De stijging van de lokale lasten en het COELO-rapport |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kan de macronorm voor de onroerendezaakbelasting (OZB) gegeven worden vanaf het startjaar tot aan het huidige jaar? Wat zou de macronorm in de verschillende jaren zijn geweest als de correctie vanwege overschrijding in een voorgaand jaar niet had plaatsgevonden?
Vanaf 2008 wordt door het Rijk met de gemeenten gezamenlijk de macronorm vastgesteld.
De macronorm zoals vastgesteld vanaf 2008 tot en met 2018 beloopt:
2008:
3,75%
2009:
4,99%
2010:
3,25%
2011:
3,50%
2012:
3,75%
2013:
3,00%
2014:
2,45%
2015:
3,00%
2016:
1,57%
2017:
1,97%
2018:
3,20%
De macronorm zonder correctie vanaf 2008 tot en met 2018 zou belopen:
2008:
3,75%
2009:
4,99%
2010:
3,25%
2011:
3,50%
2012:
3,75%
2013:
3,22%
2014:
3,35%
2015:
3,00%
2016:
2,70%
2017:
2,62%
2018:
3,20%
Kan de absolute opbrengst van de OZB van alle gemeenten gezamenlijk gegeven worden voor de jaren sinds de introductie van de macronorm? Kan de absolute opbrengst van de OZB-gegeven worden voor alle gemeenten gezamenlijk indien de overheden zich aan de macronorm gehouden hadden?
De totale opbrengst van de ozb voor alle gemeenten gezamenlijk voor de jaren sinds de invoering van de macronorm (2008–2017) beloopt een bedrag van € 36,87 miljard. Indien de gemeenten zich aan de macronorm zouden hebben gehouden in al deze jaren zou dit bedrag € 36,73 miljard hebben belopen. In totaliteit wijkt de daadwerkelijk totale ozb-opbrengst van alle gemeenten tezamen af met 0,3% ten opzichte van wat de totale maximale opbrengst voor alle gemeenten tezamen zou zijn geweest op basis van de macronorm.
Wat is de gegeven oorzaak voor elke jaarlijkse overschrijding van de macronorm sinds de introductie van deze norm? Welke oorzaken worden door u als «te rechtvaardigen» bestempeld? Welke oorzaken acht u minder te rechtvaardigen?
Het is aan de democratisch vertegenwoordigende organen van de gemeente om de beslissing te nemen om onroerendezaakbelasting (OZB) al dan niet te heffen. Daarbij maken ze een afweging in welke mate ze gebruik willen maken van deze algemene belasting. In hoeverre de gemeenten bij de keuze zich laten leiden door indicatoren, zoals de verwachte inflatie, is dan ook aan de gekozen volksvertegen-woordigers die deze keuze in een democratisch proces tot stand laten komen.
De VNG is als vertegenwoordiger van de gemeenten gesprekspartner voor het Rijk over de ontwikkeling van de lokale lasten. Zij draagt eventuele afspraken uit richting haar leden, zoals zij ook de belangen van haar leden richting het Rijk behartigt.
Het Rijk baseert haar oordeel ten aanzien van ontwikkeling van de lokale lasten op het totale beeld aan lokale lasten aan de hand van de cijfers die het COELO eind maart publiceert. Op basis van deze cijfers gaat het Rijk in overleg met de gemeenten over de vaststelling van de macronorm voor 2019.
Wat is uw mening over het structureel niet halen van de, tussen Rijk en decentrale overheden, afgesproken macronorm?
Zie antwoord vraag 3.
Kan aangegeven worden wat de relevantie is van de inflatie bij het bepalen van de stijging van de lokale lasten? Bent u van mening dat ook een stijging van de opbrengsten van de OZB, veroorzaakt door inflatie, een verhoging van de lasten betekent? Kunt u de stijging van de OZB bezien «in het totale beeld van de lokale lasten», daar u stelt dat dit belangrijk is?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u het Centrum voor onderzoek van de economie van de lagere overheden (COELO) verzoeken naast de gegevens over de stijging van de OZB-tarieven eveneens gegevens over de OZB-opbrengst te verzamelen, om zo een correct beeld van de lastenstijging te krijgen? Deelt u de opvatting dat het verzamelen van deze gegevens van belang is om te oordelen of aan de macronorm voldaan is?
De macronorm heeft betrekking op de totale opbrengsten van alle gemeenten tezamen. In dit kader verzamelt het COELO de gegevens om op macroniveau de ontwikkeling van de ozb-opbrengsten vast te kunnen stellen. Op basis van de huidige beschikbare gegevens, met als doel de toepassing van de macronorm op de totale opbrengsten van alle gemeenten tezamen, beschikt het COELO niet over de gegevens om de ozb-opbrengst van individuele gemeenten vast te stellen.
Omdat op dit moment niet is voorzien in een wijziging van de toepassing van de macronorm, inzake de bestuurlijke afspraak met de decentrale overheden over de stijging van de lokale lasten, is er geen aanleiding om een dergelijk verzoek aan het COELO te doen.
Kan aangegeven worden of de Belastingdienst een rol speelt bij het ophalen van de OZB? Speelt de Belastingdienst een adviserende rol voor decentrale overheden bij het ophalen van de OZB, of heeft de Belastingdienst een andere rol?
De heffing van de lokale heffingen, waaronder de OZB, behoort tot de autonome bevoegdheid van de gemeenten. De keuze over de heffing en invordering van de lokale heffingen is een onderdeel daarvan en gemeenten bepalen dan ook autonoom op welke wijze zij dit proces wensen in te richten. De Belastingdienst heeft hier geen rol in.
Kunt u aangeven hoe de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) haar rol in het faciliteren van het naleven van de macronorm, zoals vastgelegd in de afspraken, heeft uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 3.
Kan aangegeven worden wat de inzet van de rijksoverheid in de laatste Bestuurlijk Overleg Financiële Verhoudingen is geweest? Is daar aangedrongen op het binnen de macronorm blijven? Wat wordt er concreet afgesproken door gemeenten, of door de rijksoverheid in overleg met gemeenten, om de OZB-stijging te beperken, of de macro-norm in een volgend jaar wel te halen?
Jaarlijks wordt tijdens het Bestuurlijk Overleg Financiële Verhoudingen tussen het Rijk en de decentrale overheden gesproken over de ontwikkeling van de lokale heffingen. In het gesprek wordt tevens vastgesteld of de ontwikkeling van de ozb-opbrengsten binnen de macronorm is gebleven en wat de ontwikkeling is van de overige lokale heffingen. Een overschrijding in enig jaar kan in een volgend jaar worden gecompenseerd door de macronorm voor dat volgend jaar te verlagen.
In onderling overleg is in recente jaren besloten om de overschrijding van de macronorm in mindering te brengen op de macronorm voor het daaropvolgende jaar, na afweging van de alternatieven. In 2017 was geen sprake van een overschrijding van de macronorm en heeft derhalve geen aanpassing van de macronorm 2018 plaatsgevonden.
Waarom is er niet gekozen om andere middelen in te zetten, zoals compensatie in het gemeentefonds? Wat zou er moeten gebeuren voordat u gebruik maakt van deze bevoegdheid?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de consequentie geweest van het delen van de conclusie van de Werkgroep evaluatie systematiek macronorm onroerendzaakbelasting uit 2014? Is er overwogen om de macro-norm om te zetten in een van de in de evaluatie geboden opties? Zo nee, waarom niet?
De keuze tot aanpassing van de macronorm, is voorzien bij een herziening van het lokale belastinggebied. Bij een herzien belastinggebied past mogelijk een andere wijze van normeren.
Deelt u de mening dat, zelfs daar waar de decentrale overheden hun eigen democratische legitimering hebben, het nakomen van afspraken en het beperken van de lastenstijging, waar mogelijk, van groot belang is?
Zie antwoord vraag 3.
Diverse berichten over dierenleed in de Oostvaardersplassen |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met diverse berichten, onder andere op sociale media, over de erbarmelijke omstandigheden voor dieren in de Oostvaardersplassen? Zo ja, wat vindt u van deze berichten en omstandigheden?1
Ja. Ook gezien de recente maatschappelijke onrust realiseer ik mij dat dit veel mensen bezighoudt, maar ik vind het niet passend om daar een oordeel over te hebben, aangezien het College van gedeputeerde staten van de provincie Flevoland verantwoordelijk is voor het beleid ten aanzien van het dierenwelzijn van de grote grazers in het gebied Oostvaardersplassen.
Deelt u de mening dat deze omstandigheden niet alleen dieronvriendelijk zijn, maar dat dit ook het ontstaan en verspreiden van verschillende dierziekten kan bevorderen? Zo nee, waarom niet?
In de overeenkomst «Dierenwelzijn in de Oostvaardersplassen» tussen de Staatssecretaris van Economische Zaken en het College van gedeputeerde staten van de provincie Flevoland zijn in 2016 afspraken gemaakt over de overdracht van het beleid ten aanzien van het dierenwelzijn van de grote grazers.
Staatsbosbeheer voert het beheer van de grote grazers uit, conform het managementplan, waarin het dierenwelzijn één van de belangrijkste criteria is.
Dit is in overeenstemming met het advies van de International Commission on Management of the Oostvaardersplassen(ICMO 1 en 2). Ik zie overigens geen risico op ontstaan en eventuele verspreiding van dierziekten.
Deelt u de mening dat Staatsbosbeheer een morele plicht heeft, net zoals iedere persoon of organisatie die hobby- of bedrijfsmatig dieren houdt, om de dieren in de Oostvaardersplassen goed te verzorgen?
Zoals ik in het antwoord bij vraag 2 heb aangegeven is omgaan met het dierenwelzijn van de grote grazers één van de belangrijkste onderwerpen in het managementplan, dat door Staatsbosbeheer wordt uitgevoerd onder toezicht van de provincie. Het welzijn van de grote grazers wordt op reguliere basis beoordeeld door de beheerders en in het kader van vroeg-reactief beheer vindt zo nodig afschot plaats. Gezien de omvang van het gebied en het ecosysteem worden de grote grazers in de Oostvaardersplassen – anders dan bij het bedrijfs – of hobbymatig gehouden dieren – gezien als niet-gehouden dieren.
Bent u bekend met de overeenkomst tussen de voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken en het College van gedeputeerde staten van de provincie Flevoland aangaande dierenwelzijn in de Oostvaardersplassen, getekend in december 2016?2
Ja.
Bent u bekend met het door de provinciale staten van Flevoland aangenomen initiatiefvoorstel van de fracties van de VVD en SGP om richting te geven aan een beleidskader voor de Oostvaardersplassen (vastgesteld in de provinciale staten op 8 februari 2017)?3
Met de overdracht van de verantwoordelijkheid voor het beleid ten aanzien van het dierenwelzijn van de grote grazers naar de provincie Flevoland is het aan gedeputeerde staten om uitvoering te geven aan het te voeren beleid. Dit initiatiefvoorstel van provinciale staten is dan ook een zaak van de provincie.
Bent u ervan op de hoogte dat gedeputeerde staten van de provincie Flevoland heeft vastgesteld dat de beleidsruimte voor grote grazers in de Oostvaardersplassen op basis van de gesloten overeenkomst beperkt is? Wat vindt u van deze situatie?
Gedeputeerde staten heeft mij daarvan niet op de hoogte gesteld. De provincie heeft na het sluiten van de overeenkomst met mij verder geen contact gehad over het beleid ten aanzien van de grote grazers.
Deelt u de mening dat de huidige situatie in strijd is met (de strekking van) de motie-Rudmer Heerema/Geurts (Kamerstuk 32 563, nr. 58)? Zo nee, waarom niet?
De beleidsverantwoordelijkheid voor het dierenwelzijn van de grote grazers in de Oostvaardersplassen is ter uitvoering van de motie-Rudmer Heerema/Geurts overgedragen aan de provincie Flevoland en geborgd in genoemde overeenkomst. Dat komt geheel overeen met de (strekking van) de motie.
Wat is uw oordeel over de huidige mate van dierenwelzijn in de Oostvaardersplassen, kijkend naar de afgelopen jaren?
Het beheer van de grote grazers in de Oostvaardersplassen staat al jaren ter discussie. Internationale commissies hebben – mede op verzoek van uw Kamer – aan mijn voorgangers afgewogen adviezen uitgebracht over het beheer van deze kudden. Ik ben ervan overtuigd dat Staatsbosbeheer al jarenlang naar eer en geweten het managementplan uitvoert conform de afspraken, inclusief dierenwelzijn. Nu is het aan de provincie Flevoland om zich hier een oordeel over te vormen.
Zie ook het antwoord op vraag 1 en 3.
Deelt u de mening dat op de huidige wijze niet goed zorg gedragen kan worden voor het dierenwelzijn (specifiek met betrekking tot de grote grazers) in de Oostvaardersplassen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het uitbreiden en het meer expliciet maken van de beleidsruimte voor het College van gedeputeerde staten van de provincie Flevoland mogelijk moet zijn om recht te doen aan de genoemde motie-Rudmer Heerema/Geurts? Zo nee, waarom niet?
De genoemde overeenkomst tussen de voormalige Staatssecretaris van Economische Zaken en het College van gedeputeerde staten van Flevoland biedt voldoende beleidsruimte om het beheer in overleg met Staatsbosbeheer desgewenst aan te passen. Volgens de overeenkomst (art. 2.4) laat de provincie nu een onafhankelijke review uitvoeren van het beleid ten aanzien van het dierenwelzijn van de grote grazers. Dit biedt het College de mogelijkheid om het beheer van de grote grazers te wijzigen. Ik heb begrepen dat het College een dergelijke review laat uitvoeren door de Commissie-Van Geel, die binnenkort met haar advies komt.
Bent u bereid om binnen afzienbare tijd zowel met het College van gedeputeerde staten van de provincie Flevoland als met de Beheeradviescommissie Oostvaardersplassen om de tafel te gaan om de huidige situatie en de afgesloten overeenkomst te evalueren?
De overeenkomst is in goed overleg met de provincie Flevoland tot stand gekomen en ik zie nu geen reden om in overleg te treden om de overeenkomst te evalueren. Ik ben altijd bereid tot overleg met de provincie, maar de provincie heeft mij daar niet om verzocht en ik wil niet vooruitlopen op een situatie die zich nu niet voordoet. Overigens heeft de Beheeradviescommissie Oostvaardersplassen op 2 december 2014 zijn eindadvies uitgebracht.
Zie verder het antwoord op vraag 10.
Indien uit een evaluatie blijkt dat de huidige overeenkomst niet de gewenste uitwerking van de motie heeft, bent u dan bereid een nieuwe overeenkomst met de provincie Flevoland af te sluiten of de huidige overeenkomst aan te passen?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn er door uw voorganger soortgelijke overeenkomsten afgesloten met andere decentrale overheden? Zo ja, doen vergelijkbare problemen zich voor bij deze overeenkomsten?
Nee, er zijn geen soortgelijke overeenkomsten met andere decentrale overheden gesloten.
Hoge parkeertarieven bij ziekenhuizen |
|
Nine Kooiman (SP), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat vindt u ervan dat sommige ziekenhuizen hele hoge parkeertarieven vragen, waardoor patiënten en hun bezoek opgezadeld worden met hele hoge parkeerkosten?1
Ik heb geen rol of bevoegdheid ten aanzien van parkeertarieven en vind ik dit de verantwoordelijkheid van ziekenhuizen en gemeenten.
Zie ook eerdere antwoorden op vragen over parkeertarieven bij ziekenhuizen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 587 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 774).
Vindt u het acceptabel dat ziekenhuizen patiënten als melkkoe gebruiken om eigen financiële tekorten op te vangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven waarom het bijvoorbeeld bij de ziekenhuizen in Assen, Waalwijk, Terneuzen, Stadskanaal, Dirksland en Venray wel lukt om geen parkeerkosten door te berekenen? Als u dit niet weet, bent u dan bereid dit te onderzoeken zodat andere ziekenhuizen hiervan kunnen leren? Zo neen, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het maatschappelijk wenselijk dat waar steeds meer streekziekenhuizen verdwijnen mensen hogere vervoers- en parkeerkosten moeten betalen en daardoor extra de dupe zijn van de hoge tarieven die ziekenhuizen hanteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat gemeenten zoals Hengelo en Almelo die in verzet zijn gekomen tegen de verhoging van de parkeertarieven van Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) geen inspraak hebben in de verhoging van de tarieven? Hoe gaat u gemeenten hierin meer zeggenschap geven?3 4
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat er een algemene verplichting voor ziekenhuizen dient te gelden zodat zij verantwoording kunnen afleggen waaraan zij het opgebrachte parkeergeld besteden? Zo ja, gaat u dit verplichten? Zo neen, waarom niet?
Ik ben er voorstander van dat ziekenhuizen transparant zijn over hun inkomsten en uitgaven. Ziekenhuizen hebben reeds de algemeen geldende verplichting om een jaarverslag in te dienen waarin zij zich verantwoorden. Ik zie echter geen noodzaak om een specifieke verantwoording in het leven te roepen voor het besteden van parkeergelden.
