De doorstroomtoets |
|
Anita Pijpelink (PvdA) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Doorstroomtoets: minder vwo-adviezen, maar kansarme kinderen scoren hoger»1 en «De ene doorstroomtoets leidt tot vaker tot hoger schooladvies dan de andere, ook regionale verschillen?2
Ja.
Hoe reflecteert u op de uitkomst dat er bijna een kwart minder vwo-adviezen zijn gegeven? Wat zouden de oorzaken kunnen zijn van deze daling?
Allereerst is het relevant om op te merken dat de toetsadviezen niet in alle gevallen effect hebben op de schooladviezen. Leerlingen met een voorlopig schooladvies vwo die geen toetsadvies vwo kregen, behouden immers hun advies, en daarmee is het aandeel definitieve vwo-schooladviezen gelijk aan vorig jaar.
De berichtgeving d.d. 13 juni 2024 meldde een kwart daling van het aandeel vwo-toetsadviezen, op basis van geopenbaarde stukken van mijn ministerie. Definitieve cijfers van DUO, aangeboden in de Kamerbrief van 16 juli jl., laten zien dat dit genuanceerder ligt: het aandeel vwo-toetsadviezen is weliswaar in relatieve zin met 26 procent gedaald, maar is in absolute getallen met ongeveer 4 procentpunt gedaald: ten opzichte van de leerlingen die vorig jaar een vwo-toetsadvies haalden (ongeveer 16 procent van alle leerlingen die een toets maakten) zijn er dit jaar 4 procentpunt minder leerlingen met een vwo-toetsadvies (ongeveer 12 procent).
Het veranderde beeld in de resultaten ten opzichte van voorheen komt door de nieuwe inrichting van het toetsstelsel. Door een nieuwe normering zijn de toetsadviezen dit jaar weliswaar onderling beter vergelijkbaar, maar niet vergelijkbaar met voorgaande jaren. Daarom fungeert dit eerste afnamejaar van de doorstroomtoets als een nulmeting. Dit is ook met uw Kamer en met het veld gedeeld.3
Hoe reflecteert u op de uitkomst dat bij meer dan 20 procent van de kinderen uit een kansarm gezin het schooladvies naar boven kon worden bijgesteld? Wat zouden oorzaken kunnen zijn van deze bijstelling?
Een eerste analyse door stichting Cito in maart 2024 toonde inderdaad aan dat meer dan 20 procent van de leerlingen met een lage sociaal economische status (SES) in aanmerking kwam voor bijstelling van het schooladvies. In deze analyse zijn voorlopige resultaten van de Leerling in Beeld-doorstroomtoets gebruikt. Voor leerlingen met een hoge SES was dit cijfer iets minder dan 10 procent. Het beeld klopt met wat monitoringsonderzoek van DUO over de afgelopen jaren laat zien: leerlingen met een lage SES komen vaker in aanmerking voor een bijstelling van het schooladvies dan leerlingen met een hoge SES.4
Deze structurele onderschatting in het schooladvies gold de afgelopen jaren helaas ook voor meisjes, leerlingen uit niet-stedelijke gebieden en leerlingen met een migratieachtergrond. Daarom is er sinds dit schooljaar de nieuwe maatregel voor de bijstelling van het schooladvies die dergelijke onderadvisering tegengaat, op verzoek van de Tweede Kamer. Scholen stellen in principe het schooladvies bij van leerlingen die een hoger toetsresultaat behalen dan het voorlopig schooladvies aangaf. Scholen kunnen, mits goed gemotiveerd, besluiten om gedeeltelijk of niet bij te stellen, als zij dat in het belang van de leerling achten. De nieuwe maatregel moet ervoor zorgen dat leerlingen met gelijke resultaten ook gelijke adviezen krijgen en op de best passende plek terechtkomen.
Ik ben blij dat uit de definitieve data van DUO blijkt dat scholen in 2024 goed gehoor hebben gegeven aan de nieuwe maatregel: driekwart van de leerlingen met een hoger toetsresultaat dan het voorlopig schooladvies kreeg een bijgesteld advies. Het ligt in de lijn der verwachting dat leerlingen met een lage SES hier profijt van hebben, maar we werken nog aan verdiepende monitoring op dit vlak. In het voorjaar van 2025 informeer ik uw Kamer hierover.5
Deelt u de mening dat er naast kansrijk adviseren ook in verdere schoolloopbaan nog wel beleid nodig is om kinderen uit kansarme gezinnen te ondersteunen, omdat zij nog steeds te maken hebben met factoren die hun leerprestaties beïnvloeden?
Het is belangrijk dat er in het voortgezet onderwijs (vo) voor iedere leerling voldoende ondersteuning is om een passende plek te vinden. Dit benadrukte ik ook in de Kamerbrief van 16 juli 2024. 6 Alle leerlingen moeten in het vo ondersteund worden om zich optimaal te ontwikkelen. Zo vind ik het van belang dat er voldoende monitoring en flexibiliteit is, zodat leerlingen de mogelijkheid hebben om ook in het vo van leerroute te wisselen. Na het zomerreces informeer ik uw Kamer hoe ik verder werk aan de overgangen en doorstroommogelijkheden van leerlingen in het funderend onderwijs.
Op wat voor manier wordt er rekening gehouden in het vervolgonderwijs met kinderen die kansrijk zijn geadviseerd?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe reflecteert u op de uitkomst dat bij kinderen uit kansrijke gezinnen 10 procent van de schooladviezen zijn bijgesteld?
Voor het antwoord op vragen 6 en 7 verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 3.
Wat zou het verschil van tien procent in het aantal bijgestelde adviezen tussen kinderen uit kansrijke en kansarme gezinnen kunnen verklaren?
Zie antwoord vraag 6.
Wordt er onderzoek gedaan naar of de schooladviezen daadwerkelijk naar boven zijn bijgesteld? Wat zouden redenen zijn voor scholen om adviezen niet naar boven bij te stellen?
Met het DUO monitoringsonderzoek houdt OCW sinds 2020 jaarlijks zicht op de schooladviezen en de bijstellingen. Daarnaast bekijkt de Inspectie van het Onderwijs bij de uitvoering van school- en bestuursonderzoeken of schooladviezen daadwerkelijk naar boven zijn bijgesteld als de toetsen daartoe aanleiding gaven. En met een evaluatie van de Wet doorstroomtoetsen po op de lange termijn houdt mijn ministerie de komende jaren goed zicht op de werking van de maatregel bijstelling schooladvies. We verwachten uw Kamer eind 2027 over de uitkomsten te informeren.
Er is op dit moment in beperkte mate iets te zeggen over de redenen van scholen om niet of gedeeltelijk bij te stellen. Wettelijk gezien kunnen scholen gemotiveerd besluiten van een bijstelling af te wijken, wanneer zij een bijstelling niet in het belang van de leerling achten. Ik wil benadrukken dat de school eigenaar blijft van het schooladvies; de motivatie hiervoor kan dus ook per school en per leerling verschillen. En omdat de individuele situaties van leerlingen nu eenmaal divers zijn, vind ik het niet wenselijk om een lijstje van redenen te bieden dat scholen kunnen aflopen. Ik wil dat scholen echt naar de individuele leerling kijken en vanuit hun eigen professionaliteit motiveren waarom een bijstelling niet passend zou zijn. Wel evalueren we nauwgezet hoe de bijstelling (en mogelijke afwijking daarvan) in de praktijk uitwerkt en of scholen behoefte hebben aan meer voorschriften hiervoor.
Is er door de invoering van de doorstroomtoets een verschil te zien in de instroom tussen de verschillende leerniveaus? Zo ja, hoe reflecteert u daarop?
De definitieve cijfers over de instroom in het vo ontvangt het Ministerie van OCW dit najaar. Dan kan er pas geconcludeerd worden of er veranderingen zijn te zien in de plaatsing en instroom. Wel is er momenteel een beeld van de definitieve schooladviezen, waarmee leerlingen zich bij het vo aanmelden. In de Kamerbrief van 16 juli jl. leest u hier meer over en treft u mijn reflectie hierop aan.
Hoe reflecteert u op de uitkomst dat er verschillen zijn in toetsresultaten van de verschillende toetsaanbieders? Hoe verklaart u deze verschillen? Kunt u uitsplitsen per toetsaanbieder hoe de resultaten zijn? Zo nee, waarom niet?
Met de Kamerbrief van 16 juli jl. bood ik uw Kamer de rapportage van het College voor Toetsen en Examen (hierna: CvTE) over de eerste doorstroomtoetsafname aan. In deze rapportage treft u ook een uitsplitsing van de resultaten per toetsaanbieder aan.
Dankzij een nieuwe landelijke normering komen vanaf dit schooljaar toetsadviezen volledig onafhankelijk van de voorlopige schooladviezen tot stand. Ook zijn de resultaten op de toetsen onderling goed vergelijkbaar; gelijke prestaties leiden zo tot gelijke toetsresultaten. De rapportage van het CvTE toont echter dat de nieuwe normering ook duidelijke verschillen in de resultaten van de doorstroomtoetsen blootlegt, die eerder niet zichtbaar waren. Bij sommige toetsen zijn de scores gemiddeld hoger dan bij andere toetsen, en er zijn specifiek verschillen tussen papieren en digitale toetsen.
Zoals in de Kamerbrief van 16 juli aangegeven, onderzoekt het CvTE waar de onderlinge verschillen tussen de doorstroomtoetsen vandaan komen en hoe die eventueel kunnen worden opgelost. Daarbij wordt onder andere gekeken naar het verschil in vaardigheden van leerlingen die de diverse toetsen maken en de rol die dit verschil speelt wanneer bepaalde scholen vaker voor bepaalde toetsen kiezen. Daarnaast wordt de rol van meer technische factoren onderzocht, zoals de verschillen tussen een papieren en een digitale toetsafname, of de volgorde van vragen. Waar mogelijk worden onderzoeksresultaten direct gebruikt ter verbetering van de toetsen. Hoe dan ook is dergelijk onderzoek complex en vergt een lange adem, omdat resultaten van meerdere jaren nodig zijn om de analyses te maken. Het is dan ook voorbarig om hier nu al verklaringen voor te geven en conclusies aan te verbinden.
Hoe reflecteert u op de uitkomst dat bij de ene toetsaanbieder 24 procent van de leerlingen in aanmerking kwam voor een heroverweging van het schooladvies, terwijl dit bij de andere toetsaanbieder 40 procent is? Kunt u per toetsaanbieder aangeven hoeveel procent van de leerlingen in aanmerking komt voor een heroverweging? Hoe verklaart u deze verschillen?
Zie antwoord vraag 10.
Wat zijn volgens u de voordelen van verschillende toetsaanbieders ten opzichte van één landelijke eindtoets? Vindt u de voordelen opwegen tegen de verschillen die nu lijken te ontstaan in schooladviezen, iets wat een grote invloed heeft op de leerloopbaan van leerlingen?
De keuzevrijheid in doorstroomtoetsen is ingegeven door een politieke keuze uit 2014, ingegeven door een duidelijke voorkeur hiertoe vanuit het scholenveld. In 2019 gaf 90 procent van de ondervraagde scholen aan de keuze tussen verschillende toetsen te willen behouden.7
De keuzevrijheid in doorstroomtoetsen vraagt om een continue inzet van alle betrokken partijen, om de toetsen onderling goed vergelijkbaar te maken. Met de nieuwe inrichting van het toetsstelsel en de nieuwe normering zijn daarin belangrijke stappen gezet ten opzichte van de afgelopen jaren. De toetsen, die altijd aan strenge kwaliteitscriteria voldoen, zijn nu onderling goed vergelijkbaar, waardoor gelijke prestaties tot gelijke resultaten leiden. De toetsadviezen komen daarnaast nu ook volledig onafhankelijk van de schooladviezen tot stand, waardoor zij een betrouwbaar objectief tweede gegeven vormen. De komende jaren worden de blootgelegde verschillen tussen de diverse toetsen goed onderzocht. Bovendien markeert de doorstroomtoets geen eindpunt in de ontwikkeling van leerlingen. Met dit in het achterhoofd acht ik het verdedigbaar dat scholen kunnen kiezen uit diverse betrouwbare en onderling vergelijkbare toetsen, afhankelijk van bijvoorbeeld de mate waarin een toets past bij hun leerlingenpopulatie of onderwijsvisie.
Hoe reflecteert u op de regionale verschillen die er zijn te zien in de bijstelling van het schooladvies? Wat zouden oorzaken zijn van deze verschillen?
De gesignaleerde regionale verschillen in onderadvisering kloppen met het beeld uit monitoringsonderzoek van DUO: leerlingen uit niet-stedelijke gebieden komen vaker in aanmerking voor een bijstelling dan leerlingen uit stedelijke gebieden, er vindt in sommige regio’s relatief vaker onderadvisering plaats. Verschillende factoren kunnen hierbij een rol spelen; te denken valt aan de spreiding in middelbare scholen, of de betrokkenheid en het opleidingsniveau van ouders.
Hoewel afgelopen afname dankzij een nieuwe maatregel meer leerlingen een bijstelling kregen dan voorheen, weten we nog niet hoe dit regionaal uitpakt. Hiervoor hebben we zicht nodig op de instroom en plaatsing in het vo en dit komt terug in het volgende monitoringsonderzoek van DUO, waarover ik uw Kamer in het voorjaar van 2025 informeer.
Vindt u dat bovenstaande resultaten aanleiding geven tot actie? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is belangrijk om aandacht te hebben voor dit thema en indien nodig tot actie(s) over te gaan. Onderadvisering, voor welke groep leerlingen dan ook, wil ik zoveel mogelijk tegengaan. Maar we moeten ook realistisch zijn: dit is het eerste jaar dat we werken met deze nieuwe regelgeving. Het heeft tijd nodig voordat we de effecten ervan zullen zien, en mogelijk zijn scholen nog zoekende hoe hierin te werk te gaan. Daarom blijf ik mij inzetten om het thema onder de aandacht te houden. De handreiking schooladvisering ondersteunt scholen al jaren in het komen tot een passend schooladvies voor iedere leerling.8 In 2023 heeft het Ministerie van OCW webinars verzorgd over de bijstelling van het schooladvies.9 Het monitoringsonderzoek van DUO geeft volgend jaar opnieuw zicht op de advisering en bijstellingen, ook op regionaal niveau. Daarnaast verwacht ik eind 2024 resultaten uit onderzoek naar de rol van verschillende factoren in onderadvisering, waarin ook stedelijkheid meegenomen wordt. Tot slot wordt de komende jaren onderzoek gedaan om empirisch onderbouwde inzichten over de optimalisering en impact van advisering en plaatsing in schooltypes, niveaugroepen en leerwegen te verkrijgen. Van dit leertraject worden in 2026 (inhoudelijke) tussentijdse rapportages en eind 2028 een eindrapportage opgeleverd. Met de resultaten van de verschillende onderzoeken kan ik de komende jaren nog gerichter beleid voeren voor het voorkomen van onderadvisering.
Het landenbeleid Ethiopië |
|
Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de beschuldigingen van (ernstige) mensenrechtenschendingen van Fano zowel tijdens de Tigray oorlog (2020–2022) als recent?
Ja.
Deelt u de mening dat leden van Fano die zich schuldig maken aan grove mensenrechtenschendingen in Ethiopië geen asiel horen te krijgen in Nederland?
Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (hierna: Vlv) bepaalt – kort gezegd – dat personen uitgesloten zijn van de bescherming die het Verdrag biedt wanneer er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf, een misdrijf tegen de menselijkheid, een ernstig niet-politiek misdrijf buiten het land van toevlucht voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten, dan wel handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties. Dit geldt ook voor personen die aanzetten tot of anderszins deelnemen aan de hiervoor genoemde misdrijven en daden. Ook vanuit de EU bestaat de verplichting voor lidstaten om te voorkomen dat zij een veilige haven zijn voor oorlogsmisdadigers.
Het Nederlandse 1F-beleid maakt deel uit van het bredere Nederlandse streven om geen vluchthaven te zijn voor oorlogsmisdadigers en straffeloosheid van plegers van internationale misdrijven tegen te gaan. De gedachte daarachter is dat internationale bescherming onder meer bedoeld is voor slachtoffers van ernstige misdrijven en mensenrechtenschendingen, en niet voor de daders.
Indien er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat Fano-leden weet hebben gehad van misdrijven die onder de reikwijdte van artikel 1F Vlv vallen en daar persoonlijk (mede) verantwoordelijk voor kunnen worden gehouden, ligt het in de rede dat zij vanwege de toepasselijkheid van artikel 1F Vlv van een verblijfsrecht worden uitgesloten.
Welke informatie en middelen zal de IND gebruiken om vast te stellen dat leden van Fano wel of geen (ernstige) mensenrechtenschendingen hebben begaan? Welke concrete maatregelen kunnen genomen worden om erop toe te zien dat de IND geen 1F-indicaties over het hoofd ziet bij een asielaanvraag?
Binnen de asielprocedure is er bij elke stap specifieke aandacht voor het onderkennen van signalen die er op kunnen wijzen dat de betreffende persoon zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van internationale misdrijven. Het signaal dat een persoon betrokken is (geweest) bij internationale misdrijven komt in het merendeel van de gevallen naar voren uit de verklaringen van de persoon zelf, die afgelegd worden in het kader van diens asielaanvraag.
Op basis van zorgvuldig en gedegen onderzoek van het individuele relaas, documentatie en context kan de IND concluderen dat er ernstige vermoedens bestaan van persoonlijke betrokkenheid bij het plegen en/of faciliteren van internationale misdrijven. Ondanks alle inspanningen is het niet volledig uit te sluiten dat personen misbruik maken van de asielprocedure. Het doen van een zorgvuldig en gedegen onderzoek geldt uiteraard ook in zaken waarin reeds een verblijfsvergunning of het Nederlanderschap is verleend en waarin de IND meldingen of indicaties krijgt dat de persoon mogelijk in verband moet worden gebracht met internationale misdrijven.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken brengt periodiek met betrekking tot de belangrijkste landen van herkomst van asielzoekers (algemene/thematische) ambtsberichten uit. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is een zeer belangrijke bron van landeninformatie voor het landgebonden beleid en de asielpraktijk. Tussen het Ministerie van Asiel en Migratie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken bestaan vaste afspraken over de informatievoorziening ten behoeve van de asielpraktijk. In dit kader is het mogelijk om vragen te stellen ter verkrijging van informatie die kan helpen om 1F-indicaties vast te stellen. Deze vragen worden opgenomen in de zogeheten Terms of Reference en vormen de basis voor de ambtsberichten die door het Ministerie van Buitenlandse zaken worden opgesteld.
Ambtsberichten vormen echter niet de enige bron van informatie bij het bepalen van het asielbeleid en de beslissingen in individuele zaken. In aanvulling hierop gebruiken mijn ministerie en de IND ook steeds actuele informatie van andere gezaghebbende bronnen, zoals rapporten van gouvernementele organisaties en informatie van ngo’s, zoals Amnesty International en Human Rights Watch.
Herkent u de signalen dat Fano-rebellen zich schuldig maken aan het plegen van verschillende misdrijven tegen Nederlandse bedrijven in Fano-gecontroleerde delen van Ethiopië, zoals afpersing, intimidatie, bedreiging en diefstal?
Het is sinds zomer 2023 onrustig in de Amhara regio, nadat de federale overheid alle regionale troepen heeft verzocht om hun wapens in te leveren. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft signalen gekregen dat er sprake is geweest van misdrijven tegen Nederlandse bedrijven in de Amhara regio van Ethiopië, waar Fano-rebellen actief zijn. Er zijn geen signalen dat Nederlandse (of in het algemeen buitenlandse) bedrijven specifiek het doelwit zijn van Fano, noch is er sprake van serieuze geweldsincidenten bij Nederlandse bedrijven waar Fano bij betrokken was. Daarbij moet worden opgemerkt dat Fano geen georganiseerde gewapende oppositiebeweging is met een heldere commandostructuur, of met criteria voor lidmaatschap. Dit maakt het lastig om met zekerheid uitsluitsel te geven dat een misdrijf tegen een Nederlands bedrijf begaan is door leden van Fano, of dat hier sprake is van een verband tussen het misdrijf en hun betrokkenheid bij activiteiten van Fano. Zo is een aantal bedrijven gevraagd om bepaalde goederen (e.g., wapens, voertuigen, mobiele telefoons) aan rebellen te leveren. Het is echter onduidelijk of dit Fano of andere rebellen betreft.
Indien het antwoord op voorgaande vraag nee is, bent u bereid om te onderzoeken hoe vaak deze signalen voorkomen en op basis daarvan eventueel het landgebonden asielbeleid voor Ethiopië bij te stellen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is, met name via de Nederlandse ambassade in Addis Abeba, in zeer nauw contact met Nederlandse bedrijven en investeerders in Ethiopië, waaronder bedrijven die aanwezig zijn in de Amhara regio. De ambassade biedt ook, waar mogelijk, ondersteuning aan bedrijven die het doelwit van aanvallen zijn. Het Ministerie van Buitenlandse zaken ziet dan ook geen aanleiding voor verder onderzoek.
Met betrekking tot het bijstellen van het landgebonden asielbeleid in de context van de toepasselijkheid van artikel 1F Vlv kan in zijn algemeenheid worden aangegeven dat in een enkel geval over een bepaalde categorie personen zodanig veel belastende informatie voorhanden is inzake betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen dat ik kan besluiten dat ten aanzien van die categorie de bewijslast voor de toepasselijkheid van artikel 1F Vlv wordt verlegd. In het landgebonden beleid kan dan worden neergelegd dat er ten aanzien van bepaalde categorieën vreemdelingen in de regel wordt aangenomen dat er sprake is van «personal and knowing participation» in de zin van artikel 1F Vlv. Het gaat hier om een omkering van de bewijslast. Aan de gebruikelijke bewijslast die bij de Staat ligt om aan te tonen dat er ernstige redenen zijn om betrokkenheid bij handelingen in de zin van artikel 1F Vlv aan te nemen, is voor die categorie personen door genoemde belastende informatie in de regel al voldaan. Aan de vreemdeling die heeft gewerkt bij een organisatie, waarvan de IND heeft aangetoond dat deze organisatie op systematische wijze en/of op grote schaal zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die genoemd worden in artikel 1F Vlv óf de vreemdeling heeft behoord tot een groep die door de Minister is aangewezen als groep waarop in de regel artikel 1F Vlv van toepassing is, wordt dan in beginsel artikel 1F Vlv tegengeworpen. Het is dan aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat de belastende informatie niet voor hem/haar geldt (de zogenoemde «significante uitzondering»).
