Het bericht dat een Turks-Nederlandse vereniging in Rotterdam is besmeurd met PKK-leuzen door sympathisanten van de terroristische beweging PKK |
|
Farid Azarkan (DENK), Selçuk Öztürk (DENK), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gebouw Turkse vereniging in Feijenoord beklad met PKK-leuzen»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat aanhangers van de terroristische organisatie PKK een gebouw in ons land bekladden met de namen van de organisaties PKK en YPG? Kunt u begrijpen dat dit mensen angst inboezemt?
Ik heb met afkeer kennisgenomen van de bekladding. Ik begrijp dat deze voor onrust en angst zorgen. Zeker bij de direct betrokkenen zoals het verenigingsbestuur en de verenigingsleden, maar ook bij niet-direct betrokkenen. In zo’n geval is het belangrijk dat de vereniging en haar leden direct worden bijgestaan. Goede contacten tussen de gemeente, politie en vereniging zijn van groot belang om gezamenlijk de veiligheid te waarborgen. In Rotterdam zijn die contacten direct gelegd en heeft dat ervoor gezorgd dat er snel en adequaat kon worden gehandeld. Indien nodig worden lokaal passende maatregelen getroffen op basis van dreiging en risico. Bij het nemen van beveiligingsmaatregelen moet in het oog worden gehouden dat het middel gegeven de omstandigheden passend en proportioneel is. Deze afweging kan het beste lokaal worden gemaakt.
Hebben de gemeente Rotterdam en de burgemeester van Rotterdam contact opgenomen met deze vereniging? Zo ja, welke maatregelen zijn er getroffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u de veiligheid van de bezoekers van deze vereniging waarborgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid maatregelen te nemen om de angst onder Koerdische en Turkse Nederlanders die voortkomt uit deze intimiderende bekladding weg te nemen?
Iedereen moet zich in Nederland veilig voelen. Ik vind van groot belang dat wanneer zich spanningen voordoen tussen verschillende groepen mensen, samenwerking tussen gemeente, politie en de betreffende groepen proactief wordt aangegaan. In Rotterdam investeert het lokaal bestuur duidelijk in een goede aanpak om te voorkomen dat spanningen uit het buitenland zich in Nederland manifesteren.
Hoe staat het met de opsporing en de vervolging van de daders van de intimiderende bekladding?
De politie heeft in deze zaak een strafrechtelijk onderzoek ingesteld, maar er zijn (nog) geen verdachte(n) in beeld gekomen.
Wordt het dreigingsniveau van de PKK in Nederland gemonitord naar aanleiding van de recente gebeurtenissen in Syrië? Zo ja, wat blijkt hieruit? Zo nee, waarom niet?
De PKK staat op de Europese terroristenlijst. In algemene zin kan ik melden dat de terroristische dreiging wordt gemonitord. Het dreigingsbeeld is onder andere terug te vinden in de Dreigingsbeelden Terrorisme Nederland van de NCTV. Daarnaast worden ook concrete maatregelen genomen. Een voorbeeld daarvan is het plaatsen van personen op de nationale sanctielijst terrorisme.
Op welke wijze worden activiteiten van de PKK en aanverwante organisaties door de Nederlandse overheid gemonitord en bestreden?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u het ook onwenselijk dat aanhangers van de PKK en de YPG deze week met vlaggen stonden te zwaaien van deze bewegingen op Schiphol? Zo nee, waarom niet?
Het recht op betoging is neergelegd in de Grondwet en wordt nader gereguleerd in de Wet openbare manifestaties. Uitgangspunt is dat door het lokale gezag, dat bevoegd is om demonstraties te reguleren, geen beperkingen mogen worden gesteld vanwege de inhoudelijke boodschap van een demonstratie, ook niet als die boodschap onwelgevallig is. Afhankelijk van de situatie waarin vlagvertoon plaatsvindt, kan dit wel strijd opleveren met de wet (bijvoorbeeld art 137c en 137d Wetboek van Strafrecht). Alsdan zijn er mogelijkheden om vlagvertoon aan te pakken.
Bent u zich ervan bewust dat er eerder een vernieling heeft plaatsgevonden van een Turks-Nederlandse verenging in Rotterdam die waarschijnlijk gepleegd is door PKK-aanhangers?2
Ik ben op de hoogte van het feit dat er een vernieling heeft plaatsgevonden bij een Turks-Nederlandse vereniging in Rotterdam op 14 september 2015.
Bent u bereid bij de burgemeester van Rotterdam aan te dringen op het oprichten van een specialistisch team om de recente dreigingen het hoofd te bieden, aangezien hij ervaring heeft met het oprichten van specialistische teams om spanningen en dreigingen weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals al in antwoord op vraag 5 is gesteld, is duidelijk dat het lokaal bestuur in Rotterdam investeert in een goede aanpak met betrekking tot spanningen en dreigingen.
Bent u bereid bij de burgemeester van Rotterdam er op aan te dringen voortaan niet meer toe te staan dat PKK-aanhangers met openlijk vlaggenvertoon onder politiebewaking demonstreren in het centrum van Rotterdam, omdat openlijke uitingen van de terroristische PKK mensen angst inboezemt?3
Voor het antwoord wordt verwezen naar het antwoord op vraag 9.
Windenergie en luchthaven Lelystad |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de ontwikkeling van de luchthaven Lelystad nadelige gevolgen kan hebben voor bestaande of mogelijk nieuwe locaties voor windenergie in de buurt van de luchthaven?
Ja dat klopt. De mogelijke nadelige gevolgen, voor zover deze zich aftekenen, worden besproken met het Ministerie van Infrastructuur & Water, de luchtvaartsector en de initiatiefnemers van de verschillende windprojecten om te bezien in welke mate de besluitvorming aan luchtvaartzijde, en de planvorming aan windzijde, zodanig kunnen worden aangepast dat beide ontwikkelingen naast elkaar zoveel mogelijk doorgang kunnen vinden.
Klopt het dat de Visual Flight Routes (VFR) een beperking vormen voor de locaties en de hoogte van windturbines en dat dit problemen veroorzaakt bij het vinden van voldoende locaties in Flevoland?
Ja dat klopt. De bereikbaarheid van Lelystad Airport voor klein vliegverkeer is hierbij een uitgangspunt. Vervolgens bepalen de veiligheidseisen ten aanzien van dit vliegverkeer de randvoorwaarden voor de planvorming voor de windparken. Naar zich op dit moment laat aanzien zijn de belemmeringen vanuit het vliegverkeer voor de windprojecten «Blauw» en «Groen» zodanig beperkt, dat deze windprojecten kunnen worden gerealiseerd. Of ook windproject «West» verenigbaar is met de VFR-routes wordt op dit moment nog onderzocht.
Kunt u toezeggen dat de provinciale windplannen «Blauw» en «Groen» geen risico lopen doordat ten behoeve van de luchthaven gerommeld wordt aan de locaties, aantallen turbines of de hoogte van de turbines?
Gezien het grote maatschappelijke belang van zowel de luchtvaart als van de ontwikkeling van windenergie wordt voor beide windparken gezocht naar de mogelijkheden om de randvoorwaarden voor de windparken als gevolg van de luchtvaartontwikkelingen zodanig vorm te geven dat de windplannen gerealiseerd kunnen worden.
Zijn mogelijke nadelige gevolgen voor de opwekking van duurzame energie door de luchthaven meegenomen in de maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) van de luchthaven?
Nee, deze zijn hier niet in meegenomen. De MKBA heeft betrekking op de maatschappelijke kosten en baten van het luchthavenbesluit voor uitbreiding van Lelystad Airport voor het internationale vliegverkeer en de daarbij behorende vliegbewegingen van dit internationale vliegverkeer.
Het contrast tussen de torenhoge toegewezen declaratie van een politie-advocaat en de bezuinigingen op de gesubsidieerde rechtsbijstand |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Politie-advocaat toucheert 144.636,52 euro voor eenvoudige rechtszaak»?1
Ja, ik ben bekend met deze (gepubliceerde) uitspraak van het Gerechtshof.
Hoe kan het dat voor een relatief eenvoudige mishandelingszaak een torenhoge declaratie kan worden toegewezen, terwijl er ondertussen aan alle kanten beknibbeld wordt op de vergoedingen voor strafadvocaten in de gesubsidieerde rechtsbijstand?2 Wat vindt u daarvan en begrijpt u het onbegrip daarover?
Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om in te gaan op de beslissing van het Gerechtshof. Een ieder heeft het recht op vrije advocaatkeuze. Op grond van art. 591a en art. 90 Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft vervolgens iedere gewezen verdachte die niet schuldig is bevonden het recht vergoeding te verzoeken ten laste van de Staat voor gemaakte advocaatkosten. De rechter beslist en bepaalt welk bedrag «billijk» is.
Wat is uw reactie op het gegeven dat deze vergoeding hoger is dan het bedrag dat de meeste sociale advocaten op jaarbasis omzetten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het uurtarief van de advocaat geweest in deze zaak? Hoe verhoudt zich dat tot de maatstaf die normaal gesproken wordt gehanteerd, namelijk dat de vergoeding «billijk» moet zijn?
Het uurtarief maakt deel uit van de overeenkomst tussen de (strafrecht)advocaat en diens cliënt. Het tarief is mij daarom niet bekend. Het Gerechtshof heeft de vordering niet gematigd en het uurtarief niet bovenmatig geoordeeld.
Is het waar dat deze vordering hoe dan ook door de overheid zou zijn betaald, maar nu deze is toegewezen aan de politie vergoed moet worden door justitie, hetgeen anders niet het geval was geweest? Deelt u de mening dat met belastinggeld zuinig moet worden omgesprongen? Hoe verhoudt zich dat hiertoe?
Op grond van art. 591a en art. 90 Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft iedere gewezen verdachte die niet schuldig is bevonden het recht vergoeding te verzoeken ten laste van de Staat. Bijzonderheid is in dit geval dat de cliënt tevens politieambtenaar is. Het Besluit algemene rechtspositie politie regelt dat als een politieambtenaar wegens de uitvoering van de politietaak als verdachte wordt aangemerkt, het bevoegd gezag hem een tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp toekent. De Regeling tegemoetkoming rechtskundige hulp politie schrijft verder voor dat de politieambtenaar een art. 591a-verzoek indient en ervoor zorgt dat bij toewijzing van het verzoek de vergoeding toekomt aan het bevoegd gezag. In casu heeft dit tot gevolg dat de Staat de kosten draagt op grond van een rechterlijke uitspraak en niet de politie als werkgever op grond van de rechtspositie.
Wat gaat u hieraan doen?
Buiten het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand staat het de advocaat vrij een tarief te bepalen en overeenkomsten tot dienstverlening aan te gaan. De rechter heeft echter altijd de mogelijkheid om een lagere vergoeding toe te kennen op gronden van billijkheid.
Te weinig kennis over het vrouwenhart |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Te weinig cardiologen hebben verstand van het vrouwenhart»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het hoogst onwenselijk is dat wachttijden voor de behandeling van hartklachten van vrouwen kunnen oplopen tot maar liefst een jaar, terwijl het bij hartklachten belangrijk is dat er snel wordt gehandeld? Zo ja, ziet u een rol voor uzelf om hier wat aan te doen? Zo nee, waarom niet?
Te lange wachttijden zijn onwenselijk en zeker daar waar het een mogelijke hartaandoening betreft.
Iedere vrouw in Nederland kan met haar klachten voor onderzoek en behandeling bij reguliere cardiologische poliklinieken terecht. Het is van groot belang dat iedere cardioloog voldoende kennis heeft van en ervaring met vrouwspecifieke factoren in de diagnostiek en behandeling van vrouwen bij wie het vermoeden bestaat op een hartaandoening. Op grond van het nieuwe opleidingsplan Cardiologie zijn cardiologen in opleiding verplicht om kennis en ervaring op te doen inzake gender en hartziekten. Ook wordt hen in het nieuwe opleidingsplan de mogelijkheid geboden zich in het laatste opleidingsjaar gedurende 6 maanden te verdiepen in genderspecifieke aspecten van diagnostiek en behandeling van vrouwen met een hartaandoening.
Sinds vorig jaar wordt er in elke nieuw op te stellen Europese cardiologische richtlijn een hoofdstuk opgenomen voor vrouwspecifieke factoren inzake dat ziektebeeld. Nederlandse cardiologen worden geacht de richtlijnen van de European Society of Cardiology te volgen.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat cardiologen voldoende kennis hebben over het vrouwenhart? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat zij zich meer bewust worden van de verschillen tussen man en vrouw? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat u tegenover een betere bewustwordingscampagne over de verschillen in symptomen tussen mannen en vrouwen op het gebied van hartklachten voor zowel vrouwen als mannen om signalen te herkennen, aangezien hartklachten voor vrouwen een van de belangrijkste doodsoorzaken is?
De laatste jaren is samen met de Nederlandse Hartstichting en Women inc gewerkt aan de bewustwording over hart- en vaatziekten bij vrouwen. Een voorbeeld daarvan is de jaarlijks terugkerende publiekscampagne Dress Red Day in de maand september. Met deze campagne wordt aandacht gevraagd voor het onderwerp bij zorgverleners en het grote publiek. Ik zie geen rol voor mij weggelegd om aanvullende voorlichtingcampagnes te starten.
Deelt u de mening dat in medische opleidingen te weinig aandacht is voor de verschillen tussen het mannenhart en het vrouwenhart? Zo ja, hoe gaat u de opleidingen stimuleren om dit onderwerp beter te behandelen? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoord op uw vragen 2 en 3 heb ik aangegeven hoe aandacht wordt besteed aan genderspecificiteit binnen de opleiding tot cardioloog en in de nascholing. In de zomer van 2016 is in opdracht van het Ministerie van VWS het ZonMw Kennisprogramma Gender en Gezondheid gestart. Dit programma heeft tot doel de kennisachterstand over man-vrouwverschillen in gezondheid en zorg te verkleinen. Vanuit dit programma is budget beschikbaar gesteld aan het College Geneeskundige Specialismen (CGS) voor het project «Gendersensitieve zorg in de geneeskundige vervolgopleidingen». Dit project is gericht op het gendersensitief maken van het geneeskundig onderwijs, met als doel dat in vijf geneeskundige vervolgopleidingen aandacht komt voor gendersensitieve zorg. Cardiologie is een van de vijf opleidingen. De komende tweede jaar wordt de focus van het programma verlegd van kennisontwikkeling naar kennistoepassing in onderwijs en praktijk. Op deze wijze draag ik bij aan de beoogde kennisontwikkeling.