Deelt u de mening dat het voor patiënten en hun naasten erg onduidelijk is van welke regelingen zij gebruik kunnen maken, zoals de regeling zittend ziekenvervoer, de hardheidclausule, de reiskostenvergoeding voor begeleiders, de eigen bijdrage etc.? Bent u bereid ervoor te zorgen dat deze informatie bekend en duidelijk wordt voor mensen die hiervan gebruik willen maken?5
Het is correct dat er verschillende regelingen zijn. Ik sluit niet uit dat het voor sommige mensen niet direct duidelijk is van welke regeling zij precies gebruik kunnen maken. Deze informatie is bijvoorbeeld te vinden op de website van het Zorginstituut. Daarnaast kunnen patiënten of hun naasten voor vragen altijd terecht bij hun zorgverzekeraar.
Bent u bereid om ook parkeerkosten (in plaats van enkel de reiskosten) op te nemen in de regelingen ziekenvervoer bij zorgverzekeraars, de belastingdienst en de hardheidsclausule? Zo neen, waarom niet?
Nee. Zoals aangegeven heb ik geen rol of bevoegdheid ten aanzien van parkeertarieven en vind ik dit de verantwoordelijkheid van ziekenhuizen en gemeenten.
Deelt u de mening dat u verantwoordelijk bent voor de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te treffen, zodat het bezoeken van ziekenhuizen het liefst gratis maar in ieder geval betaalbaar is? Zo neen, waarom niet?
Ja, ik ben verantwoordelijk voor de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg. Zoals aangegeven heb ik echter geen rol of bevoegdheid ten aanzien van parkeertarieven. Een patiënt of bezoeker die het niet eens is met het parkeerbeleid dient zich te wenden tot de betreffende gemeente en het ziekenhuis. Ziekenhuizen zijn in overleg met de gemeente aan zet om beleid op dit punt te maken.
Het bericht ‘Aandelenbeurzen niet gelukkig met nieuwe handelsregels’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aandelenbeurzen niet gelukkig met nieuwe handelsregels» uit het Financieele Dagblad van 5 februari 2018?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van dit bericht? Bereiken dezelfde ontevreden geluiden het ministerie? Wat zijn de ervaringen van de toezichthouder in de (korte) tijd dat Markets in Financial Instruments Directive II (MiFiD II) nu in werking getreden is?
De in het Financieele Dagblad (FD) van 5 februari jl. geuite «ontevreden geluiden» hebben de exploitanten van handelsplatformen gedeeld met de betrokken Europese en nationale toezichthouders. Deze geluiden zijn ook bij het ministerie bekend.
Wat betreft de ervaringen van de toezichthouders met de richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 (MiFID II), die vanaf 3 januari 2018 moet worden toegepast, kan worden opgemerkt dat zij sinds die datum een toename van de Europese handelsvolumes hebben waargenomen voor aandelen die worden verhandeld op transparante handelsplatformen voor aandelen en door beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling (SI). Die toename lijkt vooral het gevolg te zijn van een verplaatsing van de zogenoemde Over-The-Counter (OTC) handel in aandelen, die voor 3 januari 2018 voor een belangrijk deel op niet-transparante Broker Crossing Networks plaatsvond, naar transparante plaatsen van uitvoering.2 Deze ervaringen zijn in lijn met de verwachtingen van de Europese wetgever voorafgaande aan het van toepassing worden van MiFID II.
De «ontevreden geluiden» richten zich met name op de vanaf het begin van dit jaar toegenomen handel in aandelen door beleggingsondernemingen met SI. Deze beleggingsondernemingen voeren bilateraal en voor eigen rekening (met eigen kapitaal) orders van cliënten uit.3 Zij mogen (anders dan multilaterale handelsplatformen) geen koop- of verkoopintenties van derden bij elkaar brengen. Vanaf 3 januari jl. geldt voor beleggingsondernemingen met SI de verplichting om voor aandelen vaste koersen (firm quotes) af te geven. Als gevolg van die verplichting is er sprake van meer transparantie voor de handel (pre trade transparency) dan bij de hiervoor bedoelde OTC-handel in aandelen.
Wat betreft de regels inzake transparantie voor de handel kan verder worden opgemerkt dat de op de multilaterale «Europese aandelenbeurzen» geldende voorschriften inzake transparantie voor de handel in belangrijke mate overeenkomen met de voor beleggingsondernemingen met SI geldende voorschriften. Een materieel verschil betreft het tick size regime. Beleggingsondernemingen met SI mogen – kort samengevat – een order of quote op meer getallen achter de komma beprijzen dan multilaterale handelsplatformen.4 Kleinere tick sizes leiden doorgaans tot kleinere verschillen tussen bied- en laatprijzen hetgeen tot lagere uitvoeringskosten kan leiden. ESMA is voornemens om middels een wijziging van de relevante gedelegeerde verordening de verschillen tussen beide tick size regimes weg te nemen. 5
Verwacht u dat MiFiD II ertoe zal leiden dat, zoals het artikel stelt, «beleggers de transparante platforms zullen verlaten voor minder transparante afwikkelsystemen»? Wat zijn de effecten hiervan? Was deze substitutie bij de wetsbehandeling al voorzien? Vindt u eveneens dat zo’n overstap tegen de geest van de wet ingaat? Welke mogelijke stappen kunnen genomen worden teneinde deze effecten tegen te gaan, en is dit wenselijk?
Nee, naar verwachting zal MiFID II geen omvangrijke verplaatsing van handelsvolumes van multilaterale handelsplatformen naar bilaterale afwikkelsystemen (en in het bijzonder beleggingsondernemingen met SI) tot gevolg hebben. Wel mag worden verwacht dat zowel de handelsvolumes op die handelsplatformen als die van beleggingsondernemingen met SI zullen toenemen. Die verwachting is gebaseerd op de in de verordening markten voor financiële instrumenten (MiFIR) opgenomen handelsverplichting (trading obligation) voor aandelen. Op basis van die handelsverplichting moeten aandelen in beginsel op een gereglementeerde markt of een multilaterale handelsfaciliteit (MTF) of door een beleggingsonderneming met SI worden verhandeld. Die verplichting zal tot gevolg hebben dat (bilaterale) OTC-handel in aandelen zal worden verplaatst naar deze transparante plaatsen van uitvoering. In het hiervoor bedoelde FD-artikel wordt ook op dit door MiFID II beoogde effect gewezen.
Is deze overstap naar minder transparante afwikkelsystemen een reactie op de wetgeving die bedoeld is om geautomatiseerd handelen (High Frequency Trading) tegen te gaan? Bereikt de wetgeving haar doel dan wel, als handelaren over kunnen stappen op minder transparante systemen? Bent u het eens met uw ambtsvoorganger in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 34583–6) dat met de huidige wetgeving «een goede balans is gekozen en dat algoritmische handel niet onnodig wordt beperkt»?
Naar het oordeel van de toezichthouders kan nu nog niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld of, en zo ja, in welke mate het van toepassing worden van MiFID II heeft geleid tot een verplaatsing van handelsvolumes van multilaterale handelsplatformen voor aandelen naar (bilaterale) afwikkelsystemen. Indien een zodanige verplaatsing heeft plaatsgevonden, zou dit mede veroorzaakt kunnen zijn door het (afwijkende) tick size regime dat moet worden toegepast door beleggingsondernemingen met SI. Hierbij moet worden opgemerkt dat als een dergelijke verplaatsing daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, dit effect hoogstwaarschijnlijk van tijdelijke aard is, gezien de in voorbereiding zijnde wijziging (door ESMA) van de relevante gedelegeerde verordening die de verschillen tussen de verschillende tick size regimes moet wegnemen. Daarnaast hebben de toezichthouders vastgesteld dat een aantal beleggingsondernemingen met SI vooruitlopend hierop het voor multilaterale handelsplatformen geldende tick size regime reeds toepassen.
De in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel Wet implementatie richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 neergelegde opvatting van mijn ambtsvoorganger dat – kort samengevat – MiFID II de algoritmische handel in financiële instrumenten niet onnodig beperkt, is nog steeds van toepassing.6
Wat is uw reactie op het door de beurskoepel Fese beschreven «ongelijke speelveld», voortkomend uit het feit dat interne afwikkelsystemen een uitzonderingspositie in de wet hebben? Kunt u de Kamer op de hoogte houden van de door de Europese Autoriteit voor Effecten en Markten (ESMA) gestarte marktconsultatie?
Zoals aangegeven, geldt voor beleggingsondernemingen met SI momenteel een afwijkend tick size regime. Voor het overige is wat betreft de voorschriften met betrekking tot transparantie voor handel geen sprake van een uitzonderingspositie voor dergelijke beleggingsondernemingen. De reden voor het verschil met betrekking tot de tick size regels is gelegen in het feit dat deze beleggingsondernemingen voor eigen rekening (met hun eigen kapitaal) handelen. Met andere woorden: de beleggingsonderneming treedt steeds als tegenpartij op waardoor hij risico loopt. Dit laatste geldt niet bij handel in aandelen die op multilaterale handelsplatformen plaatsvindt. Ondanks deze bijzondere positie van beleggingsondernemingen met SI is ESMA voornemens hen te verplichten om bij de handel in aandelen hetzelfde tick size regime toe te passen als dat bij de handel in aandelen op multilaterale handelsplatformen moet worden toegepast.
Ik zal uw Kamer informeren over de resultaten van de door ESMA uitgevoerde marktconsultatie van de tick size regels. ESMA zal die resultaten ook via haar website bekend maken.
Hoe blijft u de relevante financiële wetgeving, zoals MiFID II, volgen teneinde mogelijke negatieve effecten vroegtijdig te signaleren en indien nodig tegen te gaan? Wanneer wordt de werking van de wet geëvalueerd? Wordt er contact onderhouden met de relevante spelers in het veld?
Vanzelfsprekend worden door het ministerie contacten onderhouden met «de relevante spelers in het veld» aangezien die contacten behulpzaam kunnen zijn bij het reeds in een vroegtijdig stadium onderkennen van niet beoogde effecten van wet- en regelgeving. MiFID II en MiFIR, die zijn verwerkt in de Wet implementatie richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014, bevatten verschillende evaluatiebepalingen die de Europese Commissie verplichten om (na raadpleging van ESMA) aan het Europees parlement en de Europese Raad een rapport of een verslag uit te brengen over de werking van verschillende onderdelen van die richtlijn en verordening. Zo dient de Europese Commissie bijvoorbeeld voor 3 maart 2020 een rapport uit te brengen over de effecten van de in MiFID II opgenomen voorschriften met betrekking tot algoritmische handel en eveneens voor die datum verslag uit te brengen over het effect in de praktijk van de in MiFIR opgenomen voorschriften inzake transparantie voor en na de handel in aandelen.
Een VN-lijst met bedrijven die actief zijn in illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Halbe Zijlstra (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vijf Nederlandse bedrijven op VN-lijst om Israëlische nederzettingen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat, in navolging van een resolutie van de VN-Mensenrechtenraad, een lijst is opgesteld met bedrijven die actief zijn in bezet Palestijns gebied en dat daar vijf Nederlandse bedrijven op staan? Zo nee, waarom niet?
Op 24 maart 2016 nam de VN-Mensenrechtenraad (MRR) resolutie 31/36 aan. Paragraaf 17 van de resolutie bevat een verzoek aan de Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR) om een database van bedrijven op te stellen die betrokken zijn bij activiteiten gerelateerd aan Israëlische nederzettingen.
Op 26 januari 2018 publiceerde OHCHR een rapport naar aanleiding van dit verzoek. In het rapport licht OHCHR toe dat het momenteel onderzoek doet naar vermeende betrokkenheid van 206 bedrijven bij activiteiten gerelateerd aan Israëlische nederzettingen. OHCHR maakt daarbij duidelijk dat het werk nog niet is afgerond en dat nog niet vastligt welke bedrijven uiteindelijk in de database terecht zullen komen.
OHCHR heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken per nota geïnformeerd dat het meldingen had ontvangen van vermeende betrokkenheid van vijf in Nederland gevestigde en/of onder Nederlandse rechtsmacht vallende bedrijven bij activiteiten gerelateerd aan Israëlische nederzettingen. OHCHR gaf hiervan geen verdere onderbouwing en stelde niet op de correctheid ervan te willen vooruitlopen. Het ministerie heeft de betreffende bedrijven op de hoogte gesteld van de genoemde nota. Daarbij is het standpunt van het kabinet over de database toegelicht, zoals weergegeven in het antwoord op vraag 5, en verwezen naar het ontmoedigingsbeleid en de OESO-richtlijnen.
Welke Nederlandse bedrijven staan er op de lijst en om welke activiteiten van deze bedrijven gaat het?
Zie antwoord vraag 2.
Is er contact opgenomen met deze bedrijven om zorgen te uiten over de in bezet gebied ontplooide activiteiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in VN-verband te bepleiten dat deze lijst openbaar wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland en de overige EU-lidstaten die destijds zitting hadden in de MRR onthielden zich in 2016 van stemming op de betreffende resolutie. De database was een van de onderdelen in een bredere resolutie over Israëlische nederzettingen waarin gesteld wordt dat deze in strijd zijn met het internationaal recht. Dat is in lijn met het standpunt van het kabinet en de EU. Bij het bepalen van de stempositie is de afweging gemaakt dat een tegenstem hiermee inconsistent zou zijn. In een gezamenlijke stemverklaring bij de resolutie benadrukte de EU tegen de instelling van deze database te zijn. De EU gaf aan dat de primaire verantwoordelijkheid om het bewustzijn van bedrijven te vergroten over risico’s van betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen bij de lidstaten ligt. De EU onderstreepte voorts dat de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights wereldwijd van toepassing zijn en riep bedrijven op om deze onder alle omstandigheden te implementeren.
De Nederlandse overheid ontmoedigt al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Voor een toelichting op dit beleid wordt verwezen naar de Kamerbrief over betrokkenheid van de Nederlandse ambassade bij een actiemaand van de Israëlische supermarktketen Shufersal van 4 december 2017 (Kamerstuk 23 432, nr. 443). Het is aan bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. In het kader van internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) wordt van Nederlandse bedrijven verwacht dat zij, met inachtneming van de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen. Nederland heeft in een reactie op de nota van OHCHR het eigen standpunt ten aanzien van de database nogmaals benadrukt. Voorts heeft Nederland bij OHCHR het belang van hoor en wederhoor in dit proces benadrukt, zodat bedrijven de gelegenheid krijgen hun beleid toe te lichten alvorens zij terecht zouden kunnen komen in een database.
Het uitzetten van mensen met een dubbele nationaliteit |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe luidt het beleid omtrent mensen afkomstig uit een oorlogsgebied met twee nationaliteiten?
Indien iemand twee of meer nationaliteiten heeft en aannemelijk maakt dat hij op grond van het Vluchtelingenverdrag of het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens bescherming behoeft, gelet op de situatie in één van de landen waarvan hij de nationaliteit bezit, wordt beoordeeld of betrokkene naar het andere land waarvan hij tevens de nationaliteit heeft, terug kan keren.
Er is geen reden voor asielverlening indien betrokkene veilig kan terugkeren naar een land waarvan hij de nationaliteit bezit, ook al is dat niet het land waar hij woonachtig was.
Is het waar dat mensen met een andere nationaliteit van een veilig land hier in principe geen asiel krijgen? Wordt daarin meegewogen wat de situatie in dat andere land voor hen is in geval zij daar nooit geweest zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel Armeense Syriërs bevinden zich in Nederland en hoeveel hebben er asiel gekregen?
Het niet mogelijk om uit de geautomatiseerde informatie- en registratiesystemen van de IND te genereren hoeveel asielzoekers met zowel de Syrische als de Armeense nationaliteit zich in Nederland bevinden en asiel hebben gekregen.
Waarom worden velen van hen vijf jaar na dato alsnog naar Armenië gestuurd terwijl zij daar nooit geweest zijn? Bij hoeveel mensen speelt dit?
Zoals onder het antwoord op vragen 1 en 2 is aangegeven wordt bij de beoordeling van iemands asielaanvraag gekeken of iemand ook de nationaliteit dan wel rechtmatig verblijf heeft in een ander land. Bij brief van 14 november 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de Armeense Syriërs.1 In verschillende zaken hebben betrokkenen bij hun asielaanvraag in Nederland geen openheid gegeven over het feit dat zij, naast de Syrische nationaliteit, mogelijk ook de Armeense nationaliteit bezaten. Indien na onderzoek wordt vastgesteld dat betrokkene ook de Armeense nationaliteit bezit, is er in het algemeen reden tot herbeoordeling van de verleende asielstatus. De intrekking van de asielstatus op deze grond is in verscheidene uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bekrachtigd. Er zijn overigens ook Syrische asielzoekers die wel openheid hebben gegeven over het feit dat zij naast de Syrische nationaliteit ook de Armeense bezitten.
Om hoeveel personen het hierbij gaat is onbekend, aangezien dit in het geautomatiseerde systeem van de IND en in dat van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) niet apart wordt geregistreerd.