Een en ander is bij een dergelijke beoordeling vooral afhankelijk van de specifieke positie van een vreemdeling en de informatie die daar verder over bekend is. Juist om die reden vindt ook in deze gevallen altijd een individuele toets plaats.
Naar aanleiding van de berichtgeving van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zie ik thans geen aanleiding om het landgebonden asielbeleid ten aanzien van Ethiopië op de hiervoor uiteengezette wijze bij te stellen.
Wel zal ik in de eerstvolgende Terms of Reference die de basis vormen voor een nieuw algemeen ambtsbericht inzake Ethiopië vragen stellen ten aanzien van signalen van misdrijven tegen Nederlandse bedrijven in Fano-gecontroleerde delen van Ethiopië.
In hoeverre doet de IND bij asielaanvragen van Fano-leden onderzoek of er signalen zijn dat de asielzoeker zich in Ethiopië schuldig zou hebben gemaakt aan misdrijven zoals afpersing, intimidatie, bedreiging en diefstal?
Zie het antwoord op vraag 3.
Is het mogelijk dat Fano leden die verantwoordelijk zijn voor dit soort misdrijven in Ethiopië op grond van artikel 1F sub b van het VN-vluchtelingenverdrag een asielvergunning in Nederland kan worden geweigerd?
Artikel 1F, onder b, van het Vluchtelingenverdrag bepaalt dat een persoon wordt uitgesloten van de bescherming die het Verdrag biedt wanneer er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat hij: «hij een ernstig, niet politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten.»
Om artikel 1F onder b Vlv te kunnen toepassen, dient aan een aantal elementen te worden voldaan. Het misdrijf dient niet-politiek te zijn, voldoende ernstig en dient te zijn gepleegd buiten Nederland én voordat de persoon naar Nederland is gekomen. Om dit te kunnen vaststellen vindt een beoordeling aan de hand van de individuele feiten en omstandigheden plaats.
Sommige misdrijven worden aangemerkt als absoluut niet-politiek, zoals genocide, foltering en slavernij. Bij andere misdrijven dient eerst vastgesteld te worden of een misdrijf van politieke aard is. Hiertoe wordt de zogenoemde pre-dominantietest uitgevoerd, waarbij onder andere wordt vastgesteld of er sprake is van een overwegend niet-politieke motivatie en of het misdrijf in redelijke verhouding staat tot het nagestreefde politieke doel.
Daarnaast dient het misdrijf «ernstig» te zijn in de zin van het Verdrag. Ook dit is een beoordeling aan de hand van de individuele feiten en omstandigheden. Elementen die onder andere bij deze individuele beoordeling betrokken kunnen worden zijn de aard van het gepleegde feit/handeling, de omvang van de gevolgen c.q. de schade die is teweeggebracht, de strafmaat en de internationale (rechterlijke) consensus dat het gepleegde feit is aan te merken als ernstig misdrijf. Het is afhankelijk van de individuele feiten en omstandigheden welke elementen – al dan niet in samenhang – relevant zijn en moeten worden betrokken bij de beoordeling.
Of het mogelijk is om Fano-leden die verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen vanwege de toepasselijkheid van artikel 1F onder b Vlv een verblijfsvergunning te weigeren, is zodoende sterk afhankelijk van de individuele omstandigheden van het geval, maar is niet op voorhand uitgesloten.
Indien het antwoord op vraag 7 ja is, kunt u aangeven bij hoeveel Fano-leden die in Nederland een asielvergunning aanvragen artikel 1F sub b van het VN-vluchtelingenverdrag succesvol tegengeworpen is?
Van 1992 tot en met 18 juli 2024 is in totaal aan 6 personen met de Ethiopische nationaliteit 1F tegengeworpen.1 Uit deze cijfers volgt niet of sub a, b of c van artikel 1F Vlv of een combinatie daarvan is tegengeworpen en evenmin welke redenen daaraan ten grondslag liggen.
Indien het antwoord op vraag 7 nee is, bent u bereid om te onderzoeken welke juridische mogelijkheden er zijn om een extra afwijzingsgrond te maken voor asielzoekers waarbij ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan het plegen van misdrijven, maar waarbij de misdrijven die zij hebben begaan niet worden gedekt door artikel 1F van het VN-vluchtelingenverdrag? Wanneer kunt u de Kamer over deze juridische verkenning informeren?
Zie het antwoord op vraag 7.
Het bericht ‘Onderzoek naar klachten over evangelist Tom de Wal, hij geeft intussen Mercedes CLA en Audi A6 weg’ |
|
Judith Tielen (VVD), Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Onderzoek naar klachten over evangelist Tom de Wal, hij geeft intussen Mercedes CLA en Audi A6 weg»?1
Ja.
Kunt u – naar aanleiding van de beantwoording van de mondelinge vraag over deze gebedsgenezer2 – aangeven welke stappen worden ondernomen om artikel 2, lid 3 van de Wet, kwaliteit, klachten en geschillen zorg door te lichten en om informatie en inspectierapporten over deze zelfbenoemde genezers bij elkaar te brengen én beter vindbaar te maken voor patiënten?
Gebedsgenezers vallen onder de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz) wanneer zij handelingen verrichten die ertoe strekken een persoon van een ziekte te genezen. Het is aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de IGJ) om in individuele gevallen te beoordelen of daarvan sprake is. Als een gebedsgenezer onder de Wkkgz valt, is sprake van een alternatieve zorgaanbieder. Deze alternatieve zorgaanbieder moet zich houden aan de norm dat geen zorg wordt verleend die buiten noodzaak kan leiden tot (een aanmerkelijke kans op) schade voor een cliënt.
Bij overtreding van deze norm, bijvoorbeeld als blijkt dat cliënten worden weggehouden bij reguliere zorg, of als er sprake blijkt te zijn van andere praktijken die schadelijk zijn voor de gezondheid van cliënten, kan de IGJ maatregelen nemen6. De IGJ heeft op dit moment geen signalen dat sprake is van structurele praktijken door gebedsgenezers die schadelijk zijn voor de gezondheid van cliënten.
Sinds de inwerkingtreding van de Wkkgz in 2016 vallen de alternatieve zorgaanbieders daaronder. ZonMw heeft de Wkkgz in 2021 geëvalueerd7. De regels over alternatieve zorgaanbieders maakten deel uit van deze evaluatie. Het evaluatierapport bevat geen aanbevelingen tot aanpassing van deze regels voor alternatieve zorgverleners en geeft daartoe ook geen aanleiding. Vanwege het gebrek van signalen bij de IGJ zie ik nu geen aanleiding om artikel 2, derde lid, van de Wkkgz opnieuw te evalueren.
Ook wordt het verzoek gedaan om informatie en inspectierapporten over deze zelfbenoemde genezers bij elkaar te brengen én beter vindbaar te maken voor patiënten. Op de website van de inspectie staat vermeld welke informatie zij conform de wet openbaar maakt. Zie https://www.igj.nl/onderwerpen/openbaarmaking. Deze informatie is dan vindbaar op de website van de IGJ.
Deelt u de mening dat de titel «gebedsgenezer» een valse belofte tot genezing impliceert en daarmee patiënten met een ongeneeslijke of dodelijke ziekte op het verkeerde been kan zetten? Zo ja, wat is er nodig aan wet- en regelgeving om te kunnen voorkomen dat deze titel misbruikt wordt?
Ik vind het van groot belang dat cliënten niet worden weggehouden bij reguliere zorgverlening. Als zou blijken dat dat gebeurt, dan is dat zeer onwenselijk en acht ik dat in strijd met de verplichtingen op grond van de Wkkgz. Ik heb echter geen concrete signalen dat hiervan sprake is in de praktijk.
Tegelijk heeft iedereen het recht om te geloven in alternatieve geneeswijzen en om hoop of troost te zoeken in gebedsgenezing. Dit is onderdeel van de vrijheid van godsdienst en ook als onderdeel van het recht op zelfbeschikking. Behandelingen die niet-wetenschappelijk zijn bewezen, zijn in beginsel toegestaan.
Bent u bekend met verslagen van bijeenkomsten geleid door Tom de Wal?3, 4 Zo ja, deelt u de mening dat het op zijn zachtst gezegd onwenselijk is dat er druk ontstaat op bezoekers om (het liefst) hoge bedragen te doneren?
Ik ben ermee bekend dat Tom de Wal de inhoud van zijn bijeenkomsten deelt via onder meer You Tube filmpjes. Ik vind het niet wenselijk dat bezoekers bedragen doneren omdat ze zich onder druk gezet voelen. Of dat het geval is, kan ik niet beoordelen.
Bent u van mening dat de werkzaamheden van Stichting Frontrunners voldoet aan de «kernvoorwaarde» voor de ANBI-status?
Om als ANBI te kunnen worden aangemerkt moet een instelling (onder meer) uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (ten minste 90%) het algemeen nut beogen. Het begrip algemeen nut is in de wet neutraal vormgegeven en wordt, zoals ook uit de jurisprudentie blijkt, neutraal getoetst. Dit is een belangrijke eigenschap van de ANBI-regelgeving, maar kan soms ongemakkelijk voelen als sprake is van gedrag van ANBI’s dat conflicteert met gangbare maatschappelijke waarden en opvattingen. Dit is echter inherent aan het neutrale karakter van de ANBI-regelgeving.
Omdat de Belastingdienst gehouden is aan de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, kan geen nadere informatie worden verstrekt over individuele instellingen.
In hoeverre vindt u dat het weggeven van auto’s het «algemeen belang dient» zoals aangegeven in de belastingvoordelen van een ANBI?5 Bent u bereid maatregelen te treffen om te voorkomen dat de ANBI-status misbruikt wordt voor dit soort praktijken? Zo ja, welke zijn dat en op welke termijn kan de Kamer daarover nadere informatie verwachten?
De grens van de vrijheid van ANBI’s om hun doelen na te streven ligt bij overtreding van de wet (of daar waar toepassing van de integriteitstoets binnen de ANBI-regeling in beeld komt) of daar waar een instelling door de rechter verboden wordt. Verdenkingen, niet-vervolgbare activiteiten of handelingen die simpelweg niet aansluiten bij eenieders overtuiging van wat behoort tot het «algemeen nut» zijn geen redenen een instelling de ANBI-status te ontnemen.
Naar aanleiding van zorgen van Tweede Kamerleden de afgelopen jaren over zulk gedrag van ANBI’s, is in 2021 door de toenmalige Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst een raadgevende commissie van deskundigen ingesteld om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn, al dan niet door aanpassing van ANBI-regelgeving, om het algemeen nut karakter beter tot uitdrukking te laten komen. Het rapport «Toezicht op algemeen nut» van deze raadgevende commissie biedt een waardevol inzicht in de maatschappelijke waarde van ANBI’s en de wijze waarop toezicht kan worden gehouden op ANBI’s zodat zij het algemeen nut (blijven) uitdragen. Het rapport bevat een lijst met 25 sets Kamervragen over gedrag van ANBI’s dat conflicteert met gangbare maatschappelijke waarden en opvattingen. Wat de zaken uit de Kamervragen gemeen hebben, is dat het doorgaans gaat om zaken waar de Belastingdienst niet op kan ingrijpen. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het rapport «Toezicht op Algemeen Nut» vindt het kabinet het belangrijk dat burgers die zich voor maatschappelijke doelen willen inzetten, voldoende keuze hebben en ook kunnen bepalen welke activiteiten van ANBI's zij wenselijk vinden. Tegelijkertijd vindt het kabinet het belangrijk om zich uit te spreken over wat het kabinet als wenselijk maatschappelijk gedrag ziet en dit uit te dragen. Daarom wordt langs verschillende lijnen gewerkt aan het bestrijden van ongewenst gedrag door maatschappelijke organisaties, zoals middels het wetsvoorstel Wet transparantie maatschappelijke organisaties.
Het onderzoek waaruit blijkt dat afgedankte Ierse racepaarden in snacks terechtkomen. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van House of Animals en RTÉ Investigates waaruit blijkt dat Nederlandse paardenhandelaren een rol spelen bij de slacht en handel in afgedankte Ierse racepaarden?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er in Ierland en het Verenigd Koninkrijk een overschot aan afgedankte paarden uit de race-industrie is?
Dat kan ik niet bevestigen. Ik kan als Minister in Nederland geen oordeel geven over de situatie in Ierland of het Verenigd Koninkrijk.
Kunt u bevestigen dat deze paarden ongeschikt zijn voor consumptie, vanwege mogelijke medicatie die is toegediend om veelvoorkomende raceblessures te behandelen?
Dat kan ik niet bevestigen. Europese wet- en regelgeving bepalen dat een dierenarts een paardachtige moet uitsluiten voor de slacht voor menselijke consumptie. Dit is bijvoorbeeld aan de orde wanneer een diergeneesmiddel is toegediend waar geen maximum residu limiet van is bepaald én dat niet op de positieve lijst staat. De toediening van een dergelijk diergeneesmiddel wordt genoteerd in het paardenpaspoort. Het paard wordt dan definitief en dus levenslang uitgesloten voor de slacht voor menselijke consumptie.
Wat is uw reactie op het onderzoek waaruit blijkt dat jaarlijks vele duizenden Ierse racepaarden uit registratiesystemen verdwijnen, in een illegaal Europees circuit terechtkomen en, onder een nieuwe identiteit, worden geslacht voor consumptie?
Het zijn schokkende berichten. Het gaat hier om identiteitsfraude met paardenpaspoorten. Dergelijke praktijken zijn onacceptabel. Vanuit de NVWA is hier aandacht voor. Zo heeft de NVWA onder andere in 2022 melding gemaakt van fraude met paardenpaspoorten in het Europese fraudesysteem. Daarover zijn de toezichthouders in de overige lidstaten geïnformeerd via het Europese waarschuwingssysteem (RASFF). Het vlees is -voor zover nog niet geconsumeerd – van de markt gehaald. Ook heeft de NVWA-IOD recent een strafrechtelijk onderzoek afgerond naar het vervalsen van paardenpaspoorten en dat ligt nu bij het Openbaar Ministerie. In dit kader is het ook goed om te vermelden dat Bureau Risicobeoordeling & onderzoek (Buro) in 2013 al een advies uitgebracht heeft over risico’s voor de volksgezondheid van paardenvlees met onbekende herkomst en hieruit blijkt dat deze risico’s beperkt zijn. Dit laat uiteraard onverlet dat deze praktijken onacceptabel zijn en dat er een eind moet komen aan de frauduleuze praktijken in de paarden(vlees)keten2.
Hoeveel paarden zijn de afgelopen vijf jaar, uitgesplitst naar jaar, vanuit Ierland en het Verenigd Koninkrijk naar Nederland getransporteerd?
In het Europese TRAde Control and Expert System (TRACES) worden gegevens vastgelegd over o.a. de invoer en uitvoer van dieren. Wanneer een exploitant een paard wil verplaatsen naar een ander land, meldt de exploitant het voornemen van deze verplaatsing in TRACES, en vraagt bij de veterinaire autoriteit een gezondheidscertificaat aan. Nadat de veterinaire autoriteit dit certificaat heeft afgegeven, en als zodanig in TRACES heeft ingevoerd, mag de verplaatsing plaatsvinden. Overigens kan er tussen het moment van melden en het moment van transport, iets gebeuren waardoor het transport niet doorgaat. Dit blijft in TRACES wel staan als (voorgenomen) transport.
In onderstaande tabel wordt weergegeven voor hoeveel paarden (dit betreft alle paarden, inclusief sportpaarden) een voornemen tot verplaatsing naar Nederland is geregistreerd in TRACES met als land van herkomst Ierland en het Verenigd Koninkrijk. Of alle verplaatsingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, is niet uit TRACES af te leiden.
(t/m 31–05)
1.765
1.209
2.145
1.406
1.388
348
3.354
2.365
8871
1.122
1.233
484
512
1.081
1.164
340
Vanaf 2021 zijn de cijfers over Groot-Brittannië en Noord-Ierland uitgesplitst. Groot-Brittannië is een derde land geworden en Noord-Ierland blijft onderdeel van Intraverkeer binnen de EU.
Kunt u bevestigen dat paarden in Nederland een nieuw paardenpaspoort kunnen krijgen via een zogeheten «paardenpaspoort uitgevende instantie» (ppi), zonder de tussenkomst van een dierenarts?
Dat kan ik bevestigen. De eerste identificatie van het paard (het chippen en het verzamelen van de gegevens om een paspoort op te maken) gebeurt namelijk door een dierenarts of een persoon die de opleiding tot paardenpaspoortconsultent heeft afgerond. Slechts in de volgende gevallen mag een PPI een nieuw, respectievelijk een vervangend paspoort afgeven voor een paardachtige;
Kunt u bevestigen dat hierbij vaak gebruik wordt gemaakt van Duitse microchips, die zijn opgenomen in een gesloten database, waardoor het moeilijk, of zelfs onmogelijk is om de achtergrond van een paard te controleren?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. Wanneer een paard 30 dagen of langer op een inrichting verblijft, moet het dier geregistreerd worden in de database, met bijhorende chip, ongeacht vanuit welk land de chip komt. De toegang tot de nationale databank van afzonderlijke lidstaten, is zeer divers geregeld. Sommige lidstaten hebben een vrij toegankelijk systeem waarin identificatiegegevens van paarden kunnen worden geverifieerd. Bij andere lidstaten is dit niet het geval en moeten de gegevens handmatig opgevraagd worden bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat, dit kost echter vaak veel tijd. Mijn ministerie is in gesprek met Frankrijk, Ierland en België om te onderzoeken hoe de data uitwisseling nog beter kan en over hoe dit vervolgens ook met andere lidstaten te implementeren.
Kunt u uitsluiten dat (een deel van) de geïmporteerde paarden een nieuwe chip en een vals paspoort hebben gekregen? Zo nee, waarom niet?
Dit kan ik niet uitsluiten. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, schrijft Europese wet- en regelgeving voor wanneer een PPI een nieuw paspoort mag afgeven. Meerdere lidstaten ervaren het probleem dat het proces rondom het uitgeven van paardenpaspoorten fraudegevoelig is. Daarom zijn in de Europese Diergezondheidsverordening de regels aangescherpt om het proces rondom paardenpaspoortuitgifte verder te professionaliseren. Deze wet- en regelgeving voorziet onder meer in strikte eisen aan organisaties die paspoorten mogen uitgeven en meer toezicht en handhaving op die organisaties. Nederland werkt op dit moment aan de uitvoering van deze strengere wet- en regelgeving. Dit najaar is de aanvraagprocedure gestart waarbij de huidige paardenpaspoort uitgevende instanties (PPI’s) een erkenning als gemachtigde instantie kunnen aanvragen onder de strenge eisen. Per 1 juli 2025 zal de aanwijzing van de gemachtigde instanties onder het strengere kader zijn afgerond. Dan zal ook het nieuwe machtigingsbesluit gepubliceerd zijn en de uitvoering en handhaving op de nieuwe situatie ingeregeld zijn. Dit vergt van de bestaande PPI’s die als gemachtigde instantie beogen te worden aangewezen, een aanpassing van hun organisatie en werkzaamheden, ook gedurende het veulenseizoen. Mijn ministerie is in gesprek met de PPI’s en vertegenwoordigers van de paardensector om deze overgang zo goed mogelijk te laten verlopen, met oog voor de praktische uitvoerbaarheid. In een gezamenlijke werkgroep zijn hierover concrete afspraken gemaakt. Het proces waarmee rechtspersonen aan kunnen geven in aanmerking te willen komen voor aanwijzing als gemachtigde instantie, is gestart op 1 november 2024. Uw Kamer zal in een brief nader worden geïnformeerd over deze overgang per 1 juli 2025 en de aanwijzing en werkwijze van gemachtigde instanties.
Kunt u uitsluiten dat (een deel van) de uit Ierland en het Verenigd Koninkrijk geïmporteerde paarden in Nederland zijn geslacht of zijn getransporteerd naar slachthuizen in andere landen? Zo nee, waarom niet?
Dat kan ik niet uitsluiten. Het slachten van uit Ierland en het Verenigd Koninkrijk geïmporteerde paarden, als ook het vervoeren van dergelijke paarden naar andere lidstaten is toegestaan mits aan de relevante regelgeving wordt voldaan.
Kunt u aangeven hoe slachthuizen in andere landen kunnen achterhalen of de in Nederland uitgegeven paspoorten van de paarden authentiek zijn?
Buitenlandse slachthuizen hebben kosteloze read-only toegang tot het Nederlandse I&R-systeem om de informatie in het paspoort te verifiëren, zoals informatie over of het paard wel of niet is uitgesloten van de slacht voor menselijke consumptie. Daarmee kunnen slachthuizen in andere lidstaten achterhalen of de identificatiegegevens in het paardenpaspoort authentiek zijn. Derde landen kunnen deze informatie opvragen bij de Nederlandse PPI’s.
Kunt u aangeven hoeveel paardenvlees de afgelopen vijf jaar, uitgesplitst naar jaar, van de Nederlandse markt is gehaald naar aanleiding van fraude met paardenpaspoorten, aanwezigheid van medicatie en/of illegaliteit?
Ja, dat kan ik. Hieronder geef ik u daarvan een overzicht.
Totaal aantal GFL en RASFF meldingen m.b.t. I&R paard binnen de EU
Aantal terughaalacties op de Nederlandse markt
Aantal kg paardenvlees
2019
22
2
486,8
2020
8
3
1823,4
2021
10
2
1242,6
2022
5
2
1468,4
2023
1
0
0
2024 (tot 1 juni 2024)
2
1
331
Bent u bereid om een onderzoek in te stellen naar de fraude met paspoorten en chips van paarden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4 ligt op dit moment een afgerond strafrechtelijk onderzoek van IOD-NVWA naar het vervalsen van paardenpaspoorten bij het Openbaar Ministerie. Tegelijkertijd is de daadwerkelijke omvang van fraude lastig te bepalen. De NVWA is in dit kader bezig met een onderzoek naar de gehele paardenketen om in beeld te krijgen waar de grootste frauderisico’s liggen. Naar aanleiding van die resultaten wordt gekeken welke verdere acties nodig zijn.
Hoeveel paardenvlees heeft Nederland het afgelopen jaar geïmporteerd?
In 2023 zijn 131 zendingen paardenvlees uit derde landen geïmporteerd, in totaal 2.758 ton. In 2024 zijn t/m 31 juli 47 zendingen paardenvlees geïmporteerd, in totaal 997 ton.
Hoeveel paardenvlees is het afgelopen jaar vanuit Nederland geëxporteerd?
Nederland heeft het afgelopen jaar geen paardenvlees geëxporteerd naar derde landen. Binnen de EU is vrij verkeer van goederen en de NVWA houdt geen gegevens bij over vervoer van vlees van in Nederland geslachte paarden naar landen binnen Europese Unie.
