De juridische basis voor militair optreden in Syrië |
|
Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «De dubieuze rechtvaardiging van de Turkse inval in Syrië»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitlating van de heer Nollkaemper, de Extern Volkenrechtelijk Adviseur, dat bij een aantal acties in Syrië de relatie met de verdediging van Irak zo ver weg lijkt dat die redenering – dat er sprake zou zijn van collectieve zelfverdediging van Irak – nauwelijks nog is vol te houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De betreffende uitspraken zijn door de heer Nollkaemper gedaan in zijn hoedanigheid van hoogleraar internationaal recht aan de Universiteit van Amsterdam en niet in zijn hoedanigheid als Extern Volkenrechtelijk Adviseur. Zoals het kabinet tijdens het Algemeen Overleg op 14 december 2017 heeft aangegeven, zijn we op de randen van het mandaat terechtgekomen. Volgens het kabinet is er echter op dit moment nog steeds een volkenrechtelijke rechtsgrond voor de inzet van Nederlandse militairen in Syrië, die wordt gevormd door het recht op collectieve zelfverdediging van Irak tegen gewapende aanvallen van ISIS op Irak. Hoewel niet in dezelfde mate als in een eerdere fase, is er nog steeds sprake van de elementen die ter onderbouwing hiervan zijn genoemd in de artikel 100 brief van 11 september 2017 en de beschouwingsbrief van 24 november 2017. Nederland blijft de volkenrechtelijke rechtsgrond voor de inzet van Nederlandse militairen in Syrië voortdurend kritisch tegen het licht houden.
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met de Extern Volkenrechtelijk Adviseur om na te gaan in hoeverre er een juridische basis is voor de recente acties in Syrië en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe ben ik niet bereid omdat daar geen noodzaak toe bestaat. De regering acht zich op basis van interne (maar ook eerdere externe) advisering voldoende volkenrechtelijk geadviseerd. Op basis van deze advisering wordt de (zich ontwikkelende) feitelijke situatie voortdurend beoordeeld.
Sugardating |
|
Kees van der Staaij (SGP), Anne Kuik (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u de uitzending van Rambam van 15 januari 2018 over sugardaddy-praktijken?1
Ja.
Deelt u het beeld dat het bij deze datingsites doorgaans de sugerdaddy in ruil voor seks «de date» betaalt? Bent u het ermee eens dat hiermee dergelijke sites eigenlijk niet meer gebruikt worden als datingsites, maar als platform dienen om seksuele diensten aan te bieden?
Deze datingsites presenteren zich als een online netwerk voor volwassen mannen en vrouwen boven de 18 jaar die een wederzijds profijtelijke relatie zoeken. Deze online dating-dienstverleners bieden een platform waarop deze mensen elkaar kunnen ontmoeten. Ik kan mij voorstellen dat contact via dergelijke websites kan leiden tot seksuele handelingen.
Vindt u zulke praktijken toelaatbaar op grond van de huidige wet- en regelgeving, mede gelet op de uitlatingen van het bedrijf dat sprake is van «een soort escortdienst»?2
Of de activiteiten toelaatbaar zijn op grond van de huidige wet- en regelgeving hangt af van de feiten en omstandigheden. Verschillende opsporingsdiensten kunnen optreden als wet- en regelgeving worden overtreden.
Wat is uw oordeel over het feit dat seksuele handelingen een belangrijke kern van de activiteiten vormen van de sugardaddy-praktijken? Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre het beeld dat in deze uitzending naar voren komt klopt en in hoeverre deze praktijk ook bij soortgelijke organisaties aan de orde is?
Als volwassenen overeenkomen om met elkaar seksuele handelingen te verrichten, dan is dit niet strafbaar. Het is bekend dat aan online dating risico’s kleven, omdat in eerste instantie onbekend is wie achter het online profiel schuil gaat. Om deze reden hebben verschillende datingsites dan ook het Keurmerk Veilig Daten opgericht. Sites die zich richten op een meer bijzondere vorm van dating, zoals deze sugardaddywebsites, maken tot heden geen gebruik van dit keurmerk. Dit kan voor bezoekers van de sites en mogelijke belangstellenden een indicatie zijn om zich op een andere datingsite in te schrijven. Het is van groot belang dat beheerders van dergelijke sites hun verantwoordelijkheid nemen. Waar specifieke risico’s worden geconstateerd, kan hierover vanuit overheidspartners ook actief het gesprek worden aangegaan met de private partijen.
Verder meld ik nog dat het betreurenswaardig zou zijn als vrouwen (of mannen) slachtoffer zijn geworden van ongewenste intimiteiten door contacten via deze site. Dat het contact via een sugardating website is gelegd maakt het niet anders dan contactlegging via Tinder, Facebook of gewoon een fysieke ontmoeting in een café. Ongewenst intimiteiten zijn te allen tijden sterk af te keuren. Mensen die het slachtoffer worden van ongewenste intimiteiten kunnen daarvan aangifte doen bij de politie.
Online dating-dienstverleners zijn reeds jaren actief op de Nederlandse markt. Bij het OM zijn geen indicaties van misstanden in de vorm van uitbuiting bekend die zijn gerelateerd aan het aanbod van datingsites zoals deze. Ik acht volwassen vrouwen en mannen in staat om de risico’s die gepaard kunnen gaan met online dating goed in te schatten. Ik zie op dit moment geen aanleiding om hier verder onderzoek naar te doen.
Ziet u ook dat dergelijke datingsites risicovol kunnen zijn voor kwetsbare (jonge) vrouwen die om geld verlegen zitten? Bieden deze sites, naar uw mening, voldoende waarborgen om illegale prostitutie en/of mensenhandel te voorkomen? Deelt u de verontwaardiging van de Franse Staatssecretaris van Emancipatiezaken dat het lichaam als handelswaar wordt behandeld?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beziet u de inspanningen van de Franse autoriteiten, die onderzoek doen naar de toelaatbaarheid van deze activiteiten en een aanklacht hebben ingediend? Bent u bereid in overleg te gaan met uw Franse collega’s en, in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), te verkennen welke maatregelen in Nederland mogelijk en nodig zijn? Bent u bereid te bevorderen dat aangifte wordt gedaan van strafrechtelijke overtredingen zoals aanranding en verkrachting door personen of het bedrijf dan wel voor poging, deelneming of uitlokking ervan?
Aangezien er bij het OM geen indicaties bekend zijn van misstanden gerelateerd aan datingsites zoals deze, zie ik geen aanleiding om hierover in gesprek te gaan met de Franse collega’s of de VNG.
In algemene zin wordt gestimuleerd aangifte te doen van strafrechtelijke overtredingen zoals aanranding en verkrachting, om opsporing, vervolging en berechting mogelijk te maken. Dit geldt ook voor eventuele misstanden via websites.
In hoeverre is voor een dergelijk bedrijf op grond van de bestaande wetgeving en op grond van het wetsvoorstel voor regulering van prostitutie sprake van een vergunningplicht vanwege escortactiviteiten? Zijn de benodigde vergunningen hiervoor aangevraagd en verkregen?
Er is geen specifieke vergunning nodig voor het aanbieden van een webpagina op internet. Datingwebsites worden, net zoals andere websites, geacht te handelen in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Tegen websites die een platform bieden voor uitbuiting kan strafrechtelijk worden opgetreden. Het huidige wettelijke kader (artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht) biedt voldoende mogelijkheden om aanbieders/beheerders van websites aan te pakken die zich schuldig maken aan seksuele uitbuiting of voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander. In aanvulling op de bestaande mogelijkheden om seksuele uitbuiting aan te pakken werkt de regering aan een wetsvoorstel dat het faciliteren van illegale prostitutie strafbaar stelt (invoering pooierverbod).
De regelgeving voor de bedrijfsmatige exploitatie van prostitutie verschilt per gemeente. Momenteel wordt gewerkt aan landelijke regels inzake prostitutie. Daarin is een escortbedrijf gedefinieerd als de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee. Niet iedere seksuele handeling tegen betaling is aan te merken als prostitutie. En niet iedere bezoeker van een datingwebsite is aan te merken als prostituee. Dit hangt af van de feiten en omstandigheden. Het Wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche wordt op basis van afspraken in het regeerakkoord aangepast. Na invoering van deze wet gelden voor alle gemeenten dezelfde regels voor escortbedrijven.
In hoeverre zijn de praktijken die in deze uitzending naar voren komen in strijd met andere wettelijke regels? Bent u – mede in het licht van het grote risico van uitbuiting – bereid toezicht te houden op de activiteiten van deze branche?
Het is de primaire taak van het OM om te vervolgen bij voldoende bewijs van een strafbaar feit. Daarnaast kaart het OM ook (mogelijke) misstanden in de strafrechtelijke hoek aan. In dat kader vinden twee maal per jaar gesprekken plaats tussen aanbieders van de sites, het OM en het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Deze gesprekken zijn constructief en de ervaring heeft geleerd dat de meeste sites hun medewerking verlenen aan het verwijderen van materiaal e.d. Mede daarom is er nog geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om strafrechtelijk op te treden.
Op voorhand kan niet worden geconstateerd dat de sites mensenhandel faciliteren dan wel zich schuldig maken aan mensenhandel. Als in een concrete zaak blijkt dat dit wel het geval is, dan zal het OM samen met de politie daar onderzoek naar doen en waar mogelijk vervolging instellen.
Wordt ten aanzien van sugerdating-sites al gebruik gemaakt van de in de brief van 28 november 2017 weergegeven mogelijkheid om tegen websites die een platform bieden voor uitbuiting, strafrechtelijk op te treden? Zo ja, hoe vaak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hebben gemeenten op dit moment te weinig mogelijkheden om tegen zulke websites op te treden, zoals de voormalige wethouder van Amsterdam stelde?3 Is de regering bereid te werken aan de totstandkoming van die regels? Wordt in ieder geval op basis van de bestaande regels opgetreden tegen de website, nu blijkt dat daadwerkelijk sprake is van misstanden?
Gemeenten (burgemeesters) zijn bevoegd om op te treden in geval van een verstoring van de openbare orde binnen de gemeentegrenzen. In het geval van een website of bij internetverkeer is de openbare orde in beginsel niet in het geding. Pas wanneer naar aanleiding van een publicatie op internet de openbare orde dreigt te worden vestoord, kunnen bevoegdheden om de openbare orde te handhaven toegepast worden. Wanneer uitingen op het internet zijn te kwalificeren als strafbare gedragingen, kan het OM daartegen optreden. De regering acht het onwenselijk om gemeenten op dit terrein bevoegdheden toe te kennen.
Ik onderken dat artikel 10 EVRM overheden ruimte biedt om commerciële reclame te reguleren. Gemeenten zijn bevoegd om regels te stellen over reclame in de openbare ruimte. Voor zover voor dergelijke websites in de openbare ruimte wordt geadverteerd kunnen gemeenten regulerend en zonodig handhavend optreden. Klachten over reclame-uitingen kunnen worden ingediend bij de Reclame Code Commissie. In de Nederlandse Reclame Code (NRC) zijn de regels vastgelegd waar reclame aan moet voldoen. De Reclame Code Commissie toetst of een bepaalde reclame uiting voldoet aan de regels. In 96% van de gevallen worden uitspraken van deze commissie opgevolgd. Het is derhalve wat de regering betreft niet nodig om aanvullende regels te stellen voor reclame uitingen. Ik vertrouw erop dat gemeenten in overleg met adverteerders bepaalde reclame-uitingen op bepaalde plaatsen kunnen voorkomen. Ik zie dan ook geen meerwaarde om een verkenning uit te voeren.
Onderkent u dat de Europese jurisprudentie inzake artikel 10 van Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overheden veel ruimte biedt om ongewenste commerciële reclame te bestrijden? Bent u bereid om, in samenwerking met de VNG, te verkennen welke lessen geleerd kunnen worden van het optreden van diverse Belgische steden die deze vormen van ongewenste reclame verbieden?
Zie antwoord vraag 10.
De rapporten van het Amerikaanse Department of Commerce inzake de import van staal en aluminium |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de door het Amerikaanse Department of Commerce opgestelde rapporten over de import van staal1 en aluminium2 en de vermeende gevolgen voor Amerikaanse nationale veiligheid?
Ja, president Trump heeft op 20 april 2017 opdracht gegeven de effecten van de import van staal en aluminium op de nationale veiligheid te onderzoeken. Op 16 februari 2018 heeft het Amerikaanse Department of Commerce zijn bevindingen en aanbevelingen openbaar gemaakt. Op 8 maart 2018 heeft President Trump een executive order getekend waarmee de Verenigde Staten per 23 maart 2018 tarieven zal instellen op staalimport van 25% en aluminiumimport van 10% voor alle landen met uitzondering van Canada en Mexico.
Kunt u ingaan op de drie aanbevelingen inzake de Amerikaanse import van staal? Kunt u per aanbeveling schetsen welk gevolg het overnemen hiervan zou hebben voor de Nederlandse sector en hoe deze zich verhoudt tot afspraken in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO)?
Het rapport stelt drie mogelijke vormen voor maatregelen voor ten aanzien van staal:
Een belangrijke kanttekening daarbij is dat de President niet beperkt was tot het nemen van een van deze drie maatregelen. Hij had de mogelijkheid om af te wijken of om te besluiten geen maatregel te nemen. Uiteindelijk heeft de President besloten tot een tarief van 25% op staalimporten en een tarief van 10% op aluminiumimporten.
Nederland is na Duitsland de grootste Europese exporteur van staalproducten naar de Verenigde Staten. Nederland exporteerde in 2017 voor ongeveer € 550 miljoen aan staal naar de VS.4 Een invoerheffing van 25% kan resulteren in een verstoring van de aanbodketen, aanzienlijke financiële verliezen door derving aan omzet, negatieve gevolgen voor (voorgenomen) investeringen en extra kosten voor exporteurs om bestaande contracten te heronderhandelen en andere afzetmarkten te ontginnen. De segmenten waarin Nederland actief is, betreffen groeimarkten.
Het ministerie is in gesprek met belangrijkste exporteurs, inclusief Tata Steel Nederland, over de gevolgen van de maatregelen.
De verhouding van de aanbevelingen tot afspraken in WTO-verband wordt besproken onder vraag 4.
Kunt u ingaan op de drie aanbevelingen inzake de Amerikaanse import van aluminium? Kunt u per aanbeveling schetsen welk gevolg het overnemen hiervan zou hebben voor de Nederlandse sector en hoe deze zich verhoudt tot afspraken in WTO-verband?
Het rapport stelt drie mogelijke vormen voor maatregelen voor ten aanzien van aluminium:
President Trump heeft uiteindelijk besloten tot een importheffing van 10%.
Nederland is niet een van de belangrijkste exporteurs van aluminium naar de VS. Nederland exporteerde in 2017 voor ongeveer € 50 miljoen aan aluminium naar de VS.6 De mogelijke effecten zijn dezelfde als beschreven voor mogelijke staalmaatregelen, maar beperkter in omvang.
De verhouding van de aanbevelingen tot afspraken in WTO-verband wordt besproken onder vraag 4.
Hoe beoordeelt het kabinet het beschouwen van de import van staal en aluminium als bedreiging van de nationale veiligheid?
Het VS-onderzoek is ingesteld op basis van paragraaf 232 van de Trade Expansion Act of 1962. Deze wetgeving stelt de VS-regering in staat onderzoek te doen naar het effect van importen op de nationale veiligheid en op basis van dit onderzoek eventuele handelsmaatregelen te treffen. Deze wetgeving wordt zeer zelden toegepast. De laatste maatregelen onder deze wetgeving dateren uit de jaren 70 van de vorige eeuw.
