Groeiplannen van Eindhoven Airport en de gevolgen voor de natuur |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Uitbreiding Eindhoven Airport lijkt onmogelijk», «Werd een kritisch rapport over de groei van vliegveld Eindhoven verzwegen? en «Rek in milieuregels rond Eindhoven Airport»?1 2 3
Ja.
Kunt u bevestigen dat, in de context van de toch al enorme milieuvervuiling in Oost-Brabant, alle voorliggende groeiscenario’s van Eindhoven Airport gepaard zullen gaan met een toename van de uitstoot van o.a. koolstofdioxide, stikstof en (ultra)fijnstof? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de gezamenlijke verkenning van Rijk en regio naar de toekomst voor Eindhoven Airport zijn de voorbije maanden onderzoeken uitgevoerd aan de hand van vier hypothetische scenario’s, variërend van geen verdere groei (scenario 1) tot een toename van het aantal vliegtuigbewegingen van 55.000 vliegtuigbewegingen in 2030 tot 100.000 (scenario’s 2 tot en met 4) in 2030. Deze scenario’s vormen nadrukkelijk géén beleidsopties voor besluitvorming, maar zijn louter bedoeld als analysekader om inzicht te krijgen in verwachte effecten bij een verondersteld aantal vliegtuigbewegingen. Op de website van de Uitvoeringstafel Eindhoven Airport (samenopdehoogte.nl) zijn alle onderzoeken gepresenteerd. Hieruit blijkt o.a. dat voor de emissie van koolstofdioxide veroorzaakt door vliegverkeer bij scenario 1 een afname te zien is. Dit houdt verband met prognoses waarbij de gemiddelde grootte van vliegtuigen in 2030 gelijk is aan die in 2019 en dat in 2030 60% van de vloot vervangen zal zijn met nieuwe en zuinigere toestellen.4 Bij de scenario’s 2 tot en met 4 is sprake van een toename van de uitstoot. Ook voor stikstof geldt dat bij scenario 1 een afname te zien is en dat bij de scenario’s 2 tot en met 4 sprake is van een toename van de uitstoot. Bij fijnstof waren geen verdere gegevens van technologische ontwikkelingen voorhanden. Hierdoor is in scenario 1 geen afname te zien tussen 2019 en 2030 ondanks dat het aantal vliegtuigbewegingen gelijk blijft. Bij de overige scenario’s is voor fijnstofemissie sprake van een toename. Ten aanzien van stikstofdepositie is bij de scenario’s 2 tot en met 4 sprake van een toename.
Naast de effecten van vliegverkeer zijn ook de effecten van de landzijdige bereikbaarheid onderzocht. De stikstofemissies van het landzijdig transport in de regio Eindhoven ten gevolge van Eindhoven Airport bedragen in 2019 ongeveer een kwart van de emissies van de luchtvaart. Doordat de stikstofemissies van auto’s sneller dalen dan die van vliegtuigen, nemen ze in de meeste scenario’s af. Alleen in scenario 4 nemen deze emissies toe. De CO2-emissies van het landzijdig transport bedragen in 2019 ongeveer het dubbele van de CO2-emissies van vliegtuigen. In de periode tussen 2019 en 2030 blijven ze afhankelijk van het scenario ongeveer gelijk (in scenario 2) aan 2019 of nemen toe met maximaal 86% (in scenario 4).
Onderschrijft u dat daarmee alle voorliggende groeiscenario’s van Eindhoven Airport haaks staan op onze verplichting om Natura 2000-gebieden te beschermen?
Op basis van de indicatieve berekeningen die zijn uitgevoerd voor de hypothetische groeiscenario’s kunnen geen conclusies worden getrokken over de effecten op de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden en ook niet over de (on)mogelijkheden van de toekomstige ontwikkeling van de luchthaven. Op dit moment heeft geen besluitvorming plaatsgevonden over de verdere ontwikkeling van Eindhoven Airport. Mocht eventueel in de toekomst op basis van een zorgvuldig proces besloten worden tot groei en helder is wat die uitbreiding omvat, dan komt opname van de uitbreiding van Eindhoven Airport als prioritair project in het Programma Aanpak Stikstof (PAS) aan de orde. Niet eerder dan dat moment kunnen de concrete stikstofdepositie-berekeningen worden uitgevoerd.
Het PAS wordt regelmatig geactualiseerd. Op dat moment bestaat de mogelijkheid om prioritaire projecten (zoals bijvoorbeeld uitbreiding van vliegvelden, wegen, havens, industrie of grote woonwijken) toe te voegen, te wijzigen of af te voeren. Daarnaast worden ook andere uitgangspunten geactualiseerd, zoals nieuwe inzichten op het gebied van emissiefactoren. Vervolgens wordt de totale depositieruimte opnieuw bepaald en getoetst aan de wettelijke kaders waarmee de kwaliteit van de voor stikstof gevoelige natuur wordt geborgd. Via bronmaatregelen neemt de stikstofdepositie in Nederland af. Met de uitvoering van herstelmaatregelen wordt bereikt dat – ook zolang er nog sprake is van een situatie van overbelasting door stikstofdepositie – de kwaliteit van de voor stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten behouden blijft. Dankzij de bron- en herstelmaatregelen kan er ruimte voor nieuwe ontwikkelingen beschikbaar worden gesteld.
Kunt u bevestigen dat uitbreiding van Eindhoven Airport bovendien niet mogelijk is vanwege een gebrek aan «ontwikkelruimte» in het Programma Aanpak Stikstof (PAS)?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt de voorgenomen uitbreiding van Eindhoven Airport zich tot de bescherming van Natura 2000-gebieden krachtens de Vogel- en Habitatrichtlijn?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de kritische depositiewaarden in de Natura2000-gebieden Maasduinen, Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux, Weerter en Budelerbergen en Ringselven, de Veluwe, Rijntakken, Brabantse Wal, Savelsbos, Bemelerberg en Schiepersberg, De Wieden, Lieftinghsbroek, Brunssummerheide, Geuldal, Vecht- en Beneden Reggegebied? Wat zijn de feitelijke depositiewaarden in deze gebieden?
Het PAS bestaat uit een generiek deel, het Programma Aanpak Stikstof en een gebiedsspecifiek deel, de gebiedsanalyses. Voor alle stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden die zijn opgenomen in het PAS is een gebiedsanalyse opgesteld. Daarin is de in vraag 6 en 7 gevraagde informatie terug te vinden. Uit de gebiedsanalyses blijkt dat voor alle gebieden is beoordeeld dat er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel is dat de instandhoudingsdoelstellingen op termijn kunnen worden gehaald en dat verslechtering wordt voorkomen. De gebiedsanalyses (en het PAS) staan op de website van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV): https://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=pas&deel=0
Welke effecten op de natuur hebben deze overschrijdingen van de grenswaarden voor de stikstofdepositie?
Zie antwoord vraag 6.
Hoelang is de herstelperiode nu al voor de beschermde natuursoorten en hoelang gaat de herstelperiode worden als de extra depositie door de uitbreiding van Eindhoven Airport er nog eens bovenop komt?
Voor elk voor stikstof gevoelig habitattype en leefgebied in een overbelast Natura 2000-gebied is in de gebiedsanalyses met de beste, beschikbare kennis en gegevens een oordeel gegeven over het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen met drie opeenvolgende PAS-tijdvakken van elk zes jaar. Het eerste PAS-tijdvak van zes jaar (2015–2021) richt zich op behoud en het tweede en derde PAS-tijdvak tevens op verbetering van de kwaliteit en/of uitbreiding van de oppervlakte van de habitattypen of leefgebieden in de gevallen waarin dit een doelstelling is. Dit wijzigt niet op het moment dat een eventuele uitbreiding van Eindhoven Airport wordt opgenomen als prioritair project. Zie verder het antwoord op vraag 3, 4 en 5.
Kunt u aangeven wat de beschikbare «ontwikkelruimte» per bij vraag 6 genoemde Natura2000-gebied is voor prioritaire projecten? Hoe verhoudt zich deze tot de extra vervuiling veroorzaakt door uitbreiding Eindhoven Airport?
De gereserveerde ontwikkelingsruimte voor prioritaire projecten verschilt per hectare. In de gebiedsanalyses is per gebied beschreven hoeveel ontwikkelingsruimte er op dit moment gemiddeld beschikbaar is voor het gehele eerste PAS-tijdvak (2015–2021).
Zie verder de beantwoording van de vragen 3,4 en 5.
Erkent u dat het, terwijl het Europese Hof zich binnenkort zal uitspreken over de systematiek van het PAS, zeer onlogisch zou zijn de vervuilende uitbreiding van Eindhoven Airport in een al zwaar overbelast gebied te faciliteren door het aan te wijzen als prioritair project?
De uitspraak van het Europees Hof komt naar verwachting op 7 november 2018 en in navolging daarvan zal de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State einduitspraak doen. Zie verder het antwoord op vraag 3,4 en 5.
Klopt het dat bij het publiceren van de rapporten over Eindhoven Airport op de website «Samen op de hoogte» het kritische milieurapport van Royal HaskoningDHV, waaruit kan worden opgemaakt dat groei van Eindhoven Airport om milieuredenen niet mogelijk is, aanvankelijk niet op de website is geplaatst? Zo ja, waarom is een dergelijk kritisch rapport langer achtergehouden dan de andere rapporten?
Het betreffende rapport over stikstofdepositie is niet achtergehouden. De rapporten over de vijf deelonderwerpen die onderdeel uitmaakten van de gezamenlijke analysefase zijn op 3 september jl. op de website van de Uitvoeringstafel Eindhoven Airport (samenopdehoogte.nl) geplaatst. Omdat het onderzoek van de gemeente Eindhoven geen onderdeel uitmaakte van dit pakket aan gezamenlijke onderzoeken is het toen per abuis niet geplaatst op die website. De gemeente Eindhoven heeft het rapport op 7 september jl. openbaar gemaakt en het rapport is vervolgens in het raadsinformatiesysteem van de gemeente geplaatst. Vervolgens is het rapport alsnog op de website van de Uitvoeringstafel geplaatst. Alle rapporten vormen bouwstenen voor het vervolg.
Erkent u dat deze gang van zaken – het achterhouden van kritische rapporten en het mogelijk verlenen van uitzonderingen op milieuregels – wederom de suggestie wekt dat groei van de luchtvaart structureel wordt verkozen boven het beschermen van natuur en omwonenden? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel dit niet. Er zijn geen kritische rapporten achtergehouden. Het door de gemeente Eindhoven uitgevoerde onderzoek is op 7 september jl. openbaar gemaakt en daarna op de site van de Uitvoeringstafel geplaatst. Zie verder het antwoord op vraag 11. Evenmin deel ik de suggestie dat de groei van de luchtvaart structureel wordt verkozen boven het beschermen van natuur en omwonenden. Voor het bepalen van de toekomstige ontwikkeling van Eindhoven Airport volg ik, in nauwe samenspraak met de regio, een zorgvuldig proces. Als vernieuwend onderdeel daarvan hebben Rijk en regio besloten tot de uitvoering van een Proefcasus Eindhoven Airport die begin oktober van start gaat. De proefcasus moet in beeld brengen hoe een toekomstbestendige duurzame luchthaven kan worden ontwikkeld, die een economische meerwaarde heeft en waarbij een betere leefomgeving en luchtkwaliteit een belangrijk uitgangspunt is. Groei vormt daarbij een ontwerpvariabele, maar is géén uitgangspunt. Bij dit proces zullen omwonenden, belangenorganisaties, bedrijfsleven en betrokken overheden nauw worden betrokken.
Welke invloed hebben de nu uitgebrachte rapporten op het vervolg van het proces omtrent de ontwikkeling van Eindhoven Airport na 2019?
Alle onderzoeken, ook die in opdracht van de gemeente Eindhoven zijn uitgevoerd, vormen bouwstenen voor het vervolg. Tijdens de Proefcasus Eindhoven Airport zal, mede na participatie van de omgeving, per onderwerp duidelijk worden of en zo ja wanneer vervolgonderzoek zal worden uitgevoerd.
Op welke punten de minister-president overtuigd is in het debat over de Algemene Beschouwingen van dit jaar |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Op welke punten in het debat over de Algemene Politieke Beschouwingen is de Minister-President van mening veranderd? Wat was bij ieder van die punten zijn mening voorafgaand aan het debat en welke argumenten tijdens het debat – en van wie – overtuigden hem?
Ik ben tijdens het debat uitvoerig ingegaan op de vragen en standpunten van de leden. Van de ingediende moties heeft het kabinet zijn appreciatie gegeven. Ik verwijs voor dit alles naar de Handelingen.
De capaciteit ten behoeve van het oplossen van cold cases |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de uitzending van Argos (15 september 2018) over cold cases?1
Ja.
Weet u hoeveel cold cases er landelijk en per regio zijn, in hoeveel gevallen dit geleid heeft tot het vinden van een verdachte en tot een onherroepelijke veroordeling? Zo ja, wat betreffen die cijfers? Zo nee, deelt u dan de mening dat er geen zicht is op de aard en omvang van de problematiek van cold cases en hoe gaat u dit oplossen?
Een onopgelost levensdelict (moord of doodslag) of een ander zeer ernstig delict waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld kan drie jaar na de pleegdatum het kenmerk «cold case» krijgen, als de rechercheofficier van het Openbaar Ministerie (OM) samen met de eenheidsleiding van de politie daartoe besluiten. Het gaat dan om een afgesloten en uitgerechercheerd dossier. Een cold case wordt meestal opgepakt als er aanwijzingen zijn die alsnog kunnen leiden tot het opsporen van de dader of daders.
Sinds de vorming van de nationale politie zijn de cold case teams bezig met het inventariseren van alle cold cases in hun eenheid. Binnen deze inventarisatie zijn inmiddels ruim 1700 zaken als cold case aangemerkt. Dit aantal is een indicatie, nu de teams nog steeds oude zaken tegenkomen die als cold case kunnen worden aangemerkt, bijvoorbeeld omdat sommige dossiers niet volledig zijn gedigitaliseerd. Voorts is de inventarisatielijst aan verandering onderhevig, omdat nieuwe zaken die onopgelost zijn met een pleegdatum van drie jaar geleden, als cold case kunnen worden aangemerkt en vervolgens aan de lijst worden toegevoegd. Daarnaast gaan zaken die worden opgelost van de lijst af.
Onderstaand overzicht van de politie geeft het aantal niet opgeloste cold cases per regionale eenheid weer per begin oktober 2018:
Amsterdam
Den Haag
Limburg
Midden-Nederland
Noord-Holland
Noord-Nederland
Oost-Brabant
Oost-Nederland
Rotterdam
Zeeland/West-Brabant
653
150
50
130
88
31
40
217
330
85
Op basis van een handmatige verdere uitsplitsing van deze cijfers blijkt dat per jaar in enkele tientallen cold cases onderzoekshandelingen worden verricht. Een kleiner aantal, maar nog steeds enkele tientallen, betreft zaken die daadwerkelijk in onderzoek zijn. In een aantal gevallen heeft een dergelijk onderzoek geleid tot een veroordeling.
Deelt u de mening dat de aanpak waarop per regio cold cases worden opgepakt, niet afhankelijk mag zijn de capaciteit per regio? Zo ja, waarom deelt u die mening en wat gaat u doen om de regionale verschillen op te heffen? Zo nee, waarom niet?
Het is onmogelijk gelet op de beschikbare capaciteit bij politie om alle cold cases tegelijk op te pakken. Het prioriteren van het oppakken van opsporingsonderzoeken, waaronder cold cases, is voorbehouden aan het lokale bevoegd gezag, het Openbaar Ministerie, in afstemming met de politie. Het is onvermijdelijk dat daarbij keuzes moeten worden gemaakt.
