbevingsbestendige bouw bij nieuwbouwprojecten. De herijkte nieuwbouwregeling is het resultaat van intensief overleg tussen de Nationaal Coördinator Groningen (NCG), regionale overheden, maatschappelijke partijen en NAM. De regeling is gebaseerd op de kaders die in het Meerjarenprogramma 2017–2021 van de NCG beschreven zijn.
De Plegt-Vos Bouwgroep heeft aan de NCG laten weten dat zij haar gestandaardiseerde bouwconcept, dat zij in de rest van het land gebruikt, moet aanpassen om in het aardbevingsgebied te bouwen conform de NPR. De ontwikkelkosten voor deze aanpassingen komen niet in aanmerking voor vergoeding op basis van de nieuwbouwregeling. Andere partijen in de markt zijn wel in staat om binnen de kaders van de nieuwbouwregeling woningen te realiseren.
Hoe verhoudt de opstelling van de NAM zich tot het zo vaak met de mond beleden «ruimhartige vergoeden»? Daar is nu toch voor de zoveelste keer weer geen sprake van?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat het project Bederawalda midden in de dorpskern van Bedum weer vertraging oploopt omdat de NAM de volledige extra kosten van aardbevingsbestendig bouwen niet wil vergoeden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de bouw van 16 nieuwe woningen door Plegt Vos ook geen doorgang vindt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht sturen van alle vertragingen in dorpen en wijken waar discussie is met de NAM over de kosten van aardbevingsbestendig bouwen? Kunt u per project de vertraging bekend maken?
De realisatie van nieuwbouwprojecten en de toepassing van bouwregelgeving vindt plaats onder toezicht van de afzonderlijke verantwoordelijke gemeenten. Een dergelijk overzicht is op dit moment dan ook niet beschikbaar. De realisatie van toekomstbestendige nieuwbouw is onderdeel van de bredere problematiek van de gevolgen van de gaswinning in Groningen. Ik ben in gesprek met onder meer de bestuurders van gemeenten in het aardbevingsgebied om te werken aan structurele oplossingen. Alle vormen van schade, waaronder ook de meerkosten van aardbevingsbestendige nieuwbouw, komen in deze gesprekken aan bod.
Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de uitkomsten van dit overleg.
Toont dit voorbeeld niet eens te meer aan dat ook voor de kosten van versterking en aardbevingsbestendig bouwen heel snel de invloed van de NAM moet verdwijnen en er publieke aansturing noodzakelijk is zoals dat ook voor schade ten gevolge van de aardbevingen is afgesproken?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Kabinet huurt tijdelijk regeringstoestel’ |
|
Jan Paternotte (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kabinet huurt tijdelijk regeringstoestel» waarin verwezen wordt naar uw brief d.d. 13 februari 2018 inzake dit onderwerp?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het kan gebeuren dat u klaarblijkelijk verrast bent door het feit dat het vliegen op ad-hoc basis onvoldoende garantie op beschikbaarheid en passende kwaliteit oplevert? Zo nee, waarom niet?
KLM is verzocht om de operatie uit te voeren van het interim-regeringsvliegtuig. Uit de gesprekken met KLM is gebleken dat het niet mogelijk is om op basis van ad-hoc aanvragen de garantie te kunnen geven dat er telkens een geschikt vliegtuig beschikbaar is. Met KLM is afgesproken dat onder de regie van KLM tijdelijk een derde partij vluchten de vluchten uitvoert in een toestel dat permanent beschikbaar is en goed toegerust is, zodat er bijvoorbeeld in het vliegtuig vergaderd kan worden.
Kunt u aangeven wat u precies verstaat onder de begrippen «beschikbaar» en «passende kwaliteit»? Waaruit bestaat vervolgens de «onvoldoende garantie»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Is er sprake van dat de huidige operator niet voldoet of niet heeft voldaan aan de strenge eisen ten aanzien van veiligheid- en security die vereist zijn in de interim-periode? Zo nee, hoe kunt u dit aannemelijk maken? Zo ja, hebben zich voorvallen voorgedaan en/of andere zaken afgespeeld waaruit u nu opmaakt dat er niet is voldaan aan de strenge eisen ten aanzien van veiligheid- en security?
KLM City Hopper was de operator van het vorige regeringsvliegtuig (KBX). Dat contract liep af in juni 2017. Juist met het oog op de strenge eisen ten aanzien van veiligheid en security is voor de operatie van het interim-regeringsvliegtuig KLM gevraagd. Voor wat betreft de interim-oplossing voert KLM de regie over de door een derde partij uit te voeren vluchten.
Is er op enige manier een verband tussen het verhoogde leasebedrag en het vervoer alsmede gebruik van het tijdelijke interim-vliegtuig door leden van het Koninklijk Huis? Zo ja, waaruit bestaat dit verband?
Nee, er is geen verband tussen het leasebedrag en het vervoer en gebruik door leden van het Koninklijk Huis.
Kunt u aangeven hoe hoog de aan te gane verplichting voor het leasebedrag van het tijdelijke interim-vliegtuig is en hoe dat bedrag zich verhoudt tot de middelen op de begroting van uw ministerie die daarvoor nu beschikbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Voor de exploitatie van het regeringstoestel is in de IenW begroting 6,7 miljoen euro gereserveerd. Op basis van het feitelijke gebruik in de eerste maanden van dit jaar ontstaat meer zicht op de kosten die additioneel voor deze tijdelijke oplossing nodig zijn. Zoals aangegeven in de eerdere brief aan uw Kamer zal ik uw Kamer ten aanzien van de additionele kosten en de dekking daarvan binnen de begroting van IenW nader informeren bij de Voorjaarsnota.
Kunt u een indicatie geven waar de dekking voor dit bedrag gevonden zal worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 6.
Vluchtende dieren door heliherrie |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in de Gelderlander «Koeien vluchten en geven minder melk door heliherrie» en de videobeelden die daarbij te zien zijn?1
Ja.
Bent u van mening dat er voldoende voorzorgsmaatregelen zijn genomen om boeren en omwonenden tijdig en juist te informeren over de mate van de geluidsoverlast en mogelijke impact? Zo ja, hoe heeft de communicatie hierover plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet en wat zijn hier verbeterpunten?
Ja.
Om bekendheid te geven aan de vliegoefening zijn op 15 januari 2018 alle betrokken gemeenten en veiligheidsregio’s actief geïnformeerd, met het verzoek melding te doen van de oefening op de eigen website en/of via sociale mediakanalen. De betrokken gemeenten hebben aan dit verzoek ook daadwerkelijk gehoor gegeven.
Gemeenten, landeigenaren en omwonenden waar grond(radar)systemen zijn geplaatst, zijn hierover actief geïnformeerd door middel van presentaties en (huis)bezoeken.
Op 30 januari 2018 is het besluit waarmee toestemming is verleend voor het uitvoeren van militaire vluchten voor oefendoeleinden op zeer lage hoogte tevens in de Staatscourant gepubliceerd en is het verzoek aan de lokale overheden om de informatie verder te verspreiden herhaald. Met het oog op de mogelijke overlast, is via de website van Defensie, gemeenten en lokale media ook informatie verstrekt over waar omwonenden terecht kunnen met hun klachten en op welke manier zij op individuele basis op de hoogte kunnen blijven van oefeningen en activiteiten van de helikopters.
Informatie over vliegbewegingen en oefeningen zijn en worden ook bekend gesteld via de website van Defensie en NOS teletekstpagina 766. Via diverse sociale media-kanalen van de Koninklijke Luchtmacht is vanaf begin februari informatie over deze oefening verstrekt. Op de eerste ochtend van de oefening heeft een vertegenwoordiger van Defensie een interview gegeven bij Omroep Gelderland, om een toelichting te geven over de oefening.
Naar aanleiding van deze oefening wordt de communicatie verbeterd door LTO toe te voegen aan de lijst van te informeren instanties bij grootschalige vliegoefeningen.
Gezien in de beschikking van uw ministerie (MLA/005/2018, 30 januari 2018) staat dat aaneengesloten bebouwing, ziekenhuizen, sanatoria en dergelijke worden vermeden, vallen onder «en dergelijke» ook stallen, omheind gebied waar dieren zich in bevinden en natuurgebieden? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Onder «aaneengesloten bebouwing» worden mede begrepen haven- en industriegebieden. Onder «en dergelijke» wordt bijvoorbeeld verstaan andersoortige zorginstellingen zoals psychiatrische inrichtingen en Tbs-klinieken. Voor bebouwing, waaronder begrepen stallen, geldt in het algemeen dat het overvliegen hiervan zoveel mogelijk wordt vermeden.