De VS rechtvaardigt de maatregelen met een beroep op de WTO-uitzondering met betrekking tot de nationale veiligheid (art. XXI subparagraaf b General Agreement on Tariffs and Trade, GATT). De uitzondering voorzien in artikel XXI subparagraaf b van de GATT is een belangrijke bepaling in de WTO-regelgeving. Het stelt een land in staat om, onder bepaalde voorwaarden, maatregelen te nemen welke het nodig acht ter bescherming van het wezenlijk belang van haar veiligheid en welke onder normale omstandigheden een schending van de GATT zouden inhouden. De uitzondering onderstreept de autonomie van de lidstaten van de WTO waar het gaat om de bescherming van de nationale veiligheid. Tot nu toe waren WTO-leden zeer terughoudend in het inroepen van artikel XXI. Het inroepen van de uitzondering voor nationale veiligheid wordt gezien als noodrem in het internationale handelssysteem. Maatregelen genomen onder artikel XXI subparagraaf b GATT dienen betrekking te hebben op splijtbare stoffen, of op de handel in wapens of ander materiaal en goederen, welke direct of indirect, dienen voor de bevoorrading van een militair apparaat, of genomen te worden in tijden van oorlog of gevaarlijke internationale spanningen. Het betreft een limitatieve opsomming van toegestane doeleinden.
Het kabinet is van mening dat – op basis van de nu voorliggende informatie – een beroep van de VS op de nationale veiligheid in het rapport onvoldoende is onderbouwd. De voorgestelde heffingen lijken in grote mate te zijn ingegeven door de wens de binnenlandse producenten te beschermen op basis van economische overwegingen en niet op basis van overwegingen ten aanzien van nationale veiligheid. Zo citeert het onderzoek de mondiale overcapaciteit in de staal- en aluminiumsector, de hoge mate van import penetratie in de staal- en aluminiumsector en de lage prijzen waartegen staal en aluminium worden geïmporteerd in de Verenigde Staten. Het kabinet voelt zich in deze beoordeling gesterkt door het advies van het Amerikaanse Ministerie van Defensie dat concludeert dat de huidige situatie op de Amerikaanse staalmarkt geen invloed heeft op de mate waarin de Amerikaanse defensieprogramma’s kunnen voorzien in hun behoefte aan staal en aluminium.
De WTO biedt mogelijkheden om de binnenlandse industrie te beschermen in de vorm van antidumping-, compenserende of vrijwaringsmaatregelen.7 In 2002, de laatste keer dat de VS vergelijkbare alomvattende maatregelen heeft genomen tegen de importen op staal, baseerde de overheid zich op het WTO vrijwaringsverdrag. In de VS zijn momenteel 169 antidumping en compenserende maatregelen van kracht op staalproducten en zijn nog nadere 25 maatregelen in voorbereiding. Deze maatregelen zijn effectief: de importen van staal in de VS zijn tussen 2014–2016 met 25% gedaald.
Het kabinet erkent dat de mondiale overcapaciteit van staal en aluminium een probleem is. Ook de Europese markt ondervindt hier nadeel van. De voorgestelde oplossingsrichting van de VS zal echter tot veel schade en onzekerheid leiden in het mondiale handelssysteem, pakt de bron van het probleem niet aan en treft ook landen die niet primair verantwoordelijk zijn voor de overcapaciteit. Het kabinet zou graag in EU-verband en bilateraal met de VS en andere handelspartners verder in discussie gaan hoe de mondiale overcapaciteit in de staal- en aluminiummarkt op een geschikte en WTO-conforme wijze kan worden geadresseerd. Het kabinet voert deze gesprekken bijvoorbeeld in het G20 Forum voor de mondiale overcapaciteit van staal.
Worden deze ontwikkelingen in Europees verband besproken? Wordt gepoogd tot een gezamenlijke Europese strategie te komen? Zo ja, is er voldoende bereidheid om in een uiterst geval in Europees verband tegenmaatregelen te nemen? Zo nee, bent u bereid hier op aan te dringen bij de Europese Commissie?
De ontwikkelingen zijn regelmatig op ambtelijk en politiek niveau besproken in Europees verband. Voor het laatst zijn de ontwikkelingen besproken tijdens de informele Raad voor Buitenlandse Zaken over handel van 27 februari 2018. U bent hierover geïnformeerd in het verslag van deze Raad. De EU-lidstaten steunen de Commissie om constructief in gesprek te blijven met de VS en om, indien nodig, op te treden tegen de VS-maatregelen volgens een drie-sporen beleid:
Eurocommissaris Malmström heeft gesproken met United States Trade Representative Lighthizer en in Washington hebben demarches plaatsgevonden in EU-verband, met deelname door de Nederlandse ambassadeur. Daarnaast wordt ook samenwerking gezocht met partners buiten de EU, zoals Canada en Zuid-Korea. De Commissie heeft de lidstaten verzocht ook in hun bilaterale contacten de gemeenschappelijke lijn uit te dragen. De Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft hierover gesproken met Commissaris Malmström en met ambassadeur Hoekstra.
Deelt u de zorgen over de bestendigheid van het multilaterale handelssysteem, het draagvlak voor het oplossen van geschillen in WTO-verband en de dreiging van elkaar opvolgende importheffingen? Deelt u daarnaast de zorg dat een land als Nederland, dat bovengemiddeld afhankelijk is van vrijhandel, hier schadelijke gevolgen van zal ondervinden?
De handelsmaatregelen vormen een systeemrisico voor de WTO. Tot nu toe zijn WTO-leden zeer terughoudend geweest om maatregelen waarbij een beroep wordt gedaan op de uitzondering voor nationale veiligheid aan te vechten voor het WTO-geschillenbeslechtingsmechanisme. WTO-leden willen zo veel mogelijk ruimte houden om zelf invulling te geven aan het begrip nationale veiligheid en willen niet dat de WTO deze invulling toetst. Het WTO- geschillenbeslechtingsmechanisme heeft tot nu toe dan ook nog nooit een toets uitgevoerd naar de juiste invulling van het begrip nationale veiligheid. Het voorleggen van de maatregelen aan het WTO-geschillenbeslechtingsmechanisme is in alle scenario’s met nadelen omkleed. Wanneer het WTO-geschillenbeslechting weigert een uitspraak te doen over de maatregelen, worden onrechtmatige handelsbarrières in stand gehouden en kan dit leiden tot navolging bij andere WTO-leden waarmee het WTO-systeem wordt ondermijnd. Wanneer het WTO-geschillenbeslechtingsmechanisme wel een uitspraak doet en de maatregelen veroordeelt, zal de VS de WTO ervan beschuldigen inbreuk te maken op haar soevereiniteit, wat koren op de molen zal zijn van VS-critici op het WTO-systeem.
Nederland heeft als open economie belang bij een op regels gebaseerd mondiaal handelssysteem en neemt dit systeemrisico voor het WTO-systeem uitermate serieus.
Worden de risico’s voor de Nederlandse economie in kaart gebracht? Bent u in gesprek met het bedrijfsleven, bijvoorbeeld met de staalsector, over de gevolgen van de hierboven beschreven ontwikkelingen en de gevolgen voor Nederland? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat in intensief contact met het Nederlandse bedrijfsleven over de gevolgen van de beschreven ontwikkelingen en voorgestelde maatregelen.
De Europese staalmarkt is op dit moment niet onbeschermd. Er zijn momenteel 53 antidumping- en compenserende maatregelen van kracht op de invoer van ijzer en staal, waaronder 27 maatregelen op producten uit China. Er is functionerend systeem van voorafgaand markttoezicht op staal- en ijzerproducten waarmee de voorgenomen importstromen naar de EU worden gemonitord. Hiermee kan vroegtijdig worden bepaald als er een grote toestroom van importen is voorzien.
Bent u ook bereid de gevolgen voor andere sectoren, die indirect of uiteindelijk de gevolgen kunnen ondervinden van elkaar opvolgende importheffingen, in kaart te brengen en met deze sectoren in gesprek te gaan?
Net als met de direct betroffen sectoren, gaat het ministerie graag in gesprek met andere direct of indirect getroffen sectoren. Ondernemers die verwachten gevolgen te ondervinden van de maatregelen, worden gevraagd zich bij het ministerie te melden.
De geluidsoverlast van de A50 voor Ravenstein en Oss |
|
Cem Laçin |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat inwoners van het stadje Ravenstein veel geluidsoverlast ondervinden van de A50 doordat de brug hoog boven het stadje uitstijgt en het steeds van «kaboem-kaboem» gaat wanneer een auto de brug passeert? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik ben op de hoogte van de situatie dat er in Ravenstein geluidhinder van de A50 wordt ervaren.
Is er sinds 2009 iets ondernomen tegen de geluidsoverlast?1
De maximale geluidproductie die een rijksweg mag voortbrengen is vastgesteld in geluidsproductieplafonds op zogenaamde referentiepunten. Dit zijn punten die elke 100 meter van de weg geplaatst zijn, op ca 50 meter afstand. Van deze punten is de maximale geluidsproductie vastgesteld op basis van de wegeigenschappen en de hoeveelheid verkeer over deze weg. Wanneer de geluidproductie dit vastgestelde plafond dreigt te overschrijden moet de beheerder maatregelen nemen zoals bv. het aanbrengen van stiller asfalt t.o.v. hetgeen er al ligt.
Rijkswaterstaat rapporteert jaarlijks hierover in een nalevingsverslag, waarbij de wegbeheerder zich baseert op hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer, die sinds 1 juli 2012 van toepassing is.
Sinds de invoering van de GPP-systematiek in 2012 is er op deze locatie langs de A50 nog geen sprake geweest van een dreigende overschrijding van GPP’s binnen 5 jaar. Er is dan ook geen aanleiding tot het treffen van (aanvullende) geluidmaatregelen ter plekke.
Wat is uw oordeel over het rapport van adviesbureau dGmR inzake Geluidhinder A50-A59?2
Het door u genoemde onderzoek van dGmR geeft aan dat de geluidemissie hoger kan zijn dan met de toenmalige rekenmethode voor wegverkeerslawaai is berekend. Zoals beschreven in het Reken- en meetvoorschrift Geluid neemt de geluidemissie van een stil wegdek zoals ZOAB toe in de tijd als gevolg van slijtage en veroudering van het wegdek. In de modellen wordt uitgegaan van een gemiddelde geluidbelasting. Een nieuw wegdek is stiller dan dit gemiddelde en een wegdek aan het einde van de levensduur is minder stil. De wetgeving schrijft voor maatregelen te baseren op de gemiddelde geluidsbelasting.
Rijkswaterstaat gaat uit van geluidberekeningen die zijn gevalideerd met behulp van metingen. Het RIVM voert hiervoor een monitoringprogramma uit. In de wettelijke rekenmethode wordt een jaargemiddelde geluidbelasting berekend waarbij variaties worden gemiddeld in de tijd. De resultaten van metingen kunnen ten opzichte van de berekening een afwijking laten zien als gevolg van variaties in de optredende geluidemissie, o.a. vanwege de veroudering van het wegdek en als gevolg van de lokale windrichting en -snelheid.
Kunt u aangeven wat precies de geldende toegestane geluidsnormen zijn?
Voor de wet en regelgeving op het gebied van geluid verwijs ik u met onderstaande link graag naar de website van Rijkswaterstaat.
Klopt het dat Rijkswaterstaat akoestisch onderzoek moet doen naar maatregelen omdat volgens het rapport «Nalevingsverslag geluidproductieplafonds rijkswegen 2016», dat is gepubliceerd op 18 september 2017, bij de in de gemeente Oss gelegen trajecten van de A50 en de A59 sprake is van een dreigende plafondoverschrijding? Zo ja, vindt dit akoestisch onderzoek inmiddels plaats? Zo nee, waarom niet?3
Rijkswaterstaat dient nader akoestisch onderzoek uit te voeren bij referentiepunten waar het GeluidsProductiePlafond (GPP) is bereikt, of waar de verwachting is dat het GPP binnen vijf jaar tijd wordt bereikt. Op de in de gemeente Oss gelegen trajecten van de A50 en de A59 wordt op basis van de verkeersprognoses geen plafondoverschrijding binnen vijf jaar verwacht. Rijkswaterstaat voert daarom op dit moment geen nader akoestisch onderzoek naar maatregelen uit.
Wat geven deze metingen aan over de overlast voor andere Osse dorpen en wijken als Huisseling, Herpen, Oss-Zuid, De Ruwaard en Geffen?
Zie antwoord op vraag 5. Op de A50 en A59 wordt op basis van verkeersprognoses geen plafondoverschrijding binnen 5 jaar verwacht.
Waarom liggen langs de A59 en de A50 wél geluidsschermen in de gemeenten Wijchen en Den Bosch en niet in de gemeente Oss? Kunt u dit per gemeente motiveren en nader toelichten?
In de gemeenten Wijchen (A50) en Den Bosch (A2, A59) zijn projecten aan rijkswegen uitgevoerd onder de wet geluidhinder waarvoor een akoestisch onderzoek is uitgevoerd. Uit dit onderzoek volgde de noodzaak voor het realiseren van geluidschermen. In de gemeente Oss wordt de komende 5 jaar geen plafondoverschrijding verwacht, zie antwoord 5.
Klopt het dat Rijkswaterstaat in 2018 op zes plaatsen geluidsmaatregelen langs de A50 tussen Sint-Oedenrode en Paalgraven neemt omdat de geluidsoverlast er te hoog is?4 Waarom is besloten om in 2018 geen maatregelen te nemen tussen Paalgraven en de brug bij Ravenstein?
Tussen Sint-Oedenrode en knooppunt Paalgraven is geconstateerd dat er op zes locaties sprake is van een verschil tussen de situatie zoals die beschreven is in de bestemmingsplannen en de werkelijk gebouwde situatie. Enkele geluidschermen en wallen langs dit traject wijken af van de wijze waarop deze in de bestemmingsplannen zijn opgenomen. Door deze afwijking zijn de geluidbelastingen op woningen significant hoger dan in de bestemmingsplannen is opgenomen. Voor het weggedeelte tussen Paalgraven en de brug bij Ravestein is hier geen sprake van en is er geen aanleiding voor het nemen van maatregelen.
Naar aanleiding van deze verschillen is het Geluidmaatregelenplan A50 Sint-Oedenrode Paalgraven opgesteld. De maatregelen uit dit plan worden in 2018 gerealiseerd.
Klopt het dat de geluidsproductie van de A50 tussen Sint-Oedenrode en Paalgraven lager is dan van de A50 tussen Paalgraven en Ravenstein? Betekent dit dat wordt gemeten met twee maten? Zo ja, waarom?
Het klopt dat de geluidproductie en de geluidsproductieplafonds van de A50 tussen Sint-Oedenrode en Paalgraven lager zijn dan van de A50 tussen Paalgraven en Ravenstein. De geluidproductieplafonds zijn vastgesteld op basis van de geldende wet en regelgeving.
Welke maatregelen gaat u nemen om de overlast weg te nemen. Kunt u dit toelichten? Wat is de bijdrage van verschillende varianten (geluidsscherm, tweelaags zoab, tweelaags zoab-fijn, beperking van de maximumsnelheid, geen verhoging van de maximum-snelheid in de nacht enz.) aan de reductie van de geluidsoverlast voor de omwonenden?
Omdat er op korte termijn geen overschrijding van de GPP’s wordt verwacht, is er geen aanleiding om (aanvullende) geluidmaatregelen te treffen.
De ontwikkeling en het gebruik van ‘killer robots’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «As swarms of drones become a reality, the rise of weapons that can think for themselves alarms human rights activists – and soldiers»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de door mensenrechtenorganisaties, denktanks en militairen geuite kritiek op de ontwikkeling en inzet van «killer robots», onder meer aangaande het ontbreken van een bewustzijn bij dergelijke militaire platforms?