Verder wordt de beschikbare politiesterkte per regionale eenheid conform artikel 39 van de Politiewet door de burgemeesters van de gemeenten en de hoofdofficier van justitie verdeeld over de onderdelen van die regionale eenheid. Ten behoeve van het onderzoek naar cold cases is binnen elke politie-eenheid een structurele voorziening ingericht bestaande uit ten minste 3 FTE’s. Deze cold case teams voeren regie op het onderzoek naar cold cases. De teams verschillen in omvang van 3,75 tot 23 fte2 en werkwijze. Grotere teams opereren zelfstandig en onderzoeken de cold cases in hun eenheid zelf. Kleinere teams voeren vooral de regie en dragen zaken aan bij reguliere opsporingsteams die het daadwerkelijke onderzoek oppakken.
Waarom zijn er rechercheurs zowel aangewezen voor cold cases als ook vermissingen? Heeft dit tot gevolg dat actuele vermissingen voor cold cases gaan en er dus niet aan cold cases wordt toegekomen? Zo ja, acht u dit acceptabel? Zo nee, waarom niet? Uit hoeveel fte bestaat het Landelijk Bureau Vermiste Personen?
Vermissingen vallen in het reguliere proces vermissingen. Als een (vermissings)zaak voldoet aan de criteria voor cold cases, bijvoorbeeld omdat er sprake is van een ernstig vermoeden van een zeer ernstig delict, dan kan deze worden aangemerkt als een cold case.
De vaste bezetting van het Landelijke Bureau Vermiste Personen (LBVP) bestaat uit 3 fte. Daarnaast zijn eenzelfde aantal tijdelijke medewerkers parttime voor het LBVP werkzaam. Zoals vermeld in mijn Kamerbrief van 6 april 2018, ligt de verantwoordelijkheid voor cold cases bij de regionale eenheden.3 Het LBVP heeft geen zelfstandige taak op het gebied van cold cases, maar ondersteunt – indien gevraagd – als er bepaalde expertise nodig is en die vanuit het LBVP gegeven kan worden.
Deelt u de mening dat voor cold cases niet alleen genoeg maar ook gespecialiseerde rechercheurs nodig zijn? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De teams die het vooronderzoek of het opsporingsonderzoek naar een cold case uitvoeren, beschikken volgens de politie over de juiste kwaliteit, expertise en capaciteiten. Hierbij wordt door de politie gestuurd op de samenstelling van teams. Als er zeer gespecialiseerde kennis nodig is voor een specifieke zaak, die niet beschikbaar is in het team, kan het team worden bijgestaan door analisten, forensisch en digitaal specialisten, of gedragsdeskundigen. Daarnaast wordt bezien wat derden hierin zouden kunnen betekenen.4
Acht u het mogelijk en wenselijk een landelijk opererend cold cases team te doen oprichten met daarin afdoende capaciteit en kwaliteit voor het oplossen van cold cases? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het uitvoeren van opsporingsonderzoeken naar ernstige delicten als moord, doodslag en verkrachting behoort tot de kernactiviteiten van elke politie-eenheid, ongeacht of deze delicten zijn aan te merken als cold case of niet. Verbinding met de lokale gemeenschap en prioriteitsstelling op lokaal niveau is daarbij van belang. Een landelijk team acht ik dan ook niet wenselijk.
Het bericht 'Geef leraar onbeperkt toegang tot onderzoek’ |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Geef leraar onbeperkt toegang tot onderzoek», waarin diverse betrokkenen bij het onderwijs in Amsterdam ervoor pleiten leerkrachten gratis toegang te verschaffen tot wetenschappelijke publicaties?1
Ja.
Deelt u de mening dat gratis toegang tot wetenschappelijke publicaties kan bijdragen aan de verbetering van bijvoorbeeld lessen of examens en de professionele ontwikkeling van docenten?
Toegang tot inzichten uit wetenschappelijk onderzoek kan bijdragen aan de verbetering van onderwijs en aan de professionalisering van leraren. Hierbij kunnen wetenschappelijke publicaties helpen, maar deze zijn niet altijd direct bruikbaar voor de onderwijspraktijk. Daarom is het bundelen en toegankelijk maken van de inzichten uit deze publicaties in een voor het onderwijs werkbare vorm minstens zo belangrijk.
Bent u bereid op zo kort mogelijke termijn alle docenten in ons land kosteloos toegang te verschaffen tot wetenschappelijke publicaties? Zo nee, waarom niet? Bent u het met de ondertekenaars van het pleidooi eens dat wachten op het effect van het «open access» beleid teveel tijd zou kosten?
Leraren spelen een essentiële rol in de kennisoverdracht. Daarbij is het van groot belang dat zij zelf ook hun eigen kennis actueel houden. Zeker in een tijd waarin de snelheid van kenniscirculatie toeneemt. Juist in deze context is het dus van belang dat docenten toegang hebben tot nieuwe inzichten, in hun vakgebied of in nieuwe lesmethoden en tot alternatieve vormen van kennisoverdracht. Helaas is deze kennis nog niet vrij beschikbaar. Daarom span ik me in om die vrije toegang daadwerkelijk te realiseren. Hiervoor is momenteel veel momentum, in Nederland, in Europa, en ook daarbuiten.
In het Regeerakkoord zijn «open science» en «open access» als norm gesteld. Met open access worden wetenschappelijke publicaties, die met publieke middelen tot stand zijn gekomen, kosteloos toegankelijk voor iedereen, ook voor leraren. De EU-Lidstaten hebben zich onder het Nederlandse EU-voorzitterschap in 2016 gecommitteerd aan 100% open access publiceren in 2020. Het veld heeft zich tevens gecommitteerd aan 100% open access publiceren in 2020. Dit is vastgelegd in het Nationaal Plan Open Science. Veel partijen, waaronder leraren, maar bijvoorbeeld ook patiënten en bedrijven, zullen profiteren wanneer ze laagdrempelige toegang krijgen tot wetenschappelijke gegevens.
De ambitie is te komen volledig open access in 2020 voor iedereen. Daarbij past het niet om het bestaande systeem in stand te houden door voor bepaalde groepen zoals leraren nogmaals te betalen voor onderzoek dat reeds met publieke middelen is verricht. Wij willen daar juist verandering in brengen.
Tegelijkertijd zijn er al initiatieven voor betere toegang voor leraren tot wetenschappelijke kennis. Daarbij is het uitgangspunt dat beschikbaarheid alleen niet genoeg is. Het is minstens zo belangrijk dat inzichten uit wetenschappelijke artikelen worden gebundeld en op een voor het onderwijs toegankelijke manier beschikbaar zijn. Er is inmiddels ook al een aantal diensten ontwikkeld die zich hier op richten en waar leraren gebruik van kunnen maken. Zo biedt het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) via www.nro.nl/toegangtotliteratuur vele tips en hulpmiddelen waarvan leraren gebruik kunnen maken om aan gewenste wetenschappelijke informatie te komen. Daarnaast biedt het NRO bijvoorbeeld de Kennisrotonde, een online loket voor de snelle beantwoording van vragen uit het onderwijs met kennis uit onderzoek. Leraren die hun vragen stellen aan de Kennisrotonde krijgen vervolgens een op wetenschappelijk literatuuronderzoek gebaseerd antwoord. Deze antwoorden zijn ook online beschikbaar en worden reeds door duizenden onderwijsprofessionals gelezen.
De Koninklijke Bibliotheek (KB) biedt tegen een gering bedrag (€ 15,– per jaar) een abonnement dat burgers toegang geeft tot vele publicaties. Ook leraren kunnen hiervan gebruik maken. De KB organiseert bovendien workshops «Vind je weg in het digitale wetenschappelijke informatielandschap».
Het staat uitgevers uiteraard vrij om vooruitlopend op open access voor iedereen, aan leraren en scholen alvast de mogelijkheid te bieden tot gratis toegang. Daarnaast staat het scholen vrij om individuele leraren die behoefte hebben aan een abonnement bij de Koninklijke Bibliotheek daarin te ondersteunen.
Welke kosten zijn er volgens u gemoeid met het kosteloos toegang verschaffen tot wetenschappelijke publicaties? Welke mogelijkheden ziet u om een verbinding te maken met staand beleid van het ministerie?
Zie antwoord vraag 3.
Welke partners ziet u in het onderwijsveld die behulpzaam kunnen zijn bij het realiseren van de kosteloze toegang tot wetenschappelijke publicaties? Hoe ziet u eventuele samenwerking voor zich?
Er zijn reeds verschillende partners betrokken bij het realiseren van kosteloze toegang tot wetenschappelijke publicaties. In de eerste plaats zijn dat de samenwerkende partijen in het Nationaal Platform Open Science die hard werken aan 100% open access voor iedereen. Ook de KB en het NRO zetten zich via dienstverlening in voor toegang voor leraren tot wetenschappelijke publicaties. Verder hebben de PO-Raad, VO-Raad, MBO-Raad, Vereniging Hogescholen en de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten zich op 21 juni verbonden aan de realisatie van een kennisinfrastructuur voor het onderwijs. Hiermee is vanuit de Raden een eerste stap gezet om de kwaliteit van het onderwijs verder te verbeteren met behulp van onderzoek en kennisintensieve innovatie. Daarmee willen zij gezamenlijk de werelden van onderwijsonderzoek en de dagelijkse onderwijspraktijk nauwer met elkaar verbinden. Zij hebben afgesproken om in het voorjaar van 2019 een plan van aanpak voor de kennisinfrastructuur voor het onderwijs te presenteren.
Het bericht ‘Hulpbehoevenden aansporen om hun omgeving in te zetten werkt niet’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Hulpbehoevenden aansporen om hun omgeving in te zetten werkt niet»?1
Ja
Hoe beoordeelt u de cijfers van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit voor Humanistiek waaruit blijkt dat mensen stimuleren om in hun omgeving om hulp te vragen in de praktijk niet blijkt te werken?
Eén van de doelstellingen van de in 2015 ingezette vernieuwing van de langdurige zorg en ondersteuning is een samenleving die (meer) oog heeft voor elkaar. De bereidheid van mensen om voor elkaar te zorgen is al zeker aanwezig; in Nederland geven jaarlijks 4,4 miljoen volwassenen mantelzorg aan hun partner, familie, vriend of buur. Het SCP stelt – in de evaluatie van de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning – dat mensen het steeds normaler gaan vinden om te zorgen voor een ander. Dat is een positieve, hoopvolle ontwikkeling.
De Wmo 2015 beoogt de zorg en ondersteuning dichter bij de mensen te organiseren. Het vorige kabinet heeft met de hervorming van de zorg en de decentralisaties het voortouw bij gemeenten gelegd om deze vernieuwing tot stand te brengen. Ik constateer dat deze vernieuwing langzaam maar zeker vorm krijgt. De bevindingen uit het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit voor Humanistiek bevestigen dit.
Uit het onderzoek van de Universiteiten van Amsterdam en Humanistiek (N=64), blijkt dat het netwerk van familie en vrienden niet altijd uitkomst biedt. Dat kan zijn omdat de mogelijkheden ontbreken of beperkt zijn, of omdat het netwerk niet kan voorzien in de juiste hulp. Dat is geen nieuw inzicht en is ook geen reden om de doelstellingen rondom de hervorming te herzien. De Wmo is er voor iedereen die ondersteuning nodig heeft bij participeren in de samenleving. Er moet sprake zijn van passende zorg en ondersteuning, afgestemd op de specifieke ondersteuningsvraag en de situatie van betrokkene. Als die potentie er is, kan in goed overleg verkend worden of inzet van naasten (mede) kan worden benut.
Gemeenten en de professionals in de uitvoering zijn aan zet om deze in gang gezette ontwikkeling een passend vervolg te geven. Op landelijk niveau zal dit vervolg van stimulansen worden voorzien, zoals met het programma Langer Thuis2.
In het programma Langer Thuis wordt langs allerlei wegen (onder meer) ingezet op:
In vele gemeenten zie ik buurtinitiatieven die kunnen bijdragen aan een versterking van de sociale basis, met als resultaat een (laagdrempelige) verbreding van het eigen netwerk van bewoners. Het is van groot belang dat gemeenten deze potentie ook stimuleren en benutten. Daarnaast zijn er al diverse platforms die de hulpvraag koppelen aan mensen die ondersteuning willen bieden. Mooie voorbeelden daarvan zijn «We Helpen», «Mijn Buurtje» en «NL voor Elkaar».
Klopt het dat slechts in drie van de onderzochte 64 keukentafelgesprekken het daadwerkelijk lukt om hulp te verkrijgen uit de omgeving van ouderen en chronisch zieken?
Ja.
Is dit van invloed op het kabinetsstandpunt dat chronisch zieken en ouderen zoveel mogelijk hun eigen netwerk moeten inschakelen als ze hulp nodig hebben?
Het beleid sluit aan op de praktijk, waar mensen zo lang als mogelijk in de eigen vertrouwde omgeving oud willen worden. Het vertrekpunt blijft dat eerst wordt bezien welke ondersteuning op vrijwillige basis door de omgeving kan worden geboden. Is die ondersteuning niet mogelijk of onvoldoende, dan zal er altijd de mogelijkheid zijn om een beroep te doen op professionele zorg en ondersteuning.
Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Wordt er tijdens het keukentafelgesprek een onderscheid gemaakt in mantelzorgtaken die een intiem karakter hebben en taken die dat niet hebben? Zo ja, is hierin een duidelijk verschil te zien in het aantal mantelzorgers dat deze zorg geeft? Zo nee, waarom niet?
Het keukentafelgesprek is een gezamenlijke verkenning naar ondersteuningsmogelijkheden. Er wordt daarbij niet alleen gekeken naar wat mogelijk is, maar ook waar zowel de mantelzorger als de zorgvrager zich comfortabel bij voelen. Soms zal het door betrokkenen gewenst zijn om ondersteuning met een intiem karakter door een naaste te laten verrichten en in andere gevallen juist niet. Het uitgangspunt bij mantelzorg is en blijft het vrijwillige karakter. Daarbij vraagt ook aandacht dat veel mantelzorgers het als vanzelfsprekend zien om voor een naaste te zorgen en het niet als een keuze ervaren. Het gesprek kan leiden tot ondersteuning door een beroepskracht, door een vrijwilliger of naasten en een combinatie daarvan. Daarnaast is er ook oog voor de kwaliteit van de te verlenen zorg en ondersteuning.
Klopt het dat er veel minder mantelzorg door de omgeving kan worden verleend dan waar vooraf bij de decentralisatie van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 rekening mee is gehouden?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en vraag 7.
Welke maatregelen neemt u om het aantal mantelzorgers waar een beroep op kan worden gedaan te laten toenemen?
Het doel van het beleid is niet om het aantal mantelzorgers te laten toenemen. Het beleid is gericht op goede zorg en ondersteuning die zo veel mogelijk aansluit bij de wensen en behoeften van betrokkenen. Indien er sprake kan zijn van «zorgen voor elkaar»wordt dat gestimuleerd, bijvoorbeeld door het ondersteunen van mantelzorgers.
Onderzoek van het PBL3 toont evenwel aan dat naar verwachting het aantal mantelzorgers dat beschikbaar zal zijn voor een kwetsbare oudere met een hulpvraag langzaam afneemt in de toekomst. De bevolking in Nederland vergrijst in de komende decennia. Het aantal 85 plussers in Nederland neemt naar verwachting toe van 344.000 in 2015 naar 854.000 in 20404. Het onderzoek laat zien dat er grote regionale verschillen zijn in het aantal beschikbare mantelzorgers ten opzichte van het aantal 85-plussers. Nu staan nog 15 potentiële mantelzorgers voor elke 85-plusser klaar, maar in 2040 loopt dit terug naar 6. Vooral in sterk vergrijzende regio’s zoals Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen wordt de verhouding ongunstiger.
Gemeenten zijn zich bewust van hun bevolkingssamenstelling en houden daar bij de uitvoering van de Wmo rekening mee. Het is primair een verantwoordelijkheid van de gemeenten om zorg en ondersteuning in het kader van de Wmo goed te regelen, ook in deze regio’s. Acties in het programma Langer Thuis, zoals de aanjager respijtzorg, ondersteunen dit.