Hoeveel paarden zijn het afgelopen jaar in Nederland geslacht, uitgesplitst per slachthuis?
Vanwege privacy wordt de naam van het slachthuis niet vermeld. De slachthuizen worden aangegeven met nummers.
1.
65
121
2.
1
0
3.
29
0
4.
3
0
5.
5
0
6.
2
0
7.
2
0
8.
28
18
9.
17
3
10.
15
6
11.
2.082
1.149
12.
2
0
13.
47
12
14.
76
12
15.
2
2
16.
2
0
17.
0
1
18.
0
1
19.
0
1
Kunt u bevestigen dat in 2022 een Europese voedselveiligheidswaarschuwing is uitgegaan voor vlees afkomstig van de slachterij in Kerkdriel, omdat het niet in de keten voor menselijke consumptie terecht had mogen komen? Zo ja, waarvoor is deze waarschuwing destijds afgegeven?
In 2022 is op 13 september en op 14 oktober een Rapid Alert (RASFF) bericht verstuurd naar de Europese Commissie en andere EU-lidstaten met betrekking tot in totaal 5 paarden (respectievelijk 4 paarden en 1 paard) die geslacht werden met een incorrect paspoort. Het vlees van deze dieren was deels gedistribueerd naar andere lidstaten en is – voor zover nog niet geconsumeerd – van de markt gehaald.
Kunt u bevestigen dat het slachthuis in Kerkdriel veel paarden slacht met Duitse microchips? Zo ja, kunt u uitsluiten dat deze paarden afkomstig zijn uit Ierland of het Verenigd Koninkrijk?
Ik kan bevestigen dat in 2024 in Kerkdriel paarden zijn geslacht met een Duitse microchip. Ik kan niet uitsluiten dat deze paarden met Duitse microchips afkomstig zijn uit Ierland of het Verenigd Koninkrijk. Als een paard in een ander land illegaal een nieuw paspoort en nieuwe transponder krijgt, is het in Nederland niet meer te achterhalen waar het dier oorspronkelijk vandaan kwam.
Hoeveel controles zijn er in de afgelopen vijf jaar door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) uitgevoerd bij het slachthuis in Kerkdriel? Zijn er bij deze controles misstanden geconstateerd? Zo ja, welke?
Op dagen dat paarden bij het slachthuis in Kerkdriel worden aangevoerd, zijn twee NVWA dierenarts aanwezig en wordt met het vier-ogen-principe 100% van de dieren gecontroleerd. In de afgelopen vijf jaar zijn 1137 inspecties uitgevoerd bij het slachthuis in Kerkdriel. Bij deze inspecties zijn 13 onregelmatigheden ten aanzien van Identificatie en Registratie (paspoorten) van paarden vastgesteld, zijn drie keer fraudeleuze paspoorten aangetroffen en één keer is een welzijnsovertreding ten aanzien van het welzijn van een aangevoerd paard geconstateerd. Er zijn Rapporten van Bevindingen (RvB’s) aangezegd en corrigerende maatregelen uitgevoerd (zoals afkeuren voor de slacht, andere gebruikersbestemming (dierentuinvoer) recall).
Bent u bereid om, naar aanleiding van het onderzoek van House of Animals, het slachthuis in Kerkdriel te sluiten vanwege dierenwelzijn, fraudebestrijding en voedselveiligheid? Zo nee, waarom niet?
Bij het vaststellen van overtredingen is het reguliere interventiebeleid van de NVWA van toepassing. In het slachthuis in Kerkdriel zijn geen overtredingen geconstateerd die schorsing of sluiting hiervan op dit moment rechtvaardigen.
Bent u bereid om een grootschalig onderzoek te starten naar de aanwezigheid van illegaal paardenvlees op de Nederlandse markt en de rol van Nederlandse paardenhandelaren en -slachthuizen bij de slacht van Ierse renpaarden? Zo nee, waarom niet?
Op alle slachthuizen controleert de NVWA nu reeds regulier vóór de slacht bij alle paarden (100% controles) of de juiste paspoorten/microchips bij de juiste paarden zitten en of veterinaire behandelingen juist geregistreerd worden in de paspoorten. Tevens vindt er een controle plaats in de nationale registers van andere landen, zoals Ierland en het VK. Deze controles in de nationale registers van andere landen vinden voor de slacht plaats. Het kan voorkomen dat er geen toegang is tot het nationale register van een ander land of er niet gereageerd wordt op navraag bij de paspoort uitgevende instantie. Dan kan een controlerend dierenarts alleen afgaan op de gegevens zoals vermeld in het paspoort om zijn beslissing te nemen. Soms wordt er aan de hand van het paspoort en/of paard een gegevensvraag gesteld aan de bevoegde autoriteit van het andere land. De reactiesnelheid van andere landen is divers, waardoor het voorkomt dat een paard al geslacht is voordat er antwoord is. Als de reactie erop wijst dat het vlees teruggeroepen moet worden, gebeurt dit. De NVWA onderzoekt op dit moment waar de grootste frauderisico’s liggen binnen de paardenketen. Naar aanleiding van die resultaten wordt gekeken welke verdere acties nodig zijn. De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd in het eerste kwartaal van 2025.
Ook is een traceringsonderzoek gedaan naar in 2024 geslachte paarden afkomstig uit Verenigd Koninkrijk en Ierland. Op basis van een steekproef zijn 19 paarden uit Ierland en 13 paarden uit het Verenigd Koninkrijk bekeken. Hiervoor zijn de databases van Ierland en het Verenigd Koninkrijk geraadpleegd. De 19 paarden uit Ierland in deze steekproef waren geschikt voor menselijke consumptie. Van de 13 paarden vanuit het Verenigd Koninkrijk in deze steekproef waren er twee ongeschikt voor menselijke consumptie. Deze dieren waren ook in Nederland correct uitgesloten voor menselijke consumptie en zijn voor vervoedering naar dierentuinen gegaan. De resultaten van het traceringsonderzoek gaven geen aanleiding voor de NVWA om het traceringsonderzoek verder uit te breiden.
Bij een reguliere nacontrole na de slacht zijn door de NVWA in de afgelopen periode een Iers paard en een Duits paard alsnog uitgesloten voor menselijke consumptie vanwege onregelmatigheden in het paspoort. Het bedrijf heeft voor beide paarden een recall uitgezet en het vlees is teruggehaald. De controles worden aangescherpt op buitenlandse paardenpaspoorten. Als aanvullende stap om mogelijke frauduleuze activiteiten met paardenpaspoorten te voorkomen, wordt er een aanscherping doorgevoerd in het I&R-systeem. Hierdoor zal een geïmporteerd paard dat zonder gezondheidscertificaat wordt geregistreerd, in het I&R-systeem automatisch uitgesloten worden voor de slacht voor menselijke consumptie, vanwege het ontbreken van vereiste informatie over de voedselketen.
Ik vind het van groot belang dat de huidige onderzoeken van de NVWA voortvarend worden uitgevoerd, inclusief de interventie maatregelen. Dit is in lijn met de brief vanuit de Europese Commissie van 15 juli jl. waarin alle lidstaten dringend worden opgeroepen om de waakzaamheid ten aanzien van deze identiteitsfraude met paardenpaspoorten te verhogen en om de meest geschikte handhavingsmaatregelen te nemen.
Tot slot wordt op dit moment samen met de sector gewerkt aan de uitvoering van de aangescherpte Europese wet- en regelgeving die onder meer voorziet in striktere eisen aan organisaties die paspoorten mogen uitgeven (gemachtigde instanties) en in meer toezicht en handhaving op deze organisaties om frauduleuze praktijken met paardenpaspoorten te voorkomen. Inzet is om uiterlijk per 1 juli 2025 de aanwijzing van deze gemachtigde instanties onder het strengere kader te hebben afgerond, en de uitvoering en handhaving op de nieuwe situatie te hebben ingeregeld. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Kunt u aangeven hoelang paardentransporten vanuit Ierland en het Verenigd Koninkrijk naar Nederland doorgaans duren?
De totale geschatte duur van het vervoer van paarden vanuit Ierland en het Verenigd Koninkrijk naar Nederland inclusief overtocht is gemiddeld 37,5 uur.
Wat is uw reactie op het bericht dat in november 2023 een paardentransport is aangetroffen in Dover met als eindbestemming een paardenhandelaar uit Oostwold, waarbij zeven paarden illegaal werden getransporteerd, vijf paarden drachtig waren en één van de dieren er zo slecht aan toe was dat deze is geëuthanaseerd?
Dit is een schokkend bericht. Om zowel het dierenwelzijn als de diergezondheid als de volksgezondheid te beschermen moeten transporteurs voldoen aan de geldende wet- en regelgeving.
Hoeveel misstanden zijn de afgelopen vijf jaar bij paardentransporten geconstateerd?
Bij het Nationaal Contactpunt van de NVWA komen meldingen van overtredingen binnen, die betreffen onder andere vervoer van dieren tussen lidstaten. Bij paardentransporten van een lidstaat naar Nederland is 1 keer een dierenwelzijnsmelding verzonden naar het buitenland. Andere lidstaten hebben 15 keer een melding van dierenwelzijnsovertredingen (een melding kan meerdere overtredingen bevatten) aan Nederland verzonden na transporten vanuit Nederland naar andere lidstaten (12x overbelading, 4x dieren die ongeschikt waren voor het vervoer, 1x te weinig drinken of voer). Ook houdt de NVWA regulier controles op het welzijn van dieren tijdens transport. De afgelopen vijf jaar is een aantal overtredingen vastgesteld. Meestal was sprake van import zonder een gezondheidscertificaat. Op het gebied van dierenwelzijn is een aantal overtredingen geconstateerd, waaronder het niet scheiden van dieren en het onjuist vervoeren van onafgerichte paarden. Jaarlijks worden inspectieresultaten hiervan openbaar gemaakt3.
Bent u bereid om het toezicht op paardentransporten uit Ierland en het Verenigd Koninkrijk te intensiveren? Zo nee, waarom niet?
Bij binnenkomst in de EU vanuit het Verenigd Koninkrijk wordt reeds 100 procent controle gedaan op de geïmporteerde paarden. Dit is wettelijk verplicht. De NVWA zal de komende periode het toezicht op paardentransporten intensiveren.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Het bericht dat het Regionaal Autisme Centrum (RAC) in Helmond en Tilburg stopt met behandeling en het stellen van diagnoses bij 18-plussers |
|
Sarah Dobbe |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Regionaal Autisme Centrum (RAC) in Helmond en Tilburg stopt met behandeling en het stellen van diagnoses bij 18-plussers?1
Personele schaarste en een groeiende vraag naar zorg leiden er toe dat het knelt in de ggz. Dit is zorgelijk, maar helaas de realiteit. Het besluit van het Regionaal Autisme Centrum (RAC) om zorg af te bouwen is het gevolg van de personele krapte. Ik vind het ontzettend vervelend voor mensen die door dit besluit hun behandeling moeten afbouwen of langer op een wachtlijst moeten staan. Mochten er cliënten zijn die naar hun mening geen adequate vervangende zorg hebben ontvangen, dan is het belangrijk dat zij zich melden bij hun zorgverzekeraar. Via zorgbemiddeling kunnen zorgverzekeraars hun verzekerden bemiddelen naar een andere zorgaanbieder.
Deelt u de analyse dat de toegang tot zorg voor mensen met (vermoedens van) autisme in deze regio hierdoor nog verder achteruit gaat?
Het wegvallen van het RAC zal voor de mensen die in behandeling waren of op de wachtlijst stonden nadelige gevolgen kunnen hebben. Het is aan aanbieders en zorgverzekeraars om in de regio te zorgen voor voldoende ggz-aanbod passend bij de zorgvraag van mensen in de regio. Dit geldt voor de gehele ggz en dus ook voor de zorg voor mensen met autisme. Ik verwacht dat zorgverzekeraars bij de inkoop van zorg in deze regio ook specifiek aandacht hebben voor de zorg voor mensen met (vermoedens van) autisme.
Deelt u de mening dat de zorgverzekeraars op dit gebied hun zorgplicht niet nakomen?
Het is aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om te beoordelen of zorgverzekeraars aan hun zorgplicht voldoen. De coördinerend zorgverzekeraar in de regio (CZ) heeft aangegeven dat zorgverzekeraars direct nadat de aanbieder de sluiting bij hen bekend maakte, alle stappen die zij als zorgverzekeraar konden zetten, gezet hebben. Hierbij gaat het om het wijzen van cliënten op zorgbemiddeling, het informeren van de NZa, en het benaderen van andere zorgaanbieders.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de zorgaanbieders in deze regio en de zorgverzekeraars over hoe de toegankelijkheid van de zorg voor mensen met (vermoedens van) autisme weer op orde kan worden gebracht?
Nee, dat is aan partijen in de regio zelf. Zoals ik heb aangeven in het antwoord op vraag 2 zijn aanbieders en zorgverzekeraars samen verantwoordelijk om in de regio te zorgen voor voldoende toegankelijk aanbod voor mensen met (vermoedens van) autisme.
Speelt deze problematiek op meer plekken? Zo ja, op welke plekken en wat doet u eraan om de zorg voor mensen met (vermoedens van) autisme toegankelijk te houden?
Het is mij niet bekend dat het stoppen van de behandeling voor mensen met autisme speelt op meerdere plekken. In het Integraal Zorgakkoord zijn diverse afspraken gemaakt om de toegankelijkheid van de ggz te vergroten, zoals het versterken van de samenwerking tussen huisarts, ggz en sociaal domein en het stimuleren van hybride en digitale zorg om de behandelcapaciteit te vergroten.
De berichten 'Problemen Ommelander Ziekenhuis waren te voorspellen en 'Miljoenenverlies voor ziekenhuis Viecurie financiële hulp nodig' |
|
Jimmy Dijk |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Wat zijn de onderliggende oorzaken dat de afgelopen maanden meerdere (streek)ziekenhuizen in de problemen zijn gekomen?1, 2 Wat kan het kabinet hieraan doen, zonder dat nog meer (streek)ziekenhuizen gesloten worden?
De oorzaken waardoor ziekenhuizen problemen ervaren zijn divers. Ommelander ziekenhuis geeft aan te maken hebben gekregen met forse prijsstijgingen en loonontwikkelingen, stijging van het ziekteverzuim en krapte op de arbeidsmarkt. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het uitgangspunt het openhouden van streekziekenhuizen wordt. De komende periode gebruik ik om met alle betrokkenen te spreken en tot een gezamenlijk gedragen oplossing te komen.
Heeft u het artikel «Problemen Ommelander Ziekenhuis waren te voorspellen» gelezen en wat is uw reactie hierop? Bent u op de hoogte van de problemen bij het Ommelander Ziekenhuis? Waar ligt wat u betreft de oorzaak?
Ik heb kennisgenomen van het artikel en er is contact geweest met het Ommelander Ziekenhuis. Als oorzaken van het financiële verlies noemt Ommelander forse prijsstijgingen en loonontwikkeling, stijging van het ziekteverzuim en krapte op de arbeidsmarkt. Dit zorgde voor zowel hogere kosten als minder omzet. Het ziekenhuis geeft aan tijdig herstelmaatregelen in gang te hebben gezet om de toegankelijkheid van zorg te kunnen garanderen. De herstelmaatregelen, die worden gesteund door de banken en verzekeraars, hebben als doel om het ziekenhuis financieel gezond te maken. Hoewel dit tijd vergt, zijn er inmiddels3 in 2024 7% meer verwijzingen naar het ziekenhuis ten opzichte van 2023.
De door het ziekenhuis genoemde oorzaken zijn herkenbaar, meerdere ziekenhuizen en zorgaanbieders hebben hiermee te maken. Wanneer ziekenhuizen in financiële problemen (dreigen) te komen, en de continuïteit van de zorg in het geding dreigt te komen, gelden de Early Warning System (EWS)-afspraken waardoor er tijdig gehandeld kan worden. Ik heb over Ommelander Ziekenhuis geen EWS-melding gehad en ook geen informele signalen ontvangen van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Dit betekent dat naar oordeel van de NZa en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd financiële problemen niet leiden tot een onbeheersbare situatie met risico’s voor de patiëntveiligheid en continuïteit tot gevolg.
Wat vindt u van de uitspraak van de accountant van het Ommelander ziekenhuis: «Eén procent rendement is wel een ondergrens. Je zag over 2022 dat kleine ziekenhuizen daar maar net boven zaten. Dat maakt ze kwetsbaar, want tegenvallers kunnen dan snel tot verliessituaties leiden en dat blijkt bij het Ommelander Ziekenhuis nu ook»? Herkent u deze situatie? Vindt u het gepast dat vitale publieke voorzieningen, zoals ziekenhuizen, in deze situatie verkeren? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Het is evident dat een (langdurig) beperkt financieel rendement een zorginstelling kwetsbaar kan maken. Cijfers uit jaarrekeningen van afgelopen jaren4 hebben laten zien dat ziekenhuizen er (gemiddeld gezien) financieel goed voor staan. Wel zijn er verschillen: een aantal ziekenhuizen staan er niet goed voor.
Alle patiënten in Nederland hebben recht op kwalitatief goede zorg. Daarbij moet het niet uitmaken waar je woont. Het is aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om hier goede afspraken over te maken.
Wat vindt u van het feit dat het bestuur van het Scheemder ziekenhuis de financiële problemen wijt aan personeelstekort, waardoor ze minder patiënten kunnen behandelen en dus minder verdienen dan gepland? Denkt u dat met de huidige beloning voor verpleegkundig personeel en de werkdruk het personeelstekort zal afnemen? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Zo nee, waarom niet?
Als Minister ga ik niet over de uitspraken van het bestuur.
Het aanpakken van de personeelskrapte in de zorg heeft zeer grote prioriteit. Zorg is mensenwerk. Voor alle zorginstellingen geldt dat zij, al dan niet in samenwerking in een regio, de uitdaging hebben om met het beschikbare personeel zo optimaal mogelijk zorg te verlenen. In het Hoofdlijnenakkoord staat beschreven dat ik het daarom aantrekkelijker ga maken om in de zorg te werken. Dit zal ik de komende tijd uitwerken. Ik ga de werkdruk verlagen door minder registratietijd en door slim gebruik te maken van innovaties. Ik geef medewerkers de regie terug over hun roosters, over hun loopbaan en over hoe en waar ze hun werk het beste kunnen doen.
Onderdeel van de herstelmaatregelen van het Ommelander Ziekenhuis is het aantrekkelijker maken van het werk in het ziekenhuis. Hiervoor is een samenwerking met het UMCG opgezet waarbij SEH-artsen een gecombineerde functie hebben waarbij ze zowel in het universitair centrum (UMCG) als in het regionale ziekenhuis (Ommelander Ziekenhuis) werken. Er blijkt veel interesse in deze gecombineerde functie. Ik zie deze samenwerking als een mooi voorbeeld om – ondanks de personeelskrapte – hoogwaardige en toegankelijke zorg te kunnen blijven bieden.
Wanneer heeft u voor het laatst contact gehad met het Ommelander Ziekenhuis? Kunt u alle onderliggende stukken van dit contact naar de Kamer sturen?
Naar aanleiding van deze Kamervragen is er telefonisch contact geweest met het Ommelander ziekenhuis, er zijn daarbij geen onderliggende stukken uitgewisseld.
Wanneer heeft u voor het laatst met bezorgde patiënten uit Scheemda, Oldambt en omstreken gesproken over het verschralen van de ziekenhuiszorg in hun regio? Indien u dit niet heeft gedaan, waarom niet? Bent u bereid dit te gaan doen?
Er is (nog) geen gesprek gevoerd met de patiënten uit de regio Scheemda en Oldambt, ik ben daar zeker toe bereid en zal een bezoek inplannen.
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Miljoenenverlies voor het ziekenhuis Viecurie financiële hulp nodig»? Wat is uw reactie hierop? Hoe is dit miljoenenverlies wat u betreft ontstaan?
Ik heb kennisgenomen van het bericht en er is contact geweest met het VieCuri Medisch Centrum. Als oorzaken van het verlies noemt VieCuri de fors gestegen kosten van energie, inflatie (waardoor inkoop duurder werd) en hogere loonkosten als gevolg van de vernieuwde CAO ziekenhuizen. Deze hogere kosten konden niet volledig gedekt worden met hogere inkomsten. Zoals aangegeven bij vraag 2 hebben meerdere ziekenhuizen en zorgaanbieders hiermee te maken.
Wat vindt u van de oorzaken van het verlies die door de directie worden genoemd zoals de forse inflatie waardoor inkoop duurder werd, de stijging van energiekosten en hogere loonkosten als gevolg van de vernieuwde CAO ziekenhuizen?
De hoge inflatie van de voorbije jaren is niet veroorzaakt door de zorg, maar de zorg voelt de gevolgen daarvan wel. De voorbije jaren is er sprake van een hoge prijsstijging die is ontstaan door de hogere gasprijzen. Deze hogere prijsstijging leidt ook voor veel ziekenhuizen en andere zorgaanbieders tot fors hogere uitgaven. Zorginstellingen hebben naast de inflatie ook rekening moeten houden met hogere lonen (die mede omhoog zijn gegaan ter compensatie van de hogere inflatie). Van de uitgavenstijging in de Zvw tussen 2020 en 2024 van bijna 25% hangt ruim 90% samen met loon- en prijsstijging. In de cao ziekenhuizen is voor de jaren 2023 en 2024 een salarisverhoging van totaal 15% afgesproken. Door het beschikbaar stellen van de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (OVA) draag ik bij aan deze salarisontwikkeling. Ik ben zelf echter geen partij in de cao-onderhandelingen. De gemiddelde loon- en prijsstijging in de economie is de afgelopen jaren verwerkt door de NZa in haar vastgestelde tarieven en zit in de vergoeding die VWS aan verzekeraars beschikbaar stelt om contractafspraken te maken met zorginstellingen. Het is mogelijk dat (individuele) zorginstellingen zwaarder dan gemiddeld zijn/worden getroffen door inflatie/loonstijging. Het is allereerst aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om met elkaar goede financiële afspraken te maken waarbij tevens aan de zorgplicht wordt voldaan.
Wanneer ziekenhuizen in financiële problemen (dreigen) te komen, en de continuïteit van de zorg in het geding dreigt te komen, gelden de Early Warning System (EWS)-afspraken waardoor er tijdig gehandeld kan worden. Op 1 mei 2024 hebben we een melding ontvangen over VieCuri, die op 27 juni 2024 weer is beëindigd omdat er voldoende financiële steun is toegezegd door betrokken zorgverzekeraars en banken.
