Het bericht ‘Proefverlof ophanden voor vader die zijn zes kinderen de dood injoeg.’ |
|
Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Proefverlof ophanden voor vader die zijn zes kinderen de dood injoeg»? Zo nee, waarom niet?1
Ja.
Deelt u de mening dat een man die zes kinderen in 2002 heeft vermoord en volgens het vonnis nu in tbs had moeten zitten, geen proefverlof mag krijgen?
De rechter heeft de verdachte in deze zaak in 2003 een gevangenisstraf van 15 jaar en tbs met verpleging opgelegd. De tbs-maatregel is erop gericht mensen veilig terug te laten keren in de samenleving. Het proefverlof is een cruciaal onderdeel van de resocialisatie van tbs-gestelden en de laatste fase van een stapsgewijze uitbreiding van vrijheden binnen de behandeling. Voordat een tbs-gestelde met proefverlof kan moet hij eerst de stappen van begeleid verlof, onbegeleid en transmuraal verlof (betrokkene verblijft buiten de tbs-kliniek in een instelling voor Beschermd Wonen (RIBW) of een psychiatrische instelling) succesvol hebben doorlopen. Hierdoor wordt op een verantwoorde wijze toegewerkt naar terugkeer van de tbs-gestelde in de samenleving.
De verlofprocedure vindt zorgvuldig plaats en is alleen mogelijk na uitvoerige beoordeling door verschillende partijen, waaronder het onafhankelijke Adviescollege verloftoetsing tbs (Avt). Ook een slachtofferonderzoek, waarin een analyse van mogelijke gevolgen en veiligheidsrisico’s van het verlenen van verlof voor het slachtoffer of zijn of haar omgeving wordt gemaakt, maakt onderdeel uit van de verlofaanvraag.
Proefverlof betekent overigens niet dat de tbs-maatregel eindigt. Bij proefverlof houdt de reclassering toezicht en blijft de tbs-kliniek verantwoordelijk voor de tbs-gestelde. Na deze laatste verloffase kan de rechter de tbs voorwaardelijk beëindigen. Tijdens de voorwaardelijke beëindiging houdt de reclassering toezicht. De rechter kan de voorwaardelijke beëindiging telkens met één of twee jaar verlengen, zolang hij dit nodig acht.
Deelt u de mening dat van het jarenlang in de watten leggen van deze gruwelijke crimineel, die zijn zes kinderen heeft vermoord, geen enkel afschrikwekkend effect uit gaat? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de rechter om te bepalen welke straf en/of maatregel past bij het gepleegde delict. De rechter houdt daarbij onder andere rekening met de aard en de ernst van het strafbare feit, de omstandigheden van het individuele geval en het advies van gedragswetenschappers. Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de strafmaat in deze zaak.
Wanneer gaat u eens logisch nadenken en komt u tot het heldere inzicht dat het invoeren van hoge minimumstraffen voor dit soort misdaden de enige oplossing is om criminelen ècht rechtvaardig te straffen?
Met het aantreden van het vorige kabinet in 2012 is het wetsvoorstel omtrent het invoeren van minimumstraffen voor recidive bij zware misdrijven ingetrokken. Uw Kamer is hierover bij brief van 12 februari 20132 op de hoogte gesteld. Ik zie op dit moment geen aanleiding voor de invoering van minimumstraffen.
Bent u bereid gebruik te maken van de mogelijkheid dit proefverlof tegen te houden? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u dit aan de (nabestaanden van) de slachtoffers uitleggen?
Verloven van tbs-gestelden kunnen als ingrijpend worden ervaren door slachtoffers en nabestaanden. Ik hecht er dan ook aan dat slachtoffers en nabestaanden tijdig geïnformeerd worden over verloven en dat de slachtofferbelangen worden meegewogen bij de verlofaanvraag, zoals ook als vereiste is gesteld in de Verlofregeling tbs. Slachtoffers en nabestaanden worden over verlof geïnformeerd door het Informatiepunt Detentieverloop van het OM.3
Ik ga hier niet verder in op de besluitvorming en de details van deze specifieke zaak.
Het gelekte water uit kernreactor Doel 1 dat radioactief kan zijn |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Meiler Doel 1: Wasser könnte radioaktiv sein», waaruit blijkt dat het water dat vorige week is gelekt uit de Belgische kenrector Doel 1 radioactief kan zijn?1
Ja.
Bent u door de Belgische autoriteiten op de hoogte gebracht van dit nieuws? Zo ja, wanneer?
De Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) heeft op 23 april 2018 contact gezocht met het Federaal Agentschap Nucleaire Controle (FANC) naar aanleiding van de berichtgeving over deze kwestie in de media. Door een administratieve vergissing was de ANVS, tegen de afspraken in, niet actief door de Belgische autoriteiten geïnformeerd over het opgetreden lek in de kerncentrale Doel-1. Het FANC gaf aan dat er geen gevolgen waren voor de veiligheid van de installatie of de omgeving en de bevolking in Nederland.
Doordat er geen melding is gedaan aan de ANVS, heeft de melding mij op dat moment niet bereikt.
Zijn tegelijkertijd ook de lokale autoriteiten op de hoogte gebracht? Zijn zij tevreden over hoe de communicatie heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
De veiligheidsregio’s Zeeland en Midden- en West-Brabant hebben volgens staande afspraak op 23 april ter informatie een melding over de gebeurtenis ontvangen van de regionale meldkamer in België.
Vanaf 23 april is juist en consequent door alle betrokkenen meegedeeld dat er geen gevolgen waren voor de veiligheid. Daar zijn betrokkenen tevreden over. De veiligheidsregio’s Zeeland en Midden- en West-Brabant achten de eerste communicatie naar het publiek echter, en mijns inziens terecht, onvoldoende, nu daarbij geen duidelijkheid is betracht over de aard en de locatie van het lek. Hierover is vervolgens beroering ontstaan, die wellicht te vermijden was geweest bij adequatere informatievoorziening aan publiek en (regionaal en lokaal) bestuur. De bestaande afspraken hierover zullen door alle betrokken partijen worden bezien.
Kunt u uitleggen waarom pas na een week in een Duitse krant is te lezen dat het gelekte water mogelijk radioactief is? Deelt u de mening dat dit niet bijdraagt aan het vertrouwen in de communicatie van de betreffende energiemaatschappij en de autoriteiten? Zo ja, wat kunt u hier zelf aan verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ziet u redenen om na deze lekkage in de kernreactor de communicatie naar omwonenden en de samenwerking met buurlanden en lokale autoriteiten aan te passen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Is inmiddels bekend of het gelekte water werkelijk radioactief is? Zo ja, wat zijn de gevolgen hiervan voor mens, dier en milieu? Zo nee, waarom nog niet?
Het gelekte water is licht radioactief. Er zijn geen gevolgen voor mens, dier en milieu omdat het water opgevangen is in een daarvoor ontworpen en gesloten systeem binnen de centrale zelf. Het opgevangen water wordt verder op dezelfde wijze behandeld en gerecycled als de rest van het water in de kringloop waarin zich het lek bevindt. Dit vindt allemaal plaats binnen in de reactorgebouwen, er is geen sprake van radioactief water dat vrijkomt in de omgeving, ook niet bij dit incident. Het was belangrijk geweest, dit meteen voor alle omwonenden helder te maken.
Deelt u de mening van het voormalig hoofd van de Duitse Nuclear Regulatory Authority dat het lek in het nood- en onderkoelsysteem absoluut abnormaal is en dat dit lek betekent dat het kwaliteitsmanagement bij Engie-Electrabel aanzienlijke tekorten vertoont? Zo nee, waarom niet?
Onderzoek moet uitwijzen wat de oorzaak is van het lek. Daarna pas kunnen er door het FANC als toezichthouder conclusies worden getrokken. Vooralsnog heeft het FANC de gebeurtenis ingeschaald als INES-0, dat wil zeggen dat het een afwijking was zonder impact op de veiligheid.
Bent u bereid om u, in het belang van de veiligheid van inwoners en in het belang van het milieu, uit te spreken tegen de levensduurverlenging van de kerncentrales in Doel en Tihange? Zo nee, waarom niet?
Levensduurverlenging van de Belgische kerncentrales en keuzes op het gebied van het Belgische energiebeleid zijn beslissingen die vallen onder de bevoegdheid van de Belgische overheid. Dat neemt niet weg dat ik de besluitvorming over levensduurverlenging van de kerncentrales in België, waartoe onlangs een principebesluit is genomen door het Belgische kabinet, de komende tijd nauwlettend zal volgen en mij zal laten informeren over de veiligheidsaspecten hiervan, voor zover gerelateerd aan de veiligheid van de bevolking in Nederland. Daarbij vormen verouderingsaspecten een bijzonder aandachtspunt, zoals ik hierboven eerder heb aangegeven. Indien hierover twijfel zal ontstaan zal ik niet aarzelen hierover in overleg te treden met de regering van België. Op dit moment vindt een Europese peer review-sessie plaats in Luxemburg door de Europese toezichthouders, specifiek gericht op veroudering in kernreactoren. Nederland zal hierbij specifiek aandacht besteden aan de presentatie en toelichting van België hieromtrent.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen Overleg Nucleaire Veiligheid, dat plaats vindt op 17 mei 2018?
Ja.
Het lage-inkomensvoordeel |
|
Pieter Heerma (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u nader aangeven hoe hoog de nadere stijging van de kosten zal zijn die begin 2018 bekend zou worden?1. Kunt u deze stijging onderbouwen?
Op het ICT-dashboard (rijksictdashboard.nl) is voor het project Wtl aangegeven dat begin 2018 de kosteninschatting zal stijgen vanwege te maken kosten voor de processen beleidsinformatie en ketenmonitoring en een nog te ontvangen claim van de Belastingdienst. De binnen de begroting van SZW gedekte incidentele kosten voor beleidsinformatie en ketenmonitoring in 2018 zijn eenmalig 1,1 mln. De structurele kosten voor de processen beleidsinformatie en ketenmonitoring zullen 0,08 mln. bedragen met ingang van 2019.
Kunt u aangeven hoe het versturen van de voorlopige beschikkingen verlopen is?
Het versturen van de voorlopige berekeningen is succesvol verlopen. Alle circa 93.500 werkgevers hebben tijdig, voor 15 maart 2018, de voorlopige berekening LIV ontvangen ten behoeve van circa 400.000 werknemers.
Ligt de implementatie van de ICT-systemen op koers?
UWV en Belastingdienst geven aan dat de implementatie van de ICT-systemen van plateau 2, waarbij de processen «beschikken», «betalen» en «bezwaar» voor het LIV worden ingeregeld, op schema liggen om de (wettelijke) termijnen te kunnen realiseren.
Kunt u de huidige planning geven van de implementatie van de ICT-systemen?
De huidige mijlpalenplanning voor dit jaar is als volgt:
De beschikkingen en uitbetalingen zullen, conform de wettelijke termijnen, respectievelijk voor 1 augustus en 14 september a.s. worden gerealiseerd. Het bijbehorende implementatieplan en het productiedraaiboek zijn gereed.
Indien een werkgever een fout maakt in zijn loonadministratie, waardoor een werknemer in aanmerking komt voor het lage-inkomensvoordeel (LIV) en deze fout na de peildatum van de definitieve beschikking (1 mei) herstelt, moet de werkgever de LIV dan terugbetalen?
De werkgever kan gemaakte fouten in de loonaangifte corrigeren voor 1 mei van elk kalenderjaar volgend op het jaar waarover de berekening is gemaakt. Indien achteraf blijkt dat de toekenning is geschied op basis van onjuiste gegevens, kan op basis van artikel 4.3 van de Wtl de beschikking worden herzien ten nadele van de werkgever of gewezen werkgever. Een herziening is uitsluitend mogelijk indien de onjuistheid van de beschikking een gevolg is van een feit dat aan de werkgever of de gewezen werkgever kan worden toegerekend of de werkgever of de gewezen werkgever redelijkerwijs kenbaar had kunnen zijn. Daarnaast kan op basis van artikel 4.7 van de Wtl een bestuurlijke boete worden opgelegd.
Herinnert u zich dat u schreef dat 7% van het LIV terecht komt bij de uitzendsector, ofwel ongeveer 35 miljoen euro per jaar?
Ja. In mijn brief van 13 februari jl. heb ik uw Kamer een overzicht gezonden van de verdeling van de LIV-gelden over de sectoren, waaronder de uitzendsector.
Heeft u enige indicatie dat de lagere loonkosten door het LIV door de uitzendbureaus ook omgezet worden in lagere uurtarieven voor werkgevers? Zo nee, gaat u dat wel onderzoeken?
Ik heb daar geen signalen over ontvangen. De wet beoogt dat het LIV aan de werkgever wordt toegekend. Het is aan die werkgever om te besluiten of en hoe hij het LIV verder inzet. De wet stelt daar verder geen eisen aan. Ik zie dan ook geen reden daar onderzoek naar te doen.
Kunt u, naar aanleiding van uw opmerking over Extra Territoriale kosten, ook bijhouden hoeveel van de LIV-gerechtigden tijdelijke werknemers zijn uit andere EU-lidstaten? Zo nee, waarom niet?
In het AO Arbeidsmarktbeleid van 14 februari jl. heb ik toegezegd de vinger aan de pols te houden met betrekking tot samenloop van LIV en de ET-regeling en uw Kamer daarover voor het einde van dit jaar te informeren. Daarbij gaat het per definitie om tijdelijke werknemers uit andere landen. Ik zal UWV daarbij vragen of het mogelijk is om inzicht te krijgen in hoeveel LIV-gerechtigde werknemers, werknemers zijn uit EU-lidstaten.
Vindt u het wenselijk dat een loonkostensubsidie verschaft wordt door de Nederlandse fiscus aan tijdelijke werknemers van buiten Nederland?
Het lage-inkomensvoordeel wordt uitbetaald aan werkgevers en niet aan de werknemers. Daarnaast is het vrije verkeer van personen één van de belangrijkste pijlers van een verenigd Europa. Dat betekent dat nationale wetgeving niet discriminerend mag uitwerken voor Europese werknemers die in Nederland komen werken. In dit licht mag het lage-inkomensvoordeel werknemers uit andere Europese landen die hier komen werken niet worden onthouden.
Hoe gaat u beoordelen of het LIV (en straks het jeugd-LIV) ook echt leiden tot extra banen en werkgelegenheid?