Bent u bereid om te onderzoeken of vrouwenpoli’s die zich richten op hartklachten van vrouwen een meerwaarde zijn voor de cardiologische zorg? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Momenteel zijn er 7 poliklinieken specifiek voor vrouwen met een mogelijke hartaandoening in Nederland operationeel. Het beleid is er op gericht om kennis over vrouwspecifieke zorg volwaardig te beleggen bij iedere cardioloog in Nederland. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 2. Het is aan zorgverzekeraars om te bepalen of zij zorgaanbod als meerwaarde zien en willen contracteren.
Deelt u de mening dat in de gehele gezondheidszorg te weinig aandacht is voor de verschillen tussen mannen en vrouwen doordat medisch onderzoek voornamelijk is uitgevoerd bij mannelijke patiënten? Ziet u een rol voor uzelf weggelegd om meer aandacht te geven aan de verschillen tussen mannen en vrouwen in de gezondheidszorg? Ziet u de mogelijkheid deze problematiek in lopende onderzoeken van ZonMw over Gender en Gezondheid te betrekken? Zo ja, hoe bent u van plan dit precies uit te voeren? Zo nee, waarom niet?2
Meer onderzoek is nodig naar de verschillen tussen mannen en vrouwen. Niet alleen op het gebied van hartaandoeningen maar op alle terreinen binnen de gezondheidszorg. Het ZonMw Kennisprogramma Gender en Gezondheid heeft als specifieke doelstelling de kennisachterstand over man-vrouwverschillen in gezondheid en zorg te verkleinen. ZONMW wil aandacht voor man-vrouwverschillen in al het gezondheids(zorg)onderzoek, dus niet alleen in het programma Gender en Gezondheid.
Het bericht ‘crimineel hoeft niet te betalen voor opruimen eigen drugsafval’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Crimineel hoeft niet te betalen voor opruimen eigen drugsafval»?1
Ja.
Aangezien drugsafval en aangetroffen gevaarlijke stoffen een groeiend probleem zijn dat de samenleving veel geld kost, wat gaat u doen om de politie en het Openbaar Ministerie meer handvatten te geven om de kosten te verhalen op de criminelen?
Ik ben van oordeel dat de schade als gevolg van het achterlaten van grondstoffen voor drugs en drugsafval ten laste dient te komen van de dader (zie ook het antwoord op eerdere Kamervragen2). Als politie en Openbaar Ministerie erin slagen om degene te vinden die voor het achterlaten van grondstoffen voor drugs en drugsafval verantwoordelijk is, wordt tevens onderzocht of de kosten voor het opruimen hiervan op diegene kunnen worden verhaald. Indien het Openbaar Ministerie een verdachte strafrechtelijk vervolgt kan de benadeelde partij zich voegen in het strafgeding om zo de kosten van het opruimen, die hier direct door zijn veroorzaakt, vergoed te krijgen.
Op grond van de bestaande mogelijkheden in het straf- en civielrecht en de aanpalende maatregelen zoals aangekondigd in de meerjarenagenda slachtofferbeleid 2018–2021, die onlangs door de Minister voor Rechtsbescherming aan uw Kamer is verzonden,3 worden het Openbaar Ministerie en de politie voldoende mogelijkheden geboden om de kosten te kunnen verhalen op de dader.
In de meerjarenagenda slachtofferbeleid worden maatregelen aangekondigd om de mogelijkheden om de kosten te kunnen verhalen in het strafproces te vergroten. Een van de maatregelen richt zich op het verbeteren van de praktijk van de behandeling van de vordering door de rechtspraak. De Raad voor de Rechtspraak heeft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij benoemd als speerpunt voor de ontwikkeling van professionele standaarden in 2018. Daarbij wordt gewerkt aan deskundigheidsbevordering van de strafrechter voor zowel het vaker afdoen van vorderingen als het verbeteren van de motivering van de beslissing op de vordering.
Deelt u de mening van de korpschef dat het jammer is dat het in casu niet gelukt is de kosten voor het opruimen op de criminelen te verhalen? Welke mogelijkheden rest de politie nu? Gaat de politie de schade nu proberen te verhalen langs de civielrechtelijke weg?
Het is niet aan mij om een waardeoordeel te verbinden aan een rechterlijke uitspraak.
De politie onderzoekt de slagingskansen van een civiele procedure. Tegen twee uitspraken van de strafrechter heeft het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld. De politie zal zich hoogstwaarschijnlijk in het kader van het hoger beroep in die twee zaken opnieuw voegen als benadeelde partij.
Ziet u mogelijkheid om door middel van (straf)wetgeving de kosten van het opruimen van grondstoffen voor drugs en drugsafval voor rekening te laten komen van de drugscriminelen?
Zie antwoord vraag 2.
Zou het nog op te richten ondermijningsfonds zoals overeengekomen in het regeerakkoord uitkomst kunnen bieden in zaken als onderhavige?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 16 februari jl. verwacht ik uw Kamer rond de zomer van 2018 nader te kunnen informeren over de wijze van besteding van het Ondermijningsfonds en de structurele reeks. De regionale en landelijke samenwerkende overheidspartners, verenigd in het Landelijk Strategisch Overleg Aanpak Ondermijning, zijn gevraagd om gezamenlijk met een integraal advies voor de besteding te komen.
Kwaliteit van en toezicht op de archeologie nav advertentie Volkskrant d.d. 26 januari ´Creatief met archeologie, tips voor projectontwikkelaars´ |
|
Sandra Beckerman , Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met de advertentie «Creatief met archeologie, tips voor projectontwikkelaars» en bijbehorende website?1
Ja
Deelt u de mening dat het schadelijk is voor ons archeologisch erfgoed en voor archeologen wanneer de tips in de advertentie worden opgevolgd?
De advertentie roept op tot zaken die beslist niet zijn toegestaan. Dat is schadelijk voor de archeologische sector, en ook voor de ontwikkelaars en gemeenten die over het algemeen te goeder trouw handelen waar het hun verantwoordelijkheden ten aanzien van archeologisch onderzoek aangaat. Indien de tips in de advertentie worden opgevolgd kan er bovendien schade ontstaan aan het archeologisch erfgoed.
Aan wie behoort volgens u ons archeologisch erfgoed toe?
Het archeologisch erfgoed behoort toe aan ons allemaal.
Bent u bekend met het bericht dat een bouwer in Boxtel begonnen was met bouwen, zonder dat het volgens de vergunning verplichte archeologisch onderzoek had plaatsgevonden, waarmee twee wetten zijn overtreden?2
Deze casus was mij niet bekend. Uit het bericht waar u naar verwijst blijkt dat de gemeente hier in overleg met de bouwer tot een oplossing is gekomen.
Hoe vaak komt het voor dat ontwikkelaars beginnen met werkzaamheden, voordat verplicht archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden? Indien geen cijfers beschikbaar zijn, bent u bereid dit te inventariseren?
Er zijn geen exacte cijfers beschikbaar over de mate waarin het voorkomt dat ontwikkelaars beginnen met werkzaamheden, voordat verplicht archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Dit komt doordat gemeenten zelf toezicht houden op de naleving van de Omgevingsvergunning.
Om toch uw vraag te kunnen beantwoorden heb ik navraag gedaan bij het Convent van Gemeentelijk Archeologen (CGA) naar hun ervaringen. Daaruit komt het beeld naar voren dat het beslist geen schering en inslag is dat ontwikkelaars beginnen met werkzaamheden, voordat verplicht archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden, maar het komt wel voor en er zijn diverse gevallen waarin gemeenten een bouwstop hebben opgelegd om te voorkomen dat archeologische sporen ongezien verloren gaan. Tegelijkertijd benadrukt het CGA dat het in de praktijk zelden zwart of wit is en dat goed contact tussen gemeente en projectontwikkelaar van groot belang is.
Bent u van mening dat toezicht in de archeologie moet worden versterkt?
Toezicht en handhaving op de Omgevingsvergunning is belegd bij de gemeente. Het Interbestuurlijk Toezicht op de taakuitvoering door gemeenten is belegd bij de provincie. Ik zelf ben verantwoordelijk voor het stelseltoezicht. Ik heb geen aanleiding om te denken dat dit stelsel niet voldoet. Wel zie ik twee aandachtspunten.
Ten eerste blijkt er in de praktijk voor zowel ontwikkelaars als gemeenten onduidelijkheid te bestaan over de vraag wat er precies onder archeologisch onderzoek valt, wanneer dat door een gemeente via een Omgevingsvergunning verplicht wordt gesteld. Voor alle duidelijkheid: onder archeologisch onderzoek valt, conform de Erfgoedwet, het opgraven zelf, het conserveren van vondsten, de uitwerking én de rapportage. Pas na het afronden van al deze zaken is aan de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek voldaan.
Ten tweede kwam uit de eerder genoemde consultatie binnen het CGA weliswaar het algemene beeld dat er geen structurele problemen zijn ten aanzien van het naleven van archeologische voorschriften. Toch zijn er ook gevallen waarbij er discussie ontstaat binnen de archeologische sector. Dan gaat het bijvoorbeeld over de vraag of het door een gemeente vereiste archeologische onderzoek voldoende kenniswinst oplevert, of dat dit in de belangenafweging het onderspit heeft gedolven. Ik vind dergelijke gevallen waarin er sprake is van discussie bij uitstek interessant. Samen met het CGA zal ik een aantal van deze casussen uitdiepen, niet om er over te oordelen, maar om er van te leren.
Tot slot vermeld ik graag dat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verschillende instrumenten heeft ontwikkeld om gemeenten te ondersteunen bij vergunningverlening en handhaving: https://archeologieinnederland.nl/preventie-en-handhaving. Ik zal de RCE vragen deze nogmaals bij gemeenten onder de aandacht te brengen. Ook het Convent van Gemeentelijke Archeologen ondersteunt gemeenten.
Wat is uw oordeel over het ontbreken van wettelijk vereist beleid en een gebrek aan personeel bij een deel van de gemeenten? Welke acties wilt u ondernemen?3
Op grond van de huidige Wet Ruimtelijke Ordening, het Besluit Ruimtelijke Ordening en de Erfgoedwet en straks de Omgevingswet moeten gemeenten in hun omgevingsbeleid rekening houden met cultureel erfgoed, waaronder archeologie. Dat zij hiervoor beleid formuleren ligt voor de hand, maar is niet wettelijk verplicht. Uit het door u aangehaalde onderzoek door de Erfgoedinspectie blijkt dat desalniettemin circa 80% van de gemeenten in 2015 actueel archeologiebeleid heeft vastgesteld. Dat percentage ligt lager voor het beschikbare personeel: minimaal 60% van de gemeenten heeft voldoende personeel beschikbaar voor de taakuitvoering op het gebied van archeologie. Dat een gemeente geen eigen personeel beschikbaar heeft hoeft echter niet te betekenen dat de taakuitvoering in het geding komt. Er zijn namelijk veel gemeenten die de taken ten aanzien van archeologie beleggen bij een regionale dienst of andere voorziening.
Uit bovenstaande volgt dat ik geen noodzaak zie tot het ondernemen van acties.
Zijn gemeenten volgens u voldoende toegerust om hun taken op het gebied van archeologie uit te voeren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat gemeenten momenteel onvoldoende toegerust zijn om hun taken op het gebied van archeologie uit te voeren. Maar daarmee is niet gezegd dat de keuzes die gemeenten in de praktijk moeten maken altijd gemakkelijk of eenduidig zijn. Het CGA stimuleert het gesprek hierover tussen de verschillende gemeentelijk archeologen. Ook de RCE draagt hier door middel van platformbijeenkomsten aan bij.
Zijn andere overheden die toezicht houden hiervoor voldoende toegerust?
Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat andere overheden momenteel onvoldoende toegerust zijn om hun taken op het gebied van archeologie uit te voeren. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Kunt u aangeven wat de resultaten zijn van de «pilots strafrechtelijke handhaving» met gemeenten?4
In 2015 is de Erfgoedinspectie een «pilot strafrechtelijke handhaving» gestart met als doel te bezien of de Erfgoedinspectie gemeenten kan helpen het aangifteproces van overtredingen van de Erfgoedwet (illegale opgravingen) en de doorgeleiding naar het OM te vergemakkelijken. Hiertoe zijn afspraken gemaakt met de archeologische dienst van één gemeente. De pilot heeft uiteindelijk niet geleid tot een daadwerkelijk beroep op de Erfgoedinspectie, omdat er zich sindsdien in die gemeente geen situaties meer hebben voorgedaan die daar aanleiding toe gaven.
Gemeenten kunnen nog steeds de hulp van de Erfgoedinspectie inroepen als overwogen wordt om aangifte te doen. In dit kader is ook van belang dat het meldsysteem DICE, dat door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed wordt beheerd, sinds december 2015 is opengesteld voor alle gemeenten die illegale opgravingen willen melden. Meldingen in DICE worden direct gedeeld met de Erfgoedinspectie. Na een melding neemt de Erfgoedinspectie contact op met de gemeente om de mogelijkheden voor strafrechtelijke handhaving te bespreken.
Zou u opnieuw, net als in 2008 is gebeurd met het invoeren van een bestuurlijke boete, willen verkennen welke instrumenten mogelijk kunnen helpen bij het aanpakken van overtredingen?5
Ik zie daartoe geen noodzaak. De analyse zoals die in 2008 is gemaakt is op hoofdlijnen nog altijd actueel. De belangrijkste verandering sindsdien is de invoering van certificering in de sector archeologie. Het is nu nog te vroeg om daar positieve of negatieve effecten van vast te stellen. Zie het antwoord op vraag 6 voor de huidige rolverdeling ten aanzien van het toezicht en de handhaving. Via de RCE zijn diverse kennisproducten en voorbeeldvoorschriften beschikbaar voor vergunningverlening en handhaving. Ook kunnen gemeenten aankloppen bij de RCE voor advies.
Wat gaat u doen om, soms grootschalig, schenden van het opgraafverbod tegen te gaan?6
Ik bestrijd dat er nu sprake is van het grootschalig schenden van het opgraafverbod. Ik heb hiervoor geen aanwijzingen. De cijfers in het inspectierapport waar u naar verwijst, hebben betrekking op de situatie vóór inwerkingtreding van de Erfgoedwet. Zij zijn sterk vertekend doordat in de betreffende periode alle vondsten die gedaan werden door detector amateurs nog als illegaal werden geteld, terwijl er in de praktijk sprake was van een gedoogbeleid. Inmiddels is de regelgeving hierop aangepast.
