Dubbele belastingheffing over pensioenen van grensarbeiders uit België |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom Nederland volgens u «het heffingsrecht heeft over het hele pensioen dat afkomstig is uit Nederland»?1
In artikel 18 van het verdrag tot het vermijden van dubbele belasting, gesloten tussen Nederland en België (hierna: «het Verdrag»), zijn de heffingsrechten ten aanzien van (particuliere) pensioenen, lijfrenten, sociale zekerheidsuitkeringen en alimentatie-uitkeringen vastgelegd.
Het uitgangspunt van dit artikel betreft een woonstaatheffing. Dat betekent dat de woonstaat, België, in beginsel mag heffen over de pensioenuitkeringen uit Nederland. In lid 2 is echter een uitzondering opgenomen die erin voorziet dat Nederland, onder bepaalde andere voorwaarden (zoals de grens van € 25.000), mag heffen indien in België geen of onvoldoende belasting geheven wordt over de uitkeringen.
Door recente Belgische jurisprudentie is onduidelijkheid ontstaan over of België voldoende kan en zal heffen over de pensioenuitkeringen uit Nederland. Hierdoor zouden situaties van dubbele niet-belasting kunnen ontstaan. Nederland heeft daarom ongeveer 1300 inwoners van België die een pensioen uit Nederland ontvangen van in een kalenderjaar hoger dan bruto € 25.000 bericht dat de vrijstelling loonbelasting is komen te vervallen. Dit heeft geleid tot situaties van dubbele belastingheffing. Met recent gemaakte afspraken tussen België en Nederland is hier een oplossing voor gevonden. Ik verwijs naar mijn brief van 23 februari hierover.2
Hoe verhoudt dit standpunt zich met artikel 18, tweede lid, aanhef van het belastingverdrag tussen Nederland en België, waarin wordt gesproken van «indien en voor zover»?
De zinsnede «indien en voor zover» heeft betrekking op de in paragraaf 2, sub a, opgenomen voorwaarde dat de opbouw van de pensioenen in het verleden fiscaal op enige wijze gefaciliteerd heeft plaatsgevonden. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat het eventuele heffingsrecht van de bronstaat zich alleen uitstrekt tot pensioenen voor zover de opbouw daarvan in het verleden in die bronstaat is gefaciliteerd.
Kan de ontvanger van de pensioenuitkering bewijs leveren dat de hele pensioenuitkering door België is belast?
Ja, dat kan, maar met de aanpak in genoemde overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten gaan de belastingdiensten deze zorg uit handen nemen door zelf informatie uit te wisselen. Dat is de snelste manier, maar uiteraard mag men ook zelf informatie aanleveren.
Kan de ontvanger van de pensioenuitkering bewijs leveren welk deel van de pensioenuitkering betrekking heeft op pensioen dat is opgebouwd voor 2004?
Als het uit Nederland afkomstige pensioen in België onvoldoende kan worden belast en ook aan de overige voorwaarden voor bronstaatheffing wordt voldaan, heeft Nederland in beginsel het heffingsrecht over het hele pensioen dat afkomstig is uit Nederland. Er is dus geen sprake van een splitsing afhankelijk van het moment van opbouw.
Kan de ontvanger van de pensioenuitkering die nu geconfronteerd wordt met dubbele belastingheffing iets doen om die dubbele heffing te voorkomen of weg te nemen?
Ik verwijs u graag naar het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat een pensioen opgebouwd door een Nederlandse werknemer gedurende de vervulling van de dienstbetrekking in het buitenland niet door Nederland belast mag worden onder artikel 18, tweede?
Voor de vaststelling van bronstaatheffing is niet van belang waar een dienstbetrekking vervuld wordt. De uitkeringen die (onder voorwaarden) door de bronstaat mogen worden belast, betreffen uitkeringen waarvan de opbouw fiscaal gefaciliteerd in Nederland heeft plaatsgevonden.
Bent u bekend met de toezegging van uw ambtsvoorganger dat de grens van 25.000 euro geïndexeerd zou gaan worden?2
Ja.
Kunt u aangeven wat er met deze toezegging is gebeurd?
Een afspraak over indexatie van deze grens met België zou een verdragsaanpassing vergen. Nederland onderhandelt al geruime tijd met België over aanpassing van het verdrag, waarbij het pensioenartikel een belangrijk onderwerp is. Gegeven de Nederlandse wens voor volledige bronstaatheffing kan het ook zo zijn dat in een nieuw verdrag in het pensioenartikel geen grens zal worden gehanteerd.
Klopt het dat België eind 2017 een wet heeft ingevoerd waardoor Nederlandse AOW, betaald aan inwoners van België, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2017 door België in de heffing wordt betrokken? Zo ja, is dit legitiem op grond van het belastingverdrag tussen Nederland en België? Zo ja, waarom is bij overheidsuitkeringen niet voorbehouden dat deze uitkeringen alleen door die overheid in de heffing betrokken mogen worden?
Dit betreft nationale wetgeving van België, die naar onze indruk niet in strijd is met het Verdrag. Het is internationaal niet ongebruikelijk in verdragen eenzelfde behandeling voor particuliere pensioenen als voor sociale zekerheidsuitkeringen (waaronder de AOW) af te spreken. Nederland doet dat ook in een substantieel aantal verdragen. Het huidige Nederlands verdragsbeleid is om voor alle pensioenen, inclusief de AOW, een bronstaatheffing af te spreken.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «België belast fiscaal voordeel voor Nederlandse ondernemers»3 en de toezegging van uw ambtsvoorganger dat hij niettemin voornemens is «in overleg te treden met de Belgische bevoegde autoriteiten om over de fiscale behandeling van de uitfasering van pensioen in eigen beheer door België duidelijkheid te verkrijgen»?4
Ja, ik heb zowel van het bericht als van de toezegging van mijn ambtsvoorganger kennis genomen.
Kunt u aangeven wat er met deze toezegging is gebeurd?
Deze toezegging is nagekomen. Vanaf het voorjaar 2017 is op ambtelijk niveau over deze kwestie overleg gevoerd met België, per e-mail, telefonisch en tijdens bijeenkomsten die in juni, november en december 2017 plaatsvonden. De Belgische autoriteiten waren voornemens om een circulaire te publiceren waarin uiteen wordt gezet hoe de fiscale situatie voor een in België woonachtige dga zal zijn wanneer deze gebruik maakt van de Nederlandse fiscale faciliteit omtrent de uitfasering van het pensioen in eigen beheer dat in Nederland is opgebouwd. Vanuit Nederland is daarbij altijd aangedrongen op een tijdige publicatie. Uiteindelijk heeft de Belgische Federale Overheidsdienst Financiën op 21 december 2017 de aangekondigde circulaire gepubliceerd.
Kunt u aangeven wat de gevolgen geweest zouden zijn als de gedeeltelijke vrijstelling voor de afkoop van het pensioen in eigen beheer de vorm had gehad van een lager tarief?
Over de fiscale behandeling in België kan ik geen uitspraken doen, omdat de toepassing van de nationale fiscale regels in België niet onder mijn bevoegdheid valt. In plaats daarvan licht ik graag toe wat de overwegingen waren om een korting op de heffingsgrondslag te introduceren en juist geen lager tarief over de gehele grondslag. Een korting op de heffingsgrondslag is een gebruikelijke aanpak voor dit soort begunstigende maatregelen. Deze is bijvoorbeeld in het verleden ook gebruikt bij de regeling van de fiscaal gefaciliteerde afkoop van levensloop- en stamrechten. Daarnaast is de keuze voor een korting op de grondslag ingegeven door de uitvoerbaarheid van de wettelijke regeling voor de Belastingdienst. In de systemen van de Belastingdienst kan een verlaging van de heffingsgrondslag (de korting dus) relatief makkelijk worden verwerkt. Een afwijkend tarief voor een beperkt deel van de individuele belastinggrondslag vergt in de aangifte inkomstenbelasting echter meer aanpassing. Daarom is niet voor een lager tarief gekozen, maar is een korting op de grondslag in de wet opgenomen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
Ja.
De gevolgen voor bewoners tijdens renovaties |
|
Sandra Beckerman (SP), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u de uitzending van Zembla van 21 februari 2018?
Ja.
Wat zijn de regels met betrekking tot het blijven bewonen van panden tijdens renovatie?
In de wet is geregeld dat als een voorgenomen renovatie een (tijdelijke) verhuizing van huurders noodzakelijk maakt, verhuurders de huurders ook een bijdrage in de verhuis- en herinrichtingskosten moeten betalen met een minimum van (sinds 16 februari 2018) € 5.993,–. Daarbij gaat het om objectieve noodzaak, dat wil zeggen dat de renovatiewerkzaamheden voor alle huurders een (tijdelijke) verhuizing noodzakelijk maken, ongeacht hun persoonlijke omstandigheden.
Als een (tijdelijke) verhuizing objectief gezien noodzakelijk is, hebben huurders naast de verhuiskostenvergoeding (minimaal € 5.993,–) ook recht op (tijdelijke) vervangende woonruimte.
Als er geen objectieve noodzaak is, kan in individuele gevallen een (tijdelijke) verhuizing alsnog noodzakelijk zijn door persoonlijke omstandigheden. Het is dan aan de verhuurder en de betrokken huurder om daar afspraken over te maken. In dat geval is de verhuurder niet verplicht het minimumbedrag aan verhuiskostenvergoeding te betalen.
Corporaties zijn verplicht om in overleg met gemeente en huurdersorganisaties en bewonerscommissies een reglement op te stellen voor sloop/renovatie en de betrokkenheid van huurders daarbij. In dat reglement kunnen ook bepalingen over (tijdelijke) verhuizing opgenomen worden.
Ik zou graag zien dat verhuurders en huurders er wat betreft afspraken en faciliteiten tijdens renovaties onderling uit komen, maar het is niet te voorkomen dat in individuele gevallen hulp van derden ingeschakeld moet worden – bijvoorbeeld een advocaat – om tot een oplossing voor een geschil te komen.
In gevallen dat de huurder er onderling met de verhuurder over tijdelijke vervangende woon- of verblijfruimte niet uitkomt, staat de gang naar de rechter open. Er bestaat dus een onafhankelijke procedure voor geschillen over tijdelijke vervangende woon- of verblijfruimte tijdens renovatiewerkzaamheden.
In hoeverre bestaat er recht op vergoeding van geleden schade tijdens verbouwingen aan het pand of naastgelegen panden?
Indien door of namens de verhuurder in of buiten de woning verrichte (renovatie)werkzaamheden leiden tot schade in de woning van een huurder, dan is de verhuurder daarvoor aansprakelijk en is het redelijk dat de verhuurder die schade vergoedt. Hiervoor gelden de algemene regels van aansprakelijkheid voor en vergoeding van aangebrachte schade.
In hoeverre bestaat er een recht op een vervangende woning tijdens renovaties, en waar moet die vervangende woning aan voldoen? In hoeverre wordt daarbij rekening gehouden met de aanwezigheid van kinderen? Wat vindt u ervan dat vaak een advocaat nodig is om voor een tijdelijke woning in aanmerking te komen? Bent u bereid om na te denken over een onafhankelijke procedure om geschillen op dit punt op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is een acceptabele termijn van overlast? Bent u het ermee eens dat 30 weken te lang is?
De vraag wat een redelijke termijn van overlast is, is niet in zijn algemeenheid te beantwoorden, dat hangt af van de aard en omvang van de renovatiewerkzaamheden en de mate van overlast. Het is daarom van belang dat er vooraf goede afspraken worden gemaakt tussen de verhuurder en de huurder, ook over eventuele tijdelijke vervangende woon- of verblijfruimte of andere faciliteiten voor huurders om de overlast zoveel mogelijk te beperken, en dat de uitvoering van de renovatie ordentelijk verloopt.
Gelden tijdens renovaties andere veiligheidsregels voor panden dan normaal? Zo ja, waarom?
Nee, tijdens de uitvoering van bouw- of sloopwerkzaamheden gelden altijd de voorschriften uit hoofdstuk 8 van het Bouwbesluit. Deze voorschriften zijn er op gericht onveilige situaties te voorkomen en hinder zoveel mogelijk te voorkomen.
In hoeverre worden bewoners tevoren betrokken bij het renovatieproces, en in hoeverre hebben bewoners inspraak bij de feitelijke gang van zaken?
Huurders hebben een sterke rechtspositie bij het begin van renovatieprojecten.
De hoofdregel is immers dat een verhuurder niet zonder instemming van de huurder wijzigingen aan de woning mag aanbrengen (de verhuurder moet het rustig woongenot leveren). Bij complexgewijze renovatie volstaat instemming van 70% van de huurders van het betreffende wooncomplex. De huurder wordt dus altijd betrokken bij renovatievoorstellen van verhuurders. Als huurders niet tevreden zijn over de faciliteiten die de verhuurder wil verstrekken om overlast te beperken of te voorkomen, kunnen zij daarover in overleg treden met de verhuurder en als de verhuurder naar hun mening het renovatievoorstel onvoldoende bijstelt niet instemmen met het renovatievoorstel van de verhuurder.
Indien de renovatiewerkzaamheden anders lopen dan was voorzien en afgesproken, is het zaak dat de verhuurder en betrokken huurders een oplossing vinden en nieuwe afspraken maken over het verloop van de renovatie en de eventuele faciliteiten voor huurders om de overlast te beperken (wissel-/logeerwoning, verhuiskostenvergoeding) of een tegemoetkoming voor de ervaren overlast. Mocht dat niet lukken, dan kan de huurder naar de rechter. Als de verhuurder een klachtencommissie heeft, kan de huurder ook daar een klacht indienen. Daarom is het van belang om vooraf afspraken te maken over een procedure die in werking treedt als de renovatiewerkzaamheden anders lopen dan was voorzien en afgesproken.
Wat vindt u ervan dat een deel van de bewoners in Overvecht het tijdelijk moest stellen zonder basale voorzieningen zoals een toilet? Hoe wordt voorkomen dat dit weer gebeurt?
Indien bij een renovatieproject ook toiletten/toiletruimtes worden vervangen, dan is het onvermijdelijk dat de betrokken bewoners tijdens die vervanging tijdelijk geen gebruik kunnen maken van hun eigen toilet. Omdat een toilet een wezenlijke voorziening binnen een woning is, zullen verhuurders de voor de vervanging van het toilet benodigde tijd zo kort mogelijk houden en stellen verhuurders de huurders doorgaans voor die periode vervangende tijdelijke toiletten buiten de eigen woning, maar op korte afstand van het wooncomplex, beschikbaar.
Portaal heeft in de renovatieprojecten in Soest en Utrecht voor huurders die tijdelijk zonder toilet zaten een campingtoilet in bruikleen gegeven.
Hoe kan worden voorkomen dat bewoners worden blootgesteld aan asbest, ook in situaties waar asbest van tevoren niet was verwacht? Herkent u het beeld dat niet altijd even zorgvuldig wordt gewerkt?
In het algemeen geldt dat blootstelling aan asbest niet altijd uitgesloten kan worden. Bij verbouwing, renovatie of sloop moet eerst een asbestinventarisatie worden uitgevoerd voordat de werkzaamheden beginnen. Ook na een asbestinventarisatie kan nog onverwacht asbest worden aangetroffen. Vandaar dat in het Bouwbesluit en het certificatieschema hiervoor voorschriften zijn opgenomen. Met betrekking tot de zorgvuldigheid waarmee werkzaamheden worden uitgevoerd, wil ik wijzen op het jaarverslag1 van de ISZW waaruit blijkt dat bedrijven in toenemende mate wet- en regelgeving naleven.
Herkent u het beeld dat stemmingen worden beïnvloed door corporaties om de benodigde stemmen voor een bewonersstemming te verkrijgen, bijvoorbeeld door betere badkamers te beloven aan individuele bewoners? Is dit toegestaan? Wat vindt u van de rechtsongelijkheid die zo wordt gecreëerd? Wat zijn de regels hieromtrent?