Welke concrete acties nemen gemeenten of gaan ze nemen op het terrein van respijtzorg en dagopvang om mantelzorgers te ondersteunen?
Gemeenten zijn zicht bewust van de noodzaak om mantelzorgers goed te ondersteunen en geven ook invulling aan deze verantwoordelijkheid. Met name op het terrein van respijtzorg en dagopvang is er echter ruimte voor verbetering, blijkt onder meer uit onderzoeken van het SCP en signalen van Mezzo. De aanjager respijtzorg, die ik in het kader van het programma Langer Thuis aanstel, zal dit najaar van start gaan. De aanjager zal het huidige aanbod goed in beeld krijgen. Zijn inzet is om – waar nodig – in samenwerking met alle betrokken partijen te komen tot een goed en gevarieerd laagdrempelig aanbod, met ruimte voor maatwerk, zodat er goede aansluiting is op de wensen van zowel de mantelzorger als zijn naaste. Het is daarbij belangrijk om niet alleen aandacht te schenken aan het aanbod, maar ook om rekening te houden met de ervaren drempel bij zowel mantelzorger als naaste om de zorg (volledig) uit handen te geven.
Hoeveel gemeenten kennen een locatie die respijtzorg aanbiedt?
Uit onderzoek van het SCP5 blijkt dat 98% van de gemeenten advies, ondersteuning en begeleiding bieden. In 97% van de gemeenten wordt respijtzorg aangeboden. De aanjager respijtzorg zal het huidige aanbod goed in beeld krijgen. Daarbij is van belang dat respijtzorg een veelheid aan vormen kan hebben, als het maar adempauze biedt aan de mantelzorger. Het kan bijvoorbeeld gaan om het tijdelijk volledig overnemen van de zorg op een specifieke locatie voor respijtzorg, maar het kan ook passend zijn om thuisopvang, dagopvang of door beroepskrachten of vrijwilligers te bieden.
Klopt het dat de meeste gemeenten mantelzorgers alleen compenseren wanneer ze wonen in dezelfde plaats als de hulpbehoevende en niet wanneer de hulpbehoevende in een andere gemeente woont?
Mantelzorgers kunnen altijd een beroep doen op hun gemeente voor ondersteuning. Het is daarbij niet van belang of de naaste voor wie wordt gezorgd in dezelfde gemeenten woont.
Hoeveel bijstandsgerechtigden en werkzoekenden hebben een ontheffing van sollicitatieplicht omdat zij mantelzorg verlenen?
Het is juist dat een ontheffing van de sollicitatieplicht mogelijk is. De ontheffing is in principe tijdelijk, tot maximaal een half jaar, zodat in de tussentijd naar een andere oplossing gezocht kan worden. In bijzondere situaties kan de ontheffing worden verlengd. Ik heb geen inzicht in aantallen vrijstellingen van de sollicitatieplicht vanwege mantelzorg.
Deelt u de waarschuwing van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit voor Humanistiek met betrekking tot de grote nadruk op zelfredzaamheid en het aansturen op zoveel mogelijk informele zorg niet het hart van het sociale overheidsbeleid kan en moet zijn?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
De stakingen van postbezorgers bij PostNL |
|
Mahir Alkaya |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw mening over de staking van PostNL-medewerkers op 20 september 2018?
Bij voorkeur worden meningsverschillen tussen werkgevers en werknemers besproken aan de overlegtafel. Werknemers hebben echter het recht om ook op andere manieren hun stem te laten horen.
Herkent u het beeld dat de invoering van de combibundel een voorbeeld is van «ideeën van mensen die op kantoor werken en niet in de praktijk»?1 Ziet u parallellen met de invoering van een nieuw sorteersysteem bij PostNL ten tijde van de drukke Kerstdagen van 2017?2
Ik heb in uw Kamer tijdens het debat over de toekomst van de postbezorging op 12 september jl. benadrukt dat ik mij hard wil maken voor de belangen van de werknemers in de postsector. In het antwoord hierboven staat op welke wijze werknemers zijn beschermd. Daarnaast is de regelgeving gericht op een kostenefficiënte uitvoering van de postdienst door de verlener van de Universele Postdienst (UPD). Daarbij komt dat uit eerdere onderzoeken die ik heb laten uitvoeren uitdrukkelijk blijkt dat structurele wijzigingen nodig zijn om de financierbaarheid van de UPD op de langere termijn te borgen. PostNL is verantwoordelijk voor het vinden van een adequate balans tussen deze verschillende belangen. Het is niet aan mij om me te bemoeien met het interne bedrijfsproces van een marktpartij en de keuzes die deze daarbij maakt.
Deelt u de mening dat een fundamentele verandering van werkwijze zoals de invoering van de combibundel bij PostNL met instemming van medewerkers moet worden gedaan? Zo nee, waarom niet?3
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om te beoordelen welke arbeidsrisico’s een veranderde werkwijze met zich brengt. Op basis van de Arbowet is het de taak van de werkgever om – met instemming van werknemers – in een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) vast te leggen welke risico’s het werk met zich brengt en welke maatregelen zijn genomen om deze risico’s te voorkomen of te beperken.
Wanneer sprake is van een belangrijke inkrimping, uitbreiding of andere wijziging van de werkzaamheden bij een bedrijf dan moet de ondernemingsraad in de gelegenheid zijn gesteld advies uit te brengen over het voorgenomen besluit. Ik heb begrepen dat dit in het onderhavige geval is gebeurd. Als het betreffende bedrijf het advies van de ondernemingsraad niet opvolgt, kan de ondernemingsraad beroep instellen tegen het besluit bij de Ondernemingskamer van de Rechtbank te Amsterdam. Naar ik begrijp heeft de OR van PostNL geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
Het is mogelijk dat een verandering van werkwijze leidt tot een dermate fundamentele wijziging in takenpakketten van betrokken werknemers dat de in een cao opgenomen functieomschrijvingen aanpassing behoeven en deze aanpassing mogelijk ook leidt tot een andere waardering van deze functies. Het is primair aan cao-partijen om uit te maken of dat aan de orde is en om daar bij een mogelijk verschil van inzicht in onderling overleg uit te komen.
Bent u bereid PostNL op te roepen de reorganisaties en de invoering van de combibundel uit te stellen, mede in het licht van de aankomende veranderingen als gevolg van de uitkomsten van de Postdialoog?
Zie antwoord vraag 2.
Een algemeen jachtverbod op wilde zwijnen om het risico op verspreiding van de Afrikaanse varkenspest tegen te gaan |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Geen algemeen afschot Belgische zwijnen»?1
Ja, ik heb kennis genomen van deze berichten.
Kent u het bericht «Dood aan het everzwijn!, klinkt het in Polen»?2
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het bericht «Limburg wil bewegingsjacht op everzwijnen om pest»?3
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het bericht «Afrikaanse varkenspest in ons land gevolg van import van honderden wilde zwijnen voor rijke jagers»?4
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de overtuiging dat, zoals blijkt uit verschillende wetenschappelijke onderzoeken en de Europese strategie, een algeheel landelijk jachtverbod op wilde zwijnen de beste remedie is om Afrikaanse varkenspest (AVP) in Nederland te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik reeds in mijn brief van 24 september jl. heb gemeld (Kamerstuk 29 683, nr. 244), adviseert de deskundigengroep Dierziekten om in geval van een besmetting onder wilde zwijnen in het door mij aan te wijzen besmette gebied niet te jagen. Om een besmet gebied zal door mij een buffergebied worden aangewezen waarin het aantal zwijnen zoveel mogelijk wordt gereduceerd, met als doel de kans op verspreiding door migratie van wilde zwijnen uit het besmette gebied zo klein mogelijk te maken. Het door u genoemde algeheel jachtverbod is niet in lijn met de opvatting van onder andere de deskundigengroep dierziekten. Deze opvatting is dat reductie van het aantal wilde zwijnen de kans op introductie van de ziekte in Nederland verlaagt.
Deelt u de mening van de Poolse hoogleraar en bioloog Andrzej Elzanowski dat «het echte probleem is (...) «een beschavingsprobleem». We produceren voedsel door dieren te houden, maar zijn niet in staat om dat te beheersen. En als de mens er een bende van maakt, geeft hij anderen de schuld. Het everzwijn is de zondebok»? Zo ja, welke acties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Ziekten bij dieren zijn van alle tijden, zowel bij gehouden dieren als bij de wilde fauna. Het is een gegeven dat ziekten, in dit geval Afrikaanse varkenspest, bij varkens voorkomen en ook bij wilde zwijnen. Dat door menselijk handelen wilde zwijnen besmet kunnen worden is een feit, evenals de risico’s van overdracht door contact tussen varkens en wilde zwijnen. De wilde fauna krijgt niet de schuld van verspreiding van ziekten naar gehouden dieren.
In de afgelopen jaren is veel vooruitgang geboekt met preventie van dierziekten, onder andere door het nemen van bioveiligheidsmaatregelen.
De provincies en ik nemen passende maatregelen om kans op introductie zo veel mogelijk te verkleinen, ten behoeve van de varkenshouderij en ook om populaties wilde zwijnen te beschermen tegen deze ernstige ziekte. Daarover heb ik de Tweede Kamer in de brief van 24 september jl. geïnformeerd en dat doe ik ook in de brief die ik uw Kamer vandaag separaat toestuur.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat de provincie Limburg pleit om de illegale bewegingsjacht (met meerdere drijvers) opnieuw in te voeren, aangezien wetenschappelijke onderzoeken uitwijzen dat bewegingsjacht juist een groot risico vormt voor de verspreiding van AVP? Zo ja welke acties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Het doden van wilde zwijnen in besmet gebied wordt ontraden door de deskundigengroep Dierziekten, in verband met mogelijke verspreiding van besmette wilde zwijnen (zie ook antwoord op vraag 5). Ik volg dit advies op. Indien Afrikaanse varkenspest niet in Nederland voorkomt bij de wilde zwijnen, levert actief populatiebeheer geen groter risico op verspreiding op en draagt zij juist bij aan preventie. Uit het advies van de deskundigengroep dierziekten blijkt dat een verlaging van het aantal wilde zwijnen voor een verminderde kans op introductie van Afrikaanse varkenspest zorgt, omdat de kans dat een wild zwijn in contact komt met door de mens achtergelaten besmette voedselresten (swill) afneemt als er minder zwijnen zijn. Het is dus zaak in gebieden de wilde zwijnendichtheid te verlagen en laag te houden. Dit geldt in het bijzonder voor de provincies Limburg, Noord-Brabant, Gelderland en Overijssel.
Het verzoek van de provincie Limburg om de zogeheten bewegingsmethode toe te staan heb ik in beraad. Belangrijk voor mij hierbij is dat de toe te passen methode kan bijdragen aan een effectieve preventie, zonder dat er sprake is van de bezwaren die aan de drijfmethode kleven en die destijds de reden vormden tot een verbod (verstoringen, niet-selectieve werking en een aanmerkelijke kans op verwonding). Ik verwijs u verder naar de brief over Afrikaanse varkenspest, die uw Kamer vandaag separaat ontvangt.
Deelt u de mening dat gastjagers uit het buitenland, evenals jagers die gaan jagen in het buitenland, een extra risico zijn ten aanzien van de verspreiding van AVP? Zo ja, bent u bereid om per ommegaande het afgeven van gastaktes een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet?
Buitenlandse jagers die in Nederland willen jagen, dienen in het bezit te zijn van een logeerakte. Jagen met een logeerakte kan enkel in gezelschap van ten minste één Nederlandse jager met jachtakte. Jachtaktehouders zijn geïnformeerd over de risico’s van Afrikaanse varkenspest en verzocht om bepaalde hygiënische voorzorgsmaatregelen te nemen. Als zij zich hieraan houden, is er geen extra risico op verspreiding van Afrikaanse varkenspest. Dit laatste geldt ook voor Nederlandse jagers die in het buitenland gaan jagen.
Heeft u zicht op de hoeveelheid gastaktes die jaarlijks verstrekt worden? Zo nee waarom niet? Zo ja kunt u deze cijfers overleggen?
Jaarlijks worden door de korpschef van de politie enkele honderden logeeraktes verstrekt aan buitenlandse jagers. Ik beschik niet over exacte cijfers.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat provincies meer inzetten op diervriendelijke preventie van onder meer (landbouw)schade en het aantal aanrijdingen met wilde zwijnen, zoals bijvoorbeeld dubbele omheining, wildsignaleringssystemen, het invoeren van een verlaging van de maximum snelheid en het aanleggen van faunapassagemogelijkheden, mede gezien het verhoogde risico op verspreiding van AVP via bloedsporen?
In samenspraak met de provincies, de faunabeheereenheden en de varkenssector wordt maximaal ingezet op preventieve maatregelen.
Kunt u cijfers van de afgelopen drie jaar en het lopende jaar overleggen over hoeveel en welke provincies hun preventiebudgetten jaarlijks niet uitputten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verklaart u deze cijfers?
De begroting, uitgaven en eventuele onderuitputting van budgetten van de provincies is de verantwoordelijkheid van de provincies. De provincies hebben hierin een eigen politieke verantwoording via provinciale staten.
Ik ben in overleg met de provincies over een plan van aanpak voor de bestrijding van de ziekte in wilde zwijnen. In de brief aan uw Kamer wordt hier nader op ingegaan.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is wanneer provincies hun preventiebudgetten niet uitputten? Zo ja, welke acties verbindt u hieraan? Zo nee waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 11.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat er in België jaarlijks honderden wilde zwijnen worden geïmporteerd en uitgezet, mede gezien het risico op verspreiding van de AVP in België en over de grens? Zo nee, waarom niet?
Import van wilde zwijnen uit besmette landen verhoogt het risico. Wilde zwijnen mogen niet worden geïmporteerd uit een aangewezen gebied zoals vermeld in Beschikking 2014/709. Ook aan vlees zijn voorwaarden verbonden.
Op grond van artikel 2.29 van de regeling handel levende dieren en levende producten mag een levend wild dier uit een regio, opgenomen in de bijlage bij het besluit, niet op Nederlands grondgebied worden gebracht. Het uitzetten van wilde zwijnen in de Nederlandse natuur is verboden.
Heeft u aanwijzingen dat dergelijke praktijken ook in Nederland aan de gang zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties verbindt u hieraan?
In het verleden zijn er enkele wilde zwijnen illegaal uitgezet in ons land. Ik heb geen signalen dat dit nu nog het geval is.
Bent u zich ervan bewust dat een nulstand onmogelijk haalbaar is, mede omdat wilde zwijnen territoriale dieren zijn en nieuwe, wellicht uit de buurlanden afkomstige, wilde zwijnen het leeggekomen territorium zullen innemen? Zo ja, welke acties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Ik ben in overleg met de provincies om te bezien welke maatregelen aanvullend nodig zijn om het risico op introductie en verspreiding van het virus zo klein mogelijk te laten zijn.
Welke wetenschappelijke onderzoeken zijn er gebruikt bij de totstandkoming van het huidige preventiebeleid met betrekking tot de AVP? Kunt u toelichten hoe de conclusies uit deze onderzoeken in de praktijk uitgevoerd worden?
Er zijn diverse publicaties verschenen over preventie en over bestrijding en verspreiding van AVP. Ik baseer mijn beleid op de adviezen van de European Food Safety Authority (EFSA), experts van de Europese Commissie en de deskundigengroep dierziekten. Zij hebben de juiste kennis en zijn op de hoogte van de wetenschappelijke literatuur. Het advies van de deskundigengroep is gepubliceerd op hun website.
De veterinaire adviezen zijn helder, ik maak een afweging van de maatregelen op basis van de haalbaarheid, wenselijkheid, proportionaliteit en effectiviteit.
Heeft u behalve met vertegenwoordigers uit de veehouderij ook recent overleg gehad met vertegenwoordigers van organisaties die opkomen voor de belangen van in het wild levende dieren? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Samen met de provincies heb ik overleg gehad met Faunabeheereenheden. In het bestuur van de faunabeheerseenheden zitten ook natuurorganisaties. Ik zal verder met enkele andere organisaties in gesprek gaan, waaronder enkele terreinbeheerders.