Wat is de afweging geweest om deze oefening boven dit gebied te houden en zijn er andere gebieden onderzocht om deze oefening te houden? Zo ja, wat is de reden dat deze andere gebieden het uiteindelijk niet zijn geworden?
Op 18 januari 2018 (Kamerstuk 34 775 X, nr. 77) is de Kamer geïnformeerd dat de meeste militaire operaties niet uitvoerbaar zijn zonder helikopters. Het vliegen op lage hoogte, zeker bij duisternis en onder dreiging van een tegenstander vergt specifieke training en ervaring. De vliegende bemanningen van de Nederlandse helikopters volgen een oefen- en trainingsprogramma om hen zo goed mogelijk voor te bereiden op een inzet. Het is niet mogelijk het oefenen met laagvliegen uit te stellen totdat vliegers en helikopters operationeel worden ingezet bij bijvoorbeeld crisisbeheersingsoperaties of humanitaire hulpoperaties. In dat geval is de tijd te kort en de training te veelomvattend om voldoende vliegers het trainingsprogramma te laten doorlopen.
Grootschalige oefeningen vinden gemiddeld een tot twee keer per jaar afgewisseld in Nederland dan wel in het buitenland plaats. In de Verenigde Staten wordt regulier vier maal per jaar gedurende een maand getraind. In zo’n maand vinden op meerdere momenten oefeningen van grotere omvang plaats.
Voor dit soort tactische oefeningen werd in het verleden gebruik gemaakt van het oefenterrein Spadeadam in Groot-Brittannië. Omdat oefeningen voor Britse eenheden daar voorrang krijgen voor oefeningen van buitenlandse eenheden, hebben Nederlandse oefeningen in het verleden niet altijd doorgang kunnen vinden. Daarom is besloten deze oefening in Nederland te houden. Dit is ook zo gebeurd in het voorjaar van 2017 in de omgeving van vliegveld Deelen. In het najaar van 2017 is er gedurende drie weken grootschalig geoefend in de omgeving van Grafenwöhr, Duitsland.
Bij de keuze van het oefenterrein is rekening gehouden met het kunnen plaatsen van radarsystemen op de grond, het gebruik van voor de helikopterbemanningen onbekend gebied, het vermijden van dichtbevolkte gebieden en het verdelen van de lasten voor de omgeving, die zijn verbonden aan dit soort oefeningen.
Wordt het geluid van een Apache helikopter, net als het geluid andere vliegtuigen zoals de F-16, «geëxporteerd» naar het buitenland? Zo ja, waarom is er in dit geval voor Nederlands grondgebied boven land gekozen? Waarom worden niet alle laagvlieg oefeningen van Apaches in het buitenland gehouden?
Voor een goede inzetbaarheid van helikopterbemanningen moet, vanwege de internationale veiligheidssituatie en vanwege de ondersteuning van civiele autoriteiten, ook in Nederland zelf worden geoefend. Op 18 januari 2018 (Kamerstuk 34 775 X, nr. 77) is de Kamer geïnformeerd dat laagvliegtraining al zoveel mogelijk wordt uitgevoerd in het buitenland en dat op het gebied van laagvliegen internationaal weinig winst meer valt te behalen, omdat de intensiteit ook daar al is gemaximaliseerd. Om de geoefendheid van helikopterbemanningen op peil te brengen en te houden zijn naast oefeningen boven of op de daarvoor aangewezen oefenterreinen in Nederland, ook incidenteel bijzondere oefeningen noodzakelijk waarbij niet de reguliere laagvlieggebieden worden gebruikt. Niet alleen om de hinder, die onmiskenbaar gepaard gaat met dit soort oefeningen, over Nederland te spreiden, maar ook om de oefenwaarde te vergroten.
Hoe is het mogelijk dat de vliegoefeningen al begonnen zijn in de periode dat het nog mogelijk was om bezwaar te maken tegen deze beschikking? Wanneer was bij Defensie bekend dat de vliegoefeningen in februari 2018 gepland zouden worden en waarom is de beschikking over de vlieghoogte in het oefengebied niet eerder gepubliceerd?
Een aanvraag voor een ontheffing voor laagvliegen wordt altijd zorgvuldig beoordeeld op verschillende aspecten. Deze beoordeling vindt eerst plaats door het Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK) en vervolgens door de Militaire Luchtvaart Autoriteit (MLA). De veiligheid van het luchtverkeer en de omgeving staat bij deze beoordeling voorop, maar ook aspecten zoals hinder voor derden en natuurwaarden worden afgewogen. Uit de beoordeling door de CLSK van de initiële aanvraag van 3 oktober 2017 bleek dat deze teveel beperkingen meebracht voor het overig luchtverkeer. Naar aanleiding hiervan heeft veelvuldig overleg plaatsgevonden tussen het Defensie Helikopter Commando, de Staf van het Commando Luchtstrijdkrachten en de Militaire Luchtvaart Autoriteit. Uiteindelijk heeft dit proces, waarbij is gelet op de omvang en inhoud van de geplande oefeningen en de bijkomende risico's, niet eerder kunnen leiden tot een beschikking dan op 30 januari 2018.
Beschikkingen waarmee grootschalige oefeningen bekend worden gemaakt, zullen voortaan in een zo vroeg mogelijk stadium en bij voorkeur uiterlijk 4 weken voor de aanvang van een oefening worden gepubliceerd. Er blijven altijd bijzondere omstandigheden waarbij dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld bij een ongeplande of urgente oefen- of trainingsnoodzaak in verband met inzet.
Hoeveel bezwaren van belanghebbenden zijn er tegen de beschikking ingediend en wat was de aard van deze bezwaren?
Tot 5 maart 2018 zijn twee bezwaarschriften ingediend tegen de beschikking van 30 januari 2018. Het betreft bezwaren van omwonenden die zelf hinder of schade ondervinden of dieren hebben die hinder of schade ondervinden van de laagvliegende helikopters. Een van de bezwaren is ook gericht tegen de (wijze van) bekendmaking van de beschikking.
Hoeveel klachten zijn er binnengekomen naar aanleiding van deze oefeningen en is dit vergelijkbaar met andere (vlieg-)oefeningen van Defensie boven bewoond gebied? Hoeveel klachten daarvan gingen over gestreste, op hol geslagen of anderszins geschrokken dieren?
Tot 5 maart 2018 zijn 278 meldingen ingediend, waarvan 45 schadeclaims. Dit aantal is hoger in vergelijking met oefeningen die worden gehouden in de daarvoor aangewezen laagvlieggebieden. Voor oefeningen buiten de aangewezen laagvlieggebieden zijn geen cijfers beschikbaar om een vergelijking mee te kunnen maken.
Bent u bekend met wetenschappelijke onderzoeken naar de invloed van geluid op dieren, waaruit blijkt dat dieren over het algemeen gevoeliger zijn voor verstoring door geluid dan mensen, dat een relatief kortdurende en onvoorspelbare geluidsbron bij veel diersoorten werkt als een alarmsignaal die een vecht-of-vlucht reactie oproept en zich uit in een fysiologische stressreactie met allerlei negatieve gevolgen voor het dierenwelzijn?2 Zo nee, wilt u kennisnemen van dergelijke onderzoeken voor besluitvorming over toekomstige oefeningen? Zo ja, in hoeverre is deze kennis meegewogen in de besluitvorming over deze oefeningen?
Ja, hiermee ben ik bekend. Er kan niet in zijn algemeenheid worden gesteld dat geluid van luchtvaartuigen leidt tot reacties bij dieren. Dit hangt samen met verschillende factoren, waaronder de zichtbaarheid van, de afstand tot en de hoogte van het luchtvaartuig, de locatie van het dier (binnen of buiten), de gevoeligheid van het dier en de tijd van het jaar (bijvoorbeeld het broedseizoen), de regelmaat van passerende luchtvaartuigen, de omvang van het luchtvaartuig en de hoeveel geluid dat wordt geproduceerd.
Bij besluitvorming over een oefening worden verschillende aspecten meegewogen, waaronder hinder voor mens en mogelijke schade aan flora en fauna.
Wat is het aantal «Ke» (kosteneenheden) en/of dB(A) dat laagvliegende en/of stil hangende Apaches veroorzaken?
Kosteneenheid (Ke) is een eenheid om de geluidsbelasting rond vliegvelden te berekenen. Het aantal Kosteneenheden is de optelsom van een aantal factoren, die bepalend zijn voor de geluidsbelasting en wordt berekend over een periode van een jaar. Het aantal kosteenheden en/of dB(A) van een Apache kan niet generiek worden gegeven, dit is afhankelijk van de afstand in meters vanaf de waarnemer tot de geluidsbron, het aantal vliegdagen en het aantal toestellen.