Er geldt geen wettelijk verbod. Corporaties moeten in overleg met betrokken gemeenten, huurdersorganisaties en bewonerscommissies een reglement opstellen over sloop- en renovatieprojecten en de betrokkenheid van de betrokken bewoners daarbij. Partijen kunnen daarbij afspraken maken dat corporaties bij complexgewijze renovatie of renovatie van meerdere woningen in een buurt geen onderscheid maken in aan te brengen voorzieningen of de aan de renovatie verbonden huurverhoging, ook niet als enkele huurders in eerste instantie niet met het renovatievoorstel instemmen. Mogelijk werkt het verschillend behandelen van huurders ook vertragend voor verhuurders, omdat huurders met het onthouden van instemming betere individuele faciliteiten dan wel meer nieuwe voorzieningen kunnen proberen af te dwingen.
Op welke wijze bent u bereid de rechten van huurders bij renovaties te versterken?
Zoals eerder aangegeven hebben huurders al een sterke rechtspositie bij het begin van renovatieprojecten.
Daarnaast kunnen huurders zelf het initiatief nemen voor bepaalde energiebesparende voorzieningen2 en in hun renovatieplan ook faciliteiten tijdens de renovatie in het renovatievoorstel opnemen. Als de huurder zich bereid heeft verklaard een huurverhoging te betalen die in redelijke verhouding staat tot de kosten, kan de huurder zijn voorgestelde renovatie ook via de rechter afdwingen.
Wanneer tijdens een renovatieproject onvoorziene complicaties, uitstel van werkzaamheden en sterkere mate van overlast dan voorzien ontstaan, is het zaak dat een verhuurder goed communiceert met de huurders, over de gevolgen van het gewijzigde tijdpad maar ook over aanpassing van de faciliteiten die de verhuurder ter beschikking stelt aan huurders om gebruik te kunnen blijven maken van wezenlijke voorzieningen (toilet, wasruimte). De verhuurder komt immers de overeengekomen renovatiewerkzaamheden met het daarbij behorende tijdpad niet na (al dan niet door overmacht). Het is in die gevallen ook aan de verhuurder om over de gewijzigde planning en eventueel ook gewijzigde faciliteiten afspraken met de huurders te maken. Het verdient aanbeveling dat huurders daarbij gezamenlijk optrekken, bijvoorbeeld via de betrokken huurdersorganisatie of bewonerscommissie, omdat zij in de praktijk dan sterker staan dan wanneer iedere huurder voor zich met de verhuurder moet overleggen of onderhandelen over tegemoetkoming van de verhuurder richting de huurder bij de wijziging van de renovatieplannen. Als de huurder en verhuurder er over de gevolgen van de gewijzigde renovatieplannen onderling niet uitkomen, staat voor de huurder de weg naar de rechter open. Indien verhuurder en huurder het niet eens worden over de aan de renovatie gekoppelde huurverhoging, kunnen zij daarover naar de huurcommissie. Huurders kunnen bij het Juridisch Loket advies krijgen over hun positie bij het opstellen van een renovatieplan door de verhuurder en bij eventuele aanpassing van een renovatieplan gedurende het renovatieproject.
Huurders hebben dus voldoende rechten voorafgaand aan en gedurende renovatieprojecten.
Maar doorgaans wordt de frustratie bij huurders bij renovatieprojecten die niet volgens plan verlopen of bij meer ervaren overlast dan verwacht of voorzien, ook eerder veroorzaakt door gebrekkige communicatie van de verhuurder naar de huurders of een onvoldoende luisterend oor voor de huurders dan door onvoldoende rechten voor huurders. Verhuurders dienen te beseffen dat renovatiewerkzaamheden in huis een grote uitwerking hebben op het dagelijks leven van huurders en het woongenot sterk kunnen beperken. En ook renovatiewerkzaamheden in of aan andere woningen in het wooncomplex kunnen tot overlast voor huurders leiden, waardoor de overlast doorgaans niet beperkt blijft tot de periode waarin renovatiewerkzaamheden in de eigen woning verricht worden.
het bericht ‘Verantwoord gebruik van geweld moet bij agent 'inslijten'’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verantwoord gebruik van geweld moet bij agent «inslijten»«?1
Ja.
Is het waar dat agenten jaarlijks 32 tot 42 uur training met geweldsmiddelen zoals vuurwapens, pepperspray en handboeien krijgen?
In de regeling toetsing geweldsbeheersing politie (RTGP) is vastgelegd dat het bevoegd gezag de politieambtenaar ten minste 32 uren de gelegenheid tot het deelnemen aan de toetsing en de training ter voorbereiding voor het gebruik van geweldsmiddelen biedt. In deze trainingen wordt ruim aandacht besteed aan het de-escaleren van geweldssituaties. Het is essentieel dat politieambtenaren die met geweldsmiddelen zijn uitgerust hun beroepsvaardigheden beheersen en goed voorbereid zijn op hun werkzaamheden. In de cao 2015–2017 heb ik daarom vastgelegd het aantal trainingsuren te verhogen naar 42. Dit is een gemiddelde over alle RTGP-plichtigen en afhankelijk van de functie en bewapening van de medewerker. Hierbij geldt, conform de RTGP, een minimum van 32 uur.
De politie beschikt (nog) niet over betrouwbare gegevens met betrekking tot de gevolgde trainingsuren. Op dit moment worden tests uitgevoerd om te komen tot een betrouwbaar overzicht op eenheidsniveau. Wanneer deze tests succesvol zijn afgerond zal ik uw Kamer hierover onderbouwde cijfers doen toekomen.
Op basis van informatie verkregen vanuit Engeland, België en Zweden blijkt dat de trainingsuren die Nederlandse politiemedewerkers in het kader van de RTGP maken zich lastig laten vergelijken met de trainingsuren die in de ons omringende landen met geweldsmiddelen worden gemaakt. Zo dragen Engelse politieagenten over het algemeen geen vuurwapen en stellen de eenheden daar zelf hun trainingen vast op basis van wat er benodigd is en op basis van risico-inschattingen. In zowel België als Zweden is het op basis van de verstrekte informatie niet mogelijk een algemeen beeld te vormen van het aantal trainingsuren voor geweldbeheersing dat verplicht moet worden gevolgd, gezien de verschillen tussen verschillende functies en politieonderdelen.
Kunt u zich uw antwoord tijdens het mondelinge vragenuur op 20 februari 2018 herinneren, waarin u stelde dat de politie eind 2017 heeft gemeld dat er over dat jaar gemiddeld 39 Integrale Beroepsvaardigheidstraining (IBT)-uren per agent werden gevolgd? Kunt u de cijfers die deze stelling onderbouwen aan de Kamer doen toekomen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u het gemiddeld aantal IBT-uren per eenheid per agent aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel trainingsuren met geweldsmiddelen zijn agenten uit Engeland, Frankrijk, Duitsland, België en Zweden verplicht te volgen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze is het gebruik van de nekklem naar aanleiding van de gebeurtenissen met betrekking tot de heer Henriquez onderzocht? Welke maatregelen zijn met betrekking tot het gebruik van de nekklem naar aanleiding hiervan genomen?
De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft naar aanleiding van de gebeurtenissen met betrekking tot de heer Henriquez een thematisch onderzoek uitgevoerd naar de nekklem. De Inspectie heeft onderzocht hoe de politie, de Koninklijke Marechaussee en de Dienst Justitiële Inrichtingen omgaan met het gebruik van de nekklem. In het rapport gaat de Inspectie onder andere in op de wijze waarop medewerkers worden opgeleid, welke risico’s er aan de nekklem verbonden zijn en hoe vaak de techniek wordt toegepast in de praktijk.
De Inspectie concludeerde dat het gebruik van de nekklem als controletechniek een veel gebruikte en bruikbare techniek is die in beginsel, mits technisch correct toegepast, weinig risico met zich meebrengt. Aan de nekklem als verwurgingstechniek zijn wel risico’s verbonden.
Naar aanleiding van het inspectierapport, dat op 22 maart 20162 naar uw Kamer is gestuurd, is toegezegd dat de politie een landelijk eenduidige instructie opstelt voor het trainen en toepassen van hoofdcontrole- en verwurgingstechnieken. Voor de politie was dit aanleiding om in 2016 een landelijk trainingskader op te stellen voor het fixeren, controleren en boeien van personen. Hierbij wordt extra aandacht gegeven aan het toepassen van deze technieken en de risico’s bij het uitvoeren van de hoofdcontrole. Het trainingskader is in de 2e helft van 2016 geïmplementeerd. De elementen uit deze training worden jaarlijks herhaald. Om zo veel mogelijk te voorkomen dat dergelijke vormen van fysiek geweld moeten worden toegepast heeft de politie besloten om, net als de Koninklijke marechaussee, in 2018 over te gaan tot de invoering van de uitschuifbare wapenstok voor alle ambtenaren van politie die nu ook met een wapenstok zijn uitgerust. Daarnaast investeert de politie in onderzoek naar andere minder ingrijpende wapens. De pilot met het stroomstootwapen maakt onderdeel uit van dit onderzoek.
Kunt u aangeven hoe vaak in 2017 verschillende geweldsmiddelen door de politie zijn ingezet? Zo nee, klopt het dat hiertoe geen eenduidig registratiesysteem bestaat?
De cijfers geweldsaanwending politie 2017 zijn nog niet openbaar, deze worden deze maand gepubliceerd.
Binnen de eenheden van de politie wordt politiegeweld nog op verschillende manieren geregistreerd. Daar komt in 2019 verandering in. Het project Stelselherziening Geweldsaanwending zorgt o.a. voor een landelijk eenduidige verantwoording van geweld dat agenten vanwege hun werk inzetten. Het proces van melden, registreren en beoordelen hoort in het hele korps uniform te verlopen. Daarmee geeft de politie gevolg aan de maatschappelijke roep om meer transparantie bij het uitoefenen van het geweldsmonopolie. Tegelijkertijd biedt het ook meer inzicht in de rechtmatigheid van het politieoptreden.
Klopt het dat momenteel een landelijk registratiesysteem voor de inzet van geweldsmiddelen door de politie wordt ontwikkeld? Zo ja, wat houdt dit registratiesysteem precies in en op welke termijn verwacht u dit systeem gereed te hebben?
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat de ambtsinstructie voor het gebruik van geweld door de politie wordt aangepast? Zo ja, op welke termijn verwacht u deze aanpassing gereed te hebben?
Ja, het eerste deel van de wijziging van de Ambtsinstructie, dat ziet op de verbetering van het systeem van het melden, registreren en beoordelen van geweld zal naar verwachting op 1 januari 2019 in werking treden. Het tweede deel van de wijziging van de Ambtsinstructie – dat gaat over de regels met betrekking tot het gebruik van geweld, geweldsmiddelen en vrijheidsbeperkende middelen – zal naar verwachting op 1 juli 2019 in werking treden.
Op welke wijze wordt het vermogen tot de-escaleren in geweldssituaties bij agenten getraind?
De-escaleren is een kernelement bij het optreden in en het trainen van (mogelijke) geweldssituaties. Geweldsaanwending is het uiterste middel en dient – waar mogelijk – altijd voorafgegaan te worden door communicatie, conflicthantering en de-escalatietechnieken. Hieraan wordt specifiek aandacht geschonken in alle IBT-scenariotrainingen. Vanaf 2018 worden de-escalatietechnieken structureel opgenomen in ieder lesplan.
Op welke wijze worden klachten naar aanleiding van geweldgebruik door de politie behandeld? Op welke wijze wordt er teruggekoppeld naar de indieners van klachten?
Omdat de politie kan en wil leren van haar fouten, kan over gedragingen van een politieambtenaar schriftelijk (via internet) of mondeling (via 0900-8844) een klacht ingediend worden bij de Afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten van politie. De klachtenprocedure staat uitgebreid beschreven op politie.nl. De klachtbehandelaar van politie neemt contact op met de indiener om de klacht te specificeren en de procedure te bespreken. Afhankelijk van de wensen van de indiener van de klacht wordt er een bemiddelingsgesprek georganiseerd, of wordt de klacht schriftelijk behandeld. Het verhaal van zowel de klachtbehandelaar als de politieambtenaar wordt gehoord door de klachtbehandelaar. De indiener wordt van iedere stap schriftelijk op de hoogte gehouden. Mocht de indiener niet tevreden zijn met de reactie van de politie, dan kan hij het oordeel van de politiechef vragen. Het is niet vanzelfsprekend dat de klager daarna tevreden is, de klachtbehandeling stopt daar echter wel voor de politie.
In 2017 zijn er 373 klachten binnengekomen die gerelateerd zijn aan het geweldgebruik door de politie. De klachten zijn allen afgehandeld conform de klachtenprocedure.
Hoeveel klachten zijn er in 2017 naar aanleiding van geweldgebruik door de politie ingediend? Kunt u per klacht aangeven hoe deze klacht is afgehandeld?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht ‘Jeugdpsychiaters slaan alarm over het isoleren van kinderen in de Jeugdzorg’ |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat jeugdpsychiaters alarm slaan over het isoleren van kinderen in de jeugdzorg?1
Ja.
Bent u bereid uit te zoeken hoe vaak kinderen in de jeugdzorg momenteel in de isoleercel worden geplaatst? Bent u tevens bereid daarbij te kijken naar de duur van de verblijven in de isolatie?
De Jeugdwet maakt het mogelijk dat een instelling vrijheidsbeperkende maatregelen toepast in een gesloten accommodatie als dat nodig is om de met de jeugdhulp bedoelde doelen te bereiken of vanwege de veiligheid van jeugdige of anderen. Eén van deze maatregelen is een tijdelijke plaatsing in afzondering.
Dat kan bijvoorbeeld door plaatsing op de eigen kamer met deur op slot, plaatsing in time-out ruimte, plaatsing in leeggemaakte kamer of plaatsing in separeerruimte. Jeugdzorg Nederland heeft mij laten weten met de instellingen te werken aan een plan om het aantal tijdelijke afzonderingen sterk terug te dringen. Ik ondersteun dit plan. In dit plan zal in ieder geval opgenomen worden dat eerst geïnventariseerd zal worden hoeveel jongeren in tijdelijke afzondering worden geplaatst. Deze meting dient als nulmeting op basis waarvan de instellingen beleid gaan ontwikkelen om het aantal tijdelijke afzonderingen tot een minimum terug te dringen.
Deelt u de mening dat het zaak is om snel te komen met een landelijk registratiesysteem met betrekking tot het isoleren van kinderen in de jeugdzorg? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om tot een dergelijk landelijk registratiesysteem te komen?
Met de instellingen ben ik van mening dat het goed is oml te komen tot een landelijk registratiesysteem. Ik ga daar met de instellingen en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. afspraken over maken. Uiteindelijk wil ik dit ook vastleggen in het wetsvoorstel rechtspositie gesloten jeugdinstellingen. Voor de zomer ontvangt u daarvan het tijdpad, zoals toegezegd bij de behandeling in de Eerste Kamer van de Wet verplichte ggz (Wvggz) en de Wet zorg en dwang (Wzd).
Hoe oordeelt u over de opmerking dat de termijn van 24 uur voordat de gedragswetenschapper in kennis moet worden gesteld, veel te lang is? Indien u deze opvatting deelt, welke wijzigingen wilt u hierin doorvoeren? Wat is uw reactie op het voorstel om dit beter in de Jeugdwet vast te leggen?
De termijn van 24 uur staat in artikel 6.3.7 van de Jeugdwet voor de situaties waarin de instelling vrijheidsbeperkende maatregelen toepast die niet in het hulpverleningsplan zijn opgenomen. Ik zie geen aanleiding in dat opzicht de wet te wijzigen, mede in het licht van het plan van de sector om het aantal tijdelijke afzonderingen sterk terug te dringen.
Bent u van mening dat de omstandigheden waarin en voorwaarden waaronder een kind in de isoleercel geplaatst mag worden momenteel voldoende in de Jeugdwet zijn vastgelegd? Zo nee, gaat u ervoor zorgen dat de voorwaarden die moeten gelden voor het gebruik van isolatie in de jeugdzorg alsnog goed in de Jeugdwet worden verankerd?