Heeft u daarnaast ook recent overleg gehad met onafhankelijke wetenschappers over de beste remedie om verspreiding van de AVP te voorkomen? Zo ja, met welke wetenschappers en met welke remedies kwamen zij? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 16.
Het artikel dat zestig moordzaken zouden zijn besmet door NFI-ruzie |
|
Foort van Oosten (VVD), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bewuste artikel in de Telegraaf van 21 september 2018?
De berichtgeving van de Telegraaf heeft betrekking op het onderzoeksgebied microanalyse invasieve trauma’s (MIT) bij het NFI. Naar aanleiding van een melding van een mogelijke misstand bij de uitvoering van procedures van de MIT-onderzoeken, heeft de secretaris-generaal van mijn ministerie in maart 2018 een onafhankelijke commissie ingesteld. Ik heb uw Kamer daarover in april geïnformeerd1. Inmiddels heeft de commissie haar rapport op 9 oktober 2018 gepresenteerd. Deze heb ik uw Kamer samen met mijn beleidsreactie bij het rapport op 9 oktober jl. gestuurd2.
De commissie heeft in totaal 571 rapporten, die zijn opgemaakt in 222 zaken, onderzocht. Daarbij is de commissie tot de conclusie gekomen dat in drie rapporten geen en in drie rapporten slechts gedeeltelijk schaduwbewijs is aangetroffen. Bij een eerste beoordeling is volgens het OM gebleken dat in alle zes rapporten geen gevolgen zijn voor de strafzaak. De commissie heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat sprake is van systematische fouten in het volgen van de procedure voor het schaduwen van rapporten.
De komende maanden zullen de zes niet of deels geschaduwde rapporten alsnog geschaduwd worden door zowel een NFI-deskundige en een externe deskundige. Daarnaast heeft de commissie in zeventien rapporten geconstateerd dat er wel is geschaduwd, maar dat een paraaf van de schaduwende deskundige ontbreekt. Deze administratieve omissie zal zo spoedig mogelijk door het NFI worden hersteld. De 23 rapporten zijn opgemaakt in twintig strafzaken. In enkele strafzaken zijn meerdere rapporten opgemaakt. Het OM is over deze twintig zaken en de door het NFI genomen of nog te nemen acties geïnformeerd. Voor verdere details verwijs ik u naar het rapport van de commissie en de beleidsreactie.
Klopt het dat bewijsmateriaal van ongeveer zestig lopende moordzaken mogelijk is besmet door onregelmatigheden bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)? Welke maatregelen zijn inmiddels ingezet om te voorkomen dat besmetting ook in andere/nieuwe zaken optreedt? Wat voor soort onregelmatigheden zijn eigenlijk aangetroffen?
Nee, dit klopt niet. Het in het artikel genoemde aantal van zestig komt uit een inventarisatie – vooruitlopend op de bevindingen van de commissie- door het OM van lopende strafzaken, waarin gebruik is gemaakt van MIT-rapporten. De onderzoekscommissie heeft in haar onderzoek alle 222 MIT-zaken die bij het NFI zijn afgehandeld, bestaande uit 571 rapporten, onderzocht. Deze MIT-rapporten hadden betrekking op zowel lopende als afgesloten strafzaken.
Uit het rapport van de commissie blijkt inmiddels dat zes van deze MIT-rapporten niet of slechts gedeeltelijk zijn geschaduwd. Schaduwen is het kritisch doornemen van NFI rapporten door een tweede deskundige. De onderzoeker die het rapport opstelt blijft echter zelf te allen tijde verantwoordelijk voor de inhoud en kwaliteit van het rapport. Een niet geschaduwd rapport impliceert dan ook niet dat de kwaliteit van het rapport onder de maat zou zijn, maar dat een belangrijke maatregel ter borging van de kwaliteit niet genomen is. Het OM heeft mij laten weten dat een eerste beoordeling heeft geleerd dat in alle zes zaken waar niet of gedeeltelijk geschaduwd is, er geen gevolgen zijn voor de strafzaak.
Voorts heeft de commissie geconstateerd dat zeventien rapporten administratieve omissies bevatten. Deze zeventien zaken waarin sprake is van een administratieve omissie zullen worden hersteld door de oorzaak en achtergrond van de tekortkoming en de aard en datum van de herstelmaatregel expliciet vast te leggen. Deze drieëntwintig rapporten – de zes waarin niet/gedeeltelijk is geschaduwd plus de zeventien met administratieve omissies – zijn in twintig strafzaken opgemaakt.
Het NFI heeft inmiddels een aantal maatregelen genomen om het MIT-proces te verbeteren. Zo vindt inmiddels een 100%-controle plaats op de aanwezigheid van een paraaf van een tweede lezer (een schaduwparaaf) van MIT-rapporten. Zonder deze paraaf wordt het onderzoek niet aan de opdrachtgever ter beschikking gesteld.
Daarnaast is per augustus 2018 een projectgroep ingericht om te komen tot een nieuwe en duidelijkere schaduwprocedure en tot harmonisering van NFI-brede en divisie-specifieke procedures.
De commissie heeft een aantal aanbevelingen gedaan met betrekking tot de verbetering van de MIT-procedure, het duidelijker inrichten van de MIT-processen, de uitvoering van de methode, het uitvoeren van periodieke audits, het digitaliseren van de dossiers en het aanscherpen van de rapportagerichtlijnen (verduidelijken van definities). Er zal bovendien meer prioriteit gegeven moeten worden aan het opleveren van gezamenlijke rapporten in plaats van afzonderlijke deelrapporten. De aanbevelingen worden in het cultuurveranderingstraject van het NFI meegenomen. Voor nadere toelichting verwijs ik naar het rapport van de onderzoekscommissie3.
Hoe zijn betrokken instanties/partijen hierover geïnformeerd?
Het OM is kort na het instellen van de onderzoekscommissie hiervan op de hoogte gesteld. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 2.
Wat klopt van de berichten dat ruzie binnen het NFI de kwaliteit van het werk raakt? Welke stappen heeft u concreet gezet cq. gaat u zetten om rust binnen de organisatie te brengen? Acht u het verantwoord lopende onderzoeken af te wachten? Wanneer zijn deze onderzoeken gereed? Welke voorbereidingen heeft u inmiddels getroffen om eventueel intern «gedoe» binnen het NFI te beslechten zodat de kwaliteit van het werk geen schade oploopt en het personeel hier geen hinder van ondervindt?
Zoals ik in de beleidsreactie bij het rapport van de onderzoekscommissie NFI inzake MIT4 heb aangegeven, heeft het NFI reeds een aantal maatregelen genomen om de procedures ten aanzien van het MIT-onderzoek te verbeteren. Daarnaast neem ik ook de algemene aanbevelingen van de commissie over, die onder meer betrekking hebben op de cultuur van het NFI.
De geconstateerde problemen ten aanzien van de cultuur van het NFI zijn niet nieuw. Sinds 2017 is binnen het NFI een cultuurveranderingstraject gestart. Daarover heb ik uw Kamer ook geïnformeerd op 23 november 2017.5 Er is een programmateam (NFInext)opgericht met daarin onder meer projectleiders die als taak hebben de cultuurverandering en implementatie van de nieuwe strategie te ondersteunen. De nieuwe strategie wordt vormgegeven aan de hand van vier actielijnen: samenwerking in de keten, sturing, informatievoorziening en personeel en organisatie. In de actielijn personeel en organisatie wordt projectmatig gewerkt aan de verbetering van de arbeidsrelaties, een veilige en open cultuur en de professionalisering van het leiderschap binnen het NFI. Naar aanleiding van het rapport van de onderzoekscommissie NFI inzake MIT is een vijfde actielijn, kwaliteit, toegevoegd.
Een cultuurverandering vraagt om aandacht en geduld over een langere tijdsperiode. De bevindingen van de commissie zijn voor mij aanleiding dit traject met volle kracht voort te zetten. Immers, forensisch bewijs is cruciaal voor de opsporing en de rechtspleging in Nederland. Forensisch onderzoek moet dan ook boven elke twijfel verheven zijn.
Het bericht ‘Politiebureau Leidschenveen-Ypenburg sluit voor onbepaalde tijd’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Politiebureau Leidschenveen-Ypenburg sluit voor onbepaalde tijd»?1
Ja.
Klopt het dat het politiebureau op de Brigantijnlaan in ’s-Gravenhage wordt gesloten? Zo ja, kunt u aangeven waarom en wanneer het politiebureau gesloten wordt?
Er is geen sprake van definitieve sluiting van het bureau.
Zoals uw Kamer met de brief van 23 februari 2015 is geïnformeerd, maakt het bureau aan de Brigantijnlaan te ’s-Gravenhage deel uit van de huisvestingslocaties van de politie eind 2025. Met het oog op de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden in het pand waarin het politiebureau is gevestigd, bestaat het voornemen het pand te renoveren. In de besluitvorming over de renovatie van het pand wordt tevens bekeken hoe de politiezorg voor het gebied tijdens de renovatie geborgd kan worden en waar de betrokken politieonderdelen tijdelijk elders kunnen worden gehuisvest. De definitieve datum voor de aanvang van de renovatiewerkzaamheden is nog niet vastgesteld.
Bent u bekend met de brief die uw voorganger op 23 februari 2015 aan de Kamer heeft gestuurd, met in die brief (onder andere) een overzicht van de huisvestingslocaties van de Nationale Politie in 2025.2 Deelt u de observatie dat het bureau op de Brigantijnlaan te ’s-Gravenhage in dit overzicht staat en dus niet kan worden gesloten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst is af te wijken van deze locatielijst en dat het verder sluiten van politiebureaus nu niet aan de orde kan zijn? Deelt u de opvatting dat het sluiten van meer of andere politiebureaus dan in de brief verwoord, alleen kan plaatsvinden nadat u dit voornemen hebt gedeeld met de Kamer zodat zij in de gelegenheid is hierover een standpunt in te nemen?
In het Strategisch Huisvestingsplan Politie – dat na afstemming met het lokaal gezag is vastgesteld – zijn de kaders en uitgangspunten voor de huisvesting van de politie opgenomen, om te komen tot betere en efficiëntere huisvesting. Afwijken van de lijst met locaties kan alleen binnen de gestelde kaders en na afstemming met het lokaal gezag.
In afstemming met het lokaal gezag wordt gezocht naar een zo goed mogelijk gebruik van de locaties, waarbij de kwaliteit van de dienstverlening voortdurend wordt gemonitord.
Bent u bekend met de bij de begrotingsbehandeling ingediende motie-Van Dam3 die oproept tot politiebeleid dat gericht is op het zo snel mogelijk aangifte kunnen doen alsmede uw reactie hierop per brief van 27 juni 2018?4 Klopt het dat «laagdrempelig contact» de essentie is van het huidige serviceconcept van onze politie?
Ik ben bekend met deze stukken. Zoals is gemeld in de brief van 27 juni 2018 wil de politie een moderne, effectieve en benaderbare organisatie zijn, waarbij wordt gewerkt vanuit een nieuwe visie op burgercontact. Het doel van deze visie is om de dienstverlening persoonlijker te maken, waarbij de keuze voor de wijze van contact – tijdstip en kanaal – is afgestemd op de wens van de burger.
Het burgercontact van de politie is altijd gericht op het zo snel en laagdrempelig mogelijk kunnen doen van een melding of aangifte, bijvoorbeeld tijdens een wijkagentspreekuur of eventueel bij de burger thuis. De politie onderzoekt doorlopend naar nieuwe mogelijkheden om in contact te zijn met burgers. Enkele initiatieven van de politie om op een laagdrempelige manier in contact te komen met burgers zijn via steunpunten in gemeentekantoren, pop-up politiebureaus of de pilot webcare. Door laagdrempelig contact en bekendheid met politie wordt de stap om meldingen te maken en zo nodig aangifte te doen kleiner gemaakt.
Klopt het dat de inwoners van de wijken Ypenburg-Leidschenveen na de sluiting van het bureau aan de Brigantlijn worden verwezen naar het politiebureau aan de Slachthuislaan in Den Haag? Deelt u de opvatting dat de afstand tussen enerzijds de wijken Ypenburg en Leidschenveen en anderzijds het bureau aan de Slachthuislaan onaanvaardbaar groot is en per definitie niet kan passen in het nieuwe serviceconcept? Kunt u zich voorstellen dat deze oplossing voor de inwoners van de wijken Ypenburg-Leidschenveen niets met «laagdrempelig contact» te maken heeft?
Vooruitlopend op de besluitvorming over de renovatie van het bureau aan de Brigantijnlaan wordt bekeken hoe de politiezorg voor het gebied tijdens de renovatie van het bureau geborgd zal worden. Hierbij zijn de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de politie cruciaal. Eén van de opties die wordt verkend, is om deels vanuit bureau Laak aan de Slachthuislaan te werken en daarnaast te zorgen voor een passend bureau met een publieksfunctie in de wijk Ypenburg-Leidschenveen zelf. Deze optie wordt meegenomen in de besluitvorming.
Om aansluiting te houden met de samenleving is het van belang dat de politie meegaat met in de ontwikkelingen in de maatschappij. Dit noopt tot aanpassingen binnen de politieorganisatie. Voor de gebiedsgebonden politiezorg (GGP) is hiervoor de ontwikkelagenda GGP opgesteld. Het verder invulling geven aan moderne nabijheid in de wijk met aandacht voor de lokale context, maakt hier onderdeel van uit.
Het beëindigen van regionale inkoop jeugdzorg in Brabant |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat 21 regiogemeenten in Brabant stoppen met het samen inkopen van ambulante jeugdhulp?1
Ja
Klopt het dat de aanleiding voor het beëindigen van de gezamenlijke inkoop gevonden moet worden in de oplopende tekorten in de jeugdzorg en het feit dat de gemeente Eindhoven budgetplafonds gaat invoeren? Zo ja, wat van vindt u hiervan?
De regio Zuidoost-Brabant bestaat uit 21 gemeenten. Sinds de invoering van de decentralisaties in 2015 is er in deze regio met vier inkooporganisaties gewerkt, waarbij voor de inkoop van jeugdbescherming/jeugdreclassering, JeugdzorgPlus, Spoedeisende zorg en Veilig Thuis regionaal wordt ingekocht. Vanaf 2017 is ook op de inkoop van bepaalde vormen van specialistische jeugdhulp door deze vier organisaties nauw samengewerkt.
In de raadsinformatiebrief van de gemeente Helmond van 5 september jl.2 – die naar alle 21 gemeenten is verzonden – en tijdens ambtelijk contact met de gemeente Eindhoven is aangeven dat het lastig is om met 21 gemeenten te komen tot eenduidige inkoopafspraken en -financiële- beheersmaatregelen. Voor de slagkracht en het sturend vermogen is geoordeeld dat het beter is om met twee inkoopregio’s verder te gaan voor taken die niet wettelijk in regionaal verband georganiseerd hoeven te worden. Jeugdbescherming, jeugdreclassering, Veilig Thuis, Spoedeisende zorg en JeugdzorgPlus blijven wel als één inkoopregio ingekocht.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze regiobrede inkoop versnipperd raakt? Zo nee, waarom niet?
Kinderen, gezinnen, jongeren, gemeenten en aanbieders zijn gebaat bij rust en orde rond regionale samenwerking. Om dit voor elkaar te krijgen, hebben we stabiele regio’s nodig die efficiënt samenwerken op regionaal en bovenregionaal niveau. Het ligt daarbij voor de hand dat regio’s eenzelfde samenstelling behouden.
De regio Zuidoost-Brabant heeft mij laten weten dat de continuïteit en bestaande kwaliteit van het jeugdhulpaanbod binnen de regio Zuidoost-Brabant voorop staat. Jeugdbescherming, jeugdreclassering, Veilig Thuis, Spoedeisende zorg en JeugdzorgPlus blijven als één inkoopregio ingekocht. Voor overige taken heeft deze regio besloten verder te gaan met twee inkoopregio’s, omdat in de afgelopen jaren gebleken is dat de regionale inkoop voor 21 gemeenten te groot was om zaken efficiënt op te pakken.