Volgens het kabinet moeten mensen altijd verantwoordelijk en aansprakelijk blijven voor de inzet van wapensystemen. Dit uitgangspunt verandert niet als er (in toenemende mate) autonome functies aan wapensystemen worden toegevoegd. In lijn hiermee heeft het kabinet in zijn reactie op het advies «Autonome wapensystemen: de noodzaak van betekenisvolle menselijke controle» van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) en de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV)2, de aanbeveling overgenomen dat betekenisvolle menselijke controle altijd noodzakelijk is bij de inzet van autonome wapensystemen.
Het kabinet verwerpt dan ook op voorhand de ontwikkeling en inzet van volledig autonome wapensystemen, waarbij geen sprake meer is van betekenisvolle menselijke controle. Volgens het kabinet vallen de zogenoemde «killer robots» in deze laatste categorie.
Wat zijn de (internationaal) rechtelijke en ethische kaders voor de ontwikkeling en inzet van militaire robots die, met behulp van kunstmatige intelligentie, hun doelen onafhankelijk kunnen selecteren en uitschakelen en onderling kunnen samenwerken?
De ontwikkeling en inzet van alle wapensystemen moeten voldoen aan het internationaal recht, in het bijzonder de rechten van de mens en het humanitair oorlogsrecht, waaronder artikel 36 van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Geneefse Verdragen, dat landen verplicht om nieuwe wapens te toetsen aan het internationaalrechtelijk kader.
In hoeverre acht u het waarschijnlijk dat dergelijke platforms al op korte termijn zullen worden ingezet in conflicten waar Nederland bij betrokken is? Is Nederland hier voldoende op voorbereid?
Het kabinet verwacht op de korte termijn – als ze al ooit ontwikkeld worden – geen inzet van volledig autonome wapensystemen waarbij de kunstmatige intelligentie zich «zelfstandig» onttrekt aan betekenisvolle menselijke controle. Het kabinet is zich er echter van bewust dat toekomstige ontwikkelingen, in het bijzonder technologische ontwikkelingen en de toepassing daarvan, lastig accuraat te voorspellen zijn. Om die reden heeft het kabinet reeds toegezegd het AIV/CAVV-advies 5 jaar na verschijning, in 2020, opnieuw tegen het licht te zullen houden. Tevens volgt het kabinet de (technologische) ontwikkelingen op dit terrein op de voet zodat het, indien de ontwikkelingen daar aanleiding toe geven, hier meteen op kan reageren.
Ofschoon het kabinet in ieder geval op korte termijn geen volledig autonome wapensystemen verwacht die niet onder betekenisvolle menselijke controle staan, neemt de mate van autonomie in wapensystemen wel verder toe. Hierop zal ook de Nederlandse krijgsmacht moeten zijn voorbereid. Er wordt hierover dan ook kennis opgebouwd en er vindt wetenschappelijk onderzoek naar juridische, ethische en veiligheidsaspecten van toenemende autonome functies in wapensystemen plaats.
In hoeverre en op welke wijze is ook de Nederlandse defensie of de Nederlandse defensie-industrie, ook in Europees of NAVO-verband, betrokken bij de ontwikkeling van dergelijke autonome wapens of «killer robots»?
De toename van autonomie is een brede technologische ontwikkeling die allereerst volop plaatsvindt in de civiele sector, maar logischerwijs ook in de defensie-industrie. Autonome wapensystemen, die onder betekenisvolle menselijke controle staan, kunnen immers ook belangrijke militaire voordelen hebben. Zo reageren computers vaak sneller en preciezer dan mensen, waardoor risico’s voor eigen eenheden en de burgerbevolking kunnen afnemen. Ook kunnen dergelijke systemen opereren in een omgeving die voor mensen moeilijk bereikbaar en gevaarlijk is. Dergelijke toename van autonomie is dus essentieel voor een hoogwaardige Nederlandse krijgsmacht.
Voor zover bij het kabinet bekend, is de Nederlands defensie-industrie echter niet betrokken bij de ontwikkeling van volledig autonome wapensystemen die niet onder betekenisvolle menselijke controle staan.
In hoeverre acht u het ontwikkelen of inzetten van «killer robots» door Nederland of door Nederlandse bondgenoten wenselijk dan wel noodzakelijk?
Zoals aangegeven in eerdergenoemde kabinetsreactie is het kabinet tegen de ontwikkeling en inzet van volledig autonome wapensystemen, waarbij geen sprake meer is van betekenisvolle menselijke controle. Het is daarom niet wenselijk dat Nederland of Nederlandse bondgenoten dergelijke systemen zouden ontwikkelen.
Aan welke (beleids-)doelstellingen zou de inzet van «killer robots» moeten bijdragen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe borgen betrokken landen en partijen dat «killer robots», die met behulp van kunstmatige intelligentie niet alleen autonoom maar ook «zelflerend» zijn, toch volledig onder menselijke controle en verantwoordelijkheid blijven staan?
De vraag hoe mensen in controle kunnen blijven en de verantwoordelijkheid kunnen blijven dragen voor systemen die beschikken over een zelflerend vermogen, of meer in het algemeen kunstmatige intelligentie, is een belangrijk actueel maatschappelijk vraagstuk. Aangezien de ontwikkeling in kunstmatige intelligentie allereerst een civiele ontwikkeling is, speelt de vraag niet alleen in het militaire domein, maar ook in tal van civiele applicaties, zoals vervoer, telecommunicatie, internet, medische zorg, financiële handel, enz. Met betrekking tot het militaire domein is het huidige internationale recht, in het bijzonder het humanitair oorlogsrecht, een waarborg. Zo verplicht artikel 36 van het Eerste Aanvullende Protocol bij de Geneefse Verdragen landen om de ontwikkeling en verwerving van nieuwe middelen en methoden van oorlogvoering te toetsen aan het internationaalrechtelijk kader. In Nederland is hiermee de Adviescommissie Internationaal Recht en Conventioneel Wapengebruik (AIRCW) van het Ministerie van Defensie belast. De AIRCW beoordeelt in voorkomend geval ook of de inzet van wapensystemen met autonome functies onder betekenisvolle menselijke controle kan worden uitgevoerd. In het internationale debat over autonome wapensystemen onderstreept Nederland het belang van een goede uitvoering van artikel 36 en bevordert het de onderlinge uitwisseling van ervaringen hieromtrent (best practices).
Hoe kan geborgd worden dat internationale verdragen inzake het internationale (humanitaire) oorlogsrecht gerespecteerd worden tijdens de inzet van «killer robots», bijvoorbeeld als het gaat om onderscheid maken tussen burgers en strijders?
Het kabinet is van mening dat voor elk wapen geldt, dat het altijd de mens moet zijn die bepaalt of een wapen wordt ingezet conform het humanitaire oorlogsrecht en niet het wapen zelf. Zoals gesteld verwerpt het kabinet de inzet van volledig autonome wapensystemen of killer robots die niet onder betekenisvolle menselijke controle staan. Bij autonome wapensystemen die wel onder menselijke controle staan, geldt dat de verantwoordelijke bediener daarvan per geval bepaalt of de inzet daarvan volgens het internationaal oorlogsrecht kan geschieden, daarbij onder meer rekening houdend met Rules of Engagement en de technische (on)mogelijkheden van het systeem. Gezien de huidige stand van de techniek is het kabinet van mening dat er op dit moment weinig situaties bestaan waarin autonome wapensystemen rechtmatig kunnen worden ingezet.
Hoe groot is het risico dat «killer robots», bedoeld of onbedoeld, de kaders van het internationale (humanitaire) oorlogsrecht niet respecteren?
Zie antwoord vraag 9.
In hoeverre kunnen de verantwoordelijken in dergelijke gevallen aangewezen en ter verantwoording geroepen worden? Welke instantie is daarvoor verantwoordelijk?
Zoals in mei 2016 aangegeven in de beantwoording3 van schriftelijke Kamervragen is het kabinet van mening, dat wanneer mensen bij de inzet van autonome wapensystemen betekenisvolle controle uitoefenen er geen aansprakelijkheidsprobleem is. Het geldende rechtsregime is in dat geval voldoende om overtreders aansprakelijk te stellen. Aansprakelijkheid voor aanvallen uitgevoerd door autonome wapensystemen onder betekenisvolle menselijke controle verschilt niet van aansprakelijkheid voor de inzet van welk ander wapen dan ook.
In hoeverre overlegt Nederland met bondgenoten, maar ook met landen als Rusland en China, over de risico’s en kansen van het ontwikkelen en inzetten van «killer robots»? Wordt er bijvoorbeeld gewerkt aan een gezamenlijke juridisch en ethisch kader?
Nederland neemt actief deel aan het internationale debat over autonome wapensystemen dat plaatsvindt binnen de Convention on Certain Conventional Weapons (CCW) van de VN. Ook China en Rusland nemen hieraan deel. In beginsel is Nederland bereid om met iedereen de dialoog aan te gaan en waar mogelijk samen te werken, maar wanneer posities ver uit elkaar liggen is concrete samenwerking vaak niet mogelijk. Daar waar samenwerking wel mogelijk of vanzelfsprekend is, neemt Nederland het initiatief. Zo heeft Nederland samen met Zwitserland voor de eerste vergadering van de Governmental Group of Experts (GGE) in november 2017 een non-paper geschreven over wapenreviews in het kader van het hierboven genoemde artikel 36. Daarnaast heeft Nederland als één van de weinige landen met een uitgebreid kabinetsstandpunt over dit onderwerp de samenvatting hiervan ook als non-paper ingediend. Beide papers zijn door de CCW op hun webpagina geplaatst en zijn positief ontvangen door de aanwezige lidstaten en experts.
Is het kabinet bereid zich, ook in het kader van de Nederlandse zetel bij de VN-Veiligheidsraad en binnen de United Nations Convention on Conventional Weapons (CCW), in te zetten voor voortvarende internationale afstemming en besluitvorming inzake verantwoord beheer en gebruik van «killer robots»?
Zie antwoord vraag 12.
Een fiscale regeling voor (elektrische) fietsen |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de opvatting dat de (elektrische) fiets voor veel mensen een gezond, duurzaam en efficiënt alternatief is voor de auto in het woon- werkverkeer?
(Elektrisch) fietsen kan een duurzaam en efficiënt alternatief zijn voor het afleggen van zakelijke kilometers met de auto of het openbaar vervoer. Bovendien brengt het gebruik van de fiets gezondheidsvoordelen met zich mee. Het stimuleren van het fietsgebruik past derhalve binnen het mobiliteitsbeleid zoals vastgelegd in het regeerakkoord. De werkgevers spelen een belangrijke rol in het stimuleren van fietsgebruik in het woon-werkverkeer. De afgelopen jaren is bij het Ministerie van IenW met het programma Beter Benutten veel ervaring opgedaan met fietsstimulering. Deze ervaring wil IenW gebruiken om ook de komende jaren meer forenzen op de fiets te krijgen in samenwerking met regio’s en werkgevers. Op dit moment werkt IenW haar inzet op dit vlak uit langs drie lijnen:
Deelt u de mening dat zoveel mogelijk gestreefd moet worden naar het stimuleren van het fietsgebruik onder werknemers? Zo ja, op welke manier geeft u daar met werkgevers op dit moment uiting aan?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de bevindingen van onder andere RAI Vereniging, BOVAG en Gazelle dat vier op de tien Nederlanders bereid is om voor de fiets te kiezen als vervoersmiddel als dit voor hen fiscaal aantrekkelijk wordt gemaakt?1
Ja.
Kunt u ons een afzonderlijke schatting geven van het aantal mensen dat op dit moment gebruik maakt van een leaseregeling voor auto’s en fietsen?
In 2016 maakten ruim 720.000 mensen in privé gebruik van een door de werkgever ter beschikking gestelde auto. Over het privégebruik van een door de werkgever ter beschikking gestelde fiets zijn geen gegevens beschikbaar. Volgens de branche wordt er echter op dit moment zeer beperkt gebruik gemaakt van deze regeling voor de fiets.
Klopt het dat leasefietsers de hele waarde van hun fiets moeten optellen bij hun inkomen en dat dit voor leaseauto’s maximaal 25% is? Zo ja, kunt u dit toelichten?
De gedachte dat mensen die een fiets van de zaak tot hun beschikking hebben de hele waarde van hun fiets moeten optellen bij hun inkomen is onjuist. Mensen die een auto of een fiets van de zaak ook privé mogen gebruiken, moeten over de waarde van dit voordeel belasting betalen. Voor auto’s van de zaak wordt de waarde van dat voordeel vastgesteld door middel van een forfait. Hiermee bestaat een relatief eenvoudig en uitvoerbaar systeem om de waarde van het voordeel van het privégebruik van de auto van de zaak vast te stellen. Voor het privé gebruik van een zakelijke fiets geldt geen forfait om de waarde van het voordeel vast te stellen. Daarom moet per geval worden bepaald wat het werkelijke voordeel van de fiets van de zaak is. In de praktijk betekent dit dat het aantal privé gefietste kilometers wordt vermenigvuldigd met de kilometersprijs van de fiets, te weten het bedrag van de kosten per kilometer aan afschrijving, onderhoud, reparatie, verzekering en eventueel elektriciteit. Het is dus onjuist dat leasefietsers de hele waarde van hun fiets bij hun inkomen moeten optellen. Desalniettemin is dit ingewikkelder dan het toepassen van een forfait.
Klopt het dat de regels voor leasefietsen veel ingewikkelder zijn dan voor een leaseauto? Zo ja, kunt u de reden hiervan toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat aantrekkelijke leaseregels voor fietsen een prikkel kunnen zijn om mensen hiertoe te verleiden?
Werkgevers hebben veel mogelijkheden om hun werknemers te stimuleren de fiets te pakken voor het woon-werkverkeer. De ervaring leert dat met name de aanschafprijs van een elektrische fiets voor de wat langere woon-werkafstanden een drempel kan zijn. Op fiscaal gebied zou de werkkostenregeling een oplossing kunnen bieden. Daarnaast is het op dit moment voor werkgevers ook al mogelijk om hun werknemers een lening te verstrekken, die terugbetaald kan worden via de belastingvrije kilometervergoeding van 19 cent. Het kunnen aanbieden van een leasefiets geeft een extra mogelijkheid die werkgevers en werknemers ontzorgt.
Het vereenvoudigen van de bijtelling voor privégebruik van een door de werkgever ter beschikking gestelde fiets geeft ook een signaal vanuit het rijk richting werkgevers dat fietsstimulering belangrijk is en dat het rijk bereid is barrières die daarbij ervaren worden weg te nemen. Daarmee geeft het een impuls aan fietsstimulering door werkgevers.
Hoe kijkt u aan tegen de berichtgeving dat werkgevers door complexe financiële regels op dit moment geen gebruik maken van leasefietsen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om de fiscale regelingen voor fietsen aan te passen zodat werkgevers en werknemers verleid worden om hier gebruik van te maken? Zo ja, op welke manier en wanneer?
Duidelijke en eenvoudig toepasbare regels om de waarde van het privévoordeel van een fiets van de zaak te bepalen zouden naar mijn mening kunnen bijdragen aan het aantrekkelijker maken van een (lease)fiets van de zaak met name in de gevallen waarin deze fiets naast de auto van de zaak kan worden gebruikt. Juist de combinatie van beide vervoermiddelen kan het voor mensen aantrekkelijker maken om een aantal dagen in de week in plaats van met de auto op de fiets naar het werk te gaan. Daarom wordt momenteel in overleg met de branche (waaronder RAI Vereniging) onderzocht op welke wijze een duidelijke en eenvoudige fiscale regeling kan worden vormgegeven. De uitwerking daarvan wordt meegenomen in het pakket Belastingplan 2019, waarna de maatregel in 2020 in werking kan treden.