In de evaluatie van de Jeugdwet krijgen de rechtspositionele aspecten van jongeren in de gesloten jeugdzorg ruime aandacht.2 Die bevindingen neem ik mee bij het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel over de rechtspositie van jongeren in gesloten instellingen (gesloten jeugdhulp en justitiële jeugdinrichtingen). Voor de zomer ontvangt u daarvan het tijdpad, zoals toegezegd bij de behandeling in de Eerste Kamer van de Wvggz en Wzd.
Ervan uitgaande dat separeer een zeer zwaar middel is om toe te passen, wetende dat deze maatregel eigenlijk de rechten van het kind schendt en kan leiden tot enorme psychische schade, wantrouwen en verstoorde relaties met anderen, deelt u dan ook de mening dat het separeren van kinderen alleen in uiterste noodzaak zou moeten worden toegepast en dan zo kort mogelijk? Wat vindt u in dat kader van het opstellen en verplichten van een signaleringsplan waarin stappen worden beschreven om isolatie te kunnen voorkomen?
Tijdelijke afzondering kan bijvoorbeeld door plaatsing op de eigen kamer met deur op slot, plaatsing in time-out ruimte, plaatsing in leeggemaakte kamer of plaatsing in separeerruimte. Ik deel de mening dat het separeren alleen in uiterste noodzaak moet worden toegepast en dan zo kort mogelijk. Er moet sprake zijn van een stapsgewijze opbouw in de zwaarte van toe te passen vrijheidsbeperkende maatregelen. Als het goed is gebruiken instellingen daarvoor een signaleringsplan. Bij de opstelling van het wetsvoorstel rechtspositie gesloten jeugdinstellingen zal ik bezien of we een signaleringsplan gaan verplichten.
Wat is uw reactie op de constatering van de Kinderombudsvrouw dat nu veel kinderen op de groep in de jeugdzorg terecht komen omdat op andere plekken de jeugdhulp niet goed is georganiseerd en dat dit tot veel onrust in de groepen leidt? Is dit bij u bekend? Hoe gaat u voorkomen dat kinderen op de verkeerde plek terecht komen?
Het signaal van de Kinderombudsvrouw herken ik. Ik lees dat ook in de Evaluatie van de Jeugdwet. Bij de aanbieding daarvan hebben de Minister voor Rechtsbescherming en ik toegezegd in april 2018 te komen met het programma Zorg voor de jeugd. De hoofdopgave van dat programma is dat kinderen en jongeren met problemen op tijd goede en effectieve jeugdhulp ontvangen zodat ze veilig, gezond en kansrijk opgroeien. Dat houdt ook in dat we het aantal overplaatsingen tot een minimum willen beperken. Voor een verdere uitwerking verwijs ik naar programma dat u op korte termijn zult ontvangen.
Ziet u ook dat het grootste probleem op dit moment een tekort aan personeel in de jeugdzorg is, waardoor het isoleren van kinderen als noodoplossing wordt ingezet? Vindt u het ook niet zorgelijk dat kwetsbare kinderen de dupe zijn van een tekort aan personeel in de jeugdzorg?
Ik herken de geluiden dat een tekort aan personeel een oorzaak is van het tijdelijk afzonderen van kinderen in de gesloten jeugdhulp. Ook heeft het te maken met de handelingsvaardigheden om vrijheidsbeperkende maatregelen te kunnen toepassen. De instellingen besteden hier ook aandacht aan in hun plan om het aantal tijdelijke afzonderingen sterk te beperken. Daarnaast wijs ik op het Actieprogramma Werken in de zorg dat ook gericht is op de jeugdhulp.3 We zijn bezig voor de jeugdhulp met een breed en gedragen beeld van de knelpunten, aangrijpingspunten voorbetering, best practices en de ontwikkeling van toekomstscenario’s voor het werken in de jeugdhulp. Zodra de resultaten van de verkenning beschikbaar zijn (najaar 2018), zullen we samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, VNG, branche- en cliëntenorganisaties, FCB, beroepsverenigingen, vakbonden en opleidingen kijken welke acties nodig zijn. Hierbij gaat het om acties in aanvulling op wat al gebeurt via het actieprogramma Werken in de zorg.
Bent u bereid om te komen met een bezettingsnorm voor de gesloten jeugdzorg? Zo ja, wanneer kunnen wij deze uitgewerkte plannen verwachten? Zo nee, waarom niet?
De instellingen voor gesloten jeugdhulp dienen te voldoen aan het Kwaliteitskader Gesloten Jeugdzorg.4 Dat is de basis op grond waarvan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o.(IGJ) het toezicht uitoefent op de instellingen.
In dat kader staat over de groepsgrootte dat die van zodanige omvang moet zijn dat de instelling kan waarborgen dat de jeugdigen voldoende aandacht krijgen, passend bij hun behandeling. Ik zie geen aanleiding om daarnaast een bezettingsnorm op te stellen.
Het bericht dat thuiszorgorganisaties cliënten van Zilveren Kruis weren |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Thuiszorgorganisaties weren klanten van Zilveren Kruis»?1
Ja.
Waarom maakt Zilveren Kruis het zorgaanbieders zo lastig om een contract te krijgen? Kunt u een opsomming geven van zaken die verkrijgen van een contract lastig maken?
Zorgverzekeraars sluiten met zorgaanbieders contracten af, maar het is voor de zorgplicht niet noodzakelijk dat zorgverzekeraars alle zorgaanbieders contracteren. Zorgverzekeraars moeten voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden, zodat patiënten tijdig en in hun eigen regio terecht kunnen.
In het onderzoek naar (niet-) gecontracteerde zorg in de wijkverpleging dat ik op 22 januari naar uw Kamer heb gestuurd hebben zorgaanbieders drie redenen genoemd waarom zij geen contract met een zorgverzekeraar hebben. Een deel van deze zorgaanbieders komt niet in aanmerking voor een contract met de zorgverzekeraar; dit geldt voor veel ZZP’ers en kleine zorgaanbieders. Een andere reden van de zorgaanbieders is dat zij het tarief/budgetplafond van de zorgverzekeraars te laag vinden. Tot slot zijn er zorgaanbieders die meer vrijheid willen om zelf regie te voeren, zonder bemoeienis van zorgverzekeraars over bijvoorbeeld de doelmatigheid. De laatste twee groepen kiezen dan ook bewust om niet-gecontracteerde zorg te leveren.
Zilveren Kruis geeft aan een goed en gevarieerd aanbod van aanbieders van wijkverpleging te contracteren. Zilveren Kruis contracteert nieuwe aanbieders als meer capaciteit nodig is om aan de zorgvraag te kunnen voldoen, of als aanbieders nieuwe vormen van zorg aanbieden die een aanvulling vormen op het reeds gecontracteerde zorgaanbod. Elk jaar is het mogelijk om als nieuwe aanbieder een aanvraag te doen voor een contract. De eisen die Zilveren Kruis stelt aan nieuwe aanbieders om in aanmerking te komen voor een contract worden in het inkoopbeleid Wijkverpleging transparant beschreven. Zorgverzekeraars publiceren het inkoopbeleid voor het volgende jaar jaarlijks voor 1 april.
Welke actie heeft u ondernomen op de in het algemeen overleg over onder andere de zorgverzekeringswet (25 januari 2018) schetste situatie dat aanbieders in kleine kernen een minimumomzet (van wel 100.000 euro) omzet moeten genereren alvorens ze gecontracteerd kunnen worden door een verzekeraar en dit daarom niet kunnen doen?
In de wijkverpleging werkt het merendeel van de zorgaanbieders op basis van een contract met een zorgverzekeraar; een klein, maar groeiend aandeel werkt zonder contract. Ik vind dit een onwenselijke situatie. Het (meerjarige) contract tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars is de basis voor het maken van afspraken over kwaliteit en doelmatigheid van de zorgverlening. Daarom zal ik uw Kamer voor het zomerreces van 2018 per brief berichten over de acties die ik zelf ga inzetten om (meerjaren)contractering te stimuleren.
Klopt het dat Zilveren Kruis in sommige gebieden slechts met één zorgaanbieder werkt? Mag dat? Zo ja, kan de keuzevrijheid van de cliënt hierdoor in het geding komen?
Zilveren Kruis is in 2016 gestart met een nieuw inkoopmodel voor de wijkverpleging in enkele gemeenten. In Utrecht, Zwolle, Ommen en Hardenberg is gestart met een pilot waarbij één voorkeursaanbieder per wijk is geselecteerd. Dat is toegestaan en kan het organiserend vermogen van de verzorging en verpleging in de wijk en de samenwerking met andere partijen zoals huisartsen en sociale wijkteams ten goede komen. Tegelijkertijd zijn klanten vrij om voor andere (voorkeurs)aanbieders in de gemeente te kiezen. Doordat er één voorkeursaanbieder per wijk is geselecteerd zijn er meerdere voorkeursaanbieders op het niveau van de gemeente. De keuzevrijheid komt hierdoor niet in het geding. Deze pilot is in aangepaste versie ook uitgerold in de gemeenten Almere, Amsterdam en Hoogeveen-De Wolden. Het belangrijkste verschil is dat er in de nieuwe opzet niet meer 1 voorkeursaanbieder per wijk is gecontracteerd maar een aantal voorkeursaanbieders per wijk.
Hoeveel geld is er bij Zilveren Kruis op de plank beland door dit zuinige inkoopbeleid?
Daar heb ik in deze specifieke pilot geen zicht op. Zilveren Kruis geeft aan dat het verlagen van de zorgkosten niet het doel is van de pilot. Het doel van de pilot van Zilveren Kruis is om de coördinatie te versterken en de inhoud van de zorg te verbeteren waarbij zorgaanbieders zelf meer invulling geven aan preventie en zelfredzaamheid, sturen op uitkomsten en het benutten van innovaties.
Hoe gaat u voorkomen dat zorgaanbieders blijven zeggen: «Jammer, we helpen niet u want u bent klant van Zilveren Kruis»?
Zoals ook gemeld in mijn antwoord op vraag 2 heeft Zilveren Kruis een zorgplicht naar haar verzekerden. Zorgverzekeraars moeten voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden, zodat patiënten tijdig en in hun eigen regio terecht kunnen. Wanneer een zorgaanbieder de zorg niet kan of wil leveren aan een verzekerde van een specifieke zorgverzekeraar, zal de zorgverzekeraar zorgbemiddeling naar een andere (geselecteerde) zorgaanbieder aanbieden.
De slechte bereikbaarheid van Ameland via de veerverbinding Holwerd-Ameland |
|
Stieneke van der Graaf (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wagenborg-baas: nu echt uur U voor bereikbaarheid Ameland» en «burgemeester: Vaarweg Ameland moet geen karrenspoor worden»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de burgemeester van Ameland, ondernemers, bewoners en rederij Wagenborg over het annuleren van afvaarten door zeer laag water en de slechte bereikbaarheid tussen Ameland en Holwerd, zeker als met laag water niet meer gevaren kan worden?
Om de betrouwbaarheid te vergroten, werken WPD en RWS sinds 2015 aan de uitvoering van een vijftal korte termijn maatregelen. Deze maatregelen zijn in gezamenlijkheid tot stand gekomen in het zogenoemde OPP. In de brief van 19 december 2016 (Kamerstuk 31 409, nr. 131) en de brief van 2 oktober 2017 (Kamerstuk, 23 645, nr. 649) is uw Kamer over deze maatregelen en de voortgang geïnformeerd. De maatregelen bestaan uit het aanpassen van de dienstregeling, het inzetten van een sneldienst, het optimaliseren van het in- en uitladen, een bochtafsnijding in de vaargeul, een onderzoek naar een tweede bochtafsnijding en onderzoek naar het optimaliseren van het baggerregime. Al deze maatregelen zijn in voorbereiding of uitvoering en zijn er op gericht de bereikbaarheid tussen Holwerd en Ameland op korte termijn te verbeteren.
Welke actie is ondernomen sinds de Kamerbrief van 19 december 2016 (Kamerstuk 31 409, nr. 131) waarin onder meer bochtafsnijdingen, het realiseren van een sneldienst en het optimaliseren van het baggerregime zijn aangekondigd? Kunt u voor elk van de vijf (tijdelijke) maatregelen uit het Open Plan Proces aangeven welke actie is ondernomen en wanneer de maatregelen volledig zijn gerealiseerd? Op welke manier is de motie van de leden Aukje de Vries en Jacobi over een aanpassing van de vaargeul tussen Holwerd en Ameland (Kamerstuk 29 684, nr. 128) uitgevoerd?
In de brief van 2 oktober 2017 is aan de Kamer de stand van zaken gemeld over de maatregelen uit het eindadvies OPP. Ten opzichte van de informatie in die brief kan ik u nu het volgende melden:
De planning is niet gewijzigd ten opzichte van de planning die uw Kamer is gemeld op 2 oktober 2017. In de loop van 2019 zal de bochtafsnijding vloedgeul naar verwachting door RWS worden gerealiseerd en ontstaat een reistijdwinst van circa 4 minuten. De voorbereidingen voor deze bochtafsnijding lopen, waaronder de effectonderzoeken ten behoeve van de aanvraag van een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming.
Op 2 oktober is uw Kamer geïnformeerd dat eind 2017 de resultaten van het haalbaarheidsonderzoek naar verwachting gereed zouden zijn. Helaas is bij dit onderzoek vertraging opgetreden. Het bleek dat er complexere modelberekeningen nodig waren om de door de afsnijding veranderende zandbewegingen te modelleren. RWS verwacht dat het onderzoek en het eventuele besluit over de te nemen vervolgstappen in het tweede kwartaal van 2018 worden afgerond. Uw Kamer wordt hierover dan nader geïnformeerd.
WPD is voornemens de snelboot in april te gaan inzetten. Uw kamer wordt hierover middels een separate brief geïnformeerd.
Zoals in de brief van 2 oktober 2017 gemeld, is per 1 januari 2018 de zogeheten knip in de dienstregeling ingevoerd.
WPD heeft in 2017–18 een efficiencyslag gemaakt op het in- en uitlaadproces waardoor dit sneller verloopt.
Diverse afspraken uit het OPP eindadvies zijn tussen RWS en WPD besproken en afgestemd. Zo is er betere informatie-uitwisseling tussen de partijen, zodat de baggerwerkzaamheden gerichter worden uitgevoerd. RWS werkt verder aan optimalisaties van onder meer verspreidingslocaties van gebaggerd slib. In het contract voor het vaargeulbeheer is opgenomen dat de geul op minimaal 50 meter breed en minimaal 3,80 meter diep (min NAP) wordt onderhouden. RWS monitort nauwlettend op deze afmetingen. Knelpunten moeten volgens het onderhoudscontract binnen 72 uur worden opgelost.
De motie Aukje de Vries /Jacobi spreekt uit, afhankelijk van de uitkomsten van het open planproces, eventueel mee te willen werken aan een wijziging van de dienstregeling en ruimte te willen bieden in de Structuurvisie Waddenzee voor een aanpassing van de vaargeul en optimalisatie van het vaargeulonderhoud. De motie zie ik als ondersteuning van mijn beleid om op korte termijn maatregelen te treffen en een verkenning naar een lange termijn aanpak te starten. Ik wil daar aan toevoegen dat aanpassingen aan de vaargeul kunnen leiden tot het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming.
Met de hier bovenstaande antwoorden beschouw ik de toezegging die ik heb gedaan tijdens het AO Wadden van 24 januari jl. om uw Kamer te informeren over het vaargeulbeheer en de stand van zaken van het onderzoek naar de bochtafsnijding Reegeul als afgedaan.
Erkent u dat de vertragingen voor de komende tien jaar niet grotendeels zijn opgelost in tegenstelling tot de conclusie uit de Kamerbrief uit 2016? Welke actie gaat u ondernemen om de vertragingen wel grotendeels op te lossen?
De conclusie uit de Kamerbrief uit 2016 is gebaseerd op de OPP uitkomsten en onderschrijf ik nog steeds. Daarbij is het wel van groot belang de resultaten van genomen maatregelen goed te monitoren. Dit jaar wordt een betere betrouwbaarheid verwacht door met name de gewijzigde dienstregeling en de mogelijke optimalisatie van het baggerregime. De resultaten van de bochtafsnijding worden in 2019 zichtbaar. WPD monitort de effecten op betrouwbaarheid nauwkeurig en maakt deze prestatiegegevens openbaar, zodat de bij het OPP betrokken partijen zich ervan kunnen vergewissen of de afgesproken maatregelen het beoogde effect hebben. Als vervolg op het OPP wordt samen met de regio de bereikbaarheid voor de termijn na 2029 in kaart gebracht.