Ik zal conform artikel 6.2 van de Wtl binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet of onderdelen daarvan, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de tegemoetkomingen doen toekomen. In de evaluatie zal ik aandacht besteden aan de werkgelegenheidseffecten van de tegemoetkomingen LIV en jeugd-LIV door gebruik te maken van de nulmeting, die ik aan UWV heb gevraagd.
Kunt u aangeven hoeveel van het LIV en het jeugd-LIV terecht gaat komen bij supermarkten en op welke wijze dat bij supermarkten gaat leiden tot ook maar een extra baan?
Supermarkten maken deels onderdeel uit van sector 17 (Detailhandel en ambachten). Voorts maken sommige supermarkten deel uit van sector 19 (Grootwinkelbedrijf). In mijn brief van 13 februari 2018 heb ik aangegeven dat circa 12% van de LIV-gelden terecht komt in sector 17 en circa 4% in sector 19. Deze sectoren zijn echter breder dan alleen supermarkten.
Het LIV beoogt het met een gerichte lastenverlichting aan de onderkant van de arbeidsmarkt voor werkgevers financieel aantrekkelijker te maken om mensen met een loon tussen 100% en 125% van het minimumloon in dienst te nemen en te houden. Op deze manier worden de lasten op arbeid lager en nemen de kansen op werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt toe zonder dat dit ten koste gaat van de inkomenszekerheid van werknemers. Dit geldt zeker ook voor de detailhandel en grootwinkelbedrijf (waaronder supermarkten), waar de marges vaak klein zijn en de loonkosten een relatief groot onderdeel uitmaken van de totale bedrijfskosten.
Hoeveel geld zullen het LIV en het jeugd-LIV kosten? Kunt u een aantal voorbeelden geven waar deze subsidie aantoonbaar geleid heeft tot meer (vaste) banen?
Het budgettair beslag van het LIV en het jeugd-LIV bedraagt respectievelijk 500 mln. en 85 mln. structureel. Op de gerealiseerde werkgelegenheidseffecten kan ik nog niet vooruitlopen aangezien de regeling recent is ingevoerd. Er is bovendien op dit moment nog niets uitgekeerd. De eerste betaling van het LIV zal uiterlijk medio september 2018 zijn en voor het jeugd-LIV een jaar later.
Herinnert u zich dat het CPB schreef: «Gezien de onzekerheid over het werkgelegenheidseffect verdient het aanbeveling om na de beleidswijziging de ontwikkeling op de arbeidsmarkt goed te monitoren en zorgvuldig te evalueren. Een stapsgewijze verhoging die voortdurend wordt gemonitord en zorgvuldig geëvalueerd kan helpen om werkgelegenheidsverliezen te voorkomen»?2
Ja. Arbeidsmarktontwikkelingen worden voortdurend gemonitord. De jeugdwerkloosheid heeft het afgelopen jaar een dalende trend laten zien en bevindt zich sinds januari 2018 op een lager niveau dan voor de crisis. In de Wet op het minimumloon is opgenomen dat de verhoging van het wettelijk minimum jeugdloon gefaseerd in twee stappen plaatsvindt, en dat het effect van de eerste stap per 1 juli 2017 tussentijds wordt geëvalueerd (zie ook vraag 14).
Op welke wijze gaat u deze monitoring vormgeven gaat u kijken of het jeugd-LIV de gewenste effecten heeft of niet? Is die monitoring al begonnen, nu de eerste verhogingen al hebben plaatsgevonden?
De jeugd-LIV is bedoeld om werkgevers te compenseren voor de verhoging van het minimumjeugdloon. De eerste verhoging heeft namelijk plaatsgevonden op 1 juli 2017. In de memorie van toelichting op de Wet op wettelijk minimumloon is toegezegd dat medio augustus 2018, op basis van cijfers over vier kwartalen van de ontwikkeling van de jeugdwerkloosheid, er tussentijds kan worden geëvalueerd. Daarom wordt deze zomer een evaluatie uitgevoerd naar de effecten van de eerste verhoging van het minimumjeugdloon per 1 juli 2017. De uitkomsten hiervan zal ik voorzien van een reactie naar verwachting voor het einde van het jaar aan uw Kamer doen toekomen.
Kunt u zo spoedig mogelijk een grondige evaluatie van het LIV en het jeugd-LIV starten en de onderzoeksvragen eerst aan de Kamer voorleggen?
Ik zal conform artikel 6.2 van de Wtl binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet of onderdelen daarvan, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de tegemoetkomingen doen toekomen en zal uw Kamer bij de onderzoeksvragen betrekken.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoorden?
Nee, dat is helaas niet mogelijk binnen de gestelde termijn van drie weken omdat de beantwoording diende te worden afgestemd met het Ministerie van Financiën, UWV en de Belastingdienst.
Gebrekkige veiligheid in gevangenissen door bezuinigingen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «FNV wil snel structurele afspraken over veiligheid gevangenissen»1, en de wens van de FNV met de Overheid en de hoofddirecteur Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) snel om tafel te gaan en extra afspraken te maken ten behoeve van de veiligheid in de penitentiaire inrichtingen? Wat is daarop uw reactie?
Ik heb kennisgenomen van de genoemde berichten en oproep. Ik neem de bevindingen van de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: Inspectie) zeer serieus net zoals de eerdere signalen van de medewerkers, de Centrale Ondernemingsraad (COR) en de FNV. De bestuurder van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), de COR en de vakbonden hebben eind vorig jaar een convenant gesloten waarin afspraken zijn opgenomen ten behoeve van de personele bezetting, de veiligheid en de werkzekerheid. Ook zijn afspraken gemaakt over het investeren in het vakmanschap van de medewerkers. Over dit convenant heb ik u bij brief van 28 november 2017 bericht.3
In mijn beleidsreactie op het Inspectierapport «Uit Balans» heb ik u geinformeerd over aanvullende maatregelen. 4 Zo wordt een onderzoek naar de kwaliteit van de taakuitvoering in zes locaties binnen het Gevangeniswezen uitgevoerd. Verder heb ik aangegeven dat onder meer de wervingscampagne wordt voortgezet, de toename in PAS- en ouderschapsverlof wordt gecompenseerd en voor de bestrijding van contrabande experimenten en onderzoeken naar het gebruik van nieuwe technologie worden uitgevoerd.
Herinnert u zich dat op 2 februari jl. ook al aandacht is gevraagd aangaande de oproep van de FNV voor meer geld voor het gevangeniswezen teneinde de veiligheid te garanderen2 Hoe vaak moeten FNV, werknemers en de Centrale Ondernemingsraad nog de noodklok luiden voordat u concrete maatregelen gaat treffen teneinde de veiligheid in gevangenissen te waarborgen?
Zie antwoord vraag 1.
U schrijft in uw reactie op het rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid: «Uit Balans», dat u het door de inspectie geconstateerde zeer serieus neemt, welke serieuze maatregelen gaat u per direct nemen teneinde de geconstateerde, ernstige problemen structureel het hoofd te bieden?
Zie antwoord vraag 1.
Personeel klaagt al langer dat er te veel bezuinigd zou zijn en dat daardoor de veiligheid in de gevangenissen achteruit ging, erkent u dat het personeel gelijk had? Zo ja, had er dan wellicht niet eerder ingegrepen kunnen dan wel moeten worden?
De onzekerheid rondom de aanpak van de dalende behoefte aan capaciteit en de aantrekkende economie hebben geleid tot een versnelde uitstroom van personeel. Op het moment dat duidelijk werd dat krapte in het personeelsbestand ontstond en daarmee de veiligheid in sommige inrichtingen onder druk kwam te staan, is meteen ingegrepen. U bent hierover geïnformeerd per brief van de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 29 mei 2017.5 Deze druk was niet het gevolg van bezuinigingen.
Heeft het hoge ziekteverzuim onder het personeel volgens u te maken met de hoge werkdruk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete, structurele maatregelen mag het personeel op dit vlak van u verwachten?
Het ziekteverzuim wordt beïnvloed door verschillende factoren, die per inrichting kunnen verschillen. Belangrijke factoren die van invloed zijn op het ziekteverzuimpercentage zijn onder meer de leeftijdsopbouw van het personeel, de zwaarte van de doelgroep, maar ook externe omstandigheden zoals een griepgolf. Daarnaast kunnen incidenten, baanonzekerheid en werkdruk van invloed zijn op het ziekteverzuim Het ziekteverzuim binnen DJI schommelt rond de 7% en is meerjarig gezien stabiel. In 2017 was sprake van een lichte stijging naar 7,4%. Voor de cijfers en de structurele aanpak van ziekteverzuim verwijs ik uw Kamer naar de brief van de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 24 oktober 2016 en de antwoorden op de Kamervragen het lid Van Nispen van 25 oktober 2017.6
Klopt het dat u in uw reactie op het rapport «Uit Balans» schrijft u dat op dit moment met de bonden en de Centrale Ondernemingsraad overlegd wordt hoe de afspraken in het convenant over Netto Personele Inzet kunnen worden geconcretiseerd en welke financiële middelen vanuit het convenant hiervoor beschikbaar zijn? Geeft u daarmee aan dat er reeds een bedrag gekoppeld is aan het convenant? Hoe is dit bedrag tot stand gekomen en kan de hoogte van dit bedrag nog aangepast worden?
Voor de uitvoering van het convenant is voor vier jaren een bedrag van € 100 miljoen in totaal vrijgemaakt. Hierover heb ik uw Kamer bij eerdergenoemde brief van 28 november 2017 geïnformeerd. Het bedrag is gebaseerd op een inschatting van de extra investeringen die op relatief korte termijn nodig zijn om de werkdruk te verlichten, voor invulling van het programma Vakmanschap en ten behoeve van het vergroten van de veiligheid. Het in november 2017 beschikbaar gestelde bedrag staat vast en op dit moment bestaat geen aanleiding om dit bedrag te verhogen. Hierbij is van belang dat maatregelen ten behoeve van een solide personeelsplan, dan wel het bevorderen van de veiligheid in detentie die niet zijn opgenomen in het convenant maar wel worden genomen, niet door middel van extra geld hoeven te worden gefinancierd. Gedacht kan hierbij worden aan het ondersteunen van inrichtingen in een goede sturing op het plan- en roosterproces in hun inrichtingen.
Bent u van mening dat, naar aanleiding van het rapport «Uit Balans», de afgesproken maatregelen in het DJI convenant 2018–2021 voldoende zijn of moet er meer geld beschikbaar gesteld worden vanuit uw ministerie en moeten er dus aanvullende maatregelen getroffen worden?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat mbo- en hbo-studenten onvoldoende cybersecurity kennis en vaardigheden aanleren |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «ICT-studenten: wat wij leren is verouderd en leidt tot problemen»?1
Ja.
Herkent u dit beeld? Weet u of dit alleen bij Hanzehogeschool speelt of ook bij andere vergelijkbare opleidingen?
Van de Hanzehogeschool begrijp ik dat cybersecurity een belangrijke rol in de ICT-opleiding speelt. De praktijk is echter dat technologische ontwikkelingen razendsnel gaan. Van de stichting HBO-i, het samenwerkingsverband van hbo ICT-opleidingen, begrijp ik dat er door ICT-opleidingen hard wordt gewerkt om deze ontwikkelingen zo snel mogelijk een plek te geven in de opleiding. Voor meerdere ICT-opleidingen vormt dit een uitdaging. In het mbo geldt dat de keuzedelen mogelijkheden bieden om deze ontwikkelingen te incorporeren in de opleiding.
Wordt dit meegenomen bij een heraccreditatie binnen het hoger beroepsonderwijs? Zo ja, hoe wordt dit meegewogen? Zo nee, waarom wordt dit niet meegewogen?
Bij de accreditatie van zowel nieuwe als bestaande opleidingen wordt de mate waarin opleidingen aansluiten bij actuele ontwikkelingen in het veld in meerdere standaarden meegewogen. Dit is vastgelegd in het accreditatiekader. Zo moeten de beoogde leerresultaten en het programma van de opleiding aansluiten bij actuele (internationale) ontwikkelingen, eisen en verwachtingen in het beroepenveld en in het vakgebied. Deze toets kan plaatsvinden doordat het panel bestaande uit peers dat de opleidingsbeoordeling verricht, altijd over actuele kennis van het desbetreffende vakgebied beschikt. Deze toets, eens in de zes jaar, is slechts een momentopname. Ik vind het de taak van instellingen om voortdurend in te spelen op nieuwe ontwikkelingen in de sector en in contact te staan met het beroepenveld.
Wordt in het middelbaar beroepsonderwijs door de Inspectie van het Onderwijs hiernaar gekeken in het licht van de beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs? Zo ja hoe wordt dit meegewogen? Zo nee, waarom wordt dit niet meegewogen?
In het middelbaar beroepsonderwijs vormen de kwalificatie en de keuzedelen de basis voor de opleiding. Deze worden ontwikkeld door het gezamenlijke onderwijs en bedrijfsleven via de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven (SBB) en door mij vastgesteld. Om snel in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen bieden met name de keuzedelen een goede mogelijkheid. Deze kunnen snel worden ontwikkeld en vastgesteld, waarna ze door de school kunnen worden aangeboden en door studenten worden gekozen. Voor het bepalen welke opleidingen, waaronder de keuzedelen, in het mbo worden aangeboden voeren de scholen overleg met de werkgevers in hun regio. Hierdoor is het mogelijk om goed aan te kunnen sluiten bij de behoefte die er is op de arbeidsmarkt.
De Inspectie van het Onderwijs bekijkt in haar toezicht op de kwaliteit van het onderwijs in het mbo of het programma is afgestemd op de onderwijs- en vormingsdoelen van het kwalificatiedossier en de keuzedelen. Dit wordt meegewogen in het oordeel over de kwaliteit van het onderwijsproces. Verder kijkt de inspectie in haar toezicht op de kwaliteit van de examinering ook of de examens voldoende aansluiten bij de eisen van de kwalificatie en de keuzedelen.
Wat is uw mening over dit signaal? Hoe kijkt u aan tegen het opleiden voor cybersecurity?