Het aantal «Ke» (kosteneenheden) en/of dB(A) is bedoeld om geluidsoverlast te meten voor de mens. Is er ooit onderzoek gedaan naar het effect van geluidshinder veroorzaakt door (Defensie-)vliegtuigen of helikopters bij dieren met dezelfde «Ke» en/of dB(A) metingen, aangezien dieren gevoeliger zijn voor geluid dan mensen? Zo nee, bent u met de Partij voor de Dieren van mening dat hier onderzoek naar gedaan moet worden?
Defensie heeft in het verleden onderzoek laten uitvoeren en draagt bij aan onderzoek naar de effecten van geluid van militaire helikopters op dieren. Onder meer in 2010 door het NLR en WUR over de effecten op geiten3en in 2015 door Imares over de effecten op vogels4. De Koninklijke Luchtmacht draagt momenteel bij aan het onderzoek Cumulative Human Impact on biRd Populations (CHIRP) 5.
Zijn er door waarnemers ter plekke geluidsmetingen gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn er geluidsoverschrijdingen geweest en in welke mate?
Nee, bij militaire laagvliegoefeningen worden geen geluidmetingen gedaan.
Gezien de videobeelden en berichtgeving over gestreste en van slag zijnde koeien, op hol geslagen en uitgebroken paarden, bent u met de Partij voor de Dieren van mening dat de laag vliegoefeningen boven dit gebied direct gestaakt dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Hinder en overlast is vervelend voor diegene die het treft, maar is onvermijdelijk bij dit soort oefeningen. Deze laagvliegoefeningen zijn noodzakelijk om de inzetbaarheid van de krijgsmacht op peil te brengen en te houden, in het belang van de veiligheid van Nederland. Naar aanleiding van de hinder bij stallen met dieren als gevolg van deze oefening, zijn afspraken gemaakt met vertegenwoordigers van LTO Noord, om de overlast bij stallen met dieren bij het vervolg van de oefening te beperken. Schade aan vee of andere eigendommen, die onverhoopt toch zou ontstaan, wordt vergoed. Claims in dat kader worden binnen Defensie afgehandeld conform de «Regeling melding verkeers- en oefenschade Defensie».
Het bericht 'Koopkracht gezinnen in veertig jaar amper gestegen' |
|
René Peters (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Koopkracht gezinnen in veertig jaar amper gestegen»?1
Ja.
Klopt het dat het inkomen van gezinnen de laatste veertig jaar amper is gestegen?
De Rabobank berekent dat het gemiddeld besteedbaar inkomen sinds 1977 met zo’n 10 procent is gestegen en concludeert daaruit dat het inkomen van gezinnen nauwelijks gestegen is. Tegelijkertijd concludeert de Rabobank dat dit deels te verklaren is doordat huishoudens gemiddeld kleiner zijn geworden en daardoor het aantal huishoudens is gestegen. Het gemiddeld besteedbaar inkomen is daardoor ook niet goed vergelijkbaar met 1977.
Vanwege de afname van de huishoudomvang kan daarom beter gekeken worden naar gestandaardiseerd besteedbaar inkomen, wat het CBS gebruikt om het welvaartsniveau van huishoudens te kunnen vergelijken. In vergelijking met 1977 ligt het niveau van het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen – gecorrigeerd voor inflatie – ongeveer 25 procent hoger (zie figuur 1). Hierin wordt rekening gehouden met de schaalvoordelen van het voeren van een groter huishouden.
De Rabobank heeft ook een gestandaardiseerd besteedbaar inkomen berekend en komt tot een toename van 18 procent. Deels zit het verschil met figuur 1 in oudere cijfers die de Rabobank gebruikt en deels door trendbreuken in de dataverzameling door het CBS, waardoor cijfers uit 1977 niet helemaal meer vergelijkbaar zijn met die van 2016.
De Rabobank geeft ook aan dat het besteedbaar inkomen van huishoudens niet alles zegt over de welvaartsontwikkeling. Zo is sinds de eeuwwisseling de overheidsconsumptie gestegen. Dit geld is besteed aan publieke voorzieningen die ten behoeve komen aan de gezondheid, veiligheid of een schoner milieu van alle huishoudens.
Hoewel het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen dus hoger ligt dan in 1977, laat de figuur ook zien dat niet in alle jaren het besteedbare inkomen zich positief heeft ontwikkeld. Met name gedurende de laatste economische crisis is een deel van de welvaartswinst die tussen 1994 en 2007 werd geboekt weer ingeleverd. De laatste jaren is weer een stijging van de welvaart van huishoudens te zien. Het kabinet heeft in het Regeerakkoord sterk ingezet op verbetering van de koopkracht van de middenklasse en daarmee op het doorzetten van de inkomensgroei.
Bron: CBS (gecorrigeerd voor trendbreuken in 2001 en 2011)
Naast de ontwikkeling van het gemiddelde inkomen kan gekeken worden naar de jaar-op-jaar koopkrachtmutaties. In figuur 2 is te zien dat in het overgrote deel van de jaren de mediane koopkrachtontwikkeling positief is geweest. De zeggenschap van een optelsom is beperkt, desondanks tellen de jaarlijkse mutaties in deze periode op tot circa 40 procent koopkrachtgroei in deze periode. Al met al lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat het inkomen van huishoudens hoger ligt dan veertig jaar geleden.
Bron: CBS; voor een twee jaarlijkse periode staat het gemiddelde per jaar weergegeven.
Klopt het dat een belangrijke oorzaak daarvan is dat de welvaart verdeeld moet worden over meer huishoudens dan veertig jaar geleden?
Huishoudens zijn in de afgelopen veertig jaar een stuk kleiner geworden (van gemiddeld 2,9 leden per huishouden naar 2,2) en in aantal toegenomen (van 4,5 naar 7,5 miljoen)2. Het inkomen in Nederland is gestegen en wordt verdeeld over meer maar ook kleinere huishoudens dan veertig jaar geleden. Om naar de ontwikkeling van het welvaartsniveau van huishoudens te kijken kan daarom beter gebruik gemaakt worden van het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen. Per saldo is het gemiddelde welvaartsniveau van huishoudens met een kwart toegenomen.
Klopt het dat de uitgaven aan kindregelingen als percentage van de uitgaven van de Nederlandse overheid in veertig jaar is gedaald?
In figuur 3 zijn de uitgaven aan kinderbijslag (AKW) en kindgebonden budget (WKB) over de afgelopen 40 jaar gesommeerd. Andere regelingen zoals de kinderopvangtoeslag, of de fiscale IACK en voormalige belastingkortingen die gerelateerd waren aan het hebben van kinderen zijn niet in de figuur meegenomen. Hiervan is op dit moment niet een dergelijk lange historische reeks beschikbaar. De uitgaven aan AKW en WKB (sinds 2009) als percentage van het bruto binnenlands product variëren tussen de 0,5% in 2007 en 1,9% in 1980. Doordat er in de loop der jaren verschillende wijzigingen in de werkingssfeer van de AKW hebben plaats gevonden, is het vergelijken over de jaren heen lastig.
In de periode tussen 1990 en 2002 is het aantal kinderen stabiel. Vanaf 2004 neemt het aantal kinderen weer af. In 2016 zijn er ongeveer 3,4 miljoen kinderen, dat zijn ruim 100.000 minder kinderen dan in 2004. De uitgaven als percentage van het BBP aan AKW en WKB zijn in die zelfde periode met 0,1%-punt gestegen. Relatief wordt er dus sinds 2004 per kind meer aan AKW en WKB uitgegeven. In het regeerakkoord is daarnaast € 750 miljoen uitgetrokken om de kinderbijslag te verhogen en het kindgebonden budget later te laten afbouwen voor paren.
Klopt het dat ten opzichte van veertig jaar geleden steeds meer kinderen in armoede opgroeien? Hoe groot is het percentage kinderen dat in armoede opgroeit in Nederland?
Het CBS heeft geen specifieke gegevens over het aantal kinderen onder de lage-inkomensgrens van voor 2000. Een vergelijking die veertig jaar terug gaat is daardoor niet te maken. Wel is het mogelijk om op basis van recentere cijfers de ontwikkeling van het aantal kinderen met een risico op armoede te schetsen.
De meest recente beschikbare cijfers over het aantal huishoudens met een risico op armoede over 2016 zijn in januari jl. door het CBS gepubliceerd.
Aangezien het CBS recentelijk is overgestapt op een nieuwe datareeks zijn de meest recente cijfers over 2016 alleen te vergelijken met de jaren tot en met 2011. Onderstaande tabel 1 laat het aandeel kinderen tot 18 jaar zien dat leeft in een huishouden met een inkomen onder de lage-inkomensgrens van het CBS.