In algemene zin kan worden opgemerkt dat de geldende macrokaders en de door de NZa vastgestelde tarieven rekening houden met de stijging van prijzen en lonen. Specifiek ten aanzien van de stijgende energiekosten is relevant dat het Ministerie van VWS en de NZa in najaar 2022 hebben besloten de gereguleerde tarieven 2023 vroegtijdig op te hogen in verband met de sterk stijgende inflatie.
Erkent u dat dit een gevolg is van uw eigen beleid? Zo nee, waarom denkt u dat deze uitkomst niet het gevolg is van beleid?
Antwoord vraag 9.
Als Minister ga ik niet over de individuele bedrijfsvoering van een ziekenhuisorganisatie.
Hoe gaat u voorkomen dat er net zoals in Venlo andere ziekenhuizen – zie bijvoorbeeld in Heerlen – ontmanteld gaan worden waardoor de toegankelijkheid voor patiënten verslechtert en de gezondheidsrisico’s toenemen?
De toegankelijkheid van de (ziekenhuis)zorg voor alle patiënten in alle regio’s in Nederland is voor mij heel belangrijk en een speerpunt in het hoofdlijnenakkoord. De komende periode wordt dit verder uitgewerkt in het Regeerprogramma.
Welke verantwoordelijkheid hebben de zorgverzekeraars volgens u wat betreft het openhouden van ziekenhuizen? Deelt u de mening dat hun belang: de kosten zo laag mogelijk houden door ziekenhuizen te sluiten, haaks staat op het belang van patiënten om goede zorg dichtbij te hebben?
In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat de insteek wordt dat streekziekenhuizen behouden blijven. Dit zullen we de komende periode uitwerken. De zorgverzekeraars hebben in het geval van een naturapolis de zorgplicht om ervoor te zorgen dat hun verzekerden tijdige, bereikbare en kwalitatief goede zorg krijgen.
De NZa houdt toezicht op deze zorgplicht en heeft hiervoor handvatten opgesteld. In deze handvatten staat hierover: «Je bent verantwoordelijk voor het tijdig leveren van passende zorg aan de individuele verzekerde. Is er sprake van een (dreigende) sluiting van een zorgaanbieder, bijvoorbeeld door faillissement? Dan zorg je ervoor dat de verzekerde tijdige en passende zorg kan blijven ontvangen. Blijft de verzekerde zorg ontvangen van de onder druk staande zorgaanbieder? Dan moet de verzekerde ervanuit kunnen gaan dat er maatregelen worden getroffen waardoor de zorg doorgang blijft vinden. Sluit de zorgaanbieder, bijvoorbeeld door faillissement? Dan moet de verzekerde terecht kunnen bij een andere aanbieder. Verzekerden behouden altijd tijdige, bereikbare en kwalitatief goede zorg.»
Daarnaast zetten zorgpartijen waaronder Zorgverzekeraars Nederland (ZN) zich binnen het Integraal Zorg Akkoord – Onderdeel D. Regionale samenwerking, in voor een toekomstbestendig zorglandschap met het uitgangspunt «nabij als het kan, veraf als het moet». Zorg die vaak voorkomt en laagcomplex is, moet voor iedereen dicht(er)bij beschikbaar zijn.
De gevolgen van budgetplafonds in de ggz |
|
Sarah Dobbe |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
In hoeverre heeft u zicht op de effecten van de budgetplafonds die zorgverzekeraars hanteren in de ggz?
In beginsel ben ik niet op de hoogte van de afspraken die individuele zorgverzekeraars en individuele zorgaanbieders in contracten met elkaar maken. Zorgverzekeraars moeten ervoor zorgen dat hun verzekerden zorg krijgen en dat zij zelf invulling geven aan de afspraken die zij maken.
Heeft u zicht op de hoeveelheid tijd die zorgverleners en zorgaanbieders kwijt zijn aan de bureaucratische rompslomp rondom budgetplafonds in de ggz, zoals overleggen met de zorgverzekeraar wanneer het plafond dreigt te worden bereikt? Zo nee, bent u bereid om dit in kaart te brengen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 ben ik niet op de hoogte van de afspraken die individuele zorgverzekeraars en individuele zorgaanbieders in contracten met elkaar maken. Daarmee heb ik ook geen exact zicht op de tijd die partijen besteden aan de contractering of, in het bijzonder, aan het proces van bijcontracteren wanneer een omzetplafond (bijna) bereikt is. In het IZA zijn ten behoeve van het verbeteren van het proces rondom de contractering uitgebreide afspraken gemaakt over het tijdig afronden van het inkoopproces, het proces rondom bijcontractering wanneer het omzetplafond is bereikt, en wordt door de zorgverzekeraars in samenwerking met zorgaanbieders gewerkt aan het verlagen van de administratieve lasten en verdere uniformering van inkoopvereisten.
Heeft u zicht op de hoeveelheid/het aantal cliënten in de ggz die nu minder kunnen worden geholpen, doordat er gebruik wordt gemaakt van budgetplafonds? Zo nee, bent u bereid om dit in kaart te brengen?
Het is erg ingewikkeld om het precieze effect van omzetplafonds in kaart te brengen zo lang er ook andere factoren zijn die van invloed zijn op de wachtlijsten, zoals bijvoorbeeld een tekort aan personeel ten opzichte van de totale zorgvraag. Ik deel daarbij overigens niet uw verwachting dat er door omzetplafonds minder patiënten in de ggz geholpen worden. Als omzetplafonds op de juiste manier worden ingezet kunnen deze namelijk ook bijdragen aan de doelmatigheid van de zorg, wat de toegankelijkheid juist ten goede komt. Zo kunnen zorgverzekeraars ruimere omzetplafonds afspreken met zorgaanbieders die passende zorg leveren dan met zorgaanbieders die minder passende zorg leveren. Dat omzetplafonds worden gehanteerd, mag niet betekenen dat er onvoldoende beschikbare zorg wordt ingekocht door de verzekeraar ten opzichte van zijn verzekerden.
Ook is de zorgverzekeraar, wanneer het zorgplafond eenmaal is bereikt, verplicht om de verzekerde te bemiddelen naar een plek binnen de treeknorm. Als dit niet bij andere aanbieders kan, dan moet er worden bijgecontracteerd bij de oorspronkelijke aanbieder.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen die zorg nodig hebben momenteel niet geholpen kunnen worden, vanwege de budgetplafonds, terwijl er ook nog bijna 100.000 mensen op ggz-wachtlijsten staan? Zo ja, bent u bereid om deze budgetplafonds af te schaffen?
Ik deel niet uw analyse dat er door omzetplafonds minder patiënten in de ggz geholpen kunnen worden en ben daarom ook niet van mening dat budgetplafonds door zorgverzekeraars moeten worden afgeschaft. Zoals ik in antwoord op de eerste vraag al aangaf, kunnen omzetplafonds juist ook helpen om schaarse capaciteit optimaal in te zetten en er daarmee voor zorgen dat de zorg bij de patiënten terecht komen die de zorg het hardst nodig hebben. Wel ben ik actief in gesprek met het veld, waaronder zorgverzekeraars, om te bekijken hoe we de toegankelijkheid voor de ggz kunnen verbeteren, bijvoorbeeld in het kader van de cruciale ggz. Ook de werking van financiële instrumenten, zoals het omzetplafond, neem ik mee in die gesprekken.
Hulp aan jongeren en volwassenen met eetstoornissen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de opmerkingen van uw ambtsvoorgangers die diverse keren in Kamerdebatten, schriftelijke vragen, media-optredens en het vragenuur aangeven dat de hulp aan mensen met een eetstoornis vele malen beter moet en dat er zelfs door een van uw voorgangers is gezegd dat het «code zwart» is?1
Ja.
Wat is er sinds deze duidelijke kwalificatie in 2021 gedaan om het hulpaanbod te verbeteren? Kunt u dit zo concreet mogelijk beschrijven?
In 2020 is op initiatief van partijen in het veld gestart met de ketenaanpak eetstoornissen (hierna: K-EET) voor jongeren, gesubsidieerd door het Ministerie van VWS. In deze aanpak werken kinderartsen, psychologen en psychiaters samen met ouders en jongeren om de zorg rondom eetstoornissen voor jongeren te verbeteren. In de afgelopen jaren is het netwerk van K-EET steeds verder uitgebreid.
Met behulp van K-EET zijn acht bovenregionale landelijk dekkende netwerken opgezet waarin zorgprofessionals intensief samenwerken, kennis uitwisselen en casuïstiek bespreken. Inmiddels zijn deze acht netwerken geborgd in de bovenregionale expertisenetwerken jeugd (zie vraag 5). Vanuit deze netwerken worden ook scholingsbijeenkomsten georganiseerd om de zorgstandaard eetstoornissen beter onder de aandacht te brengen bij professionals.
K-EET heeft daarnaast actief geïnvesteerd in voorlichting en het laagdrempelig delen van kennis op het gebied van eetstoornissen. Zo is de website First Eet Kit2 opgezet. Hier kunnen jongeren, hun ouders en naasten en zorgprofessionals informatie vinden over eetstoornissen, tips om een eetstoornis te herkennen en hoe je iemand het beste kan ondersteunen, en uitleg over hoe je hulp kan vinden. Daarnaast is er een advieslijn die eerstelijnsprofessionals, zoals bijvoorbeeld huisartsen, dagelijks kunnen bellen om direct met een specialist op het gebied van eetstoornissen te overleggen wanneer zij een vraag hebben over een patiënt met een (mogelijke) eetstoornis. En er is een interactieve kaart gemaakt waar zorgaanbieders – zowel op het gebied van behandeling als begeleiding – hun aanbod zichtbaar kunnen maken voor professionals die passende hulp zoeken.3
Ook heeft K-EET ingezet op het ontwikkelen van pilots. VIBES, vroeginterventie bij eetstoornissen, is daarvan een voorbeeld en biedt een handvat om kinderen met een beginnende eetstoornis zo snel mogelijk te ondersteunen. Door bovenstaande activiteiten wordt ook samenwerking tussen professionals gestimuleerd.
Daarnaast is op basis van signalen over toename van het aantal crisismeldingen en escalerende problematiek als gevolg van corona, waaronder eetstoornissenproblematiek, in 2021 € 50 miljoen extra beschikbaar gesteld voor de acute jeugd ggz. Doel van deze middelen was het realiseren van tijdelijke uitbreiding van ambulante en klinische crisiscapaciteit en het verminderen van de druk op de acute jeugd-ggz. Deze middelen zijn via acht coördinerende gemeenten uitgekeerd aan 28 aanbieders en konden tot einde 2023 ingezet worden. U bent met de Kamerbrief van 21 juni 2024 geïnformeerd over de besteding van deze middelen.4
Hoeveel extra behandelaren voor eetstoornissen zijn er gekomen? Hoeveel extra behandelcentra of -plekken? Hoeveel meer jongeren (onder de 18) en volwassenen (boven de 18) worden jaarlijks extra geholpen ten opzichte van 2019 en 2021?
Deze cijfers worden niet landelijk bijgehouden. Het is dan ook niet bekend hoeveel jongeren worden geholpen voor een specifieke stoornis of aandoening, en evenmin hoeveel behandelaren of plekken er zijn voor jongeren met een eetstoornis. Dit geldt ook voor volwassenen.
Bent u tevreden met wat er de afgelopen jaren is gedaan en is bereikt?
De afgelopen jaren zijn veel stappen in de goede richting gezet, maar eetstoornissen betreffen hardnekkige en complexe problematiek. Voor de meerderheid van de jongeren en volwassenen met een eetstoornis is de beschikbare zorg passend. Voor een kleiner deel van de jongeren en volwassenen blijkt het ingewikkeld tijdig passende zorg te bieden. Dit kan komen omdat een eetstoornis soms pas laat wordt herkend of erkend. Maar ook omdat een deel van deze jongeren en volwassenen met meerdere problemen tegelijkertijd te maken hebben, zoals bijvoorbeeld suïcidaliteit, trauma, somatische problemen, of autisme. Deze aandoeningen kunnen elkaar versterken of afwisselen, waardoor behandeling vanuit meerdere expertises en zorgprofessionals nodig is.
Wat is er concreet gedaan met het gespecialiseerde hulpaanbod, waaronder betere hulp aan eetstoornissen in de expertisecentra/netwerken die door het amendement Klaver-Westerveld opgericht zouden worden?
Mijn voorganger heeft op 21 juni jl. een voortgangsbrief Jeugd naar de Tweede Kamer gestuurd waarin hij is ingegaan op de stand van zaken rond de bovenregionale expertisenetwerken (hierna: BENs). Als bijlage bij deze brief was de voortgangsrapportage over de BENs toegevoegd, met daarin een groot aantal voorbeelden van wat concreet gedaan is met het gespecialiseerde hulpaanbod. Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar die brief.5
Wat is er concreet gedaan met de bevindingen en aanbevelingen uit het rapport «Preventie en vroege behandelingen van eetstoornissen» van de Gezondheidsraad? Kunt u dit per aanbeveling uiteen zetten?
Mijn voorganger heeft u in september 2022 een uitgebreide beleidsreactie6 gestuurd op het advies van de Gezondheidsraad en daarin ook aangegeven dat een aanzienlijk deel van de adviezen vorm moet krijgen door zorgprofessionals en aanbieders. Zij zijn het beste in staat om te beoordelen hoe zij de zorg het beste kunnen leveren en wat aansluit bij de behoeften van jongeren en ouders.
Het rapport kende drie hoofdadviezen:
Een goede mentale gezondheid is belangrijk en verkleint de kans op (psychiatrische) aandoeningen. In het vorige kabinet is daarom de aanpak «mentale gezondheid: van ons allemaal» tot stand gekomen7. Daarin is ook specifiek aandacht voor de mentale gezondheid voor jongeren. U heeft eind december 2023 een voortgangsbrief ontvangen over deze aanpak8.
Een mooi voorbeeld is ook de aanpak STORM waar op scholen in verschillende regio’s mee gewerkt wordt9. In deze aanpak leren jongeren dat zij zelf invloed hebben op hun gevoelens, stemmingen en emoties en leren ze negatieve gevoelens om te buigen naar positieve.
Ook met K-EET is ingezet op preventie, zoals met de hierboven genoemde website First EET Kit, de pilot over vroeg interventies, scholingsbijeenkomsten en recent met een artikel over K-EET in het magazine van Jeugdartsen om ook professionals te ondersteunen signalen over eetstoornissen vroegtijdig te herkennen.
De Gezondheidsraad geeft aan dat nog weinig wetenschappelijk onderzoek is gedaan naar de effectiviteit van behandelingen wanneer sprake is van comorbiditeit (één of meer andere aandoeningen) naast een eetstoornis. De Gezondheidsraad adviseert het veld om te werken met een transdiagnostisch model wanneer van één of meerdere (psychische) stoornissen naast een eetstoornis sprake is. Ook adviseert de Gezondheidsraad deskundigheidsbevordering te stimuleren in bovenregionele netwerken.
Dit zijn adviezen die primair aan het veld zijn gericht. Vanuit K-EET waren al landelijk dekkende bovenregionale netwerken opgezet in acht regio’s, financieel ondersteund door VWS. In deze netwerken wordt actief samengewerkt en kennis uitgewisseld en daarmee wordt de deskundigheid rondom eetstoornissen verder bevorderd.
Het doen van onderzoek naar prevalentie en effectiviteit van behandelen is een taak die primair ligt bij zorgaanbieders, universitaire centra, professionals en andere betrokkenen. De Verenging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) stimuleert ook onderzoek. Alle instellingen binnen het landelijk transitie arrangement (LTA) doen onderzoek naar effectieve jeugdhulp. Een aantal topklinische ggz-instellingen houdt zich specifiek bezig met onderzoek naar de behandeling van jongeren met een eetstoornis. Ook subsidieert de VNG de een viertal academische instellingen bij hun kennisfunctie. Hier wordt o.a. onderzoek gedaan naar de effectiviteit van behandelingen.
Daarnaast houden verschillende netwerken zich bezig met onderzoek, bijvoorbeeld het Topreferente eetstoornissen netwerk (TEN) en de Nederlandse Academie van Eetstoornissen (NAE).
Tenslotte is met de Hervormingsagenda Jeugd een brede werkorganisatie Kwaliteit en Blijvend Leren (KBL) ingericht. In KBL wordt door partijen uit het veld gewerkt aan een gezamenlijke onderzoeks- en leeragenda.
Is het volgens u gelukt om eetstoornissen bij kinderen en jongeren in een eerder stadium te herkennen en te behandelen zoals de bedoeling was? Zo nee, hoe kan dit?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 aangaf, zijn de afgelopen jaren goede stappen gezet. In de acht bovenregionale netwerken wordt casuïstiek besproken en is veel meer kennis beschikbaar om eetstoornissen bij kinderen en jongeren eerder te herkennen en te behandelen. De samenwerking tussen professionals rondom een jeugdige is daarmee ook verbeterd, bijvoorbeeld tussen specialisten en huisartsen of poh-ggz. Tenslotte worden regio bijeenkomsten die door K-EET worden georganiseerd voor professionals zeer goed bezocht. Daarmee wordt de kans dat een eetstoornis eerder wordt (h)erkend vergroot.
Hoe verklaart u het dat ondanks de alarmerende berichten en de heldere taal van bewindspersonen in de afgelopen jaren de wachttijd in de GGZ alleen maar is toegenomen en volgens de informatiekaart2 van de NZA van 11 weken in december 2022 naar 14 weken in mei 2023 naar zelfs 15 weken in december 2023 is gestegen? Is de wachttijd sinds eind 2023 verder gestegen of gedaald?
De geestelijke gezondheidszorg staat voor een aantal grote uitdagingen. Het psychisch welbevinden van mensen blijft afnemen11 en daarmee ook de behoefte aan psychische zorg of ondersteuning. Dit laten ook de cijfers van de NZa zien. Tegelijkertijd is sprake van personele krapte en een daarmee samenhangend structureel capaciteitstekort12. Dit alles maakt dat het terugdringen van de wachttijden geen simpele oplossing kent maar vraagt om een brede aanpak en een lange adem. Met het Integraal Zorgakkoord (IZA), het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) en de Aanpak Mentale gezondheid van ons allemaal zijn daartoe de eerste stappen gezet.
De meest recente wachttijdcijfers komen uit de informatiekaart die de NZa op 4 april jl. heeft gepubliceerd13. Dit zijn cijfers tot en met december 2023. Na de zomer komt de NZa met nieuwe cijfers.
Wat is er concreet gebeurd toen duidelijk werd dat de wachttijd alleen maar verder toenam? Wat is uw kwalificatie aangezien uw ambtsvoorganger in 2021 al zei dat het «code zwart» was?
Dat mensen te lang moeten wachten op de hulp die zij nodig hebben is zorgelijk en onwenselijk. Tegelijkertijd zie ik ook dat er niet één pasklare oplossing voor dit probleem is. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 is het oplopen van wachttijden een resultaat van een veelheid aan factoren. Het verbeteren van de toegankelijkheid van de ggz vergt een brede aanpak, waar ik mij – evenals mijn ambtsvoorganger – hard voor maak met onder andere het IZA, het GALA, de Hervormingsagenda Jeugd en de Aanpak Mentale gezondheid van ons allemaal14.
Wat gebeurt er specifiek om ouders en anderen in het directe netwerk te ondersteunen? Krijgen organisaties die zich hiermee bezig houden voldoende hulp vanuit het Ministerie van VWS?
Vanuit K-EET is op de website First Eet Kit informatie aanwezig voor ouders en naasten van jongeren met een eetstoornis. Daar worden ook tips gegeven en verwijzingen naar relevante organisaties en websites gedeeld. Ook vanuit (ervaringsdeskundige) organisaties wordt ondersteuning aangeboden aan ouders. Een voorbeeld hiervan is de webinar «eerste hulp bij eetstoornissen» die georganiseerd wordt door stichting Kiem.
Het is belangrijk dat behandelaren ouders goed betrekken bij een behandeling. Zowel in de zorgstandaard eetstoornissen, als de richtlijn samen met ouders en jeugdigen beslissen over passende hulp, wordt dit benadrukt. De zorgstandaard en richtlijn dienen als handvat voor professionals bij het uitvoeren van de zorg.
Tot slot wordt de patiëntenvereniging voor eetstoornissen, WEET, financieel ondersteund door VWS via de subsidieregeling voor patiënten en gehandicaptenorganisaties.
Wat zijn uw specifieke plannen om de hulp aan jongeren en volwassenen met een eetstoornis substantieel te verbeteren de komende jaren? Welke concrete maatregelen en doelen gaat u stellen? Hoe kan de Kamer dit controleren?
In 2023 is opnieuw een subsidie verstrekt aan K-EET. Deze loopt tot 2026 zodat kan worden doorgebouwd op de eerdere resultaten. K-EET wil de komende jaren de netwerkaanpak verder door ontwikkelen, herkenning van eetstoornissen verder verbeteren en vroege behandeling van eetstoornissen stimuleren, en nog meer kennis ontwikkelen, benutten en beschikbaar stellen.15
Welk aanbod is er voor cliënten die op een wachtlijst staan? Wat kunnen zelfregiecentra op basis van ervaringsdeskundigheid hierin bieden? Kunt u in de uitwerking van onze motie (Kamerstuk 25 424, nr. 691)3 over structurele financiering van zelfregiecentra, ook het hulpaanbod voor mensen met een eetstoornis meenemen?
Er zijn verschillende initiatieven om mensen gedurende de periode dat zij op een wachtlijst staan te begeleiden of ondersteunen. Voorbeelden hiervan zijn het initiatief van de «Wachtverzachter» in Dronten, de wachttijdondersteuning van Kompassie in Den Haag, de eerder genoemde website First Eet Kit, websites van ervaringsdeskundigen, verschillende zelfregie- en herstelhuizen, de pilot van GGNet in Zutphen om de wachttijden terug te dringen en webinars van Stichting Kiem. Ook bieden steeds meer ggz-aanbieders e-health aan tijdens het wachten, zoals de app Superbrains van Parnassia. De POH-ggz kan ook kortdurend cliënten met (lichte) psychische klachten begeleiden of ondersteunen. In de brief van mijn ambtsvoorganger naar aanleiding van het SO over het MIND onderzoek wachttijden ggz wordt nader op deze voorbeelden in gegaan (Kamerstuk 25 424, nr. 678).