Het bericht dat bewoners in het aardbevingsgebied problemen ondervinden met hun hypotheek |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten naar aanleiding van het rapport «Gegijzeld in eigen huis», waaruit blijkt dat hypotheekbezitters als gevolg van de aardbevingen in grote problemen komen?1 2
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat vele huiseigenaren geen steun van de bank ervaren wanneer ze daar aankloppen voor hulp?
Uit het rapport «Gegijzeld in eigen huis» blijkt dat van de respondenten die problemen rondom hun hypotheek hebben of voorzien, ongeveer 1 op de 5 naar aanleiding hiervan contact heeft gehad met de hypotheekverstrekker. Minder dan de helft van deze respondenten gaf aan van hun hypotheekverstrekker begrip voor hun zorgen te hebben ervaren. Ik vind het van belang dat banken meedenken met hun klanten over knelpunten rondom hypotheken.
Hiertoe hebben zij bovendien een zorgplicht. Naar aanleiding van het rapport hebben banken bij monde van de Nederlandse Vereniging van Banken te kennen gegeven dat zij graag in gesprek gaan met Groningse huiseigenaren die problemen met hun hypotheek ervaren, en dat de banken willen meedenken over mogelijkheden om tot een goede oplossing te komen.
Erkent u dat deze mensen, die door de aardbevingen te maken hebben met waardedaling en slechte verkoopbaarheid van hun huizen, buiten hun schuld om in de financiële problemen komen?
Groningse huiseigenaren die bij verkoop van hun woning te maken krijgen met de gevolgen van waardedaling of slechte verkoopbaarheid als gevolg van de aardbevingenproblematiek kunnen hierdoor in de financiële problemen komen. Zoals ook blijkt uit het rapport «Gegijzeld in eigen huis», is in het geval van financiële problemen vaak sprake van een samenloop van de gevolgen van waardedaling en persoonlijke omstandigheden. Dit levert in veel gevallen stress en onzekerheid op. Het kabinet wil de oorzaken hiervan zoveel mogelijk wegnemen en wil dat de gaswinning uit het Groningenveld nog deze regeringsperiode zo veel mogelijk verder omlaag wordt gebracht. Daarnaast is de inzet de schadeafhandeling snel op gang te brengen op basis van het nieuwe publiekrechtelijke schadeprotocol en vindt intensief overleg plaats met de regio om te komen tot structurele oplossingen voor de schadeafhandeling, de versterking van woningen en het toekomstperspectief van de regio.
Erkent u dat het buitengewoon treurig is dat mensen die al zoveel zorgen hebben om de aardbevingen ook deze problemen te verduren krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid tot een volledig onderzoek naar deze problematiek, om een beeld te krijgen van de omvang van de groep huiseigenaren in het aardbevingsgebied die te maken hebben met waardedaling en onverkoopbaarheid?
Zorgen over waardedaling en onverkoopbaarheid kunnen een grote impact hebben op het welzijn van bewoners. Effecten van de aardbevingenproblematiek op de woningmarkt in het gebied hebben dan ook de aandacht van het kabinet.
Op verzoek van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) doet het CBS onderzoek naar de ontwikkeling van de verkoopbaarheid en de verkoopprijzen van woningen rondom het Groningenveld en rapporteert het hier elk half jaar over. Uit het meest recente CBS-rapport (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 389) blijkt dat, hoewel de woningmarkt in Groningen net als in de rest van Nederland aantrekt, deze zich in gebieden met gemiddeld tot veel schade minder goed ontwikkelt dan in de onderzochte referentiegebieden. De mate waarin sprake is van waardedaling in het aardbevingsgebied verschilt dus lokaal en daarbij ook individueel, mede afhankelijk van het soort woning en of deze zich in een krimpgebied bevindt. Daarnaast is de aard van de problematiek waar huiseigenaren in het gebied mee te maken kunnen krijgen divers, zoals ook blijkt uit het rapport «Gegijzeld in eigen huis».
Om huiseigenaren te ondersteunen zijn er verschillende regelingen. Bewoners die geconfronteerd worden met onverkoopbaarheid van hun huis als gevolg van de aardbevingen kunnen zich aanmelden voor het Koopinstrument. Bij de aankoop van woningen wordt hierin voorrang gegeven aan bewoners met knelpunten door medische of partner-gerelateerde omstandigheden, gezinsuitbreiding of werk elders. Voor huiseigenaren die bij verkoop van hun woning te maken hebben met gevolgen van waardedaling door het aardbevingsrisico in het gebied bestaat er daarnaast de Waarderegeling van NAM. Bewoners die in ernstige problemen komen door bijvoorbeeld een hypotheekrestschuld bij verkoop, kunnen mogelijk terecht bij de Commissie Bijzondere Situaties.
De vraag hoe in de toekomst moet worden omgegaan met schade die is toe te schrijven aan waardedaling van woningen in het aardbevingsgebied is onderdeel van de gesprekken die ik met de regio voer. De recente rechterlijke uitspraak dat waardevermindering als gevolg van het aardbevingsrisico ook als er geen sprake is van fysieke schade of verkoop van de woning vergoed dient te worden, wordt hier vanzelfsprekend bij betrokken.
Bent u bereid een goede regeling te treffen voor deze specifieke groep huiseigenaren? Zo ja, op welke termijn kunt u de gedupeerden en de Kamer hierover informeren? Zo nee, hoe gaat u dan zorgen dat deze mensen het hoofd boven water houden?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'US body brokers supply world with torsos, limbs and heads' |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen van Reuters over de handel in lichaamsdelen1 en de inval van de FBI bij een dergelijk bedrijf, dat ook een Nederlandse vestiging heeft?2
Ja, beide artikelen maken deel uit van een serie artikelen over de handel in lichaamsdelen in en vanuit Amerika.
Bent u op de hoogte van de inval van de FBI bij Medcure in de Verenigde Staten, dat ook een Nederlandse vestiging heeft? Klopt het dat de inval van de FBI te maken heeft met het internationaal verschepen/transporteren van de lichaamsdelen waaronder naar Nederland? Bent u benaderd door de FBI, omdat Medcure ook in Nederland actief is? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in de door u genoemde artikelen gelezen over de inval van de FBI bij Medcure in de Verenigde Staten. Wij zijn niet benaderd door de FBI. We gaan er daarom vanuit dat deze inval geen verband houdt met de vestiging in Nederland. Voor zover wij kunnen achterhalen gaat het bij de vestiging in Nederland alleen om administratieve werkzaamheden.
Heeft u zicht op de activiteiten van de Nederlandse vestiging van Medcure? Zo nee, waarom niet?
De openbare informatie over de activiteiten van de Nederlandse vestiging van Medcure is zeer beperkt. Daarbij is er geen verwijzing naar de handel in lichaamsdelen. 3
Bent u ervan op de hoogte dat bij controles in de Verenigde Staten van geexporteerde dan wel teruggezonden lichaamsdelen gebleken is dat zij besmet waren met HIV, Hepatitis, MRSA, salmonella of E. Coli?
Ik heb in de door u genoemde artikelen gelezen dat bij controles in de Verenigde Staten van teruggezonden lichaamsdelen gebleken is dat zij besmet waren met diverse ziekteverwekkers.
Welke voorschriften (douane, transport, gezondheid, veiligheid en hygiene) gelden er in Nederland voor het importeren van lichaamsdelen afkomstig uit de Verenigde Staten? Aan wat voor voorschriften moet een bedrijf voldoen dat in Nederland handelt in lichaamsdelen?
De Nederlandse regelgeving richt zich niet specifiek op bedrijven die handelen in lichaamsdelen. Voor internationaal vervoer van een overledene vanuit of via Nederland naar een ander land gelden strikte regels die vooral zien op respect en veiligheid.
Voor de in- uit- en doorvoer van lichaamsdelen gelden de normale douaneprocedures. Menselijke organen of lichaamsdelen kunnen voor wetenschappelijke doeleinden of tentoonstellingen ten invoer worden aangegeven. Stoffelijke overschotten worden ingevoerd als officiële documenten zoals een laissez-passer en lijkenpas aanwezig zijn.
Welke voorschriften (douane, transport, gezondheid, veiligheid en hygiene) gelden er voor het via Nederland exporteren van lichaamsdelen uit de Verenigde Staten?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze controleert de Nederlandse douane of de lichaamsdelen met bijvoorbeeld HIV, hepatitis, MRSA of bepaalde bacteriën besmet zijn?
De Nederlandse wetgeving regelt de omgang met lichaamsdelen via de wet op de lijkbezorging, in deze wet zijn respect en veiligheid de belangrijkste drijfveren. In artikel 67 van deze wet wordt geregeld dat een lijk in het belang van de wetenschap of het wetenschappelijk onderwijs kan worden ontleed en stelt daar voorwaarden aan. Zo moet de burgemeester een ontheffing verlenen aan de plaats van ontleding en moet het plaatsvinden door of onder het toezicht van een arts.
Er is geen wetgeving die voorziet in controles op het terrein van ziektes bij de import of export van lichaamsdelen. De Nederlandse Douane voert dergelijke controles dan ook niet uit.
De wet op de lijkbezorging is zo opgesteld dat de verantwoordelijkheid voor het veilig omgaan met (delen van) lichamen bij de gebruiker ligt, die hiervoor de juiste opleiding, kennis en ervaring heeft.
Welke verplichtingen heeft het ontvangende bedrijf in Nederland om te controleren dat de lichaamsdelen niet besmet zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze zorgen bijvoorbeeld Nederlandse universitaire medische centra ervoor, dat de lichaamsdelen die onderdeel uitmaken van het onderwijs niet besmet zijn? Doen zij ook zaken met Medcure?
Zie antwoord vraag 7.
De brandbrief van de KNGF aan zorgverzekeraars |
|
Maarten Hijink , Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de brandbrief van Koninklijk Nederlands Genootschap voor fysiotherapie (KNGF) aan zorgverzekeraars?1
Ja
Begrijpt u dat fysiotherapeuten «moedeloos, teleurgesteld en steeds opstandiger» raken door het gebrek aan resultaat? Kunt u dit toelichten?2
Het hoofdlijnenakkoord Paramedische Zorg 2017–2018 waar de fysiotherapeuten ook deel van uitmaken, is in juli 2017 gesloten. Ik ben trots dat deze groep uiteenlopende partijen toen samen tot een akkoord is gekomen. Er zijn afspraken gemaakt op drie peilers: kwaliteit, regeldruk en contractering. Op al deze peilers zijn sindsdien resultaten bereikt. Binnen de stuurgroep hoofdlijnenakkoord paramedische zorg (HLA PZ) wordt de voortgang besproken en wordt besloten over eventuele noodzakelijke aanpassingen. Het KNGF geeft in haar brief aan voorstander te blijven van overleg en de strekking van haar brief te willen bespreken in de stuurgroep HLA PZ. Ik heb begrepen dat Zorgverzekeraars Nederland inmiddels een brief heeft teruggestuurd waarin zij ingaat op de uitnodiging van het KNGF om de onderwerpen verder te bespreken in de stuurgroep. Dit is wat mij betreft de juiste route. Ten overvloede wil ik daarbij aangeven dat mijn inzet tijdens deze overleggen er altijd op gericht is om merkbare verbeteringen voor patiënt en zorgverlener te bewerkstelligen.
Bent u het met de fysiotherapeuten eens dat het wrang is dat het huidige tarief van 28 euro, dat niet kostendekkend is niet verhoogd wordt naar 38 euro, het bedrag dat wel kostendekkend is, zoals blijkt uit onderzoeken van KMPG en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)?3
Mij is geen recent uitgevoerd onderzoek van de NZa naar tarieven binnen de fysiotherapie bekend. Wat betreft het KPMG-onderzoek; dit heb ik niet tot mijn beschikking. Meer in zijn algemeenheid doe ik geen uitspraak over de juistheid van de hoogte van de afgesproken tarieven. Dit is een resultaat van individuele contractsonderhandelingen tussen fysiotherapeuten en zorgverzekeraars. Ik heb van de NZa begrepen dat zij signalen heeft ontvangen van zorgaanbieders over tarief, kwaliteit en toegankelijkheid van paramedische zorg in den brede. Om deze reden is de NZa van plan een onderzoek op te gaan zetten in overleg met de betrokken partijen (koepels van zorgaanbieders en zorgverzekeraars) naar de ontwikkelingen van de tarieven in relatie tot de kwaliteit en toegankelijkheid van de paramedische zorg, waaronder de fysiotherapie. Gezien de complexiteit van een dergelijk onderzoek worden de uitkomsten naar verwachting begin 2019 gepubliceerd. Wellicht dat deze in de toekomst richting kunnen geven aan de onderhandelingen tussen partijen over prijs, kwaliteit en toegankelijkheid.
Ziet u in dat de markt faalt, aangezien fysiotherapeuten stelselmatig te weinig betaald krijgen en hier niets tegen kunnen doen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan het dat zorgverzekeraars eenzijdig kunnen besluiten dat er geen verbetering in het inkoopbeleid voor 2019 wordt doorgevoerd? Kunt u dit toelichten?4
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u er van dat een toenemend aantal fysiotherapeuten zonder contract werkt, omdat de voordelen van het contract niet meer opwegen tegen de administratieve belasting en tariefstelling?5
Het kabinet is voorstander van het sluiten van (meerjarige) contracten tussen zorgaanbieders (en dus fysiotherapeuten) en zorgverzekeraars. Dit is de grootste garantie voor kwalitatief goede, integrale en doelmatige zorg die ook rechtmatig is. Vandaar dat in het regeerakkoord ook is opgenomen dat het onderscheid tussen gecontracteerde en ongecontracteerde zorg verhelderd en versterkt moet worden. De KNGF geeft aan dat het aantal fysiotherapeuten dat geen contract afsluit, toeneemt. Mij zijn hier geen specifieke cijfers van bekend. Mocht er echter sprake zijn van een toename, dan strookt dit niet met de wens van het kabinet. Ik zie dit als een teken dat fysiotherapeuten en zorgverzekeraars hun onderlinge relatie verder moeten verbeteren. De Minister van VWS heeft tijdens het AO Wijkverpleging op 25 januari 2018 toegezegd uw Kamer in april 2018 per brief te berichten over de acties die worden ingezet om (meerjaren)contractering te stimuleren.
Onnodige administratieve belasting, met of zonder contract, is mij een doorn in het oog. Om deze reden ondersteun ik dan ook (Ont)regel de zorg, waar fysiotherapeuten één van de betrokken beroepsgroepen zijn. Zoals eerder aangegeven, kom ik binnenkort met een zorgbreed programmaplan voor de aanpak van regeldruk. Hierin zullen fysiotherapeuten ook specifiek aan bod komen.
Bent u op de hoogte van het feit dat ook in de ggz, wijkverpleging en andere sectoren in de zorg zorgverleners in toenemende mate kiezen voor werken zonder contracten met zorgverzekeraars om hun autonomie terug te krijgen? Hoe duidt u deze trend?
In de ggz en wijkverpleging werkt het merendeel van de zorgaanbieders op basis van een contract met een zorgverzekeraar; een groeiend aandeel werkt zonder contract. Ik vind dit een onwenselijke situatie. Het (meerjarige) contract tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars is de basis voor het maken van afspraken over kwaliteit en doelmatigheid van de zorgverlening. Daarom zal ik zoals in mijn antwoord op de vorige vraag al aangegeven uw Kamer in april 2018 per brief berichten over de acties die ik zelf gaan inzetten om (meerjaren)contractering te stimuleren.
