Bericht ‘Hogeschool censureert uit angst voor boze Turken’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hogeschool censureert uit angst voor boze Turken»?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ja. Zoals ik ook heb aangegeven in de antwoorden op vragen van de leden Omtzigt, Van der Molen (beiden CDA), Voordewind (CU) en Özdil (GroenLinks) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2775) ben ik van mening dat ophef en discussie over het algemeen geen redenen mogen zijn om over een onderwerp niet te spreken of te schrijven. De afweging om het betreffende artikel niet te plaatsen is niet gemaakt door de hogeschool maar door de hoofdredactie van het onafhankelijke magazine. Het College van Bestuur van Saxion heeft mij aangegeven in deze beslissing niet gekend te zijn.
Deelt u de mening dat dergelijke zelfcensuur van een hogeronderwijsinstelling niet past in de Nederlandse samenleving, de vrije wetenschap hindert en dat onderwijsinstellingen gevoelige zaken juist bespreekbaar zouden moeten maken in plaats van te politiseren? Zo nee, waarom niet?
Zoals onder vraag 1 toegelicht is hier geen sprake van zelfcensuur van een hoger onderwijsinstelling, maar van een afweging door een hoofdredactie van een onafhankelijk magazine actief binnen de instelling. In recent overleg met uw Kamer heb ik benadrukt dat ik goede nieuwsvoorziening binnen hoger onderwijsinstellingen heel belangrijk vind, ook omdat het te maken heeft met het bevorderen van het academisch klimaat (Kamerstuk 31 288, nr. 649). Inherent aan onafhankelijke nieuwsmedia is dat deze eigen belangenafwegingen maken waarin het College van Bestuur van de instelling niet dient te treden. Dit laat onverlet dat ik van mening ben dat bij uitstek binnen hoger onderwijsinstellingen – in het kader van de academische vrijheid en de vrijheid van meningsuiting – gevoelige zaken bespreekbaar moeten kunnen zijn.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het bestuur van Saxion om voornoemde overwegingen toe te lichten met als doel toekomstige misstanden te voorkomen?
Ik zie hiervoor geen aanleiding. Uit de verklaring van het College van Bestuur van Saxion maak ik namelijk niet op dat er van het bestuur over de kwestie van de Armeense genocide niet mag of mocht worden gesproken of gepubliceerd.
Wordt er op meer hogeronderwijsinstellingen censuur toegepast bij gevoelige onderwerpen? Zo ja, kunt u hierover uitweiden en aangeven hoe u zelfcensuur en beperking van diversiteit van perspectieven in de wetenschap denkt te voorkomen en terugdringen conform de aangenomen motie Tielen/Van der Molen2? Zo nee, hoe kunt hier zeker van zijn?
De KNAW heeft onlangs geconstateerd dat er geen signalen zijn dat er in de wetenschap in Nederland structureel sprake is van zelfcensuur en beperking van diversiteit aan perspectieven. In overleg met uw Kamer heb ik aangegeven dat de discussie over de vrijheid van wetenschapsbeoefening hoort bij een gezond wetenschapsklimaat (Kamerstuk 29 338, nr. 180, p. 41). Ik voeg hieraan toe dat de discussie thuishoort bij universiteiten en onderzoeksinstituten én hogescholen We geven uitvoering aan de door u genoemde motie Tielen/Van der Molen door in overleg met de KNAW, VSNU, NWO aandacht te vragen voor het voorkomen van zelfcensuur. Wij zullen dit punt ook bespreken in overleg met de Vereniging Hogescholen. In de nieuwe gedragscode wetenschapsbeoefening wordt aandacht bestemd aan het voorkomen van zelfcensuur. Deze gedragscode treedt per 1 oktober 2018 inwerking. De nieuwe code is het resultaat van gezamenlijke inspanningen van VSNU, NFU, KNAW, NWO, de TO2 Federatie en de Vereniging Hogescholen. Het onderwerp zelfcensuur krijgt hiermee brede aandacht.
De hogeschool Saxion, die een stuk over de Aramese genocide niet plaatst omdat er ophef en discussie over is in Nederland |
|
Harry van der Molen (CDA), Zihni Özdil (GL), Joël Voordewind (CU), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Saxion houdt stuk over documentaire Aramese genocide tegen»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de verklaring van Saxion waarin onder andere staat: «De hoofdredactie van het onafhankelijk magazine Sax van hogeschool Saxion heeft in de winter van 2017/2018, na uitgebreid beraad, zelf besloten een interview met studente Shayno Numansen (toen) niet te plaatsen. De overwegingen die hierbij aan de orde waren:
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de Armeense genocide (inclusief de Aramese genocide), zowel academisch als politiek internationaal breed is erkend, zodat de omschrijving genocide niet omstreden is, ten minste buiten Turkije?