Hoeveel mensen beweren dat zij nooit Armeense documenten hebben gehad of aangevraagd terwijl Armenië nu wel hun nationaliteit en paspoort accepteert?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat er in Armenië een crimineel netwerk van mensensmokkelaars werkzaam was die via officieel ambassadepersoneel aan Schengenvisa is gekomen zonder dat het paspoort van de betreffende persoon is gecontroleerd? Zo ja, deelt u dan de mening dat het argument dat de vergunningen in Nederland kunnen worden ingetrokken omdat de Armeense Syriërs ten tijde van de asielaanvraag in Nederland al een Armeens paspoort in bezit zouden hebben, niet steekhoudend is?
Ik ken bovengenoemd bericht niet.
In het algemeen geldt dat bij de beoordeling van een asielaanvraag wordt bekeken of betrokkene mogelijk nog een andere nationaliteit heeft. Soms kan dit betekenen dat iemand nog geen paspoort van dit land heeft, maar daar wel de nationaliteit van heeft en daarmee toegang tot dat land heeft. Dat wordt in iedere zaak individueel bekeken en beoordeeld.
Indien de asielaanvraag wordt afgewezen, omdat iemand rechtmatig verblijf in een ander land heeft, dan is het aan betrokkene om aan zijn terugkeer te werken. Daar wordt, zoals bij iedere andere afgewezen asielzoeker, steun door de DT&V bij aangeboden. Indien iemand niet actief aan terugkeer werkt, kan dit leiden tot gedwongen vertrek.
Welke factoren worden meegewogen in de beslissing of een Armeense Syriër wel of niet naar Armenië wordt gestuurd?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is de situatie voor Armeense Syriërs in Armenië? Is het waar dat zij van veel voorzieningen zijn uitgesloten en hoge prijzen moeten betalen omdat de bevolking denkt dat Syriërs rijk zijn?
Uit observaties en onderzoek van de Nederlandse ambassade en uit bronnen van UNHCR en in Armenië actieve non-gouvernementele organisaties blijkt dat de situatie voor Armeense Syriërs redelijk is. Zij zijn niet uitgesloten van voorzieningen en hebben dezelfde toegang als alle Armenen tot gezondheidszorg, sociale voorzieningen en het onderwijs. Het destijds bestaande beeld dat Armeense Syriërs rijk waren is bijgesteld. De mensen die na 2016 arriveerden hadden vaak al veel ontberingen geleden en waren vaak noodlijdend. Er zijn geen aanwijzingen dat prijzen voor Armeense Syriërs hoger zouden liggen.
Bent u bekend met het bericht «Turkey «ready» to reform terror laws for EU visa-free travel»?1
Ja.
Klopt de uitspraak van de Turkse ambassadeur voor de EU dat de Europese Commissie voornemens is slechts 100 miljoen euro per jaar te korten op de pre-toetredingsgelden die over een periode van 7 jaar 4.6 miljard euro aan belastinggeld kosten? Zo ja, wordt deze korting van 100 miljoen euro gesteund door Nederland?
Zoals met uw Kamer gedeeld tijdens het AO RAZ art. 50 van 24 januari jl., zijn de pre-toetredingsgelden voor Turkije in 2017 gekort en voor een groot deel omgebogen naar programma’s gericht op versterking van het maatschappelijk middenveld en fundamentele rechten en naar projecten die rechtstreeks ten goede komen aan Turkse burgers, kwetsbare groepen of organisaties die goede betrekkingen met de EU blijven waarderen. Concreet is er in 2017 circa 50% gekort op het jaarprogramma en circa 30% op de meerjarenprogramma’s.
De Europese Raad van 19–20 oktober jl. heeft de Commissie ook verzocht om de pretoetredingssteun aan Turkije voor de jaren 2018–2020 te heroriënteren.2 De Commissie werkt momenteel voorstellen voor inperking en herschikking van de middelen uit. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd zodra de cijfers bekend zijn.
Deelt u de mening dat er geen cent Nederlands belastinggeld meer naar Turkije zou moeten gaan en dat een korting van 100 miljoen euro een lachertje is?
Nederland pleit conform de motie-Roemer/Segers (Kamerstuk 32 824, nr. 158) in Europees kader reeds geruime tijd voor het opschorten van pre-accessiesteun voor Turkije en zal dat blijven doen.3 Voor opschorting bestaat momenteel echter onvoldoende draagvlak. Nederland wacht de voorstellen van de Commissie voor inperking en herschikking van de middelen af.
Kunt u aangeven of Turkije effectief wordt gekort of dat hier gewoon een budgettair trucje wordt uitgehaald door ongebruikte fondsen te schrappen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Tweede Kamer een gedetailleerd overzicht doen toekomen met de bedragen die Turkije ontvangt vanuit de EU en waar dat geld exact door de Turken aan wordt uitgegeven, welke organisaties er geld ontvangen etc?
Kortheidshalve verwijs ik u naar de brief (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1702) van 2 december 2016 over de meerjarige financiële steun van de EU in Turkije, alsmede de voorschriften, voorwaarden en betalingen die daaraan verbonden zijn. Op de website van de Commissie is meer informatie te vinden over de specifieke projecten uit het Instrument voor Pre-accessiesteun (IPA)4 en de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije (FRIT).5
Deelt u de mening dat ongeacht wat voor benchmarks de EU ook aan Turkije stelt, Turkije nooit van visumvrij reizen naar Nederland gebruik zou moeten mogen maken? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat er miljoenen Turken ongecontroleerd onze kant op kunnen komen?
De Commissie heeft niet vastgesteld dat Turkije aan alle 72 benchmarks van de Roadmap visumliberalisatie voldoet en derhalve ligt er thans geen besluit aan de Raad voor het afschaffen van het visumvereiste voor Turkse burgers voor. Een Nederlands oordeel over visumliberalisatie voor Turkije is pas aan de orde wanneer de Commissie heeft vastgesteld dat Turkije voldoet aan alle gestelde eisen. In algemene zin hanteert het kabinet het beleid dat gemaakte afspraken ook moeten worden nagekomen.
De verhaalspositie van het MKB bij onbetwiste geldvorderingen |
|
Martin Wörsdörfer (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de op 1 juli 2016 in werking getreden wetgeving in België die ondernemingen de mogelijkheid biedt om hun onbetwiste vorderingen op andere ondernemingen zonder de tussenkomst van de rechtbank in te vorderen?
Ja
Zou ook in Nederland dergelijke regelgeving toegevoegde waarde kunnen hebben bij in te vorderen schulden die een onbetwist karakter hebben, maar nu wel een verplichte gang naar de rechter verlangen met bijbehorende (juridische) kosten?
De Belgische procedure Invordering van Onbetwiste Schulden (hierna: IOS-procedure) verloopt in vier fasen: 1) de aanmaning door de gerechtsdeurwaarder, 2) de reactie van de schuldenaar uiterlijk binnen een maand, 3) bij het uitblijven van een reactie: het opmaken van een proces-verbaal door de gerechtsdeurwaarder acht dagen na het verstrijken van de termijn van een maand en 4) de registratie van het proces-verbaal in het Centraal register voor de invordering van onbetwiste schulden en de toevoeging van een formulier van tenuitvoerlegging, waardoor het proces-verbaal een titel tot tenuitvoerlegging krijgt. De IOS-procedure is in juli 2016 in werking getreden en staat alleen open voor vorderingen in zogenaamde business to business-relaties.
De meerwaarde van een dergelijke procedure voor Nederland is niet zonder meer duidelijk. Zo is niet te zeggen of een Nederlandse variant van de IOS-procedure zal voorzien in een snellere procedure. In Nederland worden verstekzaken bij de kantonrechter gemiddeld binnen een maand afgehandeld, terwijl de duur van de IOS-procedure een maand en acht dagen kan bedragen.1 Bovendien dient bij betwisting alsnog een normale gerechtelijke procedure te worden gestart, waardoor de duur verder op loopt. Verder constateer ik dat niet duidelijk is in hoeverre deze procedure – geheel buiten de rechter om – voldoende rechtsbescherming biedt. De rechtsstatelijke waarborging van buitengerechtelijke geschiloplossingsmethoden zoals arbitrage en bindend advies, is – zo bleek ook in een recentelijk gepubliceerd rapport over dit onderwerp – onder meer gelegen in het gegeven dat men voor een titel voor tenuitvoerlegging naar de rechter moet.2
Ik kan me, ten slotte, voorstellen dat een Nederlandse variant van de IOS-procedure voor zowel de schuldeiser als de schuldenaar goedkoper zou kunnen zijn. Vanwege de hoogte van de griffierechten zou dit met name kunnen gelden voor vorderingen tussen € 500 en € 12.500. Tijdens de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid op 29 november 2017 heb ik een onderzoek toegezegd naar de verschillende scenario’s voor het verlagen van de griffierechten voor mkb-ers en de (financiële) gevolgen hiervan. Hierover bericht ik u uiterlijk eind maart.
Hoe vaak worden nu in zogenaamde «business-to-business» relaties verstekvonnissen gewezen terzake onbetwiste vorderingen?
Mij zijn geen precieze gegevens bekend over het aantal verstekvonnissen ten aanzien van onbetwiste vorderingen in business to business-relaties. Uit gegevens afkomstig van de Rechtspraak blijkt dat ongeveer 70% van het totaal aantal afdoeningen van de kantonrechter bestaat uit verstekvonnissen. Het gaat hierbij om onbetwiste vorderingen in alle soorten relaties, waaronder ook business to business-relaties.
Welke meerwaarde zou een met België vergelijkbare constructie voor Nederland kunnen hebben als het gaat om het versterken van de verhaalspositie van het midden- en kleinbedrijf (mkb)?
Als gezegd is de meerwaarde van de invoering van een Nederlandse variant van de IOS-procedure niet op voorhand duidelijk. Naast de eerder genoemde punten (zie de beantwoording van vraag 2), is niet inzichtelijk in hoeverre de IOS-procedure in België heeft geleid tot het daadwerkelijk verkleinen van het aantal oninbare vorderingen. Mij is dan ook niet bekend in hoeverre deze wetgeving heeft geleid tot het versterken van de verhaalspositie van het midden- en kleinbedrijf (mkb).
In hoeverre zou dit systeem ook een ontlasting voor de rechterlijke macht kunnen zijn, omdat de aandacht dan geheel gericht kan worden op de behandeling van zaken waar een inhoudelijk geschil partijen verdeeld houdt?
Gelet op hetgeen in antwoord 3 is vermeld, is het lastig te voorspellen of een dergelijke regeling tot een ontlasting van de rechterlijke macht zou leiden. Daar komt bij dat de Rechtspraak gefinancierd wordt op basis van het aantal zaken (een p x q financiering). Een afname van het aantal zaken bij de Rechtspraak (de «q») zal leiden tot minder financiële middelen. Dat betekent dat een afname van het aantal zaken op langere termijn vermoedelijk niet tot een ontlasting van rechters en het overige personeel zal leiden.
Is ook denkbaar dat met dergelijke regelgeving de positie van de debiteur verbetert in die zin dat zijn schuldenpositie niet langer verhoogd wordt door een proceskostenveroordeling? Zo nee, waarom niet?
Het is nog niet inzichtelijk wat precies de effecten van de wet zijn, nu de wet pas recentelijk in werking is getreden. Relevant in dit verband is dat de kosten in de Belgische IOS-procedure laag zijn gehouden, onder meer omdat er geen registratiekosten per akte mogen worden gerekend en de advocaat geen recht heeft op een «rechtsplegingsvergoeding». Bij betwisting van de vordering kan de positie van de schuldenaar verslechteren, nu de kosten van de IOS-procedure (bij een veroordelend vonnis) in aanvulling op de kosten van de gerechtelijke procedure komen.
Wat zijn de effecten voor juridische dienstverleners in het Nederlandse stelsel indien dit systeem hier zou worden geïntroduceerd? Kunnen ook anderen dan advocaten of deurwaarders hierbij een rol spelen?
De effecten voor de juridische dienstverleners (waaronder de eventuele betrokkenheid van anderen dan advocaten en deurwaarders) zijn niet inzichtelijk. Wel is duidelijk dat voor de gerechtsdeurwaarders zal gelden dat zij een grotere rol krijgen bij de afhandeling van onbetwiste vorderingen.
Bent u bereid een nadere verkenning te doen naar de mogelijke voordelen van de recente Belgische wetgeving voor het Nederlandse rechtsstelsel en de verhaalspositie van het mkb? Zo ja, wanneer mogen we de uitkomsten van die verkenning verwachten? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen stelt u dan voor cq. werkt u uit als het gaat om het versterken van de verhaalspositie van het mkb?
Ik ben graag bereid een nadere verkenning te doen naar de mogelijke voordelen van de Belgische wetgeving voor het Nederlandse rechtsstelsel en de verhaalspositie van het mkb. Een eerste oriëntatie leerde mij wel dat de ervaringen in België tot dusver zeer wisselend zijn. Ook is nog niet inzichtelijk wat nu precies de effecten van de wet zijn, wat niet vreemd is, nu de wet pas recentelijk in werking is getreden. Ik volg de ontwikkelingen in België en zal de verkenning van de mogelijke voordelen van de Belgische wetgeving uitvoeren als er meer zicht is op de werking van de wet. In aanvulling daarop merk ik op dat de Europese procedure voor geringe vorderingen onlangs is gewijzigd: sinds juli 2017 staat deze procedure open voor (grensoverschrijdende) geschillen tot een waarde van € 5.000 in plaats van € 2.000. Mogelijk draagt deze wijziging bij aan de versterking van de verhaalspositie van het mkb. Ook voor deze wijziging geldt echter dat de wijziging te recent is om de effecten te kunnen overzien.
Een nieuw rapport inzake Noord-Koreaanse dwangarbeid in de EU en de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven |
|
Sadet Karabulut (SP), Han ten Broeke (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Halbe Zijlstra (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het rapport «People for Profit: North Korean Forced Labour on A Global Scale»1, waarin onder andere in wordt gegaan op de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven, de betrokkenheid van Noord-Koreaanse dwangarbeiders bij de bouw van Nederlandse schepen, de onjuistheid van eerdere antwoorden op Kamervragen en het uitblijven van actie aan Poolse, Nederlandse en Europese zijde?
Ja.
Hebt u kennisgenomen van de antwoorden op eerdere vragen over Noord-Koreaanse dwangarbeiders in de Europese Unie en in het bijzonder de betrokkenheid bij de bouw van schepen voor NAVO-landen?2
Ja.
Bent u ook van mening dat de in het rapport beschreven praktijk, op basis van internationaal geaccepteerde VN-definities, gekwalificeerd zou moeten worden als «dwangarbeid» en zelfs «mensenhandel»?
Het kabinet sluit niet uit dat bepaalde omstandigheden die in het rapport worden beschreven, op basis van verschillende VN- en Europese verdragen mogelijk als «dwangarbeid» of «mensenhandel» gekwalificeerd zouden kunnen worden.
Kunt u zich herinneren dat uw ambtsvoorgangers verklaarden dat Nederland zich in EU-verband inzet «om te komen tot eenheid in de uitvoering van de genoemde VNVR-resolutie», verwijzend naar VNVR-resolutie 2321?3 Kunt u schetsen hoe het nu met de uitvoering van die resolutie staat?
Nederland heeft zich in EU-verband ingezet voor tijdige en volledige omzetting van de verschillende VNVR-resoluties in EU-regelgeving. Wat betreft bepalingen die verband houden met Noord-Koreaanse arbeiders, heeft de EU op 16 oktober 2017 – mede op stevig aandringen van Nederland – in aanvulling op de VN-sancties bepaald dat reeds afgegeven werkvergunningen aan Noord-Koreaanse arbeiders niet langer mogen worden verlengd. Ook de bepaling uit de meest recente VNVR-resolutie 2397 van 22 december 2017 dat Noord-Koreaanse arbeiders uiterlijk binnen 24 maanden (voor eind 2019) moeten worden gerepatrieerd, is inmiddels omgezet in EU-regelgeving.
Kunt u zich tevens herinneren dat uw ambtsvoorgangers de wens uitspraken dat het aantal Noord-Koreaanse dwangarbeiders in de Europese Unie tot nul zou worden gereduceerd?4 Is dat al het geval? Kunt u daarnaast aangeven of het klopt dat de Poolse regering in 2017 nog werkvergunningen heeft afgegeven aan Noord-Koreaanse dwangarbeiders?5
Het kabinet veroordeelt mensenhandel en gedwongen arbeid waar ook ter wereld en zet zich in voor fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en tegen uitbuiting binnen en buiten de EU. De zorgelijke positie van Noord-Koreaanse arbeidsmigranten heeft de specifieke aandacht van het kabinet, niet alleen vanuit het oogpunt van mogelijke schending van internationale mensenrechtennormen, maar ook vanwege de mogelijk met de inzet van Noord-Koreaanse arbeidsmigranten gepaard gaande geldstromen naar de Noord-Koreaanse staat ten behoeve van het Noord-Koreaanse nucleaire en ballistische programma. Mede op stevig aandringen van Nederland zijn op dit vlak in EU-verband autonome maatregelen genomen waardoor het aantal Noord-Koreaanse arbeiders in de EU versneld zal afnemen. Op grond van de recente VNVR-resolutie 2397 (2017) zal het aantal uiterlijk eind 2019 tot nul gereduceerd moeten zijn. Desgevraagd geven de Poolse autoriteiten aan dat er sinds augustus 2017 geen nieuwe werkvergunningen aan Noord-Koreaanse burgers zijn afgegeven, conform VNVR-resolutie 2371 van 5 augustus 2017. Tot die tijd was het afgeven van werkvergunningen aan Noord-Koreaanse arbeiders niet verboden volgens VNVR-resoluties of EU-regelgeving. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat diverse Nederlandse bedrijven schepen of onderdelen daarvan lieten bouwen op werven waar Noord-Koreaanse dwangarbeiders werkten? Klopt het tevens dat zij niet of nauwelijks betaald kregen voor hun werk, dagen van twaalf uur of langer maakten en nauwelijks verlof kregen? Om hoeveel bedrijven en werven gaat het en in welke periode was hiervan sprake?