Wat gaat u doen om de werkdruk voor fysiotherapeuten te verlagen, om te voorkomen dat de uitval onder fysiotherapeuten verder toeneemt?6
In januari 2017 hebben Movir en het KNGF een uitvraag gedaan onder fysiotherapeuten over de stress die zij ervaren. Hieruit kwam naar voren dat negen van de tien fysiotherapeuten voldoening uit hun werken halen. Maar helaas ook dat een op drie fysiotherapeuten last heeft van een verhoogd stressniveau. De belangrijkste bron van dit verhoogde stressniveau is de administratieve lastendruk. Zoals ook aangegeven bij vraag 6 wil ik de lastendruk – ook bij fysiotherapeuten – merkbaar verminderen.
Hoe is het mogelijk dat iedere zorgverzekeraar vanuit concurrentiële overwegingen een eigen afweging maakt om van bestuurlijke afspraken af te wijken? Is dit volgens u toegestaan? Kunt u dit toelichten?7
Zorgverzekeraars hebben de ruimte om zich op onderdelen van elkaar te onderscheiden. Dit zorgt ervoor dat verzekerden een keuze hebben. Op sommige onderdelen kunnen zij onderling afspraken maken, bijvoorbeeld om administratieve lasten voor zorgaanbieders te verminderen. Er zitten wel grenzen aan de afspraken die verzekeraars gezamenlijk kunnen maken. Zo is het niet de bedoeling dat er gezamenlijke afspraken over tarieven worden gemaakt. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet hierop toe op grond van de Mededingingswet. Binnen de ruimte die er is, maken individuele zorgverzekeraars een afweging over welke onderwerpen zij afspraken willen maken en hoe deze eruit zien.
Ziet u ook de parallel met het huisartsen, waar zorgverzekeraars ook weigeren om bepaalde afspraken na te komen? Hoe duidt u deze ontwikkeling?
Wat betreft het hoofdlijnenakkoord huisartsenzorg verwijs ik nu naar de beantwoording van vragen van het lid Kooiman (SP) over het bericht dat zorgverzekeraars hun afspraken met huisartsen niet nakomen van 30 november 2017 (Aanhangsel van de Handelingen, 2017–2018, nr. 571).
Hoe duidt u de klacht van de KNGF dat er een gebrek aan ruimte is om met zorgverzekeraars over wezenlijke thema’s te overleggen en te onderhandelen, tijdens de gesprekken over het Hoofdlijnenakkoord Paramedische Zorg, het inkoopbeleid 2019 en het Systeemadvies?8
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat er een groot machtsverschil is tussen fysiotherapeuten en zorgverzekeraars, waarbij zorgverzekeraars de touwtjes in handen hebben?
Zoals ook in het Regeerakkoord is benoemd, dragen gezonde mededinging en een goede balans in de machtsverhoudingen bij aan keuzevrijheid, innovatie en kwalitatief goede zorg voor scherpe prijzen. Patiënten en verzekerden hebben daar baat bij. Het is echter belangrijk dat de verhoudingen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars niet te veel doorslaan naar de ene of naar de andere kant. Dit kan patiënten en verzekerden schaden. Uit onderzoeken blijkt dat machtsverhoudingen in de zorg sterk per sector kunnen verschillen. Uit de evaluatie van de Zorgverzekeringswet in 2014 door KPMG komt naar voren dat in veel sectoren juist sprake is van (een risico op) machtsonevenwichtigheden ten faveure van zorgaanbieders.10 KPMG benadrukte daarbij dat dit in sommige regio’s en/of zorgsectoren (waaronder de fysiotherapie) anders is en er daar wel sprake is van een machtsevenwicht. Ook uit recenter onderzoek door het instituut Beleid & Management Gezondheidszorg (iBMG) van de Erasmus Universiteit Rotterdam komt naar voren dat de macht van zorgverzekeraars vaak minder groot is dan bijvoorbeeld gelet op marktaandelen veelal wordt gedacht.11 Dat komt volgens iBMG bijvoorbeeld door de wettelijke kaders waaraan zorgverzekeraars zich dienen te houden, zoals de zorgplicht, en doordat patiënten en verzekerden veelal meer vertrouwen hebben in zorgaanbieders dan in zorgverzekeraars.
Het is aan toezichthouders in de zorg, met name de NZa en de ACM, om in hun markt- en mededingingstoezicht goed rekening te houden met de specifieke kenmerken van een zorgsector, waaronder de machtsverhoudingen, zodat de belangen van patiënten en verzekerden zijn gewaarborgd. Tegelijkertijd vind ik het ook een belangrijke taak van zorgaanbieders en zorgverzekeraars zelf om elkaar scherp te houden voorafgaand, tijdens en na contractonderhandelingen en zich redelijk naar elkaar te gedragen. Ik vind het belangrijk dat deze partijen bij knelpunten met elkaar in gesprek blijven en daarbij de belangen van patiënten en verzekerden centraal blijven stellen. Daarom vind ik het goed om te vernemen dat er ondanks bestaande spanningen wordt gesproken tussen zorgverzekeraars, fysiotherapeuten en hun brancheorganisaties.
Kunt u benoemen in welke andere sectoren in de zorg de zorgverzekeraars een veel sterker machtspositie hebben dan de zorgaanbieders?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe ziet u de haalbaarheid van bestuurlijke akkoorden voor zich, wanneer er sprake is van een dergelijk ongelijke machtsverhouding?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat de uitvoerbaarheid van bestuurlijke akkoorden staat of valt bij gelijkwaardigheid tussen de onderhandelende partijen en de bereidwilligheid van alle partijen om zich aan de afspraken te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat ziet u als oplossing voor de ongelijke machtsverhouding tussen fysiotherapeuten en zorgverzekeraars?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe verhoudt de ongelijke machtsverhouding tussen fysiotherapeuten en zorgverzekeraars zich tot de passage in het regeerakkoord over machtsverhoudingen in het stelsel?9
Zie antwoord vraag 12.
De enorme stijging van elektriciteitstarieven op Bonaire |
|
Agnes Mulder (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de stijging van de elektriciteitstarieven op Bonaire?1
Ja.
Klopt het dat de elektriciteitsprijzen worden verhoogd met 24%?
Ja, de elektriciteitstarieven zijn door Water- en Energiebedrijf Bonaire (WEB) met USD 0,073 per kWh verhoogd tot USD 0,376 per kWh (23,6%) verhoogd.
Om welke redenen en op basis van welke regels zijn de elektriciteitstarieven door Water – en Energiebedrijf Bonaire (WEB) verhoogd vanaf 1 januari 2018?
Nee. Anders dan in Nederland worden deze tarieven kunstmatig lager gehouden dan de werkelijke kosten, door middel van een subsidie, die uiteraard wordt opgebracht door de Nederlandse belastingbetaler.
De kosten die ten grondslag liggen aan de tarieven zijn wel hoger dan tot dusver doorberekend aan de klant. Dat komt vooral door de gestegen olieprijs. De rest van de tariefsverhoging komt door de netwerkkosten, die tot dusver niet geheel in de tarieven werden doorberekend, waardoor de financiële positie van het netwerkbedrijf dan ook werd uitgehold.
Betreft dit kostendekkende tarieven als berekend door Autoriteit Consument en Markt (ACM) die op 1 april 2018 ingaan?2
Zie antwoord vraag 3.
Klopt wat de consumentenbond van Bonaire, Unkobon, stelt dat er geen flankerend beleid is om sociaal zwakkeren te beschermen?3
Nee. Er is rijksbreed beleid om de sociaaleconomische ontwikkeling van Caribisch Nederland te bevorderen. Er is bovendien flankerend beleid om de vaste gebruikstarieven te verlagen zodat de netbeheertarieven in Caribisch Nederland vergelijkbaar zijn met die in Europees Nederland. Dit gebeurt met een subsidie vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voor elektriciteit en vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voor drinkwater. In de subsidiebeschikking voor de elektriciteitstarieven is expliciet opgenomen dat WEB zelf de subsidie kan verdelen en specifiek kan inzetten om de rekening van groepen die er onder het nieuwe tariefstelsel op achteruit gaan, te verlagen. Hiernaast hebben veel huishoudens een contract op basis van betaling vooraf (pre paid, Pagabon). Bij een dergelijk contract betaalt men geen vast gebruikstarief. WEB kan kiezen ook de rekening van deze groep te verlagen met de subsidie. Ik ben in gesprek met WEB over hoe de subsidie in te zetten.
Bent u bereid om zich in te zetten voor een betaalbare energievoorziening als per motie verzocht door de Kamer (Kamerstuk 34 089, nr. 13)?
Ja. Het beleid zoals vervat in het «Plan voor een betaalbare en duurzame energievoorziening in Caribisch Nederland. De ontwikkeling van de elektriciteitsvoorziening» (Kamerstuk 34 089, nr. 16) is mede gebaseerd op het onderzoeksrapport «Renewable Energy Future for the Dutch Caribbean Islands Bonaire, Sint Eustatius and Saba» (Kamerstuk 34 089, nr. 14). Met dit plan wil ik inzetten op duurzame energievoorziening waardoor de kosten voor energieverbruik in Caribisch Nederland verlaagd kunnen worden, terwijl tegelijk schonere energie wordt opgewekt en inwoners van Caribisch Nederland minder afhankelijk zijn van fossiele brandstof om energie op te wekken. Het heeft mijn voorkeur de betaalbaarheid te verbeteren door (financiële) steun voor duurzame productie, boven tariefsteun voor de (fossiele) energierekening van de eindgebruiker. Toch is er nu tariefsteun ten behoeve van de betaalbaarheid bij onder andere de sociaaleconomisch zwakkere eindgebruiker.
Mijn ambtgenote van IenW is zich eveneens bewust van de prijsstijgingen van drinkwater in Caribisch Nederland. Voor de korte termijn worden deze via subsidie zoveel mogelijk opgevangen. Omdat de tariefstructuur van de wet momenteel onvoldoende mogelijkheden biedt om de betaalbaarheid voor kleinverbruikers voor drinkwater te borgen wordt een wetswijziging voor drinkwater voorbereid waarbij tevens de uitkomsten van de evaluatie van de wet zullen worden meegenomen. De Minister van IenW zal u daaromtrent nader informeren.
Gaat u de ruimte die artikel 5.1 van de wet Elektriciteit en Drinkwater BES geeft spoedig benutten om een deel van de transportkosten voor water en elektriciteit te subsidiëren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, biedt deze subsidiëring op korte termijn soelaas voor de in vraag één genoemde tariefstijging en voor de door de ACM bepaalde tarieven die op 1 april ingaan?
Ja. Ik ga een subsidie verstrekken die de netbeheertarieven voor elektriciteit verlaagt tot ongeveer Europees Nederlands niveau. In de subsidiebeschikking heb ik expliciet opgenomen dat het bedrijf zelf de subsidie kan verdelen en zo kan toespitsen op huishoudelijke klanten, die het meest geraakt worden. Ongeveer twee derde van de stijging is het gevolg van hogere olieprijzen die op de mondiale markt tot stand komen. Ik ben niet bereid tot een aanvullende brandstofsubsidie.
Mijn ambtgenote van IenW subsidieert daarnaast het vaste gebruikstarief voor drinkwater. Deze subsidie neemt exponentieel toe als gevolg van de berekende gestegen kosten. Daarbij kan momenteel geen rekening worden gehouden met kleinverbruik, zoals in het antwoord op vraag 6 toegelicht. Om die reden wordt een wetswijziging voorbereid om tot de gewenste differentiatie en flexibiliteit in de tariefstructuur te komen.
Is er op Bonaire een gebruiksafhankelijk tarief voor elektriciteit- en drinkwatertarieven als genoemd op pagina 11 van de memorie van toelichting van de wet Elektriciteit en Drinkwater BES (Kamerstuk 34 089, nr.3) om deze tarieven betaalbaar te houden voor de minst draagkrachtige afnemers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Er wordt per 1 april een gebruiksonafhankelijk tarief op Bonaire ingevoerd. Saba en Sint Eustatius gingen Bonaire hierin in 2017 voor.
Voor wat betreft de betaalbaarheid van deze tarieven verwijs ik naar het antwoord op de vragen 5, 6 en 7. Voor drinkwater zal ook de betaalbaarheid van het variabele gebruikstarief mede worden onderzocht in het kader van de daar bedoelde wetswijziging.
Dat de fiscus zelden antwoord geeft op zzp vragen |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Fiscus geeft zelden antwoord op zzp-vragen»?1
Ja.
Klopt het, zoals de branchevereniging voor inhuur-intermediairs (Bovib) aangeeft, dat 85% van de zzp-vragen aan de Belastingdienst niet worden beantwoord en bij 15% van de vragen er geen oordeel door de Belastingdienst wordt gegeven? Zo ja, wat is hier de reden voor? Zo nee, hoe kan dit verschil van inzicht dan bestaan?
De modelovereenkomst waar de Bovib in het genoemde artikel op wijst, betreft een zogenaamde modelovereenkomst van tussenkomst. Dit is een bijzondere modelovereenkomst die anders dan andere modelovereenkomsten de relatie tussen drie partijen regelt. De Bovib heeft in 2016 een modelovereenkomst voorgelegd aan de Belastingdienst die goedgekeurd en gepubliceerd is. Eind 2017 heeft de Belastingdienst een aangepaste en met een aanvullende overeenkomst uitgebreide versie van deze modelovereenkomst goedgekeurd en gepubliceerd.
De Belastingdienst houdt geen gegevens bij van het aantal gestelde of beantwoorde vragen per branchevereniging. Individuele opdrachtgevers en
– nemers zijn degenen die vragen over de feiten en omstandigheden van hun situatie aan de Belastingdienst voorleggen en met wie de Belastingdienst in gesprek is. Als partijen uitgaan van de goedgekeurde modelovereenkomst en daar in de praktijk ook naar handelen dan worden zij beschermd en kunnen zij buiten dienstbetrekking opereren. De Bovib-modelovereenkomst bevat meerdere voorwaarden die het ondernemerschap van de opdrachtnemer versterken; dit is nodig om zo de fictieve dienstbetrekking van tussenkomst uit te kunnen sluiten. Naast het ontbreken van gezag en leiding en toezicht door de derde zijn dat bijvoorbeeld ook de aanwezigheid van het OB-nummer, inschrijving KvK en de vastlegging van aansprakelijkheden. Dat de Belastingdienst in vrijwel alle vragen van de leden van de Bovib geen duidelijkheid zou scheppen lijkt gelet op de goedgekeurde modelovereenkomst onaannemelijk.
Hoe komt het dat de Belastingdienst geen duidelijkheid, zoals Bovib aangeeft, kan geven of er sprake is van schijnzelfstandigheid of niet?
Het is niet eenvoudig om altijd aan de hand van de in een overeenkomst beschikbare informatie een oordeel (zelfstandige/schijnzelfstandige) te geven. Dit ligt genuanceerder en daarbij beoordeelt de Belastingdienst niet vanuit de optiek van wel of geen zelfstandige, behoudens bij bepaalde fictieve dienstbetrekkingen waar dit de uitzonderingsgrond betreft, maar vanuit het perspectief van wel of geen dienstbetrekking. De Belastingdienst heeft in het totaal 8.026 verzoeken om vooroverleg om modelovereenkomsten ontvangen, waarvan hij er 7.825 heeft afgedaan en waarvan er nog 201 stuks in behandeling zijn (cijfers: 5 maart 2018). Hieronder vallen ook de eerdergenoemde modellen voor tussenkomst.