De ambassadeur van het programma Zorglandschap Jeugd van VNG/Rijk is betrokken geweest en heeft de betreffende gemeenten ondersteund bij het komen tot een oplossing. Ik volg als stelselverantwoordelijke deze ontwikkelingen en houd een «vinger aan de pols». In het geval de beschikbaarheid van jeugdhulp in het gedrang komt, zal ik die stappen zetten die nodig zijn om alsnog de beschikbaarheid te borgen.
Zou het wetsvoorstel in verband met het handhaven van de mogelijkheid om gemeenten tot samenwerking te verplichten (Wijziging van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Zorgverzekeringswet in verband met het handhaven van de mogelijkheid om gemeenten in uitzonderingsgevallen tot samenwerking te verplichten en in verband met het verminderen van uitvoeringslasten (34 857)) u in staat stellen om dergelijke regionale inkoop van ambulant jeugdzorg af te dwingen? Zo nee, waarom niet?
Het genoemde wetsvoorstelheeft als doel dat ik een stok achter de deur heb om in te grijpen als blijkt dat de continuïteit van zorg in het geding is als gevolg van gebrekkige regionale samenwerking. Op basis van de huidige informatie is dat vooralsnog niet aan de orde.
Bent u bereid om in overleg te gaan met de betrokken gemeenten om te bespreken wat nodig is om de gezamenlijke inkoop van ambulante jeugdzorg in stand te houden?
Ik heb me laten informeren over het voornemen van de regio en volg de ontwikkelingen nauwlettend. Op dit moment zie ik geen aanleiding om nader het gesprek aan te gaan. Ambtelijk is er contact geweest met de VNG en met hen is afgesproken dat het belangrijk is om goed te blijven volgen wat er gebeurt in deze regio.
Het bericht dat VNO-NCW is aangesloten bij een machtige lobbygroep die het verhogen van de Europese klimaatambitie actief tegenwerkt |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Strategie bedrijven tegen klimaatactie onthuld»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse werkgeversorganisatie VNO-NCW is aangesloten bij de invloedrijke lobbygroep Business Europe?2
Ja, VNO-NCW is net als 39 andere ondernemersorganisaties uit de Europese landen lid van Business Europe.
Kent u de recent uitgelekte notitie van Business Europe waarin hun lobbystrategie uit de doeken wordt gedaan om een verhoging van de Europese klimaatambitie tegen te werken?3
Ik ben bekend met de notitie waarin Business Europe een standpunt inneemt ten aanzien van de verhoging van de Europese klimaatambitie. Het is van groot belang dat de klimaatambities en bijbehorende nationale en Europese doelstellingen breed worden gedragen door de samenleving. De doelstelling kan immers alleen succesvol worden gerealiseerd als bedrijfsleven, overheden en maatschappelijke organisaties hier gezamenlijk de schouders onder zetten. In Nederland werkt het kabinet met vele partijen, waaronder VNO-NCW, constructief samen om invulling te geven aan 49% broeikasgasreductie in 2030.
Erkent u dat het tegenwerken van een verhoogde Europese klimaatambitie (van 40% naar 45% CO2-reductie in 2030) haaks staat op het in het regeerakkoord benoemde voornemen om op Europees niveau het voortouw te nemen het CO2-reductiedoel op 55% in 2030 te krijgen?4 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw inzet tot nu toe geweest om het in het regeerakkoord genoemde pleidooi voor 55% CO2-reductie in 2030 in de praktijk te brengen?
Zoals aangegeven in het regeerakkoord, wil dit kabinet in de EU het voortouw nemen om het reductiedoel voor 2030 te verhogen van 40% naar 55% ten opzichte van 1990. Besluitvorming over deze verhoging moet plaatsvinden op basis van unanimiteit. Dit betekent dat we uiteindelijk het gesprek met alle lidstaten aangaan. Insteek daarbij is om uiterlijk in 2020 – als onderdeel van de mondiale ambitiecyclus – te komen tot een meer ambitieuze bijdrage vanuit de EU aan de doelen van het Akkoord van Parijs.
De klimaatonderhandelingen die eind dit jaar in Polen plaatsvinden zijn een eerste stap in dit traject. De faciliterende dialoog die daar zal plaatsvinden (Talanoa-dialoog) is het eerste formele moment om naar de collectieve inzet en die van de EU te kijken.
In 2019 wil ik op basis van het voorstel van de Europese Commissie voor een langetermijnstrategie voor Klimaat een discussie starten over het broeikasgasreductiedoel voor 2030. In mijn streven voor het ophogen van de EU klimaatambities werk ik nauw samen met Frankrijk, Zweden, Finland, Spanje, Portugal en Luxemburg. Nederland wil deze coalitie uitbreiden en zet zich hiervoor in.
Erkent u dat het blokkeren van een verhoging van de Europese klimaatambitie vervolgens door diezelfde tegenkrachten van ambitieus klimaatbeleid gebruikt kan worden als argument om hier in Nederland op de rem te trappen bij het tot stand brengen van Nederlands klimaatbeleid? Zo nee, waarom niet?
Ja. Voor internationaal concurrerende bedrijven zijn de concurrentieverhoudingen met bedrijven in andere lidstaten van belang. Zij zijn daarom gebaat bij een gedeelde Europese ambitie en een gelijk speelveld. Een gedeelde Europese ambitie die in lijn is met het akkoord van Parijs draagt ook bij aan effectief klimaatbeleid. Daarom zet het kabinet zich in voor 55% broeikasgasreductie in 2030. We werken hierin nauw samen met andere lidstaten die zich hier ook voor willen inzetten. Zoals ook bij het antwoord op de vragen 3 en 4 vermeld, werkt het kabinet in Nederland met vele partijen constructief samen om invulling te geven aan 49% broeikasgasreductie in 2030.
Wat is uw boodschap aan de Europese Unie met betrekking tot de door Business Europe gebezigde strategie om de Europese klimaatambitie niet eens naar 45% te tillen? Deelt u de mening dat het juist nu belangrijk is om publiekelijk afstand te nemen van deze doelstelling van Business Europe? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse klimaatboodschap aan de Europese Unie is helder: verhoog het 2030-broeikasgasreductiedoel naar 55%.
Hoe beoordeelt u de woordkeuze van Business Europe zoals het gebruik maken van de «gebruikelijke argumenten» om het proces tegen te werken en «het belang van extra ambitie te minimaliseren»?5
De woordkeuze past niet bij de ambities van het Nederlandse kabinet. Zowel in Nederland als in Europa streeft dit kabinet naar een ambitieus klimaatbeleid.
Is het waar dat Unilever in 2014 uit deze klimaatonvriendelijke lobbygroep is gestapt omdat het zelf voorstander is van strenger klimaatbeleid? Zo nee, hoe zit het dan?
Unilever is een bedrijf dat eigenstandig haar afwegingen maakt om al of niet lid te zijn van een belangenorganisatie. Ik verwijs u voor de beantwoording van deze vraag dus ook naar Unilever zelf.
Kunt u uitsluiten dat VNO-NCW bij de totstandkoming van de hoofdlijnen van het voorlopige Nederlandse Klimaatakkoord gehandeld heeft in lijn met de recent uitgelekte notitie van Business Europe? Zo nee, bent u bereid de specifieke inbreng van VNO-NCW na te gaan? Zo ja, kunt u dat toelichten?
VNO-NCW is een constructief lid aan de klimaattafels. Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie vraagt het kabinet alle partijen aan de tafels in de tweede ronde om tot een akkoord te komen om nadrukkelijker in beeld te brengen welke aanvullende maatregelen nog mogelijk zijn. Dit geldt dus ook voor VNO-NCW. De aanvullende maatregelen zijn van belang zodat we goed zijn voorbereid als de Europese doelstelling wordt aangescherpt. Omdat de uitkomst van de internationale gesprekken in 2019 nog niet vaststaat, kan de uiteindelijke doelstelling voor 2030 afwijken van de 49% waar het kabinet nu van uit gaat.
Bent u bereid om de onderhandelaars van het Klimaatakkoord te waarschuwen voor dergelijke tegenkrachten door hen te wijzen op het specifieke voorbeeld van de genoemde lobbystrategie van Business Europe? Zo nee, waarom niet?
Zowel overheidsvertegenwoordigers die in contact staan met VNO-NCW als de partijen aan de Industrietafel zijn zich bewust van de internationale context waarbinnen de industrie opereert. Over tal van onderwerpen op nationaal en internationaal niveau wordt een lobby gevoerd door diverse maatschappelijke- en belangenorganisaties om invloed uit te oefenen op beleidsvorming.
Bent u bereid om ook alle overheidsvertegenwoordigers die in contact staan met VNO-NCW te wijzen op dergelijke tegenkrachten? Zo nee, waarom mag overheidspersoneel niet worden geïnformeerd over strategieën die niet alleen haaks staan op ambitieus klimaatbeleid, maar zelfs de bescheiden klimaatambitie in het regeerakkoord ondermijnen?
Zie antwoord vraag 11.
Woningen van Vestia aan de Trekweg te Den Haag |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de misstanden aan verschillende woningen aan de Trekweg en de Stuwstraat in de Haagse Molenwijk, waarbij de eigenaar – woningcorporatie Vestia – geen structurele herstelwerkzaamheden uitvoert in het interieur van de woningen?
Ja.
Kent u de herhaalde signalen van bewoners en lokale politiek over de erbarmelijke toestand van de woningen?
Ja.
Bent u bereid om met woningcorporatie Vestia in overleg te treden met het doel om zo spoedig mogelijk met structurele oplossingen te komen voor de gebrekkige onderhoudsstaat van de woningen in de Haagse Molenwijk?
Huurders moeten er te allen tijde vanuit kunnen gaan dat hun woning op een degelijke manier onderhouden wordt. Het plegen van onderhoud en het treffen van noodzakelijke voorzieningen behoort tot de kerntaak van woningcorporaties. Dat Vestia een saneringscorporatie is ontslaat haar niet van deze taak. Het op peil houden van haar bezit maakt ook nadrukkelijk onderdeel uit van het vastgestelde verbeterplan van Vestia. In het saneringsplan van Vestia is opgenomen dat Vestia het reguliere (instandhoudings)onderhoud moet doen en hier zijn middelen voor gereserveerd.
In de Woningwet is geen niveau van vereiste kwaliteit benoemd, anders dan de vereisten uit het Bouwbesluit voor gebouwen met een woonfunctie. Er zijn verschillende mogelijkheden voor huurders om de corporatie te bewegen het onderhoud op peil te houden.
Eerst en vooral door het onderhoud aan te kaarten in het reguliere overleg tussen corporatie en huurders(organisaties) met het oog op een goede onderlinge relatie tussen huurder en verhuurder. De bewoners van de Trekweg en Stuwstraat in de Haagse Molenwijk hebben het probleem aangekaart bij de verhuurder. Vestia heeft specifiek voor dit probleem een klachtenlijn opengesteld en organiseert één keer in de week een spreekuur in het wijkcentrum. Hier kunnen bewoners van de woningen terecht met klachten. Inmiddels zoekt Vestia in overleg met het actiecomité uit de wijk naar een passende oplossing. Daarnaast zal de betrokken wethouder met een bestuurder van Vestia de wijk op korte termijn bezoeken.
Mocht de verhuurder niet naar tevredenheid van een huurder reageren op het onderhoudsprobleem, dan kan de Huurcommissie ingeschakeld worden. Tevens kan bij de gemeente Den Haag een klacht ingediend worden over achterstallig onderhoud. Constateert de gemeente ernstige onderhoudsgebreken waardoor de woning niet (meer) aan het Bouwbesluit voldoet, dan kunnen burgemeester en Wethouders op grond van de Woningwet de verhuurder een brief (de gemeentelijke aanschrijving) sturen waarin ze hem oproepen de woning te repareren. Als de verhuurder hierop in gebreke blijft, kan de gemeente de gebreken laten repareren. De kosten zijn dan voor de verhuurder. Het is daarnaast mogelijk om de kantonrechter te vragen om de verhuurder te verplichten woningen te repareren. De verhuurder krijgt een dwangsom opgelegd wanneer de woning niet gerepareerd wordt.
Tot slot heeft de huurdersorganisatie de mogelijkheid om het onderhoud en het treffen van voorzieningen op te nemen in de periodieke prestatieafspraken. Woningcorporaties maken deze afspraken met gemeenten en huurdersorganisaties over de prestaties die ze gaan leveren.
Bent u, bij aanhoudend tekortschieten van corporatie Vestia, bereid maatregelen te nemen om groot onderhoud af te dwingen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid met Vestia in gesprek te gaan over de dienstverlening aan bewoners die op dit moment het gevoel hebben niet serieus genomen te worden wanneer zij klachten hebben over de onderhoudsstaat van de woningen?
Zie antwoord vraag 3.
Het verstrekken van Staatsgaranties over financiering van franchiseondernemingen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert zich u de antwoorden van de Minister van Economische Zaken op eerdere Kamervragen over de financiering van franchiseondernemingen?1
Ja.
Kunt u een geactualiseerd overzicht tot op heden geven van de tabel, zoals die is gegeven in antwoord op vraag 7, over de periode vanaf 2012 tot en met heden?
Kent u het beleid van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) om bij subsidieverlening steeds meer uit te gaan van de verstrekte gegevens en de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager en dat wie bewust foute informatie verstrekt of zaken achterhoudt, aangepakt wordt?2
Ja, ik ken en ondersteun het beleid van RVO. Het bijzondere van de BMKB-regeling is echter dat niet RVO, maar de kredietverlener de rol van loketfunctie vervult. Dat wil zeggen dat de kredietverlener zelfstandig kan bepalen of een borgstelling wordt ingepast of niet, uiteraard rekening houdend met de voorwaarden van de BMKB. Inpassing van een borgstellingskrediet wordt gemeld aan RVO middels een standaard meldformulier. Dit leidt tot een efficiënt en weinig administratief aanvraagproces. Het mooie van de BMKB-regeling is dat RVO pas aan het werk hoeft in het geval dat de kredietverlener daadwerkelijk een verliesdeclaratie bij de Staat indient. Op dat moment krijgt RVO inzage in de beoordeling van de bank bij verstrekking van het oorspronkelijk krediet. Deze informatie betreft o.a.:
Mocht blijken dat de initiële beoordeling van de kredietverlener niet strookt met de voorwaarden van de BMKB-regeling, en de borgstelling ten onrechte is ingepast, dan zal de verliesdeclaratie worden afgewezen. Een door RVO geaccrediteerde kredietverlener mag gebruik maken van de BMKB. Dit zijn voornamelijk banken en een aantal alternatieve financiers.
Wie vraagt feitelijk de borgstellingskrediet (BMKB) aan? Is dat een bank? Zo ja, wilt u dan een geanonimiseerd voorbeeld bijvoegen over wat een bank zoal aanlevert bij een dergelijke aanvraag?
Zie antwoord vraag 3.
Beschikt u over gegevens of signalen waaruit blijkt dat er bij de aanvraag van genoemde borgstellingskredieten voor franchiseondernemingen door banken met enige regelmaat te rooskleurige of anderszins onjuiste informatie wordt verstrekt? Zo ja, waar bestaan die gegevens of signalen uit? Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken in hoeverre de informatie waarop deze borgstelling door banken wordt gevraagd een realistische risico-inschatting van de betreffende franchiseondernemingen geeft?
Ik herken niet het beeld dat er door franchiseondernemingen vaker onjuiste of te rooskleurige informatie wordt verstrekt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is de bank verantwoordelijk voor een juiste toepassing van de BMKB. Bij een verliesdeclaratie toetst RVO standaard of de bank een realistische risico-inschatting heeft gemaakt van de betreffende onderneming. Zo niet, dan zal de verliesdeclaratie niet of slechts ten dele worden gehonoreerd.