Om hoeveel bedrijven en werven het gaat, en in welke periode hiervan sprake was, valt niet met zekerheid vast te stellen. De Poolse arbeidsinspectie is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de geldende regels. De Poolse autoriteiten herbevestigen desgevraagd dat zij bij inspecties van werven waar Noord-Koreaanse arbeiders werkten geen omstandigheden hebben aangetroffen die als dwangarbeid konden worden aangemerkt. Dezerzijds is op ambtelijk niveau contact opgenomen met verschillende in het rapport genoemde bedrijven. Daarbij is gewezen op de verantwoordelijkheid die zij hebben ten aanzien van de arbeidsomstandigheden van werknemers op de werven. Desbetreffende bedrijven hebben aangegeven aanvullende maatregelen te treffen om het risico op misstanden verder te verkleinen.
Heeft u kennisgenomen van de verklaring van voormalig Noord-Koreaans ambassadeur in Londen, Thae Yong-ho, nu gedeserteerd, waarin hij stelde dat de inkomsten van dwangarbeid gaan naar «de privérijkdommen van de Kim-familie, het kernwapenprogramma en het leger»?6
Ja.
Hoe kan het dat de praktijk van Noord-Koreaanse dwangarbeid al jaren bekend was bij diverse betrokken bedrijven, maar de bedrijven die op de een of andere manier betrokken zijn en waren zo weinig actie hebben ondernomen?7
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij zich houden aan de principes van maatschappelijk verantwoord ondernemen zoals die onder meer zijn uitgewerkt in de OESO-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen en de UN Guiding Principles for Business and Human Rights. Het betrachten van due diligence (gepaste zorgvuldigheid) door bedrijven is een kernelement van deze OESO-richtlijnen. Het is daarbij primair de verantwoordelijkheid van bedrijven om risico’s op het gebied van arbeidsrechten, mensenrechten en mogelijke negatieve milieueffecten te identificeren, voorkomen of mitigeren, en rekenschap af te leggen over de wijze waarop zij met de geïdentificeerde risico’s omgaan.
Op ambtelijk niveau is contact geweest met verschillende in het rapport genoemde bedrijven. Daarbij is gewezen op de verantwoordelijkheid die zij hebben ten aanzien van de arbeidsomstandigheden van werknemers op de werven. Desbetreffende bedrijven hebben aangegeven aanvullende maatregelen te treffen om het risico op misstanden verder te verkleinen. Ook de brancheorganisatie voor scheepswerven, maritieme toeleveranciers en dienstverleners spoort haar leden aan om te zorgen voor veilig en eerlijk werk.
Alle landen die de OESO-richtlijnen onderschrijven, beschikken over een Nationaal Contactpunt (NCP) dat als taak heeft bedrijven te ondersteunen bij het in praktijk brengen van de OESO-richtlijnen. Als er over de toepassing van de OESO-richtlijnen verschillen van inzicht zijn tussen belanghebbenden en het bedrijf, kan het NCP een onderzoek doen en als onafhankelijke partij een dialoog tussen belanghebbenden en het bedrijf faciliteren, en bemiddelen bij het oplossen van het probleem.
Hoe gaat de Nederlandse overheid invulling geven aan de tweede aanbeveling, die oproept tot het wijzen van bedrijven – dus ook tussenpersonen en onderaannemers – op hun verantwoordelijkheden als het gaat om het gebruikmaken van Noord-Koreaanse dwangarbeiders?8
Zie antwoord vraag 8.
Heeft Nederland inderdaad, op basis van in onze wetgeving geïmplementeerde EU-regelgeving, gewoon jurisdictie als er voldoende bewijs is dat er, in het geval van dwangarbeid of mensenhandel, een relatie met Nederland is? Is er dus een juridische grond om op te treden tegen deze praktijk? En was die er niet in het verleden?9
Nederland heeft brede extraterritoriale rechtsmacht over mensenhandel, die zich uitstrekt tot situaties waarin de mensenhandel is gepleegd door of tegen een Nederlander of een vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft (zie de artikelen 5, 6, eerste lid, en 7 van Wetboek van Strafrecht (Sr) en het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht). Het misdrijf mensenhandel heeft een ruime reikwijdte. Op grond van artikel 273f Sr maakt niet alleen degene die een situatie van uitbuiting creëert, maar ook degene die profijt trekt uit de uitbuiting van een ander, zich schuldig aan mensenhandel. Of er in een concreet geval juridische grond is om op te treden is aan het Openbaar Ministerie.
De implementatie van de EU-mensenhandel richtlijn 2011/36 heeft ertoe geleid dat het vereiste van dubbele strafbaarheid is afgeschaft als vereiste voor rechtsmacht over mensenhandel gepleegd in het buitenland door Nederlandse onderdanen jegens een volwassen slachtoffer. Nederland heeft sindsdien in deze situatie dus rechtsmacht, ongeacht de vraag of mensenhandel in het land waar dit is gepleegd, strafbaar is. Omdat mensenhandel in Polen ook strafbaar is gesteld, maakt deze verruiming van de rechtsmacht ten aanzien van Polen in de praktijk geen verschil.
Hoe gaat u invulling geven aan de elfde aanbeveling, die oproept om bedrijven die in hun productieketen gebruikmaken van Noord-Koreaanse dwangarbeid, zo snel mogelijk transparanter te laten zijn?10
Het kabinet vindt het belangrijk dat bedrijven open zijn over hoe zij maatschappelijk verantwoord ondernemen in binnen- en buitenland. Bedrijven worden gestimuleerd om verslag uit te brengen over hun economische en sociale prestaties. Volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen moet een bedrijf transparant zijn over de verwachte belangrijke risicofactoren en zaken die met werknemers of andere belanghebbenden te maken hebben. Met de komst van nieuwe Europese wetgeving is het voor bepaalde bedrijven verplicht geworden te rapporteren over bepaalde aspecten uit de OESO-richtlijnen. Sinds 24 maart 2017 is de EU-richtlijn 2014/95/EU met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie van toepassing op grote beursvennootschappen, banken en verzekeraars met meer dan 500 werknemers. Bedrijven moeten een niet-financiële verklaring in hun bestuursverslag opnemen. Daarin moeten zij informatie verschaffen over hoe ze omgaan met milieu, sociale en personeelsaangelegenheden, eerbiediging van mensenrechten, en bestrijding van corruptie en omkoping. De regeling vloeit voort uit de EU-richtlijn over het jaarrekeningenrecht.
Hoe beoordeelt u de constatering dat de Europese Commissie de handhaving van Europese wetgeving nooit heeft afgedwongen, en dat het exploiteren van Noord-Koreanen in Poolse scheepswerven, tomatenkwekerijen en op bouwplaatsen gewoon is doorgegaan?11
De Europese Commissie heeft de Poolse autoriteiten in het verleden gewezen op signalen over vermeende overtreding van EU-wetgeving. Het is aan de Europese Commissie om op de afhandeling toe te zien en zo nodig actie te ondernemen. Nederland heeft het nieuwste rapport van LeidenAsiaCentre eveneens onder de aandacht gebracht van de Europese Commissie.
Klopt het dat de Poolse overheid in februari 2016 weliswaar verklaarde te zijn gestopt met het afgeven van visa, maar gewoon visa en werkvergunningen bleef afgeven aan Noord-Koreaanse (dwang)arbeiders?12
De Poolse autoriteiten hebben desgevraagd aangegeven dat reeds sinds begin 2016 geen werkvisa meer aan Noord-Koreanen zijn verstrekt. Daarnaast hebben de Poolse autoriteiten aangegeven dat er sinds augustus 2017 geen nieuwe werkvergunningen aan Noord-Koreaanse burgers zijn afgegeven, conform VNVR-resolutie 2371 van 5 augustus 2017. Tot die tijd was het afgeven van werkvergunningen aan Noord-Koreaanse arbeiders niet verboden volgens VNVR-resoluties of EU-regelgeving. Sinds 16 oktober 2017 is ook het verlengen van bestaande werkvergunningen verboden op basis van EU-regelgeving, die mede op stevig aandringen van Nederland is aangenomen.
Herkent u zich in de constatering dat eerdere vragen van de Kamer zijn beantwoord met een Poolse woordvoeringslijn die geen recht deed aan de werkelijkheid?13
Nee.
Als de Europese Commissie met betrekking tot de handhaving naar de lidstaten zelf blijft wijzen, is er dan nog een rol voor de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) denkbaar, zoals de Commissie zelf suggereert? Zo ja, welke?14
Het Expertcomité van de Internationale Arbeidsorganisatie heeft in zijn rapport van februari 2017 een verzoek gedaan aan de Poolse regering om opheldering te verschaffen over vermeende uitbuiting van Noord-Koreaanse arbeiders na een melding daarover door een Poolse vakbond. De Poolse regering heeft tijdens de Internationale Arbeidsconferentie in juni 2017 toelichting gegeven. Het Expertcomité heeft op basis van de door o.a. de Poolse overheid, werkgevers en werknemers geleverde informatie een formeel verzoek gedaan aan de Poolse regering om beter te waarborgen dat migrantarbeiders, met name uit Noord-Korea, volledig worden beschermd tegen uitbuiting of gedwongen arbeid, en dat zij de mogelijkheid hebben melding te maken van eventuele schendingen van hun rechten. Als de ILO oordeelt dat er onvoldoende voortgang is geboekt om de arbeidsomstandigheden te verbeteren, zou de organisatie in het uiterste geval kunnen besluiten een Commissie van Onderzoek in te stellen.
Kunt u zich herinneren dat u schreef dat «in EU-verband diplomatieke acties [worden] ondernomen tegen landen die zich aan het sanctieregime tegen Noord-Korea onttrekken»?15 Hoe gaat u er concreet voor zorgen dat VNVR-resoluties, bijvoorbeeld VNVR-resolutie 2371, en de sancties in het bijzonder, ook echt worden gehandhaafd?16 Bent u ook van mening dat we daar een bijzondere rol in hebben, als voorzitter van het sanctiecomité voor Noord-Korea?
Nederland zet zich als voorzitter van het sanctiecomité voor Noord-Korea in voor volledige en effectieve uitvoering van de sancties. Zo dringt Nederland aan op robuuste en tijdige rapportage door alle VN-lidstaten. Daarnaast besteedt Nederland speciale aandacht aan wereldwijde sanctie-implementatie, bijvoorbeeld door voorlichtingsactiviteiten te organiseren in de relevante regio’s om het complexe sanctieregime inzichtelijker te maken voor overheden en bedrijven. Ook heeft Nederland in najaar 2017 samen met EU-partners diplomatieke demarches uitgevoerd om bij derde landen aan te dringen op goede implementatie en handhaving. Naar verwachting zal in het voorjaar 2018 een nieuwe ronde demarches volgen. Nederland blijft verder landen oproepen om meldingen van eventuele schendingen van sancties aan te kaarten bij het Expertpanel dat het sanctiecomité bijstaat.
Herkent u het beeld van Chinese en Russische pogingen binnen de VN-Veiligheidsraad, gericht op het afzwakken van resoluties met betrekking tot Noord-Korea, in het bijzonder inzake dwangarbeiders?17
Nee. Het huidige VN-sanctieregime ten aanzien van Noord-Korea is het meest stringente dat er is, en uit de snelheid waarmee de verschillende resoluties sinds afgelopen zomer zijn aangenomen, spreekt eensgezindheid binnen de VN-Veiligheidsraad.
In hoeverre is het, indien hiervan sprake is, zinvol om te verkennen of in EU-verband meer verregaande afspraken, vrij van Chinese of Russische vetodreiging, kunnen worden gemaakt? Kunt u, indien u van mening bent dat Europese afspraken al stevig genoeg zijn, inzichtelijk maken welke afspraken er reeds in EU-verband zijn gemaakt?
Op 16 oktober 2017 heeft de Raad besloten dat werkvergunningen voor Noord-Koreanen binnen de EU niet meer mogen worden verlengd, in aanvulling op het verbod op afgifte van nieuwe werkvergunningen op basis van VNVR-resolutie 2375 van 11 september 2017. Daarbovenop bepaalt de meest recente VNVR-resolutie 2397 (2017) dat Noord-Koreaanse arbeiders uiterlijk binnen 24 maanden (voor eind 2019) moeten worden gerepatrieerd.
Is het denkbaar dat van de tienduizenden Noord-Koreaanse dwangarbeiders wereldwijd – dus buiten Noord-Korea – er nog dwangarbeiders in de EU, of voor in de EU gevestigde bedrijven, werkzaam zijn? Worden volgens het rapport betrokken landen als China, Rusland, Koeweit, Myanmar, de Verenigde Arabische Emiraten, Qatar en Rusland aangesproken op hun samenwerking met wat hoogleraar Koreastudies Remco Breuker «het grootste illegale uitzendbureau ter wereld» noemde?18 Zo ja, op welke wijze?
Het is zeker denkbaar dat er zowel binnen als buiten de EU Noord-Koreaanse arbeiders werken, aangezien dit niet in strijd is met VN-resoluties. De bevindingen in het rapport van het LeidenAsiaCentre zouden voor alle landen waarin deze arbeiders zich bevinden aanleiding kunnen zijn nog eens goed te kijken naar de arbeidsomstandigheden van deze specifieke groep arbeiders binnen hun eigen landsgrenzen.
Onveilige cv-ketels |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Waarom gaat u in uw antwoorden op eerdere Kamervragen niet in op problemen met warmtewisselaars? Wanneer en hoe heeft Nefit de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de hoogte gesteld van problemen met warmtewisselaars?1
In het antwoord op vraag 3 van het lid Beckerman (2018Z00273) ben ik ingegaan op de problemen met warmtewisselaars: «Nefit heeft in 2009 bij de NVWA (destijds nog VWA) problemen gemeld met de cv-ketels van de typen B3L en B3M. Naar aanleiding van deze melding zijn passende maatregelen getroffen. In 2012 kwam met betrekking tot het type B3L vanuit de Duitse autoriteiten een nieuwe melding.» De meldingen over het type B3L hebben betrekking op de warmtewisselaar. «Uit de verkregen informatie bleek dat de reeds getroffen maatregelen voor het type B3M die zich richtten op de branderklemmen ongewijzigd konden blijven. Voor het type B3L werd de maatregel in Nederland opgeschaald overeenkomstig de in de EU getroffen maatregelen.»
Waarom heeft de NVWA in 2016 gesteld dat problemen bij de ketel van Nefit type B3M worden veroorzaakt door de brander en branderklemmen, terwijl er toen al ruim 12.000 warmtewisselaars omgewisseld waren omdat die waren vervormd? In hoeverre was de NVWA daarvan op de hoogte of had de NVWA daarvan op de hoogte moeten zijn?
De NVWA was sinds 2012 op de hoogte van het omwisselen van warmtewisselaars bij model B3L. De NVWA was niet op de hoogte van het omwisselen bij model B3M omdat daar op basis van de toen bekende informatie uit het oogpunt van veiligheid geen aanleiding toe bestond. In 2016 werd bij de NVWA een melding ontvangen van een ex-werknemer van Nefit met betrekking tot beide typen cv-ketels (B3L en B3M) waarin werd aangegeven dat de problemen ernstiger waren dan eerder aangenomen. Dit was aanleiding voor de NVWA om van een hoger risico uit te gaan en van Nefit te verlangen dat naast de lopende actie nu ook het publiek en in bijzonder de bezitters van de bewuste cv-ketels geïnformeerd zouden worden over het risico.
Is het waar dat tot nu toe ongeveer 25000 warmtewisselaars (in keteltype B3M) zijn krom getrokken en zijn omgewisseld? In hoeverre kan een kromgetrokken warmtewisselaar een gevaar opleveren voor de volksgezondheid, bijvoorbeeld door brand of koolmonoxidevergiftiging?
Uit gegevens die de NVWA ontvangen heeft is gebleken dat inmiddels 23.724 warmtewisselaars bij het type B3M vervangen zijn. Het is de NVWA niet bekend of hier sprake was van kromgetrokken wisselaars.
In het antwoord op vraag 4 van het lid Beckerman (2018Z00273) ben ik ingegaan op het mogelijke gevaar op een koolmonoxidevergiftiging.
Hoe verhoudt uw eerdere antwoord «Voor zover mij bekend heeft Nefit zich gehouden aan de wettelijke verplichtingen voor wat betreft het melden van problemen met CV-ketels.» zich tot de vordering die de NVWA heeft moeten uitvoeren en waarover u spreekt in uw antwoord op vraag 4?