Welke stappen gaat u zetten om de kwaliteit van programma's van eisen (wettelijk) te borgen?
De criteria waaraan een Programma van Eisen (PvE) moet voldoen staan beschreven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en zijn uitgewerkt in een apart protocol. Bij de invoering van certificering in de archeologie is er bewust voor gekozen dit protocol niet verplicht te stellen. Het gaat immers niet om handelingen waarop het opgraafverbod van toepassing is. Bovendien zouden met een verplicht certificaat voor deze werkzaamheden, gemeenten gehouden zijn om zich te certificeren voor een medebewindstaak. Dat vind ik niet wenselijk. Desalniettemin heeft een grote groep archeologische bedrijven en gemeenten zich vrijwillig gecertificeerd voor het opstellen van PvE’s.
Gemeenten kunnen overigens wel als voorschrift bij de Omgevingsvergunning opnemen dat een archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd op basis van een door de gemeente goedgekeurd PvE dat moet voldoen aan de KNA. Aanvullende eis zou kunnen zijn dat dit PvE door een daartoe gecertificeerd bedrijf is opgesteld.
Herkent u zich in de conclusie van de erfgoedinspectie dat «het geheugen in gevaar komt», omdat er «een behoorlijke achterstand in de aanlevering van eindrapporten en de overdracht van vondsten aan depots» is?7 Welke acties wilt u ondernemen om deze achterstanden weg te werken en niet te laten ontstaan?
Dat er in de afgelopen jaren een achterstand is ontstaan in het aanleveren van rapporten bij de Minister van OCW klopt. De oorzaken hiervan waren grotendeels technisch van aard. Inmiddels zijn deze problemen opgelost en worden de achterstanden ingelopen door middel van gerichte rappelacties. Ook is het uitstel- en handhavingsbeleid ten aanzien van het aanleveren van rapporten aangescherpt.
De Erfgoedinspectie signaleerde dat van 2011 op 2013 de achterstanden in de overdracht van vondstmateriaal naar provinciale depots afnamen en die lijn zal naar verwachting door de invoering van certificering worden voortgezet. Overigens zijn de provincies als eigenaar van de vondsten hier als eerste aan zet. In bovengenoemde rappelbrieven wordt steeds ook gemeld dat men gehouden is de vondsten tijdig over te dragen.
Kunt u aangeven in hoeverre deze achterstanden ontstaan doordat de prijs die opdrachtgevers willen betalen voor de uitwerking van archeologische opdrachten sterk onder druk staat?
Zoals het antwoord op vraag 14 blijkt waren technische problemen de belangrijkste oorzaak van het niet tijdig kunnen aanleveren van rapporten. Het is niet uit te sluiten dat krappere winstmarges een rol hebben gespeeld, maar dit valt niet aan te tonen. Bovendien kunnen er ook nog andere oorzaken zijn, zoals bijvoorbeeld onduidelijke contract- of vergunningvoorwaarden die tot discussie leidden tussen opdrachtgever en opdrachtnemer.
Kunt u een oordeel geven over de 35 incidenten die van 2008 tot en met 2016 zijn geregistreerd in de Database Incidenten Cultureel Erfgoed (DICE)?8 Hoe zijn bewuste overtredingen aangepakt?
In 12 gevallen ging het om een illegale opgraving, in acht gevallen om illegale graafwerkzaamheden (geen monumentenvergunning aanwezig) ten behoeve van een ontwikkeling en in drie gevallen om metaaldetectie binnen de grenzen van een archeologisch rijksmonument. De overige incidenten zijn variabel van aard, van brandstichting op hunebedden waardoor schade aan de dekstenen ontstond, tot kinderen die een fietscrossbaan op een Motte9 hadden aangelegd.
In alle gevallen ging het om overtredingen op archeologische rijksmonumenten. Daarbij ging het niet steeds om bewuste overtredingen. Ook was in veel gevallen niet te achterhalen wanneer de overtreding had plaatsgevonden. Daar waar de dader achterhaald kon worden is eerst geprobeerd om in den minne tot een oplossing te komen, bijvoorbeeld door herstel van de oude situatie na documentatie van de schade. In acht gevallen is aangifte gedaan bij de politie. In drie gevallen is overgegaan tot handhaving, bijvoorbeeld door het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom.
Welke acties gaat u ondernemen tegen oneigenlijk gebruik van het middel archeologisch begeleiden van de bouw om te voorkomen dat informatie over ons verleden verloren gaat?9
De Erfgoedbalans 2017 constateerde dat er in de periode 2011–2013 een toename is in het aantal archeologische begeleidingen. Daarbij is aangegeven dat deze ontwikkeling in de gaten wordt gehouden. Uit interviews onder gemeentelijke en provinciale archeologen blijkt dat overwegingen van tijd en geld bij de keuze voor archeologische begeleiding een rol spelen, maar daarnaast ook overwegingen omtrent arbeidsveiligheid, waaronder de aanwezigheid van bodemvervuiling, overlast voor omwonenden en de beschikbaarheid van uitvoerend personeel. Kortom, het beeld is vooralsnog niet dat in alle gevallen sprake is van oneigenlijk gebruik.
In haar jaarverslag 2013–2014 oordeelde erfgoedinspectie: «de onderwaterarcheologie zijn de problemen van onrechtmatig opgraven groot», hebben de sindsdien genomen stappen ervoor gezorgd dat de problemen door onrechtmatig opgraven zijn opgelost?10
Met de Erfgoedwet die op 1 juli 2016 van kracht is gegaan is het opgravingsverbod zodanig aangepast dat vervolging van overtredingen onder water makkelijker is geworden. Tegelijkertijd zijn de contacten en de samenwerking die vanuit de RCE met de verschillende duikgroepen bestaan geïntensiveerd. De komende jaren moet blijken of dit afdoende is geweest.
Heeft u eerder aangegeven om voor eind 2017 afspraken te maken over het behoud van dit erfgoed? Zijn deze afspraken gemaakt en kunt u deze met ons delen?11
Er wordt samen met provincies, gemeenten en Rijkswaterstaat gewerkt aan een aanpak ten aanzien van het maritiem erfgoed die in de brief over het traject Erfgoed Telt, die uw Kamer dit voorjaar zal ontvangen zullen worden toegelicht.
Heeft u eerder geconcludeerd dat «als gevolg van de marktwerking de kwaliteit van archeologisch onderzoek onder druk kan komen te staan»? Wat gaat u doen om dit probleem te onderzoeken en aan te pakken?12
Om meer zicht op te krijgen op de vraag of de kwaliteit onder druk zou kunnen komen te staan, ga ik onderzoek doen naar de kwaliteit van onderzoek en rapportages uit de periode voor invoering van certificering en de periode daarna. De uitkomst hiervan zal beschikbaar komen via de Erfgoedmonitor.
De ontvoering van Insiya naar India |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Halbe Zijlstra (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Insiya’s lange weg naar huis»?1
Ja.
Wat is de strekking van het vonnis van de familierechtbank in India? Is dit vonnis bij voorraad uitvoerbaar en staat een eventueel hoger beroep een terugkeer naar Nederland niet in de weg?
Vonnissen van de Indiase familierechtbank, en dus ook het vonnis in onderhavige zaak, zijn niet openbaar. Alleen met toestemming van betrokken partijen zou ik u over de precieze inhoud van het vonnis mogen en kunnen informeren. In het algemeen en zonder een deskundige Indiaas-familierechtelijke beoordeling van het vonnis, kan ik u meedelen dat het Indiase vonnis geen betrekking heeft op de ontvoeringszaak maar een door de vader aangespannen zaak met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheden en rechten ten aanzien van de minderjarige. Over de inhoud van het vonnis kan ik verder geen mededelingen doen gezien het feit dat het vonnis niet openbaar is. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken houdt vanaf het begin van de zaak nauw contact met de moeder van Insiya over de stand van zaken en de mogelijke terugkeer van Insiya naar Nederland.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken speelt geen rol in de verschillende rechterlijke processen die rond deze zaak gaande zijn. De rol van het ministerie in deze zaak is consulair. Het ministerie en de Nederlandse ambassade in New Delhi wijzen in de contacten met de Indiase autoriteiten op het door Nederland ingediende teruggeleidingsverzoek. Daarnaast benadrukt het ministerie in de contacten met de Indiase autoriteiten het belang dat moeder en kind spoedig met elkaar in contact komen. De Nederlandse ambassade in India blijft de zaak nauwlettend volgen en zal bij passende gelegenheden en momenten bij de Indiase autoriteiten blijven aandringen op het belang van een snelle en goede oplossing voor moeder en kind. De ontvoering van Insiya is door Nederland diverse malen op hoog niveau, zowel ambtelijk als politiek, bij de Indiase autoriteiten aangekaart.
Wat kunt u of de Nederlandse vertegenwoordiging in India doen om de terugkeer van dit meisje te bespoedigen of te faciliteren? En wordt dit ook werkelijk gedaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In welke fase bevindt zich het strafrechtelijk onderzoek tegen de vader van het genoemde meisje en zijn handlangers?
Het strafrechtelijk onderzoek loopt. De strafzaak tegen de vader en een aantal medeverdachten is nog gaande. De strafzaak heeft inmiddels een aantal keren pro forma op zitting gestaan. Nu de zaak nog onder de rechter is, doe ik verder geen uitspraken over deze individuele zaak.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 6 februari beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Megawinsten farmaceut zet medicijngebruik op scherp’ |
|
Nine Kooiman , Corinne Ellemeet (GL), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Megawinst farmaceut zet medicijndebat op scherp»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat een farmaceutisch bedrijf miljardenwinsten maakt met de verkoop van geneesmiddelen?
De farmaceutische sector investeert in de ontwikkeling van innovatieve geneesmiddelen waar patiënten behoefte en baat bij hebben. Farmaceutische bedrijven dienen naar mijn mening transparant te zijn over de prijzen die zij vragen voor hun geneesmiddelen. Hoe hoger de gevraagde prijzen en genoten winsten, des te sterker zij aangesproken kunnen worden op hun maatschappelijke rol om nieuwe geneesmiddelen voor acceptabele prijzen toegankelijk te maken. Als bedrijven hoge prijzen menen te moeten vragen voor hun geneesmiddelen dienen zij die prijzen ook naar de samenleving te verantwoorden, bijvoorbeeld door transparant te zijn over de ontwikkel- en productiekosten.
Betrekt u de winstcijfers van farmaceutische bedrijven bij de onderhandelingen over de prijs van medicijnen? Zo nee, waarom niet?
Ik doe geen inhoudelijke uitspraken over het onderhandelingsproces. Ten algemene wil ik stellen dat als bedrijven met hoge winstcijfers hoge prijzen vragen voor een nieuw geneesmiddel zij mogen verwachten dat zij hierop aangesproken zullen worden.
Wat vindt u van de wijze waarop farmaceuten hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen?
Zoals ik u op 16 november 2017 in de voortgangsbrief geneesmiddelenbeleid (Kamerstuk 29 477, nr. 452) liet weten ben ik van oordeel dat het verdienmodel van farmaceutische bedrijven te vaak is gebaseerd op het optimaal benutten van marktbescherming en -exclusiviteit, met soms onaanvaardbaar hoge prijzen als gevolg. Dat is niet houdbaar als we geneesmiddelen tegen aanvaardbare prijzen toegankelijk willen houden. Ik ben dan ook van mening dat er verandering moet komen in de wijze waarop geneesmiddelen ontwikkeld worden en op de markt worden gebracht. Veel farmaceutische bedrijven nemen nu naar mijn mening onvoldoende hun maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Hoe beoordeelt u het feit dat de bedrijfsresultaten van de farmaceutische industrie veel hoger zijn dan die van andere industriële ondernemingen?2
Ik vind het onwenselijk wanneer farmaceutische bedrijven fors hogere winstmarges hanteren.
Heeft u een overzicht in hoeverre de farmaceutische bedrijven hun winsten herinvesteren in onderzoek naar nieuwe geneesmiddelen?
Nee. Wij kunnen alleen op basis van jaarverslagen van farmaceutische bedrijven zien welk deel van hun omzet besteedt wordt aan Research & Development (R&D).
Bent u bereid in EU-verband verdere samenwerking aan te gaan bij de inkoop van medicijnen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben zeker bereid om waar mogelijk de samenwerking met andere Europese landen aan te gaan dan wel voort te zetten. Wij kunnen als landen bijvoorbeeld gezamenlijk optrekken bij de beoordeling van nieuwe geneesmiddelen. Zoals u weet is in de afgelopen periode de BeNeLuxA samenwerking op diverse terreinen verder ontwikkeld. In 2017 hebben wij twee geneesmiddelen gezamenlijk beoordeeld en voor drie geneesmiddelen hebben wij succesvol gebruik gemaakt van elkaars expertise en eerdere beoordelingen. Hiermee zorgen we ervoor dat landen een zelfde positie hebben voor een besluit over de vergoeding van een nieuw geneesmiddel. Deze samenwerking breiden we in 2018 verder uit. Ik verwacht dat in 2018 een vijfde land, Ierland, zal deelnemen aan de bestaande BeNeLuxA samenwerking. Daarnaast zijn alle EU lidstaten en enkele non-EU landen door ons uitgenodigd om mee te doen in een door de BeNeLuxA opgezet initiatief om gezamenlijk een internationale horizon scanning database te bouwen. Tevens blijf ik in 2018 inzetten op gezamenlijke onderhandelingen over dure geneesmiddelen.
Het rapport inzake Voorinvesteringen en medezeggenschap in het hoger onderwijs |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hoe verklaart u dat parlementariërs en ministers in Sint Maarten, het kleinste land binnen het Koninkrijk, toch de hoogste vergoedingen krijgen?1
Dat is moeilijk te verklaren. Een verklaring hiervoor zal allereerst gegeven moeten worden door Sint Maarten, omdat de hoogte van de vergoedingen een landsaangelegenheid betreft.
Hoeveel vergaderingen bezoekt een parlementariër op Sint Maarten gemiddeld per jaar, hoeveel is dat voor een parlementariër in Nederland?
Op de publiek toegankelijke website van het parlement van Sint Maarten treft u een overzicht aan van de aanwezigheid van statenleden bij vergaderingen. Zie hiervoor de volgende openbare link:
Het past mij als Staatssecretaris niet u te informeren over de gang van zaken in de Tweede Kamer. Voor een overzicht van de vergaderingen in de Tweede Kamer verwijs ik u naar het presidium van de Tweede Kamer.
Is het waar dat parlementariërs en ministers op Sint Maarten ongeacht het aantal dagen dat zij in functie zijn altijd minimaal één jaar uitbetaald krijgen?