Ik neem dit signaal zeer serieus en vind het erg vervelend dat deze studenten het gevoel hebben dat ze kennis en vaardigheden leren die verouderd zijn. Ik hecht zeer aan het responsief en actueel houden van opleidingen. Zoals ook aangegeven in de op 20-4-2018 jl. door het kabinet aan de kamer toegezonden Nederlandse Cybersecurity Agenda2 is er een groeiende vraag naar goed opgeleid cybersecurity personeel. Het mede door mij opgerichte Dcypher heeft recent de cybersecurity opleidingen binnen het hoger onderwijs in Nederland in kaart gebracht, waardoor onderlinge vergelijking van opleidingen en beoordeling van vaardigheden van pas afgestudeerden mogelijk is. Een volgende stap is het onderzoeken in hoeverre de onderwijscurricula ook voldoende aansluiten bij de behoefte aan goed opgeleid personeel. Daarbij vraagt ook het hebben van voldoende docenten bijzondere aandacht.
Herkent u het signaal van Hanzehogeschool dat het lastig is om goede ICT-docenten te vinden en het signaal van Cyberveilig Nederland dat de kennis bij docenten op dit gebied ontoereikend is?
Ja, dit signaal herken ik. De roep om geschikte docenten te vinden is bij vrijwel alle ICT-opleidingen erg groot. Cijfers van het ROA (Research Centrum Onderwijs en Arbeidsmarkt) laten zien dat er in algemene zin een tekort is aan hbo-informatici. Dit maakt ook het vinden van ICT-docenten uitdagend. Verder voltrekken de technologische ontwikkelingen zich, zoals gezegd, razendsnel. Het is een uitdaging voor docenten om goed op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen in het vakgebied. Gelukkig zijn er tal van bevlogen docenten die hun studenten dagelijks inspireren. Ook in dit opzicht is een goede samenwerking met het bedrijfsleven cruciaal.
Acht u het wenselijk dat onderwijs en bedrijfsleven intensiever met elkaar gaan samenwerken, zodat studenten uit alle jaren hier profijt van kunnen hebben en het onderwijs goed aansluit op de behoefte van de arbeidsmarkt? Zo ja, kunt u hierover met desbetreffende partijen in gesprek gaan om dit te bevorderen?
Zoals ik eerder aangaf is goed contact tussen onderwijs en bedrijfsleven essentieel om beroepsonderwijs te verzorgen dat studenten goed voorbereidt op de eisen van de arbeidsmarkt. Deze samenwerking vindt in de praktijk ook al veelvuldig plaats. Binnen bijvoorbeeld de centra voor innovatief vakmanschap (CiV’s) in het mbo en de Centers of Excellence in het ho (CoE’s) vinden onderzoek, bedrijfsleven en onderwijs elkaar en vindt vernieuwing plaats. Ook initiatieven binnen het Techniekpact dragen hieraan bij. Verder wordt in de kwaliteitsafspraken in het mbo aandacht besteed aan een goede aansluiting op de arbeidsmarkteisen in de regio.
Het bericht dat Iran stiekem delen van het atoomprogramma zou hebben voortgezet |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Bente Becker (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de onthullingen van de Israëlische Minister-President inzake de vermeende Iraanse voortzetting van een atoomwapenprogramma?1
Ja.
In hoeverre is deze informatie nieuw voor respectievelijk het kabinet en het Internationaal Atoomenergieagentschap (IAEA)?
De informatie die de Israëlische minister-president Netanyahu presenteerde leidt niet tot nieuwe inzichten over het Iraanse nucleaire programma. In 2011 stelde het IAEA in het rapport «Implementation of the NPT Safeguards Agreement and relevant provisions of Security Council resolutions in the Islamic Republic of Iran» (GOV/2011/63) dat Iran tot 2003 bezig is geweest met activiteiten die relevant zijn voor de ontwikkeling van een kernwapen en dat tot 2009 er ook nog incidentele activiteiten zijn geweest, maar niet in de vorm van een gestructureerd programma. In 2015 stelde het IAEA dat er geen geloofwaardige aanwijzingen zijn dat na 2009 nog activiteiten hebben plaatsgevonden die relevant zijn voor de ontwikkeling van een kernwapen. Sindsdien concludeerde het IAEA in tien opeenvolgende rapporten dat Iran zich aan haar verplichtingen onder het JCPOA houdt. Tegelijkertijd is het kabinet niet naïef over de wens van Iran om de mogelijkheid te behouden een kernwapen te ontwikkelen. Het kabinet acht het dan ook van groot belang dat het JCPOA in stand blijft om de wegen naar een Iraans kernwapen te blokkeren, en zet zich hier, ook na het besluit van President Trump om Amerikaanse steun in te trekken, onverminderd voor in.
Is de informatie, die vooral bestaat uit documenten die uit een archief in Teheran zouden zijn buitgemaakt, ondertussen gedeeld met de IAEA? Heeft het kabinet ook inzage verzocht in het kader van haar positie als tijdelijk lid van de VN-Veiligheidsraad en als lid van het comité dat toeziet op de naleving van het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA)?
Minister-president Netanyahu gaf in zijn presentatie aan de informatie ook te delen met het IAEA en bondgenoten. Wanneer Nederland de informatie ontvangt zal het een nader eigenstandig oordeel vormen. Voor het functioneren van Veiligheidsraadresolutie 2231 is het echter van veel groter belang dat de internationaal gemandateerde, onafhankelijke en technische organisatie, het IAEA, de informatie ontvangt en meeneemt in zijn analyses. Nederland dringt daar dan ook op aan bij Israël.
Hoe beoordeelt u de door de Israëlische Minister-President verschafte informatie, in het bijzonder de bewering dat delen van het Iraanse atoomprogramma nog na het sluiten van het JCPOA zijn voortgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe de conclusies van de Israëlische regering zich verhouden tot de door internationale partners uitgesproken overtuiging dat Iran zich aan de in het JCPOA vastgelegde afspraken houdt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke pogingen worden door Nederland ondernomen om het JCPOA in stand te houden na het moment waarop de Amerikaanse president een besluit moet nemen over het al dan niet «certificeren» van het akkoord?
Op 8 mei heeft President Trump besloten dat hij de Amerikaanse steun aan het JCPOA intrekt en de Amerikaanse nucleair-gerelateerde sancties (opgeschort onder het JCPOA) weer opnieuw invoert. Het opschorten van deze sancties is een verplichting onder het JCPOA. Deze beslissing heeft daardoor ook een impact op het akkoord. Ondanks deze beslissing vervalt het JCPOA niet onmiddellijk. Dat komt doordat onder Veiligheidsraadresolutie 2231 eerst een aantal stappen genomen moeten worden om te bemiddelen in het geval van een conflict, waaronder het voorleggen van de ontstane situatie aan de Veiligheidsraad.
Over het besluit van President Trump en een eerste appreciatie ging op 11 mei jl. een brief uit naar uw Kamer2.
Zowel Nederland als de Europese Unie hebben hun onverminderde steun voor het JCPOA uitgesproken. Het akkoord werkt en is niet gebaseerd op vertrouwen, maar op rigoureuze verificatie door het IAEA. Nederland blijft ook na het besluit van President Trump in nauw contact met Europese partners en zal bij alle partijen van het JCPOA erop aandringen om het akkoord in stand te houden. In de rol van Facilitator ziet Nederland toe op de implementatie van resolutie 2231. Ook zet Nederland zich als Facilitator in voor het goed functioneren van het «procurement channel»: het kanaal van het JCPOA dat zorgt voor gecontroleerde handel in gevoelige goederen. Nederland deelt de zorgen van partners over het ballistische programma van Iran en de zorgen over de Iraanse rol in de regio, maar deze zorgen dienen buiten het kader van het JCPOA geadresseerd te worden.
Kunt u zo snel mogelijk de in het algemeen overleg Jemen toegezegde brief sturen met een appreciatie van de verlenging van de EU-sancties richting Iran met een jaar? Kunt u daarin ook ingaan op eventuele aanvullende sancties voor het ballistische programma?
Graag verwijs ik u naar het Verslag Raad Buitenlandse Zaken3 voor de in het Algemeen Overleg Jemen d.d. 12 april 2018 toegezegde appreciatie van de verlenging.
Nederland is momenteel in overleg met Europese partners over de te nemen maatregelen in het kader van het ballistische raketprogramma van Iran. Sancties behoren tot de opties die worden overwogen.
Heeft het kabinet stappen gezet om in EU-verband het op eerdere momenten besproken «snap-back»-mechanisme te bepleiten, dat ervoor kan zorgen dat sancties tegen Iran opnieuw zullen gelden indien wordt vastgesteld dat Iran de afspraken van het JCPOA niet naleeft?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld4 bevat het nucleaire akkoord met Iran geen vermelding van een automatische «snap-back» van EU-sancties. Een automatische «snap-back», vergelijkbaar met het mechanisme voor de VN-sancties, bleek juridisch niet haalbaar onder het Verdrag van Lissabon. De Nederlandse inzet in 2015 voor het zo krachtig mogelijk maken van het «snap-back» mechanisme heeft destijds geresulteerd in een Raadsverklaring die is aangenomen op 18 oktober 2015. Hierin hebben alle EU-lidstaten zich gecommitteerd om onverwijld EU-sancties opnieuw in te stellen bij significante niet-naleving van de JCPOA-afspraken door Iran.
Kunt u aangeven of uit de vermeende leugens van het Iraanse regime inzake het bestaande programma kan worden afgeleid dat het een weg heeft open willen houden voor een herstart van het atoomwapenprogramma na de inwerkingtreding van de «sunset-clausule» (het verstrijken van de afspraken na 2025) in het JCPOA? Kunt u dit toelichten?
Het kabinet is niet naïef over de wens van Iran om de mogelijkheid te behouden een kernwapen te ontwikkelen.Het kabinet acht het dan ook van groot belang dat het JCPOA in stand blijft om de wegen naar een Iraans kernwapen te blokkeren.
In het JCPOA staat opgenomen dat Iran het Additioneel Protocol van het IAEA moet ratificeren. Dat betekent dat het IAEA het recht heeft om overal – en niet alleen op de door Iran aangegeven nucleaire locaties – inspecties uit te voeren. Hiermee kan het IAEA zich een volledig beeld vormen van het Iraanse nucleaire programma. In het JCPOA staat opgenomen dat Iran zijn Additioneel Protocol uiterlijk 2020 ter ratificatie aan het parlement moet aanbieden. Hiermee zal volledige IAEA-verificatie ook na het verstrijken van bepaalde limieten binnen het JCPOA door gaan.
De opties rond de verhuizing van de Van Braam Houckgeestkazerne te Doorn |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u nauwkeurig laten berekenen wat het annuleren van het besluit tot verhuizing van de Van Braam Houckgeestkazerne te Doorn naar Vlissingen zou kosten en de resultaten hiervan aan de Kamer doen toekomen?1 Zo nee, waarom niet?
Ter voorbereiding van de bouw van de marinierskazerne in Vlissingen zijn de volgende kosten gemaakt:
Deze posten bedragen in totaal € 36,8 miljoen. Daarnaast is het mogelijk dat, in het geval van het stopzetten van het aanbestedingsproces, de drie consortia die aan de dialoog deelnemen een vergoeding vragen voor de daadwerkelijk gemaakte kosten. Ik houd er rekening mee dat er in het geval van het annuleren van het besluit nog meer claims voor kostenverrekening worden ingediend en dit zal resulteren in hogere kosten voor Defensie. Bij het annuleren van het besluit tot verhuizing geldt nog steeds dat er een oplossing zal moeten worden gezocht voor de huidige verouderde huisvesting in Doorn.
Bent u bereid scenario's te onderzoeken waarbij de Van Braam Houckgeestkazerne na renovatie als volwaardige marinierskazerne in gebruik blijft en er in Vlissingen een nieuwe multidisciplinaire (voor onderhoud aan schepen, oefenplek etc.) kazerne wordt gebouwd met faciliteiten die momenteel in de rest van het land ontbreken? Zo nee, waarom niet?
In het verleden zijn verschillende scenario’s ten aanzien van de mogelijkheden in Doorn, Vlissingen, De Peel en Budel verkend. Zoals blijkt uit de Kamerbrief van 10 april 2012 (Kamerstuk 32 733, nr. 59) en uit de brief van 22 juni 2012 met antwoorden op schriftelijke vragen (Kamerstuk 32 733, nr. 70) is de businesscasevan de gemeente Utrechtse Heuvelrug indertijd bestudeerd. In een uitvoerige bijlage 3) bij deze antwoorden ontving de Kamer het Onderzoek naar volledigheid financiële onderbouwing businesscase VBHKAZ en rapport Zeeland.
De realiteit is dat er in 2012 een besluit is genomen dat niet zonder consequenties kan worden teruggedraaid. Naar aanleiding van de signalen van vertrekkende mariniers wordt nu wel een analyse van de cijfers van de irreguliere uitstroom gemaakt. Hierbij wordt gekeken naar de eerste zes maanden van dit jaar.
Deelt u de constatering dat bij herbestemming van het beoogde kazerneterrein in Vlissingen ten behoeve van een multifunctionele kazerne voor het Rijk niet alle tot op heden gemaakte kosten voor niets waren? Zo nee, waarom niet? Welke kosten waren dan wel voor niets?
Zie antwoord vraag 2.
Van welke totale kosten voor de bouw van de nieuwe marinierskazerne in Vlissingen gaat u momenteel uit? Hoe verhoudt die raming zich tot de oorspronkelijke raming voor een «state of the art» kazerne zoals door uw ministerie gemaakt in 2012?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de commercieel vertrouwelijke bijlage bij deze brief. Dit antwoord gaat in op de bouwkosten. Daarnaast houdt Defensie in de financiering van het project rekening met exploitatiekosten. Uw Kamer wordt zoals gebruikelijk voorafgaand aan de gunning geïnformeerd over het te sluiten contract en de totale kosten.
Kunt u uw eerdere stellingname in antwoorden op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1932), dat het annuleren van het verhuisbesluit «tientallen miljoenen euro's» zou kosten, financieel onderbouwen? Zo nee, waarom niet? Waaruit bestaan bijvoorbeeld de kosten á 13,8 miljoen euro, waarvan de provincie Zeeland zelf zegt dit uit te hebben gegeven aan de kazerne, terwijl er nog geen schep in de grond is gegaan?