Nefit heeft in 2009 bij de NVWA problemen gemeld met de cv-ketels. Op grond van de warenwet (Art. 21b) is een fabrikant/handelaar niet verplicht om nieuwe gelijksoortige incidenten met eenzelfde product telkens opnieuw te melden. Tijdens het onderzoek in 2016, nav de melding van een ex-werknemer van Nefit, is afgesproken dat het bedrijf alle bij hen bekende incidenten met het type B3M bij de NVWA zouden worden gemeld. Het bleek dat Nefit die afspraken anders interpreteerde dan de NVWA. Dit leidde er toe dat Nefit drie incidenten niet meldde, terwijl dat volgens de NVWA wel had gemoeten. Daarop besloot de NVWA alle informatie over incidenten met het type B3M te vorderen.
Hoeveel nieuwe gevallen van smeltschade zijn er voorgekomen sinds de vordering van de NVWA, nu u stelt dat «...bij 23 van deze 25 incidenten smelt- of brandschade is vermeld» en Nefit bij RTL spreekt van 63 gevallen?2
Het aantal was ten tijde van beantwoording 25 sinds het instellen van de vordering. Inmiddels is dat aantal opgelopen tot 60. Het is niet bekend waar het aantal van 63 op is gebaseerd.
Wanneer is het onafhankelijke onderzoek naar mogelijke koolmonoxidevergiftiging gereed en bent u bereid de uitkomsten met de Kamer te delen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag drie (2018Z00273) aangaf zal door een onafhankelijk bureau in opdracht van Nefit nader worden onderzocht of de gebruikers van de desbetreffende ketels daadwerkelijk worden blootgesteld aan mogelijk gevaar op een koolmonoxidevergiftiging. Nefit heeft toegezegd het rapport onverkort met de NVWA te delen. Op basis van het rapport zal de NVWA bezien wat nodig is aan maatregelen, afspraken of vervolg onderzoek.
Verder heeft «C+B advies en expertise» in opdracht van RTL nieuws, onderzoek naar de veiligheid van CV ketels van Nefit model B3M en B3L uitgevoerd. Het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek van de NVWA heeft opdracht gegeven de resultaten van dit onderzoek nader te bestuderen.
Het streven is de bevindingen van genoemde onderzoeken vóór de zomer met de Kamer te delen.
Kunt u garanderen dat de cv-ketels van Nefit, waarover nu onrust is, voldoen aan de Warenwetbesluit Gastoestellen waarin staat dat «...bij normaal gebruik van het gastoestel geen bijzonder gevaar op mag leveren voor de veiligheid van personen, huisdieren of goederen»?3
Het is de verantwoordelijkheid van de fabrikant ervoor zorg te dragen dat de gastoestellen voldoen aan de wettelijke eisen van het Warenwetbesluit gastoestellen. De NVWA houdt risico gericht toezicht op het naleven van de warenwet. Daarbij zal de NVWA bij het constateren van afwijkingen de benodigde maatregelen treffen.
Wat heeft u gedaan met de door de Onderzoeksraad Voor Veiligheid (OVV) gesignaleerde «...noodzaak dat fabrikanten van componenten zoals toestellen en rookgasafvoersystemen er samen met de installatiebranche voor zorgen dat installaties zowel failsafe als foolproof zijn»?4
Voor de wijze waarop met de aanbevelingen van het OvV rapport wordt omgegaan, zoals het failsafe maken van verbrandingstoestellen en foolproof maken van installaties verwijs ik naar de kabinetsreactie5 en de voortgangsbrief 6. Voor de resultaten van de in deze brieven genoemde gesprekken met de branche verwijs ik u naar de antwoorden op de kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2122) van het lid Beckerman (SP).
Bent u bereid om alle aanbevelingen uit het eerder genoemde rapport van de OVV om te zetten in wetgeving, waardoor het toezicht op de kwaliteit van verbrandingstoestellen wordt aangescherpt en er meer gebeurt- dan wettelijke eisen aan installateurs stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de wijze waarop met de aanbevelingen van het OvV rapport wordt omgegaan verwijs ik naar de kabinetsreactie7 en de voortgangsbrief van 19 december 20168.
Wanneer en op welke manieren wordt de bijscholing van 1.400 tot 2.300 monteurs en installateurs voorbereid en in gang gezet?5
Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in haar brief van de 18 december 201710 heeft gemeld, wordt een voorstel tot bijscholing op dit moment door de sector uitgewerkt.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Bouwregelgeving en Energiebesparing dat momenteel gepland is op 14 februari 2018?
Nee, dat is helaas niet gelukt.
Het subsidiëren van privaat onderwijs door gemeenten |
|
Peter Kwint , Mahir Alkaya |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het artikel «Gemeentes paaien expats met subsidie op privaat onderwijs»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de banen die buitenlandse investeerders in Nederland creëren zo veel mogelijk vervuld zouden moeten worden door Nederlandse werkzoekenden?
Ja, maar dat is niet altijd mogelijk. Voor sommige banen sluit het Nederlands aanbod niet aan bij de vraag van het bedrijf. Meer in het algemeen zien we in Nederland een toenemend aantal (moeilijk vervulbare) vacatures. In die gevallen is invulling van de vacatures door buitenlandse werknemers een goede oplossing. De Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) schat in dat circa 90% van de banen die buitenlandse investeerders in Nederland creëren door Nederlandse werkzoekenden worden ingevuld. Volgens het CBS (Internationaliseringsmonitor 2017) levert één directe baan bij een buitenlandse multinational, bijna één extra indirecte baan op. Deze extra banen komen vooral terecht in het MKB.
Deelt u de mening dat als buitenlandse investeringen vooral banen creëren voor expats terwijl de prijzen van woningen stijgen en er al een groot aantal woningzoekenden is, deze investeringen niet ten bate komen van de Nederlandse bevolking?
Deze mening deel ik niet. Zoals ik hiervoor heb aangegeven, creëren buitenlandse investeringen vooral banen voor Nederlandse werkzoekenden en slechts voor een klein deel voor internationale nieuwkomers. Daarentegen is de bijdrage van buitenlandse investeringen aan de Nederlandse economie groot: het afgelopen jaar betrof het een investeringsbedrag van bijna 1,7 miljard euro, waarmee ruim 12.500 nieuwe banen zijn gecreëerd; in Nederland gevestigde buitenlandse multinationals geven volgens het CBS (2017) gemiddeld meer aan R&D uit dan Nederlandse multinationals. Daarbij betalen internationale werknemers belastingen, dragen zij premies af en doen zij bestedingen in Nederland. Deze investeringen en banen leveren daarmee flinke baten aan de Nederlandse economie en de Nederlandse bevolking.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is dat de rijksoverheid en de gemeenten Amsterdam en Amstelveen 5 miljoen euro subsidie verlenen aan een internationale school om het vestigingsklimaat te verbeteren voor buitenlandse bedrijven, terwijl basisscholen de klassen maar niet kleiner krijgen?
Nee, die mening deel ik niet. Nederland heeft een goed vestigingsklimaat en is een aantrekkelijk land voor buitenlandse investeerders. Onze bevolking is hoogopgeleid, we hebben een uitstekende logistiek en infrastructuur en onze digitale verbindingen behoren tot de wereldtop. Daarnaast staan ook ons woon- en leefklimaat internationaal goed bekend en hebben we een concurrerend fiscaal stelsel. Een gevolg daarvan is dat het aantal banen bij internationale werkgevers de afgelopen jaren fors is gegroeid. Hier profiteren in de eerste plaats Nederlandse medewerkers, de Nederlandse economie en de Nederlandse overheid van. Een beperkt deel van die arbeidsplaatsen wordt ingevuld door internationale nieuwkomers. Sommigen van hen komen (tijdelijk) met hun gezin naar Nederland. Om geen achterstand in hun opleiding op te lopen zijn de kinderen uit deze gezinnen aangewezen op het volgen van internationaal onderwijs. Door de sterke groei van het aantal leerlingen op internationale scholen ontstonden er de afgelopen jaren flinke wachtlijsten in enkele Nederlandse regio’s. Omdat die wachtlijsten een negatieve uitstraling hebben op het vestigingsklimaat, heeft het kabinet vorig jaar besloten om eenmalig een impuls te geven om de wachtlijsten op internationale scholen substantieel terug te brengen. Daarom hebben kabinet en gemeenten in 2017 middelen beschikbaar gesteld om bestaande plannen naar voren te halen en tijdelijke lokalen in te richten. Hiermee is ook het signaal afgegeven dat Nederland serieus aan dit knelpunt werkt. Het kabinet heeft daarnaast extra middelen beschikbaar gesteld om de knelpunten in het regulier onderwijs aan te pakken.
Deelt u de mening dat subsidies als deze en de belastingvoordelen die expats genieten die met deze regeling naar Nederland worden gelokt beter kunnen worden besteed aan hogere salarissen in het onderwijs en het verlagen van de werkdruk door klassen kleiner te maken?
Zoals ik hiervoor heb gemeld, maakt het kabinet werk van de aanpak van de problemen in het regulier onderwijs. Los daarvan is ook het Nederlands vestigingsklimaat van belang. Om dat aantrekkelijk te houden kunnen een aantal instrumenten worden ingezet, zoals de 30%-regeling (dit is een forfaitaire tegemoetkoming in de extra kosten die internationale medewerkers moeten maken wanneer zij zich in Nederland vestigen). De baten uit de internationale investeringen komen ten goede aan de Nederlandse bevolking. Het kabinet financiert uit die baten onder meer de salarissen in het onderwijs.
Waaruit wordt de 2,5 miljoen euro subsidie van de rijksoverheid aan de Amity Education Group betaald?
Het kabinet heeft vorig jaar een eenmalige impuls van 5,5 miljoen euro aan het internationaal onderwijs gegeven. De middelen zijn uit de meevallers via het Gemeentefonds verstrekt aan de gemeenten Amsterdam en Den Haag, met de afspraak dat in beide regio’s 1160 (tijdelijke) leerlingplaatsen zouden worden gecreëerd, waarbij mijn inzet erop was gericht dat deze plaatsen bij aanvang van het schooljaar 2017–2018 daadwerkelijk ingericht zouden zijn. Voorwaarde was dat de betrokken gemeenten eenzelfde investering in het internationaal onderwijs zouden doen. Het Rijk heeft geen middelen beschikbaar gesteld aan de Amity Education Group. Dat betreft een besluit van de gemeente Amsterdam.
Wat is de relatie tussen het aantrekken van buitenlandse investeringen en goede faciliteiten voor expats? Waarom worden investeerders op deze manier tegemoet gekomen?
Ik heb hiervoor aangegeven dat buitenlandse investeringen goed zijn voor de Nederlandse economie in den brede. Om Nederland aantrekkelijk te maken voor buitenlandse investeerders en internationale nieuwkomers kennen we enkele faciliteiten. Eén daarvan betreft de 30%-regeling (de forfaitaire tegemoetkoming in de extra kosten die internationale medewerkers moeten maken wanneer zij zich in Nederland vestigen). Het kabinet heeft deze faciliteit overigens ingeperkt.
Hoeveel procent van de banen bij bedrijven die het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) de afgelopen vijf jaar heeft aangetrokken is ingevuld door Nederlanders en hoeveel procent door expats? Bent u bereid het NFIA dit structureel te laten monitoren indien u van deze verhouding thans geen overzicht kunt geven?
De NFIA schat in dat bij de initiële investering van buitenlandse bedrijven gemiddeld circa 90% van de nieuwe banen naar Nederlandse werknemers gaat, 10% van de arbeidsplaatsen wordt bemenst door internationale nieuwkomers. Afhankelijk van de omvang van de investering en de sector waarin de buitenlandse onderneming activiteiten worden opgezet kunnen de percentages afwijken. Bij grote investeringen ligt het aandeel internationale nieuwkomers gemiddeld genomen lager dan bij kleinere investeringen. Naarmate de buitenlandse onderneming langer in Nederland is gevestigd neemt het aandeel van de internationale nieuwkomers in het werknemersbestand af en neemt de omvang van werkgelegenheid voor Nederlandse ingezetenen toe.
De berichten ‘Spionnenjacht blokt 5G’ en ‘Arena geen proeftuin voor nieuwste generatie mobiel internet’ |
|
Jan Paternotte (D66), Salima Belhaj (D66), Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van de artikelen «Spionnenjacht blokt 5G»1 en «Arena geen proeftuin voor nieuwste generatie mobiel internet»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het hoogwaardige en zeer snelle 5G-internet van cruciaal belang is voor onze telecommunicatie, economie en maatschappelijke uitdagingen?
Ja. Overigens geeft de kop van het artikel niet een juiste voorstelling van zaken. Agentschap Telecom van het Ministerie van EZK is met de Amsterdam Arena en andere partijen in gesprek om een dergelijk experiment mogelijk te maken.
Hoe beoordeelt u de houding van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) ten aanzien van de 5G-openstelling?
Ja, zoals ik in antwoord op eerdere vragen van het lid Van der Lee al heb aangegeven speelt snelle uitrol van 5G een belangrijke rol om een bijdrage te leveren aan het mogelijk maken van nieuwe diensten en dienstverleningsconcepten die tegemoet komen aan economische en maatschappelijke uitdagingen. Samen met andere technologieën, zoals LoRaWAN en ITS-5G wordt zo de communicatie-infrastructuur ontwikkeld voor innovatie in allerlei sectoren.3 Met 5G wordt nagestreefd dat mobiele netwerken straks ook diensten kunnen leveren waar op dit moment nog eigenstandige netwerken voor bestaan, zoals portofoonnetwerken die onder meer worden gebruikt in de evenementen-, beveiligings- en mediasector. Verder moet 5G diensten en dienstverleningsconcepten mogelijk maken die op dit moment in ontwikkeling zijn, zoals inspecties op afstand, monitoring door middel van grote hoeveelheden sensoren, en zelfrijdende auto’s. Afhankelijk van de precieze toepassing kan dit ook een bijdrage leveren aan CO2-reductie. Later dit jaar kom ik met een Actieplan Digitale Connectiviteit, zoals aangekondigd in de brief «Digitale connectiviteit» die op 12 februari jl. aan uw Kamer is gestuurd. Daarin zal ik acties aankondigen ten behoeve van de juiste randvoorwaarden voor verdere uitrol van vaste en mobiele netwerken in Nederland, waaronder dus ook 5G.
Welke gevolgen heeft dit voor 5G-experimenten en innovatieve proeftuinen, zoals in Noord-Groningen, die juist vanwege de (sociaal-)economische en maatschappelijke uitdagingen zijn geïnitieerd door overheden, kennisinstellingen en bedrijven?
Ik ben een constructieve dialoog aangegaan met de inlichtingendiensten om tot een oplossing te komen over het gebruik van de 3,5 GHz-band. Ik vertrouw er op dat we samen tot een oplossing kunnen komen. Zie voor het verdere proces de beantwoording van vraag 6.
Op welke manier denkt u een oplossing te vinden voor de beschikbaarstelling van de band van 3,5 gigahertz (GHz) ten noorden van de denkbeeldige lijn Amsterdam-Zwolle?
Experimenten voor 5G richten zich vooral op de ontwikkeling van nieuwe type dienstverlening. Dergelijke experimenten zijn niet afhankelijk van de inzet van één frequentieband. Er zijn ook mogelijkheden om in andere frequentiebanden experimenten op te zetten. Een goed voorbeeld hiervan is de proef van T-Mobile met een 5G antenne op het Leidseplein. Deze 5G antenne maakt gebruik van de 2.600 MHz band.4
Overigens kan de 3,5 GHz-band beneden de lijn Amsterdam – Zwolle wel voor mobiele communicatie (5G) worden gebruikt. Er zijn diverse initiatieven om 5G dienstverlening mogelijk te maken, zoals in Zeeland waar experimenten worden gedaan om rurale gebieden van hoogwaardig breedband internet te voorzien. Verder zijn er verschillende bedrijven bezig om met mobiele technologie in de 3,5 GHz-band hun bedrijfsproces te automatiseren. Een goed voorbeeld hiervan is de containerterminal van ECT in de Rotterdamse haven.
Wat betekent het voornemen van de Duitse regering om ook aan de Nederlandse grens de 3.5 GHz-band vrij te maken voor 5G voor de Signals Intelligence (SIGINT)-functies in Burum?
Op dit moment geldt tot 2023 een beperking van de uitrol van 5G-netwerken boven de lijn Amsterdam – Zwolle ter voorkoming van storing op de interceptie van satellietcommunicatie. Dit is vastgelegd in het Nationaal Frequentie Plan uit 2011.
Zowel de ministers van Defensie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties als de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat zetten zich in om op basis van technisch onderzoek tot oplossingsmogelijkheden te komen voor de beschikbaarstelling van de 3,5 GHz-band. Een belangrijk element daarin is het gebruik van de 3,5 GHz-band door de inlichtingdiensten voor het vergaren van inlichtingen in het kader van de nationale veiligheid. Dit betekent ook dat het om complexe besluitvorming gaat, die niet uit de weg wordt gegaan, maar wel zorgvuldig moet gebeuren. Uw Kamer zal naar verwachting medio dit jaar over de mogelijke oplossingsrichtingen worden geïnformeerd.