Ik ben bekend met de erkenning hiervan door academici, staten en parlementen. Recent heeft ook uw Kamer de Armeense genocide erkend. In overleg met uw Kamer op 22 februari 2018 (kamerstuk 34 775 V, nr. 71, p. 30) is uiteengezet waarom het kabinet spreekt van de «kwestie van de Armeense genocide».
Deelt u de mening dat ophef en discussie geen reden kunnen zijn om over historische feiten niet te spreken of te schrijven?
Ik ben van mening dat ophef en discussie geen redenen mogen zijn om over een onderwerp niet te spreken of te schrijven. Inherent aan de academische vrijheid is immers dat er open debat gevoerd wordt op instellingen. Ik heb van het College van Bestuur van Saxion begrepen dat de hoofdredactie van het onafhankelijke magazine zelf – na uitgebreid beraad – om onder meer veiligheidsreden heeft besloten het stuk niet te plaatsen. Het College van Bestuur van Saxion heeft mij aangegeven in deze beslissing niet gekend te zijn en zich op het standpunt te stellen dat de veiligheid van studenten van groot belang is, maar dat dit op zichzelf geen reden mag zijn om een artikel niet te publiceren.
Bent u ervan op de hoogte dat vooruitgang in de wetenschap juist plaats kan vinden omdat je juist discussie voert, omdat je bestaande ideeën altijd ook weer kunt bediscussiëren?
Ik deel uiteraard de mening dat vooruitgang plaats kan vinden door het voeren van discussie.
Bent u ervan op de hoogte dat de Westerse wetenschap juist vooruitgang boekte door de academische vrijheid en doordat bijvoorbeeld mensen als Copernicus en Galileo het geocentrisch wereldbeeld konden aanvechten?
Ja. Ik deel het uitgangspunt dat de academische vrijheid een belangrijke bijdrage levert aan de vooruitgang van de wetenschap. De academische vrijheid is dan ook niet zonder reden verankerd in de hoger onderwijswetgeving. Om wetenschap te kunnen blijven bedrijven is het vanzelfsprekend noodzakelijk om te kunnen blijven discussiëren en publiceren. Zoals ik onder vraag 4 heb toegelicht is door de hoofdredactie van het onafhankelijke magazine een belangenafweging gemaakt tussen enerzijds publicatie van het artikel en anderzijds de veiligheid van de studente.
Bent u ervan op de hoogte dat Galileo ook daarna wetenschap kon blijven bedrijven, doordat hij zijn boek (Discorsi e Dimostrazioni Matematiche Intorno a Due Nuove Scienze) wel kon uitgeven in Nederland en dat het niet geweigerd werd omdat er elders (bijvoorbeeld in Rome) heel veel ophef over kon en zou ontstaan?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u ervan op de hoogte dat de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen (KNAW) nog in 2016 zich heel helder uitsprak voor academische vrijheid in Turkije?3
Ja.
Bent u bereid om aan Saxion duidelijk te maken dat ophef over de Armeense en Aramese genocide geen enkele reden kan zijn om er niet over te spreken en te publiceren en dat dit het Nederlands hoger onderwijs onwaardig is?
Ik zie hiertoe geen reden. Uit de verklaring van het College van Bestuur van Saxion maak ik namelijk niet op dat er over de kwestie van de Armeense genocide niet mag of mocht worden gesproken of gepubliceerd. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 4, heb ik van Saxion begrepen dat de afwegingen door de hoofdredactie van het onafhankelijke magazine van journalistieke aard waren en – naar de inschatting op dat moment – in het belang van de (veiligheid van de) studente. Het bewuste artikel is overigens op 6 maart wel geplaatst in het interne medium van Saxion, dat wordt gelezen door studenten en medewerkers en zo onderdeel kan zijn van de academische discussie. Inmiddels is het artikel door Saxion ook op haar website gepubliceerd.
Bent u bereid om met de KNAW, de Vereniging Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU) en de Vereniging Hogescholen overleg te hebben en samen een verklaring uit te doen over de grote waarde en de bescherming van academische vrijheid en vrijheid van meningsuiting aan het hoger onderwijs in Nederland?