Jaar
Percentage onder de lage-inkomensgrens
2011
8,0%
2012
9,1%
2013
9,9%
2014
9,7%
2015
9,2%
2016*
8,9%
* voorlopige cijfers
Bron: CBS Statline3
Te zien is dat er een oploop is geweest in het percentage van de kinderen onder de lage-inkomensgrens van 2011 tot en met 2013 als gevolg van de economische crisis. Vanaf 2014 is een daling zichtbaar die doorzet tot en met 2016. In 2016 leefden er 8,9% (292.400 kinderen) in een huishoudens met een laag inkomen.
Om verder terug te kijken dan 2011 moet gebruik gemaakt worden van de «oude»4 datareeks die tot het jaar 2000 terugloopt. Onderstaande tabel 2 laat het aandeel kinderen tot 18 jaar dat leeft in een huishouden met een inkomen onder de lage-inkomensgrens van het CBS tussen 2000 en 2014 zien.
Jaar
Percentage onder de lage-inkomensgrens
2000*
15,0%
2001
11,9%
2002
11,9%
2003
12,8%
2004
12,8%
2005
12,7%
2006
11,1%
2007
9,9%
2008
9,7%
2009
9,8%
2010
9,4%
2011
10,2%
2012
11,3%
2013
12,4%
2014
12,3%
* voorlopige cijfers
Bron: CBS Statline5
Tabel 2 laat zien dat het percentage kinderen onder de lage-inkomensgrens tussen 2001 en 2004 steeg, waarna het tussen 2005 en 2010 weer langzaam daalde. Vanaf 2011 is de stijging en daling vanaf 2014 te zien die ook in de eerdere datareeks te zien is, zij het voor een lager percentage.
Wat zijn de cijfers van armoede onder kinderen bij de ons min of omringende landen (Duitsland, België, Frankrijk, Denemarken, Zweden en Noorwegen)?
De cijfers die zijn gepresenteerd in het antwoord op vraag 5 zijn specifiek voor de Nederlandse situatie. Een vergelijking op Europees niveau met dezelfde definitie van risico op armoede is daardoor niet mogelijk. Daarom wordt in Europees verband vaak gekeken naar de at-risk-of-poverty indicator. Deze inkomensgrens wordt vastgesteld op 60% van het mediane inkomen per land. Huishoudens met een inkomen, na belastingen en toeslagen, onder deze grens zitten in de groep met een risico op armoede. Omdat een grens van 60% van het mediane inkomen hoger is dan de lage-inkomensgrens van het CBS is het percentage huishoudens dat onder deze grens zit ook automatisch hoger.
Onderstaande tabel 3 laat het percentage kinderen zien onder de at-risk-of-poverty indicator.
Land
Percentage onder de at-risk-of-poverty indicator
België
21,2%
Denemarken
13,6%
Duitsland
18,9%
Frankrijk
22,1%
Nederland
17,2%
Zweden
19,3%
Noorwegen
14,4%
Bron: Eurostat, tabel «People at risk of poverty or social exclusion by age and sex»
Tabel 3 laat zien dat alleen Noorwegen en Denemarken een lager percentage kinderen met een risico op armoede hebben dan Nederland. Bij Zweden, Frankrijk, Duitsland en België is dit percentage hoger.
Wat zijn de uitgaven aan kindregelingen in bovengenoemde landen als percentage van het bruto binnenlands product (BBP)? Wat zijn de uitgaven aan kindregelingen in percentage BBP in Nederland?
Uitgaven aan kindregelingen zijn heel moeilijk te vergelijken tussen verschillende landen. Zo worden «directe» regelingen zoals de kinderbijslag en het kindgebonden budget in Nederland vaak wel meegenomen in de internationale statistieken, maar fiscale (zoals de IACK) en «indirecte» regelingen niet. Indirecte regelingen zijn gericht op het verminderen van andere sociale risico’s, maar houden wel rekening met de aanwezigheid van kinderen. Nederlandse voorbeelden hiervan zijn het kosteloos meeverzekeren van kinderen in de Zorgverzekeringswet en gemeentelijke regelingen die het voor kinderen uit gezinnen met een laag inkomen goedkoper maken om lid te worden van een sportclub. Bovendien is het sociaal minimum in Nederland relatief hoog ten opzichte van andere Europese landen6 waardoor er minder specifieke kindregelingen nodig zijn.
Vanwege de moeilijkheden bij het vergelijken van de uitgaven aan kindregelingen tussen verschillende landen is het daarom beter om juist te kijken naar de resultaten van het beleid voor kinderen. Zoals uit het antwoord op vraag 6 blijkt hebben alleen Noorwegen en Denemarken een lager percentage kinderen met een risico op armoede dan Nederland.
Neemt u maatregelen om de armoede onder kinderen te verminderen? Zo ja, wat zijn deze gerichte maatregelen?
Het kabinet geeft bij de aanpak van armoede bijzondere aandacht aan de positie van kinderen. Allereerst is het belangrijk dat de ouder of ouders van die kinderen snel aan het werk komen of meer uren gaan werken, dat is de beste weg uit de armoede. Daarom verhoogt dit kabinet de kinderopvangtoeslag en maakt het werken lonender. In het Regeerakkoord is daarnaast afgesproken 750 miljoen euro uit te trekken om de Kinderbijslag te verhogen en het kindgebonden budget later te laten afbouwen voor paren.
Het vorige kabinet heeft met ingang van 2017 structureel 100 miljoen euro per jaar vrijgemaakt voor de bestrijding van de gevolgen van armoede onder kinderen, waarvan 85 miljoen euro naar gemeenten is gegaan. Hierover zijn bestuurlijke afspraken met de VNG gemaakt en deze worden dit jaar geëvalueerd. In het najaar van 2018 worden de resultaten verwacht. De SER en Kinderombudsman hebben waardevolle onderzoeken gepubliceerd over armoede onder kinderen. Op 6 april j.l. heeft de Staatssecretaris van SZW de kabinetsreactie op het CBS-rapport »Armoede en sociale uitsluiting 2018» naar uw Kamer gestuurd. In het regeerakkoord is 80 miljoen euro extra beschikbaar gesteld voor de bestrijding van schulden en armoede – in het bijzonder in gezinnen met kinderen. Dit voorjaar komt de Staatssecretaris van SZW met een invulling van deze middelen.
De Poolse wet die bepaalde uitingen over de rol van Polen in de Holocaust strafbaar stelt |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de wet die onlangs in is Polen aangenomen, die het strafbaar maakt om «publiekelijk en tegen de feiten in, verantwoordelijkheid of medeverantwoordelijkheid voor nazi-misdaden begaan door het Derde Rijk, toeschrijft aan de Poolse natie of de Poolse staat»?1
Voorop staat dat het kabinet grote waarde hecht aan de Stockholm Verklaring, het oprichtingsdocument van de International Holocaust Remembrance Alliance. Alle participerende landen hebben zich in die Verklaring verbonden om gezamenlijk het onderzoek naar en het onderwijs over de Holocaust – in al zijn dimensies – te bevorderen, te herinneren en de feiten over de Holocaust te bekrachtigen ten overstaan van mensen die deze feiten ontkennen.
Ook Polen heeft zich aan deze doelstelling gecommitteerd en dat land zal zich, net als Nederland en andere leden, moeten blijven inspannen om recht te doen aan de Verklaring. In dat kader is relevant dat Nederland tijdens bijeenkomsten van de International Holocaust Remembrance Alliance zijn zorgen over de voorgenomen aanpassing van de Poolse wet heeft geuit en dat een delegatie van de Alliance in december 2016 Warschau bezocht om het wetsvoorstel met de Poolse regering te bespreken.
Het kabinet constateert dat binnen en buiten Polen thans onrust bestaat over de wet, die op 1 maart jl. in werking trad. In reactie op de kritiek, wijst de Poolse regering op het beperkte toepassingsbereik van de wet. Die zou alleen de reputatie van de Poolse natie of staat tegen historische onjuistheden willen beschermen maar niet gelden voor het debat over de rol van Poolse individuen of groepen tijdens de Holocaust. Niettemin heeft de Poolse president de wet na ondertekening aan het Constitutioneel Hof voorgelegd om na te gaan of de wet geen inbreuk maakt op de vrijheid van meningsuiting.
Zoals bekend volgt het kabinet de rechtsstatelijke ontwikkelingen in Polen op de voet en met aanzienlijke zorg. De wet in kwestie draagt niet bij aan een vermindering hiervan. In deze context volgt het kabinet de verdere ontwikkelingen rond deze specifieke wet dan ook nauwlettend. Het kabinet zal zich zo nodig opnieuw in verbinding stellen met de Poolse autoriteiten om, in aanvulling op de eerdergenoemde reeds geuite zorgen, nadere opheldering te vragen over de wet.