Voor de berekening van de kosten die Defensie kwijt zou zijn in geval de aanbesteding wordt afgebroken verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
In de voortgangsrapportage van de provincie aan provinciale staten van eind maart 2018 over het project MARKAZ staat, dat van het beschikbare budget van ruim € 18 miljoen (€ 15 miljoen van de provincie en ruim € 3 miljoen van de gemeente Vlissingen) nog ca. € 4,2 miljoen resteert. De provincie en de gemeente hebben tot nu toe € 13,8 miljoen besteed aan onderzoek en planvorming, grondverwerving, sloopkosten, explosievenruiming, engineering en aanleg van nutsvoorzieningen, een afkoopsom voor bouwrijp maken, communicatie en promotie.
Welke financiële risico’s zitten er aan de bouw en aan de exploitatie van de nieuw te bouwen kazerne in Vlissingen? Wat is de financiële omvang van deze risico's? Zijn deze risico’s groter door de gekozen DBFMO-constructie?
De financiële risico’s gedurende de bouw en de exploitatie van de kazerne zijn op geld gewaardeerd in de commercieel vertrouwelijke Public Sector Comparator(PSC). De PSC maakt onderdeel uit van de DBFMO-constructie. Voor deze waardering verwijs ik u graag naar de commercieel vertrouwelijke bijlage bij deze brief.
In de DBFMO-overeenkomst betaalt Defensie een prestatie-gerelateerde vergoeding. Daarmee liggen deze risico’s bij het consortium, dat deze risico’s het beste kan mitigeren. Tot die tijd bestaan de financiële risico’s voor Defensie uit mogelijke gevolgen van de ontwerpkeuze, algemene marktrisico’s zoals rente en inflatie, het aanbestedingsresultaat en prijsontwikkelingen in de vastgoedsector.
In hoeverre is de inrichting van de nieuw te bouwen kazerne in Vlissingen vergelijkbaar met de raming in 2012? Klopt het bijvoorbeeld dat de geplande schietbanen bij de nieuw te bouwen kazerne in Vlissingen maar half zo groot zijn als door de mariniers was gevraagd, en dat hierdoor slechts met zes mariniers tegelijk kan worden getraind in plaats van de vaste aanvalsteams van zestien personen, en dat er niet of beperkt geschoten kan worden? Zo ja, bent u voornemens een alternatieve faciliteit in gebruik te nemen voor oefeningen met zestien mariniers waar geen schietbeperkingen zijn en wat zijn daarvan de meerkosten?
Sinds 2012 is de behoeftestelling op onderdelen aangepast. Er is bijvoorbeeld nu voorzien in de huisvesting van marechaussees en van de NATRES op het terrein, en in de opslag van Viking rupsvoertuigen. Daarnaast is het aantal parkeerplaatsen voor civiele personenauto’s conform normering naar beneden bijgesteld.
Het aantal schietpunten van een reguliere schietbaan, zoals op de kazerne in Vlissingen is voorzien, wordt bepaald op basis van gebruiksintensiteit per jaar. De in de huidige ontwerpspecificatie opgenomen schietfaciliteiten zijn op basis van de hierbij horende capaciteitsberekening nog steeds afdoende. Door het treffen van geluidwerende maatregelen, hetgeen onderdeel is van de uitvraag bij de consortia, voldoet het gehele operationele gebied aan de wet- en regelgeving en zijn er geen schietbeperkingen.
Ten aanzien van een aantal onderdelen in de behoeftestelling en bijbehorende outputspecificatie, waaronder onder andere het aantal schietpunten, overkappingen voor het stallen van militaire voertuigen en havenfaciliteiten, heeft de medezeggenschap aangegeven dat zij de huidige outputspecificatieniet vinden voldoen. Hierover is Defensie intern nog in gesprek.
Klopt het dat niet alle gewenste helikoptertrainingen bij de nieuw te bouwen kazerne in Vlissingen uitgevoerd kunnen worden en dat voor bepaalde trainingen uitgeweken gaat moeten worden naar andere locaties? Zo ja, wat zijn daarvan de meerkosten?
Net als nu in Doorn zijn de mariniers na de verhuizing naar Vlissingen voor helikoptertrainingen aangewezen op trainingslocaties zoals de vliegbases Gilze-Rijen en Deelen, en op laagvlieggebieden op een aantal locaties waar ook geïntegreerd geoefend wordt (dit betreft de Oirschotse heide, Leusderheide, Weerter- en Budelerheide, Ederheide en de Marnewaard). Daarnaast zullen de mariniers jaarlijks oefeningen houden op terreinen als ISK Harskamp, ASK Oldebroek en op Texel. Voor het bereiken van deze terreinen is de kazerne in Doorn gunstiger gelegen.
Bij verhuizing naar Vlissingen kan in de toekomst voor het trainingsprogramma van de mariniers ook gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden die de in Zeeland aangeboden terreinen bieden. Momenteel is Defensie in gesprek met terreineigenaren, gemeenten en de provincie Zeeland over het medegebruik van verschillende terreinen. Voor een aantal terreinen is al een contract afgesloten.
De meerkosten van de verhuizing naar Vlissingen betreffen voornamelijk reis- en verblijfkosten. In 2012 zijn de hieruit voortkomende exploitatiekosten op enkele honderdduizenden euro’s geraamd. Deze kosten zijn echter afhankelijk van een aantal factoren, zoals de oefen- en trainingsschema’s van de mariniers en dienstreizen ten behoeve van opleidingen en bedrijfsvoeringactiviteiten. Dit zijn factoren die nog niet vastliggen en per marinier zullen verschillen. Het is daarom niet mogelijk om deze kosten exact te duiden.
Klopt het dat bij de nieuw te bouwen kazerne in Vlissingen geen oefeningen uitgevoerd kunnen worden tijdens het broed- en strandseizoen? Moet hier een alternatief voor worden gezocht? Zo ja, wat zijn daarvan de meerkosten?
Net als op de oefenterreinen van Defensie elders in Nederland wordt in Zeeland rekening gehouden met natuurwaarden. Voor de oefen- en trainingsfaciliteiten op de kazerne leveren het broed- en het strandseizoen geen beperkingen op. Op twee gebieden buiten de kazerne, namelijk de Kop van Schouwen en Krammer-Volkerak, gelden beperkingen gedurende het broedseizoen. Hiermee kan rekening worden gehouden in de planning en hiervoor zijn zodoende geen alternatieven nodig.
Voor het medegebruik van terreinen van Staatsbosbeheer en North Sea Port zal Defensie, zoals gebruikelijk bij dit soort terreinen, rekening houden met recreatieve medegebruikers.
Welke kosten gaan gepaard met de extra reistijd en reiskosten die gemaakt moeten worden voor de veel grotere afstand die mariniers moeten afleggen vanuit Vlissingen ten opzichte van Doorn om bij andere militaire bases te komen, zoals bijvoorbeeld Den Helder, Gilze-Rijen en de Harskamp?
Zie het gecombineerde antwoord op vraag 8 en 10.
Gedurende hoeveel jaren verwacht u dat extra accommodatie nodig is voor personeel dat niet verhuist en daardoor op de nieuw te bouwen kazerne in Vlissingen moet worden gehuisvest? Wat zijn de financiële consequenties als deze verwachting niet uitkomt? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de behoeftestelling is ervan uitgegaan dat gedurende tien jaar extra behoefte aan legering bestaat. Als er gedurende een langere tijd extra legering nodig is, gaat dit gepaard met extra exploitatiekosten. De hoogte hiervan is sterk afhankelijk van de invulling van een contract met een consortium. Deze kosten kunnen daarom nu nog niet worden berekend.
Klopt het dat de gemeente Utrechtse Heuvelrug inmiddels een nabij de Van Braam Houckgeestkazerne gelegen golfbaan heeft opgekocht, terwijl het niet kunnen aankopen van deze golfbaan een struikelblok was voor eventuele uitbreiding van de kazerne?
De gemeenteraad heeft op 14 maart jl. bepaald dat Utrechtse Heuvelrug het perceel zal overnemen. Indertijd heeft Defensie gepoogd dit perceel te kopen, om het bij de kazerne te kunnen trekken. Dit is toen niet gelukt.
Bent u bereid met de gemeente Utrechtse Heuvelrug in gesprek te gaan om te bezien wat de mogelijkheden op het moment zijn en welke oplossingen eventueel kunnen worden gevonden voor de plannen die de gemeente inmiddels heeft voor het terrein van de Van Braam Houckgeestkazerne? Zo nee, waarom niet?
Zie het gecombineerde antwoord op vraag 2, 3, 13 en 14.
Bent u, mede gelet op de uitlating van voormalig Minister Hans Hillen dat hij een scenario van instandhouding van de Van Braam Houckgeestkazerne nooit serieus heeft genomen2, bereid nauwkeurig en serieus te laten onderzoeken welke besparingen ten opzichte van het huidige besluit kunnen worden bereikt met het in stand houden van de Van Braam Houckgeestkazerne, zoals bijvoorbeeld besparingen op het gebied van verhuiskosten en het aantal boordplaatsers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Welke besluiten met betrekking tot het vastgoed van Defensie zijn sinds 2012 teruggedraaid of aangepast? Wat waren hier de financiële consequenties van?
In de nota «In het belang van Nederland» van 17 september 2013 was onder meer besloten tot de sluiting en afstoting van de Van Ghentkazerne in Rotterdam en de Johan Willem Frisokazerne in Assen. Deze maatregelen zijn in de maanden daarna teruggedraaid. Civiel medegebruik maakte voor deze kazernes kostenverdeling en een meer optimale bezetting mogelijk.
Onlangs is in de Defensienota 2018 aangekondigd dat een aantal defensielocaties openblijft: het Complex Brasserskade in Den Haag, het munitiecomplex in Alphen, de Korporaal van Oudheusdenkazerne in Hilversum, de Joost Dourleinkazerne op Texel, Kamp Nieuw Milligen in Uddel en de Koningin Wilhelminakazerne in Ossendrecht. Enkele andere locaties worden nog onderzocht.
Dit leidt tot een verhoogde exploitatie en in voorkomend geval het wegvallen van geraamde verkoopopbrengsten. Daarnaast zijn op bepaalde locaties investeringen benodigd. Defensie actualiseert de Vastgoedportefeuille Strategie. De daar uit volgende stand van zaken en de financiële gevolgen van de defensielocaties die open zijn, open blijven, en in de toekomst nog open zullen gaan, zullen worden verwerkt in het Materieel Projecten Overzicht, de begroting en het jaarverslag.
Deelt u de mening dat in onze moderne samenleving het werk van de partner even belangrijk is als dat van de marinier en het weinig emancipatoir is van hem of haar te verlangen dat hij/zij zijn/haar werk, familie en sociaal leven achterlaat om met de marinier mee te verhuizen? Bent u bereid bij uw onderzoek naar de oorzaken van de verhoogde uitstroom bij het Korps Mariniers de consequenties voor partners en kinderen expliciet te onderzoeken en mee te laten wegen? Zo nee, waarom niet?
Defensie kent naast de mariniers veel meer uitgezonden militairen van wie velen niet wonen in de nabijheid van hun kazerne, vliegbasis of de marinehaven in Den Helder. De beslissing over het al dan niet meeverhuizen van gezinsleden is altijd aan de individuele militair geweest. Ik ben me er terdege van bewust dat een verhuizing naar Vlissingen invloed zal hebben op de privésituatie van de mariniers, zeker als partners van de mariniers momenteel in de omgeving van Doorn werkzaam zijn.
Het lot van Nederlandse IS-kinderen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Coalitie oneens over ophalen IS-kinderen»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de actuele verblijfplaats van de naar schatting 175 Nederlandse kinderen die in voormalig IS-gebied verblijven of hebt u daar tenminste een indicatie van? Zo ja, waar verblijven deze kinderen? Zo nee, waarom bent u hiervan niet op de hoogte?
Op dit moment verblijven er ten minste 145 kinderen met een Nederlandse link in het overgebleven strijdgebied in Syrië en Irak. Daarnaast bevinden zich ten minste 30 kinderen met een Nederlandse link (in de regio) buiten het strijdgebied, waaronder in de opvangkampen in Noord-Syrië. Het gaat om kinderen met de Nederlandse nationaliteit of kinderen die hierop aanspraak kunnen maken.
Beschikt u over signalen dat er kinderen van relatief veilige Koerdische gebieden naar IS-gebieden worden overgebracht? Zo ja, waar bestaan die signalen uit? Zo nee, komt dat omdat u geen actueel beeld hebt van de verblijfplaats van deze kinderen of zijn er andere redenen waarom u dat niet weet?
Deze berichten zijn vanuit meerdere kanalen tot mij gekomen, onder meer vanuit familieleden van uitreizigers. Hen bereikte het bericht dat men mogelijk bezig zou zijn om vrouwen en kinderen uit een vluchtelingenkamp terug naar IS gebied te brengen. Vooralsnog kunnen deze berichten niet bevestigd worden.
Heeft u actief contact gezocht met de autoriteiten van de Koerdische Autonome Regio of gaat Nederland dat nog doen, om u op de hoogte te stellen van de situatie waarin de Nederlandse IS-kinderen zich bevinden en of er sprake is van een verplaatsing naar IS-gebied? Zo ja, wat is de uitkomst van dat contact? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft, via haar Consulaat Generaal in Erbil, structureel contact met de autoriteiten van de Koerdische Autonome Regio in Irak over uiteenlopende onderwerpen. In Noord Syrië is er geen formeel contact met de lokale groepering die de leiding hebben over de kampen, zoals de Syrian Democratic Forces/ Partiya Yekîtiya Demokrat. Wel hebben er recentelijk in Nederland met medewerkers van het Ministerie van BZ en JenV gesprekken plaatsgevonden met deze groepering.
Deelt u de mening dat als blijkt dat er Nederlandse kinderen naar IS-gebied worden overgebracht, dat een groter gevaar voor die kinderen oplevert en er ook toe kan leiden dat zij nog verder van de Nederlandse samenleving komen af te staan? Zo ja, wat verandert dat aan het kabinetsstandpunt ten aanzien van het naar Nederland terugbrengen van IS-kinderen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in mijn reactie op het standpunt van de Kinderombudsman die tegelijkertijd met deze beantwoording naar uw Kamer is gezonden, zie ik deze kinderen in de eerste plaats als slachtoffer van de door hun ouders gemaakte, gevaarlijke keuzes en de als gevolg daarvan ontstane victimisatie. In de belangenafweging worden naast de belangen van de kinderen, diplomatieke verhoudingen, de veiligheid van de betrokkene en nationale veiligheidsbelangen afgewogen. Deze weging leidt ertoe dat dat het kabinet niet actief inzet op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun minderjarige kinderen uit Syrië en Irak. Dit laat onverlet dat de situatie voortdurend wordt gemonitord.