Wat is de stand van zaken van het proces voor een permanente duurzame oplossing voor de periode na 2029? Ziet u kans om al eerder tot een permanente duurzame oplossing te komen?
Als vervolg op het OPP is afgesproken samen met de stakeholders verschillende opties voor het vergroten van de betrouwbaarheid op de lange termijn (na 2029) in kaart te brengen. De opties in deze verkenning worden afgezet tegen een referentie variant voor de termijn na 2029. Ik wacht de resultaten van deze verkenning eerst af.
De hoge onkostenvergoeding die het OM bij een schikking betaalde aan een witwasverdachte |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht van ZEMBLA over de schikking met de weduwe van Mieremet en dan met name waar het gaat over de hoge vergoeding van 200.000 euro die het Openbaar Ministerie (OM) heeft uitgekeerd?1
Ja.
Hoe is die vergoeding tot stand gekomen en waar bestaan de gemaakte kosten precies uit? Waarom is besloten een verdachte tegemoet te komen voor de in het bericht genoemde advocaat- en afwikkelkosten?
De afdoening van de strafzaak tegen de weduwe van de heer Mieremet betreft een op artikel 74 Wetboek van Strafrecht gebaseerde transactie in de strafzaak tegen haar. Met haar is overeengekomen dat zij een vergoeding zou ontvangen voor bepaalde advocaat- en afwikkelkosten van de criminele erfenis. Het gaat onder meer om kosten voor juridische bijstand en overige kosten, die gemaakt moesten worden om vermogensbestanddelen uit te kunnen winnen en te executeren.
Deze afdoening is het resultaat van de beoordeling door het OM van de vraag op welke wijze de betreffende strafzaak, rekening houdende met alle omstandigheden van het geval, op een passende wijze kan worden afgesloten. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat van betrokkene alles was afgenomen. Om doelmatigheidsredenen is een onkostenvergoeding afgesproken van in totaal € 200.000,–. De betalingen die de overheid heeft gedaan om tot executie van vermogensbestanddelen over te gaan, maar feitelijk voor rekening waren van betrokkene, zijn in mindering gebracht op het genoemde bedrag. Daarom is uiteindelijk een bedrag van € 156.417,84 aan onkostenvergoeding betaald.
Waarom is ervoor gekozen om niets over deze hoge uitkering te vermelden in het persbericht en deze dus geheim te houden? In hoeverre vindt u dit transparant, wat toch één van de voorwaarden is om überhaupt te schikken in dit soort grote en/of gevoelige strafzaken?
In de onderhavige zaak is er destijds voor gekozen om de onkostenvergoeding niet te noemen in het persbericht omdat de strekking van de transactie was dat alle bezittingen zouden worden afgenomen. Dat er voor het afnemen van al deze bezittingen noodzakelijke afwikkelkosten moesten worden betaald, werd niet gezien als een onderdeel dat bepalend was in de afspraken tussen beide partijen. Feitelijk betrof dit een bedrag dat was uitgetrokken om de effectieve overdracht aan de Staat mogelijk te maken. Bij nader inzien heeft het OM aangegeven dat destijds onvoldoende openheid is gegeven over dit aspect van de transactie.
De aard van de besprekingen en de inhoud van de stukken die ten grondslag liggen aan de besprekingen in het kader van hoge transacties kunnen leiden tot de afspraak tussen partijen dat in een zaak bepaalde informatie niet openbaar wordt. Per zaak wordt door het OM beoordeeld of geheimhouding al dan niet noodzakelijk is.
Op basis waarvan besluit het OM om bepaalde onderdelen van een schikking al dan niet geheim te houden?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is er in deze zaak voor een schikking gekozen, terwijl ook gekozen had kunnen worden voor strafvervolging en ontneming?
Een hoge transactie was in dit geval het meest doeltreffende middel om het criminele vermogen ter waarde van ongeveer 6,5 miljoen euro van de heer Mieremet te ontnemen. De weduwe van de heer Mieremet heeft afstand gedaan van alles waar door het OM beslag op was gelegd. Het OM kon daardoor het in beslag genomen vermogen te gelde maken. Met deze transactieovereenkomst is ook vastgelegd dat indien er nog andere vermogensbestanddelen (met enige substantiële waarde) blijken te zijn deze ook aan de overheid zullen worden overgedragen. Een mogelijkheid die via een vonnis niet kan worden gerealiseerd.
Wat is in deze context uw reactie op eerdere uitlatingen van de voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak dat bij dergelijk grote strafzaken het risico bestaat van aantasting van het vertrouwen in de rechtsstaat als ervoor wordt gekozen om een zaak buiten de rechter af te doen? Deelt u de mening dat ervoor moet worden gezorgd dat de keten in vergaande mate beter functioneert in plaats van dat er steeds meer zaken buiten de rechter om worden afgedaan?2 Hoe is of wordt aan deze kritiek tegemoet gekomen?
Vertrouwen in de rechtsstaat is onontbeerlijk voor het goed functioneren van onze samenleving. Dat vereist onder meer een goed functionerende strafrechtsketen met een evenwichtige bevoegdheidstoedeling en -uitoefening. Ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde worden strafzaken zowel door de rechter als buitengerechtelijk afgedaan, waarbij het uitgangspunt vervolging is. De hoge transactie is een specifieke vorm van een buitengerechtelijke afdoening, die met de nodige waarborgen is omkleed. Uw Kamer heeft mij tijdens de Regeling van Werkzaamheden d.d. 6 maart jl. verzocht om een brief naar aanleiding van de berichtgeving omtrent hoge transacties. In die brief zal ik mijn visie op de bevoegdheid van het OM om zaken door middel van een (hoge) transactie af te doen nader uiteen zetten.
Ten aanzien van het functioneren van de keten kan ik u verzekeren dat ik net als u streef naar een zo optimaal mogelijke werking. Zoals u weet verwacht ik de uitkomsten van de evaluatie Wet OM-afdoening in de eerste helft van 2018 te ontvangen en met uw Kamer te delen. Deze uitkomsten zal ik meenemen in mijn overwegingen ten aanzien van het functioneren van de strafrechtketen. Voorts heeft het Bestuurlijk Ketenberaad het initiatief genomen voor een gezamenlijke bezinning op de opgaven van de strafrechtketen, ofwel een maatschappelijk ambitietraject. Op basis van de uitkomst van dit ambitietraject zal ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming in de eerste helft van 2018 de ambities, doelstellingen en prioriteiten voor de strafrechtketen voor de komende jaren vaststellen. Deze ambities en prioriteiten zullen zich onder meer richten op doorlooptijden en de ontwikkeling van de keteninformatievoorziening ofwel de digitalisering van werkprocessen. Op grond van het regeerakkoord zijn middelen voor deze digitalisering ter beschikking gesteld. In het kader van genoemd ambitietraject zal ik toelichten welke maatschappelijke resultaten ik met deze middelen nastreef.
Vindt u het acceptabel dat er bezuinigd is op de sociale advocatuur, terwijl bij een grote schikking als deze wordt overgegaan tot het vergoeden van de juridische bijstand?
In dit geval heeft de weduwe van de heer Mieremet afstand gedaan van al haar bezittingen omdat alles afkomstig was uit crimineel vergaard vermogen van de heer Mieremet. Het zou om die reden onredelijk zijn geweest om de kosten die gemoeid waren met het overdragen van dit vermogen aan de Staat voor rekening van de weduwe van de heer Mieremet te laten komen. Ik verwijs in dit verband mede naar mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Hoe rijmt u het vergoeden van juridische bijstand met het feit dat verdachten normaliter op moeten draaien voor de kosten van hun eigen juridische bijstand?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe strookt deze gang van zaken met de gang van zaken bij afpakzaken? Worden veroordeelde verdachten daarbij ook tegemoetgekomen in hun advocaat- en afwikkelkosten?
Indien het OM naast een strafzaak ook een ontnemingszaak tegen een verdachte instelt teneinde het wederrechtelijk verkregen voordeel te kunnen ontnemen, berekent het OM aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Bij de berekening kan, op grond van vaste jurisprudentie, een beperkt aantal aftrekposten in aanmerking komen.
Wanneer een rechter een door het OM ingestelde ontnemingsvordering toewijst, heeft het OM een vordering op de veroordeelde ter grootte van het door de rechter vastgestelde bedrag. Het OM dient vervolgens over te gaan tot de executie van dat bedrag, dat wil zeggen tot het daadwerkelijk innen van die opgelegde maatregel. Kosten die met deze executie gepaard gaan komen voor rekening van het OM.
Het OM beoordeelt steeds, aan de hand van alle omstandigheden van het specifieke geval, op welke wijze de executie zo efficiënt mogelijk kan plaatsvinden, zodat de kosten voor de Staat zo laag mogelijk zijn. In dat kader is het mogelijk dat bepaalde executiewerkzaamheden onder regie van het OM door de veroordeelde worden uitgevoerd omdat deze eenvoudiger en efficiënter dan het OM bepaalde executiewerkzaamheden kan verrichten, zoals bijvoorbeeld het liquideren van een hem toebehorende vennootschap of het overdragen van zijn vermogensbestanddelen, dan wel kan zorgen dat de opbrengst hoger is. De kosten die met die executiewerkzaamheden gepaard gaan kunnen dan voor vergoeding in aanmerking komen wanneer het OM geoordeeld heeft dat de vergoeding ervan redelijk is en één en ander bijdraagt aan het uiteindelijke doel om de executiekosten voor de Staat zo laag mogelijk te laten zijn en de opbrengst zo hoog mogelijk.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep inzake de bestrijding door gemeenten van bijstandsfraude door vermogende Turkse Nederlanders |
|
René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Centrale Raad van Beroep een door gemeenten gehanteerde nieuwe en effectieve methode om bijstandsfraude op te sporen onrechtmatig heeft verklaard?1
Gemeenten mogen onderzoek instellen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van de bijstand. Zowel bij de aanvraag van een bijstandsuitkering als gedurende de bijstandsuitkering is het de expliciete bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het college om de naleving van de inlichtingenplicht door de bijstandsgerechtigde te handhaven. Dit geldt ook voor onderzoeken naar inkomen en vermogen in het buitenland. Gemeenten hoeven dit onderzoek niet op alle bijstandsgerechtigden toe te passen en ook niet op dezelfde manier. Zulk onderzoek is kostbaar en omdat het belang van het voorkomen en opsporen van fraude groot is, mogen gemeenten in plaats daarvan of daarnaast ook gebruikmaken van zogenoemde risicoprofielen, bijvoorbeeld gebaseerd op gedrag van mensen.
Sinds januari 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) tientallen uitspraken gedaan over de onderzoeksmethoden die gemeenten hanteren bij het opsporen van bijstandsfraude. Het gaat om onderzoeken naar inkomen en vermogen in het buitenland. In deze afzonderlijke uitspraken oordeelt de CRvB over de vraag of het uitgevoerde onderzoek al dan niet in strijd is met het verbod op discriminatie. In sommige gevallen oordeelde de CRvB dat het onderzoek niet strijdig was met het verbod op discriminatie. In andere gevallen, zoals onlangs nog bij een aantal recente uitspraken in 2017 en 2018, is de CRvB tot de conclusie gekomen dat in het geding zijnde onderzoeksmethoden van de betreffende gemeenten onrechtmatig zijn. De CRvB is in haar uitspraken tot de conclusie gekomen dat, door het risicoprofiel toe te passen met het onderscheiden naar alléén de Turkse nationaliteit c.q. etniciteit, in strijd met het verbod van ongerechtvaardigde discriminatie is gehandeld.
Kunt u precies aangeven op grond van welke (rechts)overwegingen de Centrale Raad van Beroep tot deze uitspraak is gekomen?
De uitspraken van de CRvB waarin de gebruikte onderzoeksmethoden van de gemeenten als onrechtmatig zijn beoordeeld, geven allemaal dezelfde lijn aan.
Ingevolge artikel 53a van de Participatiewet is het college bevoegd een onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van de bijstand. Bij de uitoefening van de in dit artikel neergelegde bevoegdheid mag echter niet in strijd gehandeld worden met het discriminatieverbod, zoals onder meer opgenomen in artikel 14 van het EVRM en artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM.
Artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM luidt in de Nederlandse vertaling:
«1. Het genot van elk in de wet neergelegd recht moet worden verzekerd zonder enige discriminatie op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
2. Niemand mag worden gediscrimineerd door enig openbaar gezag op met name een van de in het eerste lid vermelde gronden.»
Volgens constante rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is een verschil in behandeling voor de toepassing van artikel 14 van het EVRM en daarmee voor toepassing van artikel 1 van Protocol 12, discriminerend als het niet objectief gerechtvaardigd is, dat wil zeggen als met het onderscheid geen gerechtvaardigd doel wordt nagestreefd of als de gehanteerde middelen niet in een redelijke proportionaliteitsrelatie staan tot het nagestreefde doel.
Volgens vaste rechtspraak is een bijstandsverlenend orgaan in beginsel bevoegd om met het oog op effectiviteit, efficiëntie en kostenbesparing en vanwege het grote belang van bestrijding van onjuist gebruik van sociale voorzieningen, bij het toepassen van de gemeentelijke algemene onderzoeksbevoegdheid risicoprofielen toe te passen. Echter, indien een dergelijk risicoprofiel niet gericht is op alle bijstandsgerechtigden van niet-Nederlandse herkomst, maar slechts gericht is op bijstandsgerechtigden van Turkse afkomst, dan gaat het om een onderscheid dat volgens de Raad als «verdacht» is aan te merken. Een zodanig onderscheid dient te worden gerechtvaardigd door «zeer gewichtige redenen».
Deelt u de mening dat het van het allergrootste belang is dat gemeenten effectieve methoden inzetten om fraude met bijstandsgelden op te sporen, bijstandsuitkeringen in voorkomend geval stop te zetten en onterecht verkregen gemeenschapsgelden bij de fraudeurs terug te vorderen?
Ik acht het van groot belang voor het draagvlak voor sociale voorzieningen, dat alléén die mensen die er recht op hebben, de voorzieningen ontvangen. De Participatiewet biedt een duidelijk wettelijk kader inzake de verplichtingen die bijstandsgerechtigden moeten naleven en hoe gemeenten deze moeten handhaven. Een onderzoek naar middelen in het buitenland kan daarbij noodzakelijk zijn, hoe complex dat soms ook is. Als uit een onderzoek blijkt dat de inlichtingenplicht is geschonden, dan zijn gemeenten gehouden de ten onrechte betaalde bijstand terug te vorderen en over te gaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete. Uiteraard moet dat plaatsvinden binnen de kaders van wet- en regelgeving en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Wat is in dat licht uw opvatting over de door gemeenten gehanteerde nieuwe effectieve methode om bijstandsfraude in het buitenland op te sporen?
Zie het antwoord op vraag 11 en 12.
Welke andere, even effectieve, methoden staan gemeenten ten dienste om deze vormen van bijstandsfraude aan te pakken?
Zie antwoord vraag 4.
Indien er geen andere alternatieve effectieve methoden in uw ogen voorhanden zijn, op welke wijze worden gemeenten dan nu, na de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, geacht bijstandsfraudeurs met een buitenlandse afkomst op te sporen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of door gemeenten ook onderzoek en opsporing van bijstandsfraude wordt uitgevoerd naar Nederlanders van buitenlandse afkomst, anders dan die met een Turkse nationaliteit?
Dit is het geval. Gemeenten kunnen voor de uitvoering van internationale vermogensonderzoeken gebruik maken van het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF), de SVB of private partijen. Het IBF verricht dergelijke onderzoeken in principe wereldwijd. Door de SVB worden in landen waar de SVB met een Bureau Sociale Zaken is vertegenwoordigd (Spanje, Suriname, Turkije, Marokko) ten behoeve van gemeenten vermogensonderzoeken verricht.