Ook andere landen zijn in gesprek met Polen over de wet. Zo kwam begin deze maand voor het eerst een Pools-Israëlische werkgroep bijeen die sprak over doel en strekking van de wet. Gesprekken met andere bezorgde landen gaan eveneens door. Of de uitspraak van het Hof en/of dit internationaal overleg ook zal resulteren in een herziening of verduidelijking van de wet, die de bezwaren en zorgen weg kan nemen, moet nog blijken.
Wat zal deze wet betekenen voor mensen die in het publieke debat in Polen beweren dat er Polen zijn geweest die betrokken waren bij de vervolging van Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid aan de Poolse ambassadeur te vragen wat de wet betekent voor mensen die zich openlijk uiten over Poolse betrokkenheid bij de vervolging van Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog? Bent u ook bereid deze vragen te stellen aan uw Poolse ambtsgenoot, bijvoorbeeld bij de Raad Buitenlandse Zaken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met Europarlementariër Hans van Baalen dat deze wet moet worden voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie?
Voor een oordeel van het Hof van Justitie is plaats wanneer de Poolse wet inbreuk maakt op een EU-verplichting. Het kabinet betwijfelt of hier sprake is van een dergelijke inbreuk. Weliswaar bevat het EU-Handvest van de Grondrechten in artikel 11 een bepaling die de vrijheid van meningsuiting waarborgt, maar het EU-Handvest is volgens artikel 51 alleen van toepassing op de EU-lidstaten wanneer zij EU-recht ten uitvoer brengen. Daarvan lijkt in het geval van de Poolse wet geen sprake te zijn.
Klopt het dat Litouwen en Letland al enkele jaren dergelijke wetten kennen die de openlijke discussie over de betrokkenheid van landgenoten bij de Holocaust bemoeilijken?2 Zo ja, hoe beoordeelt u deze wetten? Zouden deze wetten volgens u ook voorgelegd dienen te worden aan het Hof van Justitie van de Europese Unie?
Uit navraag in Litouwen en Letland blijkt dat daar geen wetten bestaan die vergelijkbaar zijn met de voorgenomen wetgeving in Polen. Discussies over de betrokkenheid van genoemde landen als natie of staat bij de Holocaust zijn toegestaan.
Klopt het dat Oekraïne, waarmee de Europese Unie een associatieakkoord heeft gesloten, ook sinds 2015 een dergelijke wet kent? Hoe beoordeelt u deze wet?
Sinds mei 2015 is in Oekraïne een wet van kracht die het communistische regime en het Naziregime veroordeelt en het propageren van de daaraan gelieerde symbolen verbiedt. Deze wet is onderdeel van een wetgevingspakket, bestaande uit vier wetten, dat gericht is op het «decommuniseren» van Oekraïne.
De Venetië Commissie van de Raad van Europa erkent het recht van staten om wetgeving te implementeren die het gebruik en propageren van symbolen van totalitaire regimes verbiedt en heeft geoordeeld dat Oekraïne gerechtvaardigd is om bovengenoemde wet in te voeren. Tegelijkertijd stelt de Venetië Commissie dat de wet kan resulteren in intolerantie ten aanzien van afwijkende meningen. In reactie daarop is een wijzigingsvoorstel naar het Oekraïense parlement gestuurd dat de originele wet amendeert. Dit voorstel moet nog in tweede lezing worden behandeld.
Met de Venetië Commissie is Nederland van mening dat deze wet er niet toe mag leiden dat het recht op de vrijheid van meningsuiting en het recht op de vrijheid van vereniging wordt ingeperkt.
Het bericht ‘Oxfam Novib: seksrapport ook in Nederland bekend’ |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Oxfam Novib: seksrapport ook in Nederland bekend»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een organisatie die zegt op te komen voor mensenrechten ze vervolgens zelf schendt en dit in de doofpot stopt?
Wanneer bewezen is dat een dergelijke organisatie mensenrechten schendt, acht ik dit uiteraard onacceptabel. Tevens roep ik organisaties op om transparant te zijn, zowel over hun integriteitsbeleid en -procedures als in het geval van grensoverschrijdend gedrag of strafbare feiten door medewerkers.
Is er direct of indirect (eventueel via de Verenigde Naties of de Europese Unie) Nederlands belastinggeld in het betreffende project van Oxfam in Haïti besteed? Zo ja, hoeveel en op welke wijze heeft Oxfam hierover aan het ministerie gerapporteerd?
Ja, er is Nederlands belastinggeld besteed bij de activiteiten van Oxfam Great Britain (GB) in Haïti. Oxfam Novib heeft EUR 15 miljoen ontvangen van de Samenwerkende Hulp Organisaties-actie «Help slachtoffers aardbeving Haïti». De totale opbrengst van deze actie was EUR 111 miljoen, waarvan EUR 41,7 miljoen door de Nederlandse overheid werd bijgedragen.
Van de EUR 15 miljoen is EUR 8,3 miljoen besteed via Oxfam GB, waarvan EUR 5,2 miljoen aan noodhulp in 2010 en EUR 1,6 miljoen in 2011 en EUR 1,4 miljoen aan wederopbouw. Deze bijdragen zijn door een externe audit gecontroleerd. Op verzoek van Oxfam Novib heeft de accountant de werkzaamheden over 2011 uitgebreid naar de uitgaven die zijn gedaan door het personeel van Oxfam GB dat beschuldigd werd van schendingen van de eigen gedragscode. De accountant heeft naast het rapporteren over de bevindingen van de reguliere controle, specifiek gerapporteerd over deze aanvullende werkzaamheden.
De audit toonde aan dat er geen fraude met programmamiddelen is gepleegd met hulpgelden. Het auditrapport van Oxfam GB is op 8 mei 2012 gedeeld met de Algemene Rekenkamer en het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Op 21 mei 2012 heeft de Algemene Rekenkamer in een brief aan Oxfam Novib laten weten dat «bij zowel het onderzoek van Oxfam Groot-Brittannië als de accountantscontrole geen aanwijzingen van fraude zijn vastgesteld» en dat de Algemene Rekenkamer daarmee «de zaak» als afgehandeld beschouwde.
Oxfam GB heeft tussen 1 januari 2010 en 31 december 2012 verschillende EU bijdragen gekregen van in totaal EUR 5 miljoen. Deze middelen werden vooral via EU noodhulporganisatie ECHO beschikbaar gesteld. Vanuit verschillende VN organisaties, waaronder UNICEF, WFP, WHO en IOM is in totaal EUR 1,9 miljoen bijgedragen aan de Oxfam GB activiteiten in Haïti.
Klopt het dat het rapport over misstanden met seksueel misbruik door hulpverleners op Haïti al langer bekend was bij de top van Oxfam Nederland en dat zij hierover in 2012 aan uw ministerie hebben gerapporteerd?2 Zo ja, welke mate van detail had de informatie die toen op het ministerie bekend was, met wie is deze informatie gedeeld en welke vervolgstappen zijn op basis van deze informatie ondernomen?
Zoals ook beschreven in de brief aan uw Kamer van 23 februari 2018 heeft Oxfam Novib op mijn verzoek een brief gestuurd, waarin een feitenrelaas is opgenomen, hieruit blijkt het volgende:
Zoals ik heb aangegeven in uw Kamer, heb ik zelf binnen het ministerie opdracht gegeven om de beschikbare documenten en informatie over deze zaak te verzamelen. Daartoe worden onder meer archieven geraadpleegd en personen benaderd die destijds bij de financiering betrokken waren. Doel is om na te gaan welke informatie het ministerie destijds heeft ontvangen van Oxfam Novib en wat het ministerie heeft gedaan met de ontvangen informatie.
Ik zal een externe partij bij dit onderzoek betrekken. Ik verwacht dat ik het eindrapport in de tweede helft van maart met uw Kamer kan delen.
Hoe verklaart u dat de verschrikkelijke situatie op Haiti heeft kunnen voortduren zonder te worden opgemerkt door de donoren van Oxfam, waaronder verschillende overheden?
Donoren, waaronder Nederland, zijn conform bovenstaande tijdlijn geïnformeerd over de misstanden op Haïti en over de stappen die Oxfam vervolgens heeft ondernomen jegens betrokken medewerkers. Of donoren eerder op de hoogte waren van de misstanden c.q. deze eerder hadden moeten opmerken, heb ik vooralsnog niet kunnen vaststellen.