Op grond van de Pensioenregeling politieke gezagdragers Sint Maarten heeft een gewezen statenlid of Minister recht op wachtgeld voor de duur gelijk aan de tijd waarin betrokkene politieke gezagdrager is geweest, maar ten minste voor de duur van één jaar en ten hoogste voor de duur van twee jaren.
Wat vindt u van de oproep van de St. Maarten Hospitality and Trade Association om in het kader van de wederopbouw en de slechte financiële situatie van het land de vergoedingen voor parlementariërs en ministers met dertig procent te verlagen?
Ik begrijp de oproep van de Sint Maarten Hospitality and Trade Association heel goed. Het is allereerst aan de Staten en de regering van Sint Maarten om op de oproep van SHATA te reageren. In mijn eigen politieke contacten zal ik hier, hoewel het een landsaangelegenheid betreft, aandacht voor vragen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg over de Wederopbouw van de Bovenwindse eilanden op 30 januari 2018?
Ja.
De oproep van een toxicoloog dat werknemers van Custom Powders moeten worden getest op omstreden stof GenX |
|
Nevin Özütok (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Laat werknemers van bedrijf waar met omstreden stof GenX wordt gewerkt testen»?1
Ja.
Deelt u de bezorgdheid van toxicoloog Jacob de Boer over de werknemers van Custom Powders, die mogelijk drie keer per jaar zijn blootgesteld aan de stof? Zo nee, waarom niet?
Volgens het artikel geeft Custom Powders aan dat er tijdens de genoemde werkzaamheden met GenX geen blootstelling aan de stof is geweest.
Het is aan Custom Powders om te beoordelen of schadelijke blootstelling plaatsvindt. In algemene zin dient het bedrijf een grenswaarde voor een stof te hanteren en eventuele blootstelling voorafgaand aan werkzaamheden via een risico inventarisatie (opgenomen in een RI&E) te analyseren. Prof. De Boer geeft aan dat mocht er sprake zijn van blootstelling, het mogelijk is om de werknemers rond de werkzaamheden te testen.
Heeft de arbeidsinspectie (Inspectie SZW) een gesprek gehad met het bedrijf Custom Powders over de gezondheid en veiligheid van de werknemers naar aanleiding van de GenX-vervuiling? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht en bezoekt binnen dit kader complexe bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt nagegaan in hoeverre de werkgever zijn verantwoordelijkheid neemt om zijn werknemers te beschermen tegen blootstellingrisico’s. Het bovengenoemde bedrijf wordt eveneens in dit kader bezocht door de Inspectie SZW om daar na te gaan welke maatregelen het bedrijf getroffen heeft om blootstelling aan deze stof (en andere gevaarlijke stoffen) te voorkomen. Ik ga niet in op resultaten van individuele inspecties.
Deelt u de mening van toxicoloog Jacob de Boer dat er nader onderzoek moet worden gedaan naar de gezondheid van de werknemers van Custom Powders?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om, in samenspraak met het bevoegd gezag en de Inspectie SZW, het bedrijf op te dragen het bloed te onderzoeken van de werknemers? Zo nee, waarom niet?
Conform de Arbeidsomstandighedenwet is het aan de verantwoordelijke werkgever om een inschatting te maken of medewerkers aan gevaarlijke stoffen zijn blootgesteld, te beoordelen of aanvullende maatregelen ter bescherming van medewerkers nodig zijn en medewerkers voorlichting te geven over eventuele risico’s. Werknemers kunnen bij de werkgever om duidelijkheid vragen over eventuele risico’s voor hun gezondheid. Daarvoor kan een beroep worden gedaan op externe deskundigen die de werkgever inhuurt. Het is aan de werkgever om in overleg met de werknemers en op basis van een maatwerkadvies van deskundigen te bepalen of bloedtesten een toegevoegde waarde hebben in de bescherming van de gezondheid. De Inspectie SZW ziet op dit moment geen aanleiding in gesprek te treden met de werkgever over het afnemen van bloedtesten. Zie ook het antwoord op vraag 3 en 4.
De berichten ‘Ex-moslims regelmatig bedreigd in Nederland’ (Reformatorisch Dagblad, 20 januari 2018) en ‘Duits parlement wil antisemitische asielzoekers uitzetten’ (NOS 18 januari 2018)? |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Eppo Bruins (CU), Pieter Omtzigt (CDA), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het EU-voorstel: Verordening van de Raad tot instelling van het Europees Monetair Fonds COM (2017) 827?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Klopt het dat de Europese Commissie artikel 352 van het werkingsverdrag als rechtsgrondslag gekozen heeft, de zogenaamde flexibiliteitsclausule?
Het klopt dat de Commissie artikel 352 van het EU-Werkingsverdrag als rechtsgrondslag gekozen heeft.
Herinnert u zich dat u in het BNC-fiche aan de Kamer geen duidelijkheid gaf over de bevoegdheid van de Europese Unie en dat u nadere duiding zou vragen op een aantal punten?
In het BNC fiche heb ik aangegeven dat het voor het kabinet onvoldoende duidelijk is waarom het oprichten van een Europees Monetair Fonds (EMF) op deze wijze nodig is, en dat het kabinet inderdaad om nadere duiding zal vragen over de rechtsgrondslag.
Beschikt u over (nader) juridisch advies over de toepassing van artikel 352 van bijvoorbeeld de juridische dienst van het ministerie, de landsadvocaat of een instelling van de Europese Unie? Zo ja, kunt u dat juridisch advies delen met de Kamer voor woensdag 31 januari 2018 te 14.00 uur, zodat de inhoud betrokken kan worden bij het algemeen overleg over het behandelvoorbehoud?
Heeft u kennisgenomen van «Fragen zur Rechtsgrundlage und Subsidiarität des Vorschlags der Europäischen Kommission zur Einrichtung eines Europäischen Währungsfonds», die de juridische dienst van de Duitse bondsdag op 25 januari 2017 gepubliceerd heeft?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat volgens dit advies de verordening niet gebaseerd kan worden op artikel 352 van het werkingsverdrag, omdat niet duidelijk aangetoond kan worden dat het leidt tot meer eenheid, efficiency en een betere verantwoording dan het huidige Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM)?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Deelt u de conclusies van dit Duitse rapport en dan met name de conclusie dat de Europese Commissie dit voorstel niet kan baseren op artikel 352? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
De Commissie stelt het gebruik van artikel 352 van het EU-Werkingsverdrag voor als rechtsgrondslag om het Europese Stabiliteitsmechanisme (ESM) door te ontwikkelen in een EMF en dit EMF te integreren in het juridische raamwerk van de EU. De Bondsdag analyseert drie voorwaarden die verbonden zijn aan de toepassing van artikel 352 VWEU.
Voor het hanteren van artikel 352 moet ten eerste overwogen worden of optreden in het kader van de beleidsgebieden van de Verdragen (met uitzondering van het Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid) noodzakelijk is om één van de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken. Ten tweede moet er geen enkele andere Verdragsbepaling voorzien in het nemen van maatregelen om deze doelstelling te verwezenlijken. Ten derde moet het voorgenomen optreden er niet toe leiden dat de Unie meer bevoegdheden krijgt dan in de Verdragen is voorzien. De juridische dienst van de Bondsdag gaat bij de toets van de noodzakelijkheid van het optreden in op aspecten die volgens de Commissie nodig zijn voor de verwezenlijking van de Verdragsdoelstelling van het bewaken van de financiële stabiliteit en die met dit voorstel zouden moeten worden bevorderd: eenheid, efficiëntie en democratische verantwoordingsplicht. Volgens de juridische dienst van de Bondsdag toont de argumentatie van de Commissie op grond van eenheid, efficiëntie en democratische verantwoordingsplicht niet overtuigend aan dat de betreffende doelstellingen van de Verdragen thans in onvoldoende mate verwezenlijkt worden. Daarmee is het niet overtuigd dat deze actie op basis van artikel 352 VWEU noodzakelijk is.
Voor het kabinet is onvoldoende duidelijk waarom het oprichten van een EMF op basis van artikel 352 van het EU-werkingsverdrag nodig is, te meer omdat er met het Europese Stabiliteitsmechanisme (ESM) al een noodmechanisme bestaat waarmee de Verdragsdoelstelling van het bewaken van de financiële stabiliteit mede wordt verwezenlijkt.
Er is nog geen concreet behandelingstraject van het Commissievoorstel voorzien. Nederland zet, anders dan het Commissievoorstel, in op behoud van de intergouvernementele vormgeving van het noodfonds. Mocht het voorstel van de Commissie voor de oprichting van een EMF desalniettemin ter behandeling voor komen te liggen in een Raadswerkgroep dan zal Nederland, zoals ter sprake kwam tijdens het AO Behandelvoorbehoud van woensdag 31 januari jongstleden, de Juridische Dienst van de Raad verzoeken om een opinie over de rechtsgrondslag die de Commissie gebruikt in haar voorstel.
Op welke wijze hebben het Nederlandse kabinet of andere regeringen de discussie gevoerd met de Europese Commissie of in de Raad over de rechtsgrondslag en/of de subsidiariteit van dit voorstel tot nu toe?
Er heeft tot op heden enkel op hoofdlijnen discussie plaatsgevonden tussen lidstaten over het versterken van het ESM. Een concrete inhoudelijke discussie over het voorstel van de Commissie is er nog niet geweest. De institutionele vormgeving van het EMF in het voorstel van de Commissie, en de mogelijkheid om artikel 352 VWEU toe te passen om een EMF in het juridische raamwerk van de EU te integreren, is in januari in de Ecofin en de Eurogroep aan de orde gesteld door sommige lidstaten. Nederland heeft tijdens deze bredere gedachtewisselingen over de EMU aangegeven vast te willen houden aan de bestaande besluitvormingsprocedures en het intergouvernementele karakter van het noodfonds. Daarnaast heeft Nederland aangegeven met het oog op het versterken van het noodfonds ook een voorstander te zijn van het verder uitbouwen van een ordentelijk proces voor de herstructurering van een onhoudbare overheidsschuld (oftewel een «sovereign debt restructuring mechanism»). Het kabinet zet in op het verkennen van een variant waarbij de bestaande besluitvormingsprocedures en het intergouvernementele karakter van het ESM behouden blijven.
Heeft het kabinet een voorkeur voor een communautair noodfonds, zoals dit voorstel van de Europese Commissie, of een noodfonds dat intergouvernementeel geregeld wordt, zoals het huidige ESM?
Zoals aangegeven in het fiche houdt het kabinet uit oogpunt van optimale grip van lidstaten op de inzet van EMF-instrumenten, waaronder steunprogramma’s aan lidstaten, bij de doorontwikkeling van het ESM naar een EMF vast aan de bestaande besluitvormingsprocedures en het intergouvernementele karakter van het noodfonds1.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden met het oog op het plenaire debat over de toekomst van de eurozone?
Ja.
Het berichten ‘GenX aangetroffen in afvalwater ATM Moerdijk’ en ‘Bron GenX op zuivering Bath gevonden’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Bron GenX op zuivering Bath gevonden»1 en «GenX aangetroffen in afvalwater ATM Moerdijk, vervuiling lijkt mee te vallen»?2
Ja.
Wanneer heeft Afvalstoffen Terminal Moerdijk (ATM) gemeld bij het bevoegd gezag en waterschap Brabantse Delta dat het GenX in zijn afvalwater had gevonden? Was daarbij sprake van een vermoeden of had ATM zelf metingen verricht in zijn afvalwater?
Het is belangrijk om te benadrukken dat de constateerde hoeveelheden GenX zeer klein zijn en dat er in geen geval een risico is geweest voor het drinkwater of de omgeving. Uit een reguliere monitoring van Rijkswaterstaat bleek dat het effluent van de RWZI Bath concentraties GenX-stoffen bevatte. Om dit te verifiëren zijn op 23 en 29 december 2017 extra monsters genomen door waterschap Brabantse Delta. Op 9 januari 2018 volgde de uitslag waarmee kon worden geconcludeerd dat er met zekerheid GenX-stoffen in het effluent van de RWZI Bath aanwezig zijn (13–110 nanogram/liter (ng/l)). Ik heb u hierover bij brief van 16 januari 2018 geïnformeerd (Kamerstuk 28 089, nr. 56). Hierna is door het Waterschap Brabantse Delta een brononderzoek gestart.
In dit onderzoek zijn enkele mogelijke bronnen bemonsterd, waaronder de afvalwaterstroom van ATM. De uitslag hiervan kwam op 19 januari 2018 beschikbaar, er werd een verhoogde concentratie GenX-stoffen aangetroffen (500–900 ng/l). Met een tweede meetronde waarvan de resultaten op 26 januari beschikbaar kwamen, kon de eerdere meting bevestigd worden.
ATM heeft naar aanleiding van de berichtgevingen op 18 januari op de website van waterschap Brabantse Delta en Omroep Brabant contact opgenomen met het waterschap en heeft hierbij aangegeven vooralsnog geen inzicht te hebben in de aanwezigheid van GenX in haar effluent, maar dat zij graag nader onderzoek willen doen naar het eventueel voorkomen van GenX in haar effluent.
ATM heeft op 19 januari het besluit genomen om geen afvalwater van Chemours meer te accepteren en in samenwerking met de omgevingsdienst een intern onderzoek te starten naar de herkomst van de geconstateerde concentraties.
In welke concentraties is GenX aangetroffen in het afvalwater van ATM?
Zie antwoord vraag 2.
Loost ATM momenteel nog afvalwater op de persleiding van het riool? Zo ja, bent u bereid om samen met het bevoegd gezag en het waterschap ATM te verbieden om afvalwater te lozen, totdat duidelijk is hoe het GenX-afval in het afvalwater terecht is gekomen?
ATM heeft een Wabo-vergunning van het bevoegd gezag, de provincie Noord-Brabant. Op basis van deze vergunning mag het bedrijf afvalwater lozen op de persriolering richting RWZI Bath. Het bevoegd gezag ziet geen aanleiding om ATM te verbieden gebruik te maken van deze vergunning. Dit mede omdat ATM al zelfstandig heeft besloten geen afvalwater meer te accepteren van Chemours, alle medewerking heeft toegezegd en een intern onderzoek heeft gestart.
Wordt er nader onderzoek gedaan of GenX ook is verspreid door de lucht? Zo nee, waarom niet? Wordt er daarnaast ook bodemonderzoek gedaan naar GenX-vervuiling in de omgeving van ATM? Zo nee, waarom niet?