De daling van het aantal uitzettingen |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Uitzetting stokt: duizenden afgewezen immigranten gaan niet weg»?1
Ja.
Waarom laat u afgewezen vreemdelingen vrij in onze samenleving rondlopen, zelfs als ze bijvoorbeeld jarenlang als krakersbende door de hoofdstad trekken?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen van uzelf en het lid Kops, die op 25 april 2018 naar de Kamer zijn verzonden (Tweede Kamer, Vergaderjaar 2017–2018, Aanhangsel van de Handelingen 1940).
Realiseert u zich dat u het illegalenprobleem door dit laffe gedoogbeleid niet oplost maar erger maakt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid alle illegalen eindelijk van straat te halen, vast te zetten en uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bereid landen van herkomst die niet meewerken aan uitzettingen eindelijk eens te sanctioneren? Zo nee, waarom niet?
Landen zijn op basis van internationaal recht verplicht hun onderdanen terug te nemen. Dit gebeurt in onvoldoende mate ten aanzien van een aantal landen. Hierin ligt de noodzaak voor een brede aanpak van positieve en negatieve prikkels om die landen tot betere samenwerking te bewegen. Dit staat dit kabinet ook voor. Ook op EU-niveau zet ik mij in voor het behalen van betere terugkeerresultaten. Voor de EU is terugkeer een beleidsprioriteit, waarbij een «more for more» en «less for less»-aanpak wordt gehanteerd. De (onder meer door Nederland gesteunde) aankondiging van mogelijke maatregelen op het terrein van het visumbeleid door de EU heeft geleid tot verbetering van de terugkeersamenwerking met Bangladesh. Met gezamenlijk optreden van de EU kunnen dus resultaten op terugkeer worden bereikt. Net als bij alle maatregelen binnen de strategische landenbenadering is de inzet maatwerk, waarbij steeds moet worden gekeken naar effectiviteit en proportionaliteit. Er zal bij het inzetten van negatieve prikkels altijd oog moeten worden gehouden voor mogelijke repercussies in de bilaterale relaties van zowel NL als van de EU.
Deelt u de mening dat degenen die (nog) niet gedwongen kunnen worden uitgezet ook moeten worden vastgezet totdat ze zelfstandig uit ons land vertrekken? Zo nee, waarom niet?
Nee. De aanwezigheid van een zicht op uitzetting is een uit artikel 5 van het EVRM volgende voorwaarde voor vreemdelingenbewaring. Zonder zicht op uitzetting is bewaring in strijd met dat verdrag. Wel kan een vreemdeling worden vastgehouden als aan zijn uitzetting gewerkt wordt, en er wordt voldaan aan de overige criteria die worden gesteld aan bewaring. Zoals opgenomen in het regeerakkoord zet het kabinet in op het vergroten van de mogelijkheden om vreemdelingen in bewaring te kunnen stellen maar dit vindt vanzelfsprekend zijn grens in de fundamentele waarborgen van het EVRM.
Kunt u Nederland in plaats van een illegalenparadijs niet beter een paradijs voor Nederlanders laten zijn?
Ik kan mij in de omschrijving van Nederland als een illegalenparadijs niet vinden.
De As Soennah moskee die onder de Nederlandse wet aangemerkt is als goed doel |
|
Pieter Heerma (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Nieuwsuur bericht dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) meldt dat de As Soennah moskee in Den Haag geld ontvangt van de Koeweitse liefdadigheidsorganisatie?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Krijgt de Belastingdienst ook informatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en/of de diensten en/of andere overheidsinstanties over geldstromen naar ANBI’s (algemeen nut beogende instellingen)? Zo ja, welke informatie krijgt zij?
De Belastingdienst maakt bij het toezicht op naleving van de fiscale wetgeving in voorkomende gevallen gebruik van signalen die binnenkomen van andere instanties en van belastingplichtigen. Dat is bij het toezicht op ANBI’s ook het geval. In de bestanden bij de Belastingdienst over ANBI’s is geen informatie aanwezig hoe vaak dat gebeurt.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er in de As Soennah moskee gepredikt wordt a) dat besnijdenis aanbevolen wordt voor vrouwen omdat haar lusten dan minder worden (terwijl vrouwelijke genitale verminking verboden is), en b) dat een getrouwd persoon, die overspel pleegt, de doodstaf verdient door middel van steniging?
Ik heb er kennis van genomen dat Nieuwsuur en andere media hierover hebben bericht.
Deelt u de mening dat deze laatste twee zaken evident in strijd zijn met het algemeen belang? Zo nee, kunt u dan aangeven hoe u het algemeen belang definieert?
Ja, die mening deel ik volledig.
Daarbij moet ik echter tegelijkertijd opmerken dat, wettelijk gezien, de vraag of dit dan voldoende reden kan zijn om een eventuele ANBI-status in te trekken niet op voorhand vanzelfsprekend is.
De Belastingdienst houdt in algemene zin toezicht op specifieke ANBI-gerelateerde aspecten zoals het algemeen nut karakter, de besteding van giften, de feitelijke activiteiten en de publicatieplicht. De Belastingdienst kan op basis van interne en externe signalen besluiten om een onderzoek bij een instelling uit te voeren. Een onderzoek houdt in dat getoetst wordt of een ANBI aan alle hiervoor genoemde vereisten voldoet. Daarnaast wordt er gecontroleerd op een volledige en betrouwbare administratie en of er mogelijk sprake is van fraude. De ANBI-status wordt ingetrokken indien uit onderzoek blijkt dat de feitelijke doelstelling en de feitelijke activiteiten van de instelling niet in overeenstemming zijn met het algemeen nut of de instelling de andere voorwaarden van de regelgeving niet naleeft. Het gaat dan met name om of aan de wettelijke norm van ten minste 90% het algemeen nut dienend nog wordt voldaan en overeenkomstig de daartoe bestemde gelden wordt besteed. De ANBI-status kan ook worden ingetrokken indien een bestuurder of gezichtsbepalende persoon van de instelling is veroordeeld wegens een misdrijf.
Heeft u er kennis van genomen dat de As Soennah moskee de ANBI-status heeft en dus een goed doel is voor de Nederlandse wet (bron: zoekprogramma ANBI’s van de belastingdienst, geraadpleegd op 29 april 2018)?
De As Soennah moskee in Den Haag heeft sinds 2008 de status van ANBI en staat inderdaad in het ANBI-register op de internetsite van de Belastingdienst
Betekent dit dat als iemand een gift doet, zodat As Soennah een youtube college kan maken over bijvoorbeeld de wenselijkheid van vrouwenbesnijdenis (vrouwelijke genitale verminking), hij/zij dan deze gift kan aftrekken van de inkomstenbelasting en er dan tot 52% van terugkrijgt via de Belastingdienst?
In zijn algemeenheid is de regeling voor de giftenaftrek zo dat als een instelling bij beschikking is aangemerkt als algemeen nut beogende instelling, giften gedaan aan deze instelling aftrekbaar zijn voor de inkomstenbelasting, mits aan alle voorwaarden voor de aftrekbaarheid wordt voldaan. Als mocht blijken dat de instelling niet of niet meer aan de ANBI-voorwaarden voldoet, zijn giften aan de instelling aftrekbaar voor de inkomstenbelasting totdat de intrekking van de ANBI-beschikking van de instelling op de internetlijst is gepubliceerd. Dit ter bescherming van de belangen van de donateurs.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de As Soennah moskee op haar website (http://www.as-soennah.nl) de volgende stukken niet gepubliceerd heeft, terwijl dat wel verplicht is voor een ANBI:
Ik heb er kennis van genomen dat de As Soennah moskee één of meer vereiste stukken niet heeft gepubliceerd. In algemene zin is het zo dat de Belastingdienst ook toezicht houdt op naleving van de publicatieplicht door instellingen met een ANBI-status. Als bij een controle blijkt dat dit niet het geval is, kan dat een reden zijn om de ANBI-status in te trekken. Uit de praktijk blijkt dat geconstateerde omissies die voortvloeien uit de publicatieplicht nagenoeg altijd na een oproep daartoe door een instelling worden hersteld.
Bent u bereid om de ANBI-beschikking met terugwerkende kracht in te trekken, omdat deze moskee overduidelijk niet het algemeen belang gediend heeft en zich niet houdt aan de publicatieplicht?
De Belastingdienst is gehouden aan de geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en verstrekt derhalve geen informatie over individuele gevallen.
Bij hoeveel niet-godsdienstige ANBI’s zijn sinds 2014 (toen de publicatieplicht inging) de voorwaarden gecontroleerd en hoe vaak is de ANBI-beschikking ingetrokken tussen 1 januari 2014 en 31 maart 2016?
Gelet op de vraagstelling is ervan uitgegaan dat de vraag betrekking heeft op het aantal intrekkingen wegens het niet-voldoen aan de publicatieverplichting van de ANBI-beschikkingen van niet-religieuze instellingen in de periode 1 januari 2014 en 31 maart 2018. Sinds 2014 zijn er 7.644 niet-godsdienstdienstige ANBI’s op de publicatieplicht gecontroleerd. Het toezicht op de publicatieplicht heeft tot 1.446 intrekkingen geleid. De redenen van intrekking is veelal omdat de instellingen waren opgeheven dan wel in liquidatie waren.
Bij hoeveel godsdienstige ANBI’s zijn sinds 2016 (toen de publicatieplicht inging) de voorwaarden gecontroleerd en hoe vaak is de ANBI-beschikking ingetrokken tussen 1 januari 2016 en 31 maart 2018?
Sinds 2016 zijn er 2.955 godsdienstige ANBI’s op de publicatieplicht gecontroleerd. Daarbij zijn 1.139 omissies geconstateerd en heeft het toezicht op de publicatieplicht tot 1 intrekking geleid omdat, ondanks herhaalde waarschuwingen, niet werd voldaan aan de publicatieplicht. De overige omissies zijn hersteld of er is nog overleg over het herstel.
Herinnert u zich dat u in januari 2017 in de evaluatie van de praktijk rond ANBI's en SBBI's aan de Kamer het volgende schreef over publiekrechtelijke lichamen: «Sinds 1 januari 2012 kwalificeren publiekrechtelijke lichamen in de zin van artikel 1, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek automatisch als ANBI op grond van de AWR. Dit betekent dat zij geen aanvraag bij de Belastingdienst hoeven te doen voor een beschikking om de ANBI-status te mogen voeren.33 Voorbeelden van publiekrechtelijke lichamen zijn de staat, de provincie en de gemeente. Incidenteel komen publiekrechtelijke lichamen overigens nog voor in het ANBI- publicatiebestand. Ook buitenlandse publiekrechtelijke lichamen vallen onder deze bepaling»?
Ik heb er kennis van genomen dat de evaluatie van de praktijk rondom ANBI’s en SBBI’s deze passage bevat.
Betekent dit dat het Turkse Ministerie van godsdienstzaken, de Diyanet, automatisch een goed doel is onder de Nederlandse ANBI-wetgeving?
Indien deze instelling kan worden aangemerkt als een buitenlands publiekrechtelijk lichaam, kwalificeert deze instelling automatisch als ANBI. De definitie van het begrip ANBI is sinds 1 januari 2012 opgenomen in artikel 5b van de AWR. Op grond van artikel 5b, tweede lid, van de AWR zijn publiekrechtelijke lichamen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek1 algemeen nut beogende instellingen. De reden is dat publiekrechtelijke lichamen naar hun aard worden geacht altijd het algemeen nut te beogen. Ook buitenlandse publiekrechtelijke lichamen kwalificeren derhalve van rechtswege als ANBI.2 Hierbij speelt de Europeesrechtelijke houdbaarheid een rol. De genoemde voorbeelden in de vragen 12 tot en met 15 geven mij aanleiding te bezien of bepaalde (buitenlandse) publiekrechtelijke lichamen uitgesloten zouden moeten worden van de ANBI-status – van rechtswege – en zo ja, op welke wijze.
Betekent dit dat de Iraanse Atomic Energy Organization en andere Iraanse overheidsinstanties die zich wellicht bezighouden met het ontwikkelen van nucleaire bommen automatisch een goed doel zijn onder de Nederlandse ANBI-wetgeving?
Zie het antwoord op vraag 12.
Betekent dit dat de Noord Koreaanse gevangenis-en concentratiekampen automatisch een goed doel zijn onder de Nederlandse ANBI-wetgeving?
Zie het antwoord op vraag 12.
Betekent dit de Sudanese overheidsorganisaties van president Al-Bashir – die verdacht wordt van genocide en door het internationaal strafhof in Den Haag gezocht wordt – goede doelen zijn onder de Nederlandse ANBI-wetgeving?
Zie het antwoord op vraag 12.
Bent u bereid om de definitie van goed doel in de ANBI-wetgeving (onder andere Hoofdstuk 1a van de uitvoeringsregeling van de algemene wet inzake rijksbelastingen) aan te passen c.q. aan te scherpen zodat a) buitenlandse overheden (en zeker overheden buiten de Europese Unie) er niet onder kunnen vallen, b) een goed doel nooit zaken kan doen die tegen het internationaal recht ingaan, en c) een goed doel zich moet houden aan de Grondwet en het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens?
Zie het antwoord op vraag 12. Bij met name de onderdelen b en c van deze vraag speelt ook de bredere discussie over (onder andere) het tegengaan van ongewenste beïnvloeding vanuit onvrije landen of organisaties door bijvoorbeeld financiering van organisaties in Nederland. Om die reden zal ik hierover in overleg treden met mijn collega’s op Justitie en Veiligheid, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Buitenlandse Zaken.
Herinnert u zich dat de Kamer meerdere keren beloofd is dat er meer transparantie zou komen in salafistische financiering, bijvoorbeeld door transparantie van ANBI’s?1 2 3
De Ministers voor Rechtsbescherming en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben 29 maart jl. een brief aan uw Kamer gestuurd6 over transparantie van geldstromen naar maatschappelijke organisaties en beperking van geldstromen uit onvrije landen waarin wordt ingegaan op het eerdere voorstel van een publicatieplicht voor stichtingen en op de optie van een verplichting om inzicht te geven in ontvangen donaties.
Kunt u aangeven welke concrete stappen de afgelopen tien jaar geleid hebben tot meer transparantie van de financiering van salafistische organisaties?