Ook verwijs ik naar de brief van 19 juni 2024 van mijn ambtsvoorganger17. Daarin is aangegeven dat de «Stuurgroep Toegankelijkheid en wachttijden» is verzocht om, in afstemming met de regionale versnellers, te kijken naar mogelijkheden mensen bij verwijzing naar de ggz meer informatie te bieden over waar men in de regio terecht kan voor ondersteuning tijdens het wachten op behandeling in de ggz. Daarbij is het streven eind 2024 te starten met het aanbieden van deze informatie bij de verwijzing. Tegelijk bieden veel gemeenten een sociale kaart aan waar aanbod op het gebied van zorg en welzijn zichtbaar is. Zelfregie centra kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de ondersteuning van mensen die op een wachtlijst staan. In het IZA is afgesproken om in vijf jaar toe te werken naar een landelijk dekkend netwerk van laagdrempelige steunpunten en e-communities, waar iedere inwoner zonder indicatie toegang tot heeft en waar je kunt werken aan je herstel. Gemeenten kunnen voor het realiseren van deze IZA afspraak financiële middelen aanvragen. De steunpunten zijn voor een brede groep mensen toegankelijk, in de opzet en financiering van de steunpunten wordt daarom niet gestuurd op specifieke doelgroepen.
Het artikel 'RWE hoopt op geitenpaadje voor project met waterstof uit afval' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Met het Fuse Reuse Recycle-project (FUREC-project) zal er groene en circulaire waterstof worden geproduceerd uit niet recyclebaar huishoudelijk afval, voldoet het FUREC-project aan de voorwaarden om mee te tellen voor de bindende doelstelling voor groene waterstof die binnen de Renewable Energy Directive (RED-III) wordt gesteld?1
Nee. In de RED-III wordt de term «hernieuwbare brandstof van niet-biologische oorsprong» (in het Engels afgekort tot RFNBO) gehanteerd voor groene waterstof. In gedelegeerde verordeningen is verder uitgewerkt aan welke eisen deze brandstoffen moeten voldoen om als RFNBO te mogen worden gekwalificeerd. De waterstof die wordt geproduceerd via het FUREC-project voldoet niet aan deze eisen. Zo wordt er in het geval van het FUREC-project geen hernieuwbare elektriciteit ingezet voor de productie van waterstof, maar afval met een deels biogene component.
Zijn er in andere Europese landen vergelijkbare projecten waar groene waterstof wordt geproduceerd uit huishoudelijk afval? Tellen deze projecten in die landen mee voor de groene waterstofverplichting uit de RED-III? Waarom wel of waarom niet?
Ook in andere Europese landen wordt gekeken naar waterstofproductie uit afval. Dit is ook een van de onderwerpen waar ESWET, de Europese associatie die fabrikanten op het gebied van energie uit afval vertegenwoordigt, zich op richt. Ook de andere EU-lidstaten hebben zich te houden aan de eisen in RED-III en de gedelegeerde verordeningen; ofwel, waterstof uit afval kan niet als RFNBO worden gekwalificeerd om mee te mogen tellen voor de RFNBO-doelen die aan lidstaten zijn opgelegd voor de industrie en mobiliteitssector.
Hoe wordt er in andere Europese landen invulling gegeven aan de bindende doelstelling voor groene waterstof uit de RED-III? Hoe verhoudt dit zich tot de interpretatie die Nederland hanteert?
Uit de contacten die ik met andere EU-lidstaten heb, blijkt dat wij in Nederland relatief voorop lopen met de implementatie van RED-III en het instrumentarium voor opschaling van de markt voor hernieuwbare waterstof. Via bilaterale en multilaterale contacten blijf ik de ontwikkelingen in andere EU-lidstaten volgen. De Europese Commissie is in september met een mededeling gekomen waarin nadere richtsnoeren zijn gegeven over het gebruik van RFNBO’s in de industrie en mobiliteitssector en over waterstof die mag worden uitgezonderd van de noemer. Deze richtsnoeren dragen bij aan de eenduidige interpretatie van de in RED-III opgenomen eisen op het gebied van RFNBO’s.
Deelt u de mening dat het van belang is om duurzame en circulaire projecten als het FUREC-project zoveel mogelijk aan te moedigen en waar mogelijk te stimuleren zodat deze projecten doorgang kunnen vinden? Vindt u dat u dit op dit moment voldoende doet?
Projecten die bijdragen aan onze ambitie om als Nederland in 2050 klimaatneutraal en circulair te zijn kunnen op mijn aanmoediging rekenen. Onder meer via het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) zetten we in op groene groei in Nederland. Mocht het instrumentarium niet toereikend zijn, dan kan het kabinet bezien waar mogelijkheden liggen om dergelijke projecten te stimuleren. Bij deze afweging kijkt het kabinet ook naar een zo hoogwaardig mogelijke inzet van secundaire grondstoffen en houdt het kabinet rekening met het duurzaamheidskader voor biogrondstoffen.
Betreffende het FUREC-project is destijds vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat een steunbrief gestuurd aan RWE voor haar succesvolle aanvraag bij het Europese innovatiefonds ten behoeve van het FUREC-project. Ook heeft het Ministerie van KGG, zoals aangegeven in de beantwoording op eerdere Kamervragen over hetzelfde Energeia-artikel2, de afgelopen maanden regelmatig contact met RWE over het FUREC-project. Daarbij is met RWE over de verschillende openstaande uitzoekpunten gesproken voordat het bedrijf een definitief investeringsbesluit kan nemen. Uiteraard is daarbij ook bekeken hoe het Rijk kan bijdragen aan een positief investeringsbesluit van RWE. Deze gesprekken lopen nog. Ook het kabinet ziet het belang van dit mogelijke project, en is dus voornemens deze rol te blijven invullen.
Wat is de stand van zaken rond de mogelijke tweejarige vertraging van de netaanslutiing van het FURECT-project? Komt FUREC in aanmerking voor prioritaire behandeling?
In voornoemd Kamerstuk (2024Z00081) is de Kamer recent geïnformeerd over dit standpunt. Op 18 april 2024 is door de Autoriteit Consument & Markt (ACM) het codebesluit prioriteringsruimte bij transportverzoeken gepubliceerd. Netbeheerders moeten het prioriteringskader vanaf 1 oktober 2024 gebruiken in gebieden met netcongestie. Ik heb bij de prioritering van de klantaanvragen en de toepassing van het kader geen rol.
Wat is het resultaat van uw gesprekken met het cluster Chemelot over dit onderwerp? Heeft dit geleid tot het vinden van een oplossing? Waarom wel of waarom niet? Welke acties bent u nog voornemens te ondernemen?
Het Ministerie van KGG heeft gekozen voor een alomvattende clusteraanpak waarbij versnelling van projecten op clusterniveau wordt ontwikkeld. Daarnaast zijn er energyboards opgericht om een nauwere samenwerking tussen betrokken partijen, zoals de provincie, gemeenten en industrie te bevorderen, met als doel de processen te optimaliseren. Projecten in het cluster worden alleen in onderlinge samenhang gecoördineerd en behandeld. Om deze reden zijn er niet specifiek overleggen over dit project met RWE, Enexis, TenneT, Chemelot en de provincie Limburg.
Deelt u de mening dat het kabinet steviger moet optreden om knelpunten bij verduurzamingsprojecten op te lossen aangezien deze projecten van belang zijn voor het halen van de klimaatdoelstellingen en bijdragen aan het realiseren van een groene industrie?
In 2023 heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI) gelanceerd om versnelling aan te brengen in de verduurzamingsprojecten van de industrie en om knelpunten daarbij in gezamenlijkheid en onderlinge samenhang aan te pakken. In de Kamerbrief «Voortgang verduurzaming industrie» d.d. 10 oktober 20243 is de Kamer recent geïnformeerd over de stand van zaken van het NPVI. Ook netcongestie heeft mijn grote aandacht. In de Kamerbrief «Voortgang aanpak netcongestie» d.d. 11 juni 20244 is de Kamer geïnformeerd over de te hanteren aanpak. Waar het kabinet mogelijkheden ziet om knelpunten versneld op te lossen, zal het kabinet deze zeker aangrijpen.
Grensoverschrijdend gedrag op het ministerie van Justitie en Veiligheid |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de enquête van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) «Sociale veiligheid bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid»?1
Ik heb kennis genomen van het rapport naar aanleiding van de FNV Enquête naar sociale veiligheid bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De gepresenteerde resultaten neem ik serieus en er staan ernstige constateringen in. Sociale veiligheid is een onderwerp dat blijvende aandacht nodig heeft. De resultaten van het FNV-onderzoek onderstrepen dit. Binnen mijn ministerie ondernemen we veel activiteiten op dit terrein en wordt dit regelmatig gemeten via onder andere medewerker onderzoeken, monitor integriteit en risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E). In algemene zin komt hier met een hogere respons een genuanceerder beeld uit en zijn deze onderzoeken representatiever dan het rapport van de FNV. Dit doet echter niet af aan de inhoud van wat medewerkers terug geven in dit FNV-rapport. De FNV heeft dit rapport ook bedoeld als een steun in de rug om bij te dragen aan het vergroten van de sociale veiligheid binnen mijn ministerie. Dat waardeer ik.
Inmiddels heeft de waarnemend SG hier ook over gesproken met de vakbonden, waarbij de overige rijks-vakbonden van het FNV-rapport kennis konden nemen en reflecteren. Er is afgesproken de resultaten en gedane aanbevelingen zoveel mogelijk in gezamenlijkheid aan te laten sluiten op lopende activiteiten en deze waar nodig te versterken. De FNV-aanbevelingen geven hiervoor goede aanknopingspunten.
Wat zegt het u dat ongeveer de helft van de invullers in het afgelopen jaar te maken heeft gehad met grensoverschrijdend gedrag en dat veel werknemers te maken hebben met pesten, intimidatie, discriminatie en andere vormen van ongewenst gedrag?
Iedere medewerker die hiermee te maken heeft is er een te veel. We nemen deze signalen zeer ten harte: blijvende aandacht hiervoor is en blijft noodzakelijk. Het FNV-rapport onderstreept dit en dat neem ik serieus. Mijn ministerie onderneemt hierop actie in afstemming met alle vakbonden. Er wordt waarde gehecht aan transparantie en gezamenlijke afstemming. Voor de volledigheid is het goed te vermelden dat de respons op het FNV-onderzoek een minder genuanceerd beeld laat zien dan de interne onderzoeken van het departement die een hogere respons kennen. Zo is in het laatste medewerkersonderzoek naar psychosociale arbeidsbelasting, binnen het bestuursdepartement een 9,2 uit 10 gescoord op het terrein van ongewenste omgangsvormen2. Hoewel dit in principe een goede score is, voeren we hierop een «zero tolerance beleid» en blijven wij hier continu aandacht aan geven.
Hoe kan het dat veel ambtenaren zich niet gesteund voelen door de eigen organisatie en veel grensoverschrijdend gedrag intern is?
In de beantwoording op vraag 2 heb ik aangegeven dat het ministerie al veel doet om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen, maar dat hier blijvende aandacht voor nodig is. Hieronder enkele voorbeelden van de aanpak:
De afdeling integriteit ontwikkelde in 2023 diverse instrumenten om voor medewerkers inzichtelijk te maken hoe zij een melding kunnen maken en om hen te helpen hun weg te vinden binnen het integriteitslandschap van JenV. Er is een training «Integriteit op tafel» voor leidinggevenden opgenomen in het leeraanbod van de JenV Academie.
Er is een gemeenschappelijke «Klachtenadviescommissie Ongewenst Gedrag» voor de IND, de DT&V, de RvdK, Justis, het NFI en het bestuursdepartement. In 2023 is een integrale en samenhangende aanpak van «Sociale Veiligheid» ontwikkeld met een toolbox van bestaande middelen, trainingen en producten. Daarnaast is er ook aandacht voor agressie en geweld tegen medewerkers via het project «Werkgeversrol bij agressie en geweld tegen werknemers». Aandacht voor sociale veiligheid is een belangrijk aspect in de trainingen voor leidinggevenden en er wordt leidinggevenden handelingsperspectieven aangereikt om adequaat te kunnen acteren op gedrag, signalen en meldingen.
Tevens is sociale veiligheid een belangrijk gespreksonderwerp in managementteams op alle niveaus.
Dit neemt helaas niet weg dat er zich nog steeds ongewenste situaties kunnen voordoen.
Welke resultaten hebben de eerdere verbeterprogramma’s op dit gebied volgens u reeds gehad? Wat hebben de eerdere trajecten concreet opgeleverd?
Binnen het ministerie wordt de afgelopen jaren door alle ingezette maatregelen en aandacht voor sociale veiligheid gezien dat in de resultaten van de verschillende medewerkersonderzoeken een positieve ontwikkeling is te constateren.
Binnen het bestuursdepartement is een stijging geconstateerd op bijna alle punten van sociale veiligheid. Dit wijst op een toename van de sociale veilige werkomgeving. Blijvende aandacht voor sociale veiligheid is echter noodzakelijk, want er is nog steeds ruimte voor verbetering. Zoals in de beantwoording van voorgaande vragen is toegelicht wordt hier op mijn ministerie op ingezet.
Wat is uw reactie op de aanbevelingen in het rapport van de FNV?
Kort na het uitkomen van het FNV-rapport heeft de waarnemend SG hier overleg over gevoerd met de vakbonden, waarbij ook de andere vakbonden van het Rijk kennis van het rapport konden nemen en hier op konden reflecteren. Er is afgesproken de resultaten en gedane aanbevelingen zoveel mogelijk in gezamenlijkheid aan te laten sluiten op lopende activiteiten en deze waar nodig te versterken, zoals toegelicht in de beantwoording op voorgaande vragen.
Zoals eerder benoemd worden de signalen uit dit rapport en de aanbevelingen zeer serieus genomen. Op basis van de aanbevelingen en hetgeen aan acties, instrumenten en structuren (zoals meldpunten) al aanwezig is, wordt op korte termijn op bestuurlijk niveau binnen het ministerie het gesprek gevoerd om na te gaan wat er nog extra moet gebeuren. Tevens wordt hiermee kennis en ervaringen op departementaal en concernniveau met elkaar gedeeld om van elkaar te leren en gezamenlijk op te trekken om als ministerie een veilige en inclusieve werkgever te zijn.
Wat gaat u concreet doen om meer sociale veiligheid te bieden voor medewerkers van het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Zoals in voorgaande beantwoording reeds aangegeven, ontplooit mijn ministerie al veel activiteiten om de sociale veiligheid binnen het ministerie en alle organisaties daarbinnen de juiste aandacht te geven en te versterken. De aanbevelingen van de FNV in haar rapport geven hiervoor goede aanknopingspunten om dit verder te brengen. Bijvoorbeeld de aanbeveling om meer aandacht te geven aan preventie van suïcide, waarvoor rijksbreed al een traject loopt. En ook om meer aandacht te besteden aan de bekendheid van bijvoorbeeld de ombudsfunctionaris personeel en de overige meldpunten. Zo heeft de waarnemend SG zeer recent akkoord gegeven op een vereenvoudiging van het meldproces misstanden en integriteitsschendingen.
Groningers die door een ZAV-vergoeding uitgesloten worden voor toeslagen |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Heeft u meldingen ontvangen van mensen die door een Zelf Aangebrachte Voorzieningen-vergoeding (ZAV-vergoeding) niet meer in aanmerking komen voor toeslagen zoals huurtoeslag en zorgtoeslag?
De NCG heeft drie aanvragen ontvangen voor de compensatie van huurtoeslag als gevolg van het ontvangen van de ZAV-vergoeding. Het IMG heeft één aanvraag ontvangen voor compensatie van het verlies van kindgebonden budget. De geleden gevolgschade is door het IMG en de NCG vergoed. Zie ook de beantwoording op de vraag van het Eerste Kamerlid Kluit (GroenLinks).
Kunt u uitleggen waarom de ZAV-vergoeding niet aangemerkt wordt als bijzonder vermogen?
De ZAV-vergoeding wordt niet aangemerkt als vermogen dat wordt uitgezonderd voor de vermogenstoets voor het recht op toeslagen, omdat het een vergoeding vormt voor het verlies van een specifiek materieel goed. Burgers kunnen de vergoeding gebruiken om hetzelfde goed opnieuw aan te schaffen of een ander vergelijkbaar goed. Dit verschilt van de huidige bestaande vormen van bijzonder vermogen, die niet gekoppeld zijn aan het verlies van een specifiek object, maar bijvoorbeeld zijn bedoeld als compensatie voor slachtoffers van misstanden als het misbruik in de katholieke kerk of incidenten als het schietincident in Alphen aan den Rijn. Om deze reden past de ZAV-vergoeding niet bij de bestaande vormen van bijzonder vermogen die voor toeslagen worden uitgezonderd.
In gevallen waarin gedupeerden onverhoopt niet in staat zijn om de vergoeding eerder dan de eerstvolgende peildatum uit te geven, wordt eventuele fiscale gevolgschade, waaronder eventueel toeslagverlies, door de NCG of het IMG vergoed. Hier is destijds voor gekozen om de uitvoering voor de Belastingdienst (nu Dienst Toeslagen) en de gedupeerde niet onnodig te compliceren.
Bent u van mening dat het rechtvaardig is dat gedupeerde Groningers die gebruik maken van vergoedingen zoals de ZAV-vergoeding achtergesteld worden in het aanvragen van toeslagen?
Gedupeerde Groningers worden niet achtergesteld met het aanvragen van toeslagen door het ontvangen van de ZAV-vergoeding. Om te voorkomen dat gedupeerden hun aanspraak op toeslagen verliezen zijn verschillende waarborgen ingebouwd. Als onverhoopt toch toeslagverlies optreedt, vindt compensatie plaats door de NCG en het IMG. Zie het antwoord op vragen 1 en 2 en het antwoord op de vraag van het Eerste Kamerlid Kluit (GroenLinks).
Hoe voorkomt u dat gedupeerde Groningers voorzieningen zoals de ZAV-vergoeding vermijden uit angst dat ze hierdoor niet meer in aanmerking komen voor toeslagen?
De NCG en het IMG informeren op hun websites, via bewonersbegeleiders en projectleiders over de ondersteuning bij fiscale gevolgschade. De NCG en het IMG vergoeden niet alleen de schade achteraf, maar het is ook mogelijk om tijdens het proces kosteloos te worden ondersteund door een onafhankelijk financieel/fiscaal adviseur, advocaat of mediator.
Herkent u het beeld dat er de afgelopen jaren herhaaldelijk voorbeelden zijn waarbij gedupeerden extra belasting moeten betalen, of gekort worden op toeslagen of vrijstellingen/kwijtscheldingen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat dit nu definitief voorkomen moet worden?
Ik vind dat fiscale gevolgschade van de versterkingsoperatie en schadeafhandeling zoveel mogelijk moeten worden voorkomen en waar die zich desondanks wel voordoet, deze te compenseren. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Kunt u deze vragen op korte termijn beantwoorden?
Met het oog op een zorgvuldige en volledige beantwoording konden de vragen helaas niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord.
De benoeming tot Secretaris-Generaal van de NAVO |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u, nog tijdens de vorige zeer lange kabinetsformatie eind 2021 – nog voordat het kabinet op het bordes stond –, plotseling naar onder andere Albanië en Noord-Macedonië afreisde?
Ja.
Herinnert u zich dat ik u twee keer de volgende vragen stelde over het bericht dat u secretaris-generaal (SG) zou kunnen worden van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) en dat u toen ontkende dat u SG van de NAVO zou worden?1
Het antwoord op de vragen in april 2022 luidde: «Ik ga niet weg en ben dus geen kandidaat voor de functie van SG van de NAVO.»
Wilt u deze vragen alsnog beantwoorden?
De vragen zijn destijds beantwoord.
Op welk moment bent u gesprekken gaan voeren over de functie van SG van de NAVO? Kunt u daar nu openlijk een wat langer antwoord op geven?
In de afgelopen jaren is mij in diplomatieke contacten enkele malen gevraagd of ik geïnteresseerd zou zijn in de positie van secretaris-generaal van de NAVO. Ik heb hier destijds op geantwoord dat ik Minister-President van Nederland ben en niet beschikbaar was voor de functie van secretaris-generaal bij de NAVO.
In september 2023 is, nadat ik begin 2023 in diplomatiek contact nog expliciet had gemeld niet beschikbaar te zijn voor de functie van secretaris-generaal van de NAVO, via ambtelijk diplomatiek contact gemeld dat ik desgevraagd beschikbaar zou zijn voor de positie van secretaris-generaal bij de NAVO. In oktober 2023 heb ik desgevraagd publiek bevestigd dat ik beschikbaar was voor de functie van secretaris-generaal bij de NAVO. Dit heb ik in voorkomende gevallen desgevraagd ook richting regeringsleiders bevestigd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de Europese Top?
Ja.
Te weinig personeel voor het toezicht op de AIVD en MIVD |
|
Michiel van Nispen |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de berichten in het AD en het NRC over het toezicht op de AIVD en MIVD?1, 2
Wij verwijzen voor dit antwoord graag naar de brief van het vorige kabinet van 26 juni 2024.3
Wat is uw reactie op de toezichthouders op de geheime diensten die spreken van een afschaling van het toezicht terwijl een opschaling beloofd was, en dat inmiddels al belangrijke onderzoeken zijn uitgesteld?
Het toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten wordt niet afgeschaald. Bij de toepassing van de Tijdelijke wet wordt rekening gehouden met de capaciteitsproblemen die de CTIVD ondervindt zodat de toepassing van bevoegdheden onder de condities van de Tijdelijke wet aansluit bij de uitvoerings- en toezichtspraktijk.
Uit het jaarverslag van de CTIVD over het jaar 2023 (gepubliceerd op 24 april 2024) blijkt dat de CTIVD één onderzoek vanwege beperkte capaciteit heeft besloten uit te stellen.4 Dit staat echter los van de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet. De CTIVD verricht haar onderzoeken namelijk op basis van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017. Hier wordt met de Tijdelijke wet niets aan veranderd en het vermogen van de CTIVD om onderzoeken te verrichten is ook niet afhankelijk van de capaciteitsuitbreiding, die immers is toegekend voor de uitvoering van de Tijdelijke wet.
Hoe kan het dat het nieuwe toezichtstelsel voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten niet gereed is?
Wij hechten er aan om te benadrukken dat met de invoering van de Tijdelijke wet er géén sprake is van een nieuw toezichtstelsel. Er is met de Tijdelijke wet bij een aantal bestaande bevoegdheden sprake van een accentverschuiving in het stelsel van toetsing en toezicht: van toetsing voorafgaand aan de operatie door de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) naar bindend toezicht tijdens en achteraf door de CTIVD. Daar waar het toezicht verschuift van de TIB naar de CTIVD krijgt de CTIVD de bindende bevoegdheid om een lopende bevoegdheid direct stop te zetten en de daarbij verworven gegevens te laten vernietigen.