Ik deel uw standpunt dat de academische vrijheid en de vrijheid van meningsuiting van groot belang zijn. Ik weet ook zeker dat de grote waarde van de academische vrijheid en de vrijheid van meningsuiting aan het hoger onderwijs in Nederland door elke universiteit, hogeschool en wetenschappelijk instituut wordt onderschreven. Van een gezamenlijke verklaring om dit nogmaals te benadrukken zie ik dan ook de meerwaarde niet.
Deelt u de mening dat in situaties wanneer «publicatie zou mogelijk kunnen leiden tot o.a. (heftige) reacties op social media (zoals geformuleerd door Saxion), de onderwijsinstelling juist pal voor de vrijheid van meningsuiting van de betreffende student hoort te staan en de nodige steun hoort te geven in plaats van de publicatie tegenhouden? Zo niet, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Het bericht dat de afzet van 1 miljoen kuub mest op het spel staat door een niet-geaccrediteerde analysemethode. |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «1 Miljoen kuub mest op het spel»?1
Ja.
Klopt het dat het bedrijf Eurofins Agro gebruik maakt van een niet-geaccrediteerde analysemethode (NIRS-methode) voor bodemanalyses?
Is de stelling van Boerderij dat hiermee de betreffende bodemanalyses van Eurofins Agro niet rechtsgeldig zijn en dat dit consequenties heeft voor de mestafzetruimte juist?
Wat is de reden dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) niet in staat was om uitspraken te doen over de juridische consequenties van niet-geaccrediteerde analysemethoden?
Op welke termijn verwacht u wel een uitspraak?
Wat zijn de mogelijke consequenties van bedrijven die gebruik hebben gemaakt van de analyses van dit bedrijf voor de mestafzetruimte op akkers en weilanden?
Buiten het bestaan van het accreditatiesysteem en de Raad van Accreditatie, welke controlemaatregelen bestaan er voor dit soort bodemanalyses? Bent u van mening dat deze afdoende functioneren?
Er zijn geen andere controlemaatregelen door de overheid voor de bepaling van het PAL-getal dan accreditatie van de betreffende instanties, zoals deze is vereist in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Ik overweeg geen verdere controlemaatregelen. Wel zie ik dat voortgaande technologische ontwikkelingen op het gebied van bemonstering en analyse, zoals near-infrared spectroscopy (NIRS), aanleiding kunnen geven de regelgeving ten aanzien van bemonstering en analyses in het kader van de Meststoffenwet te moderniseren. Ik bezie dit in het kader van de aanpak van mestfraude en de herbezinning op het mestbeleid.
Het bericht ‘Belastingtelefoon slecht bereikbaar’ |
|
Helma Lodders (VVD), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Belastingtelefoon slecht bereikbaar»?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Hoe komt het dat de Belastingtelefoon slecht bereikbaar is?
Er is een aantal oorzaken te benoemen waardoor de bereikbaarheid van de Belastingdienst in de afgelopen maanden minder goed is geweest. De capaciteit van de Belastingtelefoon is scherp ingepland. Er is al rekening gehouden met een extra daling van het aantal telefoontjes door onder andere verbetering van de website. De capaciteit om het aantal binnenkomende telefoontjes af te handelen bleek de afgelopen maanden niet voldoende.
Het tekort aan capaciteit is opgevangen door de werktijd dat een belastingtelefoonmedewerker telefoontjes afhandelt, te verhogen naar 95% van de tijd dat een belastingtelefoonmedewerker aan de telefoon zit. Vorig jaar was dit 85% van de tijd. De verhoging van de afhandeltijd is gepaard gegaan met een toegenomen ziekteverzuim.
Ook is de afhandeltijd per gesprek gestegen. Door de lagere bereikbaarheid hebben bellers hebben meer tijd nodig om stoom af te blazen vanwege de lange wachttijden of de Belastingtelefoon niet kunnen bereiken.
Daarnaast is de inhuur van uitzendkrachten voor de Belastingtelefoon opnieuw aanbesteed. In de tweede helft van afgelopen jaar is de nieuwe dienstverlener gestart. Dit bracht met zich mee dat er relatief veel nieuwe uitzendkrachten zijn gestart, die moesten worden opgeleid. Dat gaat ten koste van de belcapaciteit. Ook zijn in het najaar 2017 ervaren uitzendkrachten gestopt, omdat zij het maximum aantal contracten hadden bereikt of gingen bereiken. Het verlies aan ervaren belastingtelefoonmedewerkers is tot op heden nog merkbaar. Ook is het effect van een krimpende arbeidsmarkt merkbaar.