Bij de beoordeling van modelovereenkomsten zijn er verschillende uitkomsten mogelijk, namelijk toewijzen, afwijzen, intrekken en afbreken. Bij toewijzen (1.808 overeenkomsten) wordt de gewenste zekerheid gekregen, bij afwijzen, hetgeen ook duidelijkheid biedt, betekent dat in het algemeen een voor de indiener(s) ongewenst antwoord (2.810 overeenkomsten), voor intrekken is een actie van de indiener vereist (dit kan verschillende redenen hebben, zoals het gebruik door de indiener van een reeds gepubliceerde modelovereenkomst).
Afbreken doet de Belastingdienst alleen als de indiener niet meer reageert (3.207 afgebroken overeenkomsten).
Is er voldoende capaciteit, maar ook kennis en kunde, binnen de Belastingdienst om deze vragen te toetsen op schijnzelfstandigheid?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze onduidelijkheid onwenselijk is en dat deze onduidelijkheid weg genomen dient te worden, zodat zzp’ers, opdrachtgevers maar ook werknemers weten waar zij aan toe zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Het aanvullend pensioenfonds van Europarlementariers |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel over het aanvullend pensioenfonds van Europarlementariërs, waarin Europarlementariërs tot 2009 extra konden bijdragen voor een royale vrijwillige pensioenregeling, die bovenop de standaard regeling kwam?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat dit pensioenfonds een dekkingsgraad heeft van ongeveer 37%?
Ja
Wat zou er gebeuren indien een willekeurig pensioenfonds in Nederland een dekkingsgraad zou hebben van 37%? Hoe hoog zou de korting zijn die gepensioneerden op hun pensioen zouden hebben?
In Nederland moet een pensioenfonds een herstelplan indienen als de beleidsdekkingsgraad van het fonds onder de vereiste dekkingsgraad van het fonds zakt. Het vereist eigen vermogen hangt af van de risico’s die het fonds loopt en bedraagt gemiddeld circa 127%.
Beneden een bepaalde dekkingsgraad, ook wel de kritische dekkingsgraad of kortingsgrens genoemd, zijn kortingen in het herstelplan onvermijdelijk. Deze kritische dekkingsgraad is afhankelijk van de herstelkracht van het fonds. De herstelkracht hangt onder meer af van het beleggingsbeleid van het fonds en de hoogte van de premiebijdrage. Voor de meeste fondsen ligt de kritische dekkingsgraad of kortingsgrens tussen de 80 en 90 procent. Eventueel benodigde kortingen mogen worden uitgesmeerd over maximaal tien jaar. Een fonds met een dekkingsgraad onder de kritische dekkingsgraad of kortingsgrens moet dus een korting doorvoeren van minimaal een tiende van het verschil tussen de kritische dekkingsgraad en de huidige dekkingsgraad. Indien de dekkingsgraad een jaar later zich nog steeds onder de kritische dekkingsgraad bevindt, zal opnieuw een korting doorgevoerd moeten worden.
Indien een fonds vijf jaar aaneengesloten een beleidsdekkingsgraad heeft onder het minimaal vereist eigen vermogen (circa 104%), dient er een onvoorwaardelijke korting te worden doorgevoerd. Ook deze korting mag over maximaal tien jaar worden gespreid.
Het is onder de Nederlandse herstelsystematiek erg onwaarschijnlijk dat een fonds uitkomt op zo’n lage dekkingsgraad, omdat de herstelsystematiek al eerder maatregelen afdwingt. De kans lijkt zeer reëel dat een willekeurig pensioenfonds in Nederlands met een dekkingsgraad van 37% een substantiële korting moet doorvoeren. De omvang daarvan hangt onder meer af van de herstelkracht van het betreffende fonds en het aantal jaren dat het fonds in onderdekking is.
Bent u bereid om een brief te schrijven aan de Europees toezichthouder voor pensioenen, EIOPA, met het verzoek een impact assessment te laten maken van dit fonds?
Het is aan het EP een oplossing voor deze problematiek te vinden. Het EP is zelf verantwoordelijk voor de houdbaarheid van zijn eigen vrijwillige aanvullende pensioenregeling. Het kabinet verwacht van de leiding van het EP een serieuze aanpak van dit probleem. In het algemeen maakt het kabinet zich ten aanzien van de EU-instellingen en internationale organisaties sterk voor versobering en modernisering van arbeidsvoorwaarden in lijn met het publieke karakter van de instelling en de sector waarin de instelling opereert. Dat geldt ook ten aanzien van pensioenen.
Klopt het dat er een poging wordt ondernomen om honderden miljoenen bij te storten?
Wat het kabinet betreft is het aan het Europees parlement en haar leden om een oplossing te vinden voor het pensioenfonds. Het Europees parlement bespreekt op dit moment de begroting voor 2019. In het ontwerprapport wordt onder punt 26 verwezen naar een oproep aan het bureau van het Europees parlement om voldoende financiële middelen beschikbaar te maken voor het nakomen van de pensioenrechten van EP-leden en geaccrediteerde assistenten van EP-leden2. Leden van het Europees parlement hebben tot 14 maart 2018 de tijd amendementen op dit ontwerprapport in te dienen. Wat het kabinet betreft, blijft het dus aan het EP om binnen de eigen begroting oplossingen te vinden voor de gerezen problemen.
Kunt u aangeven welke procedures gebruikt worden om extra bij te storten en hoe Nederland dat zou kunnen voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de Europese top?
De beantwoording van de vragen vergt dat het kabinet hier zorgvuldig naar kijkt. Het kabinet zal binnen de gestelde termijnen antwoord geven.
Het bericht ‘GGD onderzoekt verdacht letsel bij kwetsbaren’ |
|
Rens Raemakers (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «GGD onderzoekt verdacht letsel bij kwetsbaren»?1
Ja.
Deelt u de mening dat forensisch medische kennis omtrent lichamelijk letsel bij verstandelijk beperkten, ouderen en kinderen speciale aandacht vraagt?
Ja, deze mening deel ik.
Deelt u de mening dat het van belang is dat er forensische artsen zijn die gespecialiseerd zijn in forensisch medisch onderzoek bij kwetsbare groepen zoals kinderen, ouderen en verstandelijk beperkten? Bent u ook van mening dat wanneer deze forensische artsen uitsluitend of vooral werken met deze kwetsbare groepen, zij beter in staat zijn om hun specialisme te behouden en verder te kunnen uitbouwen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat deze expertise beschikbaar is. Om de bestaande expertise te behouden en te verdiepen is het belangrijk dat artsen genoeg werkervarings-uren maken. Het is aan de beroepsgroep zelf om hier een beroepsnorm voor op te stellen.
Ook de opleiding tot forensisch arts (onderdeel van de specialisatie Arts, Maatschappij & Gezondheid) speelt hier een belangrijke rol. Deze wordt op dit moment vernieuwd. Op dit moment wordt bezien op welke wijze voldoende aandacht voor fmek bij kwetsbare groepen zoals kinderen, ouderen en verstandelijk beperkten kan worden meegenomen en geborgd in de opleiding.
Hoe reageert u op de uitspraken van Veilig Thuis en advocaten in het artikel dat de meerwaarde van de werkwijze van GGD Amsterdam zit in het op locatie langs komen om letsel te onderzoeken en te verklaren?
Ik zie deze meerwaarde; het is van belang dat op locatie letsel kan worden onderzocht en geduid, ook als er (nog) geen aangifte is gedaan. Voor zover er sprake is van seksueel geweld wordt dit gedaan bij de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s). Letselonderzoek kan ook worden gedaan door de forensisch artsen van de GGD zoals dit nu ook gebeurt bij de GGD Amsterdam. Amsterdam zet de forensisch medische expertise en het belang hiervan daarmee goed op de kaart. Ik vind het daarbij van belang dat er goed wordt samenwerkt met het NFI, de CSG’s en andere partners in de keten.
Vindt u het ook van toegevoegde waarde dat forensische artsen, gespecialiseerd in forensisch medisch onderzoek bij kwetsbare groepen zoals kinderen, ouderen en verstandelijk beperkten, zelf lichamelijk onderzoek doen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van toegevoegde waarde dat een forensisch arts zelf lichamelijk onderzoek kan doen indien nodig. Ik wil hierbij opmerken dat een lichamelijk onderzoek zeer belastend kan zijn voor het slachtoffer, en in sommige gevallen kan worden volstaan met dossieronderzoek.
Bent u bekend met de specifieke werkwijze van de GGD in Amsterdam op dit terrein? Bent u bereid om deze werkwijze verder te verspreiden en te borgen? Zou u hierover aan GGD Amsterdam en GGD Nederland advies kunnen vragen hoe enerzijds te komen tot uitvoeringskracht en inzetbaarheid nabij (bereikbaarheid) en anderzijds hoe deze kennis landelijk geborgd kan worden? Zo ja, kunt u de Kamer hier uiterlijk in mei 2018 over informeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met de werkwijze van de GGD in Amsterdam. GGD Amsterdam neemt grote stappen en helpt om de forensische geneeskunde op de kaart te zetten. Ik neem graag uw suggestie over om aan GGD GHOR Nederland advies te vragen om met GGD Amsterdam te komen tot een voorstel over hoe forensisch medische expertise regionaal kan worden geborgd, zodat dit overal beschikbaar is. De GGD GHOR Nederland heeft daartoe een werkgroep ingesteld die mede getrokken wordt door de portefeuille houdende Directeur Publieke Gezondheid (DPG) van GGH GHOR Nederland, de GGD Amsterdam. Ik ga in gesprek met de GGD GHOR Nederland over de vraag hoe de reeds opgebouwde expertise daarbij zo goed mogelijk kan worden behouden en benut. De Kamer wordt over het voorstel van de GGD GHOR geïnformeerd.
Het weigeren van de VVV-cadeaukaart, de positie van het lokale mkb en de geldigheidsdatum bij cadeaukaarten |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ook al eens aan de kassa geweigerd met VVV-cadeaukaart?»1
Ja.
Klopt het dat winkeliers de VVV-cadeaukaart in zijn nieuwe vorm vaak weigeren of de benodigde apparatuur nog niet op orde hebben? Zo ja, mag een cadeaukaart worden verstrekt die bij bepaalde aangesloten winkels wordt geweigerd of nog niet ingeruild kan worden?
Mij is berichtgeving zoals bovenstaande over de weigering van de VVV-cadeaukaart in zijn nieuwe vorm bekend, maar precieze gegevens over de omvang hiervan heb ik niet.
Winkeliers bepalen zelf welke betaalmiddelen zij accepteren. In de wet zijn geen bijzondere regels gesteld over het accepteren van cadeaukaarten. Ondernemers en uitgevers van cadeaukaarten maken onderling afspraken over de inwisselbaarheid en techniek van die kaarten. Hierbij is de overheid niet betrokken.
Zijn er meer cadeaukaarten waarbij lokale ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf (mkb) afhaken vanwege een te forse investering? Zo ja, in hoeverre gaat dit ten koste van de groei van het lokale mkb?
Mij zijn dergelijke signalen niet bekend.
Mogen cadeaukaarten worden verstrekt waarbij de geldigheidsdatum voor de consument onduidelijk, in kleine lettertjes en alleen op de achterkant van de kaart wordt weergegeven? Of waarbij de geldigheidsdatum alleen online te achterhalen is? Welke regels gelden hiervoor en welke instantie controleert hierop?
Ziet u mogelijkheden om de duidelijkheid van de geldigheidsdatum op cadeaukaarten te vergroten? Zo ja, welke mogelijkheden zijn dat?
Hoe kan worden gerealiseerd dat meer uitgevers van cadeaukaarten zich aansluiten bij de Stichting Keurmerk Cadeaukaarten, die langere geldigheidstermijnen hanteert?
Een keurmerk draagt over het algemeen bij aan duidelijkheid voor de consument. Het is echter aan uitgevers van cadeaukaarten zelf om te besluiten of zij zich aansluiten bij de Stichting Keurmerk Cadeaukaarten. Ik wil er op wijzen dat ook uitgevers die niet zijn aangesloten bij het Stichting Keurmerk Cadeaukaarten zich moeten houden aan het hierboven toegelichte wettelijk kader.
Geluidshinder van de A50 in Niftrik |
|
Rob Jetten (D66), Matthijs Sienot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de situatie in Niftrik waar al jarenlang overlast wordt ervaren van verkeer op de A50 als gevolg van het toegepaste type asfalt en de voegconstructie met de brug naar Ravenstein?1 2 3
Ja, ik ben bekend met de situatie dat er in Niftrik geluidhinder wordt ervaren van de A50 en de voegconstructie van de Maasbrug.
Kunt u aangeven wat er feitelijk bekend is bij Rijkswaterstaat (RWS) over de verwachte geluidshinder per type asfalt?
Het standaard wegdektype dat wordt toegepast op autosnelwegen is enkellaags Zeer Open Asfalt Beton (ZOAB), zo ook op de A50 nabij Niftrik. Enkellaags ZOAB wordt ook wel de standaard akoestische kwaliteit genoemd; de akoestische prestatie van dit wegdektype wordt afgezet tegen het referentiewegdek Dicht Asfalt Beton (DAB).
De geluidreductie van enkellaags ZOAB bedraagt gemiddeld ca. 3 dB ten opzichte van DAB. De geluidreductie van tweelaags ZOAB bedraagt gemiddeld ca. 5 dB ten opzichte van DAB.
Kunt u aangeven wat er feitelijk bekend is bij RWS over de verwachte geluidshinder per type voegconstructie?
Van de toegepaste voegovergangen op het hoofdwegenet is per voegovergang de geluidshinder bekend. Deze zijn vastgesteld op basis van metingen. Door Rijkswaterstaat zijn stille voegovergangen ontwikkeld om de geluidhinder te beperken. Het effect hiervan is ca 5 dB t.o.v. de normale voegovergangen.
Kunt u aangeven of de betreffende voegen voldoen aan de Richtlijn Ontwerp Kunstwerken (Rijkswaterstaat Technisch Document)?4
De Richtlijn Ontwerp Kunstwerken (ROK) betreft een beoordeling van onder andere de draagkracht van een kunstwerk en de restlevensduur van een kunstwerk en voegovergang. Uit de inspectie in 2017 van de voegovergang blijkt dat deze nog niet einde levensduur heeft bereikt. Hiermee voldoen de voegen aan de ROK.
Kunt u aangeven wat de berekende geluidshinder is voor het dorp Niftrik, zowel aan de oost- als westzijde van de A50?
Hoe hoog het geluidniveau langs een rijksweg mag zijn, hangt af van de locatie. Aan weerszijden van de rijkswegen zijn hiervoor ongeveer 60.000 referentiepunten ingesteld. De referentiepunten liggen steeds op 50 meter afstand van de weg, op 4 meter hoogte en 100 meter uit elkaar. Voor ieder referentiepunt geldt een eigen geluidsproductieplafond (GPP), passend bij de situatie ter plekke.
Jaarlijks wordt de actuele geluidproductie op de referentiepunten bepaald. Ten oosten van de A50 ter hoogte van Niftrik mag de maximale geluidsproductie tussen de 59 – 62 dB bedragen. Ten westen van de A50 ligt dit rond de 69 – 71 dB. Uit het meest recente nalevingsverslag van 2016 blijkt dat de geluidproductie ter hoogte van Niftrik 0,3 – 0,4 dB onder de maximaal toegestane geluidsproductie ligt.
Wat zijn de overwegingen geweest om dit type voegconstructie aan te leggen bij de brug?
Ten tijde van de realisatie van de brug is de huidige voeg gekozen op basis van de overspanning, soort constructie en de gewenste levensduur van de voeg.
Geluidemissie was destijds geen criterium bij de aanleg van een voegovergang. Inmiddels zijn er door RWS stille voegovergangen ontwikkeld en is dit wel het geval bij de aanleg en vervanging van voegovergangen. Dit betekent dat bij einde levensduur van dit type voegovergang er een stillere voor terugkomt.