Zoals is aangegeven in de brief die door het vorige kabinet is verstuurd op 26 juni 2024, is in zijn algemeenheid op te merken over de werkbelasting van de CTIVD dat deze niet direct na de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet in volle omvang zijn beslag krijgt, gelet op het gegeven dat er enige tijd overheen gaat alvorens nieuwe wetgeving volledig wordt toegepast en tot grotere toezichts-belasting leidt. Een deel van de voorzieningen in de Tijdelijke wet brengt geen extra werkbelasting voor de CTIVD met zich mee, omdat hiervoor al een voorziening is getroffen en een werkproces is ingeregeld door de CTIVD of omdat deze voorzieningen onafhankelijk zijn van de accentverschuiving binnen het stelsel van toetsing en toezicht. Inmiddels is afgesproken dat ook verkennen in het kader van de hackbevoegdheid tot uitvoerbaar toezicht leidt voor de CTIVD. Aan deze bevoegdheid wordt door de AIVD en de MIVD dus ook toepassing gegeven. De CTIVD heeft aangegeven geen toezicht te kunnen houden op de overige bepalingen uit de Tijdelijke wet, omdat de daarvoor benodigde cyberspecialisten voor een groot deel belast zijn met werkzaamheden voor de huisvestingsproblematiek. Toepassing van deze bevoegdheden onder de condities van de Tijdelijke wet zal dus pas plaatsvinden nadat de CTIVD de tijdelijke huisvesting betrokken heeft. De praktijk zal doorlopend gemonitord worden. Op deze manier zal worden gewaarborgd dat de toepassing van bevoegdheden uit de nieuwe wet zal «ingroeien» in de uitvoerings- en toezichtspraktijk.
Wat zijn precies de oorzaken van het gebrek aan personeel, goede ICT en passende huisvesting? Waarom is hier niet tijdig en adequaat in voorzien?
Graag verwijzen we ook naar het antwoord op vraag 3 van de leden Kathmann en Koekoek.
Vanwege de hoge beveiligingseisen die er gesteld worden aan de huisvesting van de toezichthouders, is het een ingewikkelde opgave gebleken om hier aan te voldoen. Het vorige kabinet was hier al geruime tijd met betrokken partijen over in overleg, maar gelet op het bijzondere karakter van de CTIVD, die zelfstandig toegang heeft tot alle systemen van de AIVD en MIVD en daarnaast ook eigen ICT-systemen gebruikt voor de verwerking van staatsgeheime gegevens, worden er hoge eisen gesteld aan de huisvesting en ook aan ICT-middelen. Het gaat om eisen die vergelijkbaar zijn met de eisen aan de huisvesting van de diensten zelf en die dus niet eenvoudig zijn te realiseren.
Voor wat betreft het gebrek aan personeel kan ik u informeren dat het aan de CTIVD zelf is om dit personeel (tijdig) te werven.
Waarom komt u uw beloftes niet na? Waren uw beloftes wel oprecht of zijn deze slechts gedaan om de wet door beide Kamers te loodsen?
Bij de toepassing van de Tijdelijke wet wordt rekening gehouden met de capaciteitsproblemen die de CTIVD ondervindt zodat de toepassing van bevoegdheden onder de condities van de Tijdelijke wet aansluit bij de uitvoerings- en toezichtspraktijk. Er zijn daarom aanvullende afspraken gemaakt tussen de toezichthouder en de diensten over een getemporiseerde invoering van de wet.
Deelt u de mening van de toezichthouders dat invoering per 1 juli van de nieuwe wet met de nieuwe bevoegdheden onverantwoord is, omdat het toezicht nu niet op orde is? Zo niet, waarom niet?
We verwijzen voor dit antwoord graag naar de brief van het vorige kabinet van 26 juni 2024.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Vliegbasis Gilze Rijen en 11 andere Defensieterreinen ernstig verontreinigd met giftig PFAS’ |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vliegbasis Gilze Rijen en elf andere Defensieterreinen ernstig vervuild met PFAS»?1
Ja, de mediaberichten van Pointer (KRO-NCRV) zijn bekend. De bodemmetingen waar in deze mediaberichten over wordt gesproken, zijn in opdracht van Defensie uitgevoerd.
PFAS is een verzamelnaam van duizenden verschillende stoffen die langdurig wereldwijd worden toegepast in veel verschillende producten. Daarmee is PFAS2 niet alleen een probleem van Defensie, maar is het een (inter)nationaal probleem. Door de brede toepassing komt PFAS ook op heel veel verschillende manieren terecht in onze leefomgeving. Bijvoorbeeld via huisstof, of via het spoelwater van de wasmachine, of als kleding een klein deel van de waterafstotende coating verliest.
Wat vindt u ervan dat uit bodemmetingen blijkt dat vliegbasis Gilze-Rijen ernstig vervuild is met PFOS?
We vinden het werken en leven in een gezonde, veilige en duurzame omgeving belangrijk. We hanteren een programmatische aanpak om nieuwe verontreinigingen te voorkomen. Hier wordt PFAS integraal bekeken vanuit de aspecten milieu, veiligheid en gezondheid van het personeel.
In de loop van de tijd zijn de grenswaarden voor PFOS fors aangescherpt op basis van voortschrijdende inzichten. In 2016 is het expertisecentrum PFAS opgericht en zijn de eerste onderzoeken van de bodem op de aanwezigheid van PFOS uitgevoerd. Er was toen nog geen norm beschikbaar waaraan de resultaten konden worden getoetst.
Hoe is het mogelijk dat vrijwel alle bodemmonsters op het terrein de norm voor ernstige bodemverontreiniging, tot wel 56 keer, overschrijden?
Op basis van een historisch vooronderzoek zijn er op de vliegbasis 9 deellocaties gedefinieerd waar de verwachting was dat er PFAS in de bodem zou kunnen worden aangetroffen. Dit bleek op 6 van de 9 deellocaties ook het geval. Al deze deellocaties zijn gerelateerd aan het gebruik van PFOS-houdend blusschuim in het verleden. De bodemonderzoeken die op basis van het historisch vooronderzoek zijn uitgevoerd hebben als doel om de mate, omvang en de risico’s van de PFAS-verontreiniging in beeld te brengen. Het ligt dan voor de hand dat in zo’n type bodemonderzoek juist de hogere waarden zijn aangetroffen.
Op Gilze-Rijen is in de grond op één plek maximaal 3.300 μg/kg aan PFOS gemeten. Dat is een overschrijding van 56 maal de huidige INEV-waarde. Hierbij wordt opgemerkt dat de bodemverontreiniging in de grond in kaart is gebracht. Deze plek is een uitzondering en heeft een kleine omvang.
Waarom is de informatie over de vervuiling op dit terrein, die al in 2013 bekend was bij Defensie, niet gedeeld met de Tweede Kamer? Wanneer was u van plan deze informatie te delen?
Zoals ook bij antwoord 3 vermeld, zijn de grenswaarden voor risico’s in de loop van de tijd fors aangescherpt. In augustus 2020 is voor deze verontreiniging een beschikking ernst en spoedeisendheid aangevraagd bij de omgevingsdienst Midden- en West-Brabant, die op 8 maart 2021 is ontvangen. Het bevoegd gezag is dus op de hoogte van de verontreiniging en de onderzoeken.
Defensie zal uw Kamer via de «Stand van Defensie» periodiek op de hoogte houden van de voortgang van het saneringsprogramma en de resultaten van eventuele vervolgonderzoeken naar PFAS-vervuiling op defensieterreinen.
Heeft u contact gehad met de gemeente Gilze Rijen over deze zorgwekkende cijfers en was u ook al in 2022 door toezichthouder ILT op de hoogte gebracht hiervan?
Defensie heeft al in 2020 de omgevingsdienst Midden- en West-Brabant en in 2021 de gemeente Gilze Rijen geïnformeerd. In oktober 2022 heeft Defensie een melding gedaan bij ILT over meerdere locaties van Defensie waar PFAS is aangetroffen.
Vindt u het ook zeer zorgwekkend dat alle defensieterreinen, verspreid over het hele land, zeer vervuild zijn met PFAS? Vinden er metingen plaats om de verontreiniging (bodem of water) verder in kaart te brengen?
Niet alle defensieterreinen zijn vervuild met PFAS. Daar waar dit wel het geval is, delen wij de mening dat dit aandacht behoeft. Daarom zijn we de programmatische PFAS-aanpak gestart. Het ziet er naar uit dat de verontreiniging met PFAS met name voorkomt op die defensieterreinen waar in het verleden activiteiten met PFOS-houdend blusschuim hebben plaatsgevonden. Voor de locaties waarvan verontreiniging bekend is, werkt Defensie in overleg met ILT en regionale partners een risicogestuurde aanpak uit. Metingen en bodemonderzoeken zijn hier een onderdeel van.
Een risicogestuurde aanpak houdt in dat de uitvoeringsmaatregelen van de sanering worden bepaald op basis van risico’s. Hiervoor worden eerst op basis van historisch gebruik de mogelijk verdachte locaties in beeld gebracht. Daarna wordt met nader onderzoek bepaald of er humane-, verspreidings-of ecologische risico’s aanwezig zijn waarvoor versnelde maatregelen noodzakelijk zijn. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de bedreiging van drinkwatervoorraden en de invloed op de kwaliteit van oppervlaktewater. Indien dergelijke risico’s aanwezig zijn, worden in overleg met het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk realistische maatregelen genomen. Indien dergelijke risico’s er niet zijn, worden eveneens in overleg met het bevoegd gezag op een natuurlijk moment, bijvoorbeeld als er al bouwwerkzaamheden plaatsvinden, duurzame maatregelen genomen.
Wat zijn de consequenties van deze vervuiling voor omwonenden van deze defensieterreinen? Is er sprake van een risico voor de gezondheid van omwonenden of gebruikers van deze defensieterreinen? Worden er maatregelen genomen om omwonenden beter te beschermen?
Op basis van de aanwezige bodemverontreiniging op defensielocaties, het huidige terreingebruik en de huidige inzichten zijn geen gezondheidsrisico’s vastgesteld. Voor de algemene gezondheidsrisico’s van PFAS verwijzen we naar het RIVM (www.RIVM.nl/PFAS).
Hoe staat het met de vervuiling van het oppervlaktewater rondom de elf defensieterreinen, aangezien van de situatie in Leeuwarden bekend is dat het oppervlaktewater ernstig vervuild is met PFAS? Zijn er risico’s op verspreiding of uitspoeling?
Op basis van de inzichten die zijn opgedaan bij de vliegbasis in Leeuwarden worden bij de overige 11 defensieterreinen momenteel oppervlaktewatermonsters genomen. Over de resultaten gaat Defensie met het desbetreffende Waterschap in gesprek om vast te stellen of er risico’s zijn op verspreiding of uitspoeling en of maatregelen noodzakelijk zijn. Daarnaast hebben enkele waterschappen zelf al oppervlaktewaterbemonsteringen uitgevoerd.
De beschikbare kennis over verspreiding en uitspoeling via het oppervlaktewater is beperkt. Wel staat een aantal onderzoeken gepland door de waterschappen. Waterschap Aa en Maas gaat op korte termijn vervolgonderzoek doen naar de oppervlaktewater en waterbodem rond Vliegbasis Volkel en de Luitenant-generaal Bestkazerne, nadat enkele recente monsters hiertoe aanleiding gaven. Waterschap Brabantse Delta verricht een onderzoek rond Vliegbasis Woensdrecht en Gilze Rijen. Waterschap De Dommel verricht op korte termijn een onderzoek rond vliegbasis Eindhoven.
Vindt er communicatie plaats met gemeenten en omwonenden van de genoemde twaalf defensieterreinen over dit probleem? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De communicatie voor de defensieterreinen is per situatie verschillend.
Voor de vliegbasis Leeuwarden geldt dat via verschillende communicatiekanalen contact wordt gehouden met omwonenden en grondeigenaren over dit onderwerp. Omwonenden zijn op de hoogte gesteld met een bewonersbrief die gezamenlijk is verstuurd door Defensie, de Provincie Friesland, de GGD Fryslân en het Wetterskip Fryslân. Voorts houden de GGD, het Wetterskip en de gemeente Leeuwarden omwonenden en grondeigenaren regelmatig op de hoogte met gezamenlijke nieuwsupdates. Daarbij zijn verschillende fysieke bijeenkomsten georganiseerd met omwonenden, grondeigenaren en agrariërs. Tot slot besteden de gemeente Leeuwarden, de GGD Fryslân en het Wetterskip Fryslân samen met Defensie aandacht aan dit onderwerp op hun websites.
Voor de overige locaties zijn de gemeenten en omwonenden tot voor kort niet geïnformeerd omdat de aangetroffen bodemverontreinigingen met PFAS zich, volgens de huidige inzichten, vrijwel altijd op het defensieterrein bevinden en er geen sprake is van verspreiding buiten de erfgrenzen van Defensie. In juni 2024 heeft Defensie de betreffende gemeenten alsnog geïnformeerd omdat de vliegbasis Leeuwarden de bron bleek van de verontreiniging in de Jelsumer Feart. Hierdoor volgden onderzoeken bij andere defensielocaties en daarom is de omgeving geïnformeerd.
In die specifieke situatie waar de verontreiniging wel de erfgrens heeft overschreden zijn de betreffende eigenaren, bevoegde gezagen en stakeholders (drinkwaterbedrijf) direct geïnformeerd en wordt in gezamenlijkheid gekeken naar handelingsopties. Communicatie met de betrokkenen wordt daarin meegenomen.
Waarom wordt er rondom Chemours en rondom vliegbasis Leeuwarden afgeraden om in water te zwemmen of uit moestuinen te eten, maar bij de andere ernstig vervuilde PFAS-locaties niet?
In Nederland zijn er ruim 750 officieel aangewezen zwemwaterlocaties die door de waterbeheerder worden gemonitord op de waterkwaliteit. Het wordt afgeraden om te zwemmen op de locatie als het zwemwater van onvoldoende kwaliteit is. Het RIVM heeft recent een nieuwe advieswaarde voor PFAS in zwemwater bepaald, namelijk 280 ng/l3. Naar aanleiding van de nieuwe RIVM-advieswaarde hebben waterbeheerders hun zwemwaterlocaties laten controleren op PFAS. Op «Vind een zwemplek | Zwemwater.nl» wordt actief over de locaties, waterkwaliteit en omstandigheden van zwemlocaties geïnformeerd.
Rond Chemours gold een negatief zwemadvies voor de recreatieplas Merwelanden. Sinds 1 augustus 2024 is dit advies opgeheven en mag er in de recreatieplas weer worden gezwommen. Jelsumer Feart is geen officieel aangewezen zwemwaterlocatie. De GGD Friesland heeft uit voorzorg een negatief zwemadvies gegeven voor de Jelsumer Feart, omdat er ook op niet officiële zwemwaterlocaties mag worden gezwommen.
Het RIVM heeft in de gemeenten Dordrecht, Papendrecht, Sliedrecht en Molenlanden onderzocht hoeveel PFAS mensen kunnen binnenkrijgen als ze zelf geteelde groenten en fruit eten van moestuinen in de omgeving van Chemours4. Op basis van dat onderzoek adviseert het RIVM om geen gewassen te eten uit moestuinen die op minder dan 1 kilometer ten noordoosten van het chemiebedrijf liggen. Het bevoegd gezag kan in samenspraak met de lokale GGD indien nodig adviseren om preventief niet uit de moestuinen eten. Zo heeft de GGD Friesland aangeraden om voor de omgeving van de Jelsumer Feart de moestuinen niet te besproeien met water uit de Jelsumer Feart.
Per wanneer is het handelingskader beschikbaar van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat om deze terreinen te gaan saneren? Per wanneer wordt er gestart met saneren?
De eerste versie van het handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie is in 2019 gepubliceerd en daarna verschillende malen geactualiseerd.
Voor de invulling van de reeds geldende zorgplicht uit de Wet bodembescherming5 en de Omgevingswet, werkt het Ministerie van IenW aan een Handreiking zorgplicht bij bodemverontreiniging met PFAS. De handreiking geeft richting aan de bevoegde gezagen voor het treffen van herstelmaatregelen bij bodemverontreiniging met PFAS. De handreiking wordt in het najaar van 2024 verwacht.
Omdat er nog weinig kennis en ervaring beschikbaar is als het gaat om PFAS en saneringstechnieken, sluit Defensie aan bij (inter)nationale kennisnetwerken om de ontwikkelingen te volgen en kennis en ervaringen uit te wisselen met partners. Daarnaast heeft Defensie een kennisprogramma PFAS geïnitieerd. Dit programma is gekoppeld aan de sanering van de voormalige vliegbasis Soesterberg en bekijkt PFAS integraal vanuit de aspecten milieu, veiligheid en gezondheid van het personeel. Met het programma brengen we bovendien de kennis en innovatie op het gebied van stofeigenschappen van PFAS, saneringsmogelijkheden en de (financiële) gevolgen beter in kaart. Hiermee stimuleert Defensie de omwikkeling van kennis en innovatie voor PFAS-saneringen zowel voor Defensie als de rest van Nederland.
Dit kennisprogramma maakt deel uit van de sinds 2022 bestaande programmatische PFAS-aanpak van Defensie, gericht op inzicht vergaren en het voorkomen van blootstelling aan en verspreiding van PFAS. Hierin is onder meer aandacht voor de impact van de aankomende Europese PFAS-restrictie op Defensie, het risicogestuurd handelen en saneren. De Staatssecretaris van IenW heeft daarnaast recent de start van een breed kennis- en Innovatieprogramma PFAS in bodem en water aangekondigd (Kamerstukken 30 015 en 35 334, nr. 122).
Wanneer krijgt de Kamer een saneringsplan met bijbehorende kosten gepresenteerd? Hoe bent u van plan deze saneringen te gaan bekostigen? Kunt u per locatie een tijdlijn voor het saneren schetsen, zodat omwonenden weten waar zij aan toe zijn?
De plannen en tijdlijnen voor saneren aangeven is nu nog niet mogelijk omdat eerst in beeld wordt gebracht welke risico’s er eventueel zijn. Bwij het nader uitwerken van de plannen passen we dit in, in de Defensiebegroting. Voor de locaties waar geen directe risico’s zijn, kijkt Defensie uit naar de Handreiking zorgplicht bij bodemverontreiniging met PFAS van IenW. De handreiking wordt in het najaar van 2024 verwacht. Hierbij wordt opgemerkt dat het storten van PFAS-verontreinigde grond voorlopig nog problematisch is, omdat stortplaatsen bij voorkeur geen grote hoeveelheden of te sterk verontreinigde PFAS-verontreinigde grond innemen vanwege het risico op uitspoelen van PFAS in relatie tot de lozingseisen in hun vergunning.
Kan het RIVM een rol krijgen in de bredere PFOS-problematiek door nu ook rondom deze terreinen de gezondheidseffecten en -risico’s in kaart te brengen?
Het RIVM voert in opdracht van de Ministeries van IenW, VWS en LVVN het onderzoeksprogramma PFAS uit waarbij landelijk wordt gekeken naar de blootstellingsroutes aan PFAS. In dat programma wordt niet specifiek gekeken naar de emissies rond defensieterreinen.
Het is de rol van het betreffende lokale bevoegde gezag om te bepalen welk onderzoek nodig is voor de defensieterreinen waar in het verleden PFOS-houdend blusschuim is gebruikt.
Kunt u deze vragen ruim vóór het commissiedebat Leefomgeving op 11 september 2024 beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Toezichthouder is dakloos en onderbezet' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Toezicht op AIVD dreigt zooitje te worden: toezichthouder is dakloos en onderbezet?»1
Ja.
In de nieuwe wet, die ingaat op 1 juli 2024, krijgen de inlichtingendiensten ruimere bevoegdheden voor bijvoorbeeld afluister- en hackmogelijkheden en krijgt de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) als gevolg daarvan er extra taken bij; kunt u uitleggen waarom hier in de bedrijfsvoering niet of onvoldoende naar is gehandeld?
We verwijzen voor dit antwoord graag naar de brief van het vorige kabinet van 26 juni 2024.2
Wat gaat u op zeer korte termijn doen om ervoor te zorgen dat de CTIVD voldoende capaciteit beschikbaar heeft?
De CTIVD wordt per 1 januari 2025 tot 1 juli 2026 tijdelijk gehuisvest. De CTIVD wordt per 1 juli 2026 definitief gehuisvest op de locatie Turfmarkt 147 in Den Haag. Op beide locaties huisvestingslocatie zal de CTIVD voldoende ruimte hebben om met alle werknemers, inclusief de uitbreiding met 10 fte, vanuit één locatie te kunnen werken. De CTIVD is zelf verantwoordelijk voor de (tijdige) werving van personeel.
Vanwege ruimtegebrek is de CTIVD nu ondergebracht in hetzelfde pand als de AIVD in Zoetermeer; deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen we graag naar het antwoord op vraag 13 van de leden Kathmann en Koekoek.
De CTIVD heeft op verschillende momenten en in verschillende gremia aandacht gevraagd voor deze urgente problematiek en heeft ook een brandbrief gestuurd aan de Minister-President; kunt u uitleggen waarom hier niet naar is gehandeld?
Voor dit antwoord verwijzen we naar het antwoord op vraag 3 van de leden Kathmann en Koekloek en vraag 4 van het lid van Nispen.
Bij het ingaan van de nieuwe wet zegt de CTIVD zelf haar taken niet te kunnen uitvoeren; kunt u vertellen wat hiervan de (mogelijke) gevolgen zijn?
We verwijzen voor dit antwoord graag naar de brief van het vorige kabinet van 26 juni 2024.
Mochten deze gevolgen onbekend of van dermate ernstige aard zijn, is de Minister dan bereid de wet op een later tijdstip in te laten gaan, totdat de zaken op orde zijn?
Zie antwoord vraag 6.
De ministeries van Binnenlandse Zaken, Algemene Zaken en Defensie hebben laten weten binnenkort de Tweede Kamer te informeren over de stand van zaken, maar de oplossing van dit probleem kan niet wachten, dus bent u bereid deze informatie zo spoedig mogelijk naar de Kamer te sturen?
De Tweede Kamer is inmiddels geïnformeerd middels de brief van 26 juni 2024. Conform het verzoek van de vaste Kamercommissie van Binnenlandse Zaken heeft het kabinet de Kamer per brief geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot zowel de tijdelijke huisvesting van de CTIVD alsmede de afspraken met de CTIVD inzake over het minimaliseren van de werkbelasting van de CTIVD, voortvloeiende uit de toepassing van bevoegdheden onder de condities van de Tijdelijke wet.