In de meeste landen verlopen de vermogensonderzoeken zonder problemen. Soms is dat gecompliceerder. In Turkije vindt voornamelijk onderzoek via deskresearch plaats. Met Marokko zijn werkafspraken gemaakt over de wijze van uitvoeren van vermogensonderzoeken op Marokkaans grondgebied. Vorig jaar was de medewerking van Marokko vanwege de gecompliceerde diplomatieke relatie tot stilstand gekomen. Onlangs is op een deel van de dossiers weer informatie verkregen. Niettemin verloopt de samenwerking nog steeds moeizaam. Nederland staat in nauw contact met de Marokkaanse autoriteiten om er zorg voor te dragen dat spoedig op alle openstaande dossiers informatie wordt verkregen.
Wat betreft vermogensonderzoek in het buitenland verkennen wij momenteel in samenwerking met gemeenten, de VNG, de SVB en het Internationaal Bureau Fraude-informatie welke beleidsmatige, bestuurlijke en juridische mogelijkheden er zijn om gemeenten en andere uitvoeringsinstanties beter te kunnen faciliteren. Zie ook het antwoord op vraag 11 en 12.
Onderschrijft u de opvatting dat er door de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep feitelijk sprake is van discriminatie van ingezetenen met alleen een Nederlandse nationaliteit omdat bij hen wel actief door gemeenten onderzocht kan worden of er bij de beoordeling van een aanvraag voor een bijstandsuitkering sprake is van vermogen? Zo nee, waarom niet?
Dit onderschrijf ik niet; het discriminatieverbod geldt immers óók voor onderzoeksmethoden die gericht zijn op bijstandsgerechtigden met alléén de Nederlandse nationaliteit. De consequentie van de uitspraak van de CRvB is niet dat belanghebbenden met een Turkse achtergrond niet gecontroleerd zouden mogen worden; zij mogen alleen niet gecontroleerd worden op basis van een risicoprofiel omdat zij een Turkse achtergrond hebben. Het maken van een selectie van belanghebbenden op basis van het land van herkomst, als enkele feit, is in strijd is met het discriminatieverbod zoals neergelegd in artikel 14 EVRM en artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM. Ditzelfde is te zeggen voor mensen met alléén de Nederlandse nationaliteit. Bij het beoordelen van het recht op bijstand moeten namelijk alle belanghebbenden, ongeacht nationaliteit, op gelijke wijze worden behandeld.
Hoe moet in uw ogen de (rechts)overwegingen van de Centrale Raad van Beroep gezien worden in relatie tot fraude met bijstandsgelden en het daarmee in flagrante strijd handelen met de Participatiewet en het daarmee ondergraven van de solidariteit door de belastingbetaler?
Voor het draagvlak voor sociale voorzieningen is het van groot belang dat alléén mensen die er recht op hebben, de voorzieningen ontvangen. De belanghebbende heeft de inlichtingenverplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, ook de middelen in het buitenland. In het kader van de handhaving door gemeenten kan ook een onderzoek naar middelen in het buitenland plaatsvinden, hoe complex dat soms ook is. Uiteraard moet dat plaatsvinden binnen de kaders van wet- en regelgeving en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De kern van de uitspraken van de CRvB is dat de in de voorliggende gevallen de selectie op basis van de risicoprofielen gehanteerde steekproef volgens de CRvB niet correct is uitgevoerd en te snel is beperkt tot alleen bijstandsgerechtigden met een Turkse achtergrond.
Overweegt u gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep om daarentegen bij de Hoge Raad cassatie in te stellen in het belang der wet? Zo nee, waarom niet?
De beslissing tot het instellen van cassatie in belang der wet is voorbehouden aan de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden en niet aan bewindspersonen.
Welke andere maatregelen overweegt u, daarnaast en in afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad in cassatie, om te voorkomen dat fraudeurs met bijstandsuitkeringen niet alleen de onterecht uitgekeerde gelden kunnen behouden, maar ook dat stopgezette bijstandsuitkeringen wederom moeten worden uitgekeerd als gevolg van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep?
Bij het nemen van maatregelen om fraude met uitkeringen zoveel mogelijk te voorkomen, moet het betreffende gemeentelijk beleid binnen de kaders van de wet- en regelgeving en de beginselen van behoorlijk bestuur blijven, waardoor er geen strijd ontstaat met het beginsel van gelijke behandeling. Het beleid wordt daarmee onafhankelijk gemaakt van de nationaliteit van de belanghebbende.
Hierbij is het van belang om -gelet op de verschillende uitspraken die de Centrale Raad van Beroep in dit soort zaken heeft gedaan- de volgende uitgangspunten te hanteren:
Ik zal de gevolgen van de uitspraak van de CRvB alsmede de mogelijkheden die het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) en de SVB bieden bij grensoverschrijdende fraude, onder de aandacht brengen bij gemeenten. Daarnaast wil ik de samenwerking tussen het IBF en gemeenten verbeteren. Daarbij zal ik in samenwerking met het IBF, het Kenniscentrum Handhaving en Naleving (KCHN) van de VNG, Divosa en de Beroepsvereniging voor Klantmanagers (BvK) verkennen of het mogelijk is om door middel van protocollen of handreikingen advies te geven aan gemeenten, over de wijze waarop steekproeven kunnen worden gedaan die de toets van de CRvB kunnen doorstaan.
Bent u bereid om met gemeenten in gesprek te gaan over de mogelijkheden om te handhaven op een manier die wel kan?
Zie antwoord vraag 11.
Het onderzoek van de commissie Sorgdrager naar het fipronilschandaal |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de commissie-Sorgdrager onder andere tot taak heeft onderzoek te doen naar de rol en verantwoordelijkheden van de verschillende actoren in de eierketen ten aanzien van de borging van voedselveiligheid, en om onderzoek te doen naar de wijze waarop de verschillende actoren (privaat en publiek) gehandeld hebben in de afhandeling van de crisis?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het onderzoek inzichtelijk moet maken hoe deze crisis in de voedselketen heeft kunnen gebeuren, hoe de crisisafhandeling is verlopen, wat de punten zijn ter verbetering, en dat het onderzoek zich daarom niet tot beperkt het afhandelen van de crisis door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), maar de verantwoordelijkheid van alle actoren in de keten en de wijze waarop die de eigen verantwoordelijkheid vorm geven beslaat?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat het kabinet inziet dat het fipronilschandaal niet alleen een gevolg is van het handelen van ChickFriend maar tevens van de eierproducenten en de sectororganisaties?3
De Commissie Sorgdrager is gevraagd onafhankelijk een breed onderzoek te doen naar de fipronil crisis. Dit onderzoek beperkt zich niet tot het handelen van ChickFriend. Het onderzoek kijkt naar de rol en verantwoordelijkheid van de verschillende actoren in de eierketen en de toezichtketen. Het kabinet wacht de uitkomsten van het onderzoek af alvorens conclusies te trekken.
Kunt u uitleggen waarom er (oud)vertegenwoordigers van de private sector4 zitting hebben in de klankbordcommissie van het onderzoek van de commissie-Sorgdrager? Vindt u het verstandig dat een onderzoek naar onder andere het handelen van de private sector nog voor publicatie beïnvloed kan worden door de sectoren die onderwerp van onderzoek zijn?
De Commissie Sorgdrager is onafhankelijk en richt haar onderzoek zelf in, mede op basis van de vragen van uw Kamer (Kamerstuk 26 991, nr. 509). De opdrachtbrief aan de Commissie Sorgdrager is op 6 december 2017 (Kamerstuk 26 991, nr. 515) aan uw Kamer gestuurd. Daarbij is uw Kamer geïnformeerd over de instelling van een klankbordgroep van deskundigen door de Commissie en de samenstelling ervan. U bent daarbij ook geïnformeerd over de taak van de klankbordgroep, namelijk tussentijds reflecteren op de bevindingen van de Commissie. In de klankbordgroep van deskundigen nemen geen vertegenwoordigers deel van organisaties die onderwerp van onderzoek zijn.
Nu het bedrijfsleven toch vertegenwoordigd is in de klankbordcommissie, waarom geldt dat dan niet voor maatschappelijke organisaties die het publieke belang van volksgezondheid, consumentenrechten en/of voedselveiligheid behartigen?
De Commissie Sorgdrager is onafhankelijk en richt haar onderzoek zelf in. Dit geldt ook voor de instelling van de klankbordgroep van deskundigen. In de klankbordgroep van deskundigen nemen geen vertegenwoordigers deel van organisaties die onderwerp van onderzoek zijn, noch van belangenorganisaties.
Op welke wijze betrekt de commissie-Sorgdrager maatschappelijke organisaties die het publieke belang van volksgezondheid, consumentenrechten en of voedselveiligheid behartigen bij haar onderzoek?
De door uw Kamer aangereikte onderzoeksvragen (Kamerstuk 26 991, nr. 509) hebben wij aan de Commissie doorgeleid, evenals de door ons ontvangen vragen vanuit maatschappelijke organisaties. De Commissie heeft deze vragen benut bij het aanscherpen van de onderzoeksopdracht. De Commissie doet een breed onderzoek naar de fipronil crisis. Zij spreekt daarvoor uitvoerig met uiteenlopende betrokken organisaties.
Zijn de organisaties die vanuit het maatschappelijk belang input hebben geleverd voor dit onderzoek, zoals consumentenorganisatie foodwatch5, gehoord door de commissie-Sorgdrager? Of heeft de commissie alleen gesprekken met het bedrijfsleven en de toezichthouders?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat de commissie-Sorgdrager inderdaad -zoals beloofd- een breed onderzoek oplevert, waarbij de input van alle relevante actoren is betrokken en niet alleen die van de private sector en de toezichthouder? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De Commissie Sorgdrager heeft tot taak onafhankelijk onderzoek te doen naar de rol en verantwoordelijkheden van de verschillende actoren in de eierketen en in de toezichtketen ten aanzien van de borging van voedselveiligheid, en om onderzoek te doen naar de wijze waarop de verschillende actoren (privaat en publiek) gehandeld hebben in de afhandeling van de crisis. Dit is ook verwoord in de opdracht en het instellingsbesluit van de Commissie. De Commissie spreekt hiertoe uitvoerig met relevante actoren. Vanwege de onafhankelijkheid van de Commissie sturen wij niet tussentijds op de uitkomsten van het onderzoek.
Het bericht dat er weer 30.000 kippen zijn gestorven bij een stalbrand op een bedrijf waar eerder al 80.000 kippen omkwamen door brand |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat er weer een stalbrand heeft plaatsgevonden op hetzelfde bedrijf als waar acht maanden geleden al 80.000 kippen de dood vonden omdat de schuur waarin ze opgesloten zaten in de brand vloog? Heeft u gezien dat er opnieuw 30.000 kippen levend zijn verbrand of de verstikkingsdood zijn gestorven?1 2
Ja.
Wat was het bouwjaar van de stal? Betrof het een stal die gebouwd is voor 1 april 2014, en die dus niet aan de brandveiligheidseisen hoefde te voldoen die zijn vastgesteld in het vernieuwde Bouwbesluit? Zo ja, kunt u bevestigen dat de overheid daarmee welbewust een vergroot risico heeft laten bestaan op het ontstaan van een hevige stalbrand waarbij de in de stal opgesloten dieren geen schijn van kans hebben om te ontkomen aan de rook en het vuur?
In 2009 is de vergunning verleend voor de bouw van deze stal. Ik heb, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 30 augustus 2017, een verkenning gestart naar de aanpassing van het Bouwbesluit voor bestaande stallen (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 138).
Was er in de betreffende stal een luchtwasser aanwezig?
Er was geen luchtwasser aanwezig in de betreffende stal.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel dieren er de afgelopen 10 jaar zijn omgekomen bij stalbranden in een stal met luchtwassers, en hoeveel dieren zijn omgekomen in een stal zonder luchtwassers?
Over deze specifieke informatie beschik ik niet. Wel houden de Nederlandse Brandweer en het Verbond van Verzekeraars sinds 2014 systematisch data bij over de oorzaken van stalbranden.
Deelt u de mening dat dieren moeten kunnen vluchten in het geval van een stalbrand? Zo nee, waarom niet?
Onderzoek naar bepaalde innovaties, zoals bijvoorbeeld vluchtmogelijkheden van dieren in het geval van een stalbrand, worden meegenomen in het Actieplan Brandveiligere Veestallen 2018 – 2022.
Hoeveel stallen in Nederland kennen een vrije uitloop naar weidegang voor dieren? In hoeveel van die stallen zijn de afgelopen tien jaar stalbranden geweest en hoeveel dieren zijn daarbij om het leven gekomen? Hoe verhouden deze cijfers zich tot de stallen zonder vrije uitloop naar weidegang over dezelfde periode?
Over deze informatie beschik ik niet.
Kunt u bevestigen dat er in de afgelopen tien jaar al meer dan 1,5 miljoen dieren zijn omgekomen bij een stalbrand, waarvan 229.000 in 2017, vijf jaar na inwerkingtreding van het zogenaamde actieplan stalbranden van de sector?3
Deze informatie heeft uw Kamer ontvangen in de brief van 30 augustus 2017
(Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 138).
Hoe kijkt u aan tegen de suggestie van de Wageningen University & Research (WUR) dat de overheid zou kunnen nadenken over het maximaal aantal slachtoffers dat acceptabel zou worden geacht bij stalbranden?
Elk dierlijk slachtoffer is er een teveel. Helaas kunnen we niet garanderen dat er geen stalbranden meer zullen plaatsvinden. Het is uiteraard wel mijn doel om stalbranden zoveel mogelijk te voorkomen en daarmee ook het aantal dierlijke slachtoffers.
Deelt u de mening dat het enige acceptabele aantal slachtoffers bij stalbranden nul kan zijn? Zo nee, waarom niet? En wat is volgens u in dat geval dan wel een acceptabel aantal slachtoffers?4
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u bevestigen dat de brandveiligheidseisen die gesteld worden aan bestaande stallen dezelfde zijn als die gesteld worden aan pakhuizen bestemd voor de opslag van goederen? Kunt u inzichtelijk maken om hoeveel stallen het gaat? Kunt u inzichtelijk maken hoeveel dieren in de Nederlandse veehouderij daarmee op dit moment nog altijd niet beter beschermd zijn tegen brand dan, zeg, rollen wc-papier of dozen met vaatdoekjes?
Ja. Het aantal bestaande stallen in Nederland van voor 2014 bedraagt ongeveer 128.000. Daarin bevinden zich ongeveer 121 miljoen dieren.
Hoe staat het met de door de voormalige Staatssecretaris van Economische Zaken aangekondigde verkenning van de mogelijkheden om in het Bouwbesluit aanvullende eisen te stellen aan bestaande stallen?5
Door het Ministerie van LNV is de verkenning gestart naar de mogelijkheid om voor bestaande stallen in het Bouwbesluit aanvullende eisen op te nemen op het gebied van brandpreventie.
De resultaten van deze verkenning zal ik uw Kamer
in de tweede helft van 2018, of indien mogelijk eerder, toesturen, zoals ik heb toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling op 7 december jl.
Deelt u het inzicht dat een lager aantal dieren in een stal zorgt voor minder slachtoffers in het geval van een stalbrand in de betreffende stal? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u bevestigen dat in het nieuwe Bouwbesluit nog steeds een aantal relatief eenvoudig te implementeren maatregelen (zoals een brandalarm en sprinklerinstallatie in de stal en in technische ruimtes en de beschikbaarheid van voldoende bluswater) niet verplicht zijn gesteld, ook niet voor nieuwe stallen? Bent u bereid om deze maatregelen verplicht te stellen voor alle stallen? Zo nee, waarom niet?
Ik wil de resultaten van de verkenning van het Bouwbesluit eerst afwachten (zie ook het antwoord op vraag 11). Op basis daarvan zal ik besluiten of er verdere maatregelen mogelijk zijn. In de tweede helft van dit jaar zal ik de Kamer daarover informeren.