Tijdens de aangiftecampagne zijn verlofaanvragen in de maanden maart en april aangehouden. Daarnaast is in deze periode tijdelijk extra capaciteit ingezet. Het uitgestelde verlof is vanaf mei en vooral in juni alsnog toegekend. Ondanks de genomen maatregelen om de beschikbare capaciteit maximaal in te zetten, bleek dit in de maanden mei en juni niet toereikend. Dit had langere wachtrijen en een groter aantal bellers die afhaakten en later weer opnieuw belden tot gevolg.
Hoe vallen de hier beschreven ervaringen te rijmen met de goede kwaliteitcijfers uit de halfjaarsrapportage en zijn deze indicatoren en normen wel valide en betrouwbaar genoeg?
Het kwaliteitscijfer uit de 21e Halfjaarsrapportage2, uitgedrukt in klanttevredenheid over de Belastingtelefoon, was met 77% boven de norm van 70%. In juni 2018 is deze indicator te zijn gedaald naar 73%. Nadere analyse van de daling van het klanttevredenheidscijfer in juni geeft aan dat met name de wachttijd en bereikbaarheid hier debet aan zijn.
Kunt u voor de afgelopen maanden per maand aangeven wat de statistieken waren over bereikbaarheid?
In de navolgende tabel zijn de statistieken opgenomen van wachttijd en bereikbaarheid. Hieronder worden de definities van deze indicatoren nader toegelicht.
2018-01
382
61,0
78,3
2018-02
280
64,9
81,9
2018-03
242
66,9
84,8
2018-04
100
72,7
89,1
2018-05
203
57,2
76,6
2018-06
442
57,4
79,8
Met wachttijd wordt bedoeld de tijd (in seconden) tussen het maken van een keuze in het keuzemenu en het verbinding krijgen met een Belastingtelefoonmedewerker.
De bereikbaarheid (%) is het aantal geholpen bellers via ofwel een belastingtelefoonmedewerker ofwel via de zogenaamde bestelautomaat voor formulieren, afgezet tegen het aantal binnengekomen telefoontjes. De binnengekomen telefoontjes zijn inclusief bellers die, bijvoorbeeld vanwege grote drukte, geen toegang krijgen tot het keuzemenu van de Belastingtelefoon.
De technische bereikbaarheid (%) betrekt in de bereikbaarheid ook de bellers die via het keuzemenu zijn geholpen met het aanvragen van uitstel of die anderszins via het keuzemenu voldoende zijn geïnformeerd.
Kunt u de precieze definitie geven van die bereikbaarheidscijfers?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat er gebeurt in de statistieken met telefoontjes waar mensen niet tot het systeem doordingen, na een tijd uit de wachtrij gegooid worden en of zelf na een tijd ophangen omdat ze te lang wachten?
De genoemde situaties hebben een verschillend effect op eerdergenoemde indicatoren.
Bellers, die geen toegang krijgen tot het platform van de Belastingtelefoon, worden meegeteld in het totaal aantal telefoontjes in de definitie van bereikbaarheid en technische bereikbaarheid. Hoe meer bellers geen toegang krijgen tot een Belastingtelefoonmedewerker, hoe lager de (technische) bereikbaarheid.
Hoe meer bellers niet tot een wachtrij worden toegelaten na het doorlopen van het keuzemenu of die zelf ophangen als ze in een wachtrij zijn geplaatst (met uitzondering van hen die zijn geholpen met het aanvragen van uitstel of die anderszins via het keuzemenu voldoende zijn geïnformeerd), hoe lager de (technische) bereikbaarheid. De perceptie van bellers kan overigens zijn dat de wachtrij al begint met toegelaten worden tot het keuzemenu.
De te kiezen thema’s hebben alle een eigen wachtrij. Als bellers in een wachtrij staan worden ze hier niet uit verwijderd. Wel kan het zo zijn dat bellers indien zij hebben gekozen voor een thema waarvan de wachtrij te lang is, niet tot die wachtrij worden toegelaten. Zij krijgen dan het verzoek om het later nog eens te proberen. Om bellers de mogelijkheid te geven zelf te kunnen kiezen tussen wachten of het later nog eens te proberen, zijn de wachtrij-instellingen in de maanden mei en juni substantieel verhoogd. Dit heeft een bescheiden positief effect op de bereikbaarheidscijfers.
Kunt u aangeven hoeveel klachten er binnenkomen over de Belastingtelefoon?