Op welke wijze ziet u erop toe dat NGO's die Nederlands belastinggeld ontvangen integer met middelen omgaan? Op welke wijze grijpt u in als zij dat niet doen? Worden zij door het ministerie verplicht interne misstanden te rapporteren? Zo nee, bent u bereid hen hiertoe te verplichten?
Integere omgang met ontwikkelingsgelden staat al geruime tijd op de agenda en is gereguleerd in contracten, subsidiebeschikkingen en auditprotocollen. Financiële malversaties, of verdenkingen daarvan, worden direct gemeld aan het ministerie. Ook bestaan er heldere procedures voor terugvordering van onrechtmatige uitgaven.
Ook ten aanzien van overig, niet-financieel integriteitsbeleid kent het ministerie bepalingen in subsidiekaders. Deze zijn doorgaans echter generiek geformuleerd, zonder specificering van bijvoorbeeld seksueel grensoverschrijdend gedrag of machtsmisbruik. Dit maakt het complexer om in het geval van vermeende of bewezen misstanden op dit terrein over te gaan tot terugvordering of het opleggen van andere, juridisch onderbouwde sancties.
Naar aanleiding van de in Haïti en andere crisisgebieden geconstateerde misstanden, heb ik binnen mijn departement opdracht gegeven om bestaande subsidiekaders, overeenkomsten en beschikkingen tegen het licht te houden en deze verder aan te scherpen voor wat betreft integriteitseisen. Uitgangspunt is een zero tolerance beleid voor seksueel grensoverschrijdend gedrag. Het gaat dan onder meer om strikte gedragscodes met adequate consequenties. Ook verwacht ik dat elke organisatie mijn ministerie direct informeert over mogelijke misstanden begaan door eigen medewerkers of die van uitvoerende partners, bij de uitvoering van door mij gefinancierde activiteiten.
Bovenstaande zal onderwerp van het gesprek met de Nederlandse hulp- en ontwikkelingsorganisaties zijn dat ik op 6 maart a.s. op mijn ministerie heb belegd. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomst van dit overleg en over concrete maatregelen om subsidiekaders aan te scherpen.
Deelt u de mening dat ontwikkelingsgeld zou moeten worden teruggevorderd en/of worden gestopt als ontoelaatbaar gedrag of niet integer handelen van hulpverleners aan het licht komen? Zo ja, waarom zijn niet eerder voorstellen gedaan om dit daadwerkelijk effectief te kunnen doen en welke stappen onderneemt u om dit in de toekomst wel op effectieve wijze te kunnen doen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Helft ggz-aanbieders biedt inzicht in wachttijden’ |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Helft ggz-aanbieders biedt inzicht in wachttijden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat nog 45% van de ggz-aanbieders geen inzicht biedt in de wachttijden, terwijl dit per 1 januari van dit jaar verplicht is gesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)?
Het is goed dat meer dan de helft van de aanbieders erin is geslaagd om de wachttijdinformatie in januari aan te leveren. Inmiddels – eind maart – levert 70% van de aanbieders informatie aan. Dat is een verbetering, maar het is nog niet genoeg. Informatie van alle aanbieders is nodig om er volledig inzicht in te krijgen waar lange wachttijden zijn. Ik ben dus ook van mening dat de overige aanbieders snel moeten volgen.
Wat is de reden dat de resterende aanbieders zes weken later nog geen inzicht hebben gegeven in de wachttijden en kunt u daarbij een specificatie geven van de redenen?
Ik heb van zowel de NZa, Vektis als GGZ Nederland begrepen dat technische problemen in een aantal gevallen oorzaak waren van het niet kunnen aanleveren van de data. Vektis ondersteunt aanbieders bij het oplossen van deze problemen. Daarnaast kunnen voor grote instellingen administratieve issues een rol hebben gespeeld: het aanleverportaal is in heel korte tijd opgeleverd en daardoor moest de informatie vaak nog met de hand worden ingevoerd. Hiervoor is per 1 maart een oplossing geboden door Vektis met een geautomatiseerde koppeling, zodat aanleveren eenvoudiger wordt. De NZa onderzoekt het aanleveren van de data en redenen om dat wel of niet te doen.
Heeft u ook vernomen dat de NZa en Vektis op «zeer korte termijn» de resterende aanbieders inzicht gaan geven in de wachttijden? Wat is voor u een acceptabele termijn om aan deze verplichting te voldoen en wanneer is het geregeld?
Ja. Zoals in antwoord op vraag 3 al aangegeven, is het aanleveren vanaf 1 maart eenvoudiger geworden. Ook hebben de NZa, Vektis en GGZ Nederland contact met instellingen die nog geen informatie hebben aangeleverd om deze waar nodig te helpen. De NZa heeft de afgelopen periode sterk ingezet op het verhogen van zowel de hoeveelheid aanbieders die aanleveren als op de kwaliteit van de data en zal dit de komende maanden verder blijven doen. Zo heeft de NZa alle ggz-aanbieders eind februari een brief gestuurd die hen nogmaals wijst op de aanleverplicht en onderzoekt de NZa wat redenen zijn voor instellingen om niet aan te leveren. Mochten deze acties onvoldoende resultaat opleveren, dan kan de NZa ook handhaven op deze regeling. De NZa heeft mij aangegeven dat zij verwacht dat eind maart de (meeste) technische problemen zijn opgelost en dat vanaf dat moment maatregelen stapsgewijs individueler en dwingender zullen worden. Ik verwacht dus op korte termijn een (vrijwel) volledige aanlevering.
Wanneer verwacht u dat de nieuwe keuzewebsite voor patiënten in de ggz de lucht in gaat?
De verwachting is dat de website in het vierde kwartaal van 2018 gelanceerd wordt. De website zal vanaf dan inhoudelijk worden gevuld. Hiervoor is overeenstemming tussen veldpartijen nodig.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat de maandelijkse wachttijden van alle ggz-aanbieders op deze website inzichtelijk worden gemaakt?
De keuzewebsite is een initiatief van veldpartijen en wordt tot stand gebracht met een subsidie van VWS. Veldpartijen bepalen zelf de inhoud van deze website. Op deze website zal ook informatie komen over wachttijden, waarvoor de informatie die door Vektis wordt verzameld kan worden gebruikt.
Deelt u de mening dat om mensen de weg te laten vinden naar de wachtlijstbemiddeling door de zorgverzekeraar het cruciaal is over actuele wachttijdinformatie te kunnen beschikken? Heeft u signalen dat dit nu een effectieve bemiddeling naar een andere ggz-zorgverlener in de weg staat?
Actuele wachttijdinformatie is belangrijk voor goede wachtlijstbemiddeling. Voor 1 januari 2018 hadden patiënten en verzekeraars ook inzicht in actuele wachttijdinformatie: aanbieders waren verplicht deze op hun eigen website te publiceren. Ik heb geen signalen dat mensen noodzakelijke zorg hebben gemist door het ontbreken van wachttijdinformatie.
Wachtlijstbemiddeling is een belangrijk instrument om mensen die op een wachtlijst staan zo snel mogelijk de juiste zorg te geven. Daarom is ook van belang dat mensen die op een wachtlijst staan bekend zijn met de mogelijkheid van wachtlijstbemiddeling. Veldpartijen en VWS zetten in op informatievoorziening over dit onderwerp. Zo is onder andere de campagne «Weg van de wachtlijst» gelanceerd, met de website www.wegvandewachtlijst.nl. In december heb ik met partijen afgesproken dat deze campagne extra onder de aandacht zal worden gebracht (Kamerstuk 25 424, nr. 385). Ook VWS heeft inmiddels extra aandacht op social media besteed aan de mogelijkheid van wachtlijstbemiddeling in de ggz.
Heeft u signalen dat mensen hierdoor noodzakelijke geestelijke gezondheidszorg moeten missen? Wat zijn hiervan de gevolgen voor de mensen zelf en hun omgeving?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze werkt u met de betrokken partijen samen – zoals het snel inzetten van «Mental-Heatlh» toepassingen – om hier iets aan te doen?
Over de stand van zaken met betrekking tot e-health en informatieuitwisseling in de ggz heb ik uw Kamer 16 februari jl. per brief geïnformeerd (Kamerstuk 25 424, nr. 388).
Gaat u op korte termijn in overleg met alle betrokken partijen om een vlotte wachttijdbemiddeling voor mensen te bevorderen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven of de ggz-aanbieders nog op koers liggen om op 1 juli 2018 weer allemaal aan de Treeknorm te voldoen?