Wat zijn de overwegingen geweest om bij de vernieuwing van het wegdek in 2012/2013 geen extra stil dubbellaags zeer open asfaltbeton aan te leggen op dit tracé, terwijl dit wel is toegepast bij andere tracés blijkens het recente notaoverleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport op 11 december 2017?
In het eerste nalevingsverslag over het jaar 2013 werd ter hoogte van Niftrik een onderschrijding van de geluidproductieplafonds (GPP’s) van 1,2 dB berekend. Derhalve was er geen aanleiding om de aanleg van een stiller wegdek in de vorm van tweelaags Zeer Open Asfalt Beton te overwegen.
Bent u bereid om de voegconstructie aan te passen, gezien het feit dat de installatie van de suskasten aan de onderzijde onvoldoende positief effect sorteert op het verminderen van de geluidshinder? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Momenteel wordt er geen nieuwe voegconstructie overwogen omdat de voegconstructie nog niet aan einde van de levensduur is.
Deelt u de mening dat RWS primair verantwoordelijk is voor de geluidshinder van de A50 en dat de kosten voor geluiddempende maatregelen, zoals een geluidsscherm of -wal daarmee ook ten laste moeten komen van RWS? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de geluidsschermen op het betreffende tracé te verlengen en/of te verduurzamen?
Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor naleving van de geluidproductieplafonds (GPP’s) langs de A50. Hierbij baseert Rijkswaterstaat zich op hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. Omdat er op korte termijn nog geen overschrijding van de GPP’s wordt verwacht is er geen aanleiding om maatregelen te overwegen.
Bent u gezien de lange geschiedenis van dit dossier en de aanhoudende problematiek en overlast bereid om bij Niftrik een pilot uit te voeren met actuele geluidsmetingen in plaats van -berekeningen?
De systematiek van naleving van de geluidproductieplafonds is gestoeld op geluidberekeningen. Dit neemt niet weg dat er sprake kan zijn van verschillen tussen meten en rekenen. Met in achtneming van de lokale situatie en de onzekerheden in de geluidsmetingen, is er geen aanleiding om te veronderstellen dat er hier sprake is van een situatie waarbij de rekenmethode tot onvoldoende betrouwbare resultaten zou leiden. Rijkswaterstaat zal daarom geen geluidmetingen initiëren.
Bent u bekend met het bericht «Rotterdamse haven zet zich schrap voor Brexit»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de president-directeur van het Havenbedrijf Rotterdam over de gevolgen van een «harde» Brexit voor Rotterdam en het Nederlandse bedrijfsleven?
Zoals ook is aangegeven in beantwoording van de Kamervragen over de economische consequenties van Brexit van de leden Amhaouch, Geurts en Omtzigt (allen CDA) van 6 februari 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1068), de beantwoording van de Kamervragen over de economische consequenties van de Brexit voor Nederland van de leden Amhaouch, Geurts en Omtzigt (allen CDA) van 19 februari 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1206), de kabinetsreactie op het KPMG rapport en op vragen omtrent Brexit van 20 februari 2018 (Kamerstuk 23 987, nr. 217) en de beantwoording van het verzoek van de vaste commissie voor Europese Zaken van 18 januari 2018 (Kamerstuk 23 987, nr. 212), zal de handelsrelatie tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk (VK) na vertrek van het VK uit de Europese Unie (EU) («Brexit») te maken krijgen met additionele handelsbelemmeringen, zoals non-tarifaire maatregelen waaronder douaneformaliteiten. Het kabinet bereidt zich samen met het Nederlandse bedrijfsleven en de Rotterdamse haven actief voor op de diverse scenario’s.
In het artikel wordt gesproken over «een slecht uitpakkende Brexit». Het kabinet deelt de zorgen van de president-directeur van het Havenbedrijf Rotterdam over de mogelijke gevolgen van de Brexit voor Rotterdam en het Nederlandse bedrijfsleven. Ondanks dat de Europese Raad in artikel 50 samenstelling (ER Artikel 50) op 15 december 2017 heeft kunnen vaststellen dat er voldoende vooruitgang is bereikt in de eerste fase van de onderhandelingen om te kunnen starten met de tweede fase van de onderhandelingen (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1281), bestaat nog steeds een reëel risico op een uittreding van VK uit de EU zonder terugtrekkingsakkoord (het zogenoemde cliff edge-scenario). Gezien de politieke situatie in het VK zal er tot het moment van sluiting van een terugtrekkingsakkoord onzekerheid zijn. Een dergelijk cliff edge-scenario kan zich eveneens voordoen indien er wel een terugtrekkingsakkoord wordt gesloten inclusief een overgangsperiode, maar er gedurende deze overgangsperiode geen bindende afspraken tussen de EU en het VK gemaakt worden over de toekomstige relatie. In dat geval zal de zogeheten cliff edge optreden na afloop van de overgangsperiode.
Ook als het cliff edge-scenario zich niet voordoet, moet Nederland zich voorbereiden op de nieuwe relatie met het VK (preparedness). Het VK stelt niet langer deel te willen uitmaken van zowel de interne markt als de douane-unie van de EU. Dit betekent een «harde» Brexit waarbij de toekomstige handelsrelatie met het VK ingrijpend zal veranderen met meer handelsbelemmeringen dan nu het geval is.
Deelt u de mening dat de overheid een belangrijke rol heeft in het tijdig voorbereiden van het bedrijfsleven op het meest ongunstige scenario, een «harde» Brexit?
Het bedrijfsleven is zelf verantwoordelijk voor een gedegen voorbereiding op de gevolgen van Brexit. Het bedrijfsleven staat er echter niet alleen voor. Het kabinet zal het Nederlandse bedrijfsleven waar mogelijk ondersteunen op de komende veranderingen, onder meer door het bedrijfsleven actief te informeren, ondernemers te begeleiden bij het intensiveren van de handel met derde landen om zodoende de gevolgen van de Brexit te mitigeren en, conform de motie Azarkan (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1228), ondernemers te helpen de kansen van de Brexit te benutten.
Het kabinet acht het als zijn taak burgers, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties actief te informeren over het reële risico van een cliff edge-scenario als uitkomst van de Brexit onderhandelingen.
Ook als een dergelijk scenario zich niet voordoet, moet Nederland zich voorbereiden op de nieuwe relatie met het VK. Gezien de wens van het Verenigd Koninkrijk om niet langer deel te willen uitmaken van de Europese interne markt en douane-unie (harde Brexit), zal de Brexit gevolgen hebben voor een groot aantal Nederlandse ondernemingen.
Het bedrijfsleven dient zich onder andere voor te bereiden op de herinvoering van goederencontroles aan de grens, aanpassing van informatiesystemen en logistieke aanpassingen bij de verwerking van personen- en goederenstromen in (lucht)havens. Het kabinet is begonnen met het voorlichten van overheden, burgers en bedrijven over deze veranderingen. Hierbij besteedt het kabinet in het bijzonder aandacht aan het mkb. Zeker voor bedrijven die op dit moment louter actief zijn op de Europese interne markt en geen ervaring hebben met het exporteren naar of importeren vanuit zogeheten derde landen, zoals het VK dat zal gaan worden, zullen de veranderingen significant zijn. Maar ook dienstverlenende bedrijven, zeker als deze gebruik maken van eigen personeel in het Verenigd Koninkrijk, zullen te maken krijgen met grote veranderingen.
Direct na het referendum heeft de overheid het Brexitloket opgericht (te bereiken op www.brexitloket.nl). Hier kunnen bedrijven te allen tijde terecht met hun vragen over Brexit en benodigde voorbereidingen. Verder is vrijdag 26 januari jl. het platform www.hulpbijbrexit.nl gelanceerd. Aan dit platform zijn zowel brancheverenigingen, banken, als de rijksoverheid verbonden, om bedrijven te informeren over de praktische voorbereidingen die ze kunnen treffen. Ook wordt er momenteel gewerkt aan een activatietool voor het bedrijfsleven. Hiermee kunnen zowel grootbedrijf als mkb in kaart brengen welke voorbereidingen van belang zijn in aanloop naar de Brexit, en krijgen ondernemingen tips over hoe zij zich optimaal kunnen voorbereiden.
Daarnaast wordt er met relevante uitvoeringsorganisaties (als de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, de Kamer van Koophandel, de Douane, en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit), werkgeversorganisaties (als VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO) en brancheorganisaties samengewerkt aan eenduidige bedrijfsvoorlichting in voorbereiding op de Brexit. Zo worden met grote regelmaat stakeholderbijeenkomsten georganiseerd in Nederland en Brussel, en wordt door het kabinet intensief overleg gevoerd met het bedrijfsleven en andere belanghebbenden, zoals vakbonden. De publiek-private samenwerking ter voorbereiding op de Brexit wordt in 2018 verder geïntensiveerd.
Worden alle mogelijke gevolgen en mogelijk benodigde maatregelen op dit moment, in samenwerking met het bedrijfsleven, in kaart gebracht?
Het kabinet bereidt zich momenteel samen met het bedrijfsleven voor op de herinvoering van goederencontroles aan de grens, aanpassing van informatiesystemen, logistieke aanpassingen bij de verwerking van personen- en goederenstromen in (lucht)havens. Het kabinet is begonnen met het voorlichten van overheden, burgers en bedrijven over deze veranderingen. Alle departementen brengen momenteel de gevolgen in kaart en bekijken daarbij welke maatregelen nodig zijn en welke kosten hieraan verbonden zijn. Daarbij zijn de inspanningen erop gericht om de maatregelen zo uit te voeren dat het handelsverkeer zomin mogelijk wordt verstoord. Hierbij treden het kabinet en de uitvoeringsorganisaties actief in dialoog met het bedrijfsleven, om gezamenlijk oplossingen voor deze uitdagingen te vinden.
Van belang is dat ook het bedrijfsleven, inclusief het havenbedrijf Rotterdam en alle ondernemingen die in de Rotterdamse haven actief zijn, zich op de nieuwe relatie met het VK voorbereidt.
Meerdere departementen hebben stakeholders bijeenkomsten georganiseerd om de effecten van de Brexit inzichtelijk te krijgen. Op 5 februari jl. heeft de Minister van LNV bijvoorbeeld een bezoek gebracht aan de Rotterdamse haven nu veterinair transport door de Brexit met een nieuwe buitengrens te maken krijgt. De staatsecretaris van Financiën heeft op 7 maart jl. de Douane en twee bedrijven in de Rotterdamse haven bezocht en daarbij met ze gesproken over de gevolgen van de Brexit. Op 19 maart a.s. zal de Staatssecretaris van EZK een bezoek brengen aan Rotterdamse haven.
Voorts is het kabinet in constante dialoog met brancheorganisaties en individuele ondernemers om de gevolgen van de Brexit voor de desbetreffende branche of onderneming te bespreken. Hiertoe is onder andere een enquête uitgezet onder sectoren en bedrijven om belangen en gevolgen van de uittreding van het VK uit de EU in kaart te brengen.
Daarnaast heeft de overheid nader onderzoek uitgezet om (specifieke) gevolgen van de Brexit en mogelijke maatregelen beter in kaart te brengen. Zo heeft het onafhankelijke Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) op verzoek van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat onderzoek gedaan naar de mogelijke gevolgen van de Brexit voor de Nederlandse maritieme sector. Dit onderzoek werd gepubliceerd op 8 februari 2018. Het onderzoek van het Kennisinstituut draagt bij aan bewustwording van de gevolgen van de Brexit en helpt de maritieme sector om zo goed als mogelijk voorbereid te zijn op de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie.3 Tevens heeft KPMG in opdracht van de Ministeries van EZK en LNV een onderzoek gedaan naar de kosten van non-tarifaire belemmeringen voor verschillende bedrijfssectoren. Hierin is tevens gekeken naar mogelijke non-tarifaire handelsbelemmeringen in de douane-procedures en afhandeling van goederenstromen in de Rotterdamse haven.4
Welke maatregelen worden in dit stadium door de regering en lokale overheden genomen om het bedrijfsleven, maar ook de infrastructuur in en rondom de haven, voor te bereiden op de gevolgen van een «harde» Brexit?
Het bedrijfsleven in en rondom de haven moet er rekening mee houden dat als gevolg van een harde Brexit meer administratieve handelingen nodig zijn voor het verhandelen van goederen van en naar het VK. Dat kan leiden tot vertraging in de afhandeling van goederenstromen (zoals bijvoorbeeld stukgoederen), waardoor mogelijk meer terminal- en kadecapaciteit nodig is. Specifiek voor vrachtwagens die per ferry van en naar het VK willen, kan gelden dat als gevolg van extra administratieve handelingen een vertraging optreedt in het ferryvervoer van en naar het VK. Als gevolg daarvan kan het zijn dat meer parkeerplaatscapaciteit benodigd is nabij het vertrekterrein van de ferry’s in de havens. Het is aan de lokale autoriteiten en havenbeheerders om hier maatregelen voor te treffen. Het kabinet heeft inmiddels besloten dat Douane en NVWA kunnen doorgaan met het werven en opleiden van meer nieuwe medewerkers, het starten van aanbestedingstrajecten en het organiseren van huisvesting.
Bent u bereid er alles aan te doen om het bedrijfsleven bij te staan met voorlichtingen en voorbereidende maatregelen, in elk geval de «no-regret»-maatregelen die nu al genomen kunnen worden, en zodoende gehoor te geven aan de oproep vanuit het bedrijfsleven tot een proactievere overheid op dit gebied? Zo ja, hoe gaat u hierin ook bedrijven bereiken die minder kennis en expertise in huis hebben en bijvoorbeeld niet naar voorlichtingsbijeenkomsten kunnen komen?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 is aangegeven, is het kabinet actief begonnen met de voorbereiding op een cliff edge-scenario. Ook als het cliff edge-scenario zich niet voordoet, moet Nederland zich voorbereiden op de nieuwe relatie met het VK (preparedness), waarbij de handel tussen Nederland en het VK te maken kan krijgen met een significante toename van handelsbelemmeringen. Het kabinet spant zich in om alle maatregelen te nemen die hiertoe noodzakelijk zijn.
Bedreigde inheemse mensenrechtenactivisten in Guatemala |
|
Isabelle Diks (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de situatie van de Guatemalteekse mensenrechtenactiviste Aura Lolita Chávez?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat mevrouw Chávez momenteel in Europa verblijft, maar eind deze maand weer terug zal keren naar Guatemala om haar strijd tegen corruptie en het vernietigen van natuur en landbouwgrond voort te zetten, en daar waarschijnlijk weer groot gevaar zal lopen, gelet op de eerdere bedreigingen tegen haar persoon?
Ja, hier ben ik van op de hoogte. De kans is inderdaad reëel dat zij bij terugkeer wederom gevaar zal lopen in Guatemala.
Bent u bereid om de Nederlandse ambassade te verzoeken om de veiligheidssituatie van mevrouw Chávez te volgen en waar mogelijk invloed aan te wenden om de veiligheidssituatie van mevrouw Chávez te verbeteren, bijvoorbeeld door bij de autoriteiten in Guatemala kenbaar te maken dat de ambassade de situatie van mevrouw Chávez nauwlettend in de gaten houdt?
Bescherming van mensenrechten is een hoeksteen van het Nederlands buitenlands beleid. Het beschermen en steun bieden aan mensenrechtenverdedigers, zoals mevrouw Chávez, is daarbij één van de kernprioriteiten. Ambassades van het Koninkrijk der Nederlanden werken bij de bescherming van mensenrechtenverdedigers nauw samen met andere diplomatieke vertegenwoordigingen en partnerorganisaties en kaarten mensenrechtenkwesties aan bij lokale autoriteiten. De ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden gevestigd in Costa Rica en mede-geaccrediteerd voor Guatemala werkt ook op deze manier in Guatemala.