In de eerste helft van 2018 zijn er ongeveer 210 klachten binnengekomen die de bereikbaarheid betreffen. In heel 2017 waren dit er ongeveer 70 op het gebied van bereikbaarheid. Bellers die een klacht hebben ingediend krijgen een reactie, waarin de Belastingdienst excuses aanbiedt voor de slechte bereikbaarheid. Er wordt kort toegelicht hoe het systeem werkt en dat er hard aan wordt gewerkt om de bereikbaarheid te verbeteren.
Hoe valt de bewering van de Belastingdienst, dat het slechte resultaat te wijten was aan het «verhoudingsgewijs grotere aantal telefoontjes», te rijmen met de opmerkingen in de 21e halfjaarsrapportage dat het aantal telefoontjes de laatste tijd juist 3 miljoen lager was dan verwacht? Wat verklaart deze stijging?
De daling van 3 miljoen telefoontjes uit de 21e Halfjaarsrapportage betrof het jaar 2017 en is afgezet tegen het in 2017 verwachte aantal telefoontjes. In de begroting voor 2018 was reeds uitgegaan van een extra daling van het aantal telefoontjes, mede vanuit de vernieuwing. Zoals beschreven in mijn brief «Beheerst Vernieuwen» gaat de vernieuwing binnen de Belastingdienst trager dan gehoopt.
Was er te anticiperen op deze stijging in het aantal telefoontjes en is de organisatie van de Belastingtelefoon flexibel genoeg om met een volatiel aantal telefoontjes om te gaan?
Zoals omschreven bij het antwoord bij vraag 2 is de Belastingtelefoon door de scherpe capaciteitsplanning en ondanks de genomen maatregelen minder flexibel dan in voorgaande jaren om met een volatiel aantal telefoontjes om te gaan.
Welke stappen worden gezet om de kwaliteit en de bereikbaarheid van de Belastingtelefoon structureel te verbeteren?
In mijn brief «Beheerst Vernieuwen»4 kondig ik aan dat er tijdelijk extra capaciteit beschikbaar komt (onder andere bij de Belastingtelefoon), nu het realiseren van werkpakketreductie achterblijft. Het betreft 160 fte voor verbetering van de bereikbaarheid en 50 fte voor het verbeteren van de kwaliteit van beantwoording van de wet- en regelgevingsvragen. Hierdoor kan de Belastingtelefoon stappen zetten om zowel het verbeteren van de bereikbaarheid als het verbeteren van de kwaliteit van de antwoorden op wet- en regelgevingsvragen in gang zetten. Om begin 2019, voor de start van de aangiftecampagne, voldoende capaciteit beschikbaar te hebben zijn nu al wervingsactiviteiten opgestart.
De opleiding om invulling te geven aan de maatregelen om de beantwoording van de wet- en regelgeving vragen via eerste lijns belastingtelefoon medewerkers te behandelen is in gang gezet. Daarnaast is ook de werving gestart voor de tweede lijn. Deze acties zijn er op gericht dat vanaf november 2018 voor een aantal thema’s, onder andere eigen woning en box 3 en heffingskortingen, er een eerste en tweede lijn voor de beantwoording van wet- en regelgevingsvragen van burgers operationeel is.
Welke stappen zijn er gezet sinds de vragen van het lid Edgar Mulder (PVV) over de Belastingtelefoon?2
Zie antwoord vraag 10.
Zijn extra maatregelen noodzakelijk?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe wordt gecontroleerd of de Belastingtelefoon binnenkort informatie van betere kwaliteit levert?
Het inregelen van een aangepast controle- en meetproces op de kwaliteit van de beantwoording van vragen op het gebied van wet- en regelgeving is een onderdeel is van de inrichting van de Belastingtelefoon met eerste en tweede lijns medewerkers. Dit betekent dat de Belastingtelefoon nu ook per thema gaat meten of de kwaliteit van de antwoorden voldoet aan de norm. Tot nu toe was de meting over alle meest gestelde vragen. Ook de kwaliteit van de antwoorden op de tweede lijn wordt straks apart gemeten. Dit controle- en meetproces moet eveneens vanaf november 2018 operationeel zijn.
Is er een «follow-up»-systeem voor mensen die, zoals in dit artikel beschreven, verschillende dagen geen contact kunnen krijgen met de Belastingdienst? Bestaat de mogelijkheid om je telefoonnummer achter te laten zodat er teruggebeld wordt?