In opdracht van de gemeente Dordrecht wordt al onderzoek gedaan naar verspreiding van GenX en perfluoroctaanzuur (PFOA) via lucht naar de bodem, rond het bedrijf Chemours in Dordrecht. De resultaten daarvan komen over enkele weken beschikbaar en kunnen een indicatie geven of verder onderzoek bij andere mogelijke bronnen, zoals ATM, zinvol is.
Welke bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sancties zijn er mogelijk als zou blijken dat ATM wel degelijk wist dat het GenX-afval verwerkte?
Indien er een overtredingen wordt geconstateerd dan heeft het bevoegd gezag verschillende bestuursrechtelijke sanctiemogelijkheden. Naar opgave van het bevoegd gezag, de provincie Noord-Brabant, valt het verwerken van afvalwater waarin gevaarlijke stoffen zoals GenX aanwezig zijn binnen de vergunning van het bedrijf. Daarom is het inzetten van deze sanctiemogelijkheden niet aan de orde.
Op welke wijze zijn de medewerkers van ATM geïnformeerd over deze GenX-vervuiling? Kan worden uitgesloten dat medewerkers van ATM hebben blootgestaan aan GenX? Zo nee, kan de Inspectie SZW in gesprek treden met ATM over het afnemen van bloedtesten?
Conform de Arbowet is het aan de werkgever om medewerkers voorlichting te geven over de risico’s, een inschatting te maken of medewerkers aan gevaarlijke stoffen zijn blootgesteld en of er aanvullende maatregelen ter bescherming van medewerkers nodig zijn. Werknemers kunnen uiteraard ook bij hun werkgever om duidelijkheid vragen over de door hen gelopen risico’s voor hun gezondheid. Daarvoor kan een beroep worden gedaan op externe deskundigen. Het is aan de werkgever om in overleg met de werknemers en op basis van een maatwerkadvies van deskundigen te bepalen of bloedtesten een toegevoegde waarde hebben in de bescherming van de gezondheid.
ATM is volgens eigen opgave per direct gestopt met acceptatie van afvalstromen van Chemours. Bij de Inspectie SZW en het bevoegd gezag (provincie Noord-Brabant) is geen informatie over de wijze waarop medewerkers door de werkgever zijn geïnformeerd. De Inspectie SZW, die op dit dossier nauw samenwerkt met de Provincie Noord-Brabant als Wabo bevoegd gezag, ziet op dit moment geen aanleiding in gesprek te treden met de werkgever over het afnemen van bloedtesten.
Is er onmiddellijk opheldering geëist bij Chemours over deze nieuwe GenX-vondst? Is Chemours inmiddels bereid om een lijst aan te leveren van alle ontvangers van GenX-producten in Nederland, en alle locaties waar afvalstromen waar mogelijk GenX in zit naartoe gaan?
Ja, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft een verzoek gedaan aan Chemours om deze gegevens aan te leveren, conform de toezegging die de Staatssecretaris heeft gedaan in het Algemeen Overleg Externe Veiligheid van 18 januari 2018. De eerste reactie van het bedrijf was positief en de ILT is nu in afwachting van de aanlevering van deze gegevens.
Het bericht ‘Groeiende groep vluchtelingen uit Syrië wil terug naar huis’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groeiende groep vluchtelingen uit Syrië wil terug naar huis»?1
Ja
Wat vindt u van het feit dat vluchtelingen die vrijwillig willen terugkeren niet worden geholpen door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM)? Waarom wordt vreemdelingen ondersteuning onthouden wanneer zij welbewust willen terugkeren naar hun land van herkomst?
De afgelopen maand heb ik gesprekken gevoerd met het hoofd van de Nederlandse missie van IOM en de Directeur-Generaal van IOM en daarin aangegeven dat het gelet op het vrijwillige karakter van deze terugkeer wenselijk zou zijn als IOM hierbij zou kunnen ondersteunen. Door IOM is aangegeven dat IOM het verzoek van Nederland begrijpt en dat IOM het recht op terugkeer ook uiteraard erkent. Ondersteuning hierbij door IOM beschouwt IOM op dit moment niet opportuun. Er is een aantal redenen waarom IOM geen ondersteuning kan bieden bij de vrijwillige terugkeer van (individuele) terugkeerders naar Syrië.
Voor IOM is het belangrijk dat wanneer mensen willen terugkeren IOM hen na terugkeer ook ondersteuning kan bieden in Syrië zelf. Dat is op dit moment niet mogelijk omdat IOM slechts beperkt in Syrië aanwezig is. IOM vindt de situatie in Syrië, die ook van dag tot dag verandert op dit moment nog te gevaarlijk. Ook is er sprake van een wisselende politieke context. Daar waar er wel aanwezigheid is, met name in het zuiden en noorden/noordoosten van Syrië, is IOM voornamelijk bezig met het bieden van humanitaire hulp aan de grote groepen binnenlands ontheemden.
Een andere reden is dat IOM opereert onder het mandaat van de VN. Voor het bieden van ondersteuning bij terugkeer is in het algemeen de medewerking van de autoriteiten in de landen van herkomst nodig. Indien IOM in dit geval zonder medewerking van het Assad-regime ondersteuning aan terugkeer zou verlenen, zou dit gevolgen kunnen hebben voor de bredere VN-relatie met het Assad-regime en daarmee voor de algehele toegang van VN-organisaties tot Syrië. De overweging om vooralsnog geen ondersteuning te bieden bij terugkeer moet dan ook worden gezien in het licht van het bredere afwegingskader van de VN.
Dit betekent niet dat personen die willen terugkeren naar Syrië geen ondersteuning wordt geboden. Als Syriërs willen terugkeren naar hun land van herkomst dan kunnen zij zich wenden tot de Dienst Terugkeer en Vertrek. De DT&V kan hen helpen bij het verkrijgen van een ticket (via Teheran naar Damascus) en kan eventueel ook een financiële bijdrage meegeven. Hierbij is het van belang dat de betrokkenen in bezit zijn van een geldig paspoort of deze aanvragen.
Ziet u in het feit dat vluchtelingen vrijwillig willen terugkeren naar Syrië, reden om te komen tot herijking van het landgebonden asielbeleid voor Syrië?
Ik baseer mijn beleid op de ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het nieuwe ambtsbericht voor Syrië wordt in de zomer van dit jaar verwacht. Op basis van dat ambtsbericht zal ik bepalen of aanpassing van beleid aan de orde is. Dat in sommige gevallen individuele vluchtelingen willen terugkeren naar Syrië is voor mij vooralsnog geen reden om het landgebonden asielbeleid voor Syrië te herijken.
Op welke wijze is gewaarborgd dat regelmatig getoetst wordt of de grond voor verlening van een verblijfsvergunning is vervallen doordat mogelijkheden voor terugkeer zijn ontstaan? Wordt hierbij bijzondere aandacht gegeven aan Syriërs, gezien de omvang van deze groep?
Wanneer een persoon een asielverzoek doet, wordt door de IND beoordeeld of er bescherming dient te worden geboden. Als een persoon voor bescherming in aanmerking komt, wordt een vergunning asiel verstrekt. Dat er in sommige gevallen individuele personen terugkeren naar hun land van herkomst betekent niet automatisch dat daarmee de veiligheidssituatie – en daarmee de grond voor de vergunning – is veranderd.
Om na te gaan of er sprake is van een gewijzigde veiligheidssituatie worden voor de belangrijke herkomstlanden regelmatig nieuwe ambtsberichten van Buitenlandse Zaken gevraagd. Op basis van deze ambtsberichten kan worden beoordeeld of aanpassing van landenbeleid nodig is. Indien dat aan de orde is kan dit aanleiding geven voor de IND om een herbeoordeling te doen van de verleende asielvergunningen. Wanneer de grond vervalt op grond waarvan de vergunning is verkregen kan deze worden ingetrokken en dient de betreffende persoon Nederland te verlaten.
Bent u bereid om te verkennen met welke extra ondersteuning en nieuwe initiatieven in Syrië de veilige terugkeer van Syriërs kan worden bevorderd? Welke lessen kunnen hierbij worden geleerd van eerdere ervaringen, zoals de terugkeer van Kosovaren?
Wanneer Syriërs willen terugkeren dan kunnen zij zich wenden tot de Nederlandse overheid. De DT&V kan ondersteuning bieden bij de zelfstandig terugkeer door – zoals aangegeven in het antwoord op vraag twee – bijvoorbeeld het vergoeden van een ticket of vervangende documenten of door het bieden van een financiële bijdrage. Aan de andere kant geldt in het Nederlandse beleid voor Syrië dat personen uit dit land over het algemeen in aanmerking komen voor bescherming omdat op basis van het laatste ambtsbericht en overige landeninformatie geconcludeerd wordt dat de veiligheidssituatie zeer te wensen overlaat. Dit betekent dus ook dat zij in Nederland mogen blijven. Het feit dat er enkele personen nu willen terugkeren betekent voor mij niet dat daarmee het beschermingsbeleid dient te worden gewijzigd. Hiervoor wacht ik het nieuwe ambtsbericht af dat in de zomer van dit jaar wordt verwacht. Initiatieven om de zelfstandige terugkeer naar Syrië te bevorderen vind ik gelet op de situatie in Syrië nog niet aan de orde. Mocht de situatie dusdanig zijn veranderd dat geen bescherming meer hoeft te worden gegeven dan zal ook worden gekeken hoe Syriërs het best kunnen worden geholpen bij hun terugkeer. Bij het opzetten van dergelijke programma’s wordt ook rekening gehouden met de lessen die zijn geleerd van eerdere terugkeerinitiatieven, zoals destijds ten aanzien van Kosovo.
Het rapport inzake Voorinvesteringen en medezeggenschap in het hoger onderwijs |
|
Zihni Özdil (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het rapport van de Algemene Rekenkamer over voorinvesteringen en medezeggenschap in het hoger onderwijs?1
Ja, dat ken ik.
Wat vindt u van de bevinding van de Algemene Rekenkamer dat slechts 280 miljoen euro van de afgesproken 600 miljoen euro aantoonbaar besteed is aan de gestelde doelen bij de voorinvesteringen?
Het onderzoek van de Algemene Rekenkamer concludeert dat het onduidelijk is hoeveel van de investeringen onder de definitie van voorinvesteringen vallen. Zoals ik ook in mijn schriftelijke reactie2 op het Algemene Rekenkamer rapport heb aangegeven, kunnen we van het rapport leren voor toekomstig beleid. Bij de kwaliteitsafspraken moeten duidelijke afspraken met instellingen en met studenten worden gemaakt over de studievoorschotmiddelen.
Overigens geeft de Algemene Rekenkamer in haar rapport aan dat de door hogescholen en universiteiten opgegeven 860 mln. in potentie ten goede komt aan de kwaliteit van het onderwijs. Van deze investeringen hebben alle studenten kunnen profiteren.
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe investeringen of nieuwe labels?» uit 2015, waaruit blijkt dat er toen al signalen waren dat de voorinvesteringen niet altijd nieuwe investeringen waren? Wat heeft uw voorganger destijds met dit nieuws gedaan?2
Mijn ambtsvoorganger was bekend met dit bericht. In juni en oktober 2015 zijn Kamervragen beantwoord over de berichtgeving rondom voorinvesteringen4. Het betrof toen onder andere de vraag of het bedrag van voorinvesteringen wel gehaald zou worden en hoe de rijksoverheid hierop zou toezien. Toentertijd gaf mijn ambtsvoorganger aan niet het signaal te hebben dat instellingen zich aan de voorinvesteringen onttrokken. Wel gaf ze aan dat de voorinvesteringen een afspraak was op sectorniveau en niet per instelling. Er konden dus verschillen tussen instellingen zijn; zowel qua hoogte van de investeringen als de inhoudelijke prioriteiten. De gemene deler was wel dat de investeringen gericht waren op versterking van de kwaliteitsverbetering van het hoger onderwijs.
Mijn ambtsvoorganger gaf ook aan dat de verwachting was dat op instellingsniveau de voorinvesteringen inzichtelijk zouden worden gemaakt en intern besproken. De medezeggenschap had hiervoor – vanaf het jaar 2015 – het instrument van instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting in handen.
Tot slot heeft mijn ambtsvoorganger destijds toegezegd regelmatig met de Vereniging Hogescholen (VH) en de VSNU te spreken over voorinvesteringen en uw Kamer eind 2015, op basis van de informatie van de VSNU en VH, te informeren over de gepleegde voorinvesteringen.
Deelt u de mening dat de onderwijsinstellingen zich aan de afspraken moeten houden en nog minimaal 320 miljoen euro aantoonbaar moeten investeren in onderwijskwaliteit vanuit hun eigen reserves?
Zie ook mijn antwoord bij vraag twee. De Algemene Rekenkamer geeft in haar rapport aan dat 860 mln. in potentie aan onderwijskwaliteit is besteed. Daar hebben alle studenten van kunnen profiteren. Er blijkt nu onduidelijkheid te zijn ontstaan bij de verantwoording of dit voorinvesteringen waren. Deze onduidelijkheid wil ik voorkomen bij de kwaliteitsafspraken.
Nu blijkt dat de groep studenten waar de voorinvesteringen voor bedoeld waren, namelijk de studenten die geen basisbeurs meer kregen en ook nog niet profiteerden van de opbrengsten van het studievoorschot, niet gecompenseerd zijn, overweegt u om deze groep alsnog te compenseren? Overweegt u dit te doen door bijvoorbeeld studenten die tussen 2015 en 2017 begonnen zijn alsnog met terugwerkende kracht eenmalig 1.000 euro korting op hun collegegeld te geven?
Voorinvesteren in de onderwijskwaliteit was één van de maatregelen voor de studenten tussen 2015 en 2017. Overigens geeft de Algemene Rekenkamer in haar rapport aan dat de – door instellingen opgegeven – 860 mln. in potentie ten goede komt aan de kwaliteit van het onderwijs. Van deze investeringen hebben de studenten kunnen profiteren. Een andere maatregel, die het voorgaande Kabinet heeft genomen, is een voucher. De eerste vier cohorten studenten die onder het nieuwe studievoorschot stelsel vallen, maken aanspraak op een voucher ter waarde van circa € 2.000. Met deze voucher kunnen zij, tussen de vijf en tien jaar na hun afstuderen, de mogelijkheid krijgen om scholing te volgen. Er wordt dus al meer gedaan dan alleen de voorinvesteringen voor de studenten tussen 2015 en 2017.