Bent u reeds in gesprek met de Duitse regering over de toekomstige ingebruikname van de 3,5 GHz-band in de grensregio? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de standpunten van de Nederlandse en Duitse regering?
De invloed van dit voornemen van de Duitse regering op de satellietcommunicatie is onderdeel van het onderzoek naar oplossingsmogelijkheden waar ik bij de beantwoording van vraag 6 al op in ben gegaan. Overigens is het voornemen van de Duitse regering om de band vanaf 2021 voor 5G te gaan gebruiken. Daarbij gelden aan de bovenkant van de band, te weten 3,7 – 3,8 GHz restricties om het commerciële satellietgebruik in de naastliggende band (3,8 – 4,2 GHz) te ontzien. Zie verder ook de beantwoording van vraag 8.
Hoe plaatst u de mogelijke boycot van 5G-uitrol in het kader van het regeerakkoord, waarin de ambitie wordt uitgesproken om digitaal de Europese koploper te worden?
Ja, ik ben met de ons omringende landen in gesprek om het gebruik van de 3,5 GHz-band in grensregio’s te coördineren. Bij dit gesprek is niet alleen Duitsland betrokken, maar ook België, Luxenburg, Frankrijk en Zwitserland.
Bent u ervan op de hoogte dat in veel Europese lidstaten de 3,5 GHz-band veiling al heeft plaatsgevonden dan wel dit jaar zal plaatsvinden?
De ambitie om in Europa koploper te zijn in digitale connectiviteit onderschrijf ik. Dit is breder dan de uitrol van 5G in de 3,5 GHz-band. Het gaat hierbij om het totale telecombeleid en de Nationale Digitaliseringsstrategie voor de komende jaren. Om die ambitie vorm te geven werk ik aan een actieplan connectiviteit. Dit plan zal ingaan op verschillende onderwerpen: spectrum, lokaal beleid, investeringen, continuïteit en innovatie. Belangrijke elementen hierin in relatie tot 5G zijn vooral het ontsluiten van rurale gebieden en mobiele dienstverlening voor bedrijfsspecifieke toepassingen.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat Nederland niet de Europese achterblijver wordt op het gebied van digitale communicatie en mobiel internet?
In verschillende Europese lidstaten zijn inderdaad al vergunningen voor de 3,5 GHz-band verleend of is men bezig om de verdeling van frequenties in de 3,5 GHz-band voor te bereiden. De hoeveelheid frequenties die wordt uitgegeven, en de termijn waarop, verschilt overigens aanzienlijk tussen lidstaten. Het meest vergevorderd is naar mijn weten Ierland waar inmiddels 350 MHz beschikbaar is gesteld in de vorm van regionale vergunningen. 5 Een ander voorbeeld is Duitsland waar wordt gewerkt aan het (vrijwel) landelijk beschikbaar stellen van 300 MHz. Het merendeel van die frequenties komt beschikbaar in 2021, 2022, of 2023 omdat er nog lopende vergunningen zijn. Lopende vergunningen zijn overigens net als voor Nederland een uitdaging in veel lidstaten omdat op grond van een EU-besluit uit 2008 (2008/411/EG) de frequenties reeds eerder zijn uitgegeven. Als gevolg worden in verschillende lidstaten de frequenties reeds verdeeld maar kunnen deze niet direct na vergunningverlening in gebruik worden genomen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Telecommunicatie van 15 februari aanstaande?
5G betreft vooral een verbreding van het dienstenaanbod dat verder gaat dan alleen maar snel mobiel internet. Een belangrijke drijfveer achter 5G is een gedifferentieerde dienstenaanbod dat aansluit op de economische en maatschappelijke behoefte. Die verbreding van het dienstenaanbod ondersteun ik onder andere door het faciliteren van experimenten (zie hiervoor ook vraag 5). Daarnaast kan dergelijke dienstverlening ook op andere frequentiebanden worden aangeboden die in het bezit zijn van de mobiele operators. Daarbij worden er ook andere aanvullende frequentiebanden aan de markt ter beschikking gesteld, zoals de 700 MHz band, de 1.400 MHz band en de 26 GHz band.
Tot slot wil ik er op wijzen dat in delen van Nederland de 3,5 GHz al gebruikt wordt voor bedrijfsspecifieke toepassingen en het ontsluiten van rurale gebieden. In dat verband wil bijvoorbeeld wijzen op de voorbeelden die zijn gegeven in antwoord op vraag 5.
Het betrekken van Nederlanders in het buitenland bij de verbetering van het postennetwerk en consulaire dienstverlening |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Han ten Broeke (VVD) |
|
Halbe Zijlstra (VVD) |
|
![]() ![]() |
Op welke wijze bent u van plan het postennetwerk en de consulaire dienstverlening, zoals voorgenomen in het Regeerakkoord, te versterken?
Bij de versterking van het diplomatieke netwerk wordt gekeken naar zowel extra capaciteit op bestaande posten als mogelijk het openen van posten op locaties elders in de wereld, en de organisatie daaromheen. Dit kunnen behalve ambassades ook consulaten-generaal of ambassadekantoren zijn maar ook inhuizende diplomaten bij posten van bevriende landen. De concrete invulling hangt nauw samen met het beleid uit het regeerakkoord dat in ontwikkeling is op het gebied van veiligheid, Europese samenwerking, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking, migratie en met de ontwikkelingen op het gebied van consulaire dienstverlening. Uiterlijk voor de zomer wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de visie van het kabinet op het postennet en de wijze waarop de in het Regeerakkoord aangekondigde middelen voor de uitbreiding en versterking hiervan zullen worden besteed.
Specifiek op consulair terrein volgt een uitwerking van het Nederlandse «koploperschap». Daarbij hecht het kabinet aan duidelijke keuzes voor de verschillende consulaire producten en diensten voor Nederlanders en klanten wereldwijd. In de uitvoering daarvan zal Nederland excelleren en innoveren: van de verstrekking van reis- en identiteitsdocumenten, visa kort en lang verblijf tot de consulair-maatschappelijke dienstverlening.
In de eerste helft van dit jaar zal het kabinet die aanpak en invulling met uw Kamer delen, in de vorm van een beleidsbrief, de «Consulaire Canon», met een jaarlijkse rapportage over voortgang en dienstverlening.
De keuzes en kaders in die brief zijn van belang om voor iedereen helderheid te scheppen over de mogelijkheden en onmogelijkheden van consulaire dienstverlening, en over de rechten en plichten die gelden voor de gebruiker van deze diensten. Daarin zal het kabinet ook aangeven hoe de rijksoverheid invulling zal geven aan het wereldwijde «koploperschap» in de consulaire dienstverlening.
In de tussentijd ligt het lopende consulaire moderniseringsprogramma op koers. Een moderne en innovatieve front office, inzet van externe partijen om diensten te verlenen, met een nadrukkelijke inzet op digitale dienstverlening. Veiligheid en betrouwbaarheid zijn daarbij een randvoorwaarde, nadrukkelijk ook bij de ICT-gerelateerde zaken.
Er loopt momenteel een pilot in Edinburgh (VK), waar Nederlanders een aanvraag voor een Nederlands reisdocument kunnen indienen bij een externe dienstverlener. De pilot wordt dit voorjaar definitief geëvalueerd. Het kabinet heeft een positieve grondhouding ten aanzien van de uitbreiding van deze dienstverlening, ook in het licht van de specifieke wensen vanuit de Kamer, bijvoorbeeld met betrekking tot Canada en Australië. Hierover informeer ik u in het voorjaar van 2018.
Kunt u aangeven welk tijdspad u daarbij voor ogen heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de vele signalen van Nederlanders in het buitenland, die door het sluiten van consulaire afdelingen moeite ondervinden en lange afstanden moeten afleggen om onder andere een paspoort aan te vragen of andere consulaire diensten af te nemen?
Ja, deze signalen zijn mij bekend.
Bent u bereid de een miljoen Nederlanders in het buitenland actief te betrekken bij de verbetering van consulaire dienstverlening en uitbreiding van het postennetwerk, bijvoorbeeld door middel van een enquête of onderzoek onder deze doelgroep? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, het publiek wereldwijd wordt op verschillende manieren actief betrokken bij het uitwerken van de verdere plannen. Een belangrijk uitgangspunt is namelijk dat de «klant» centraal staat.
In het lopende moderniseringsprogramma gebeurt die consultatie voortdurend. Bij de ontwikkeling en verbetering van de huidige dienstverlening wordt reeds gebruik gemaakt van onderzoek onder de doelgroepen van deze diensten. Zo zijn voorafgaand aan de ontwikkeling en inrichting van de 24/7 BZ Reisapp, de BZ Informatieservice en de websites Nederlandwereldwijd.nl en Netherlandsandyou.nl de behoeften en verwachtingen actief in kaart gebracht. Daarnaast wordt doorlopend klanttevredenheid gemeten, bijvoorbeeld over het 24/7 BZ Contact Centre en aangepast als daartoe wensen zijn bij gebruikers. Datzelfde gebeurt bij de lopende paspoortpilot in Edinburgh en bij klanttevredenheidsonderzoek bij de verstrekking van reisdocumenten in Londen en Parijs.
Voor de nieuwe stappen zal ook actief worden ingezet op consultatie van «klanten».
De beleidsbrief Consulaire Dienstverlening («Consulaire Canon») zal dit voorjaar via publieksconsultaties worden vormgegeven (www.internetconsultatie.nl).
Voor het rijksbrede 24/7 Loket Buitenland («one stop shop») zal dit jaar een professionele «survey» worden afgerond zodat wereldwijd wensen, mogelijkheden, en suggesties worden opgehaald. Op die manieren brengt de Nederlandse overheid nog scherper de wensen in beeld.
Deelt u de mening dat het digitaliseren van consulaire dienstverlening, mits veilig, groot financieel en tijdsvoordeel op kan leveren voor Nederlanders in het buitenland? Zo ja, bent u voornemens deze digitalisering voortvarend aan te pakken? Welk tijdspad heeft u daarbij voor ogen?
Digitalisering van dienstverlening staat hoog op de consulaire agenda. Voor visumaanvragen zijn eerste stappen in die richting gezet, en draaien de eerste pilots. Voor de brede dienstverlening geniet digitale vormgeving de voorkeur. Dat geldt ook voor het aanvragen van Nederlandse reisdocumenten vanuit het buitenland. De inzet is erop gericht om in 2020 te komen tot een zo maximaal mogelijke digitalisering. De uitdaging daarbij is het vinden van de balans tussen zo eenvoudig mogelijke verstrekking enerzijds en (digitale) veiligheid, betrouwbaarheid en wet- en regelgeving anderzijds. Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, eerstverantwoordelijke voor de toekomstige vormgeving van het reisdocumentenproces, zetten hier gezamenlijk op in.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het realiseren van het 24/7 Loket Buitenland voor Nederlanders in het buitenland? Kunt u aangeven op welke termijn u verwacht dit te hebben gerealiseerd?
Voor het 24/7 Loket Buitenland («one stop shop») zijn verkennende gesprekken met diverse departementen en uitvoeringsorganisaties bijna afgerond. De oogst hiervan wordt vertaald in een plan van aanpak voor het beoogde loket. Doel van het loket is betere dienstverlening aan Nederlanders in het buitenland te realiseren. Cruciaal daarbij is een goede samenwerking met en mede-eigenaarschap van andere overheidspartijen, en een geleidelijke aanpak over een periode van 3–4 jaar. Deze «stap-voor-stap»-benadering geldt zowel voor de producten en diensten die in het loket worden ondergebracht als voor de mate waarin de coördinatie daarop wordt verdiept. De focus van het loket zal vooralsnog liggen op het optimaal ontsluiten van informatie over producten en diensten van de Nederlandse overheid voor de doelgroep.
In 2018 zullen drie stappen worden gerealiseerd: het afronden van de wereldwijde survey onder Nederlanders in het buitenland; een aanzet voor de inrichting van het digitale en telefonische loket (de balie van de «one-stop-shop»), inclusief de verbinding naar klantportalen en websites van diverse overheidspartijen; en het gaandeweg verbreden van de dienstverlening ten opzichte van de bestaande consulaire dienstverlening (toevoeging eerste nieuwe producten en diensten).
Bent u bekend met het Ierse initiatief «Global Irish»?1 Ziet u mogelijkheden een dergelijk initiatief, dat onder andere in het buitenland gevestigde Ieren via een selectiesysteem uitnodigd om Ierland te bezoeken en de banden met het moederland te behouden en verstevigen, ook in Nederland in te voeren?
Bij de verdere uitwerking en vormgeving van het 24/7 Loket Buitenland zullen ervaringen en initiatieven elders, waaronder Global Irish, worden meegenomen. Daarbij staat voorop dat we met het loket de Nederlander in het buitenland zoveel mogelijk willen faciliteren bij dienstverlening door de Nederlandse overheid.
WIFI Luchtmobiele Brigade te Schaarsbergen |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problemen op de kazerne te Schaarsbergen, waaronder het overmatig gebruik van drank en drugs, prostitutie en doorgeslagen pesterijen?
Ja. Ik heb u hierover, en over de genomen maatregelen, geïnformeerd in mijn brief van 22 december 2017 (Kamerstuk 34 775X nr. 70).
Bent u bekend met berichten over het algemeen gedeelde gevoel van eenzaamheid en verveling onder het legerpersoneel op de kazerne te Schaarsbergen? Zo nee, kunt u aangeven hoe u op de hoogte blijft van wat er speelt op de werkvloer? Zo ja, kunt u aangeven welke maatregelen u inmiddels heeft getroffen om dit tegen te gaan?
Het welbevinden van het personeel gelegerd op de Oranjekazerne in Schaarsbergen heeft de voortdurende aandacht van de kazerneleiding en andere betrokkenen, onder andere via het overleg met de Medezeggenschapscommissie. Via werkbezoeken en regulier overleg met de commandanten van de defensieonderdelen blijf ik op de hoogte van wat er speelt op de werkvloer. Commandanten kunnen mij ook altijd rechtstreeks benaderen als daar behoefte aan is. Verveling buiten de diensturen is een punt van zorg dat bekend is en de aandacht heeft. Om verveling buiten de diensturen te voorkomen, neemt Defensie maatregelen om de internetverbindingen op kazernes te verbeteren, zo ook in Schaarsbergen. Gebleken is dat de belangstelling voor georganiseerde avondactiviteiten, zoals een duik- en autohobbyclub, is afgenomen waardoor deze activiteiten grotendeels zijn gestopt. De sport- en kantinefaciliteiten in Schaarsbergen zijn ’s avonds wel toegankelijk. In overleg met de Medezeggenschapscommissie wordt bezien of er behoefte is aan aanvullende activiteiten of maatregelen. Ik krijg geen signalen dat er sprake is van een algemeen gedeeld gevoel van eenzaamheid op de kazerne in Schaarsbergen.
Deelt u de opvatting dat een groot deel van de problemen op de kazerne te wijten is aan dit algemene gevoel van eenzaamheid en verveling? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd is verveling buiten de diensturen een punt van zorg dat de aandacht heeft. Echter, verveling kan nooit een excuus zijn voor normoverschrijdend gedrag. Iedereen bij Defensie heeft recht op een sociaal veilige werkomgeving: discriminatie, machtsmisbruik, vandalisme en ander ontoelaatbaar gedrag horen niet thuis bij Defensie.
Bent u bekend met het feit dat de draadloze internetverbinding op de kazerne in Schaarsbergen al jaren dermate laag is dat het internet haast onbruikbaar is? Zo nee, kunt u aangeven hoe u op de hoogte blijft van wat er speelt op de werkvloer?
Ja, het is mij bekend dat de beschikbare bandbreedte niet voorziet in de hedendaagse behoefte. Het komend half jaar wordt gewerkt aan de verbetering van de bandbreedte en dus de internetsnelheid in Schaarsbergen. Bij vraag 10 zal ik verder ingaan op de planning van deze verbetering. Verdere verbetering is pas mogelijk zodra de kazerne is voorzien van een glasvezelnetwerk. Of en hoe hieraan invulling wordt gegeven, wordt onderzocht.
Bent u bekend met het feit dat tevens de ontvangst van de kabel TV dermate slecht is dat enkel NPO1, NPO2 en NPO3 ontvangen kunnen worden? Zo nee, kunt u aangeven hoe u op de hoogte blijft van wat er speelt op de werkvloer?
In de legering van de Oranjekazerne in Schaarsbergen is een zenderpakket van dertig zenders beschikbaar. Het is dus niet zo dat de bewoners alleen NPO 1, 2 en 3 kunnen kijken. Echter, omdat het een analoog signaal is, laat de kwaliteit te wensen over. Voorts komt het voor dat bij verstoringen van het satellietsignaal het beeld tijdelijk wegvalt. Een snelle oplossing is hier niet voorhanden vanwege het ontbreken van een glasvezelnetwerk op de kazerne, zoals vermeld in het antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met de slechte GSM en 4G dekking op de kazerne? Zo nee, kunt u aangeven hoe u op de hoogte blijft van wat er speelt op de werkvloer?