Deelt u het vertrouwen dat uw voorganger, de Staatssecretaris van Economische Zaken, stelde in de aangekondigde «concrete voorstellen» waar de intensieve sectoren eind 2017 mee zouden gaan komen? Zo ja, kunt u onderbouwen waar dat vertrouwen op gebaseerd is als het eerdere actieplan van de sector erin resulteerde dat er na vijf jaar meer branden zijn uitgebroken en er meer dieren zijn omgekomen bij stalbranden dan bij de start van dat actieplan in 2012?
Er wordt op dit moment samen met de sector gewerkt aan een nieuw actieplan.
Ik heb er vertrouwen in dat de sector met voorstellen komt die hieraan zullen bijdragen.
De heffing van tol op de Westerscheldetunnel van en naar Zeeuws Vlaanderen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van dit artikel over de heffing van tol voor verkeer dat door de Westerscheldetunnel rijdt van en naar Zeeuws Vlaanderen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het beschreven gevoel van Zeeuws-Vlamingen, die het onterecht vinden dat zij per passage 5 euro tol moeten betalen voor een publieke tunnelvoorziening, die een maatschappelijke en economische functie vervult als aansluiting tussen Zeeuws Vlaanderen en Nederland?
Ik kan me heel goed voorstellen dat inwoners van Zeeuws-Vlaanderen het niet prettig vinden om bij elke passage van de Westerscheldetunnel tol te moeten betalen. We hechten in Nederland allen aan een goede en betrouwbare infrastructuur en bij voorkeur willen we daar niet extra voor betalen. Het is helaas zo dat infrastructuur een kostbare aangelegenheid is. Voor elke regio in Nederland gelden daarbij aparte uitdagingen, die de gezamenlijke overheden zo goed mogelijk aanpakken. In dit geval heeft dat geresulteerd in het vervangen van de veerponten over de Westerschelde door een tunnel. Om de aanleg ervan te realiseren, was het noodzakelijk tol in te stellen. Hoewel ik me dus het gevoel goed kan voorstellen van de inwoners van Zeeuws-Vlaanderen, is het resultaat dat het met de tunnel een stuk makkelijker is geworden om de rest van Zeeland en Nederland te bereiken.
Deelt u de argumenten dat deze uitzonderlijke tolheffing voor deze publieke wegverbinding met de rest van het land niet alleen onterecht is richting inwoners maar de regio ook economisch benadeeld? Zo ja, wat betekent dat voor de keuze van tolheffing? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Westerscheldetunnel is er gekomen om de verbinding van Zeeuws- Vlaanderen met de rest van Nederland te versterken. Vroeger waren de inwoners van Zeeuws-Vlaanderen afhankelijk van de veerponten tussen Vlissingen en Breskens en tussen Kruiningen en Perkpolder. Dit gaf een inperking van het normale autoverkeer, aangezien een overvaart afhankelijk was van de vertrektijd en de capaciteit van de pont, maar ook van weersomstandigheden. Met de Westerscheldetunnel is het mogelijk geworden om 24 uur per dag te reizen tussen Zeeuws-Vlaanderen en de rest van Zeeland en Nederland. Door de forse rijksbijdrage aan deze tunnel, konden de tarieven voor de tunnel gelijk gehouden worden aan die van de veerponten. De provincie Zeeland is beheerder van de Westerscheldetunnel. De provincie bepaalt hoe hoog de tarieven zijn en onder welke voorwaarden eventuele kortingen beschikbaar worden gesteld als ook welke dagen de tunnel jaarlijks tolvrij beschikbaar wordt gesteld.
Bent u het ermee eens dat een regio als Zeeuws-Vlaanderen zeker moet kunnen zijn van gelijke behandeling en een gelijke eerlijke toegang tot publieke voorzieningen, zoals een toegangsweg en de aansluiting op andere delen van het land, wat voor deze regio maatschappelijk en economisch van groot belang is? Zo nee, waarom niet?
Als uitgangspunt geldt voor een gelijke behandeling, gelijke gevallen. Zoals ik hierboven al aangaf is per regio sprake van andere uitdagingen op het gebied van bereikbaarheid. In deze situatie is dat de Westerschelde. Naast een bijdrage aan de Westerscheldetunnel, investeert het Rijk, zoals in antwoord op vraag 5 aangegeven, in andere verbindingen in de regio om de bereikbaarheid van Zeeuws-Vlaanderen te vergroten.
Bent u bereid om de tolheffing op de Westerscheldetunnel te heroverwegen en om de benodigde maatregelen te nemen om dit te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het gaat hier om een bestaande verbinding waarover zoals gebruikelijk afspraken zijn gemaakt over de financiering. De provincie Zeeland beheert de Westerscheldetunnel en besluit over de tolheffing op deze verbinding. Ik investeer in andere projecten ter verbetering van de bereikbaarheid van Zeeuws-Vlaanderen, bijvoorbeeld de Sluiskiltunnel. Met deze tunnel waaraan ik ca. 150 mln euro heb bijgedragen hoeft het doorgaande autoverkeer geen gebruik meer te maken van de huidige draaibrug over het kanaal Gent-Terneuzen. Op de rijksweg N61 is door het Rijk ca. 120 mln euro geïnvesteerd in een verbetering van de verkeersveiligheid. Daarnaast draagt het Rijk ruim 80 mln. euro bij aan de opwaardering van de provinciale weg N62 Sloe- en Tractaatweg, de verbinding tussen Goes en de Belgische grens. De verbetering van de Tractaatweg tussen Terneuzen en Zelzate in Vlaanderen, verhoogt eveneens de bereikbaarheid van en in Zeeuws-Vlaanderen.
Een hoge transactie of schikking |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel van ZEMBLA over een omstreden «onkostenvergoeding» die het Openbaar Ministerie (OM) in 2013 heeft betaald aan de weduwe van de geliquideerde topcrimineel John Mieremet, terwijl zijzelf werd verdacht van het witwassen van het geld dat Mieremet verdiende met zijn criminele activiteiten?1 Zo ja, klopt dit bericht? En klopt het dat met deze hoge transactie of schikking is afgezien van verdere strafvervolging?
Ja, ik ken het artikel. Het OM heeft een onkostenvergoeding betaald aan de weduwe van de heer Mieremet. Ik verwijs in dit verband ook naar mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 4 van het lid Van Nispen over dit onderwerp.2 Door in te stemmen met de hoge transactie heeft de weduwe een strafrechtelijke vervolging vanwege witwassen van crimineel geld voorkomen.
Wat waren de precieze overwegingen om tot deze schikking met verdachte te komen? Bent u het met mij eens dat hiermee de indruk is gewekt dat strafvervolging is afgekocht? Zo nee, waarom niet?
Bij de beslissing om in dit geval te transigeren was onder meer van belang dat het onderzoek reeds lange tijd had geduurd, dat de strafprocedure lange tijd zou gaan duren en hoge kosten mee zou brengen, dat er veel capaciteit nodig zou zijn om het omvangrijke procesdossier op te maken, dat betrokkene geen antecedenten had en dat het risico van waardevermindering van het beslag aanwezig was. Deze transactie voldoet aan de eisen die artikel 74 Wetboek van Strafrecht daaraan stelt. Door voldoening aan de voorwaarden die aan de transactie zijn gesteld, is het recht tot strafvordering vervallen.
Kunt u aangeven in hoeverre de door het OM geboden onkostenvergoeding voldeed aan de hiervoor geldende voorwaarden? Bent u het met mij eens dat destijds onvoldoende publieke openheid is geboden om de rechtmatigheid van deze vergoeding en dus van de schikking te kunnen beoordelen? Zo nee, waarom niet?
De reden van de onkostenvergoeding is gelegen in het feit dat betrokkene afstand deed van al haar bezittingen. Het OM wilde de gehele «criminele erfenis» van de heer Mieremet ontnemen in het kader van de transactie. Dat doel is ook bereikt. Daaraan was echter inherent dat de kosten die moesten worden gemaakt om het beslag af te wikkelen, door de Staat betaald werden omdat het onredelijk werd geacht dat betrokkene schulden zou moeten maken om het afpakken van deze criminele erfenis financieel te faciliteren. Zoals ik ook in mijn antwoord op de vragen 3 en 4 van het lid van Nispen over dit onderwerp heb gemeld, heeft het OM bij nader inzien aangegeven dat destijds onvoldoende openheid is gegeven over dit aspect van de transactie.
Heeft uw ambtsvoorganger terecht ingestemd met deze schikking met mevrouw Ria E.?
Ja.
Kunt u aangeven of er in de afgelopen tien jaar vergelijkbare schikkingen zijn getroffen? Zo ja, kunt u ervoor instaan dat de getroffen schikkingen aan de daaraan gestelde voorwaarden voldeden? Bent u bereid om de Kamer hierover precies te informeren?
Het OM registreert niet op schikkingen waarbij tevens een onkostenvergoeding is toegekend en heeft derhalve aangegeven geen antwoord te kunnen geven op de vraag. In de zaak waar deze vragen op gericht zijn, is met de weduwe van de heer Mieremet een hoge transactie gesloten omdat deze vorm van afdoening in dit geval het meest doeltreffende middel was om het criminele vermogen van de heer Mieremet te ontnemen. Wanneer een dergelijk bedrag wordt ontnomen beoordeelt het OM steeds aan de hand van alle omstandigheden van het specifieke geval op welke wijze de executie van dat bedrag zo efficiënt mogelijk kan plaatsvinden. Het is mogelijk dat in dat verband wordt afgesproken dat bepaalde executiewerkzaamheden onder regie van het OM door de veroordeelde worden uitgevoerd. Ik verwijs in dat verband naar mijn antwoord op vraag 9 van het lid Van Nispen met betrekking tot dit onderwerp.
Het bericht 'Lange files Rotterdam door storing Spijkenisserbrug' |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel op de website van de Verkeersinformatiedienst over «Lange files Rotterdam door storing Spijkernisserbrug van 12 februari 2018»?1
Ja.
Klopt het dat door storingen aan de Spijkenisserbrug en de Botlekbrug regelmatig lange files ontstaan rondom Rotterdam? Is er iets te zeggen over de schade die geleden wordt door deze storingen?
Het klopt dat door de storingen lokaal files ontstaan op de toeleidende wegen naar de bruggen. Dit betreur ik voor automobilisten, vrachtwagenchauffeurs, de (brom-)fietsers, voetgangers, de scheepvaart en andere gedupeerden. Bij de Botlekbrug zie ik minder hinder ontstaan bij storingen, omdat de tunnel als alternatief beschikbaar is. Zie antwoord 3 voor de vertraging die door de storingen ontstaat. Rijkswaterstaat registreert geen gegevens over economische schade.
Hoeveel storingen zijn er dit jaar geweest aan de Spijkenisser- en de Botlekbrug en hoe lang hebben al deze storingen geduurd?
Dit jaar zijn er 7 storingen aan de Spijkenisserbrug geweest. Deze storingen hebben in totaal 17 uur en 3 kwartier hinder opgeleverd voor het wegverkeer en 18 uur en 3 kwartier voor de scheepvaart.
Dit jaar zijn er 6 storingen geweest aan de Botlekbrug. Deze storingen hebben in totaal afgerond 17 uur hinder voor zowel het wegverkeer als het scheepvaartverkeer opgeleverd.
Bij beide bruggen worden social-media kanalen ingezet voor het communiceren van stremmingen voor het weg- en scheepvaartverkeer en bieden we een SMS-dienst aan, waarbij een SMS verstuurd wordt als de Spijkenisserbrug of de Botlekbrug in storing staan en dit hinder oplevert. Ook worden er pendeldiensten voor voetgangers, fietsers en bromfietsers ingezet bij stremming bij de Spijkenisserbrug.
Waardoor ontstaat dit hoge aantal storingen aan de beide oeververbindingen en welke maatregelen zijn reeds genomen om nieuwe storingen bij beide bruggen te voorkomen? Kunt u per brug toelichten om welke maatregelen het gaat? Heeft Rijkswaterstaat zicht op de oorzaak van de storingen?
Soorten storingen in 2018 aan de Spijkenisserbrug zijn:
In de nacht van donderdag 19 op vrijdag 20 februari zijn testen uitgevoerd om de oorzaak van de recente storingen aan de Spijkenisserbrug te achterhalen. Tijdens de testnacht is een oorzaak van storingen aan het besturingssysteem achterhaald. Er zijn naar aanleiding daarvan diverse onderdelen vervangen, onder andere een aantal sensoren, en er zijn reserveonderdelen aangeschaft. Daardoor is de oorzaak van een deel van de storingen weggenomen.
Onderliggende oorzaak van de storingen van de Spijkenisserbrug is de ouderdom van installatie-onderdelen. Los van de recente storingen wordt daarom op dit moment de hoogspanningsinstallatie vervangen. Daarnaast wordt een aantal maatregelen voorbereid die de beschikbaarheid en veiligheid van de brug verbeteren en wordt met de gemeente bekeken hoe het aantal stremmingen voor weggebruikers kan worden beperkt.
Anders dan de Spijkenisserbrug is de Botlekbrug een nieuwe brug, van grote omvang en technische complexiteit. Soorten storingen in 2018 aan de Botlekbrug zijn:
In het begin van 2016 is een review gedaan door externe deskundigen. In de eerste helft van 2018 wordt een nieuwe review gedaan door externe deskundigen als vervolg op de review van 2016 om te bezien of het aantal storingen verder kan worden teruggebracht. Rijkswaterstaat bespreekt daarnaast de storingen en de te nemen maatregelen in frequent overleg met de opdrachtnemer.
In het verleden zijn, mede naar aanleiding van de eerste review, maatregelen genomen om storingen aan de Botlekbrug te voorkomen zijn, namelijk:
Ook is de afhandelingen van sommige storingsmeldingen vereenvoudigd.
Overweegt u, gezien het hoge aantal storingen en de schade die dit meebrengt voor de economie, de Spijkenisserbrug eerder te renoveren dan in 2020, tegen de achtergrond dat Rijkswaterstaat deze renovatie de grootste onderhoudsopgave ooit noemt? Zo nee, waarom niet?
De Spijkenisserburg is een van de projecten in het vervanging en renovatieprogramma. De start van de renovatie staat gepland in 2021–2022, waarbij de werkzaamheden kunnen doorlopen tot 2023–2024.
Ik herken met u de noodzaak om de Spijkenisserbrug op zo kort mogelijke termijn aan te pakken. Daarom laat ik onderzoeken of er mogelijkheden zijn om de uitvoering te versnellen, maar de mogelijkheden acht ik beperkt. Er moet rekening gehouden worden met de doorlooptijd die de voorbereiding nodig heeft, waarbij een aantal technische onderzoeken moet uitwijzen wat de omvang van de renovatie-opgave is.
Bent u bereid om in contact te treden met het gemeentebestuur van Nissewaard om de problemen in de bereikbaarheid verder te bespreken nu naast de Botlekbrug ook de Spijkernisserbrug kuren begint te vertonen en dit een steeds groter probleem wordt voor de 150.000 inwoners van de regio Voorne-Putten?
Dit onderwerp wordt al besproken met het gemeentebestuur van Nissewaard. Medewerkers van mijn ministerie hebben contact en overleg over de bereikbaarheid van Nissewaard met vertegenwoordigers van het gemeentebestuur. Dit gebeurt periodiek (4x per jaar) via bestuurlijke overleggen tussen Rijkswaterstaat en de gemeente Nissewaard en daarnaast incidenteel. Rijkswaterstaat informeert ook de raad van Nissewaard op regelmatige basis. Dit gebeurt schriftelijk en in persoon. Op 25 oktober jl. heeft een delegatie van Rijkswaterstaat, tijdens een themabijeenkomst Bereikbaarheid van de raad van de gemeente Nissewaard, een presentatie gehouden en vragen van raadsleden en burgers beantwoord. Ook hebben Rijkswaterstaat en het college van B&W van gemeente Nissewaard op 15 februari 2018 een constructief gesprek met elkaar gevoerd en besloten de samenwerking op het gebied van bereikbaarheid te intensiveren. Het gaat daarbij voornamelijk om de samenwerking in de communicatie rond de storingen van bruggen en de toekomstige aanpak van de renovatie van de Spijkenisserbrug.