In december hebben partijen bij mij aangegeven nog altijd volledig gecommitteerd te zijn aan de afspraken om de wachttijden binnen de Treeknormen te krijgen. Ook heb ik met partijen afgesproken de aanpak verder te intensiveren. Daarover heb ik u op 22 december per brief geïnformeerd (Kamerstuk 25 424, nr. 385). De aanvullende acties worden op dit moment uitgevoerd. In april stuur ik de Kamer een tussentijdse kwantitatieve rapportage van de NZa waarin de laatste stand van de wachttijden zal staan. Deze rapportage zal belangrijke informatie opleveren om te zien of partijen op koers liggen om het doel van de afspraken te halen.
Is het feit dat door een substantieel deel van de aanbieder de wachttijdinformatie nog niet wordt geleverd een signaal dat getwijfeld mag worden aan het halen van de Treeknorm per 1 juli 2018?
In antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven wat de waarschijnlijke verklaringen zijn voor aanbieders om de wachttijdinformatie nog niet bij Vektis te hebben aangeleverd. Ik heb nu geen reden te veronderstellen dat het niet leveren van wachttijdinformatie erop duidt dat de Treeknormen niet worden gehaald per 1 juli 2018.
Het advies ‘Nieuwe landbouwhuisdieren’ van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het advies «Nieuwe landbouwhuisdieren»?1
Ja.
Ziet u initiatieven om dieren te houden, zoals wormen en insecten, als initiatieven die kunnen bijdragen aan kringlooplandbouw?
Ja. Insecten en wormen zijn diersoorten die kunnen worden gevoed met reststromen die voor gangbare landbouwhuisdieren niet te gebruiken zijn. Daarnaast kunnen deze diersoorten efficiënter zijn dan de gangbare landbouwhuisdieren in de omzetting van plantaardige naar dierlijke eiwitten. Hiermee kunnen deze dieren een belangrijke rol spelen in de transitie naar een kringlooplandbouw.
Bent u het eens met de constatering dat dergelijke vormen van het houden van dieren niet of nauwelijks bijdragen aan de mestproblematiek?
Nee, ook insecten en wormen scheiden fecaliën uit en dragen zo bij aan de mestproblematiek. De huidige omvang van het houden van wormen en insecten is nog zeer gering. Echter de teelt vindt vaak plaats zonder eigen grond om de mest op af te zetten.
Bent u bereid om in de Meststoffenwet een aparte categorie te creëren voor insectenmest, die gelijk meetelt als de categorie overige organische meststoffen (50 procent)?
Het advies «Nieuwe landbouwhuisdieren» is door de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) opgesteld op verzoek van mijn ministerie om te komen tot forfaitaire excretiegetallen voor deze diersoorten, die kunnen worden opgenomen in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. De relevante beleidsmatige aspecten die in het advies benoemd zijn over de kleinschalige bedrijfsmatige insectenteelt en de beperkte totale productie, evenals de wenselijkheid om aanvullende gegevens te hebben voordat kengetallen worden vastgesteld, betrek ik in mijn afweging om tot een eventuele wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet per 1 januari 2019 over te gaan. Ik zal voor de zomer 2018 een keuze maken.
Bent u bereid het advies «Nieuwe landbouwhuisdieren» over te nemen in de Meststoffenwet?
Zie antwoord vraag 4.
Nepnieuwsbestrijders van de EU die Nederlands nieuws beoordelen maar geen Nederlands spreken |
|
Renske Leijten (SP), Ronald van Raak (SP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hoe moeten de nepnieuwsbestrijders van de EU Nederlands nieuws beoordelen als ze helemaal geen Nederlands spreken?1
Het kabinet wil heimelijke beïnvloeding van de publieke opinie door statelijke actoren tegengaan2. De onafhankelijkheid van journalistiek moet in die aanpak te allen tijde worden gerespecteerd. Eén van de instrumenten op Europees niveau om heimelijke beïnvloeding tegen te gaan is de East Stratcom Taskforce.
De Taskforce is in 2015 op verzoek van de Europese Raad opgericht om: 1) bij te dragen aan kennis over de EU en het beleid van de EU in landen van het Oostelijk Partnerschap (Oekraïne, Wit-Rusland, Moldavië, Georgië, Azerbeidzjan en Armenië), 2) ondersteuning van initiatieven om de vrijheid van media in deze landen te bevorderen en onafhankelijke mediaorganisaties te ondersteunen en 3) de verspreiding van vooral pro-Kremlin desinformatie te identificeren en te corrigeren. Hiervoor heeft de Taskforce sinds 2018 jaarlijks een budget van 1,1 miljoen euro beschikbaar.
De website Euvsdisinfo is onderdeel van deze Taskforce die valt onder de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO). Het klopt dat er geen Nederlandssprekende staf werkzaam is bij de East Stratcom Taskforce.
Hoe is het mogelijk dat deze organisatie maar liefst 1 mln. euro subsidie krijgt en toch maar drie betaalde krachten heeft? Waar gaat de rest van al dat geld naartoe?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom vertelt deze organisatie dat 400 vrijwilligers het nieuws beoordelen, terwijl dit in de praktijk maar zo’n tien mensen zijn?
De originele pool van vrijwilligers, die het nieuws beoordelen, bestond uit ongeveer 400 personen. Inmiddels zijn nog maar 10 vrijwilligers actief voor de website Euvsdisinfo.
Vindt u de overweging «een reden hebben om ‘s morgens je bed uit te komen» een voldoende bekwaamheid en motivatie om dit soort werk te gaan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u verklaren waarom deze Europese nepnieuwsbestrijders zich lenen voor propaganda van «Promote Oekraïne»?
EUvsdisinfo heeft naar aanleiding van de publicatie van de drie Nederlandse artikelen op de website een rectificatie geplaatst en daarbij aangegeven dat dit onterecht was en dat er naar de interne procedures gekeken zal worden. Het kabinet onderstreept dat onafhankelijke media niet moet worden gecontroleerd of veroordeeld.
Wanneer wordt De Gelderlander van de lijst gehaald? Hebben GeenStijl en TPO al excuses aangeboden gekregen?
Zie antwoord vraag 5.
Blijft u nog steeds achter de werkwijze van EUvsDisinfo staan? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Nee, het kabinet zal daarom de motie van de leden Kwint en Yesilgöz-Zegerius (Kamerstuk 21 501–34, nr. 290) uitvoeren.
Vindt u nepnieuws bestrijden een taak van de Europese Commissie? Zo ja, waarom?
Zie ook antwoord op vraag 1 en 2. De Europese Commissie draagt geen verantwoordelijkheid voor de Taskforce of de website. De Taskforce en de website zijn onderdeel van de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO). Het kabinet is van mening dat in Europees verband samengewerkt moet worden om heimelijke beïnvloeding tegen statelijke actoren tegen te gaan. Daarbij moet de werkwijze zo worden vormgegeven dat onafhankelijke media niet worden gecontroleerd of veroordeeld. De onafhankelijkheid van journalistiek moet te allen tijde worden gerespecteerd. De Europese Commissie verkent momenteel de omvang van desinformatie in de EU en heeft daartoe ook een high level group (HLG) fake newsopgericht dat op 12 maart jl haar advies aan de Europese Commissie heeft aangeboden. De Europese Commissie komt later dit voorjaar met een mededeling over het onderwerp.
Zult u uw afkeuring uitspreken richting de Europese Commissie over deze manier van werken en te kennen geven dat Nederland niet zit te wachten op deze «nepnieuwsbeoordelingen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Meteen na aanname van de motie heeft Nederland dit vraagstuk aangekaart bij de Secretaris-generaal van de EDEO. In heldere bewoording is de motie van de Kamer toegelicht en is aangedrongen op een radicale koerswijziging. Nederland gaat hier niet alleen over, daar moeten we wel oog voor houden, en is hierover ook in gesprek met andere landen binnen de EU en zal hierover verder politiek contact zoeken.
Het bericht ‘PGGM wil samen met Apollo een bod doen op chemietak AkzoNobel’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «PGGM wil samen met Apollo een bod doen op chemietak AkzoNobel»?1
Ja.
Kunt u zich herinneren dat uw ambtsvoorganger zich vorig jaar actief heeft ingespannen om een overname van AkzoNobel door de Amerikaanse investeerder PPG te voorkomen, vanwege de gewenste focus op langetermijn-waardecreatie en de gevreesde gevolgen voor werkgelegenheid en investeringen in duurzaamheid?