Hoe komt het dat bijna 30 procent van de medezeggenschap niet betrokken is bij instemming van de begroting op hoofdlijnen? Wat gaat u doen om in de toekomst de medezeggenschap beter te faciliteren?
Uit de overleggen die ik met de koepels en studentenbonden voer over dit onderwerp, is gebleken dat ten aanzien van de (hoofdlijnen van de) begroting van 2017 alle medezeggenschapsorganen op zowel universiteiten als hogescholen hun instemming hebben verleend. Ik herken de 30 procent die in de vraag wordt genoemd niet. Wellicht dat wordt gedoeld op figuur 4 uit het rapport van de Algemene Rekenkamer waaruit naar voren komt dat bijna twee derde van de medezeggenschapsraden al in een vroeg stadium bij de hoofdlijnen van de begroting 2017 is betrokken. Zoals eerder aangegeven in de schriftelijke reactie op het Algemene Rekenkamer rapport, deel ik met de Algemene Rekenkamer het uitgangspunt dat het belang zit in het betrekken van de medezeggenschap. Betrokkenheid van de medezeggenschap in het gesprek over de hoofdlijnen van de begroting in een vroeg stadium is noodzakelijk en wenselijk.
Volledigheidshalve merk ik op dat het niet noodzakelijk is dat de medezeggenschap in een vroeg stadium de hoofdlijnen van de begroting ter instemming wordt voorgelegd. De instemming kan immers ook plaatsvinden met de instemming op de gehele begroting. Door het gesprek te voeren of informatie te vergaren is het ook mogelijk om in een vroeg stadium mee te praten en invloed uit te oefenen.
Over de rol die de medezeggenschap speelt bij de totstandkoming en de uitvoering van de komende kwaliteitsafspraken zullen afspraken worden gemaakt met de partijen die zijn betrokken bij de kwaliteitsafspraken. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag tien.
Kunt u een overzicht geven van de beschikbare faciliteiten (tijd, financiële vergoeding, opleidingsbudget e.d.) van medezeggenschappers op de verschillende hoger onderwijsinstellingen?
Facilitering van de medezeggenschap is een zaak van de instellingen. De medezeggenschap kan op grond van de wet beschikken over de voorzieningen die voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig zijn. Hieronder wordt in ieder geval verstaan ambtelijke, financiële en juridische ondersteuning en scholing. Daarnaast stelt de medezeggenschap samen met het bestuur een scholingsbudget vast. Ik beschik niet over een overzicht op instellingsniveau van de beschikbare faciliteiten voor de medezeggenschap. In de medezeggenschapsmonitor 2016 is op geaggregeerd niveau informatie over deze faciliteiten opgenomen.
In de volgende monitor die dit jaar uitkomt, zal het onderwerp faciliteiten ook aan de orde komen.
Deelt u de conclusie van het rapport dat gebrek aan een eenduidige definitie van voorinvestering mede heeft geleid tot de situatie waarbij mogelijkerwijs honderden miljoenen niet aan de afgesproken doelen is besteed?
Zie mijn antwoorden op vraag twee en vraag vier.
Deelt u de mening dat bij de studievoorschotmiddelen niet dezelfde fouten gemaakt moet worden?
Ik ben in gesprek met de VSNU, de VH, het ISO en de LSVb over de vormgeving van de kwaliteitsafspraken. Daarbij zullen we ook afspraken maken over de betrokkenheid van interne stakeholders (waaronder de medezeggenschap) en de externe stakeholders bij het opstellen en uitvoeren van de kwaliteitsafspraken. De aanbevelingen van het rapport van de Algemene Rekenkamer zijn onderwerp in de gesprekken over de kwaliteitsafspraken. Ik zal daarom na afronden van de gesprekken over de kwaliteitsafspraken, naar verwachting in april, aan uw verzoek voldoen van de Regeling van Werkzaamheden van 30 januari jl. en u een brief sturen over het Algemene Rekenkamer rapport.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat de medezeggenschap, zowel op centraal als op decentraal niveau, bij de besteding van de studievoorschotmiddelen wel serieus betrokken wordt? Op welke manier bent u van plan om te zorgen dat studenten zelf de gelegenheid krijgen om met plannen voor de middelen te komen?
Zoals door de VSNU, de VH, het ISO en de LSVb is onderschreven in de Gemeenschappelijke Agenda van 2016 is het goed betrekken van de medezeggenschap een randvoorwaarde voor de besteding van de studievoorschotmiddelen. Deze partijen hebben dan ook afgesproken dat de medezeggenschap instemmingsrecht krijgt op de besteding van deze middelen. De daadwerkelijke uitvoering van het instemmingsrecht vindt plaats op instellingsniveau, tenzij binnen de betreffende instelling de besluitvorming op een lager niveau is belegd. In dat geval vindt de medezeggenschap daar plaats.
In de medezeggenschapsmonitor zullen we dit thema ook volgen.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag negen, maak ik ook afspraken over de betrokkenheid van interne en externe stakeholders bij de kwaliteitsafspraken.
De berichten ‘Minister Koolmees: nieuwe zzp-wet is één van mijn grotere uitdagingen’ en ‘Zo zou de nieuwe zzp-wet eruit moeten zien volgens kenners’ |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Minister Koolmees: nieuwe zzp-wet is één van mijn grotere uitdagingen»1 en «Zo zou de nieuwe zzp-wet eruit moeten zien volgens kenners»?2
Ja.
Wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de bijeenkomst met veldpartijen? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze informatie verwachten? Zo nee, kunt u een overzicht geven van de verschillende zorgen die zijn geuit tijdens de bijeenkomst met veldpartijen? In hoeverre deelt u deze zorgen?
Van de kickoff bijeenkomst is een verslag opgesteld door externe notulisten. Dit verslag wordt, zoals vermeld in mijn brief van 9 februari 2018, zodra gereed gepubliceerd op de website van de rijksoverheid, zodat het voor een ieder raadpleegbaar is.
Neemt u de suggesties gedaan door zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) in het bericht «Zo zou de nieuwe zzp-wet eruit moeten zien volgens kenners» mee bij de uitwerking van de maatregelen uit het regeerakkoord?
De wijze waarop veldpartijen en de door hen ingebrachte ideeën worden betrokken bij de uitwerking van de maatregelen uit het regeerakkoord is toegelicht in de brief die de Staatssecretaris van Financiën en ik op 9 februari jongstleden aan uw Kamer hebben aangeboden. In deze brief is ook het tijdpad voor de uitwerking van de maatregelen uit het regeerakkoord benoemd en aangegeven dat u nog voor het zomerreces wordt geïnformeerd over de voorgenomen uitwerking van deze maatregelen via een hoofdlijnenbrief. Daarbij is, in aansluiting op de opmerking van de heer Hasekamp, opgemerkt dat het tijdpad van inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving per 1 januari 2020 zeer ambitieus is. Een eerdere inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving is niet haalbaar.
Deelt u de mening dat het van belang is dat veldpartijen de nieuwe zzp-wetgeving steunen? Op welke manier worden veldpartijen nog meer betrokken bij de uitwerking van de maatregelen uit het regeerakkoord op het terrein van zelfstandigen?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u bij de uitwerking van de opdrachtgeversverklaring nadrukkelijk rekening houden met de zorgen geuit tijdens de bijeenkomst door de veldpartijen rondom de bureaucratie en transparantie van het instrument?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u ingaan op de zorgen die geuit zijn rond het instrument van de opdrachtgeversverklaring enerzijds en de webmodule anderzijds, dat deze niks zouden veranderen aan de arbeidsrechtelijke onzekerheid tussen zelfstandigen en opdrachtgevers?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de opmerkingen gemaakt door de partijen in het artikel «Zo zou de nieuwe zzp-wet eruit moeten zien volgens kenners»? Hoe verhouden deze opmerkingen zich volgens u tot de aangenomen motie Wiersma-Van Weyenberg3 om voor 1 januari 2019 duidelijkheid te verschaffen over de gezagsverhouding? Is er tijdens de bijeenkomst gesproken over het verschaffen van duidelijkheid omtrent de gezagsverhouding?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt zich volgens u de opmerking van de heer Hasekamp, directeur-generaal van Financiën, dat de horizon van 2020 al «mega-ambitieus» is tot de strekking van en oproep die volgt uit de genoemde motie Wiersma -Van Weyenberg om tempo te maken met het verschaffen van duidelijkheid aan zzp’ers? Welke stappen zet u om het besef van urgentie bij de verschillende ministeries maximaal aan te wenden en daarmee zowel het draagvlak, de snelheid als de roep om duidelijkheid te vergroten?
Zie antwoord vraag 3.
Is er tijdens deze bijeenkomst ook gesproken over de nadere opschorting handhaving van de huidige wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA)? Zo ja, wat is er besproken?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer is de volgende bijeenkomst met de veldpartijen gepland?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Buurtbus in de problemen door tekort aan vrijwilligers' (ingezonden 29 januari 2018) |
|
Zihni Özdil (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Buurtbus in de problemen door tekort aan vrijwilligers»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) mensen met een Werkloosheidsuitkering (WW-uitkering) verbiedt om als vrijwilliger op de buurtbus te rijden, terwijl het doorgaans gaat om een dagdeel per week?
UWV toetst aanvragen van mensen met een WW-uitkering die vrijwilligerswerk willen doen met behoud van hun uitkering aan de Regeling vrijwilligerswerk in de WW (Staatscourant 2014, nr. 36337). Met deze regeling zijn in 2015 de voorwaarden met betrekking tot het verrichten van vrijwilligerswerk in de WW verruimd. Tegelijkertijd ziet de regeling er op toe dat met vrijwilligerswerk door mensen met een WW-uitkering geen economisch voordeel behaald wordt, teneinde verdringing van regulier werk te voorkomen.
Overigens is het niet zo dat UWV in voorkomende gevallen werklozen verbiedt om bepaald vrijwilligerswerk te verrichten. UWV geeft een oordeel of bepaald vrijwilligerswerk met behoud van uitkering kan worden verricht. Indien UWV geen toestemming verleent om het vrijwilligerswerk met behoud van uitkering te verrichten en men dat werk toch verricht, kort UWV het aantal gewerkte uren op de uitkering.
Vindt u dat mensen met een WW-uitkering vrijwilligerswerk zouden moeten kunnen doen, zolang het niet gaat om verdringing van betaald werk?
Ja, daarom is er de Regeling vrijwilligerswerk in de WW.
Tegelijkertijd wordt met de WW niet beoogd (extra) vrijwilligerscapaciteit beschikbaar te stellen, maar om een periode tussen twee banen te overbruggen.
Bent u ervan overtuigd dat vrijwilligerswerk meerwaarde heeft voor een individu en voor de samenleving als geheel?
Ja.
Vindt u dat mensen met een WW-uitkering, die dat willen, ook als vrijwilliger chauffeur op een buurtbus zouden moeten kunnen worden, bijvoorbeeld onder voorwaarde dat er aantoonbaar geen sprake is van verdringing of met een maximum aan uren?
In het algemeen vind ik dat werklozen met een WW-uitkering desgewenst vrijwilligerswerk moeten kunnen doen zonder gekort te worden op hun uitkering, als er met dat vrijwilligerswerk geen economisch voordeel behaald wordt. Dan treedt er geen verdringing van reguliere werknemers op. Uiteraard dient men, waar relevant, aan functiespecifieke eisen te voldoen en moeten de verplichtingen die bij een WW-uitkering horen nageleefd worden. Wanneer vrijwilligerswerk als chauffeur bij een buurtbus voldoet aan deze voorwaarden, zoals neergelegd in de eerder genoemde Regeling vrijwilligerswerk in de WW, dan is dat mogelijk.
Wanneer komt de kabinetsreactie op het evaluatieonderzoek naar het verrichten van vrijwilligerswerk met behoud van een WW-uitkering, zoals uw voorganger heeft aangekondigd (Kamerstuknummer 29 544, nr. 771)?
Uit de evaluatie blijkt dat de Regeling vrijwilligerswerk in de WW, zoals beoogd, ruimere mogelijkheden biedt om met behoud van WW vrijwilligerswerk te doen. Er zijn ook signalen dat met name het ANBI/SBBI criterium belemmerend werkt. Tevens doen de onderzoekers een aantal aanbevelingen ten aanzien van deze en andere geconstateerde aandachtspunten.
Ik zal de motie Keijzer (Kamerstuk 34 369, nr. 10), die de regering verzoekt de Regeling vrijwilligerswerk in de WW zodanig aan te passen dat vrijwilligerswerk buiten een ANBI of SBBI toegestaan wordt zonder dat dit tot verdringing leidt, uitvoeren. Ik bekijk momenteel in overleg met UWV hoe we hier in de praktijk vorm aan kunnen geven en daarbij neem ik de conclusies en aanbevelingen uit de evaluatie mee. Ik betrek daarbij ook de belangenorganisaties die aan de evaluatie hebben meegewerkt. Het kost de nodige tijd om dit op een correcte manier juridisch vorm te geven en tegelijkertijd de regeling uitvoerbaar te houden voor UWV. Ik verwacht in het voorjaar een aangepaste regeling te kunnen publiceren.
Bent u bereid de beantwoording uiterlijk 12 februari 2018 aan de Tweede Kamer te sturen, zodat deze kan worden betrokken bij het algemeen overleg van 14 februari 2018, waar ook het evaluatieonderzoek op de agenda staat?
Ja, maar het is helaas 1 dag later geworden.
Het bericht dat het ‘groenste’ kabinet nogal vuil rijdt |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««Groenste» kabinet rijdt nogal vuil», waaruit blijkt dat de meeste bewindslieden van het kabinet Rutte III, dat zichzelf «het groenste kabinet» noemt, zich laten vervoeren in benzineslurpers?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat veel bewindslieden van Rutte III in onzuinige auto’s rijden, hoewel na het klimaatakkoord in Parijs is afgesproken om als overheid het goede voorbeeld te geven en het wagenpark zo milieuvriendelijk mogelijk te maken?2
Momenteel rijden zes bewindspersonen in een hybride auto, en eind 2018 zullen dat 15 bewindspersonen zijn (van de 24). Op weg naar de ambitie in het regeerakkoord dat alle nieuwe auto’s in 2030 geheel emissieloos zijn, is in de Green Deal Elektrisch Rijden vastgelegd dat de rijksoverheid streeft naar 20–25% elektrische voertuigen in haar wagenpark in 2020. Er is dus een ontwikkeling naar een duurzamer wagenpark in gang gezet, en die wil ik graag voor het hele Rijk versnellen. Daarbij moet er wel rekening gehouden worden met lopende contracten voor het wagenpark en doelmatige besteding van middelen.