Zoals ik in de kabinetsreactie op de evaluaties van de giftenaftrek en van de praktijk rond ANBI's en SBBI's heb gemeld, hebben de Ministers voor Rechtsbescherming en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 29 maart jl. de eerdergenoemde brief aan uw Kamer gestuurd. In deze brief is ook verwezen naar de set van aanvullende maatregelen die op 4 december 2016 is aangekondigd waarvan een deel reeds in werking is getreden7. Voorbeelden hiervan zijn de versterkte diplomatieke dialoog met een aantal landen in het Midden-Oosten om transparantie rondom financieringsstromen vergroten, alsook de inmiddels opgestarte pilot binnen het Financieel Expertise Centrum (FEC).
Bent u bereid om met een wetsvoorstel te komen waarbij ANBI’s inzage moeten geven in hun geldstromen, die direct of indirect uit onvrije landen komen, bijvoorbeeld door een jaarlijkse publicatieplicht?
In de hiervoor genoemde brief van 29 maart jl. is de verkenning van de Minister voor Rechtsbescherming opgenomen hoe transparantie van geldstromen naar maatschappelijke organisaties kan worden bereikt. Een tweede stap is om te bezien of geldstromen vanuit onvrije landen kunnen worden beperkt. Dit is een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gecoördineerd traject. Het streven van de Minister voor Rechtsbescherming is om rond de zomer van 2018 een conceptwetsvoorstel in consultatie te brengen. De Kamer zal na de zomer van 2018 nader over deze verkenningen worden geïnformeerd. Uit de hiervoor aangehaalde brief van 29 maart jl. wordt in ieder geval duidelijk, dat het een breder vraagstuk betreft dan alleen ANBI’s – het gaat om maatschappelijke organisaties zoals stichtingen, verenigingen en kerkgenootschappen – en dat nog invulling moet worden gegeven aan het begrip «onvrije landen».
Bent u bereid om deze vragen een voor een en binnen tien dagen te beantwoorden, zodat de goededoelensector in Nederland alleen goede doelen bevat die ook zo in zijn algemeenheid gezien worden?
Helaas heeft de beantwoording van de gestelde vragen meer tijd genomen.
De vragen zijn één voor één beantwoord.
Wilt u in dit dossier goed samenwerken met uw collega’s op Veiligheid en Justitie, op Sociale Zaken en Werkgelegenheid en op Buitenlandse Zaken, zodat er een samenhangende aanpak is van de problemen?
Voor het kabinet staat samenhang in beleid voorop, waarbij elk van de betrokken bewindspersonen het voortouw heeft op het domein waarvoor deze verantwoordelijk is. Voor mij als Staatssecretaris van Financiën betreft dat de fiscale aangelegenheden en alle aangelegenheden inzake de Belastingdienst.
De uitnodiging voor een Defensie Iftar op donderdag 24 mei 2018 |
|
Geert Wilders (PVV), Emiel van Dijk (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitnodiging door Defensie voor een Defensie Iftar op 24 mei in de Marinekazerne Den Helder?1
Ja.
Deelt u de mening dat de islam een totalitaire ideologie is, die haaks staat op de normen en waarden waar wij als samenleving voor staan en die wij met onze militairen wereldwijd ook proberen uit te dragen? Zo nee, waarom niet?
De vrijheid van godsdienst of levensovertuiging is één van de klassieke grondrechten die eenieder in Nederland heeft behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet. Deze vrijheid beschouw ik als een kernwaarde van de Nederlandse samenleving.
De Nederlandse krijgsmacht kent al meer dan 100 jaar een in de krijgsmacht geïntegreerde Diensten Geestelijke Verzorging (DGV). Deze organisatie bestaat uit zes diensten van verschillende religieuze en levensbeschouwelijke overtuigingen.2
De Diensten Geestelijke Verzorging dragen bij aan het (geestelijk) welbevinden van militairen, veteranen, het thuisfront en overig defensiepersoneel. De kerntaken van de DGV zijn het organiseren van bijeenkomsten en activiteiten en het bieden van een vertrouwelijke plaats voor defensiepersoneel om hun verhaal te doen.
Zou het niet beter zijn om in plaats van deze totalitaire ideologie, die vrouwenhaat, Jodenhaat, homohaat en discriminatie voorstaat, te bestrijden in plaats van daarvoor te capituleren en binnen Defensie te faciliteren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om dit door de belastingbetaler betaalde bewieroken van een gewelddadige ideologie per direct af te blazen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er binnen onze seculiere krijgsmacht geen plaats is voor extremistische uitingen, zoals die van een totalitaire ideologie zoals de islam dat is? Zo nee, waarom niet?
Binnen de krijgsmacht is geen plaats voor extremistische uitingen op welke grond dan ook. Verder wijs ik u naar het antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Het bericht “Companies sign up to pledge to cut plastic pollution” en “UK supermarkets launch voluntary pledge to cut plastic packaging” |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Companies sign up to pledge to cut plastic pollution» en «UK supermarkets launch voluntary pledge to cut plastic packaging»?1 2
Ja.
Wat vindt u van het UK Plastics Pact?
Zie het antwoord op vraag 2 van het lid Van Brenk.
Zijn de verhoudingen en/of problematiek van plastic verpakkingen en plastic afval in het Verenigd Koninkrijk vergelijkbaar met Nederland?
Het Verenigd Koninkrijk rapporteerde over 2015 een recyclingpercentage van kunststof verpakkingsafval van 39%. Het restant wordt verbrand of gestort. In Nederland recycleden we in 2015 en 2016 51% van de kunststof verpakkingen. Het restant wordt nuttig gepast door middel van verbranding met energieterugwinning. Daarmee is Nederland koploper. De genoemde cijfers lijken erop te wijzen dat Nederland ten opzichte van het Verenigd Koninkrijk voorloopt. Uiteraard neemt dit niet weg dat ook Nederland nog de nodige stappen heeft te zetten bij het sluiten van de kunststof verpakkingsketen en het terugdringen van de hoeveelheid plastic afval, en dat initiatieven uit het Verenigd Koninkrijk ook voor de Nederlandse situatie leerzaam en bruikbaar kunnen zijn.
Zijn de doelen gesteld in het UK Plastics Pact haalbaar voor Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het aandeel van «single use plastics» anders dan verpakkingen in het Nederlands afval?
Ongeveer 14% van het huishoudelijk restafval betreft kunststoffen; daarvan is 9% verpakkingen en 5% niet-verpakkingen. Van de niet-verpakkingen is de helft vuilniszakken (2,5%). Deze kunnen als single-use gezien worden. Van de overige niet-verpakkingen (ook 2,5%) is niet bekend welk deel hiervan single use genoemd kan worden.
Hoe verhoudt het pact in het Verenigd Koninkrijk zich tot de afspraken gemaakt in de Raamovereenkomst Verpakkingen?
In de Raamovereenkomst zijn doelen gesteld voor het recyclen van verpakkingen. In de brancheverduurzamingsplannen, die uit de Raamovereenkomst zijn voortgekomen, wordt ingezet op preventie van verpakkingen, het beter recyclebaar maken van verpakkingen en het toepassen van recyclaat in verpakkingen. Met de Raamovereenkomst wordt dus invulling gegeven aan de vier onderwerpen waarvoor het Britse pakket ambities heeft gesteld.
Is een vergelijkbaar pact zoals gesloten in het Verenigd Koninkrijk haalbaar voor Nederland als het gaat om «single use plastics»?
In het kader van de kabinetsreactie op de transitieagenda’s zal ik ingaan op het beleid om het gebruik van wegwerpproducten te verminderen. Daarnaast is met de motie Van Eijs/Agnes Mulder3 verzocht om de producentenverantwoordelijkheid uit te breiden naar andere productgroepen en daarbij als eerste te kijken naar wegwerpproducten, meubels en textiel. Hier kom ik in de kabinetsreactie op de transitieagenda’s op terug.
Een mogelijk verbod of andere beleidsmaatregelen voor het terugdringen van single use plastic dienen bij voorkeur in EU-verband te worden uitgewerkt. Zie ook mijn antwoord op vraag 4 van het lid Van Brenk.
Is de Staatssecretaris bereid in gesprek te gaan met producenten en afnemers van «single use plastics» om te kijken of vergelijkbare doelstellingen gesteld kunnen worden voor «single use plastics» in Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Alweer een ernstige mishandeling bij het Groningse studentencorps Vindicat atque polit |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u het bericht dat opnieuw een lid van Vindicat atque Polit op de sociëteit van het Groningse studentencorps ernstig blijkt mishandeld, maar dat Vindicat het incident in strijd met de gedragscode voor studentenverenigingen – niet heeft gemeld bij de Rijksuniversiteit Groningen of de burgemeester van Groningen?1
Vindicat atque Polit heeft zich hiermee niet aan de, door hen zelf ondertekende, gedragscode gehouden. Ik vind het daarom zeer begrijpelijk dat de colleges van bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen en de Hanzehogeschool nu hebben besloten om definitief de bestuursbeurzen voor dit collegejaar in te trekken. Deze beurzen waren naar aanleiding van een eerder incident in het najaar al opgeschort.
Wat zegt het excuus van de rector van Vindicat dat de meldplicht hem onbekend was, terwijl het geweldsincident zich afspeelde op 3 december 2017 en enkele weken daarna via de uitzending van Rambam er in de media juist veel aandacht was voor de gedragscode in verband met de ontgroeningsmisstanden, over de mate waarin Vindicat serieus de ontgroeningsmisstanden wil tegengaan?2
Ik vind het onbegrijpelijk dat de rector van Vindicat heeft aangegeven niet bekend te zijn met het bestaan van de meldplicht. Dit laat onverlet dat ik de indruk heb dat Vindicat, samen met de Rijksuniversiteit Groningen, de Hanzehogeschool en de gemeente Groningen, druk bezig is met een cultuurverandering.
Vindt u het bij zo’n ernstig geweldsincident te billijken dat het bestuur van Vindicat zelf geen aangifte heeft gedaan, maar dit heeft overgelaten aan het slachtoffer?
Ik heb begrepen dat het bestuur van Vindicat in nauw overleg met het slachtoffer heeft besproken of de vereniging aangifte moest doen. Uiteindelijk heeft het slachtoffer, naar ik heb vernomen, zelf aangifte gedaan. Het is niet aan mij om te beoordelen wie in dit geval aangifte had moeten doen.
Ziet u in dit volgende incident in een reeks van incidenten aanleiding om te bevorderen dat de Rijksuniversiteit Groningen nu definitief de banden met Vindicat verbreekt? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Vanaf de eerste incidenten hebben de Rijksuniversiteit Groningen en de Hanzehogeschool ingezet op een groot verandertraject bij deze vereniging. In de zomer van 2017 heeft Vindicat van de Rijksuniversiteit Groningen en Hanzehogeschool een accreditatie gekregen voor een jaar, waarbij Vindicat de opdracht kreeg binnen een jaar te voldoen aan enkele strikte voorwaarden. Komende tijd wordt door de ingestelde Accreditatiecommissie bezien of Vindicat hieraan voldoet. De uiterste sanctie leidt tot het niet verlengen van de accreditatie, definitieve uitsluiting van financiële ondersteuning uit het Profileringsfonds voor de komende jaren of uitsluiting van officiële plechtigheden. Dit lijken mij de juiste stappen om een gewenste cultuurverandering voor elkaar te krijgen.
Het bericht “Veiligheid schiet tekort bij veel munitiedepots” |
|
Emiel van Dijk (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Veiligheid schiet tekort bij veel munitiedepots»?1
Ja.
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van de tekortkomingen bij de munitiedepots, wat er inmiddels is gedaan om de veiligheid te herstellen en hoe u gaat voorkomen dat dit in de toekomst niet meer zal voorvallen? Kunt u een overzicht geven, uitgesplitst naar locatie, situatie, veiligheidsrisico’s, ondernomen acties en te ondernemen acties met tijdspad?
De geconstateerde tekortkomingen betreffen voornamelijk infrastructurele voorzieningen, keuringen van gereedschappen en apparatuur, aanwezige kennis van regelgeving en correcte opslag. De belangrijkste geconstateerde tekortkoming betreft de bliksembeveiligingsinstallaties.
De tekortkomingen die de lokale verantwoordelijken van Defensie zelf konden aanpakken zijn opgelost. Zo zijn reparaties uitgevoerd aan luchtbehandelingsinstallaties, markeringsborden vervangen of geplaatst, drempelplaten voorzien van aardkabels en is een calamiteitencentrum verplaatst. Voor het oplossen van de infrastructurele tekortkomingen op onder meer keuringen en bliksembeveiliging (overspanningsbeveiliging) is Defensie afhankelijk van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB). De aanpassing van de bliksembeveiliging betreft een groot aantal oude bunkers waarvan de complexe bliksembeveiligingsinstallaties moeten worden aangepast of vervangen. Dit vereist ingrijpende verbouwingen die zorgvuldig moeten worden uitgevoerd. Op dit moment wordt hiervoor, in nauwe samenwerking met het RVB, een plan van aanpak opgesteld en voorgelegd aan de I-SZW.
Daarnaast inventariseert het RVB momenteel of de tekortkomingen in de bliksembeveiliging zich ook op andere munitiecomplexen voordoen. Deze inventarisatie zal naar verwachting in juli 2018 worden voltooid. Tot die tijd worden, in nauw overleg met I-SZW, voorzorgs- en herstelmaatregelen genomen, zodat het werk op een veilige manier kan worden uitgevoerd. Dit uitgangspunt staat uiteraard altijd voorop.
Naast de verbetertrajecten per locatie wordt een defensiebreed verbetertraject opgestart die zich onder meer richt op regelgeving, opleidingen en kennis. Gezien de omvang van dit traject zal dit enige tijd in beslag nemen.
Deelt u de mening dat dit het zoveelste brevet van onvermogen is van de Defensie Materieel Organisatie, om de veiligheid van ons defensiepersoneel en omwonenden te garanderen, en dat het hoog tijd is om de bezem grondig door deze organisatie te halen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Om Defensie een organisatie te laten zijn waar veiligheid de norm is, is de gezamenlijke inzet van alle medewerkers, zowel militairen als burgers, op elk niveau nodig. Zoals verwoord in het plan van aanpak «Een veilige defensieorganisatie» dat op 28 maart 2018 is verzonden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstuk 34 919, nr. 4) is het veiliger maken van de werkomgeving een topprioriteit voor de komende jaren.