Het bericht 'Gemeenten: laat ons discrimineren op leeftijd' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gemeenten: laat ons op leeftijd discrimineren»1, waarin gemeld wordt dat gemeenten vrijgesteld willen worden van de regel dat ze sollicitanten niet vanwege hun leeftijd mogen afwijzen?
Ja.
Is het waar dat de jeugdwerkloosheid (CBS: januari 2018 7,4%) de laatste jaren weer naar acceptabel niveau is gedaald en dat werkgevers sinds begin dit jaar sollicitanten niet meer vanwege hun leeftijd mogen afwijzen?
De jeugdwerkloosheid in Nederland is de laatste jaren inderdaad gedaald. Het CBS geeft in 2013 aan dat de jeugdwerkloosheid 13.2% is. Voor 2014 is de jeugdwerkloosheid gedaald naar 12,7%. Vervolgens is de jeugdwerkloosheid in 2015 en 2016 gedaald naar respectievelijk 11,3% en 10,8%. In januari 2018 is de jeugdwerkloosheid verder gedaald naar 7,4%.
De Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid (WGBLA) maakt het mogelijk om bij of krachtens de wet onderscheid naar leeftijd toe te staan, voor zover dit dient om werkgelegenheids- of arbeidsmarktbeleid te voeren ter bevordering van arbeidsparticipatie van werknemers van een bepaalde leeftijd.
De wettelijke grondslag om sollicitanten vanwege hun leeftijd af te wijzen was meerdere jaren verankerd in de Begrotingswet SZW, waarin het beleid gericht op bestrijding van jeugdwerkloosheid was opgenomen. Vanaf 1 januari 2018 is bestrijding jeugdwerkloosheid niet meer opgenomen in de Begrotingswet SZW, zodat deze wet sinds begin dit jaar niet langer als grondslag kan dienen.
In hoeverre deden gemeenten in de afgelopen jaren – zoals het bericht meldt – al aan leeftijdsdiscriminatie? Was het stellen van een harde leeftijdsgrens bij sollicitatieprocedures in het kader van herbezetting bij een generatiepact toegestaan?
Gemeenten maakten tot 1 januari 2018 een gerechtvaardigd onderscheid op grond van leeftijd en mochten, gelet op de in het antwoord op vraag 2 genoemde wettelijke mogelijkheidvacatures opstellen waarbij specifiek gevraagd mocht worden naar sollicitanten uit de leeftijdsgroep 18 t/m 27 jaar.
Is de essentie van het generatiepact dat ouderen langer vitaal door kunnen werken, dat ervaring langer behouden blijft binnen de organisatie, en dat tegelijkertijd formatieruimte ontstaat die benut wordt om jongere werknemers in dienst te nemen zonder daaraan een absolute of harde leeftijdsgrens te verbinden?
De kracht van het instrument generatiepact is tweezijdig voor werkgever en werknemer. Oudere werknemers kunnen langer vitaal doorwerken tegen een iets lager salaris en volledige pensioenopbouw (fiscale seniorenregeling). Kennis blijft op deze wijze langer binnen de gemeentelijke organisatie aanwezig. Met door het generatiepact vrijgespeelde loonruimte kunnen gemeenten nieuwe werknemers in dienst nemen zonder dat daar een absolute leeftijdgrens aan vastzit.
Mag of mocht in de sollicitatieprocedure in het kader van herbezetting uit hoofde van een generatiepact een harde leeftijdsgrens gekoppeld worden aan te werven jongere werknemers of is in principe alleen vereist dat zij (beduidend) jonger zijn dan de gedeeltelijk te vervangen oudere werknemer?
Nee, er moet in dit kader een onderscheid worden gemaakt tussen het sollicitatiebeleid en het aanstellingsbeleid van gemeenten.
Op grond van de WGBL mag geen harde leeftijdsgrens genoemd worden in een sollicitatieprocedure, maar gemeenten mochten wel in het kader van de herbezetting met een beroep op de wettelijk geregelde Aanpak jeugdwerkloosheid vacatureteksten afstemmen op de leeftijdsgroep 18 t/m 27 jaar.
Als het gaat om aanstellingsbeleid van gemeenten – al dan niet via een generatiepactregeling – is er op dit moment geen harde leeftijdsgrens of de eis van een beduidend jongere medewerker voor nieuw te werven medewerkers.
Bent u van mening dat bijvoorbeeld gedeeltelijke herbezetting van de arbeidsplaats van een 60-jarige door een 40-jarige in lijn is met de doelstelling van het generatiepact? Waar ligt in dit opzicht de kritische leeftijdsgrens? Kunt u uw antwoord motiveren?
Dat kan mogelijk zijn. Er geldt wel een leeftijdseis voor deelname aan de generatiepactregeling, maar geen specifieke leeftijdseis voor de herbezetting of nieuw te werven medewerkers. Gemeenten zijn lokaal vrij om met de vrijgekomen loonruimte als gevolg van een generatiepactregeling nieuwe medewerkers te werven. Voor het aannemen van nieuwe medewerkers is het voor een generatiepactregeling niet vereist om een kritische leeftijdsgrens op te nemen.
Klopt het dat voorkeursbeleid bij werving en selectie uitsluitend is toegestaan voor vrouwen, etnische minderheden en mensen met een handicap of chronische ziekte, en moet voldoen aan de strikte voorwaarden2 van «achterstand», «zorgvuldigheid», «evenredigheid» en «kenbaarheid»?
Het staat voor mij voorop dat gelijke behandeling van kandidaten bij werving en selectie de hoofdregel is. Toch zijn er situaties denkbaar waarin een uitzondering op deze hoofdregel mogelijk moet zijn. Bijvoorbeeld als het gaat om positieve discriminatie van de door u genoemde categorieën. Bij werving en selectie kunnen deze discriminatieverboden buiten werking worden gesteld als een specifiek voorkeursbeleid wordt gevoerd. Dat beleid moet dan uiteraard wel voldoen aan (de door u genoemde) strikte voorwaarden.
Klopt het dat, in het kader van te betrachten zorgvuldigheid bij de sollicitatieprocedure, in principe geen enkele kandidaat bij voorbaat mag worden uitgesloten van de sollicitatieprocedure op grond van een groepskenmerk, zoals bijvoorbeeld het behoren tot een bepaalde leeftijdscategorie?
In het kader van een zorgvuldige werving- en selectieprocedure geldt eveneens het verbod te discrimineren naar leeftijd.
Maar ook voor dit discriminatieverbod geldt dat er situaties denkbaarzijn die een uitzondering op dit verbod rechtvaardigen. Het kan daarbij gaan om jongere, maar ook om oudere werknemers die een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt hebben die specifiek beleid rechtvaardigt.
Selecteren op leeftijd is evenwel, zoals ik reeds heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 – alleen mogelijk als sprake is van wettelijk verankerd werkgelegenheids- of arbeidsmarktbeleid.
Hoe kunnen overheden, binnen de wettelijk geldende regels voor werving en selectie, representatieve verjonging van het ambtenaren bestand bereiken, constaterende dat overheden relatief veel te maken hebben met vergrijzing, een kwart van de gemeenteambtenaren ouder is dan 55 jaar en het aandeel 35-minners circa 10% is?
De overheid wil graag een aantrekkelijke werkgevers zijn voor jongeren en vindt het belangrijk te investeren in de ontwikkeling en instroom van jonge mensen. Voorbeelden hiervan zijn de talrijke traineeprogramma’s en de grote hoeveelheden stage- en leerwerkplaatsen. Verder is bij het Rijk de afgelopen jaren geïnvesteerd in de arbeidsmarktcommunicatie gericht op jongeren. Ook wordt geïnvesteerd in meer contact met scholen en universiteiten.
De aankondiging van de extreem-linkse organisaties Anakbayan-Europe en Revolutionaire Eenheid, die de palestijnse veroordeelde terroriste/meervoudig moordenares Rasmea Odeh op hun uitnodiging een spreekbeurt laten houden in Amsterdam |
|
Machiel de Graaf (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aankondiging van de extreemlinkse organisaties Anakbayan-Europe en Revolutionaire Eenheid, die de Palestijnse veroordeelde terroriste/meervoudig moordenares Rasmea Odeh op hun uitnodiging een spreekbeurt laten houden in Amsterdam?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat Odeh in 2017 de Verenigde Staten is uitgezet vanwege immigratiefraude?
Ik heb de berichtgeving daarover in de media vernomen. Nederland wisselt echter niet standaard informatie uit met derde landen over dergelijke vreemdelingrechtelijke besluiten. Ik kan de berichtgeving daarom niet verifiëren.
Deelt u de mening dat een veroordeelde terroriste en immigratiefraudeur niets in Nederland te zoeken heeft? Zo nee, waarom niet?
Zoals u bekend is kan ik – als staand beleid – niet op individuele zaken ingaan. In het algemeen geldt dat vreemdelingen die een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid zullen de toegang tot Nederland worden ontzegd. Personen worden hiertoe gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS). Op basis van een dergelijke signalering weigeren lidstaten een visumaanvraag. In het geval een visum al eerder is verstrekt of wanneer de persoon uit een visumvrij land afkomstig is, zal de vreemdeling gedurende de signalering alsnog aan de grens worden geweigerd. Aan een signalering op grond van de openbare orde of nationale veiligheid moet feitelijke informatie ten grondslag worden gelegd. Gedacht kan worden aan een ambtsbericht van de AIVD met de conclusie dat de vreemdeling een gevaar is voor de nationale veiligheid of informatie van bijvoorbeeld het OM of de politie waaruit blijkt dat de komst van een vreemdeling mogelijk een gevaar voor de openbare orde vormt.
Bent u bereid om Odeh de toegang tot Nederland te weigeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Asbest bij onderhoud en renovaties van huurwoningen |
|
Sandra Beckerman (SP), Cem Laçin (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Zembla-uitzending «Renovatiewoede» van 21 februari 2018?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat huurders zich genoodzaakt zien om advocaten in te schakelen en/of medische dossiers moeten overleggen om aanspraak te maken op een logeerwoning bij renovaties die meerdere weken duren?
Een renovatie zal altijd in meer of mindere mate gedurende een bepaalde periode impact hebben op het directe woongenot van bewoners. Huurders hebben een sterke rechtspositie bij het begin van renovatieprojecten. Zo kunnen verhuurders in beginsel zonder toestemming van de huurder de renovatie niet doorvoeren (bij complexgewijze renovatie volstaat instemming van 70% van de huurders van het betreffende wooncomplex). Het is daarom van belang dat er vooraf goede afspraken worden gemaakt tussen de verhuurder en de huurder, ook over de faciliteiten voor huurders om de overlast zoveel mogelijk te beperken, en dat de uitvoering van de renovatie ordentelijk verloopt. Voor woningcorporaties geldt daarnaast dat zij in overleg met de gemeente(n) en huurdersorganisaties en bewonerscommissies een reglement moeten opstellen voor sloop- en renovatieprojecten en de betrokkenheid van bewoners van de betrokken woningen daarbij.
Ook tijdens de renovatie is het van belang dat de communicatie tussen de verhuurder en de betrokken huurders goed verloopt. Dit is met name van belang bij uitlopende of onvoorziene werkzaamheden en grotere overlast dan vooraf verwacht en gecommuniceerd.
Indien huurders menen te voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een wissel-/logeerwoning, is het redelijk dat de verhuurder bewijs daarvan vraagt. Voor medische redenen is het doorgaans niet nodig dat de huurder zijn gehele medisch dossier aan de verhuurder verstrekt en kan de huurder op andere wijze aantonen om medische redenen in aanmerking te komen voor een logeerwoning. Ik zou graag zien dat verhuurders en huurders er wat betreft afspraken en faciliteiten tijdens renovaties onderling uit komen, maar het is niet te voorkomen dat in individuele gevallen hulp van derden ingeschakeld moet worden – bijvoorbeeld een advocaat – om tot een oplossing voor een geschil te komen.
Acht u het veilig dat complexen met asbesthoudende toepassingen worden gerenoveerd terwijl de bewoners daar gedurende de werkzaamheden verblijven? Welke rechten hebben huurders hierbij? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van de asbesttoepassing, de staat van het asbest en de bijbehorende risicoklasse, wordt door het asbestverwijderingsbedrijf een veilige werkmethode bepaald voor het verwijderen. Door de gekozen werkmethode worden de risico’s op blootstelling van asbestvezels beheerst. Dat kan betekenen dat woningen worden gerenoveerd terwijl bewoners daar gedurende die werkzaamheden kunnen verblijven. De verhuurder is hiervoor als opdrachtgever verantwoordelijk en moet gespecialiseerde bedrijven inhuren die volgens strenge regels deze werkzaamheden mogen uitvoeren.
De gemeente is het bevoegd gezag en houdt risico-gestuurd toezicht.
Huurders die menen asbest of asbesthoudend materiaal aan te treffen, kunnen daarvan melding doen bij de verhuurder en de uitvoerende bedrijven. Daar waar de huurders geen gehoor vinden bij de verhuurder en de uitvoerende bedrijven kunnen zij zich melden bij de gemeente. De gemeente zal dan bezien met welke betrokken instanties klachten kunnen worden opgelost.
Welke rechten en mogelijkheden hebben huurders als tijdens onderhoud of renovatie asbest of asbesthoudend materiaal wordt gevonden? Moeten huurders hiervan altijd op de hoogte worden gesteld en hebben zij het recht om te eisen dat het wordt verwijderd?
De verhuurder heeft een wettelijke zorgplicht om te voorkomen dat er als gevolg van de staat van de huurwoning gevaar ontstaat voor de gezondheid of veiligheid. Dat betekent dat de verhuurder de verantwoordelijkheid heeft om ervoor te zorgen dat huurders geen risico´s lopen op blootstelling aan asbestvezels. In het algemeen moet men ervan uitgaan dat in bouwwerken van voor 1994 asbest kan zijn verwerkt; in zo´n geval zal eerst een asbestinventarisatie moeten worden uitgevoerd voorafgaand aan onderhoud of renovatiewerkzaamheden. Met een asbestinventarisatie wordt vastgesteld of er asbest aanwezig is, waar asbest zit en of het een gevaar vormt tijdens de renovatiewerkzaamheden. Indien asbest hechtgebonden en vast zit en niet wordt aangetast tijdens onderhoud en renovatiewerkzaamheden, kan het blijven zitten. In die zin kan een woning asbest bevatten zonder dat het een risico vormt voor de gezondheid van bewoners. Blijkt uit de asbestinventarisatie een risico op blootstelling van asbestvezels dan moet het asbest worden verwijderd. Bij antwoord 3 ben ik reeds ingegaan op de rechten en mogelijkheden van huurders.
Welke rechten en mogelijkheden hebben huurders als een renovatie ingrijpender blijkt te zijn of meer tijd vergt dan aanvankelijk was voorzien en acht u dit voldoende? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven hebben huurders een sterke rechtspositie bij het begin van renovatieprojecten.
Het is daarom van belang om aan de voorkant de voorwaarde te stellen dat bij het renovatieplan wordt voorzien in een procedure die in werking treedt als een renovatie langer duurt of anders loopt dan aanvankelijk was voorzien.
Indien de renovatiewerkzaamheden anders lopen dan was voorzien en afgesproken, is het zaak dat de verhuurder en betrokken huurders een oplossing vinden en nieuwe afspraken maken over het verloop van de renovatie en de eventuele faciliteiten voor huurders om de overlast te beperken (wissel-/logeerwoning, verhuiskostenvergoeding) of een tegemoetkoming voor de ervaren overlast. Mocht dat niet lukken, dan kan de huurder naar de rechter. Als de verhuurder een klachtencommissie heeft, kan de huurder ook daar een klacht indienen.
Als tijdens de renovatie onveilige situaties ontstaan, bijvoorbeeld blootstelling aan asbest of valgevaar, dan moet de huurder dat melden aan de verhuurder en de uitvoerende bedrijven. De huurder kan eventueel ook een melding doen aan de gemeente. Ik acht deze rechten en mogelijkheden voor huurders voldoende. Via de gemeente kan snel ingegrepen worden bij onveilige situaties en via de rechter kan (via kort geding) snel een onafhankelijk oordeel komen over de vraag of de huurder voldoende is gefaciliteerd ter voorkoming van overlast of voldoende is gecompenseerd voor de ervaren overlast.