8bf/
De ernstige vervuiling met PFAS op Vliegbasis Gilze-Rijen en elf andere defensieterreinen |
|
Hanneke van der Werf (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van Pointer (KRO-NCRV) waaruit blijkt dat Vliegbasis Gilze-Rijen en elf andere defensieterreinen ernstig vervuild zijn met PFAS?1
Ja, de berichtgeving van Pointer (KRO-NCRV) is bekend. De bodemmetingen waar in deze mediaberichten over wordt gesproken, zijn in opdracht van Defensie uitgevoerd.
PFAS is een verzamelnaam van duizenden verschillende stoffen die langdurig wereldwijd worden toegepast in veel verschillende producten. Daarmee is PFAS niet alleen een probleem van Defensie, maar is het een (inter)nationaal probleem. Door de brede toepassing komt PFAS ook op heel veel verschillende manieren terecht in onze leefomgeving. Bijvoorbeeld via huisstof, of via het spoelwater van de wasmachine, of als kleding een klein deel van de waterafstotende coating verliest.
Omdat er nog weinig kennis en ervaring beschikbaar is als het gaat om PFAS en saneringstechnieken, sluit Defensie aan bij (inter)nationale kennisnetwerken om de ontwikkelingen te volgen en kennis en ervaringen uit te wisselen met partners. Daarnaast heeft Defensie een kennisprogramma PFAS geïnitieerd. Hiermee stimuleert Defensie de ontwikkeling van kennis en innovatie voor PFAS-saneringen zowel voor Defensie als de rest van Nederland. Dit kennisprogramma maakt deel uit van de sinds 2022 bestaande programmatische PFAS-aanpak van Defensie, gericht op inzicht vergaren en het voorkomen van blootstelling aan en verspreiding van PFAS. De stappen die worden genomen bij het risicogestuurd handelen en saneren worden toegelicht in antwoord 6.
Kunt u bevestigen dat bijna alle bodemmonsters op Vliegbasis Gilze-Rijen de norm voor ernstige bodemverontreiniging overschrijden, en dat op één plek de waardes zelfs 56 keer hoger zijn dan de norm?
Op basis van een historisch vooronderzoek zijn er op de vliegbasis Gilze-Rijen 9 deellocaties gedefinieerd waar de verwachting was dat er PFAS in de bodem zou worden aangetroffen. Dit bleek op 6 van de 9 deellocaties ook het geval. Al deze deellocaties zijn gerelateerd aan het gebruik van PFOS-houdend blusschuim in het verleden. In de loop van de tijd zijn de grenswaarden voor PFOS fors aangescherpt op basis van voortschrijdende inzichten.
Op Gilze-Rijen is in de grond op één plek maximaal 3.300 μg/kg aan PFOS gemeten. Dat is een overschrijding van 56 maal de huidige INEV-waarde2. Hierbij wordt opgemerkt dat de bodemverontreiniging in kaart is gebracht. Deze plek is een uitzondering en heeft een beperkte omvang.
Wat is uw reactie op de bevindingen van toxicoloog Jacob de Boer, die stelt dat de gemeten waardes op Vliegbasis Gilze-Rijen de hoogst gemeten PFAS-vervuiling in Nederland zijn, na Vliegbasis Leeuwarden?
We kunnen niet nagaan of deze bevinding correct is. We vinden het werken en leven in een gezonde, veilige en duurzame omgeving belangrijk en zijn ons bewust van de ernst en omvang van de verontreinigingen. Voor de locaties waarvan verontreiniging bekend is, werkt Defensie in overleg met ILT en regionale partners aan een risicogestuurde aanpak. Metingen en bodemonderzoeken zijn hier een onderdeel van.
Ten tijde van het verbod op PFOS in blusschuim in 2006 en lange tijd daarna was het risico dat het voormalige gebruik van PFOS-houdend blusschuim kon hebben geleid tot ernstige bodemverontreiniging niet in beeld. In de loop van de tijd zijn de grenswaarden voor PFOS fors aangescherpt op basis van voortschrijdende inzichten3. In 2016 is het expertisecentrum PFAS opgericht en zijn de eerste onderzoeken van de bodem op de aanwezigheid van PFOS uitgevoerd. Er was toen nog geen norm beschikbaar waaraan de resultaten konden worden getoetst. De eerste onderzoeken zijn in 2017 getoetst aan een door het Expertisecentrum PFAS afgeleide INEV-waarde van 6.600 μg/kg voor PFOS in de bodem.
Door het RIVM is op 5 maart 2020 de eerste INEV-waarde voor PFOS vastgesteld. Deze was 110 μg/kg. Op 2 mei 2022 is de INEV-waarde voor PFOS bijgesteld naar 59 μg/kg, waarbij de Staatssecretaris van IenW heeft aangegeven dat tot nader order gebruik kan worden gemaakt van deze INEV-waarde.
Welke maatregelen heeft Defensie sinds de metingen in 2019 en 2020 genomen om de vervuiling op Vliegbasis Gilze-Rijen en de andere genoemde defensieterreinen aan te pakken?
Defensie heeft in overleg met bevoegd gezag en overige betrokkenen de volgende maatregelen genomen:
Voor de overige locaties wordt verwezen naar de antwoorden op vraag 6 en 7.
Waarom zijn de meetresultaten van de vervuiling op Vliegbasis Gilze-Rijen, die dateren van 2019 en 2020, niet eerder openbaar gemaakt?
De grenswaarden voor risico’s zijn in de loop van de tijd fors aangescherpt. In augustus 2020 is voor deze verontreiniging een beschikking ernst en spoedeisendheid aangevraagd bij de omgevingsdienst Midden- en West-Brabant, die op 8 maart 2021 is afgegeven. Het bevoegd gezag is dus op de hoogte van de verontreiniging en het onderzoek.
Welke stappen heeft Defensie ondernomen nadat in 2022 melding werd gemaakt van de vervuiling bij de toezichthouder, de Inspectie Leefomgeving en Transport?
Defensie heeft in 2020 de OMWB geïnformeerd over de PFAS-verontreiniging op vliegbasis Gilze-Rijen. Vervolgens heeft Defensie in 2021 de gemeente Gilze en Rijen en in 2022 de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geïnformeerd. Daarmee voldoet Defensie aan de wettelijke verplichting om de onderzochte en bekende verontreiniging te melden.
Defensie werkt in overleg met ILT en regionale partners, een risicogestuurde aanpak uit. Een risicogestuurde aanpak houdt in dat de uitvoeringsmaatregelen van de sanering worden bepaald op basis van risico’s. Hiervoor worden eerst op basis van historisch gebruik de verdachte locaties in beeld gebracht. Daarna wordt met nader onderzoek bepaald of er humane-, verspreidings- of ecologische risico’s aanwezig zijn, die aanleiding geven tot versnelde maatregelen. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de bedreiging van drinkwatervoorraden en de invloed op de kwaliteit van oppervlaktewater. Indien dergelijke risico’s aanwezig zijn, worden in overleg met het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk maatregelen genomen. Indien dergelijke risico’s er niet zijn, worden eveneens in overleg met het bevoegd gezag op een natuurlijk moment, zoals bouwwerkzaamheden, duurzame maatregelen genomen.
Defensie stimuleert de ontwikkeling van kennis en innovatie voor PFAS-saneringen zowel voor Defensie als de rest van Nederland. Zo sluit Defensie aan bij (inter)nationale kennisnetwerken om de ontwikkelingen te volgen en kennis en ervaringen uit te wisselen met partners. Daarnaast heeft Defensie een kennisprogramma PFAS geïnitieerd. Dit programma is gekoppeld aan de sanering van de voormalige vliegbasis Soesterberg en bekijkt PFAS integraal vanuit de aspecten milieu, veiligheid en gezondheid van het personeel. Met het programma brengen we bovendien de kennis en innovatie op het gebied van gedrag van stofeigenschappen van PFAS, saneringsmogelijkheden en de (financiële) gevolgen beter in kaart. Dit kennisprogramma maakt deel uit van de sinds 2022 programmatische PFAS-aanpak van Defensie, gericht op inzicht vergaren en het voorkomen van blootstelling aan en verspreiding van PFAS. Hierin is onder meer aandacht voor de impact van de aankomende Europese PFAS-restrictie op Defensie, het risicogestuurd handelen en saneren. De Staatssecretaris van IenW heeft daarnaast recent de start van een breed kennis- en Innovatieprogramma PFAS in bodem en water aangekondigd (Kamerstuk 30 015 en 35 334, nr. 122).
Wat zijn de specifieke plannen van Defensie voor de sanering van de vervuilde terreinen en wat is de verwachte tijdlijn voor deze sanering?
Defensie kan de specifieke plannen en tijdlijnen voor saneren nu nog niet aangeven, wel kunnen we toelichten welke stappen worden doorlopen bij een risicogestuurde aanpak. Zoals bij antwoord 6 is toegelicht, brengt Defensie hiervoor eerst de risico’s in beeld. Hierbij merken we op dat het storten van PFAS-verontreinigde grond voorlopig nog een probleem is. Stortplaatsen nemen namelijk bij voorkeur geen grote hoeveelheden of te sterk verontreinigde PFAS-verontreinigde grond in vanwege het risico op uitspoeling van PFAS in relatie tot de lozingseisen in hun vergunning.
Voor de locaties waar geen directe risico’s zijn, kijkt Defensie uit naar de Handreiking zorgplicht bij bodemverontreiniging met PFAS van IenW. De handreiking wordt in het najaar van 2024 verwacht.
Welke maatregelen worden genomen om verdere vervuiling van de bodem en het oppervlaktewater rondom de genoemde defensieterreinen te voorkomen?
Sinds 2006 mag volgens Europese richtlijnen niet meer worden gewerkt met PFOS-houdend blusschuim. De vliegbases van Defensie houden zich aan dit verbod.
Verder zijn meerdere waterschappen waaronder het waterschap Brabantse Delta extra onderzoek gestart naar PFAS in oppervlaktewater en waterbodem. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek en de gegevens van Defensie over de bodem- en grondwaterverontreiniging wordt in overleg met het bevoegd gezag en andere betrokkenen bepaald of er beheersmaatregelen nodig zijn om verspreiding of uitspoeling te voorkomen.
Wat is uw visie op de toekomstige preventieve maatregelen die Defensie kan nemen om dergelijke ernstige vervuilingen in de toekomst te voorkomen?
Defensie werkt niet meer met PFOS-houdend blusschuim. Verder gaan we voorkomen dat we onnodig producten met PFAS kopen, terwijl er alternatieven zijn zonder PFAS. Op dit moment brengt Defensie in kaart welke producten PFAS bevatten en of hier bruikbare alternatieven voor ingezet kunnen worden. Het is echter niet altijd bekend waar PFAS in zit omdat er geen meldingsplicht is voor fabrikanten. Verder is Nederland samen met Denemarken, Noorwegen, Duitsland en Zweden indiener van het restrictievoorstel voor PFAS in de EU4.
Zijn er al gezondheidsrisico’s vastgesteld voor personeel en omwonenden als gevolg van de vervuiling met PFAS op deze defensieterreinen? Zo ja, welke maatregelen worden genomen om deze risico’s te mitigeren?
Op basis van de aanwezige bodemverontreiniging, het huidige terreingebruik en de huidige inzichten zijn tot op heden op de defensielocaties geen gezondheidsrisico’s geconstateerd. Mochten er wel gezondheidsrisico’s worden geconstateerd, dan zullen we hier kordaat op handelen. Voor de algemene gezondheidsrisico’s van PFAS verwijzen we naar het RIVM (www.RIVM.nl/PFAS).
Zijn er nog andere defensieterreinen in Nederland waar PFAS-vervuiling een probleem kan zijn? Zo ja, welke en wat wordt er gedaan om dit in kaart te brengen en aan te pakken?
Defensie onderzoekt samen met het Rijksvastgoedbedrijf of er nog meer locaties zijn met verontreiniging. Het gaat vooral om brandweeroefenterreinen of andere plekken waar geblust is in het verleden. De PFAS-verontreiniging op de volgende locaties zijn eind 2022 gemeld bij bevoegd gezag:
Kunt u toezeggen dat u de Kamer periodiek op de hoogte zult houden van de voortgang van de saneringswerkzaamheden en de resultaten van eventuele vervolgonderzoeken naar PFAS-vervuiling op defensieterreinen?
Ja.
De aangenomen Europese Natuurherstelwet. |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de Natuurherstelwet (Natuurherstelverordening COM/2022/304) een belangrijke stap is richting een gezondere en sterkere Nederlandse en Europese natuur?
De Natuurherstelverordening (NHV) kan op termijn bijdragen aan een gezondere en sterkere Nederlandse en Europese natuur. Ik wil daarvoor goed kijken naar de huidige situatie van de Nederlandse natuur. Die is bepalend om de impact van de NHV te inventariseren. Uit het Impact Assessment1 van de NHV blijkt dat er – ook zonder NHV – sprake is van een forse natuurherstelopgave op grond van de huidige staat van de Nederlandse natuur en opgaven uit bestaande Europese natuurregelgeving. De NHV maakt duidelijk in welk tempo de maatregelen genomen moeten worden om de Nederlandse natuur in gezonde staat te krijgen.
Kunt u verklaren waarom er bij sommige partijen het beeld is ontstaan dat de Natuurherstelwet voedselproductie in gevaar zou brengen terwijl belanghebbende Europese bedrijven, die afhankelijk zijn van natuurlijke bronnen en voedselproductie (zoals Nestlé, Danone, IKEA en Unilever), juist pleitte voor de Natuurherstelwet?1
Ik begrijp de zorgen uit sommige sectoren, maar wil benadrukken dat het lidstaten vrij staat om zelf te bepalen hoe zij de doelen willen bereiken. Momenteel ben ik de beleidsopgave voor het uitvoeren van de NHV verder aan het uitwerken. Ik informeer de Kamer later over mijn plannen en de verwachte gevolgen hiervan voor Nederland.
Als kabinet gaan we aan de slag met de implementatie van de NHV met oog voor zowel de Nederlandse natuur als voor alle sectoren die daar afhankelijk van zijn, zoals de landbouwsector. Dit kabinet is voornemens dat te doen zonder nationale koppen op de verordening, zoals ook benoemd in de motie-Van Campen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1657). Zoals opgemerkt in het Impact Assessment van Berenschot valt voedselzekerheid onder de baten van de NHV. Een gezonde en robuuste natuur zorgt er immers voor dat ook op de lange termijn een sterke landbouwsector mogelijk is.
Onderschrijft u de bevindingen in de impact assessment van Arcadis en Berenschot, in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)), dat een zorgvuldige uitvoering van de Natuurherstelwet juist een positief effect heeft op de voedselzekerheid?2
Ik onderschrijf het belang van een gezonde en robuuste natuur voor voedselzekerheid. De uiteindelijke impact van de NHV hangt af van zowel de ecologische situatie in Nederland, als diverse nog te maken keuzes voor wat betreft de uitvoering.
Onderschrijft u de bevindingen van Arcadis en Berenschot dat de uitvoering van de Natuurherstelwet in Nederland een mogelijk positief effect heeft op de ruimte voor vergunningverlening, bijvoorbeeld voor boeren en de woningbouw?3
Vergunningverlening is op dit moment zeer beperkt mogelijk, omdat de stikstofdepositie voor veel stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden te hoog is. Afhankelijk van de uitvoering heeft de NHV meer directe of indirecte consequenties voor nieuwe en bestaande activiteiten. De staat van de natuur is bepalend om de impact van de inspanningen die volgen uit de NHV in zijn totaliteit goed te kunnen inventariseren. Naast de informatie die we nu al hebben over de staat van de natuur, zoals de natuurdoelanalyses voor de Natura 2000-gebieden, zullen er nog aanvullende inspanningen nodig zijn om tot een complete nulmeting te komen wat betreft de staat van de natuur.
Hoe kijkt u naar het schrappen van de gebiedsplannen in het Hoofdlijnenakkoord, in relatie tot de impact assessment dat aangaf dat de gebiedsplannen, door de vele overlap, bijdragen aan een gedegen uitvoering van de Natuurherstelwet?4
Momenteel is het kabinet het Hoofdlijnenakkoord verder aan het uitwerken tot een regeerprogramma. Ik informeer de Kamer later over mijn plannen.
Wat zijn de gevolgen van het schrappen van het Transitiefonds voor de uitvoering van de Natuurherstelwet en de ondersteuning die het boeren en provincies had kunnen geven?
Momenteel is het kabinet het Hoofdlijnenakkoord verder aan het uitwerken tot een regeerprogramma. Ik informeer de Kamer later over mijn plannen.
Zal het gebrek aan gereserveerde middelen voor het landelijk gebied zorgen dat er meer van boeren en provincies wordt gevraagd? Zo ja, hoe zal u hen daarin ondersteunen?
Momenteel is het kabinet het Hoofdlijnenakkoord verder aan het uitwerken tot een regeerprogramma. Ik informeer de Kamer later over mijn plannen.
In hoeverre zullen de inspanningen voor de Natuurherstelwet bijdragen aan de aanvullende inspanningen die volgens u nodig zijn om de natuur te beschermen tegen stikstofoverbelasting?5
De opgave met betrekking tot stikstof overlapt op vlakken met de beleidsopgave van de NHV. Op het gebied van natuurherstel heeft het kabinet aangegeven breder naar de staat van natuur te willen kijken dan alleen vanuit de blik van stikstof. Ook de NHV kijkt breder naar de staat van de natuur. De overlap tussen deze inspanningen wordt nog nader bestudeerd en ik kom hier later op terug.
Bent u van plan nieuwe gebiedsprocessen op te zetten om te komen tot natuurherstel of gaat u bouwen op het fundament dat tot nu toe gelegd is in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG)?
Momenteel is het kabinet het Hoofdlijnenakkoord verder aan het uitwerken tot een regeerprogramma. Ik informeer de Kamer later over mijn plannen.
Kunt u een tijdlijn schetsen met de stappen die u gaat zetten tot en met de presentatie van het Nationale Herstelplan, met daarin de momenten dat de Kamer wordt geïnformeerd?
Op 29 juli 2024 is de NHV verschenen in het Publicatieblad van de Europese Unie. Dat betekent dat de verordening 20 dagen daarna in werking treedt, op 18 augustus 2024. Europese lidstaten moeten binnen twee jaar na inwerkingtreding van de NHV, voor 1 september 2026, een concept nationaal Natuurherstelplan indienen bij de Europese Commissie met concrete maatregelen voor de periode tot 2030 en met een doorkijk naar 2050. Nu de NHV onverwachts is aangenomen, gaat het kabinet starten met het uitwerken van dit plan, gezamenlijk met betrokken overheidsorganisaties. Ik zal de Kamer goed informeren over dit proces.
Het staatsbezoek van de Emir van Qatar |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Emir Qatar volgende week naar Nederland, ontmoet Koning en Rutte»1 en «Officieel bezoek Emir Qatar»2 en het bericht «Qatar considers future of Hamas office in Doha»3?
Ja.
Vanwaar is er gekozen om, naast de dialoog met vakministers, ook de Emir te ontvangen en uit te nodigen bij Zijner Majesteit Koning Willem Alexander en Hare Majesteit Koningin Maxima?
Het bezoek van de Emir van Qatar aan Nederland betrof een inkomend officieel bezoek. Een lunch met Zijne Majesteit de Koning en Hare Majesteit de Koningin is een gebruikelijk protocollair programmaonderdeel van een dergelijk bezoek.
Erkent u dat dit daarmee niet alleen politiek overleg is maar ook ceremonieel en symbolisch van groot belang is?
Bij een inkomend officieel bezoek staat de ontmoeting van het staatshoofd met het staatshoofd van het bezoekende land centraal. Zoals in het antwoord op vraag 2 toegelicht, horen hier gebruikelijke protocollaire onderdelen bij. Een inkomend officieel bezoek biedt de mogelijkheid om de bilaterale relatie te verstevigen en de onderlinge samenwerking te versterken.
Bent u van plan bij de Emir te benadrukken dat de Israëlische gegijzelden in Gaza onmiddellijk vrijgelaten moeten worden? En bent u bereid maximale inspanning van de Emir daarvoor te vragen?
Tijdens het gesprek met de Emir is het belang van de vrijlating van de gegijzelden sterk benadrukt. Qatar speelt een essentiële bemiddelingsrol in de huidige onderhandelingen tussen Israël en Hamas om tot een staakt-het-vuren te komen, waarbij de vrijlating van gegijzelden een vast en centraal onderdeel van de besprekingen is. Qatar zet zich daarmee actief in voor de vrijlating van de gegijzelden.
Bent u van plan om het verblijf van Ismail Haniyeh en andere Hamaskopstukken te bespreken?
Qatar is zich bewust van de gevoeligheden en kritiek die de aanwezigheid van de politieke leiding van Hamas in Doha met zich meebrengt. Tegelijkertijd stelt deze aanwezigheid Qatar in staat om een belangrijke bemiddelende rol te spelen in het huidige conflict, waarvoor de internationale gemeenschap Qatar erkentelijk is.
Zo ja, wat is daarbij dan de insteek als Qatar haar bemiddelingspositie en de aanwezigheid van Hamas lijkt te koppelen?
Qatar speelt een gewaardeerde bemiddelingsrol. Ook al zijn zorgen over de aanwezigheid van de politieke leiding van Hamas in Doha begrijpelijk, zou Qatar deze rol niet kunnen spelen zonder de banden die het met Hamas onderhoudt. Onder Qatarese bemiddeling zijn Israël en Hamas gedurende het conflict o.a. de vrijlating van gegijzelden (onder wie de Nederlander Ofir Engel) en een tijdelijk staakt-het-vuren overeengekomen. Ook speelt Qatar op dit moment een belangrijke bemiddelingsrol in pogingen een duurzaam staakt-het-vuren te bereiken. Dit staakt-het-vuren is noodzakelijk om de gegijzelden vrij te krijgen, voor een massieve toename aan humanitaire hulp te zorgen en de oorlog tot een duurzaam einde te brengen.
Het niet op orde hebben van het toezicht op de geheime diensten |
|
Marieke Koekkoek (D66), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het voorwoord uit het CTIVD Jaarverslag 2023, waarin ook wordt gesteld dat het niet is gelukt om «in de benodigde werkruimte te voorzien» en «de CTIVD daarom aan de uitbreiding van de organisatie nog steeds geen opvolging kan geven»?1
Ja.
Bent u eveneens bekend met het bericht «Controle op geheime diensten is vanaf 1 juli «niet meer mogelijk»» van Follow the Money (17 juni 2024)?2
Ja.
Kunt u uitleggen waarom het nog steeds niet is gelukt om de benodigde werkruimte en uitbreiding van 10 fte te realiseren bij de Commissie Toezicht Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD), die u sinds 2022 heeft toegezegd en noodzakelijk is voor het goed uitvoeren van de Tijdelijke wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Tijdelijke wet)? Wat is daarin uw verantwoordelijkheid?