Het bericht ‘Waarom dode mensen post van de belasting krijgen’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Waarom dode mensen post van de belasting krijgen»?1
Ja.
Is het waar dat een DigiD van een persoon die overleden is, blijft bestaan? Zo ja, waarom en hoe lang blijft zo’n DigiD bestaan?
Ja, een DigiD wordt niet automatisch opgeheven na het overlijden van een persoon. Een DigiD wordt automatisch opgeheven nadat het drie jaar niet is gebruikt. Het uitgangspunt is dat overheidsorganisaties stoppen met het leveren van diensten aan het betreffende BSN zodra zij de melding van overlijden krijgen. Mocht een nabestaande het DigiD-account eerder willen opheffen dan na drie jaar, dan kan deze telefonisch of schriftelijk een verzoek daartoe indienen bij DigiD.
Hoe kan het dat personen die overleden zijn, en waarvan een melding van overlijden aan de gemeente is doorgegeven, na het overlijden toch (digitale) post blijven ontvangen?
De problematiek is complex.
Met het overlijden gaan rechten en plichten over op de nabestaande(n), bijvoorbeeld rondom de fiscale afwikkeling van de erfenis of de APK-keuring van de auto van de overledene. De overheid weet niet altijd, bijvoorbeeld als er geen testament of verklaring van erfrecht bekend is, welke nabestaande verantwoordelijk is voor de afwikkeling van rechten en plichten van de overledene. Desalniettemin moet er nog wel aan plichten worden voldaan. De overheid verzendt de berichten om er voor te zorgen dat de nabestaande(n) aan deze plichten kan voldoen en ook een beroep kan doen op bepaalde rechten (bijvoorbeeld te veel betaalde heffingen). Idealiter adresseert de overheidsorganisatie deze berichten aan «de erven/nabestaanden van». Voor fysieke berichten is dit een gangbare en geaccepteerde procedure. Voor digitale berichten is dit echter problematisch omdat de nabestaanden geen toegang tot de berichtenbox hebben.
Daarnaast kan het voorkomen dat berichten al zijn verzonden (en/of zijn klaargezet voor verzending) voordat de melding van het overlijden bij de verantwoordelijke overheidsorganisatie bekend was. Deze berichten komen dan na het overlijden van de geadresseerde binnen.
Tot slot zetten (nog) niet alle overheidsorganisaties de melding van overlijden (meteen) om in een stopzetting van de digitale verzending van berichten. Ik wil binnenkort met overheidsorganisaties afspraken maken om aan deze ongewenste situatie een einde te maken. (Zie ook mijn antwoord op vraag 7.)
Wat moet een nabestaande doen wanneer een overheidsinstantie, ondanks dat het overlijden is doorgeven, toch (digitale) post van de overheid blijft ontvangen?
Dit is afhankelijk van de overheidsinstantie die de post verstuurt. Als een nabestaande zich bij de overheidsinstantie meldt om dit onder de aandacht te brengen kan die in veel gevallen het verzenden van berichten naar de overledene stoppen. Daarbij zal dan moeten worden aangegeven naar wie de berichten wel verzonden dienen te worden. Dat is in het belang van zowel de nabestaanden als van de overheid.
Deelt u de mening dat het erg ongelukkig en onwenselijk is dat overheidsinstanties naar elkaar verwijzen wanneer nabestaanden contact opnemen met een overheidsinstantie met het verzoek om de (digitale) post voor de overleden persoon stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Ja, zeker voor nabestaanden is dat erg ongelukkig.
Welke instantie is eindverantwoordelijk voor het fatsoenlijk oplossen van problemen die ontstaan doordat overheidsinstanties naar elkaar verwijzen wanneer nabestaande proberen om de (digitale) post stop te laten zetten?
Uiteindelijk maken overheidsorganisaties hierin, binnen hun specifieke verantwoordelijkheid voor de eigen primaire processen, hun eigen afwegingen. Wanneer daardoor burgers in digitale dienstverlening structureel tussen organisaties vast komen te zitten of van de ene organisatie naar de andere worden verwezen gaat er echter iets mis. Vanuit mijn coördinerende rol acht ik het mijn verantwoordelijkheid om te voorkomen dat dit gebeurt, door overheidsbreed heldere, niet-vrijblijvende afspraken te maken, bijvoorbeeld rond het gebruik van de berichtenbox. Wanneer mij desondanks signalen bereiken, zoals in dit geval, zal ik partijen aanspreken op hun verantwoordelijkheid.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat nabestaande nog langer veel tijd moeten stoppen in het stopzetten van (digitale) post van personen die overleden zijn?
Dit is, zoals gezegd, complexe problematiek. Ik wil niet de illusie wekken dat dit eenvoudig structureel opgelost kan worden. Ik werk aan verschillende maatregelen, met twee verschillende doelen. Ten eerste voorkomen dat berichten worden geadresseerd aan overleden personen (waar nabestaanden onder kunnen lijden) en ten tweede een goede manier te vinden om berichten die na overlijden moeten worden verzonden goed af te leveren. Ik intensiveer het gesprek daarover met verzendende overheidsorganisaties, zodat op eenduidige en consequente manier met burgers wordt gecommuniceerd.
Meer concreet zijn de maatregelen waar ik aan werk:
Het bericht ‘Miljoenentekort voor Midden-Groningen: Erg zorgwekkende situatie’ |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Miljoenentekort voor Midden-Groningen: Erg zorgwekkende situatie»?1
Ja
Hoeveel (andere) gemeenten in Nederland hebben op dit moment te maken met (oplopende) tekorten op hun jeugdzorgbudgetten? Voor hoeveel gemeenten is de verwachting dat er op korte termijn tekorten op deze budgetten gaan ontstaan? Als u momenteel niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit op korte termijn uit te zoeken en de resultaten hiervan naar de Kamer te sturen?
Er is niet precies bekend hoeveel gemeenten een tekort of een overschot ervaren op hun jeugdhulpbudget.
Het ligt in de rede te kijken naar de uitgaven in het kader van het brede sociaal domein. Overigens is de taakstelling op het jeugdhulpbudget in het jaar 2017 afgerond. Vanaf 2018 is er dan ook sprake van een (landelijk) stijgend jeugdhulpbudget.
Kunt u aangeven hoe groot de tekorten zijn van de gemeenten die te maken hebben met (oplopende) tekorten op hun jeugdzorgbudget? Kunt u per gemeente aangeven om welke bedragen het gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat kinderen en gezinnen die jeugdzorg nodig hebben nu niet de dupe worden van deze financiële tekorten? Zo ja, hoe gaat dit u inzichtelijk maken? Zo nee, hoe kunt u dan garanderen dat er geen enkel kind en gezin tussen wal en schip valt?
In de Jeugdwet is de jeugdhulpplicht van gemeenten vastgelegd. Deze jeugdhulpplicht blijft onverkort van kracht, zelfs al heeft een gemeente een financieel tekort. Een door een gemeente (ervaren) tekort op haar jeugdhulpbudget mag er dan ook niet toe leiden dat een gemeente zijn jeugdhulpplicht niet meer uitvoert.
Kunt u aangeven wat de uitkomsten zijn van de eerder door u toegezegde gesprekken om de tekorten te bespreken met gemeenten in de jeugdhulpregio Noordoost-Brabant naar aanleiding van een brandbrief waarin zij aangaven ervoor te vrezen dat jongeren in de regio mogelijk geen zorg meer krijgen als zij die nodig hebben of niet de juiste zorg?2
Er zijn contacten gelegd met de regio Noordoost-Brabant. Binnenkort vindt er overleg plaats.
Lopen er naast de gesprekken met jeugdhulpregio Noordoost-Brabant nog met andere gemeenten of regio’s momenteel gesprekken over tekorten op de jeugdzorgbudgetten? Zo ja, met welke regio’s of gemeenten?
Tussen het Rijk en de VNG is er regelmatig contact. Als er bij de VNG signalen binnenkomen van gemeenten dan wordt dit ook besproken.
Daarnaast heeft met de gemeente Woudrichem en de gemeente Oosterhout als vertegenwoordigers van de regio West-Brabant-Oost een gesprek plaatsgevonden. In dit gesprek is ook gesproken over het jeugdhulpbudget.
Gaan bij u niet alle alarmbellen rinkelen nu uit het hele land signalen komen van tekorten op de jeugdzorgbudgetten?
Op 14 februari 2018 hebben het Rijk en de VNG met de ondertekening van het Interbestuurlijk Programma (IBP) afspraken gemaakt over de door gemeenten ervaren tekorten in het sociaal domein. Geconstateerd is dat het gemeentefonds zich de komende jaren heel positief ontwikkelt.
Tevens is afgesproken om een tijdelijke voorziening te treffen voor gemeenten die geconfronteerd worden met een stapeling van tekorten bij de uitvoering van de taken in het sociaal domein. De omvang van de voorziening is € 200 miljoen. De voorziening wordt gevuld met € 100 miljoen in 2018 vanuit de VWS-begroting en € 100 miljoen in 2018 uit de algemene uitkering van het gemeentefonds. De verdeling van de middelen over de gemeenten wordt aangeleverd door de VNG. Onder voorbehoud van instemming tijdens de Algemene ledenvergadering (ALV) in juni door de leden van de VNG worden de middelen voor de voorziening apart gezet binnen het gemeentefonds in een decentralisatie-uitkering.
Ten behoeve van het programma Zorg voor Jeugd is in het Regeerakkoord daarnaast drie maal € 18 miljoen gereserveerd voor een Transformatiefonds. Samen met de middelen die gemeenten hier voor vrij hebben gemaakt is er in totaal € 108 miljoen beschikbaar om de transformatie van de jeugdhulp in de komende jaren een impuls te geven.
Bent u bereid extra geld uit te trekken voor de gemeenten die geconfronteerd worden met tekorten op hun jeugdzorgbudget? Zo ja, deelt u de mening dat hier spoedige acties nodig zijn? Zo nee, wat gaat u dan ondernemen om deze problemen op te lossen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat de ouderbijdrage in het basis- en voortgezet onderwijs steeds hoger wordt en daardoor de ongelijkheid tussen leerlingen groeit |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Klopt het dat ouders de afgelopen vijf jaar tientallen miljoen euro’s meer aan vrijwillige ouderbijdragen zijn gaan betalen aan basis- en middelbare scholen?1
Dit beeld herken ik niet uit de laatste onderzoeken die ik tot mijn beschikking heb. Deze gaan over de jaren 2013–204 (po) en 2015–2016 (vo). Om een recenter beeld te kunnen hebben wordt op dit moment wederom onafhankelijk onderzoek naar de schoolkosten uitgevoerd. Het eindrapport van de Schoolkostenmonitor po, vo en mbo verwacht ik eind 2018. Over de resultaten informeer ik uw Kamer begin 2019.
Het AD heeft een andere bron gebruikt dan de bovengenoemde onderzoeken. Uit de bron van het AD is niet op te maken welke ouderbijdragen zijn meegenomen, maar na raadpleging van de websites van enkele uitschieters is gebleken dat bijdragen voor bijvoorbeeld kinderopvang, buitenschoolse opvang of bijdragen voor internationaal georiënteerd basisonderwijs (IGBO) in de data zijn verwerkt. Op basis van deze cijfers kunnen dan ook geen conclusies worden getrokken over de toename of afname van de vrijwillige ouderbijdrage.
Klopt het dat ouders met kinderen op de basisschool 37 procent meer kwijt zijn aan de vrijwillige ouderbijdrage en ouders met kinderen op de middelbare school 27 procent?
Zie het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat de verschillen tussen scholen groot zijn, zoals in het artikel wordt gesteld? Zo ja, waar ziet u dan verschillen? Ziet u verschillen per regio, niveau, denominatie of een combinatie daarvan?
Ja. Uit de laatste Schoolkostenmonitor blijkt dat de spreiding van de totale schoolkosten in het voortgezet onderwijs tussen scholen, maar ook per niveau groot is2. Voor een grafiek die deze spreiding weergeeft, verwijs ik u graag naar de bron in de voetnoot.
Uit een rapport van de Inspectie van het Onderwijs over de jaren 2013–20143 blijkt dat de verschillen ook in het primair onderwijs significant zijn. Ik heb echter geen informatie over de verschillen per regio, niveau, denominatie of een combinatie daarvan.
Hoeveel is de gemiddelde vrijwillige ouderbijdrage in zowel het basis- als voortgezet onderwijs sinds 2010 gestegen? Kunt u dit in tabelvorm per jaar aangeven?
Uit de schoolkostenmonitor 2015–2016 blijkt dat de gemiddelde totale schoolkosten in het voortgezet onderwijs in het schooljaar 2015/2016 lager zijn dan de gemiddelde totale schoolkosten in het schooljaar 2012/20134. Voor een grafiek die deze spreiding per niveau weergeeft, verwijs ik u graag naar de bron in de voetnoot.
Uit het onderzoek van het de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat de gemiddelde hoogte voor het primair onderwijs met € 12 is toegenomen in de periode 2009 – 2014.
Hoeveel is de gemiddelde vrijwillige ouderbijdrage in zowel het basis- als voortgezet onderwijs gestegen per denominatie vanaf 2010? Kunt u dit in tabelvorm per jaar aangeven?
Ik monitor de gemiddelde vrijwillige ouderbijdrage per denominatie niet.
Hoeveel is de gemiddelde vrijwillige ouderbijdrage in zowel het basis- als voortgezet onderwijs gestegen in de verschillende regio’s in Nederland? Kunt u dit in tabelvorm per jaar aangeven?
Ik monitor de gemiddelde vrijwillige ouderbijdrage per regio niet.
Hoeveel is de gemiddelde vrijwillige ouderbijdrage in het voortgezet onderwijs gestegen per onderwijsniveau vanaf 2010? Kunt u dit in tabelvorm per jaar aangeven?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u het eens met de PO-Raad die in het artikel stelt dat «dit duidelijk maakt dat de ouderbijdrage een bittere noodzaak is, omdat de basisbekostiging tekort schiet»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel dit niet. Ik ben van mening dat de bekostiging sober, maar toereikend is. De financiële staat van het primair onderwijs is positief. De afgelopen jaren zijn het eigen vermogen, de liquiditeit en de solvabiliteit toegenomen en waren de financiële resultaten voornamelijk positief.