Bent u bereid op korte termijn te regelen dat voor bewindslieden de aanschaf van een schone auto de standaard wordt? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Voor een versnelde transitie naar een duurzaam wagenpark voor de rijksoverheid, inclusief de voertuigen van de bewindspersonen, is elk ministerie zelf verantwoordelijk. Het is nu al mogelijk om energiezuinige voertuigen aan te schaffen. Zo heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat recent 100 elektrische voertuigen aangeschaft (bij Rijkswaterstaat). De verwachting is dat de rijksoverheid dit jaar 600 elektrische voertuigen aanschaft. Ik zal deze ontwikkeling bij mijn collega’s bevorderen.
Bent u van plan het wagenpark van de overheid versneld te verduurzamen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja. Voor het gehele wagenpark wordt een transitie naar zero emissie rijden in gang gezet. Ik zal in overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (vanuit haar verantwoordelijkheid voor de Rijksdienst) en de Staatssecretaris van Defensie (vanuit haar verantwoordelijkheid voor de inkoopcategorie civiele dienstauto’s) werken aan het versnellen van de transitie naar zero emissie voertuigen door het Rijk.
Het bericht 'EU welcomes Silvio Berlusconi as the man to save Italy from populism' |
|
Renske Leijten |
|
Halbe Zijlstra (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het feit dat de voorzitter van de Europese Commissie Juncker op 22 januari 2018 Silvio Berlusconi met open armen ontvangen heeft in Brussel? 1
Het kabinet is bekend met de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens die de heer Berlusconi tot eind 2019 verbiedt een regeringsfunctie te bekleden. De heer Berlusconi is tegen deze uitspraak in beroep gegaan. Zolang hierin geen uitspraak is gedaan kan de heer Berlusconi zich niet kandidaat stellen.
Het is aan de voorzitter van de Europese Commissie Juncker en andere EU-hoogwaardigheidsbekleders om te bepalen met wie zij een ontmoeting hebben en de uitspraken die zij doen zijn voor hun eigen rekening.
Bent u het met de voorzitter van de Europese Commissie eens dat uitgerekend Berlusconi Italië «zal redden van het populisme»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat Berlusconi wegens een verbod van het Europees Hof van de Rechten van de Mens geen regeringsfunctie mag vervullen omdat hij schuldig is bevonden aan belastingfraude?2
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het – gegeven de veroordeling – ook opmerkelijk dat de voorzitter van de Europese Commissie het politieke leiderschap van Berlusconi in aanloop naar de Italiaanse verkiezingen in maart op deze manier openlijk steunt? Deelt u de mening dat de Europese Unie (EU), onder meer vertegenwoordigd door Juncker, Tajani en Barnier, hiermee de grenzen van haar mandaat overschrijdt?
Zie antwoord vraag 1.
Is het gebruikelijk dat Eurocommissarissen en andere EU-vertegenwoordigers zich zo openlijk bemoeien met de verkiezingen in een lidstaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat de voorzitter van het Europees parlement, de heer Tajani, lid van dezelfde partij als Berlusconi, koehandel drijft door Berlusconi openlijk te steunen, terwijl Berlusconi Tajani een geweldige keuze als premier heeft genoemd?3 Deelt u de mening dat dit een voorzitter van een Europese instelling die neutraliteit uit zou moeten stralen absoluut niet past? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is het gebruikelijk dat er met een niet-gekozen kandidaat voor de verkiezingen gesprekken plaatvinden over onderwerpen als migratie, de relatie met Rusland en de rechten van Italiaanse burgers in het kader van de Brexit?
Zoals hierboven reeds gesteld is het aan de voorzitter van de Europese Commissie Juncker en andere EU-hoogwaardigheidsbekleders om te bepalen met wie zij een ontmoeting hebben, ook als het gaat om gesprekken over onderwerpen als migratie, de relatie met Rusland en de rechten van Italiaanse burgers in het kader van de Brexit. Het kabinet heeft er alle vertrouwen in dat de voorzitter van de Europese Commissie en Brexit-onderhandelaar Barnier hierbij goed oog zullen houden voor de afspraken die hierover binnen de Europese Unie zijn gemaakt. De heer Berlusconi is overigens zelf tot op heden geen kandidaat in de Italiaanse verkiezingen.
Deelt u de mening dat dit de transparantie van de Brexit-onderhandelingen ondermijnt, en bent u bereid om de Brexit-onderhandelaar Barnier om opheldering te vragen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat gaat u doen om de voorzitter van de Europese Commissie te laten weten dat campagnevoeren voor een kandidaat niet tot zijn taken behoort? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Seksuele intimidatie binnen de Verenigde Naties |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Halbe Zijlstra (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Seksuele intimidatie komt veel voor bij VN, slachtoffers houden zich stil»1 en «Sexual harassment and assault rife at United Nations, staff claim»?2
Ja.
(H)Erkent u de in de berichten geschetste problematiek? Acht u de huidige maatregelen die genomen zijn door de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (VN) voldoende om de zwijgcultuur bij de VN te doorbreken en de slachtoffers de hulp te bieden die zij nodig hebben? Zo nee, welke maatregelen moeten volgens u genomen worden om dit te bereiken? Op welke wijze zal u zich inzetten om te zorgen dat die maatregelen door de VN uitgevoerd worden?
Het kabinet neemt de berichtgeving, over incidenten van seksuele intimidatie en misbruik binnen de VN en dat slachtoffers zich stil houden uit angst voor represailles, zeer serieus. Nederland steunt de zero tolerance aanpak van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (SGVN) en de eerdere maatregelen die door hem zijn genomen in zijn rapport van 24 juli 2017 (A/72/204), en dringt aan op onverkorte uitvoering ervan. Deze maatregelen hebben onder meer als doel om medewerkers die een klacht indienen, of medewerkers die optreden als getuige, beter te beschermen.3 In dit rapport meldt hij ook de uitvoering van de aanbevelingen van de Ombudsman van de Verenigde Naties om medewerkers en leidinggevenden aan te moedigen open en eerlijk met elkaar te communiceren.
Recent heeft de SGVN aanvullende maatregelen genomen. Tijdens de bijeenkomst in november 2017 van de UN System Chief Executives Board for Coordination (CEB), waarin de hoofden van 31 VN-organisaties en programma’s zitting hebben, benadrukte de SGVN zijn zero tolerance beleid en riep hij op tot maximale aandacht voor het verbeteren van de aanpak van seksuele intimidatie binnen de VN. De SGVN heeft daarvoor een Task Forceingesteld die een gemeenschappelijke en consistente aanpak binnen de VN moet gaan formuleren. De Task Force staat onder leiding van mevrouw Jan Beagle, de Ondersecretaris voor Management van de VN. In het voorjaar van 2018 zal de Task Force zijn bevindingen presenteren aan de CEB.
Op vrijdag 2 februari 2018 presenteerde de SGVN een vijfpuntenplan om gendergelijkheid in de hele organisatie te waarborgen, hetgeen volgens hem van cruciaal belang is om seksuele intimidatie te bestrijden. Dit plan omvat: (1) het grondig onderzoeken van alle aantijgingen, zowel uit het verleden als heden; (2) het instellen van een nieuwe hulplijn voor VN-personeel; (3) de oprichting van de hierboven genoemde Task Force die een gemeenschappelijke en consistente aanpak van seksuele intimidatie binnen de VN moet bevorderen; (4) verbeterde bescherming van klokkenluiders en (5) het uitvoeren van een personeelsenquête en verbeteren van training. Ook heeft de SGVN een gedragscode laten opstellen en, naast de Ombudsman van de VN, diverse andere mogelijkheden ingesteld voor slachtoffers van seksuele intimidatie om een klacht in te dienen, zoals een Focal Point for Women en een Conduct & Discipline Team.
Het is nu nog te vroeg om een oordeel te vellen of deze maatregelen voldoende zijn. Medio 2018 zal de Ombudsman van de VN over de voortgang rapporteren aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN).
Nederland zal de uitvoering van deze maatregelen nauwgezet volgen en daarnaast met gelijkgezinde landen in overleg treden over additionele maatregelen die de VN zou kunnen nemen, zoals bijvoorbeeld het mogelijk maken om rapportages van Ombudspersonen binnen VN-organisaties te bespreken in relevante bestuursorganen. Ook wil Nederland in kaart brengen onder welke omstandigheden tot een extern onderzoek naar vermeende misstanden kan worden besloten als het vertrouwen in het interne systeem binnen een VN-organisatie te zeer is geschaad.
Op 23 februari jl. ging de Kamer reeds een brief toe van het kabinet met een nadere toelichting op een aantal onderwerpen die door uw Kamer aan de orde zijn gesteld in verband met het bericht dat medewerkers van Oxfam Groot-Brittannië seksfeesten hebben georganiseerd op Haïti (MINBUZA-2018.345946). Zoals gemeld in deze brief zal het kabinet de komende periode in alle relevante fora uitdragen dat er zero tolerance moet zijn voor seksuele misstanden en machtsmisbruik. Terecht dringt dit besef tot steeds meer sectoren van onze samenleving door. Het is nu zaak om, samen met welwillende internationale partners, een messcherpe grens te trekken en de komende weken en maanden concrete maatregelen te presenteren.
Kunt u aangeven op welke wijze de huidige Secretaris-Generaal concreet uitvoering geeft aan zijn voornemen de problematiek rondom seksuele intimidatie binnen de VN aan te pakken? Wat zijn de taken van de ingestelde taskforce, hoe verloopt het onderzoek van deze taskforce en op welke termijn verwacht u resultaten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke repercussies zijn er voor daders van seksuele intimidatie binnen de VN? Klopt het dat er een cultuur van straffeloosheid binnen de organisatie heerst?
Afhankelijk van de ernst van de situatie kan de VN maatregelen nemen tegen VN-medewerkers en leidinggevenden die variëren van een verplichte training, een reprimande, het veranderen van functie of verantwoordelijkheden, counselling of andere toepasselijke maatregelen, tot het beëindiging van het dienstverband.
Het klopt dat alle VN-functionarissen privileges en immuniteiten genieten, zoals vastgelegd in het «Verdrag nopens de voorrechten en immuniteiten van de Verenigde Naties». Privileges en immuniteiten aan VN-functionarissen worden toegekend in het belang van het onafhankelijk en effectief functioneren van de VN en niet in het belang van het individu. Immers, staten op wiens grondgebied een VN-medewerker zich bevindt, kunnen via straf- of administratiefrechtelijke procedures tegen deze VN-medewerker druk uitoefenen op de VN waardoor de organisatie belemmerd kan worden in haar onafhankelijk en effectief functioneren. Dit kan ook gebeuren via civielrechtelijke procedures aangebracht door individuen. Echter, een VN-lidstaat die op basis van nationaal recht rechtsmacht heeft kan de SGVN verzoeken om in een specifiek geval de immuniteit van een VN-functionaris op te heffen. De SGVN heeft het recht en de plicht om de immuniteit van een functionaris op te heffen, wanneer naar zijn oordeel de immuniteit van een medewerker de loop van het recht in de weg zou staan, en wanneer van de immuniteit afstand kan worden gedaan zonder dat inbreuk wordt gemaakt op de belangen van de Verenigde Naties. Als de SGVN daartoe overgaat, kan deze lidstaat over gaan tot strafrechtelijke vervolging van de betrokken VN-functionaris. Afhankelijk van nationale wetgeving kan het hierbij onder meer gaan om het land waar het feit is gepleegd of het land van nationaliteit van de VN-functionaris. Voorwaarde voor strafrechtelijke vervolging is wel dat de handeling strafbaar is naar nationaal recht. Daarnaast kan, na opheffing van de immuniteit, de weg naar een civielrechtelijke of administratiefrechtelijke procedure open staan.
Momenteel zijn 162 staten, waaronder Nederland, partij bij bovengenoemd verdrag. VN-functionarissen genieten op grond van dit verdrag functionele immuniteit. Dit houdt in dat zij niet strafrechtelijk kunnen worden vervolgd en berecht, noch via een civielrechtelijke of administratiefrechtelijke procedure aansprakelijk gehouden kunnen worden, voor handelingen verricht in hun officiële hoedanigheid. Daarnaast kunnen in een bilateraal verdrag tussen een staat en de VN aanvullende afspraken gemaakt worden ten aanzien van privileges en immuniteiten van VN-functionarissen die in deze staat werkzaamheden verrichten. In dergelijke verdragen kan absolute immuniteit toegekend worden aan VN-functionarissen. In dat geval kan een VN-functionaris in beginsel niet voor een rechter van de betreffende staat worden gebracht voor handelingen die hij/zij heeft verricht in zijn/haar officiële hoedanigheid dan wel privé hoedanigheid. Deze afspraken gelden slechts ten aanzien van de staat waar de afspraken mee zijn gemaakt. Er zal per geval beoordeeld moeten worden of de VN-functionaris immuniteit toekomt voor zijn handelen.
Het kabinet is van mening dat seksuele intimidatie totaal onacceptabel is en met alle middelen moet worden bestreden. Niet alleen op papier moeten de procedures binnen de VN goed geregeld zijn, ze moeten uitgevoerd en gehandhaafd worden. Het baart het kabinet zorgen dat een aantal VN-medewerkers ervaart dat de procedures tekortschieten en spreekt over een cultuur van straffeloosheid. Het is goed dat zij dit aankaarten. Het is ook goed dat de SGVN dit de hoogste prioriteit geeft. Hij kan hierbij op de volle steun van Nederland rekenen.
In hoeverre klopt het dat veel hooggeplaatste werknemers binnen de VN diplomatieke immuniteit genieten, en daardoor niet voor daden (met betrekking tot seksuele intimidatie die zij hebben begaan) kunnen worden bestraft? Hoe duidt u dit?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat wanneer VN-werknemers die zich schuldig maken aan seksuele intimidatie en wel bestraft kunnen worden, dit vaak wordt nagelaten omdat het juridisch systeem van de landen waar de incidenten worden begaan disfunctioneert? Is er enige wijze waarop de VN in dergelijke gevallen zelf juridische of andere repercussies kan laten gelden tegenover daders?