Het kabinet zoekt al geruime tijd naar geschikte huisvesting voor de CTIVD. Dit is geen gemakkelijke opgave gebleken. Zoals ook in de brief van 26 juni jl. aan uw Kamer gesteld is het zo dat gelet op het bijzondere karakter van de CTIVD, die zelfstandig toegang heeft tot alle systemen van de AIVD en MIVD en daarnaast ook eigen systemen gebruikt voor de verwerking van staatsgeheime gegevens, worden er hoge eisen gesteld aan de huisvesting.3 Het gaat om eisen die vergelijkbaar zijn met de eisen aan de huisvesting van de diensten zelf en die dus niet eenvoudig in reguliere kantoorpanden zijn te realiseren. Inmiddels is zowel een lange termijnoplossing als een overbruggingsoplossing gevonden. De verantwoordelijkheid voor werving van geschikt personeel ligt bij de CTIVD zelf.
Deelt u de mening van de CTIVD, die toezicht moet houden op de inlichtingendiensten, dat zij «het toezicht dat de Ministers nu beloofd hebben gewoon niet waar [kunnen] maken»? Zo ja / nee, kunt u toelichten waarom?
Zoals is aangegeven in de brief die door het vorige kabinet is verstuurd op 26 juni 2024, is in zijn algemeenheid op te merken over de werkbelasting van de CTIVD dat deze niet direct na de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet in volle omvang zijn beslag krijgt, gelet op het gegeven dat er enige tijd overheen gaat alvorens nieuwe wetgeving volledig wordt toegepast en tot grotere toezichts-belasting leidt. Een deel van de voorzieningen in de Tijdelijke wet brengt geen extra werkbelasting voor de CTIVD met zich mee, omdat hiervoor al een voorziening is getroffen en een werkproces is ingeregeld door de CTIVD of omdat deze voorzieningen onafhankelijk zijn van de accentverschuiving binnen het stelsel van toetsing en toezicht. Inmiddels is afgesproken dat ook verkennen in het kader van de hackbevoegdheid tot uitvoerbaar toezicht leidt voor de CTIVD. Aan deze bevoegdheid wordt door de AIVD en de MIVD dus ook toepassing gegeven. De CTIVD heeft aangegeven geen toezicht te kunnen houden op de overige bepalingen uit de Tijdelijke wet, omdat de daarvoor benodigde cyberspecialisten voor een groot deel belast zijn met werkzaamheden voor de huisvestingsproblematiek. Toepassing van deze bevoegdheden onder de condities van de Tijdelijke wet zal dus pas plaatsvinden nadat de CTIVD de tijdelijke huisvesting betrokken heeft. De praktijk zal doorlopend gemonitord worden. Op deze manier zal worden gewaarborgd dat de toepassing van bevoegdheden uit de nieuwe wet zal «ingroeien» in de uitvoerings- en toezichtspraktijk. Hierbij de notie dat de Tijdelijke wet géén uitbreiding is van bevoegdheden voor de AIVD en de MIVD, maar een nadere invulling en verduidelijking van bevoegdheden geeft die reeds in de Wiv 2017 waren geïntroduceerd.
Kan de Tijdelijke wet, gezien de kern van deze wet was om het toezicht op de bevoegdheden van de inlichtingendiensten te verschuiven van vóóraf naar áchteraf, op verantwoorde wijze van kracht gaan als de CTIVD zelf aangeeft dat zij niet in staat is om achteraf toezicht te houden?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u de gevolgen voor de kwaliteit van het toezicht door de CTIVD, door het niet op orde hebben van de huisvesting en extra capaciteit, verantwoord? Zo ja, kunt u toelichten hoe lang u deze situatie verantwoord acht? Zo nee, wat betekent dit voor de geplande invoering van de Tijdelijke wet?
Zoals aangegeven in de antwoorden 4 en 5, zal de toepassing van bevoegdheden uit de nieuwe wet zal «ingroeien» in de uitvoerings- en toezichtspraktijk. Dit acht het kabinet verantwoord. De CTIVD zal per januari 2025 in volle formatie, inclusief de 10 fte voor het toezicht op de toepassing van de Tijdelijke wet, op één locatie gehuisvest worden.
Bent u van mening dat, zolang de CTIVD niet op sterkte is en toestemming achteraf voor de inzet van bevoegdheden niet verleend kan worden, die bevoegdheden wél met de goedkeuring vooraf van de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) ingezet moeten kunnen worden? Biedt de wet daartoe de mogelijkheid en gaat u deze inzetten? Zo nee, deelt u dan de mening dat u, zolang de CTIVD niet op sterkte is, geen toestemming voor de inzet van versnelde bevoegdheden moet verlenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer de diensten bij de uitoefening van een bijzondere bevoegdheid als bedoeld in paragraaf 3.2.5 van de Wiv 2017 toepassing willen geven aan de Tijdelijke wet, dan vermelden zij dit in het verzoek om toestemming voor de uitoefening van die bevoegdheid.4 Zonder een dergelijke vermelding is hoofdstuk 2 van de Tijdelijke wet niet van toepassing op de uitoefening van de betreffende bevoegdheid. In dit geval vindt de uitoefening van de bevoegdheid plaats onder de condities van de Wiv 2017. De Tijdelijke wet biedt dus de mogelijkheid om bevoegdheden in te zetten onder de condities van de Wiv 2017. Daar waar de Wiv 2017 een TIB-toets voorschrijft zal deze dus blijven plaatsvinden als de Tijdelijke wet niet wordt toegepast. Zoals is aangegeven in de brief die door het vorige kabinet is verstuurd op 26 juni 2024, nemen de dreigingen vanuit statelijke actoren gericht op Nederland en de Nederlandse belangen dagelijks toe. Daarom is de Tijdelijke wet per 1 juli 2024 in werking getreden en is het van belang dat zo snel mogelijk toepassing kan worden gegeven aan al haar bepalingen. Het is in de tussentijd geen optie om bevoegdheden helemaal niet uit te oefenen. Het is daarom mogelijk dat gedurende de geleidelijke toepassing van de Tijdelijk wet bevoegdheden zullen worden ingezet onder de condities van de Wiv 2017.
Volledigheidshalve moet er wel op gewezen worden dat de CTIVD niet achteraf toestemming verleent voor de inzet van bevoegdheden. Deze toestemming wordt vóóraf gegeven door – in onderhavige gevallen – de Minister. De CTIVD kan tijdens of na afloop van de inzet een oordeel vellen over de rechtmatigheid van de door de Minister gegeven toestemming.
Kan van de CTIVD überhaupt verwacht worden dat zij haar verzwaarde takenpakket kan uitvoeren, gezien het uitblijven van de toegezegde nieuwe medewerkers, de slechte (bestaande) huisvesting, de verouderde IT-voorziening, en de leegloop in het bestuur?
Zie antwoorden 4 en 5.
Kunt u uitleggen hoe het in werking laten gaan van de Tijdelijke wet zonder uitgeruste toezichthouder recht doet aan de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, die stelt dat «adequaat en effectief toezicht» nodig is op afluisterprogramma's?3
Uiteraard is het van groot belang dat er adequaat en effectief toezicht gehouden wordt op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De inwerkingtreding van de Tijdelijke wet brengt dit niet in gevaar. Zoals in de brief van 26 juni 2024 over de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet is aangegeven, bevat de Tijdelijke wet voorzieningen waarvan het van groot belang is dat deze zo spoedig mogelijk beschikbaar komen, maar waar geen extra werkzaamheden voor de CTIVD uit voortvloeien. Over de toepassing van voorzieningen uit de Tijdelijke wet die wél capaciteit van de CTIVD vergen zijn, zoals aangegeven in antwoorden 4 en 5, gesprekken gevoerd met de CTIVD zodat de toepassing van de Tijdelijke wet past bij de mogelijkheden van de toezichthouder. Dit doet recht aan «adequaat en effectief toezicht» zoals vereist door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Wat zijn uw plannen om op zo kort mogelijke termijn de 10 extra fte te werven en fatsoenlijke (tijdelijke en definitieve) huisvesting te organiseren voor de CTIVD? Kunt u de planning toelichten en beschrijven wie verantwoordelijk is voor welk onderdeel?
De CTIVD wordt per 1 januari 2025 tot 1 juli 2026 tijdelijk gehuisvest. De CTIVD wordt per 1 juli 2026 definitief gehuisvest op de locatie Turfmarkt 147 in Den Haag. Op beide locaties zal de CTIVD voldoende ruimte hebben om met alle werknemers, inclusief de uitbreiding met 10 fte, vanuit één locatie te kunnen werken.
De CTIVD is zelf verantwoordelijk voor de werving van personeel. Deze werving is thans door de CTIVD hervat, met de inzet om per 1 januari 2025 op sterkte te zijn en volledig toezicht te kunnen houden. Door de diensten is toegezegd dat de veiligheidsonderzoeken van het nieuwe personeel met prioriteit zullen worden opgepakt.
Kunt u uiteenzetten welke acties u wanneer heeft ondernomen sinds er in 2022 10 nieuwe fte zijn toegezegd bij de CTIVD, om een geschikte werkplek te vinden en kundige mensen te werven? Op welke momenten heeft u de Kamer hierover geïnformeerd?
Wij kunnen uw kamer alleen informeren over de stappen die gezet zijn om geschikte huisvesting te vinden. De CTIVD gaat, zoals reeds eerder gesteld, zelf over de werving van personeel.
Zoals ook in het gesprek dat met uw kamer is gevoerd op 27 juni 2024 is aangegeven door het RVB, heeft AZ in mei 2022 een verzoek bij het RVB neergelegd om een voorstel te doen om zowel korte als lange termijn huisvesting te realiseren voor de CTIVD. Na oplevering van het resultaat hiervan is door een stuurgroep van AZ, CTIVD en het RVB besloten om voorrang te geven aan het realiseren van de lange termijn huisvesting aan de Turfmarkt en de korte termijn nog niet verder uit te werken. Dit omdat de investering voor de korte termijn huisvesting relatief hoog is voor een korte periode en vanwege een beperkte capaciteit bij het RVB.
Op basis van de voorgenoemde haalbaarheidsstudie is gebleken dat voor de lange termijn huisvesting van de CTIVD op twee verdiepingen aan de Turfmarkt een reële optie is. Een vervolgonderzoek moet hier definitief uitsluitsel over geven. Als overgegaan wordt tot de verbouwing, is de inschatting dat oplevering van de huisvesting op de Turfmarkt uiterlijk in de zomer van 2026 kan plaatsvinden.
Voor de tijdelijke oplossing zijn begin 2024 werkplekken bij de AIVD in Zoetermeer gerealiseerd, waarvan pas later is gebleken dat dit voor de CTIVD nog geen volwaardige werkplekken zijn, onder andere vanwege het ontbreken van de eigen beveiligde systemen. Inmiddels is een nieuwe overbruggingsoptie aan de CTIVD aangeboden. Hier kan de CTIVD als geheel, inclusief het nieuw te werven personeel, per begin januari 2025 in tot de definitieve oplossing aan de Turfmarkt gereed is.
In het kader van de parlementaire behandeling van de Tijdelijke wet is aangegeven dat er bij de CTIVD behoefte is aan ruimere huisvesting en dat hier door de regering aan wordt gewerkt. Dit heeft richting de Tweede Kamer plaatsgevonden in de nota naar aanleiding van het verslag van 4 september 2023 en tijdens het wetgevingsoverleg van 16 oktober 2023.6 Hierop is in meer detail ingegaan richting de Eerste Kamer, onder andere in de nota naar aanleiding van het verslag van 28 februari 2024.7
In de beantwoording op vragen van de Eerste Kamer, schreef u in februari 2024 dat er «ter overbrugging voorzien [is] in een tijdelijke oplossing die ruimte biedt aan minimaal de extra capaciteit om uitvoering te geven aan de Tijdelijke wet.» Op welke oplossing doelde u? Is deze optie nog in beeld? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier de werkplekken die voor de CTIVD in het AIVD-pand in Zoetermeer zijn gerealiseerd. De CTIVD heeft deze werkplekken in februari 2024 in gebruik genomen, maar heeft hiervan inmiddels aangegeven dat deze plekken niet als volwaardig kunnen worden beschouwd. Dit onder meer vanwege het ontbreken van het eigen -gerubriceerde- computersysteem, maar ook omdat het wenselijk is om, ook in de overbruggingsperiode, de CTIVD als geheel bij elkaar te huisvesten. Inmiddels is, zoals ook in de vorige vraag aangegeven, een oplossing gevonden ter overbrugging. Deze wordt beschikbaar per januari 2025. Tot die tijd zullen de werkplekken bij de AIVD nog steeds als werkplek voor de CTIVD behouden blijven.
Bent u het met de indiener eens dat tijdelijk inwonen bij de AIVD voor de onafhankelijke CTIVD, die juist toezicht moet houden op deze dienst, geen optie is?
Het kabinet benadrukt het belang van onafhankelijk toezicht op de inlichtingendiensten- en veiligheidsdiensten. Zoals gezegd zoekt AZ al geruime tijd, samen met andere partijen binnen de overheid zoals het RVB, naar geschikte huisvesting voor de CTIVD. Dit is echter geen gemakkelijke opgave vanwege alle beveiligingsvereisten waar die huisvesting aan moet voldoen. Het gaat om eisen die vergelijkbaar zijn met de eisen aan de huisvesting van de diensten zelf. In afwachting van de lange termijn huisvesting en om voor de korte termijn tegemoet te komen aan de extra huisvestingsbehoefte van de CTIVD, heeft de AIVD daarom werkplekken gerealiseerd.
Gezien de taken van de CTIVD is het belangrijk dat zij onafhankelijk van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan opereren. Gedeelde huisvesting staat hier echter niet aan in de weg. De CTIVD kan, ook vanaf deze werkplekken, onafhankelijk werken. Het kabinet deelt niet de mening van de indiener dat (tijdelijk) inwonen bij de AIVD geen optie zou zijn.
Is er inmiddels een schetsontwerp afgerond voor definitieve huisvesting? Op welke termijn verwacht u dat deze gerealiseerd is en in gebruik kan worden genomen? Waarop baseert u die inschatting?
Zie antwoord 6.
Kunt u uw uitspraak van 5 maart 2024, bij de behandeling van de Tijdelijke wet in de Eerste Kamer, nader toelichten «We hebben de CTIVD met tien fte uitgebreid [...] Ja. De CTIVD is dus met tien fte uitgebreid.» Was u destijds op de hoogte dat het de CTIVD niet lukt om deze 10 fte te werven zonder huisvesting?4
Op dat moment was het zo dat de gevraagde extra fte door de CTIVD mogelijk was gemaakt doordat de financiering daarvan was geregeld. Dat de CTIVD de werving had stopgezet als gevolg van een gebrek aan huisvesting was op dat moment niet duidelijk. Ook was het op dat moment nog niet duidelijk dat de werkplekken bij de AIVD niet als volwaardige vervanging werden beschouwd voor de CTIVD.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en nog vóór de inwerkingtreding van het nieuwe regime van toezicht vanaf 1 juli 2024 beantwoorden?
Het is niet haalbaar gebleken deze vragen vóór 1 juli 2024 te beantwoorden.
Het nieuws dat bij Chemours tweemaal PFAS is vrijgekomen als gevolg van stroomstoringen |
|
Bart van Kent |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het nieuws dat bij Chemours binnen acht dagen tweemaal emissies met PFAS-stoffen hebben plaatsgevonden door storingen op het stroomnet?1, 2
Het is zeer onwenselijk dat incidenten plaatsvinden, laat staan twee incidenten snel achter elkaar. Het beleid rondom bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen, is gericht op het voorkomen en beperken van effecten van (zware) ongevallen.
Binnen het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel) ligt het bevoegd gezag voor Chemours bij de provincie Zuid-Holland: zij zijn vergunningverlener, toezichthouder en handhaver. Bedrijven zijn zelf primair verantwoordelijk voor de veiligheid en voor naleving van de relevante wet- en regelgeving. De DCMR Milieudienst Rijnmond (DCMR) voert de VTH-taken voor de provincie Zuid-Holland uit: ze houdt toezicht op Chemours en treedt namens de provincie Zuid-Holland op basis van mandaat handhavend op. Het bedrijf, in overleg met het bevoegde gezag (provincie), moet onderzoeken wat er is voorgevallen en maatregelen treffen om herhaling te voorkomen.
Kunt u een overzicht geven van alle stoffen die tijdens de stroomstoringen zijn vrijgekomen bij zowel Chemours als Delrin?
Zoals aangegeven in antwoord 1 is de provincie Zuid-Holland bevoegd gezag voor deze bedrijven. Om de vraag te kunnen beantwoorden is bij het bevoegd gezag opgevraagd welke informatie op dit moment bekend is.
Op het moment van opstellen van deze beantwoording waren er nog geen definitieve gegevens over de omvang bekend. Dit is niet ongewoon bij dergelijke incidenten omdat er sprake is van complexe processen en technieken waarbij de omvang niet direct kan worden vastgesteld of gemeten. De provincie Zuid-Holland heeft beide bedrijven opgedragen om zo snel mogelijk deze gegevens inzichtelijk te maken.
Uit de eerste informatie blijkt dat bij de eerste stroomstoring Chemours heeft gemeld aan de provincie dat zoutzuur (HCL), tetrafluorethyleen (TFE) en hexafluorpropyleen (HFP) kan zijn vrijgekomen. Tijdens deze stroomstoring heeft bij Delrin geen emissie plaatsgevonden.
Bij de tweede stroomstoring heeft Chemours gemeld dat enkele kilogrammen hexafluorpropeen (HFP) kunnen zijn vrijgekomen. Delrin heeft gemeld dat maximaal 3.300 kg koudemiddel R134a (1,1,1,2-tetrafluorethaan) kan zijn vrijkomen.
Genoemde hoeveelheden zijn de maximale theoretische hoeveelheden. Uit de nadere onderzoeken van de bedrijven die nu beoordeeld worden door het bevoegde gezag, de provincie Zuid-Holland, zullen de exacte stoffen en omvang volgen.
Hoe is het mogelijk dat deze risicovolle fabrieksuitstoot júist bij een veiligheidsmaatregel als een noodstop plaatsvindt?
Een afwijking van de reguliere bedrijfsvoering, zoals een noodstop, is vaak een hoog risicomoment. Daarom moet een bedrijf daar ook veiligheidsprocedures voor hebben.
De externe stroomstoring was de oorzaak van de noodstop. Aangezien dit een bijzondere gebeurtenis was waarbij er mogelijke gevolgen waren voor de fysieke leefomgeving wordt dit door DCMR als een «ongewoon voorval» beschouwd zoals bedoeld in artikel 1 van de Omgevingswet. Beide bedrijven zijn daarom conform de Omgevingswet verplicht om nader onderzoek te doen naar de incidenten. Deze rapportages moeten beschikbaar gesteld worden aan het bevoegde gezag, zodat passende maatregelen genomen kunnen worden.
Kunt u zich voorstellen dat bewoners in de regio rondom Chemours hier slecht van slapen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven zijn deze incidenten onwenselijk en is het begrijpelijk dat omwonenden zorgen hebben. Bedrijven zijn verantwoordelijk om de wet- en regelgeving na te leven en te zorgen voor een veilige bedrijfsvoering.
Het is daarom van belang dat goed wordt geanalyseerd wat hier niet goed is gegaan zodat herhaling van deze incidenten wordt voorkomen.
Welke veiligheidsmaatregelen hebben lokale en regionale overheidsdiensten genomen om de omgeving te beschermen?
Chemours en Delrin zijn zogeheten Seveso3 bedrijven. De provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag. DCMR Milieudienst Rijnmond (DCMR) voert als omgevingsdienst de toezichttaken uit. Uit informatie van het bevoegd gezag blijkt dat na de melding door Chemours aan DCMR zowel de brandweer, de adviseur gevaarlijke stoffen van de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid en de milieupiketmedewerker DCMR op locatie zijn geweest.
De brandweer heeft direct metingen verricht in de omgeving rondom Chemours. Daarbij zijn in de omgeving geen afwijkende waarden gemeten.
Kunt u de resultaten van het onderzoek van milieudienst DCMR en de betrokken veiligheidsdiensten over deze incidenten delen met de Kamer?3
Via de websites van de provincie Zuid-Holland en van de DCMR5 zullen de gevraagde stukken openbaar worden gemaakt wanneer zij gereed zijn.
Hoe geloofwaardig vindt u de bewering van de Chemours-woordvoerder die stelt dat er geen PFAS-stoffen buiten het bedrijfsterrein zijn gekomen?4
Zoals gemeld onder antwoord 2 en 3 wordt nader onderzoek uitgevoerd om inzicht te krijgen wat precies is vrijgekomen. Dit onderzoek wordt getoetst door de toezichthouder.
Welke mogelijkheden ziet u om het meetnetwerk rondom het chemiecomplex van Chemours en Delrin te versterken, zodat uitstoot van zorgwekkende stoffen onafhankelijk kan worden vastgesteld?
Het RIVM voert op dit moment een verkenning uit naar het in kaart brengen van de gezondheidsrisico’s rond Chemours. Tevens is er binnen het thema Meten en Weten van de Actieagenda Industrie en Omwonenden een onderzoek gestart naar de mogelijkheden om de controle op industriële emissies te verbeteren.
Uit beide trajecten kunnen aanbevelingen volgen om het meetnetwerk rondom het chemiecomplex te Dordrecht te versterken. De resultaten van deze onderzoeken worden in het eerste kwartaal van 2025 verwacht.
Voldoen deze firma’s aan alle veiligheidseisen voor BRZO+-bedrijven?
Het Besluit risico's zware ongevallen (Brzo) is per 1 januari 2024 vervallen i.v.m. de overgang naar de Omgevingswet. Sindsdien wordt gesproken van bedrijven die vallen onder de reikwijdte van de Europese Sevesorichtlijn, zie ook het antwoord op vraag 5. Beide bedrijven vallen hieronder.
Het bevoegd gezag voor beide bedrijven is de provincie Zuid-Holland. Zij beoordeelt of bedrijven de gestelde eisen naleven, het Rijk kan hier geen uitspraken over doen. Bij Sevesobedrijven worden regelmatig inspecties uitgevoerd door gespecialiseerde inspecteurs van de omgevingsdiensten, waterkwaliteitsbeheerders, veiligheidsregio’s en de Nederlandse Arbeidsinspectie. Alle inspectieresultaten zijn inzichtelijk op de website van de Seveso-toezichthouders7.