Klopt het dat saneerders zonder beschermende kleding en zonder adequate afzuiging asbest hebben verwijderd bij de woningen in Utrecht Overvecht? Bent u bereid om de rapporten van de gemeentes Utrecht en Soest en de inspectie over de werkzaamheden met asbesthoudend materiaal te delen met de Kamer?
Het eerstelijns toezicht op asbestsanering bij woningen ligt bij de omgevingsdienst, in opdracht van gemeente. De gemeente Utrecht heeft geen onregelmatigheden geconstateerd noch daar meldingen over ontvangen. Naar aanleiding van eerdere Kamervragen over de renovatieprojecten in Soest is uw Kamer geïnformeerd dat de gemeente Soest bij de asbestsanering geen onregelmatigheden heeft geconstateerd (Aanhangsel van de Handelingen II, 2014–2015, 2865).
De rapporten zijn niet in het kader van Rijksbevoegdheden tot stand gekomen. Het is aan de gemeenten of woningbouwcorporatie Portaal om de rapporten met derden te delen. Het gaat om vele asbestinventarisatierapporten en honderden vrijgaverapporten met zeer gedetailleerde en deels privacygevoelige informatie.
Klopt het dat dat alleen gecertificeerde bedrijven zijn ingeschakeld voor het verwijderen van asbesthoudend materiaal?
Ja. Woningcorporatie Portaal heeft aangegeven alleen gecertificeerde bedrijven in te schakelen voor de verwijdering van asbesthoudend materiaal.
Het bericht dat wietolie zo populair is dat gemeenten soepelere regels overwegen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wietolie is zo populair dat gemeenten soepelere regels overwegen»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Ziet u dat er een stijgende behoefte is bij mensen aan het gebruik van medicinale cannabis en medicinale cannabisolie?
Uit de laatste cijfers van de Stichting Farmaceutische Kengetallen blijkt inderdaad de toename van het gebruik van medicinale cannabisolie bij de apotheek.
Het gebruik van flos (gedroogde bloemtoppen) is iets afgenomen. Een reden hiervoor is mogelijk dat zorgverzekeraars flos minder uit coulance zijn gaan vergoeden.
Ziet u dat er bij gemeenten stijgende behoefte is aan het versoepelen van regels als het gaat om medicinale cannabis en medicinale cannabisolie?
Het is ons bekend dat enkele burgemeesters sympathie hebben voor de wens van burgers om thuis te telen of oliën te produceren voor medische doeleinden.
Voor de volledigheid wil ik melden dat het (thuis) telen van cannabis op grond van de Opiumwet verboden is, ongeacht de aanleiding voor het telen. Van het kweken van medicinale cannabis is alleen sprake als hiertoe door de Minister van VWS een ontheffing is verleend. Medicinale cannabisolie is dan ook alleen beschikbaar op recept. Het wordt bereid onder geconditioneerde omstandigheden waardoor kwaliteit is gegarandeerd en de olie gestandaardiseerd is wat betreft samenstelling en de concentratie THC en CBD. De cannabis die bij mensen thuis of bij de Social Clubs wordt geteeld is per definitie geen medicinale cannabis(olie).
Kunt u aangeven over welke versoepeling(en) gesproken wordt?
Nee, ik weet niet over welke versoepeling gesproken wordt.
In het artikel wordt gesproken over medische cannabisolie die door de Social Clubs wordt geleverd. Medicinale cannabisolie wordt echter alleen op recept afgeleverd door twee apotheken. De cannabisolie die door de Social Clubs wordt geleverd is geen medicinale cannabisolie en is illegaal.
Ziet u een verband tussen de stijgende behoefte aan het versoepelen van regels voor medicinale cannabis en cannabisolie en het (bijna) niet vergoeden ervan door zorgverzekeraars?
Ik heb geen middelen om te bepalen of er een verband bestaat tussen de stijgende behoefte aan het versoepelen van regels voor medicinale cannabis(olie) en het niet meer vergoeden ervan door zorgverzekeraars.
Het via de apotheek beschikbaar zijn van medicinale cannabis(olie) is op verzoek van patiënten tot stand gekomen. Medicinale cannabis heeft nooit tot het basispakket behoord. Het verstrekken van een vergoeding door zorgverzekeraars is gebeurd vanuit de aanvullende verzekering of uit coulance.
Hoe ziet u het initiatief in Tilburg dat mensen die met een doktersverklaring kunnen aantonen dat ze baat hebben bij het gebruik van medicinale cannabis niet alleen worden uitgezonderd van vervolging bij maximaal vijf planten, maar ook van de inname van de planten door de politie?
Het telen van cannabis is op grond van de Opiumwet verboden. Dit geldt ook voor het telen van vijf planten of minder. De Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie stelt dat niet bedrijfsmatige teelt van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik, indien de verdachte volwassen is, geen prioriteit heeft. Dit geldt in het hele land, dus ook in Tilburg. Van uitzondering van inbeslagname door de politie is geen sprake.
Voor zover de burgemeester zijn eigen gestelde voorwaarden hanteert voor het al dan niet inzetten van het bestuurlijk instrumentarium, heeft de burgemeester daar beleidsvrijheid en is het niet aan mij daar een oordeel over te geven. De beleidsvrijheid van de burgemeester reikt niet zover dat toestemming kan worden gegeven voor het in strijd handelen met de Opiumwet c.q. de Aanwijzing Opiumwet. Alleen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) kan hiervan ontheffing verlenen (artikel 8 Opiumwet). Daarnaast merk ik op dat de voorwaarden voor teelt die gesteld worden aan een gecontracteerde teler voor medicinale cannabis, zeer streng zijn en mede zien op de kwaliteit van het product. Daarnaast wijs ik op het belang van het hanteren van strikte protocollen, noodzakelijk voor het kunnen garanderen van de kwaliteit van medicinale cannabis. Het telen van cannabis onder ongeconditioneerde omstandigheden kan tot gevolg hebben dat de samenstelling en concentratie van verschillende stoffen in het eindproduct steeds verschillend is, waardoor de patiënt er niet van op aan kan dat de gebruikshoeveelheid of dosering iedere keer hetzelfde is.
Aangezien de teelt van medicinale cannabis al goed geregeld is zie ik geen reden om met de VNG in gesprek te gaan over de versoepeling van regels.
Wilt u in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) kijken welke behoefte er is als het gaat om versoepeling van regels rondom medicinale cannabis en medicinale cannabisolie en hoe hier constructief mee om kan worden gegaan, vanuit het oogpunt van de patiënt?
Zie antwoord vraag 6.
De brief inzake de bevindingen van het intern onderzoek van de misbruikzaak uit 1982 |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de bevindingen van het intern onderzoek van de misbruikzaak uit 1982?1
Ja.
Kunt u aangeven welke andere mogelijkheden u bereid bent in te zetten, naast het aanspreken van de daders?
Ik vind het verschrikkelijk wat het slachtoffer is overkomen. Laat ik duidelijk zijn dat dit soort gedrag, ook al is het ruim 35 jaar geleden gebeurd, volstrekt onacceptabel is en indruist tegen de normen en waarden van de krijgsmacht. Deze misbruikzaak is strafrechtelijk gezien verjaard. Het tijdsverloop in deze zaak staat ook het nemen van bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke maatregelen in de weg. In deze zaak is dat strijdig met mijn gevoel van rechtvaardigheid. Indien het mogelijk was geweest in deze zaak nadere juridische maatregelen te treffen dan had ik daarover niet geaarzeld. Wat nog wel mogelijk is, zullen we doen, zoals ook uiteengezet in de Kamerbrief.
Deelt u het gevoel van onrechtvaardigheid dat het slachtoffer met naam en toenaam in de publiciteit moest treden om zijn gelijk te halen, terwijl u de privacy van de daders beschermt? Zo ja, bent u bereid de naam van de daders bekend te maken? Zo, nee waarom niet?
Ik deel uw gevoel. Tegelijk is het recht op privacy een grondrecht, dat beschermd dient te worden. Dat geldt voor alle betrokkenen; zowel voor het slachtoffer als voor de personen waarover is gemeld. Ik wil voorkomen dat medewerkers die in de toekomst een melding willen doen, geen andere mogelijkheden zien dan het opzoeken van de media. Om deze reden heb ik de commissie-Giebels opdracht gegeven onderzoek te doen naar de verbetering van het meldingssysteem (waaronder de afhandeling van meldingen), de meldingsbereidheid en de nazorg. Zoals ik u in mijn brief van 22 december jl. (Kamerstuk 34 775 X, nr. 70) heb gemeld zal ik de tussentijdse bevindingen van de Commissie Giebels meenemen in de integrale aanpak veiligheid en integriteit.
Deelt u de mening dat er binnen defensie geen plek moet zijn voor viezeriken die zich schuldig hebben gemaakt aan (seksueel) misbruik? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat seksueel misbruik altijd moet leiden tot ontslag, ook als het vergrijp verjaard is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Pensioenopbouw van zwangere huisartsen |
|
Helma Lodders (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Zwanger en huisarts? Geen pensioenopbouw!»? 1
Ja.
Is het waar dat huisartsen en andere vrouwen in een vrij beroep geen pensioen kunnen opbouwen tijdens hun zwangerschapsverlof, althans als gevolg van een lagere winst uit onderneming te maken krijgen met een lagere opbouwfactor?
Het in vraag 1 genoemde artikel heeft betrekking op ondernemers die pensioen opbouwen bij een beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling. Bij de beantwoording van deze vraag wordt daarom uitsluitend ingegaan op deze specifieke groep ondernemers.
Het klopt dat zelfstandige beroepsbeoefenaren onder omstandigheden tijdelijk minder pensioen in de beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling kunnen opbouwen bij een zwangerschap. De verminderde pensioenopbouw kan twee oorzaken hebben. Ten eerste wordt pensioen opgebouwd over het pensioengevend inkomen van de beroepsbeoefenaar. Door de zwangerschap kan het inkomen lager zijn, waardoor het pensioengevend inkomen lager kan uitvallen dan wanneer er geen zwangerschap zou zijn geweest. Ten tweede kan in de praktijk een deeltijdfactor worden toegepast op de fiscale aftoppingsgrens, omdat in het jaar of de jaren waarin de zwangerschap plaatsvindt door de zwangerschap minder dan 1.750 uren worden gewerkt. De verminderde pensioenopbouw komt drie jaar na de zwangerschap tot uiting, omdat voor de fiscale facilitering van beroepspensioenregelingen wordt gekeken naar het derde kalenderjaar voorafgaande aan het betreffende dienstjaar. De beroepsbeoefenaar heeft wel de mogelijkheid om – desgewenst – het eventuele pensioentekort op te vullen in de derde pijler.
Hoe lang is dit probleem bij u bekend? Zijn er bijzondere redenen waarom dit probleem nog niet is opgelost?
Ondernemers zijn voor hun pensioenopbouw in beginsel aangewezen op de derde pijler. Voor sommige ondernemers geldt daarnaast de mogelijkheid om deel te nemen aan een beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling. Ook voor het fiscale kader voor de deelname van ondernemers aan beroeps- en bedrijfstakpensioenregelingen is waar mogelijk aangesloten bij de normeringen en beperkingen die gelden voor fiscale facilitering van het werknemerspensioen. Doordat het ondernemerschap en werknemerschap naar hun aard verschillen, is dit echter niet altijd mogelijk. Met betrekking tot perioden van verlof bestaat een verschil in pensioenopbouw. Dit hangt onder meer samen met de omstandigheid dat een ondernemer geen dienstverband heeft en daarom in beginsel ook geen verlof kent. Daarnaast is het inherent aan het ondernemerschap dat de hoogte van het inkomen fluctueert, zonder dat er altijd een directe relatie is met het aantal gewerkte uren.
Naast de onder omstandigheden bestaande mogelijkheid voor zelfstandige beroepsbeoefenaren om de eventuele verminderde pensioenopbouw door zwangerschap te compenseren in de derde pijler, ben ik voornemens te gaan regelen dat er geen fiscale belemmeringen zijn om deze zelfstandige beroepsbeoefenaren binnen de eigen beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling over hetzelfde inkomen pensioen te laten opbouwen als vóór de zwangerschap. In tegenstelling tot de andere genoemde vormen van verlof (ouderschaps-, sabbats- en studieverlof) is de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof eenvoudig af te bakenen, omdat hiervoor wettelijk vastgestelde termijnen bestaan.
Om mogelijk te maken dat zwangerschap- en bevallingsverlof fiscaal geen gevolgen hoeft te hebben voor de pensioenopbouw in een beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling, is aanpassing in lagere regelgeving nodig. Dit zal in het eindejaarsbesluit 2018 worden meegenomen.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling kan zijn dat deze groep op achterstand wordt gezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunnen deze beroepsbeoefenaren wel pensioen opbouwen bij ouderschapsverlof, sabbatsverlof en studieverlof? Zo ja, waarom is hier onderscheid in aangebracht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om dit probleem voor 1 juli 2018 op te lossen en daarover de Kamer te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat Turkije een jihadpreek dicteert in Nederland |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Turkije dicteert jihadpreek in Nederland»?1
Ja.
Is het inmiddels duidelijk of Nederlandse imams dit dictaat ook daadwerkelijk hebben uitgesproken?
In de Diyanet-moskeeën in Nederland wordt over het algemeen gebruik gemaakt van preken die door de Islamitische Stichting Nederland (ISN) worden opgesteld voor gebruik in Nederland. In Hoorn is er voor zover bekend op 16 februari jongstleden eenmalig gebruik gemaakt van delen van een Turkse preek die voor gebruik in Turkije was opgesteld. De in Hoorn gebruikte preek is door de lokale driehoek beoordeeld. Uit de informatie die ik heb ontvangen over de zaak in Hoorn blijkt dat er géén sprake is van een verdenking van strafbare feiten, zoals bijvoorbeeld het oproepen tot geweld.
Op welke wijze wordt er gecontroleerd of imams in Nederland strafbare uitlatingen doen tijdens hun preken?
De overheid gaat op grond van de vrijheid van godsdienst niet over de inhoud van een preek, tenzij er sprake is van overschrijding van strafrechtelijke grenzen. In dat geval is het aan de politie en het Openbaar Ministerie om hier onderzoek naar te doen en tot mogelijke vervolging over te gaan. Daarnaast zie ik het als een positieve ontwikkeling dat ISN Nederlandstalige preken opstelt die aansluiten op de Nederlandse context.
Hoe wordt voorkomen dat Turkse moskeeën in Nederland gebruikt worden om een jihadistische boodschap te verspreiden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat op een zorgelijke manier integratie wordt tegengewerkt doordat een rechtstreeks uit Ankara afkomstige politieke boodschap in 140 Nederlandse moskeeën wordt verspreidt? Zo ja, wat kunt u doen om dergelijke ongewenste beïnvloeding te voorkomen en daarmee de lange arm uit Ankara weg te houden uit Nederland?
Ik deel uw mening dat het niet wenselijk is als er politieke boodschappen worden verkondigd in Nederlandse moskeeën. Er is een gesprek gevoerd met ISN over hun nieuwe governance-model en de wijze waarop vermenging van politiek en religie via dit model wordt ondervangen. In de brief van de Minister van J&V van 16 maart jl. bent u geïnformeerd over de aanpak van het kabinet als het gaat om het tegengaan van ongewenste buitenlandse inmenging.2
Hoe staat het met de uitvoering van eerder gedane verzoeken om moskeefinanciering transparanter te maken en financiering uit onvrije landen te stoppen?
De Kamer is middels een gezamenlijke brief met de Minister voor Rechtsbescherming op 29 maart jl. hierover geïnformeerd.3 De Minister voor Rechtsbescherming voert momenteel een verkenning uit naar de mogelijkheden om financieringsstromen naar maatschappelijke organisaties in Nederland, waaronder religieuze en levensbeschouwelijke organisaties, transparanter te maken. Naar aanleiding van het regeerakkoord ben ik een verkenning gestart naar de mogelijkheden om ongewenste buitenlandse financiering te beperken.