Voor zover bekend is er onvoldoende informatie beschikbaar of en waarom wordt nagelaten VN-medewerkers die zich schuldig maken aan seksuele intimidatie te bestraffen in landen waar incidenten worden begaan. Afhankelijk van het feit dat is gepleegd, kan het land van de nationaliteit van de desbetreffende VN-medewerker tot vervolging overgaan in overeenstemming met de relevante bepalingen van het nationale strafrecht van dat land. Als de desbetreffende functionaris een beroep kan doen op immuniteit, dient de VN daar afstand van te doen om vervolging mogelijk te maken. Wanneer een VN-functionaris wel een beroep kan doen op immuniteit, en de SGVN deze immuniteit niet opheft, is de VN gehouden om passende maatregelen te treffen, waaronder het instellen van een onderzoek naar de feiten. Dit is een interne aangelegenheid van de VN.
Op welke wijze wordt het interne klachtensysteem van de VN verbeterd? Welke vooruitzichten zijn er op dit vlak?
Het interne klachtensysteem van de VN is de afgelopen tijd al sterk verbeterd en de CEB Task Force heeft onder meer als doel om het klachtensysteem door te lichten en hierover in het voorjaar van 2018 met aanbevelingen te komen. Het kabinet benadrukt het belang van adequaat onderzoek, goede bescherming van de slachtoffers en verantwoording door daders.
Hoeveel officiële klachtprocedures lopen er momenteel bij de VN?
Over 2016 zijn 944 verzoeken ingediend om managementevaluatie, 383 formele klachten bij het VN-geschillentribunaal, 170 hoger beroepen, 1756 verzoeken om juridisch advies en 2633 verzoeken bij de VN-ombudsman (A/72/7/add.19). Het gros van de zaken gaat over het uitblijven van bevordering/promotie en het niet-toekennen van bepaalde financiële vergoedingen.
Klopt het dat personen die ervaringen met seksuele intimidatie melden, kans lopen hun baan te verliezen of andere negatieve gevolgen te ondervinden? Kunt u aangeven wat u hiervan denkt?
Volgens de berichten zouden er gevallen zijn waarbij personen die melding maken van seksuele intimidatie, maar ook klokkenluiders negatieve gevolgen hebben ondervonden na melding te hebben gedaan van misstanden. Als dit het geval is, dan is dat volstrekt onaanvaardbaar. Ook draagt het bij aan een gevoel van straffeloosheid. Zoals hierboven aangegeven is het goed dat de SGVN dit grondig laat onderzoeken en daarbij ook de klokkenluidersbescherming meeneemt.
Kunt u zich de toezegging van uw ambtsvoorganger tijdens het algemeen overleg AVVN op 12 september 2017 herinneren, te weten een voorstel bij de VN in te brengen om deze slachtoffers beter een stem te geven en derhalve de secretaris-generaal van de VN te laten spreken met slachtoffers van seksuele intimidatie binnen de VN?
Ja.
Kunt u zich de toezegging van uw ambtsvoorganger tijdens het algemeen overleg AVVN op 12 september 2017 herinneren, te weten een voorstel bij de VN in te brengen om deze slachtoffers betere ondersteuning, bijvoorbeeld door middel van een fonds of juridische ondersteuning of psychotherapie, te bieden?
Ja.
Kunt u zich de toezegging van uw ambtsvoorganger tijdens het algemeen overleg op 12 september 2017 herinneren, te weten een voorstel bij de VN in te brengen dat, wanneer landen weigeren mee te werken aan het tegengaan van seksuele intimidatie door verdachten niet te vervolgen, dit gevolgen kan hebben voor de compensatie voor hun bijdrage aan vredesmissies?
Ja.
Op welke wijze zijn de punten in de drie voorgaande vragen reeds door u of uw voorganger ingebracht bij de VN? Zo ja, hoe is hier opvolging aan gegeven? Zo nee, op welke wijze bent u voornemens zich in te zetten om deze punten alsnog bij de VN in te brengen?
De vragen 10, 11 en 12 gaan over Sexual Exploitation and Abuse (SEA) gepleegd door VN-personeel in vredesmissies. Nederland steunt ook hier de zero tolerance aanpak van de SGVN. Om de ondersteuning van de SGVN kracht bij te zetten heeft Nederland van 1 september 2016 tot 1 oktober 2017 een Nederlandse militair jurist gedetacheerd in het team van mevrouw Jane Holl Lute die door de SGVN is aangesteld als Speciale Coördinator voor SEA. Op 18 september 2017 heeft Nederland tijdens een High-Level Event van de SGVN steun uitgesproken voor maatregelen om dit misbruik aan te pakken. Eén van die maatregelen is extra zorg en aandacht voor slachtoffers. Verder is Nederland toegetreden tot de zogenaamde Circle of Leadership, bestaande uit staatshoofden en regeringsleiders die zich inzetten voor de aanpak van de SEA-problematiek. Op korte termijn zal een nieuw rapport van de SGVN over Sexual Exploitation and Abuse verschijnen. Het kabinet zal dit rapport kritisch beoordelen. Verder zal Nederland ook in 2018 en 2019 doorgaan met steunen van trainingen voor militairen, politie en civiele medewerkers van VN-vredesmissies, waarin het voorkomen van en adequaat reageren op seksuele uitbuiting en misbruik door VN-personeel een belangrijk onderdeel is.
Op welke wijze zal Nederland binnen het lidmaatschap van de VN Veiligheidsraad in 2018 seksuele intimidatie binnen de VN aankaarten?
De aanpak van seksuele intimidatie binnen VN-organisaties speelt VN-breed en wordt daarom in de eerste plaats besproken in de Algemene Vergadering van de VN (AVVN). Nederland vraagt waar nodig ook aandacht voor het tegengaan van seksuele intimidatie en ongewenst gedrag bij de bespreking van specifieke vredesmissies en landensituaties in het kader van de VN-veiligheidsraad.
Protocollen op de werkvloer na meldingen van seksuele intimidatie |
|
Matthijs Sienot (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven welke gebruikelijke protocollen in werking treden als iemand bij Rijkswaterstaat melding doet van seksuele intimidatie of pesten op de werkvloer?
Zodra een signaal bij het bevoegd gezag is ontvangen, treedt het Protocol Integriteitonderzoeken Rijkswaterstaat in werking.
Indien het signaal gaat over ongewenste omgangsvormen en de melder tevens slachtoffer is, bekijkt de bedrijfscontroller met de melder of het signaal als melding behandeld wordt volgens dit protocol, dan wel als klacht doorgezonden wordt naar de Klachtencommissie ongewenste omgangsvormen.
Deze Klachtencommissie opereert onafhankelijk en is ondergebracht bij het Expertise Centrum Organisatie en Personeel van het Rijk (BZK). Per klacht wordt een commissie samengesteld. De commissie adviseert direct aan de Secretaris-Generaal die een besluit neemt.
Het komt ook voor dat er geen melding wordt gedaan bij het bevoegd gezag, maar dat een medewerker zich wendt tot een vertrouwenspersoon. De taken van de vertrouwenspersoon zijn eveneens neergelegd in een protocol.
Bent u bekend met de maatregelen die onder de aanpak van psychosociale arbeidsbelasting (PSA) vallen? Zo nee, waarom bent u hier niet mee bekend? Zo ja, op welke wijze wordt binnen Rijkswaterstaat uiting gegeven aan deze maatregelen?1
Ja, deze maatregelen zijn mij bekend. Rijkswaterstaat werkt actief, binnen alle lagen van de organisatie, aan het voorkomen en wegnemen van arbeidsrisico’s op het gebied van PSA, werkdruk, ongewenste omgangsvormen, agressie en geweld. Dit in overeenstemming met de Arbocatalogus Rijk waarin is opgenomen op welke concrete manieren de werkgever bescherming biedt opdat er veilig en gezond gewerkt wordt.
Zo worden bijvoorbeeld risico’s geïnventariseerd en geëvalueerd (RI&E-cyclus) op de eerder genoemde thema’s, wordt gewerkt met gedragscodes en instructies en vindt scholing plaats van leidinggevenden en medewerkers. Daarnaast is het thema vitaliteit prominent vertegenwoordigd in de Mens en Organisatie strategie van Rijkswaterstaat.
Is het u bekend dat het beroepsrisico dat het meeste voorkomt bestaat uit werkdruk, agressie en geweld door derden en ongewenste omgangsvormen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat is mij bekend. Zie ook de beantwoording op vraag 2.
Op welke wijze geeft Rijkswaterstaat vorm aan het «stimuleren en faciliteren dat bedrijven preventieve maatregelen tegen ongewenst gedrag nemen»?2
Rijkswaterstaat heeft een actief integriteitsbeleid waar iedereen de mogelijkheid wordt geboden om misstanden (veilig) aan te kaarten. De medewerker kan daarvoor terecht bij zijn leidinggevende. Daarnaast heeft elk onderdeel een integriteitscoördinator, een bedrijfscontroller en is er een uitgebreid netwerk van meer dan 40 vertrouwenspersonen, verspreid over het hele land.
Van leidinggevenden wordt verwacht dat zij integriteitsrisico’s en ongewenste omgangsvormen tijdig herkennen, benoemen en vervolgens op de juiste manier aanpakken. Zij hebben de taak dilemma’s in alle openheid te bespreken en een goede en veilige werksfeer te bestendigen. Ook tijdens het jaarlijkse personeelsgesprek tussen medewerker en leidinggevende wordt aandacht aan integriteit besteed. Waarbij de handreiking integriteit in het personeelsgesprek van mijn ministerie als leidraad kan dienen.
Vanwege het belang dat mijn ministerie hecht aan integriteit wordt ook elk jaar «de week van de integriteit» georganiseerd. Iedereen wordt dan van harte uitgenodigd en aangemoedigd om hier samen met collega’s tijd voor vrij te maken en met elkaar te spreken over omgangsvormen en integriteit.
Op het intranet van mijn ministerie is uitgebreide informatie over integriteit en ongewenste omgangsvormen en hoe daarmee om te gaan snel en gemakkelijk te ontsluiten. Zo zijn er bijvoorbeeld factsheets te vinden, specifiek over pesten en ongewenste omgangsvormen.
Op welke wijze bevordert Rijkswaterstaat dat werknemers bij iemand terecht kunnen wanneer zij zich onveilig voelen?
Ik verwijs u hierbij naar het antwoord op vraag 4.
Welke bescherming is er op de werkvloer voor de werknemer die een melding maakt? Bestaat er een standaard protocol dat doorlopen kan worden? Kunt u bijvoorbeeld aangeven of het gebruikelijk is dat de werknemer die een melding plaatst wordt verzocht enkele dagen niet op het werk te verschijnen?
De protocollen zoals in vraag 1 aangehaald zijn van toepassing. Uitgangspunt is dat een medewerker die een melding doet geen nadelige gevolgen van zijn melding ondervindt (Protocol Integriteitonderzoeken Rijkswaterstaat). De Wet bescherming persoonsgegevens geeft regels die bij het doen van onderzoek naar een vermeende integriteitschending in acht moeten worden genomen.
Ook in het Besluit instelling Klachtencommissie ongewenste omgangsvormen Infrastructuur en Milieu is neergelegd dat een klager in zijn positie als medewerker geen nadeel ondervindt van het te goeder trouw indienen van een klacht.
Het is zeker niet gebruikelijk dat een medewerker na het doen van een melding verzocht wordt een paar dagen niet op het werk te verschijnen.
In hoeverre kunt u aangeven of het wel eens is voorgekomen dat werknemers bij Rijkswaterstaat tegen hun zin in langdurig zijn ziek gemeld?
Er is sprake van langdurig ziekteverzuim als iemand langer dan zes weken ziek is. In de wet Poortwachter zijn de rechten en plichten van werkgever en werknemer ten aanzien van de re-integratie vastgelegd. Het ziekteverzuimprotocol van Rijkswaterstaat is hierop gestoeld.
Als de werknemer het niet eens is met de ziekmelding kan hij zich wenden tot de bedrijfsarts. De bedrijfsarts adviseert vervolgens het bevoegd gezag in deze. Als de werknemer het niet eens is met het oordeel van de bedrijfsarts kan hij dat oordeel laten toetsen door een commissie van drie geneeskundigen of een deskundigenoordeel bij het UWV vragen.
Kunt u aangeven in hoeverre het wel eens is voorgekomen dat werknemers door de bedrijfsarts volledig arbeidsgeschikt worden verklaard maar dat Rijkswaterstaat ervoor kiest om werknemers niet toe te laten op de werkvloer? Indien u hier wel eens van op de hoogte bent gesteld, kunt u aangeven op welke gronden u dit wenselijk acht? Indien u dit niet wenselijk acht, kunt u aangeven waarom dit toch is voorgekomen?
Het komt incidenteel voor dat er sprake is van situatieve arbeidsongeschiktheid. In het algemeen wordt deze term gebruikt voor werknemers die naar strikt medische maatstaven geen beperkingen hebben van fysieke of psychische aard, maar die door dreigende psychische of lichamelijke klachten toch niet naar hun werkplek kunnen terugkeren. Het gaat dan bijna altijd om de situatie waarbij de arbeidsrelatie verstoord is en de werkgever van mening is dat daadwerkelijke werkhervatting om die reden niet mogelijk is.
Welke sancties bestaan er op Rijkswaterstaat indien privégegevens (zoals medische gegevens) van medewerkers worden verspreid?
Op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens kan de Autoriteit Persoonsgegevens een bestuurlijke boete opleggen ingeval er sprake is van onrechtmatige gegevensverwerking.
Op welke manier worden externe partijen betrokken bij mogelijke conflicten en/of verschillen van inzicht op de werkvloer? Kunt u aangeven welke stappen worden doorlopen voordat een externe partij erbij wordt gehaald? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
Het Protocol Integriteitonderzoeken Rijkswaterstaat biedt de mogelijkheid om een onderzoeksopdracht uit te besteden. Dit kan aan de orde zijn als de aard van een schending zodanig is dat hiervoor de specialistische kennis intern ontbreekt, dan wel als een kwestie dermate gevoelig is dat het inschakelen van een terzake deskundig extern bureau aangewezen is. Daarnaast kan de omvang van een onderzoek aanleiding zijn voor uitbesteding.
Ook de onafhankelijke Klachtencommissie ongewenste omgangsvormen heeft de mogelijkheid zich door deskundigen voor advies bij te laten staan.
Bij (dreigende) arbeidsconflicten of verstoorde verhoudingen wordt in de regel onderzocht of mediation tot een bevredigende uitkomst kan leiden.
In hoeverre is het bovenstaand geformuleerd beleid de standaard en wordt dit in alle gevallen nageleefd?3
Het bovenstaande geformuleerd beleid geldt als standaard en er wordt naar gestreefd dat dit in alle gevallen wordt nageleefd, echter soms kan er naar bevind van zaken worden afgeweken wanneer de specifieke aard van een kwestie daarom vraagt.