Ja, dit probleem komt voor op meerdere defensielocaties. Het voorzien in een goede dekking van GSM en 4G is een verantwoordelijkheid van de betreffende providers. Defensie is dan ook afhankelijk van de dekkingsgraad die de civiele provider aanbiedt, maar realiseert zich dat ze hier in het kader van goed werkgeverschap ook een rol heeft. In overleg met KPN, als huisprovider van Defensie, zijn of worden maatregelen genomen om de GSM/4G-dekking te verbeteren. Zo is er voor locatie Havelte een (KPN)-mast geplaatst om de dekking te verbeteren. Deze mast wordt momenteel gereed gemaakt voor gebruik. Ook voor de kazerne in Schaarsbergen wordt nog dit jaar gewerkt aan een oplossing.
Deelt u de opvatting dat een goede (draadloze) internetverbinding essentieel is voor het onderhouden van contact met familie en vrienden door het legerpersoneel? Zo nee, waarom niet?
Goede internet- en televisiefaciliteiten dragen zeker bij aan het welbevinden van het personeel en de sfeer op de kazerne aangezien daardoor meer mogelijkheden voor ontspanning ontstaan, zoals het spelen van videogames, en beter contact met familie en vrienden mogelijk is. Daarom verbetert Defensie het draadloze internet op de legering. De planning is dat medio 2019 de internetsnelheid op veertig locaties is verbeterd. Zoals gezegd, is gebleken dat er in Schaarsbergen weinig behoefte is aan entertainmentmogelijkheden in de avond. In overleg met de Medezeggenschapscommissie wordt bezien of er behoefte is aan aanvullende activiteiten of maatregelen. Overigens, het gebrek aan een goede draadloze internetverbinding mag nooit een excuus zijn voor het vertonen van normoverschrijdend gedrag.
Deelt u de opvatting dat entertainmentmogelijkheden in de avond kunnen bijdragen aan een verbetering van de sfeer op de kazerne? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Deelt u de opvatting dat gezamenlijke avondactiviteiten, zoals het spelen videogames, kunnen bijdragen aan de verbetering van de onderlinge verhoudingen bij het personeel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de opvatting dat het faciliteren van een goede draadloze internetverbinding zou kunnen helpen in het tegengaan van drank- en drugsproblemen en pesterijen op de kazerne? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Deelt u de opvatting dat het tot de verantwoordelijkheid van de leiding behoort om een goede draadloze internetverbinding te realiseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten welke maatregelen u zal nemen om de situatie met betrekking tot het internet te verbeteren en op welke termijn deze maatregelen gerealiseerd worden?
Een draadloze internettoegang zowel op de legering als op de werk- en leslocaties acht ik van groot belang, zowel voor werk- en studiedoeleinden als voor ontspanning. Ofschoon vrijwel alle legeringsruimtes reeds draadloos internet hebben, voorziet de beschikbare bandbreedte niet op alle locaties in de hedendaagse behoefte. Daarom worden verbeteringen voorzien op veertig locaties. De mate van verbetering hangt mede af van de beschikbare infrastructuur. Op vijftien locaties is de bandbreedte al substantieel verbeterd; de internetsnelheid is daar verdubbeld. In het komende half jaar worden drie grote locaties aangepakt: Legerplaats Oirschot, Vliegbasis Woensdrecht en de Oranjekazerne in Schaarsbergen. Op de overige locaties wordt het internet in 2018 of de eerste helft van 2019 verbeterd.
Het bericht dat kortingsacties voor cosmetische ingrepen op grote schaal worden ingezet om mensen over te halen een cosmetische ingreep te ondergaan |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in de Stentor d.d. 3 februari 2018 over kortingsacties voor plastische chirurgie?1
Ja.
Wat vindt u er van dat er nog steeds op grote schaal kortingsacties voor cosmetische ingrepen worden ingezet, met als doel mensen middels financiële prikkels onder tijdsdruk over te halen een cosmetische ingreep te ondergaan?
Net als mijn ambtsvoorganger vind ik het van belang dat de informatie die cliënten krijgen voorafgaand aan hun behandeling waarheidsgetrouw is en dat de informatie die cliënten krijgen volledig is. Cliënten moeten in begrijpelijke taal bewust worden gemaakt van de mogelijke risico’s. Mijn ambtsvoorganger heeft subsidie verstrekt aan de Nederlandse Stichting voor de Esthetische Geneeskunde (NSEG), de koepelorganisatie in de geneeskundige cosmetische sector, om kwaliteitsrichtlijnen waaronder reclamenormen te ontwikkelen. Deze reclamenorm is inmiddels door de NSEG ontwikkeld. Hierin is opgenomen dat enige vorm van tijdsdruk opnemen of suggereren in reclame verboden is.
Vindt u het ethisch verantwoord dat mensen middels financiële prikkels onder tijdsdruk verleid worden tot het ondergaan van een cosmetische ingreep?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u een reclameverbod voor cosmetische ingrepen wenselijk? Kunt u dit toelichten?
Ik wil de NSEG oproepen om in gesprek met de SRC over te gaan tot publicatie van de norm, zodat de RCC erop toe kan zien. Dit draagt bij aan de effectiviteit van zelfregulering. Vanaf dat moment kan er ook gehandhaafd worden. Ik ben niet voornemens een reclameverbod wettelijk te regelen.
Wat vindt u er van dat de Vereniging voor Plastische Chirurgie stelling neemt tegen tijdsgeboden kortingsacties, aangeeft dat dit een perverse prikkel is, maar ook duidelijk maakt niet te kunnen ingrijpen?
Ik vind het goed dat de Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) een reclamenorm heeft ontwikkeld. De NSEG heeft in navolging van de NVPC een reclamenorm ontwikkeld voor de hele cosmetische sector. Een norm die geldt voor zowel chirurgische als niet-chirurgische ingrepen in de cosmetische sector. De NSEG heeft de code voorgelegd aan de Stichting Reclame Code (SRC). Voordat de SRC de code zal publiceren en zal toezien op de code vraagt de SRC betrokken partijen onder andere om diverse stakeholders (o.a. bijvoorbeeld de Consumentenbond) te betrekken en een communicatieplan op te stellen. Sinds de zomer van 2015 zijn deze stappen door de NSEG doorlopen. De NSEG heeft de code reeds gecommuniceerd aan zijn achterban. Wanneer de SRC overgaat tot opname van de norm in de Nederlandse Reclame Code zal de Reclame Code Commissie (RCC) hierop ook gaan toezien.
Acht u een reclameverbod via zelfregulering effectief, aangezien er wel degelijk tijdelijke prijsacties worden gehanteerd, terwijl in de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie staat dat de (suggestie van) tijdsdruk, zoals tijdelijke prijsverlagingen en stuntacties, niet plaats mogen vinden?2
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat een reclameverbod voor cosmetische ingrepen niet aan de beroepsgroep moet worden overgelaten, omdat er op deze manier niet gehandhaafd wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid een reclameverbod voor cosmetische ingrepen wettelijk te regelen? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, kunt toelichten waarom niet en wat gaat u dan doen om reclames voor cosmetische ingrepen tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
De situatie van Nederlandse kinderen in Syrië en Irak |
|
Farid Azarkan (DENK), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Halbe Zijlstra (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grote zorgen over lot van de kinderen van het kalifaat»?1
Ja.
Wat is uw reactie op bovenstaande berichtgeving?
De bevolking in Syrië en Irak heeft zwaar te lijden onder de gevolgen van het gewelddadig conflict in hun land. Het is zeer betreurenswaardig dat zich daar ook kinderen van Nederlandse uitreizigers bevinden.
Kunt u exact aangeven hoeveel Nederlandse kinderen zich op dit moment in Syrië en Irak bevinden?
Er zijn geen exacte cijfers bekend. Uit de onlangs gepubliceerde cijfers van de AIVD, blijkt dat er minstens 175 minderjarigen met een Nederlandse link verblijven in Syrië en Irak.
Klopt het dat de Nederlandse regering deze kinderen niet actief wil helpen om terug te keren naar Nederland? Zo ja, waarom niet? Zo nee, op welke manier(en) draagt de Nederlandse regering zorg voor deze kinderen?
De Nederlandse regering verleent geen consulaire bijstand aan Nederlandse uitreizigers en families die zich in onveilige gebieden in Syrië en Irak bevinden en deze willen verlaten. Wanneer men zich in persoon meldt bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging, kan men daar vragen om consulaire bijstand.
Dit geldt ook voor de kinderen van deze uitreizigers. Nederlandse kinderen zullen worden bijgestaan als ze bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging verschijnen. Tot het moment van de melding in persoon, zijn de ouders primair verantwoordelijk voor de veiligheid en het welzijn van de kinderen.
Deelt u de mening dat Nederlandse kinderen niet het slachtoffer mogen worden van de keuzes van hun ouders en daarom actief geholpen moeten worden om terug te keren naar Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting van onderzoekster Marion van San van de Erasmus Universiteit dat het voor moeders met kinderen nagenoeg onmogelijk is om een Nederlandse post te bereiken en dat de Nederlandse overheid zelf hierin een actieve rol moet gaan spelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke andere manieren is consulaire bijstand mogelijk voor deze mensen?
Het bereik van de Nederlandse overheid in het buitenland is beperkt. Deze kinderen bevinden zich onder meer in kampen in Syrië. In landen, als Syrië, waar Nederland geen ambassade heeft en geen betrekkingen mee heeft, en in het bijzonder in die gebieden waar sprake is van crisis, kan BZ in principe geen bijstand verlenen. De Nederlandse ambassade in Bagdad en het Consulaat-Generaal in Erbil kunnen in Irak, mede gezien de huidige veiligheidsrisico’s in het gebied, slechts zeer beperkte consulaire bijstand verlenen. Verdragen of nationale wetgeving kennen geen algemene plicht daartoe. De Nederlandse overheid hecht groot belang aan de naleving van internationale verdragen waarin rechten en vrijheden van burgers zijn vastgelegd.
Vindt u niet dat Nederland volgens de internationale verdragen en nationale wetgeving een zorgplicht heeft om de Nederlandse kinderen in Syrië en Irak terug te laten keren? Zo ja, welke maatregelen kan de Nederlandse regering nemen om deze kinderen naar Nederland terug te laten keren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om met het speciale team van de kinderbescherming in Syrië en Irak samen te werken om de kinderen in Syrië en Irak terug te laten keren naar Nederland? Zo ja, wat voor concrete stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De Raad voor de Kinderbescherming staat klaar om kinderen uit het strijdgebied adequaat bij te staan bij terugkeer. Indien bekend is dat minderjarigen terug zullen keren, bereidt de Kinderbescherming zich op deze terugkeer voor met een plan van aanpak voor het kind, tezamen met het regionale casusoverleg en overige ketenpartners. Er is geen speciaal team van de Kinderbescherming in Syrië en Irak.
De donorconferentie voor Irak |
|
Raymond de Roon (PVV), Danai van Weerdenburg (PVV) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Halbe Zijlstra (VVD) |
|
![]() |
Neemt Nederland deel aan de donorconferentie voor Irak welke voorzien is in Koeweit van 12 tot 14 februari 2018?1
Ja.
Is er een streefbedrag vastgesteld voor deze donorconferentie?
Nee. De conferentie in Koeweit is bedoeld om verschillende aspecten van de wederopbouw van Irak te bespreken met de Iraakse regering. Zo is er ook gesproken over mogelijkheden voor private investeringen en waren er honderden bedrijven aanwezig.
Is de regering van plan om een donatie toe te zeggen? Zo ja, tot welk bedrag en onder welke voorwaarden?
Nederland steunt Irak in de fase van wederopbouw na het militair verslaan van IS. Nederland heeft hiervoor recent al een bijdrage van EUR 12 miljoen beschikbaar gesteld aan de Funding Facility for Stabilisation, dat wordt beheerd door het ontwikkelingsfonds van de VN (UNDP). Met deze bijdrage ondersteunt Nederland de eerste herstelwerkzaamheden in gebieden die zijn heroverd op IS zodat ontheemden weer naar huis kunnen keren, zoals Mosoel. Daarnaast heeft Nederland tijdens de conferentie eerder toegezegde steun aan humanitaire hulp en ontmijning in Irak herbevestigd. In 2017 heeft Nederland ongeveer EUR 2 miljoen bijgedragen aan ontmijning in Irak en bijna EUR 12 miljoen aan humanitaire hulp. De ondersteuning die Nederland aan Irak biedt is gebonden aan strikte voorwaarden met betrekking tot de kwaliteit van de voorstellen en de uitvoerende organisatie, de monitoring en projectbeheer. De komende jaren zal Nederland om bovengenoemde redenen blijven investeren Irak. Daarom is in het Regeerakkoord Irak ook benoemd tot focusland.
Neemt ook de Europese Unie (EU) deel aan deze donorconferentie en welk bedrag overweegt de EU toe te zeggen? Welke voorwaarden zullen daarbij worden gesteld?
De EU is mede-organisator van de conferentie. De EU heeft een additionele bijdrage van USD 400 miljoen toegezegd voor humanitaire hulp, ontwikkeling en stabilisatie. De steun die de EU aan Irak biedt is eveneens gebonden aan strikte voorwaarden met betrekking tot de kwaliteit van de voorstellen en de uitvoerende organisatie, de monitoring en projectbeheer.
Deelt u de mening dat geld dat door de Nederlandse belastingbetalers is opgebracht, besteed dient te worden aan ouderen, aan de gezondheidszorg en aan de infrastructuur in Nederland, en niet in Irak? Zo nee, waarom geeft u de voorkeur aan Irak in plaats van aan ons eigen land?
Nederland heeft Irak gesteund in de strijd tegen ISIS via de anti-ISIS Coalitie en zal Irak ook steunen in de tijd van wederopbouw. Nederland heeft een duidelijk belang bij een stabiel Irak en het is belangrijk dat de internationale gemeenschap het land ondersteunt in deze moeilijke wederopbouwfase.
Wilt u na afloop van de donorconferentie een gedetailleerd overzicht van alle toezeggingen en donoren aan de Kamer toezenden? Zo nee, waarom niet?
Er is geen overzicht gemaakt van alle toezeggingen gedaan tijdens de conferentie. Volgens de Koeweitse voorzitter van de conferentie is ongeveer USD 30 miljard toegezegd in de vorm van bijdragen, leningen en exportkredietverzekeringen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor 8 februari 2018, 11.00 uur? Zo nee, waarom niet?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Gezinshuizen |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van recente onderzoeken waaruit blijkt dat kinderen in gezinshuizen – in vergelijking tot kinderen in residentiële instellingen – vaker aangeven zich veilig te voelen, veel te leren en meer autonomie te ervaren?1
Ja
Deelt u de conclusies van onderzoek waaruit blijkt dat langdurige opvang in gezinshuizen een hoog maatschappelijk rendement oplevert door het voorkomen van (duurdere) zorg, nu en in de toekomst? Zo nee, waarom niet?2
In de Jeugdwet is aangegeven dat een jongere die (tijdelijk) niet meer thuis kan wonen, bij voorkeur geplaatst dient te worden in een gezinsvervangende vorm van jeugdhulp zoals een pleeggezin of een gezinshuis, tenzij dit niet in het belang van de jeugdige zelf is.
De resultaten van het genoemde onderzoek «Maatschappelijke Business Case Gezinshuizen-2016» zijn goed om kennis van te nemen. Het onderzoek wijst op de financiële effecten en het hoge maatschappelijk rendement van de gezinshuizen vaak omdat (duurdere) zorg voorkomen wordt. Daarnaast toont het onderzoek ook aan dat er andere positieve effecten zijn op het leven van de jongere zelf indien hij in een gezinshuis verblijft.
Dit ondersteunt mij in de overtuiging dat jeugdigen die niet meer thuis kunnen wonen, vaak beter in kleinschalige en gezinsgerichte voorzieningen of in pleegzorggezinnen kunnen worden opgevangen. Uitgangspunt is dat, niet eventuele financiële motieven, maar vooral het belang van het kind voorop dient te staan bij de uiteindelijke beslissing waar het kind het beste geplaatst kan worden.
Kunt u een overzicht geven van het aantal gezinshuizen en het aantal kinderen in gezinshuizen? Kunt u dit onderverdelen in het aantal particuliere gezinshuizen en gezinshuizen waarvan de gezinshuisouder in dienst is van een zorgaanbieder?
In 2016 zijn er in totaal 70 (regionale) zorgaanbieders die samen realistisch geschat ten minste 764 gezinshuizen aanbieden. In deze gezinshuizen zijn in 2016 ten minste 2.594 jeugdigen inhuisgeplaatst, per gezinshuis gemiddeld bijna «3,5 jeugdigen». In 2016 was ongeveer 60% van de gezinshuizen in loondienst bij een zorgaanbieder. De overige gezinshuizen werkten via een franchiseconstructie aangesloten bij een (zorg)-organisatie als franchisenemer. Daarnaast zijn er gezinshuizen die volledig zelfstandig of als onderaannemer opereren. Het exacte aantal is niet bekend. Bron: factsheet gezinshuizen, www.gezinspiratieplein.nl
Wat is de stand van zaken van de aanpassing in de Jeugdwet, waarmee wordt geregeld dat jeugdhulpaanbieders zoals gezinshuizen zich voor aanvang van hun werkzaamheden moeten registreren?3
De aanpassing van de Jeugdwet in verband met de registratie van een nieuwe jeugdhulpaanbieder wordt momenteel op de juridische mogelijkheden bekeken. Zoals ik tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel fusie IGZ en IJZ tot IGJ op 21 februari jl. aan de TK heb toegezegd, ben ik van plan uw Kamer voorafgaand aan de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging toetreding zorgaanbieder (Wtza) bij brief te informeren hierover.