Deelt u de mening dat indien blijkt dat als een aanvrager bij een aangevraagde borgstellingskrediet niet realistische of evident onjuiste gegevens over de levensvatbaarheid van een franchiseonderneming heeft gegeven, bijvoorbeeld blijkend uit een evident te laag loonkostenpercentage, dat dat als foute informatie kan worden beschouwd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Als de aanvrager bij de toepassing van de BMKB evident verkeerde inschattingen heeft gemaakt over de levensvatbaarheid van een franchiseondernemer, die duidelijk aan de aanvrager te verwijten valt, dan zal RVO een eventuele verliesdeclaratie afwijzen. Het is uiteindelijk aan RVO om te beoordelen of een bank al dan niet nalatig is geweest bij het inpassen van een borgstelling. Daarbij speelt proportionaliteit ook een rol. Er kunnen na verstrekking van een lening met borgstelling externe effecten optreden die de bank niet had kunnen voorzien.
Hoe vaak heeft RVO.nl sinds 2012 opgetreden tegen aanvragers van een borgstellingskrediet die informatie hebben verstrekt of zaken hebben achtergehouden bij het aanvragen van een dergelijke garantiestelling voor een te financieren franchiseorganisatie? Welke maatregelen zijn tegen deze aanvragers genomen? In hoeveel gevallen is er aangifte door RVO gedaan en voor welke strafbare feiten?
RVO is niet bekend met gevallen waar aanvragers bewust informatie achterhouden of verkeerde informatie verstrekken bij borgstellingen voor franchiseorganisaties en heeft daar dus ook geen actie op ondernomen.
Deelt u de mening dat indien een bank zich publiekelijk profileert als expert op het gebied van (de risico-inschatting bij) franchise, dat de franchisenemer in hoge mate op die risico-inschatting moet kunnen vertrouwen? Zo ja, welke juridische en praktische mogelijkheden zijn in een dergelijk geval beschikbaar voor een franchisenemer of de RVO als een franchisenemer op basis van verkeerde informatie een onderneming start en bij die bank financiert?
Belangrijk is dat een bank bij verstrekking van een borgstellingskrediet ook eigen risico loopt. Een borgstelling dekt immers maximaal 67,5% van het eigen risico (doorgaans een dekking van 45%). De bank heeft dus belang bij een zorgvuldig proces om kredieten (met borgstelling) te verstrekken en hier ligt ook de expertise van banken. Uiteraard hecht EZK veel waarde aan een juiste toepassing van borgstellingen, daarom worden alle ingediende verliesdeclaraties door RVO gecontroleerd.
Een franchisenemer moet kunnen vertrouwen op het professionele oordeel van de bank, mits de onderneming de juiste informatie aan de bank beschikbaar stelt. Mocht een ondernemer zich op onrechtmatige wijze benadeeld voelen door een bank, dan kan een ondernemer zich richten tot de rechtspraak. Mij zijn overigens geen signalen bekend dat er bij de kredietverlening aan franchiseondernemingen strafbare feiten plaatsvinden.
Acht u het denkbaar dat er in een dergelijk geval sprake kan zijn van strafbare feiten en zo ja, welke? Zijn er in dit verband door franchisenemers aangiftes gedaan en wat is de aard en de omvang daarvan? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 8.
De dreigende sluiting van de huisartsenpost in Delfzijl |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in het Dagblad van het Noorden dat de gemeentebesturen van Delfzijl en Appingedam vrezen dat de huisartsenpost in Delfzijl gaat verdwijnen?1
Ja. Ik heb ook kennisgenomen van het bericht in het Dagblad van het Noorden van 11 oktober dat de huisartsenpost in Delfzijl niet gaat sluiten.
Welke afspraken zijn destijds gemaakt bij de sluiting van het Delfzicht ziekenhuis over de toekomst van de avond- en weekenddienstverlening in Delfzijl?
Er zijn destijds geen specifieke afspraken gemaakt over de toekomst van de huisartsenpost in Delfzijl. Op de informatiebijeenkomst die destijds voor bewoners is gehouden is aangegeven dat er op dat moment geen plannen waren om de huisartsenpost te sluiten.
Klopt het dat er een voorstel ligt om tot «een andere urenverdeling» van huisartsen in Groningen te komen, waardoor huisartsenposten in Leek, Hoogezand en Delfzijl in zouden moeten krimpen of zelfs zouden moeten sluiten?
Ik heb een tijd geleden contact gehad met Doktersdienst Groningen. Er lag toen een plan voor een andere urenverdeling en het eventueel sluiten van de huisartsenpost in Delfzijl doordeweeks (niet in het weekend). Naar ik heb begrepen, dit blijkt ook uit de meest recente berichtgeving, ligt er nu een plan waarbij de huisartsenpost in Delfzijl niet gaat sluiten. Wel wordt er o.a. een andere urenverdeling voorgesteld. Op 7 november zullen de huisartsen hierover stemmen.
Klopt het dat inwoners die ’s avonds of in het weekend een arts nodig hebben helemaal naar het Ommelander ziekenhuis in Scheemda moeten reizen als er geen huisartsenpost in Delfzijl is?
In het huidige voorstel van Doktersdiensten Groningen blijft de huisartsenpost in Delfzijl open.
Op welke wijze worden de betreffende gemeentebesturen betrokken bij de besluitvorming over de toekomst van de avond- en weekenddienstverlening van huisartsen in Delfzijl en omgeving? Bent u van mening dat zij voldoende betrokken zijn?
Zoals ik ook in mijn Kamerbrief van 19 februari 2018 heb aangegeven is de organisatie van zorg in een regio, waaronder ook de zorg die wordt geleverd op een SEH of een huisartsenpost, primair de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder en de zorgverzekeraar in de regio. Ik vind het belangrijk dat zij betrokkenen daarbij voldoende meenemen en goed naar patiënten en bezoekers communiceren wat er verandert in het zorgaanbod. Ik heb de indruk dat het bestuur van Doktersdienst Groningen zich goed bewust is van het belang van een zorgvuldig proces en de rol van goede communicatie naar alle betrokkenen daarin.
Zou met de door u – in het plenaire debat over regionale ziekenhuizen op 13 juni 2018 – aangekondigde wettelijke verplichting om vroegtijdig in overleg en dialoog te gaan met onder andere gemeenten en inwoners, ook in dit geval overleg met het gemeentebestuur verplicht worden? Zo nee, waarom niet?
Ik kan hier nog geen uitspraken over doen omdat de wetgeving hieromtrent nog niet afgerond is. Naar verwachting wordt in november een concept AMvB openbaar. Die gaat dan in consultatie en wordt aan de Tweede Kamer gezonden.
Maatregelen van Duitsland, Frankrijk en het VK om Amerikaanse secundaire sancties te omzeilen |
|
Erik Ronnes (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «EU will US-Sanktionen gegen Iran umgehen»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de plannen van de ministers van financiën van Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk (VK) om een faciliteit op te richten om Amerikaanse secundaire sancties te om zeilen? Zo nee, kunt u hiernaar informeren en de Kamer daarover inlichten?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat het nieuwe instituut geen bank moet zijn, maar de juridische vorm moet hebben van een zogenaamd «special purpose vehicle»? Kunt u toelichten welke status deze organisatie heeft in zowel het Nederlands recht als internationaal of Europees recht?
Een «Special Purpose Vehicle» (SPV) is geen bijzondere juridische vorm, maar kan elke «gewone» rechtspersoon zijn, die is opgericht voor het uitvoeren van specifieke activiteiten. Het is niet ongebruikelijk dat bedrijven bepaalde activiteiten onderbrengen in een dochtermaatschappij, bijvoorbeeld in een bv. Zo’n dochtermaatschappij vervult dan de functie van een SPV.
In dit verband is de term «Special Purpose Vehicle» een werktitel voor een instelling met een specifieke taak, namelijk het uitvoeren of faciliteren van het betalingsverkeer tussen Europa en Iran.
Gaat u Nederlandse bedrijven aanraden om zich aan te sluiten bij deze nieuwe faciliteit, aangezien de nieuwe faciliteit open staat voor bedrijven uit alle lidstaten van de Europese Unie (EU)?
Nederland blijft gecommitteerd aan het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA) en de daarbij behorende economische voordelen voor Iran als zij zich aan het nucleaire akkoord blijven houden. Over de Nederlandse inzet hiertoe wordt het bedrijfsleven in reguliere bijeenkomsten en via RVO.nl geïnformeerd. Het is aan bedrijven zelf om een afweging te maken of zij van deze eventuele faciliteit gebruik willen gaan maken.
Is dit volgens u een effectieve manier om secundaire sancties te omzeilen?
Zie antwoord vragen 10 en 11.
Zal Nederland zich aansluiten bij dit initiatief van Duitsland, Frankrijk en het VK en zo meebeslissen over hoe deze faciliteit er uit moet komen te zien?
Sinds juni 2018 wordt er door de Europese Unie en de lidstaten gewerkt aan maatregelen om het verlies aan economische kansen te kunnen compenseren ten gevolge van de Amerikaanse terugtrekking uit het JCPOA. Nederland ondersteunt deze maatregelen.
Onderdeel van deze maatregelen is het onderzoeken van mogelijkheden voor een Special Purpose Vehicle (SPV) om het betalingsverkeer met Iran in stand te kunnen houden, ondanks het vertrek van de VS uit het JCPOA en de herintroductie van Amerikaanse sancties tegen Iran. De E3 (Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk) hebben hier een leidende rol, en ook Nederland levert een bijdrage met expertise vanuit het Ministerie van Financiën.
De SPV heeft tot doel om transacties ten behoeve van handel met Iran te helpen faciliteren, omdat dit vanwege de ongewenste extraterritoriale werking van de Amerikaanse sancties via het reguliere bancaire verkeer moeilijker zal worden. Op dit moment zijn de gesprekken over nadere invulling van de SPV nog gaande. Nederland zal deelnemen aan een, door de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) op te zetten technische werkgroep. Via deze werkgroep ondersteunt Nederland de E3 in hun leidende rol om de tegenmaatregelen uit te werken. Indien goed uitgewerkt zal Nederland t.z.t. participeren in de op te zetten SPV.
Er volgt een separate brief aan de Tweede Kamer waarin wordt ingegaan op de gevolgen van de terugtrekking van de VS uit het JCPOA voor het Nederlandse bedrijfsleven.
Heeft Nederland inmiddels zelf actie ondernomen om het eigen bedrijfsleven te beschermen tegen de Amerikaanse secundaire sancties?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u betrokken bij gesprekken tussen Europese ministers om een manier te vinden waarop EU-bedrijven Amerikaanse sancties tegen Iran kunnen omzeilen? Heeft u hierover contact gehad met uw Duitse collega?
Zie antwoord vraag 6.
Staan de Brexit-onderhandelingen samenwerking met het VK op dit dossier in de weg?
Nee.
Hoe effectief acht u deze maatregelen, gezien het geringe effect dat deze faciliteit heeft op bedrijven die ook zaken doen binnen de Amerikaanse markt? Hoe gaat u bedrijven beschermen die zowel in Iran als op de Amerikaanse markt zaken doen?
Voor Europese bedrijven die actief zijn in Iran kan een SPV een uitkomst bieden om transacties van en naar Iran mogelijk te maken. Het betalingsverkeer is al meerdere jaren een knelpunt in de handelsbetrekkingen.
Europese bedrijven die zowel in Iran als de VS actief zijn, kunnen voor zover het hun activiteiten in de VS betreft, door de VS gedwongen worden te voldoen aan Amerikaanse regelgeving, inclusief de sancties. De SPV is daarvoor geen oplossing. Hiervoor zijn andere maatregelen zoals de antiboycotverordening opgezet.
In hoeverre zou deze faciliteit in ieder geval nuttig kunnen zijn voor het Nederlandse midden- en kleinbedrijf om de Amerikaanse sancties te ontlopen?
Zie antwoord vraag 10.
Herinnert u zich uw antwoorden op schriftelijke vragen waarin u aangeeft dat er in samenwerking met EU-landen gezocht moet worden naar mogelijkheden om het betalingsverkeer met Iran te blijven faciliteren?2 Is dit een dergelijke mogelijkheid? Zo niet, welke andere mogelijkheden heeft u inmiddels gevonden?
Ja. Zie antwoord vragen 6, 7 en 8.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg RBZ/Handel op 3 oktober 2018?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Ernstige zorgen over Brussels gemorrel aan boekhoudregels’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ernstige zorgen over Brussels gemorrel aan boekhoudregels»?1
Ja
Voor welk probleem acht de Europese Commissie de in het bericht beschreven nieuwe boekhoudregels een oplossing? Is bekend op welke punten de Commissie wil afwijken van de International Financial Reporting Standards (IFRS)? Zo ja, heeft de Commissie haar kennelijke zorgen in enigerlei vorm ook naar voren gebracht bij de International Accounting Standards Board (IASB)? Zo nee, waarom wil de Commissie überhaupt zeggenschap over de boekhoudregels?
De International Accounting Standards Board (IASB) is verantwoordelijk voor het vaststellen van de internationale verslaggevingsstandaarden (International Financial Reporting Standards, IFRS) voor meer dan 100 landen. Vervolgens gaat de Europese Commissie over het goedkeuren van die standaarden voor het gebruik in de Europese Unie via een in de IAS-Verordening2 opgenomen procedure. Tegen deze achtergrond heeft de Europese Commissie via een internetconsultatie de aanbieders, gebruikers en controleurs van financiële en niet-financiële verslaglegging geraadpleegd. Hiermee onderzoekt de Commissie of het kader van de jaarlijkse rapportage- en publicatievereisten nog steeds aan de doelstellingen voldoet en is toegerust op toekomstige uitdagingen zoals duurzaamheid en digitalisering. De Commissie wil verder onderzoeken of het rapportagekader op EU-niveau waarde toevoegt, effectief en consistent is, niet te veel lasten oplevert en aansluit bij andere beleidsterreinen. Ook wordt een aantal specifieke aspecten van de huidige EU-regelgeving geëvalueerd. In de consultatie heeft de Commissie tientallen vragen voorgelegd, waaronder de vraag of het nog steeds passend is dat de voornoemde IAS-Verordening wijzigingen in de inhoud van de IFRS-regels niet toestaat.
Tussen 21 maart 2018 en 31 juli 2018 hebben 338 respondenten hun zienswijze gedeeld. De Commissie verwacht medio oktober een samenvatting van de uitkomsten en in het tweede kwartaal van 2019 een definitief rapport te publiceren. Zij weegt de reacties mee bij het bepalen van stappen in de toekomst. Het zal naar verwachting aan de nieuwe Commissie (mei 2019 zijn er Europese Parlementsverkiezingen) worden overgelaten om naar aanleiding van de uitkomsten van de consultatie eventueel nieuwe beleidslijnen te ontwikkelen. Het gaat dus om een brede consultatie en niet om een formeel voorstel.3
Wat zijn de verschillen tussen de IFRS-regels en het voorstel van de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn daarvan de gevolgen? Kunnen hierbij enkele voorbeelden worden genoemd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen van VNO-NCW en Eumedion, een vereniging van institutionele beleggers, over een eenduidige presentatie van jaarcijfers?