Mijn ambtsvoorganger heeft de hoop uitgesproken dat AkzoNobel zelfstandig blijft, vanwege het belang van een vanuit Nederland geleide multinational met voor Nederland belangrijke langetermijnwaarden. Zoals de bijdrage van AkzoNobel aan duurzaamheid, activiteiten op het gebied van research en development en de hoogwaardige werkgelegenheid. Het is de verantwoordelijkheid van het bestuur van de vennootschap om een bod te beoordelen op de effecten voor alle stakeholders, de langetermijn-waardecreatie daarbij in ogenschouw nemend. Waar mijn ambtsvoorganger zich voor heeft ingespannen is om het bestuur van een doelvennootschap in de gelegenheid te stellen om een ordentelijke afweging en beoordeling te maken van alle stakeholderbelangen, en van de mogelijke effecten op de langetermijn-waardecreatie van de doelvennootschap, in geval van een vijandige overname of verzoek om een zodanige strategiewijziging dat de continuïteit, onafhankelijkheid, identiteit of ontplooiing van de vennootschap op het spel staat.
Bent u ervan op de hoogte dat de voorgenomen verkoop van de chemietak de toekomst van circa 2.000 werknemers raakt in Rotterdam, Delfzijl, Geleen, Hengelo en Deventer?
Ja. Specialty Chemicals heeft, verspreid over meerdere locaties in Nederland, circa 2500 medewerkers in dienst (wereldwijd circa 10.000).
Deelt u de mening dat het gewenst is dat ook de chemietak van AkzoNobel zoveel mogelijk in Nederlandse handen blijft en de focus houdt op langetermijn-waardecreatie, zoals het behoud van werkgelegenheid en investeringen in duurzaamheid?
De chemietak speelt een belangrijke rol in de verduurzaming van de Nederlandse chemie. AkzoNobel is een belangrijke partij in meerdere chemieclusters in Nederland (Rotterdam, Delfzijl, Hengelo) en zeer actief in publiek private samenwerking in de topsectoren Chemie en Energie op maatschappelijke thema’s zoals de energietransitie. AkzoNobel is voorloper in de klimaattransitie met onder meer de grootste biostoom centrale van Nederland in Delfzijl en de inkoop van duurzame windenergie in samenwerking met Philips, Google en DSM. De afgelopen jaren is de CO2-uitstoot van AkzoNobel in Nederland aanzienlijk teruggebracht door projecten als stoomafname vanuit afvalcentrales EEW en Twence, het gebruik van biostoom in Delfzijl, het uitkoppelen van restwarmte voor warmtenet Hengelo, windmolenparken voor hernieuwbare elektriciteit en een waterstoftankstation op basis van groene waterstof in Noord Nederland.
Vanzelfsprekend zet EZK zich in om hoogwaardige werkgelegenheid en waardevolle activiteiten te behouden voor Nederland. Verkoop van de divisie Specialty Chemicals is echter een strategische beslissing van AkzoNobel. Dit soort beslissingen valt onder de verantwoordelijkheden van een individueel bedrijf, en waar de overheid in principe geen rol in heeft.
Het is bovendien te vroeg om nu al te speculeren over bijvoorbeeld de gevolgen van de mogelijke verkoop of over de herkomst of motieven van de overnemende partij(en). Wel volgt mijn ministerie de ontwikkelingen op de voet.
Bent u ervan op de hoogte dat AkzoNobel recent samen met de gemeente Deventer en de provincie Overijssel afspraken heeft gemaakt over de ontwikkeling van een open innovatiecentrum (DOIC), om circa 300 banen op het gebied van Research & Development (R&D) voor de regio te behouden? Deelt u de zorgen over de gevolgen van een mogelijke verkoop voor het behoud van R&D?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze bent u betrokken bij de afsplitsing en verkoop van de chemietak van AkzoNobel?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u het vanuit het oogpunt van langetermijn-waardecreatie gewenst dat de chemietak in handen zou vallen van private equitybedrijven die uit zijn op het opsplitsen en verkopen van onderdelen? Welk scenario voor vervreemding heeft vanuit het nationaal belang uw voorkeur?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om in overleg te treden met AkzoNobel om het belang van werkgelegenheid en investeringen in duurzaamheid onder de aandacht te brengen en te laten meewegen bij de vervreemding?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Heerenveen wil stil asfalt op snelweg A32' |
|
Aukje de Vries (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Heerenveen wil stil asfalt op snelweg A32» in de Leeuwarder Courant d.d. 13 februari 2018?
Ja
Bent u bekend met de klachten over geluid van de omwonenden rond snelweg A32? Zo ja, wat is daar tot nu toe mee gedaan?
Ik ben op de hoogte van de klachten van twee omwonenden langs de snelweg A32. Rijkswaterstaat heeft de omwonenden inzicht gegeven in de maximaal toelaatbare geluidsbelasting ter hoogte van hun woning en het huidige geluidsniveau. Ook zijn er tijdens de informatiebijeenkomsten van het project Bereikbaarheid Heerenveen vragen gesteld over geluidhinder rond de snelweg A32. Deze vragen zijn op een vergelijkbare manier beantwoord.
In hoeverre klopt het dat het geluid nog binnen de maximaal toegestane geluidsplafonds past? Wanneer zijn de laatste metingen daarvoor verricht? Wanneer staat een nieuwe, actuele meting in de planning?
Hoe hoog het geluidniveau langs een rijksweg mag zijn, hangt af van de locatie. Aan weerszijden van de rijkswegen zijn hiervoor ongeveer 60.000 referentiepunten ingesteld. De referentiepunten liggen steeds op 50 meter afstand van de weg, op 4 meter hoogte en 100 meter uit elkaar. Voor ieder referentiepunt geldt een eigen geluidsproductieplafond, passend bij de situatie ter plekke.
Rijkswaterstaat zorgt als wegbeheerder voor de naleving van de geluidsproductieplafonds. De ontwikkeling van de geluidsituatie wordt jaarlijks gemonitord. Indien een geluidsproductieplafond dreigt te worden overschreden, dan onderzoekt Rijkswaterstaat of maatregelen zoals stiller asfalt of geluidschermen doelmatig zijn.
Op basis van het meest recente nalevingsverslag Geluidproductieplafonds 2016, ligt het geluidsniveau langs de A32 ter hoogte van Heerenveen onder de geldende geluidproductieplafonds. Ook op de middellange termijn wordt langs de A32 ter hoogte van Heerenveen geen overschrijding van de geluidsproductieplafonds verwacht. In de tweede helft van 2018 komt opnieuw een nalevingsverslag uit. Hierin wordt de geluidsituatie in het jaar 2017 beschreven.
Onderstaande tabel laat de geluidruimte onder de geluidsproductieplafonds in 2016 en het jaar van volledige benutting van de geluidsproductieplafonds voor de wegvakken van de A32 ter hoogte van Heerenveen zien:
Bron: Nalevingsverslag Geluidsproductieplafonds 2016
Welke werkzaamheden zullen rond Heerenveen sowieso al verricht worden aan de op- en afrittenstructuur van de A32 voor het verbeteren van de bereikbaarheid van Heerenveen en wanneer vinden deze werkzaamheden plaats?
Momenteel wordt door de gemeente Heerenveen in samenwerking met de provincie Fryslân en Rijkswaterstaat gewerkt aan het project Bereikbaarheid Heerenveen. Dit regionale project behelst een aantal veranderingen op en rond de aansluitingen van de A32 bij Heerenveen om de doorstroming van en naar de aansluitingen te verbeteren.
Bij de aansluiting Heerenveen-Centrum wordt de oprit vanaf de KR Poststraat richting het knooppunt A7/A32 vervangen door een oprit in de vorm van een lus aan de zuidzijde. Daarbij wordt de oostelijke afrit verschoven. Daarnaast wordt bij zowel de aansluiting Heerenveen als bij de aansluiting Heerenveen-Centrum op een aantal wegvakken capaciteit (extra opstelruimte, extra rijstrook) toegevoegd of voor een andere kruispuntvorm gekozen.
Door de wijziging van de ligging van de op- en afrit bij de aansluiting Heerenveen-Centrum is er sprake van een toename van de geluidbelasting op een aantal woningen. Hiervoor worden geluidsbeperkende maatregelen genomen. De maatregelen bestaan uit het aanbrengen van twee-laags ZOAB op beide hoofdrijbanen van de A32 over een lengte van 730 meter en de aanleg van een nieuw geluidsscherm langs de nieuwe oostelijke afrit ter hoogte van aansluiting Heerenveen-Centrum.
De werkzaamheden rond de aansluiting Heerenveen Centrum starten in de tweede helft van 2019. Na afronding van deze werkzaamheden zullen de werkzaamheden bij de aansluiting Heerenveen plaatsvinden. Deze zijn naar verwachting in 2021/2022 gereed.
Bent u bereid om in overleg te gaan met het gemeentebestuur van Heerenveen over de situatie rondom de A32? Zo nee, waarom niet?
Ik ben met de gemeente Heerenveen reeds in overleg in het kader van het project Bereikbaarheid Heerenveen.