Wat is de stand van zaken van de door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. geadviseerde ontwikkeling van een kwaliteitskader voor gezinshuizen, sinds deze in oktober 2016 door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de sector is besproken?4 5
Vertegenwoordigers uit de sector (waaronder gezinshuis.com, jeugdzorg NL, keurmerk gezinshuizen, Present 24/7, s’ Heeren Loo, Driestroom) werken momenteel aan het ontwikkelen van een kwaliteitskader. Het Nederlands Jeugdinstituut en de Hogeschool Leiden begeleiden dit traject.
Het kwaliteitskader is van toepassing voor gezinshuizen in de verschillende organisatievormen en wordt eind dit jaar opgeleverd. Het kwaliteitskader komt tot stand met input van de verschillende belanghebbenden: cliënten, aanbieders van gezinshuizen, gemeenten, andere belanghebbenden in het zorglandschap en kennispartners. Hierbij is aandacht voor de implementatie. Dit houdt in dat er draagvlak is voor het kwaliteitskader in het veld, dat alle belanghebbenden en aanbieders zijn geïnformeerd en dat er bereidheid is om met dit kader aan de slag te gaan.
Wordt in het kwaliteitskader gezinshuizen ook een concrete en eenduidige definitie van gezinshuizen opgenomen?
Ja
Op welke wijze wordt gewaarborgd dat gezinshuizen met zo min mogelijk administratieve lasten geconfronteerd worden? Wordt bijvoorbeeld in regelgeving, contracten en het kwaliteitskader rekening gehouden met het feit dat gezinshuizen kleinschaliger zijn dan jeugdzorginstellingen?
Uit onderzoek van Q-Consult («de puzzel afmaken», 6 oktober 2016) blijkt dat administratieve lasten in de decentrale stelsels niet alleen volgen uit regels vanuit het rijk, maar vooral voortkomen uit regels die gemeenten en aanbieders zelf opstellen. Het is hierom aan gemeenten en aanbieders zelf om hier samen met professionals mee aan de slag te gaan, zodat meer geld en tijd ten goede kan komen van de cliënten waarvoor zij zorg dragen.
Het kwaliteitskader jeugd is van beroepsbeoefenaren zelf en hierin staan kwaliteitseisen voor de beroepsuitoefening als het jeugdhulp betreft. Ook werkgevers kunnen hier een inbreng leveren.
Kunt u een overzicht geven van contractvormen die bij gezinshuizen worden gebruikt?
Er zijn gezinshuizen waarvan de gezinshuisouders in loondienst zijn aangesloten bij een zorgaanbieder, er zijn gezinshuisouders die als franchisenemer opereren en die aangesloten zijn bij een grotere zorgorganisatie waar een franchise-overeenkomst mee is aangegaan. En tenslotte zijn er ook gezinshuisouders die volledig zelfstandig of als onderaannemer werkzaam zijn (de vrijgevestigden).
Het rapport: Mining taxes: Rio Tinto’s tax schemes lead to nearly $700 million tax revenue losses for Canada and Mongolia. |
|
Bart Snels (GL) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het op woensdag 31 januari 2018 door Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) uitgebrachte rapport: «MiningTaxes: Rio Tinto’s tax schemes lead to nearly $ 700 million tax revenue losses for Canada and Mongolia»1?
Ja.
Bent u bekend met de berekening van SOMO dat Turquoise Hill Resources, een dochteronderneming van mijnbouwgigant Rio Tinto, met behulp van brievenbusondernemingen in Nederland en Luxemburg 230 miljoen dollar aan Mongoolse belasting en 470 miljoen dollar aan Canadese belasting heeft ontweken?
Ja, ik weet dat het SOMO rapport dit zo weergeeft.
Bent u bekend met het feit dat Mongolië met dit geld de jaarlijkse investeringen in onderwijs of gezondheidzorg met bijna 75% had kunnen verhogen?
Zie antwoord vraag 2.
Momenteel onderhandelt Nederland over de totstandkoming van een nieuw belastingverdrag met Mongolië, kunt u aangeven wie deze onderhandeling heeft geïnitieerd?
Zoals blijkt uit kamerstuk 23530-117, blg 829293 lopen er momenteel geen onderhandelingen met Mongolië over een nieuw belastingverdrag.
Bent u op de hoogte van het feit dat Mongolië in 2013 het belastingverdrag met Nederland heeft opgezegd omdat het verdrag grootschalige belastingontwijking in Mongolië mogelijk maakte?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat het IMF destijds Mongolië heeft geadviseerd om verschillende belastingverdragen, waaronder dat met Nederland, te heronderhandelen omdat zij de heffingsrechten van Mongolië onvoldoende zeker stelden. Over de beëindiging van het belastingverdrag met Mongolië heeft mijn ambtsvoorganger uw kamer destijds geïnformeerd3.
Bent u op de hoogte van het feit dat Mongolië destijds gewaarschuwd is door het Internationaal Monetair Fonds (IMF) 2 over de schadelijke gevolgen van het belastingverdrag met Nederland, een waarschuwing die uiteindelijk heeft geleid tot de eenzijdige opzegging van het verdrag?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid Mongolië, een land dat afhankelijk is van ontwikkelingshulp3, in het nieuwe belastingverdrag meer belastingrechten toe te kennen dan in het eerdere verdrag, door onder andere geen verlaging van de statutaire bronheffingen na te streven, ten gunste van duurzame groei en ter bevordering van de zelfredzaamheid van Mongolië?
Bij het afsluiten van verdragen met ontwikkelingslanden houdt Nederland rekening met de gerechtvaardigde belangen van die landen. De suggestie dat verlaging van bronbelastingtarieven in dat kader altijd nadelig is voor de ontwikkelingslanden, waarbij een verlies aan belastinginkomsten wordt aangenomen op basis van een vermenigvuldiging van de verlaging van het tarief met de bestaande geldstroom, gaat echter voorbij aan de complexe werkelijkheid. Verlaging van bronheffing leidt vaak tot voorkoming van dubbele belasting en kan daarmee bijdragen aan verhoging van de investeringen en daarmee aan werkgelegenheid, winst, winstbelasting en bronheffingen in dat land.
Het Model belastingverdrag van de Verenigde Naties is gericht op verdragen tussen ontwikkelingslanden en meer ontwikkelde landen. Het heeft daarom zeker bruikbare elementen die wat Nederland betreft opgenomen zouden kunnen worden in een nieuw verdrag met Mongolië. Er zitten ook elementen in dat Model die zich minder goed verhouden tot het Nederlands verdragsbeleid. Ik zou dan ook het Model niet als harde ondergrens willen gebruiken.
Is Nederland bereid in het nieuwe belastingverdrag het United Nations-modelverdrag voor belastingverdragen als ondergrens te hanteren teneinde te voorkomen dat Mongolië wederom slachtoffer wordt van belastingontwijking via brievenbusondernemingen gevestigd in Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid in het verdrag met Mongolië anti-misbruik bepalingen te hanteren die voldoen aan de OESO Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) Actie zes?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Nederlandse dochteronderneming van Turquoise Hill Resources, genaamd Oyu Tolgoi Netherlands BV, met behulp van rentebetalingen naar de Luxemburgse dochteronderneming Movele Sarl, een centrale rol heeft gespeeld in het ontwijken van ongeveer 470 miljoen dollar aan belasting in Canada, waarbij Movele in Luxemburg een gemiddeld effectief belastingtarief van 4,19% genoot, de afgelopen vijf jaar?
Ja, ik weet dat het SOMO rapport dit zo weergeeft.
Is de Nederlandse regering voornemens de geplande bronheffing op rentestromen naar landen met zeer lage belasting ook toe te passen op rentebetalingen naar EU-lidstaten en in het bijzonder Luxemburg?
In de brief Aanpak belastingontwijking en ontduiking heb ik aangekondigd dat de nieuwe bronbelastingen van toepassing zullen zijn op dividend-, rente- en royaltybetalingen binnen concernverband aan een entiteit die is gevestigd in een land met een laag statutair tarief of een land dat is opgenomen op de EU-lijst van niet-coöperatieve landen. Over de hoogte van het statutaire tarief geef ik meer duidelijkheid bij het indienen van het wetsvoorstel. Indien geen sprake is van een land met een laag statutair tarief of een land dat is opgenomen op de EU-lijst niet-coöperatieve landen, kan de bronbelasting alsnog van toepassing zijn indien sprake is van een misbruiksituatie. Hierbij kan gedacht worden aan een betaling die niet rechtstreeks vanuit Nederland naar een laagbelaste of niet-coöperatieve jurisdictie gaat, maar die via een omweg in een dergelijke jurisdictie terecht komt. De mogelijke reikwijdte van de antimisbruikbepaling wordt echter wel beperkt door het Europese Recht.
Heeft u vernomen dat het eigendom van de Oyu Tolgoi mijn in Mongolië indirect in handen is van de Nederlandse brievenbusmaatschappij Oyu Tolgoi Netherlands BV, een bedrijf dat geen werknemers in dienst heeft en dat de uiteindelijke eigenaren van het bedrijf, Turquoise Hill Resources en Rio Tinto, in reactie op het SOMO rapport te kennen geven dat het Nederlandse bilateraal investeringsverdrag met Mongolië de voornaamste reden was voor deze structurering?
Ja, ik weet dat het SOMO rapport dit zo weergeeft
Vindt u het wenselijk dat buitenlandse multinationals, brievenbusondernemingen in Nederland opzetten enkel om aanspraak te maken op voordelen geboden door Nederlandse investeringsverdragen?
Het kabinet vindt het wenselijk dat enkel investeerders die substantiële bedrijfsactiviteiten in Nederland verrichten, gebruik kunnen maken van Nederlandse investeringsakkoorden. Het kabinet zal daarom pogen brievenbusmaatschappijen uit te sluiten van bescherming.
Bent u bereid het verdragsmisbruik krachtiger aan te pakken dan de afgelopen jaren is gebeurd?
Het vorige kabinet heeft zich op verschillende terreinen en in verschillende fora hard ingezet voor de ontwikkeling van maatregelen tegen belastingontwijking, waaronder ontwijking via verdragsmisbruik. Het huidige kabinet is van plan hier met dezelfde inzet mee door te gaan.
Bent u alsnog bereid naar aanleiding van de aangenomen motie Grashoff c.s. (Kamerstukken II, vergaderjaar 2016–2017, 25 087, nr. 139) de opties 1, 2 en 3 uit de brief van vier november 2016 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2016–2017, 25 087, nr. 136) over het aanscherpen van de zogenoemde «substance-eisen» nader uit te werken in beleidsvoorstellen, teneinde het parlement gedegen te informeren over hoe Nederland zelf belastingontwijking door brievenbusondernemingen krachtig aan kan pakken?
In de hiervoor genoemde brief belastingontwijking van 23 februari aan uw Kamer, ga ik ook in op het aanscherpen van de substance-eisen zoals genoemd in de brief van 4 november 2016.
Vroege selectie en prestatiedruk bij jonge sporters |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Sporten moet in de eerste plaats leuk zijn»1 en «Deze jeugdopleider kijkt radicaal anders naar voetbaltalent (en dat geeft hoop)»?2
Ja.
Wat is uw mening over de constatering dat meer dan de helft van de kinderen stopt met sport omdat ze er geen plezier meer in hebben? Ziet u een relatie met de druk om te presteren?
Ik vind het belangrijk dat plezier centraal staat in de sport. Zonder plezier blijf je niet sporten en kun je ook niet optimaal presteren. Het is vooral aan de sport zelf om te zorgen voor een positieve uitstraling en om mensen, in alle leeftijdscategorieën, aan zich te binden. Bestuursleden, vrijwilligers maar ook ouders en de sporters zelf kunnen daar een steentje aan bijdragen.
Uit deze artikelen blijkt dat daar nog wel wat aan verbeterd kan worden.
In hoeverre prestatiedruk een negatieve invloed heeft op sportplezier kan ik niet zeggen. Er zijn ook allerlei andere redenen waarom kinderen minder interesse in sport krijgen en kiezen voor andere tijdsbestedingen zoals bijbaantjes en andere sociale activiteiten.
Bent u bereid om bij het te sluiten sportakkoord aandacht te besteden aan de enorme prestatiedruk in de sport? Bent u daarbij bereid om initiatieven van de Koninklijke Nederlandse Hockeybond te stimuleren en uit te breiden naar andere sporten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben in gesprek met verschillende partijen over de concrete invulling van het sportakkoord. Het sportakkoord is bedoeld om meer mensen te laten ervaren wat voor moois de sport te bieden heeft en hoe sport kan inspireren. Een veilig pedagogisch sportklimaat waar kinderen zich maximaal ontplooien en plezier aan sport kunnen beleven, hoort daar bij. Omgaan met prestatiedruk is daar, voor mij, ook een onderdeel van. In gesprekken die ik voer in het kader van het sportakkoord zal ik hiervoor aandacht vragen.
De sportverenigingen kunnen samen met de kinderen, ouders en coaches, het beste zoeken hoe plezier en prestaties in hun sport op een goede manier worden verbonden. Daarbij kunnen verschillende bonden en verenigingen veel van elkaar leren. Zo kan het initiatief van de KNHB een voorbeeld zijn voor andere takken
van sport.
Weet u hoeveel jonge kinderen stoppen met sporten vanwege blessures of een sportgerelateerde burn-out? Deelt u de mening dat een te vroege selectie bij jonge sporters de prestatiedruk verhoogt? Zo ja, ziet u hier een rol voor uzelf weggelegd? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen cijfers bekend waarin het directe verband wordt gelegd tussen blessures en/of burn-out aan de ene kant en uitval aan de andere kant.
In het algemeen denk ik dat te vroeg selecteren nooit goed is maar het is moeilijk te bepalen wat het optimale selectiemoment is. Dat verschilt ook nog eens per sport, denk bijvoorbeeld aan turnen waar al op jonge leeftijd veel trainingsuren moeten worden gemaakt. Selectie is hiervan een consequentie. Belangrijk is dat de sport zelf vaststelt of het proces van selectie en opvolging daarvan op een goede manier verloopt en niet tot bijvoorbeeld ongewenste prestatiedruk leidt.
Daarbij moet ook aandacht zijn voor individueel maatwerk: de prestatiedruk die jonge sporters ervaren of aan kunnen varieert. Coaches en ouders of verzorgers kunnen er bovendien ook aan bijdragen dat de verhouding tussen prestatiedruk en plezier zo goed mogelijk op het individuele kind worden afgestemd. Het is aan de sport zelf om deze processen te bewaken en te verbeteren.
Wat vindt u ervan dat jonge kinderen (vooral in het voetbal) al worden gescout en worden gepusht om te presteren? Deelt u de mening dat dit een «race to the bottom» is, waarin steeds jongere kinderen worden gescout? Zo ja, wat gaat u doen om deze jonge kinderen te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Plezier in sport, zeker voor jonge kinderen, staat voor mij voorop. Daar wil ik sportorganisaties op blijven aanspreken. Bij de KNVB wordt gewerkt met het programma «Kwaliteit & Performance Jeugdopleidingen». Dit programma is in het leven geroepen om jeugdopleidingen van zowel amateurverenigingen als betaald voetbalorganisaties (BVO’s) te controleren op diverse onderdelen van hun jeugdopleidingen, zo ook het onderdeel werken met kinderen in de leeftijd 8–12 jaar. Hiertoe zijn diverse eisen opgesteld die er voor zorgen dat er op een pedagogische verantwoorde manier met jonge kinderen wordt gewerkt. Voor betaald voetbalorganisaties betreft het hier eisen over ondermeer de samenstelling van de staf, reisafstanden, aantal keren trainen en aantallen spelers. Ieder jaar doet de KNVB onderzoek naar de jeugdopleidingen van de BVO’s en gaat hierover concreet in gesprek.
Het is verder een verantwoordelijkheid van de ouders of de verzorgers van een kind een bewuste keuze te maken bij welke club voor het kind het gaat voetballen.
Is bekend wat de gevolgen zijn voor voetballers die op jonge leeftijd worden gescout en uiteindelijk niet terecht komen in het betaald voetbal? Heeft dit gevolgen voor de psychische gesteldheid van kinderen en de leerresultaten op school? Bieden voetbalclubs voldoende nazorg aan jongeren die afvallen tijdens de selectieprocedure?
Nee, gegevens over wat de gevolgen zijn voor voetballers die op jonge leeftijd worden gescout en uiteindelijk niet terecht komen in het betaald voetbal zijn bij mij noch de KNVB bekend.
Wat betreft de nazorg zijn er geen algemene richtlijnen die gelden voor alle BVO’s. Het is aan de BVO’s zelf hier op een verantwoorde manier mee om te gaan en kan per voetbalclub verschillen. Een belangrijke rol ligt hier ook voor de ouders en of de verzorgers om hun kind hierin goed te begeleiden.