Nederland hecht aan een goede internationale vergelijkbaarheid van de financiële positie van beursgenoteerde ondernemingen. Door aan te sluiten bij de IFRS worden de jaarrekeningen van de beursgenoteerde ondernemingen bijna wereldwijd aanvaard. Daardoor kunnen die ondernemingen eenvoudiger kapitaal aantrekken en in verschillende landen beursgenoteerd zijn zonder verschillende jaarrekeningen te moeten opstellen. Eventuele aanpassing van de internationale boekhoudregels op Europees niveau zou hier haaks op staan en zou het vertrouwen van internationale beleggers in Europese bedrijven ondermijnen.4
Vragen over Franse standpunten kan ik niet beantwoorden, aangezien ik standpunten die andere lidstaten in EU-vergaderingen innemen, niet naar buiten kan brengen. Ten algemene kan ik over de waardering van bezittingen tegen marktwaarde door banken en verzekeraars het volgende opmerken. Op grond van de huidige IFRS dienen onder meer beleggingen in aandelen op de balans op marktwaarde te worden gewaardeerd, ook door banken en verzekeraars. De recente prijzen van werkelijke transacties op financiële markten bepalen dus de boekwaarde van bezittingen zoals aandelen.5 Een door de Europese Commissie aangestelde deskundigengroep voor duurzame financiering heeft eerder aangegeven dat deze regels in de weg kunnen staan als het gaat om langetermijnbeleggingen. In het actieplan duurzame financiering heeft de Europese Commissie vervolgens aangekondigd dit te gaan onderzoeken. Dit onderzoek wordt momenteel uitgevoerd. Toepassing van marktwaardewaardering voor liquide beleggingen, zoals aandelenbeleggingen, geeft wat het kabinet betreft juist een goed inzicht, omdat die waardering geschiedt op basis van alle informatie die beschikbaar is.6
Klopt het dat de Franse regering een groot voorstander is van aanpassingen van de IFRS-regels? Wat zijn de Franse opvattingen rond soevereiniteit, waarover in het artikel gesproken wordt? Waarom wil Frankrijk invloed op de boekhoudregels zoals vastgesteld door IASB? Wat zijn de «bepaalde bezittingen» die Franse banken en verzekeraars volgens dit artikel tegen marktwaarde op hun balans moeten zetten?
Zie antwoord vraag 2.
In welk stadium bevindt dit voorstel zich? Hoe verloopt het verdere proces?
De Commissie heeft de voornoemde consultatie en de resultaten aangekondigd in het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging (Accounting Regulatory Committee, ARC). De raadpleging richtte zich vooral op aanbieders, controleurs en gebruikers van financiële en niet-financiële verslaglegging. Het Ministerie van Financiën heeft Nederlandse marktpartijen op de hoogte gebracht van de consultatie.
Is dit (concept-) voorstel reeds in een gremium of document door Nederland van commentaar voorzien? Zo ja, wat was de Nederlandse inbreng?
Ik verwijs naar het eerste deel van het antwoord op vraag 5.
Bent u het ermee eens dat het voor Europese en Nederlandse bedrijven erg onpraktisch is wanneer zij in verschillende jurisdicties aan verschillende boekhoudregels moeten voldoen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het ermee eens dat eenduidigheid juist de toegevoegde waarde is van de IFRS-standaarden?
Het is van belang dat de Europese Commissie de regels van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) streng handhaaft. Dit benadrukt Nederland vaker.7
Zoals ik in mijn brief van 6 juli 2018 heb aangegeven, kan een betere weging van staatsobligaties op bankbalansen worden bewerkstelligd door middel van risicogewichten en concentratielimieten in het prudentiële raamwerk.8 Ik vind het van belang dat deze discussie in Europees verband opnieuw wordt opgepakt.
Bent u het ermee eens dat de Commissie haar aandacht beter kan richten op het handhaven van de «boekhoudregels» uit het Stabiliteits- en Groeipact en het hervormen van de «boekhoudregels» rond de weging van staatsobligaties op bankbalansen?
De politieverhoren en een mogelijke gerechtelijke dwaling in de Arnhemse Villamoord |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het nieuws dat in de Arnhemse Villamoord mogelijk sprake is van de grootste gerechtelijke dwaling ooit in Nederland, als inderdaad komt vast te staan dat negen mensen ten onrechte zijn veroordeeld? Deelt u de mening dat iedere justitiële dwaling eigenlijk een ramp is voor de rechtsstaat?1
Het is nog te vroeg om de conclusie te trekken dat daarvan in deze zaak sprake is. De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden (pgHR) gaat nader onderzoek doen. Mocht er na dit onderzoek aanleiding zijn tot indiening van een vordering tot herziening, dan zal de Hoge Raad alsook mogelijk daarna het Hof zich nog moeten uitspreken.
Wat vindt u er van dat betrokkenen altijd vol hebben gehouden onschuldig te zijn, voor het leven getekend zijn, advocaten van alles hebben geprobeerd om aan te tonen dat het onderzoek en het bewijs aan alle kanten rammelde maar geen gehoor vonden, en de Adviescommissie afgesloten strafzaken (ACAS) nu, twintig jaar later, alsnog vernietigend oordeelt over het rechercheonderzoek?
Ik heb kennis genomen van het advies van de ACAS die heeft vastgesteld dat negen verdachten destijds zijn veroordeeld op basis van twee bekentenissen die zijn verkregen met een wijze van verhoren die naar het huidige wetenschappelijk inzicht het risico op een valse bekentenis verhogen. Ik onthoud mij van een oordeel in deze zaak om de in antwoord 1 genoemde reden.
Kunt u beschreven welke inspanningen betrokkenen hebben gepleegd om deze strafzaak herzien te krijgen? Wat zou er zijn gebeurd als er geen steun was gekomen van het onderzoeksproject Gerede Twijfel van de Universiteit Maastricht in 2014?
In 2007 heeft één van de veroordeelden in de Arnhemse Villamoord zijn zaak aangemeld voor het Project Gerede Twijfel. Een groepje studenten van de Universiteit Maastricht heeft vervolgens de zaak onderzocht onder leiding van universitair docenten Han Israëls en Gwenny Zeles. In 2014 publiceerde Han Israëls zijn onderzoeksbevindingen. In 2015 heeft advocaat Knoops in samenwerking met enkele andere advocaten van veroordeelden de pgHR verzocht nader onderzoek te doen naar de aanwezigheid van een novum in deze zaak. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de pgHR de ACAS gevraagd advies uit te brengen. Dit advies is onlangs uitgebracht.
De vraag wat er zou zijn gebeurd zonder de steun van Gerede Twijfel, kan ik niet beantwoorden aangezien dit slechts gissen zou zijn.
Deelt u de mening dat het te ingewikkeld, tijdrovend en kostbaar is voor veel mensen om twijfelachtige veroordelingen aan de orde te stellen en afgesloten strafzaken heropend te krijgen?
Enkele jaren geleden is de regeling van de herziening ten voordele gewijzigd met als doel de gewezen verdachte meer ruimte te bieden om zijn veroordeling herzien te krijgen of althans de noodzaak daarvan te doen onderzoeken. Ik heb een evaluatieonderzoek laten uitvoeren naar de vraag of de wetswijziging van destijds aan zijn doel beantwoordt. Het onderzoek is onlangs opgeleverd. Het is mijn voornemen uw Kamer de beleidsreactie naar aanleiding van het evaluatieonderzoek voor de begrotingsbehandeling 2018 toe te zenden.
Welke maatregelen gaat u nemen om hier verbetering in aan te brengen? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aangenomen motie-Van Nispen c.s. waarin de regering is verzocht met voorstellen te komen om het gemakkelijker te maken justitiële dwalingen te herstellen?2
Zoals ik in antwoord 4 heb aangegeven ben ik voornemens uw Kamer de beleidsreactie op het evaluatieonderzoek voor de begrotingsbehandeling 2018 toe te zenden. In het onderzoek is de vraag betrokken in hoeverre de herformulering van het novumbegrip in praktijk tot een verruiming heeft geleid om justitiële dwalingen te kunnen herstellen.
Wat is uw reactie op het oordeel van ACAS dat de politie de grenzen van het fatsoen ruimschoots heeft overschreden bij de politieverhoren in deze zaak? Wat is uw reactie op de stelling van hoogleraar rechtspsychologie Van Koppen die ook nu nog veel tekortkomingen constateert bij politieverhoren?3
Het betreft hier een onderzoek van 20 jaar geleden, uit de periode van de Schiedammer Parkmoord. De ervaringen uit die periode hebben een enorme ontwikkeling in de opsporingspraktijk in gang gezet, wat onder andere geleid heeft tot het Programma Verbetering Opsporing & Vervolging (PVOV). Op het vlak van de politieverhoren is tot op de dag van vandaag sprake van een constante doorontwikkeling. Zo zijn er nieuwe inzichten vanuit de wetenschap over de effectiviteit van verhoortactieken. Daarnaast hebben verdachten inmiddels recht op bijstand van een advocaat bij hun politieverhoor en worden er vaker dan voorheen politieverhoren opgenomen.
Welke garanties zijn er dat verhoormethodes als ten tijde van deze zaak nu niet meer voor kunnen komen?
De instructies van verhoorders, zowel in de onderwijsprogramma’s als in de Handleiding Verhoor, zijn erop gericht dat men scherp voor ogen houdt dat het verhoor gericht is op waarheidsvinding door het vergaren van informatie en niet op het verkrijgen van een bekentenis.
Ook is de verwachting dat het aantal verhoren dat audio/visueel wordt vastgelegd nog verder zal toenemen. Daarnaast is het goed om te vermelden dat in zwaardere zaken, zoals onderhavig onderzoek, in het kader van de PVOV-verbeteringen nu gewerkt wordt conform de TGO-regeling, waarmee kwaliteitsverbeteringen (opleidingen, teamsamenstelling, werkmethoden) en reflecties op onderzoekscenario’s ter voorkoming van tunnelvisie zijn geïmplementeerd.
Tenslotte hebben meerderjarige verdachten sinds 1 maart 2016 recht op bijstand van een advocaat tijdens hun verhoor. De advocaat is tijdens het verhoor onder meer bevoegd de verhorende ambtenaar erop opmerkzaam te maken dat de verdachte een vraag niet begrijpt, dat er ongeoorloofde druk op de verdachte wordt uitgeoefend (overtreding pressieverbod) of dat de toestand van de verdachte zodanig is dat deze een verantwoorde voortzetting van het verhoor verhindert. Dit alles moet ertoe bijdragen dat verhoormethodes als ten tijde van deze zaak nu niet meer voorkomen.
Overigens zal in verhoorsituaties altijd sprake zijn van enige druk, al is het maar door de context en omstandigheden waarin de verdachte verkeert. Die druk kan en mag er nooit toe leiden dat een verdachte iets bekent wat hij niet heeft gedaan.
Wat is de stand van zaken van het WODC-onderzoek naar de toepassing van het recht op verhoorsbijstand? Wanneer kan de Kamer de uitkomsten hiervan en uw reactie hierop verwachten?4
De eerste editie van de Lange termijn Monitor «Raadsman bij politieverhoor» van het WODC zal binnenkort worden gepubliceerd. Het onderzoeksrapport zal binnen enkele weken voorzien van een beleidsreactie aan uw Kamer worden verzonden.
Welke mogelijkheden hebben verdachten en hun advocaten om fouten in het proces-verbaal aan te kaarten en hoe worden deze foutmeldingen behandeld door de politie en het openbaar ministerie?
Op grond van artikel 29a lid 3 Wetboek van Strafvordering wordt aan de verdachte en, voor zover deze het verhoor heeft bijgewoond, aan de raadsman de gelegenheid geboden om opmerkingen te maken over de weergave van het verhoor in het proces-verbaal. Deze opmerkingen worden onverwijld aan de verhorende ambtenaar verstrekt en worden, voor zover zij niet worden overgenomen, in het proces-verbaal vermeld. Indien de verdachte met de weergave van zijn verklaring instemt, ondertekent hij deze.
In lopende zaken kunnen advocaten vermeende fouten in een proces-verbaal onder de aandacht brengen van de officier van justitie en/of de rechter. Op welke wijze een dergelijke melding wordt behandeld hangt af van het specifieke geval. Zo kan bijvoorbeeld opdracht worden gegeven een aanvullend proces-verbaal op te maken of kunnen betrokken opsporingsambtenaren ter terechtzitting of door de rechter-commissaris over de vermeende fouten worden gehoord.
In afgesloten zaken kan een onherroepelijk veroordeelde via zijn advocaat een herzieningsverzoek indienen bij de Hoge Raad. In ernstige zaken kan de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad worden verzocht onderzoek te doen naar de vraag of er grond is voor de herziening van een onherroepelijke veroordeling.
In hoeverre is het mogelijk dat advocaten, die om welke reden dan ook niet bij het verhoor aanwezig waren, beelden opvragen van de verhoren van hun cliënten?
De raadsman van de verdachte heeft recht op kennisneming van gemaakte opnamen, teneinde in de gelegenheid te worden gesteld om aan te geven welke delen daarvan naar zijn oordeel als processtukken in het dossier moeten worden gevoegd. In het stadium waarin de opname nog geen processtuk vormt, kan dit inzagerecht – uiteindelijk door de rechter – worden ingeperkt.
Wat is uw reactie op de stelling dat rechters niet de tijd en ruimte krijgen in een strafzaak alle bewijsmiddelen kritisch te bekijken, bijvoorbeeld bij undercoveracties die niet in beeld en geluid worden opgenomen?5
Het is aan de rechter om te beslissen wanneer hij zich voldoende voorgelicht acht om tot een oordeel te komen. Als een rechter van oordeel is dat hij nog onvoldoende is geïnformeerd over bepaalde aspecten, staan hem diverse wettelijke bevoegdheden ter dienst. Zo kan hij getuigen oproepen, de overlegging van bepaalde stukken bevelen of de officier van justitie bevelen nader onderzoek te doen. Indien de rechtbank pas na sluiting van het onderzoek, tijdens de beraadslaging, tot het oordeel komt dat het onderzoek niet volledig is geweest, kan de rechter bovendien beslissen tot heropening van het onderzoek.
Welke maatregelen gaat u nemen hier verbetering in aan te brengen? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aangenomen motie-Van Nispen/Swinkels over het opnemen van politieverhoren?6
Na invoering van de professionele standaarden zijn er geen redenen voor het nemen van maatregelen met als doel de rechter meer armslag te geven. Als gezegd neemt de rechter tijdens het onderzoek ter terechtzitting de tijd en ruimte die nodig is zich een kritisch oordeel te vellen over de juistheid en rechtmatigheid van de bewijsmiddelen die in het opsporingsonderzoek zijn verkregen.
De kwaliteit van de opnames van huidige verhoren is aanzienlijk beter dan de getoonde beelden in het onderhavige onderzoek. Sindsdien is de opname (AVR) apparatuur in de reguliere verhoorkamers vervangen en ook zijn voor de zwaardere zaken zoals deze in alle eenheden verhoorstudio’s ingericht, met meer camera’s en een aanpalende regieruimte.
Recent heeft een nieuwe gunning van de aanbesteding van de AVR-apparatuur plaatsgevonden. Daarmee kan de opnameapparatuur waar nodig worden vervangen en kunnen eventuele nieuwe verhoorruimtes worden ingericht. De ruim 550 auditieve en audiovisuele verhoorkamers zijn op dit moment conform de hiervoor geldende richtlijnen ingericht. De audiovisuele verhoorkamers zijn voorzien van minimaal 1 camera en verhoorstudio’s (die worden gebruikt voor TGO-verhoren, zoals dit onderzoek) zijn voorzien van meerdere camera’s. Ook kunnen de eenheden gebruik maken van mobiele mogelijkheden voor auditieve verhoren en is het in specifieke gevallen mogelijk om gebruik te maken van apparatuur om mobiel audiovisueel te verhoren.
‘designer dogs’ en ‘designer cats’ |
|
Arne Weverling (VVD), Maurits von Martels (CDA), William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de door de Stichting Dier & Recht aan u en de Kamer aangeboden petitie met de titel «Stop het fokken van designer cats»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de eerder dit jaar in het Europees parlement georganiseerde conferentie «Animal Health and Welfare: Breeding for extremes in dogs and cats», een initiatief van de EU Dog and Cat Alliance, de Federation of Veterinarians of Europe (FVE) en de Federation of European Companion Animal Veterinary Associations (FECAVA)?2
Ja.
Bent u op de hoogte van kenmerken van honden en katten veroorzaakt door een bepaalde manier van fokken, zoals platte gezichten, vernauwde neusgaten, extreme huidplooien en uitpuilende ogen? Bent u daarnaast op de hoogte van gezondheidsrisico’s voor dieren die hieruit kunnen voortvloeien, zoals moeite met ademen, huidinfecties, oogziekten en neurologische problemen?