In Guatemala woont de Nederlandse ambassade zo vaak mogelijk een werkgroep bij waarin casussen van bedreigde mensenrechtenverdedigers worden besproken. Deze werkgroep wordt gevormd door EU-ambassades, de Verenigde Staten, Canada en Zwitserland, en bijgestaan door het kantoor van de VN Hoge Vertegenwoordiger voor de Mensenrechten in Guatemala. De werkgroep heeft regelmatig overleg over de situatie van mevrouw Chávez en andere bedreigde mensenrechtenverdedigers in Guatemala. De casus van mevrouw Chávez is de afgelopen vier jaar diverse malen in de werkgroep aan bod geweest. Mede dankzij de inzet van deze groep, en met behulp van Europese fondsen, is mevrouw Chávez al twee keer opgevangen in Europa. De groep werkt ideeën uit om mevrouw Chávez bij te staan bij terugkeer in Guatemala.
Welke inspanningen verricht de Nederlandse regering, zelfstandig dan wel in verbanden van internationale samenwerking, om de corruptie in Guatemala te bestrijden en de stigmatisering, bedreiging en vervolging van mensenrechtenactivisten tegen te gaan?
Het steunen van de strijd tegen corruptie (en de straffeloosheid daarvan) is een van de kernprioriteiten van het Nederlands buitenlands beleid in Midden-Amerika. Het Koninkrijk der Nederlanden steunt in dat kader onder meer de VN Commissie tegen Straffeloosheid in Guatemala (Comisión contra la Impunidad en Guatemala, CICIG) met een financiële bijdrage van meer dan EUR 11,8 miljoen. Politieke steun aan deze commissie betuigt de regering via diplomatieke contacten met de lokale autoriteiten en publiekelijk, via interviews in lokale kranten en via sociale media. De Nederlandse regering draagt ook bij aan versteviging van de Guatemalteekse rechtsorde en de bescherming van onafhankelijke rechters, via een project met de NGO Impunity Watch. Dit wordt gefinancierd vanuit het Accountability-fonds. Via het regionale mensenrechtenprogramma van de ambassade wordt daarnaast met diverse lokale en regionale mensenrechtenorganisaties samengewerkt. De positie (en bescherming) van kwetsbare groepen en mensenrechtenverdedigers staat daarin centraal. In het kader van dit programma zijn onder andere middelen beschikbaar voor juridische bijstand aan mensenrechtenverdedigers in nood. Uit dit programma werd ook de eerste fase van Shelter City Costa Rica bekostigd: een regionaal programma voor de tijdelijke opvang en integrale bescherming van mensenrechtenverdedigers in nood of onder hoge druk. De tweede fase, die in februari van start ging, wordt rechtstreeks vanuit ambassademiddelen bekostigd. In totaal draagt de Nederlandse ambassade ruim EUR 500.000 bij.
Bent u op de hoogte van activiteiten van Nederlandse bedrijven die direct of indirect, bijvoorbeeld via een joint venture, in Guatemala opereren? Zo ja, welke bedrijven zijn dit en wat zijn hun activiteiten? Zijn er bijvoorbeeld Nederlandse bedrijven actief op het gebied van de winning van palmolie of houtkap?
Ik ben ervan op de hoogte dat diverse Nederlandse bedrijven – direct of indirect – actief zijn in Guatemala. Ambassades en consulaten worden regelmatig benaderd door Nederlandse bedrijven, omdat zij meer informatie willen over ondernemen in het land, gebruik willen maken van match-making of van Nederlandse subsidie- en financieringsinstrumenten. Er zijn geen Nederlandse bedrijven actief in de palmolie- of houtkapsector die contact hebben opgenomen met het consulaat in Guatemala of de ambassade in Costa Rica. Omdat niet alle bedrijven die zakendoen in een bepaald land contact opnemen met de betreffende Nederlandse vertegenwoordigingen, kan ik echter ook niet uitsluiten dat Nederlandse bedrijven in deze sectoren in Guatemala actief zijn.
Ongeacht de sector waarin Nederlandse bedrijven actief zijn, verwacht de Nederlandse overheid dat zij maatschappelijk verantwoord ondernemen volgens internationale normen, zoals vastgelegd in de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Security and Human Rights. Volgens deze normen moeten bedrijven risico’s op bijvoorbeeld mensenrechtenschendingen en corruptie in hun keten in kaart brengen en deze risico’s mitigeren of aanpakken. Wanneer bedrijven vragen hebben over verantwoord ondernemen in een specifiek land, kunnen zij terecht bij de Nederlandse vertegenwoordigingen.
Het bericht dat de vaarweg naar Ameland geen karrenspoor moet worden |
|
Harry van der Molen (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vaarweg Ameland moet geen karrenspoor worden»?1
Ja.
Deelt u de zorgen die de gemeente Ameland en de rederij Wagenborg hebben over de bereikbaarheid van het eiland?
De betrouwbaarheid van de verbinding naar Ameland heeft zowel van mij als de Staatssecretaris voortdurend de aandacht. Om de betrouwbaarheid te vergroten, werken Wagenborg Passagiersdiensten BV (hierna: WPD) en Rijkswaterstaat (hierna: RWS) sinds 2015 aan de uitvoering van een vijftal korte termijn maatregelen. Deze maatregelen zijn in gezamenlijkheid tot stand gekomen in het zogenoemde Open Plan Proces Vaarververbinding Holwerd-Ameland (hierna: OPP). De maatregelen en de stand van zaken licht ik hierna nader toe (zie antwoord 2 en 3 op de vragen van de Christen Unie).
Tegelijkertijd start onder regie van RWS – in overeenstemming met het OPP advies – een proces om te komen tot een lange termijn oplossing voor de bereikbaarheid van Ameland op de langere termijn (na 2029). De aanpak is momenteel in voorbereiding.
Is het u bekend dat de veerboten vaak niet op tijd kunnen varen, omdat er niet genoeg water staat in de geul of bij de veerdam bij Holwerd, zodat de boot niet kan aanmeren? Zo ja, wat is uw visie daarop? Tot welke mate is het acceptabel dat veerboten uitvallen?
Het is mij bekend dat vanwege laagwater veerboten niet altijd op tijd kunnen varen. RWS spant zich tot het uiterste in om de vaargeul op orde te houden, zie ook het antwoord op vraag 2.
Wat is de prognose voor Ameland wat bereikbaarheid betreft? Deelt u de visie dat het eiland over vijf jaar misschien niet meer bereikbaar is, als er niet ingegrepen wordt?
Als vervolg op het Open Plan Proces wordt samen met de regio de bereikbaarheid voor de termijn na 2029 in kaart gebracht. Er zijn geen aanwijzingen dat tot die tijd Ameland niet meer bereikbaar zou zijn.
Deelt u de visie dat het onacceptabel zou zijn als de veerboten alleen nog maar met hoog water kunnen varen?
Ik verwijs u naar antwoord 2. In 2018 zijn er maatregelen genomen.
Zo heeft WPD vanaf 1 januari 2018 een aanpassing in de dienstregeling doorgevoerd (knipvariant) en is Wagenborg voornemens om per 1 april een sneldienst te starten. RWS voert het vaargeulbeheer uit conform de geldende afspraken. RWS is daarbij actief op zoek naar mogelijkheden om het onderhoud van de vaargeul te optimaliseren.
Kunt u aangeven wat de belemmeringen zijn die een snelle oplossing in de weg staan?
Een aantal maatregelen heeft Rijkswaterstaat en Wagenborg reeds genomen: aanpassing van de dienstregeling, optimalisatie in-en uitladen, optimalisatie baggerregime. Meer structurele oplossingen zoals de bochtafsnijding van de Vloedgeul en de studie naar de bochtafsnijding Reegeul vergen meer tijd.
Deelt u de visie van de burgemeester van Ameland dat de vaarroute gezien moet worden als een openbare weg en dat het Rijk ervoor moet zorgen dat het eiland bereikbaar blijft? Zo nee, waarom niet?
De vaarroute is een «schakel in de wegverbinding» gericht op het vervoer van personen. De bereikbaarheid van Ameland staat niet ter discussie.
Het artikel 'Opleggen van huisverbod moet vaker en sneller' |
|
Judith Tielen (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel met de titel «Opleggen van huisverbod moet vaker en sneller»?1
Ja.
Deelt u de oproep van de burgemeester van Den Haag om vaker een huisverbod op te leggen bij aangetoond huiselijk geweld?
Ik ben met burgemeester Krikke van mening dat het huisverbod een waardevol en effectief bestuursrechtelijk instrument is bij de aanpak van huiselijk geweld. Het is een middel waarmee de burgemeester in een situatie van acute onveiligheid een interventie pleegt, waardoor voor de betrokkenen een adempauze wordt georganiseerd en hulp op gang kan worden gebracht. De kracht van het huisverbod ligt in de combinatie van de inzet van politie en hulpverlening. Ik zie het huisverbod als één van de interventies die bij het herstellen van de veiligheid kan worden ingezet. Het inzetten van het huisverbod is daarmee geen doel op zich maar maakt deel uit van een plan van aanpak (het veiligheidsplan).
Herkent u de observatie van Marjone Steketee (hoogleraar geweld in gezinnen, Erasmus Universiteit Rotterdam), dat passende hulpverlening niet goed van de grond komt bij meldingen van huiselijk geweld? Zo ja, welke obstakels zijn er volgens u en wat kunt u eraan doen om te zorgen dat gemeentes deze wegnemen?
Er is geen landelijk beeld, maar ik herken de signalen dat het niet altijd lukt om na het opleggen van een huisverbod passende hulp te organiseren. Dit voorjaar lanceer ik samen met mijn collega Dekker (rechtsbescherming) en de VNG een programma voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling, waarin hieraan aandacht wordt besteed.
Hoe vaak wordt een tijdelijk huisverbod verlengd, omdat de hulpverlening niet of onvoldoende van de grond komt?
Het huisverbod kan op basis van de Wet tijdelijk huisverbod enkel bij dreiging van gevaar, of het ernstig vermoeden daarvan worden verlengd. Als hulpverlening echter niet of onvoldoende van de grond is gekomen in de 10 dagen dat het huisverbod geldt, kan het zo zijn dat de risicotaxatie uitwijst dat er nog steeds dreiging van gevaar is of een ernstig vermoeden daarvan. Dit laatste is dan de grond om het huisverbod te verlengen2. Het huisverbod mag dus niet worden verlengd enkel omdat de hulpverlening niet of onvoldoende van de grond is gekomen. Er zijn hierover daarom geen cijfers beschikbaar.
Deelt u de mening dat politie, justitie en hulpverlening in staat moeten zijn om de gegevens over een gezin veilig met elkaar te delen om de meest passende aanpak bij huiselijk geweld in te zetten? Herkent u de constatering dat dit vaak pas bij ernstige escalatie van huiselijk geweld wordt toegestaan? Zo ja, wat kunt u doen om eerder veilige gegevensuitwisseling mogelijk te maken?
Het is belangrijk dat politie, justitie en hulpverlening, binnen de wettelijke kaders, de gegevens met elkaar delen. Ik herken de constatering niet dat dit pas bij ernstige escalatie van huiselijk geweld is toegestaan. Er wordt op dit moment intensief gewerkt aan een verbeterde samenwerking tussen politie, Veilig Thuis en het Openbaar Ministerie, mede gericht op een verbetering van de onderlinge gegevensuitwisseling. Binnen de huidige wettelijke kaders is immers informatiedeling mogelijk. Het resultaat van deze inspanningen is een forse stap richting duurzame kwaliteitsverbetering in de onderlinge samenwerking.
In hoeverre speelt het medisch beroepsgeheim een rol bij het uitwisselen van gegevens bij signalen of meldingen van huiselijk geweld?
Iedere beroepskracht met een beroepsgeheim of een andere zwijgplicht heeft het wettelijk recht om, zo nodig zonder toestemming van (de ouders van) hun cliënt, vermoedens van kindermishandeling of huiselijk geweld, bij Veilig Thuis te melden. De vijf stappen in de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling ondersteunen professionals bij de te nemen stappen (inclusief het delen van gegevens) bij vermoedens van kindermishandeling of huiselijk geweld.
Welke aanvullende instrumenten zijn nodig voor politie en hulpverleners opdat zij huiselijk geweld kunnen helpen voorkomen en bestrijden?
Zoals gezegd zie ik het huisverbod als één van de instrumenten die bij het herstellen van veiligheid worden ingezet. Andere instrumenten die reeds beschikbaar zijn, zijn onder meer de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, de inzet van kinderbeschermingsmaatregelen en het strafrecht. Ook het onder vraag 3 aangekondigde programma draagt bij aan het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld.
De handhaving van het aantal vliegbewegingen op Schiphol |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de wijze waarop de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) verzoeken tot handhavend optreden tegen overschrijding van het maximum aantal vliegtuigbewegingen op Schiphol afwijst?1
Ja
Bent u gekend in deze afwijzing, mede gezien het feit dat de bijgevoegde brief namens u is ondertekend en verzonden? Zo ja, kunt u dit besluit toelichten? Zo nee, hoe is het mogelijk dat deze brieven worden verstuurd uit uw naam?
De Wet luchtvaart verleent rechtstreeks aan de Inspecteur-generaal Leefomgeving en Transport de bevoegdheid om met betrekking tot grenswaarden als handhaver van de onder de Wet Luchtvaart geldende regelgeving op te treden. Binnen de ILT wordt bepaald of er al dan niet sprake is van een overschrijding en of er een maatregel moet worden opgelegd. In het licht van het voorgaande is het antwoord op het handhavingsverzoek door de ILT ondertekend. In het betreffende geval gaat het om een verzoek om te handhaven op het maximum aantal vliegtuigbewegingen. Dit maximum is echter niet in de regelgeving opgenomen.
Hoe verhoudt deze afwijzing van het verzoek tot handhaving zich tot uw uitspraken tijdens het plenaire debat over het verslag van het algemeen overleg op 14 februari 2018, waarin u stelde dat er «wel handhaving plaatsvindt op basis van de gemaakte afspraken» en dat Schiphol tot en met 2020 ook niet meer slots uitgeeft dan de afgesproken 500.000?2
Met de uitspraak tijdens het plenaire debat heb ik verwezen naar een van de afspraken die met de sector gemaakt is, namelijk het respecteren van de aan de Alderstafel Schiphol (later: Omgevingsraad Schiphol) gemaakte afspraak dat het aantal vliegtuigbewegingen het maximale aantal van 500.000 tot en met 2020 niet zal overschrijden. Daarbij heb ik gedoeld op de naleving van deze afspraak door de sector. Schiphol stelt een capaciteit beschikbaar, waarbinnen niet meer dan 500.000 slots (recht om een vliegtuigbeweging op Schiphol uit te voeren) handelsverkeer passen. Op het moment dat het plafond van 500.000 vliegtuigbewegingen per jaar is vastgelegd in het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) voor het nieuwe normen- en handhavingstelsel (NNHS), kan op dit maximum aantal worden gehandhaafd. Op dit moment wordt er door de ILT niet gehandhaafd op het maximale aantal van 500.000 vliegtuigwegingen. Zoals in de beantwoording op de inbreng voor het schriftelijk overleg inzake het ontwerpwijzigingsbesluit LVB (maximum aantal nachtvluchten) wordt aangegeven, is er wel sprake van anticiperend handhaven op de huidige grenswaarden voor geluid conform de regels van het nieuwe normen- en handhavingsstelsel Schiphol.