Bovendien mogen scholen alleen een vrijwillige ouderbijdrage vragen voor «extraatjes» en zijn er veel scholen die geen vrijwillige of een lage ouderbijdrage vragen. Het blijkt zeker mogelijk te zijn om kinderen kwalitatief goed onderwijs zonder geldelijke bijdrage van ouders te bieden.
Wat is de status van de duidelijke afspraken die de PO-Raad en VO-raad gaan maken om incidenten op scholen waar leerlingen worden buitengesloten als hun ouders de vrijwillige ouderbijdrage niet betalen, te voorkomen? Zijn er al afspraken gemaakt? Zo ja, kunt u deze delen met de Kamer? Zo nee, wanneer kunnen de Kamer deze afspraken verwachten?2
Zoals ik in mijn brief van maart 2018 heb aangegeven zijn de PO-Raad en de VO-raad momenteel aan zet in het maken van afspraken over de vrijwillige ouderbijdrage. De PO-Raad en de VO-raad hebben aangegeven dat ze in gesprek zijn met hun achterban en dat de afspraken er aan het eind van dit jaar zullen liggen. Mochten er geen of onbevredigende afspraken komen, dan zal ik bezien of het nodig is de wet aan te passen.
Het bericht ‘Drie mishandelaars Praag veroordeeld en Tsjechië uitgezet’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Chris van Dam (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Drie mishandelaars Praag veroordeeld en Tsjechië uitgezet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het wangedrag van deze groep Nederlandse onderdanen, veelal afkomstig uit Den Haag, zwaarwegende gevolgen heeft voor de reputatie van Nederland in het buitenland?
Het is vanzelfsprekend dat schandelijk gedrag van Nederlanders in het buitenland verwerpelijk is en geen bijdrage levert aan het imago van Nederland. Ik keur hetgeen is gebeurd dan ook sterk af en heb dit ook kenbaar gemaakt. Ik kan geen onderbouwde uitspraken doen of en hoe deze zaak structureel effect heeft op de reputatie van Nederland in het buitenland. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken doet hier geen onderzoek naar.
Heeft u contact gezocht met de Tsjechische autoriteiten teneinde dit voorval te bespreken?
De Nederlandse ambassade te Praag heeft naar aanleiding van het voorval contact opgenomen met de lokale autoriteiten. De Tsjechische politie heeft het incident bevestigd en toegelicht wat er is gebeurd.
In hoeverre zullen ook de Nederlandse autoriteiten (politie en justitie) het gedrag van deze Nederlanders beoordelen op strafbaarheid c.q vervolgbaarheid? Bestaan er mogelijkheden in Nederland deze mensen aan te spreken op de daden waarover in dit nieuwsbericht gesproken wordt?
Het onderzoek wordt gedaan in Praag door de Tsjechische autoriteiten. Er is door Nederland geen rechtshulpverzoek ontvangen. Gelet op artikel 68 Wetboek van Strafrecht zal Nederland geen eigen onderzoek doen.
In hoeverre is van leden van deze groep bekend dat zij zich in het verleden ook al schuldig hebben gemaakt aan geweldsincidenten, al dan niet in groepsverband? Heeft u zicht op de eventuele gedragsproblematiek dan wel het problematisch gebruik van middelen dat ook in een toekomstige Nederlandse context voor gevaar en wangedrag kan zorgen? Welke autoriteit in Nederland voelt zich voor dit soort vragen verantwoordelijk?
Dit is een individuele casus. Over de betrokken individuen doe ik geen mededelingen.
Heeft een strafrechtelijke afdoening in Tsjechië voor deze heren consequenties bij het in Nederland aanvragen van een Verklaring omtrent het Gedrag?
Europese lidstaten zijn verplicht om elke onherroepelijke veroordeling van een onderdaan uit een andere EU-lidstaat te melden aan de lidstaat waarvan betrokkene de nationaliteit heeft. Deze lidstaat is vervolgens verplicht deze meldingen op te nemen in zijn eigen justitiële documentatie. Hierdoor krijgen lidstaten een overzicht van veroordelingen van hun onderdanen uitgesproken in een EU-lidstaat. Bij een eventuele VOG-aanvraag weegt Justis alle informatie uit het in het Nederlandse Justitiële Documentatiesysteem (JDS) mee, ook strafvonnissen die zijn uitgesproken in andere lidstaten.
Op welke wijze zal de Nederlandse overheid behulpzaam zijn c.q medewerking verlenen bij het vergoeden van de schade van het Tsjechische slachtoffer?
Ik betreur de situatie van het slachtoffer zeer. De ambassade heeft zijn betrokkenheid uitgesproken en navraag gedaan hoe het met het slachtoffer gaat. De ambassade houdt hierover contact met de werkgever van het slachtoffer. Het is echter niet aan de Nederlandse overheid om schade te vergoeden.
Klopt het dat één van de leden uit de groep werkzaam is als politieagent? Wordt er in Nederland door de politie als werkgever c.q. de Rijksrecherche en/of het Openbaar Ministerie in het kader van een strafrechtelijk onderzoek een oordeel gevormd over de eventuele strafbaarheid van de handelingen van deze politieambtenaar?
Het klopt dat één van de leden van de groep werkzaam is als politieambtenaar. De politie is thans een onderzoek gestart naar de feiten op basis waarvan een oordeel kan worden gevormd over de aard van het handelen van de politieambtenaar en de mogelijke consequenties die aan dat handelen verbonden kunnen/moeten worden.
Zijn er uit het verleden meer voorvallen bij u bekend waarbij Nederlanders alleen dan wel in een groep (zware)strafbare feiten plegen in het buitenland en daarmee niet alleen de rechtsorde in dat land ernstig schokken, maar ook de Nederlandse reputatie te grabbel gooien? Indien dat het geval is, kunt u daar een opsomming van geven? Acht u het nodig dat de mogelijkheden deze mensen óók in Nederland ter verantwoording te roepen moeten worden geschapen dan wel uitgebreid?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat dagelijks Nederlanders bij in het buitenland. In voorkomende gevallen betreft dit Nederlanders die (zware) strafbare feiten hebben gepleegd. Voor aantallen Nederlanders die in het buitenland zijn gedetineerd, verwijs ik u naar de jaarlijkse Kamerbrief daarover, laatstelijk 10 augustus 2017 (Kamerstuk 30 010, nr. 33).
Het bericht 'Britse bedrijven gaan onnodig plastic aanpakken' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Britse bedrijven gaan onnodig plastic aanpakken»?1
Ja.
Wat is uw mening over het UK Plastics Pact?
Ik vind het een goed initiatief. Ik zal het Britse initiatief volgen om te kijken hoe dat een inspiratie voor Nederland kan zijn. De Britse ambitie kent vier doelstellingen.
Ten eerste streeft men ernaar alle plastic verpakkingen recyclebaar of composteerbaar te maken. Ik vind het recyclebaar maken van verpakkingen een goed uitgangpunt en denk dat dat voor een groot deel van de verpakkingen een reële ambitie is. Ten aanzien van composteerbare verpakkingen volg ik de uitwerking van het Britse Pact. Ik heb uw Kamer op 24 oktober 2017 het rapport aangeboden van CE Delft over de inzet van bioplastics in een circulaire economie. Een van de conclusies uit dit rapport is dat bij het gebruik van bioafbreekbare plastics goed moet worden gekeken of deze een toegevoegde waarde hebben.
Ten tweede streeft men naar 70% recycling in 2025. Het Verenigd Koninkrijk rapporteerde over 2015 een recyclingpercentage van kunststof verpakkingsafval van 39%. In Nederland recyclen we 51% van onze plastic verpakkingen. Daarmee zijn we koploper. In het EU-afvalpakket is aangekondigd dat bij het berekenen van recyclingpercentages ook rekening gehouden moet worden met uitval in het recycleproces. Ik verwacht dat de recyclingpercentages zullen dalen als gevolg van de nieuwe meetmethode. Dit geldt ook voor andere Europese landen. Ik heb toegezegd uw Kamer in de loop van het jaar te informeren over de ambitie op dit punt. Die ambitie geldt dan voor kunststofverpakkingen van alle bedrijven. Uiteraard zijn koplopende bedrijven vrij om een hoger doel na te streven.
Ten derde streeft het Britse initiatief ernaar om 30% gerecycled content in verpakkingen te verwerken. Ook deze ambitie is aansprekend. Wel kent het toepassen van recyclaat nog de nodige technische uitdagingen als het gaat om voedselveiligheid en het waarborgen van de kwaliteit. Maar een dergelijke norm creëert een markt voor gerecycled materiaal. Hiermee is voor verpakkingen al een begin gemaakt door afspraken te maken over recyclaat in grote en kleine PET-flessen. Voor grote flessen geldt een doelstelling van 37% als gemiddelde voor de branche en voor de kleine flessen 32%. Dit jaar worden nieuwe plannen opgesteld en in dat kader wordt onderzocht of deze doelen verhoogd kunnen worden.
Ten vierde wil het Britse initiatief een einde maken aan overbodig plasticgebruik. Die ambitie steun ik. In de kabinetsreactie op de transitieagenda’s circulaire economie kom ik hierop terug.
Deelt u de mening dat het streven naar 70% herbruikbaar plastic en dat 30% van de verpakkingen uit gerecycled materiaal moet bestaan een voorbeeld is voor Nederland, waar slechts 51% van de kunststofverpakkingen recyclebaar is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit onderzoek van Wageningen UR blijkt dat 72% van de Nederlandse verpakkingen recyclebaar is. In Nederland is in 2015 en 2016 51% van de kunststof verpakkingen daadwerkelijk gerecycled. Hiermee is Nederland koploper in de EU. Het Verenigd Koninkrijk rapporteerde over 2015 een recyclingpercentage van kunststofverpakkingsafval van slechts 39%. In het EU-afvalpakket is EU-breed afgesproken in te zetten op een recyclingpercentage van 55%.
Op welke manier kan Nederland aansluiten bij de urgentie die nu in het Verenigd Koninkrijk zichtbaar is door de aankondiging van de Britse regering van statiegeld op blikjes en kleine flesjes, een verbod op plastic rietjes en wattenstaafjes en het UK Plastics Pact?
De noodzaak om te komen tot een duurzame omgang met plastic en plastic verpakkingen wordt door dit kabinet en voorgaande kabinetten al geruime tijd gevoeld. In Nederland wordt 51% van het kunststof verpakkingsafval gerecycled. Hiermee is Nederland koploper in de EU. In Nederland werken we al een aantal decennia via verschillende sporen samen met het bedrijfsleven aan het verduurzamen van verpakkingen. Ook het verbod op de gratis plastic tas is een voorbeeld van een succesvolle beleidsmaatregel waarmee de Nederlandse overheid het gebruik van plastic heeft teruggedrongen. Daarnaast heb ik aangekondigd de keten van plastic flessen te willen sluiten en 90% recycling van kleine flessen na te streven. Indien de geïntensiveerde aanpak onvoldoende werkt, voer ik hiervoor statiegeld in.
Plastic rietjes en roerstaafjes beschouw ik als wegwerpproducten. In de kabinetsreactie op de transitieagenda’s zal ik ingaan op het beleid om het gebruik van wegwerpproducten te verminderen. Ook EU-breed wordt er gewerkt aan het terugdringen van het plastic voor eenmalig gebruik. De Europese Commissie heeft recent een voorstel gepubliceerd voor een Richtlijn tot het reduceren van de impact van bepaalde plastic producten op het milieu. Nederland hecht aan preventie van het onnodig gebruik van plastic wegwerpproducten en juicht daarom het EC-voorstel voor het reduceren van de milieu-impact van plastic wegwerpproducten van harte toe. Ik zal hier nader op ingaan in het BNC-fiche over dit voorstel dat binnenkort aan uw Kamer aangeboden zal worden.
Welke mogelijkheden ziet u om ook in Nederland op afzienbare termijn een Plastics Pact af te sluiten?
Ik zie zo’n Pact als onderdeel van de transitieagenda’s en de concrete plannen van het kabinet om te komen tot een circulaire economie.
De berichten "Aanrander nog hier" en "Doodsbang voor het monster uit Hoorn." |
|
Sietse Fritsma (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Aanrander nog hier» en «Doodsbang voor het monster uit Hoorn.»1?
Ja.
Waarom is asielzoeker en dader van verkrachting Mohammed M. nog steeds in Nederland terwijl op 22 februari 2018 het onvoorwaardelijk deel van zijn straf erop zit en de voormalig Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan het slachtoffer heeft beloofd dat hij wordt uitgezet?
Na het uitzitten van zijn strafdetentie is betrokkene aansluitend in vreemdelingenbewaring gesteld ter fine van uitzetting. Hij kon niet onmiddellijk worden uitgezet, omdat hij op 22 februari 2018 een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend. Deze is op 26 maart 2018 afgewezen en de rechtbank heeft op 9 het beroep ongegrond verklaard. Het hoger beroep dat de vreemdeling hiertegen heeft ingesteld, is op 23 mei 2018 kennelijk ongegrond verklaard. Op 25 mei is betrokkene succesvol uitgezet naar Mogadishu.
Zelfs al zou het regelen van de benodigde reisdocumenten de vertraging veroorzaken, waarom is dit nog steeds niet op orde, terwijl de voormalig Staatssecretaris op 7 juli 2017 heeft bevestigd dat wordt gestart met de intrekking van de verblijfsvergunning en van de uitzetting.
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer is de verblijfsvergunning ingetrokken?
Het besluit om de verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te trekken alsmede het opleggen van een zwaar inreisverbod voor de duur van 10 jaar is op 9 november 2017 aan de vreemdeling bekendgemaakt.
Waarom moet het slachtoffer voor de zoveelste keer zelf achter de feiten aan, omdat het Openbaar Ministerie, in strijd met het beleid dat aan de Tweede Kamer is beloofd, haar niet actief heeft geïnformeerd?
Deelt u de mening dat het een gotspe is dat het slachtoffer, dat eerst zelf voor de opsporing van de dader heeft gezorgd, nu wederom in onzekerheid en angst moet leven, omdat de overheid haar voor de tweede keer in de steek laat? Zo ja, wat gaat u er aan doen teneinde hier per direct een einde aan te maken?
Bent u bereid excuses te maken aan het slachtoffer voor dit wanbeleid? Zo nee, waarom niet?
Kunt u garanderen dat betrokkene alsnog zeer snel uit Nederland wordt verwijderd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.