Ja.
Deelt u de mening dat bovenstaande praktijken absoluut onwenselijk en onaanvaardbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u op de hoogte van de uitspraken van oud-staatssecretaris van Economische Zaken Bleker, die het fokken van erfelijk gehandicapte gezelschapsdieren «van God los» noemde? Is dit ook uw mening? Zo nee, waarom niet?3
Het creëren van (nieuwe) rassen voor het plezier van de mens, zonder inachtneming van de consequenties voor het dier, zoals korte pootjes, naakte katten etc. toont mijns inziens geen respect voor de integriteit, het welzijn en de gezondheid van het dier.
Kunt u inzicht geven hoe groot het probleem van het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen, zoals «designer dogs» en «designer cats» in Nederland is? Zo nee, waarom niet?
Eind november 2016 heeft de Faculteit Diergeneeskunde in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een onderzoek naar erfelijke gebreken afgerond. In de brief van 17 mei 2017 (Kamerstuk 28 286, nr. 909) is uw Kamer op de hoogte gebracht van de resultaten. Het rapport geeft een goed beeld (nulmeting) van de aandoeningen die bij 38 honden- en 2 kattenrassen voorkomen. Om de representativiteit van de cijfers verder te verbeteren, wordt gewerkt aan de verhoging van het aantal deelnemende dierenartsen aan het onderzoek van de Faculteit Diergeneeskunde. Zij leveren via de eigen praktijk gegevens aan voor het onderzoek. Deze aanvullende data zullen meer inzicht geven in de soort en het aantal erfelijke aandoeningen.
Wat wordt er op dit moment al gedaan wordt om het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen in Nederland tegen te gaan?
Allereerst is er wet- en regelgeving. In artikel 3.4 van het «Besluit houders van dieren» is bepaald dat fokkers zo moeten fokken dat het welzijn en de gezondheid van het ouderdier en de nakomelingen niet benadeeld wordt. Ik verwijs u hiervoor ook naar het antwoord op vraag 11.
Daarnaast zet ik in op het faciliteren van het Fairfok-programma van de sector. In dit programma zijn onder de regie van de Raad van Beheer op kynologisch gebied ambities en plannen geformuleerd om binnen redelijke termijn tot een gezonde hondenfokkerij te komen.
Is artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren naar uw mening ook van toepassingen op het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wordt er op dit moment gehandhaafd om het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen tegen te gaan? Zo ja, hoe vaak wordt hierop gehandhaafd?
Er zijn door de NVWA tot op heden tien inspecties uitgevoerd met betrekking tot artikel 3.4. Besluit houders van dieren. In vier gevallen is er bij deze inspecties handhavend opgetreden in verband met erfelijke aandoeningen. Daarnaast zijn hercontroles uitgevoerd en is aan één houder een last onder dwangsom opgelegd.
Deelt u de mening dat de praktijken rondom het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen strenger moeten worden aangepakt zodat de risico’s omtrent de gezondheid van dieren zoals honden en katten in Nederland kunnen worden tegengegaan? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u voor het antwoord naar de passage over de fokkerij van gezelschapsdieren en het houdverbod op blz. t10 van mijn beleidsbrief Dierenwelzijn van 4 oktober jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 991).
Komt u op korte termijn met regelgeving waarin ook specifiek aandacht wordt gegeven aan maatregelen tegen het fokken met dieren met erfelijke aandoeningen? Zo nee, is de huidige regelgeving en handhaving naar uw mening voldoende?
Artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren beoogt schadelijke gevolgen van fokken tegen te gaan. Zoals al eerder aan uw Kamer gemeld, blijkt in een aantal opzichten de beoordeling complex of de fokkers hun inspanningsverplichtingen op grond van het Besluit voldoende nakomen, omdat het hier om een open norm gaat. Ik heb onderzoek uitgezet om dit beter handhaafbaar te maken. Dit onderzoek bevindt zich in de afrondende fase en is voor het eind van dit jaar klaar.
Op de voornoemde conferentie is opgeroepen de aanpak van «designer dogs» en «designer cats» op Europees niveau aan te pakken. Deelt u deze oproep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit in Europa te agenderen?
Ja. In het kader van de subwerkgroep over het welzijn van honden, voorgezeten door Nederland en georganiseerd binnen het kader van het EU-platform Dierenwelzijn, wordt geïnventariseerd welke best practices er in de lidstaten zijn op het terrein van de fokkerij teneinde deze te kunnen delen en van elkaar te kunnen leren.
Bent u bereid om met vertegenwoordigers van organisaties die huisdieren houden dan wel fokken, brancheorganisaties van dierenartsen en organisaties die opkomen voor dierenwelzijn in overleg te treden om een samenhangende aanpak te ontwikkelen om het fokken op erfelijke eigenschappen die de gezondheid en het welzijn van dieren schaden tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ik ben met deze organisaties in overleg. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 7 over het Fairfokprogramma.
Het bericht ‘Windparkbouwers vrezen tulpenmanie als Wiebes gaat veilen’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Windparkbouwers vrezen tulpenmanie als Wiebes gaat veilen»1, waarin staat dat de windsector waarschuwt voor teveel optimisme rondom subsidieloze veilingen?
Ja.
Deelt u de mening dat de gerealiseerde kostenreductie bij windenergie op zee niet tot overmoed moet leiden? Deelt u de zorgen van de windenergiesector over een te optimistische inschatting van de energiemarkt, waardoor windparken mogelijk niet gerealiseerd worden of bestaande windparken mogelijk stil komen te liggen? Zo nee, op basis waarvan schat u dit anders in?
In een bieding is het aan de marktpartij zelf om een inschatting te maken van de energiemarkt; niet de overheid. Het is aan de marktpartijen om zodanige biedingen te doen dat het windpark wordt gerealiseerd. Dat is in een situatie zonder subsidie niet anders dan in een situatie met subsidie.
Deelt u de mening dat om te voorkomen dat windparken niet worden gerealiseerd of stil komen te liggen het nodig is dat bepaalde overheidsgaranties worden ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
Nee. De procedure met subsidieverlening, zoals toegepast in de eerste twee tenders, is al een systeem met bepaalde overheidsgaranties. Deze procedure met subsidieverlening, in dit geval de SDE+, blijft in de wet.
De uitslag van de derde tender (Kamerstuk 33 561, nr. 41) heeft laten zien dat er vier gerenommeerde partijen bereid waren het windpark zonder overheidsgaranties te bouwen. Ook in Duitsland worden windparken gebouwd zonder subsidie. Het is niet altijd nodig de procedure met subsidieverlening toe te passen om overheidsgaranties te geven, zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u toelichten waarom de opties Contract for Difference en veilen met een gegarandeerde ondergrens van de stroomprijs niet in de wet worden opgenomen, waarbij niet is gezegd dat deze opties daadwerkelijk gebruikt hoeven te worden maar wel mogelijke opties voor de toekomst zijn zodat de wet toekomstbestendig is? Wat is uw appreciatie van deze opties?
De optie van veilen met een gegarandeerde ondergrens van de stroomprijs kan niet in de wet worden opgenomen, omdat een subsidie of garantie alleen verleend kan worden voor iets dat zonder die subsidie of garantie niet zou gebeuren. Het is ook niet logisch om standaard een subsidie of garantie te bieden, als onzeker is of dat nodig is om het windpark te bouwen en exploiteren. Daarom werkt het voorgestelde systeem als volgt.
Indien er een of meer marktpartijen zijn die aan alle strenge voorwaarden voldoen en bereid zijn het windpark zonder overheidssubsidie of garantie te bouwen en exploiteren, wordt de vergunning aan een van deze marktpartijen verleend.
Indien er geen marktpartij bereid is het windpark zonder overheidssubsidie of garantie te bouwen en exploiteren, dan kan via de procedure met subsidieverlening de vergunning alsnog direct worden verleend aan de marktpartij die aan alle strenge voorwaarden voldoet en de minste subsidie of overheidsgarantie vraagt.
De procedure met subsidieverlening maakt momenteel gebruik van de SDE+. De SDE+ wordt ook wel een «one-way contract for difference» genoemd. Er is op dit moment geen aanleiding het huidige systeem van de SDE+ te herzien. Omdat de SDE+ al sterk lijkt op een «contract for difference» en de procedure met subsidieverlening in de wet blijft, is de wet toekomstbestendig.
Kunt u bevestigen dat het primaire doel van het beleid rondom windenergie op zee de stimulering van duurzame energie is en dat, hoewel kosteneffectiviteit belangrijk is, het niet het doel is van de overheid om te verdienen aan de uitrol van windenergie op zee?
Het doel van het beleid voor windenergie op zee is inderdaad gericht op meer duurzame energie. Het wetsvoorstel geeft de overheid instrumenten om het doel te verwezenlijken. Naast veilen, blijven ook de vergelijkende toets en subsidie onderdeel van de wet. Dus als geen van de marktpartijen een windpark wil bouwen zonder overheidssubsidie of garantie, dan kan een subsidietender worden uitgeschreven.
Hoewel windenergie op zee niet bedoeld is als verdienmodel is het wel redelijk om, indien en inzoverre een exclusief recht een bepaalde waarde vertegenwoordigt, van een private partij die dit recht van de overheid krijgt een vergoeding te ontvangen.
Klopt het dat voor de andere projecten in het kader van de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie (SDE+) ook geld gereserveerd moet worden op de begroting? Zo ja, waarom geldt dat bezwaar voor deze optie niet terwijl u dit wel als argument gebruikt om Contract for Difference als optie af te wijzen?
Ja. De SDE+ leidt, net als «contract for difference», tot reserveringen op de begroting. Hierover heb ik uw Kamer op 13 september 2018 geïnformeerd (Kamerstuk 31 239, nr. 291). Tegelijk zijn in het voorstel voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 193) in de hoofdlijnen van de sectortafel Elektriciteit hoge ambities voor kostenreductie opgenomen met subsidieloos na 2025 als perspectief.
Bent u bereid om de Wet Wind op Zee pas aan de Kamer aan te bieden nadat het klimaatakkoord is afgesloten?
Nee. Allereerst gaan de besprekingen in het Klimaatakkoord niet over «contract for difference». Het wetsvoorstel bevat ook een aantal andere verbeteringen dat voor de tender in 2019 van belang is, waardoor spoedige voortgang van het wetsvoorstel belangrijk is.
Kerksluitingen in China |
|
Sven Koopmans (VVD), Joël Voordewind (CU), Tunahan Kuzu (DENK), Kees van der Staaij (SGP), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «China outlaws large underground Protestant church in Beijing»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Sionkerk in Beijing is gesloten door de Chinese overheid? Beaamt u dat deze kerksluiting symptomatisch is voor de toegenomen overheidsrepressie jegens religieuze minderheden in China, zoals christenen en Oeigoeren?
Uit openbare bronnen blijkt dat de kerk inderdaad is afgesloten. Het verbod op en de sluiting van de Sionkerk past in een breder patroon van toegenomen beperkingen op de vrijheid van religie en levensovertuiging in China.
Hoe waardeert u de in juli uitgebrachte gezamenlijke verklaring van meer dan 30 ondergrondse protestantse kerken over «constante inmenging» en «aanvallen en belemmering» door de Chinese overheden?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 ziet het kabinet in China een breder patroon van toegenomen beperkingen op de vrijheid van religie en levensovertuiging. Dit is een zorgwekkende ontwikkeling en de gezamenlijke verklaring laat zien dat het huidige beleid van de Chinese regering in de Chinese samenleving op ernstige bezwaren stuit.
Kunt u een overzicht geven van de bestuurlijke en juridische maatregelen die de Chinese overheid de laatste jaren nam waarmee Chinese kerken en christenen steeds verder onder druk gezet worden en de vrije uitoefening van hun godsdienstvrijheid belemmerd wordt?
In China bepaalt de overheid welke vorm van religie is toegestaan en welke niet. De Chinese overheid erkent vijf godsdiensten (protestantisme, katholicisme, boeddhisme, taoïsme en de islam) die elk onder toezicht staan van een door de overheid gecontroleerde Patriotic Religious Association. Hierbuiten zijn religieuze activiteiten in theorie verboden en kunnen er boetes worden uitgeschreven voor illegale religieuze bijeenkomsten. In de praktijk is er vaak nog wel ruimte, maar de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging staat de laatste jaren meer onder druk dan voorheen.
In februari jl. ging een aantal maatregelen van kracht om ongeautoriseerde activiteiten van religieuze groepen harder aan te pakken en de toch al grote mate van controle ten aanzien van christelijke en moslimgemeenschappen en andere religieuze groepen aan te scherpen. De Chinese autoriteiten maken daarbij gebruik van een clausule waarin een volledig verbod wordt opgelegd op het aannemen van religieuze donaties en organiseren van religieuze activiteiten door niet-geregistreerde religieuze organisaties. Daarnaast geldt er een verbod voor religieuze groeperingen om buitenlands geld aan te nemen en mogen ongeregistreerde religieuze groepen – die al een verbod hadden tot het stichten van gebedshuizen – nu ook geen onderwijs meer geven.
Kunt u aangeven hoe deze maatregelen zich verhouden tot de relevante Chinese grondwettelijke bepalingen (waaronder artikel 36 van de Chinese Grondwet) en tot internationaalrechtelijke verdragen over de waarborging van godsdienstvrijheid?
De Chinese Grondwet staat garant voor religieuze vrijheden. Wel bevat artikel 36 van de Chinese Grondwet kwalificaties, zoals bijvoorbeeld dat de Chinese staat «garant staat voor normale religieuze activiteiten», dat «niemand religie mag gebruiken om activiteiten te ontplooien die de openbare orde verstoren, de gezondheid van burgers in het geding brengen of een belemmering zijn voor het nationale onderwijssysteem», en dat «religieuze organisaties of zaken niet onder invloed mogen staan van buitenlandse krachten».
Artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens garandeert het recht van ieder mens op vrijheid van religie. Artikel 18 lid 3 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten – een verdrag dat China wel heeft getekend maar nog niet heeft geratificeerd – bepaalt dat alleen de bescherming van de publieke veiligheid, orde, gezondheid, moraal of de fundamentele rechten en vrijheden van anderen aanleiding kunnen zijn voor wettelijke beperkingen op vrijheid van religie.
In hoeverre heeft het aankaarten van godsdienstvrijheid door de mensenrechtenambassadeur, door uw ambtsvoorganger Zijlstra in februari 2018, en door premier Rutte in april 2018 iets bij kunnen dragen aan de waarborging van godsdienstvrijheid, en bent u voornemens dit thema te blijven aankaarten bij de Chinese overheid?
Ik kan niet aantonen dat de bovenstaande Nederlandse interventies direct effect – in positieve maar ook niet in negatieve zin – hebben gesorteerd. We mogen echter aannemen dat met name interventies in EU-verband ervoor zorgen dat China zich bewust is van de internationale reputatieschade als gevolg van mensenrechtenschendingen in eigen land. Het aan de orde stellen van mensenrechtenschendingen blijft volgens dit kabinet noodzakelijk, al is het enkel om China te ontmoedigen met die schendingen door te gaan. Om die reden zal dit kabinet het thema blijven aankaarten en zich tevens inzetten voor eensgezind optreden door de EU. Dat laatste heeft uiteindelijk het meeste effect.
Is de godsdienstvrijheid in China onderwerp van gesprek tijdens de 73e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, en zo niet, is Nederland bereid zich in te spannen voor een verklaring waarin de schendingen van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in China veroordeeld worden?
Mede dankzij de Nederlandse inzet deed de EU in de VN Mensenrechtenraad van september jl. een oproep aan China om de vrijheid van religie en levensovertuiging te respecteren. Tijdens de 73e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zet Nederland zich binnen de EU in voor een algemene resolutie over het onderwerp vrijheid van religie en levensovertuiging. Daarnaast spant Nederland zich in voor een oproep van de EU aan China om de mensenrechten in Xinjiang, waar de vrijheid van religie een levensovertuiging onder zware druk staat, te respecteren.