Het is helaas niet mogelijk om een telefoonnummer achter te laten zodat de beller kan worden teruggebeld. Ik ben met u van mening dat de bereikbaarheid van de Belastingtelefoon weer terug moet bewegen naar het niveau van de eerste helft 2017 en dat daarbij de gegeven antwoorden van een voldoende kwaliteit moeten zijn. Zoals in de antwoorden hierboven aangegeven wordt hier aan gewerkt.
Deelt u de mening dat de Belastingtelefoon altijd bereikbaar zou moeten zijn en informatie van goede kwaliteit zou moeten leveren?
Zie antwoord vraag 14.
Miljoenen die zijn bedoeld voor onderwijs maar terechtkomen bij commerciële bureaus |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Klopt het beeld dat vooral basis- en middelbare scholen in de Randstad zich door het lerarentekort gedwongen zien om veel publiek geld bestemd voor onderwijs te besteden aan commerciële uitzendbureaus?1
Het lerarentekort is een urgent probleem. Onlangs heb ik uw Kamer hierover een brief gestuurd. Daarin staan ook extra inspanningen om het tekort aan te pakken.
Zoals ik ook in de brief aangeef, deel ik het beeld dat de tekorten voornamelijk in de Randstad worden gevoeld. Ik weet niet of het vooral de scholen in de Randstad zijn die gebruik maken van commerciële bureaus.
Beschouwt u de ontwikkeling dat zulke bureaus leerkrachten hogere salarissen en bijvoorbeeld een auto beloven en scholen, die vanwege het lerarentekort toch al vissen in een bijna lege vijver en daar naar eigen zeggen niet tegenop kunnen, als een verschijnsel dat nu eenmaal hoort bij het alledaagse kapitalisme? Of ziet u het als een oneigenlijk gebruik van onderwijsmiddelen?
Ik vind het geen wenselijke ontwikkeling. Het staat leraren echter vrij om een werkgever te kiezen. In deze tijd waarin we te maken hebben met een lerarentekort, hebben leraren meer te kiezen. Mijn beeld is dat het wat betreft de hogere salarissen en de auto wel om uitzonderingen gaat die vanwege hun opvallende karakter de pers halen. Bovendien gaan er nog kosten van het salaris af die leraren in loondienst niet hebben, zoals ziektekosten en pensioen. Doorgaans krijgen leraren via uitzendbureaus onder aan de streep normale salarissen betaald.
Het werven van personeel is een zaak van besturen. Dat geldt ook voor de inhuur van personeel via bureaus en de tarieven daarvan. Positief vind ik dat scholen en besturen meer samenwerken bijvoorbeeld in een regionaal transfercentrum of een vervangingspool. Door met elkaar samen te werken, is invalwerk beter te organiseren en kunnen bijvoorbeeld mobiliteit en begeleiding van starters gezamenlijk worden opgepakt. Op die manier kunnen scholen en besturen ook minder afhankelijk worden van commerciële bureaus. Deze regionale samenwerking wil ik in het kader van het lerarentekort verder stimuleren.
Wat betekent de constatering dat docenten die via het uitzendbureau werken, hun lesje komen afdraaien en daarna weer weg zijn voor de onderwijskwaliteit en continuïteit, waarvan wij willen dat kinderen en hun ouders zeker kunnen zijn?
Scholen hebben altijd te maken met invallers bij ziekte en verlof. Een deel daarvan wordt ingehuurd via een invalpool of uitzendbureau. Het gaat hier doorgaans om goede en gekwalificeerde leraren, die het niveau ontstijgen van louter een lesje afdraaien. Doordat zij op verschillende scholen werken kan het zelfs zijn dat zij door hun brede werkervaring juist een goed zicht hebben op de onderwijskwaliteit. Dat neemt niet weg dat het de voorkeur heeft dat, zeker waar het gaat om de vaste formatie, deze zoveel mogelijk wordt ingevuld door vast personeel.
Voor de langere termijn is het noodzakelijk om het lerarentekort duurzaam aan te pakken. Hierover vindt u meer in de brief over het lerarentekort die ik uw Kamer onlangs heb gestuurd.
Bent u genoodzaakt om op deze ontwikkeling machteloos toe te zien? Of bent u voornemens om in samenspraak met uw collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid maatregelen te verkennen die deze tendens kunnen keren?
Zoals hiervoor geschetst is de materie complex en hebben scholen ook al jaren voordelen van hun relaties met de uitzendbureaus. Generieke maatregelen tegen uitzendbureaus zijn ook geen punt van overweging. Wel kunnen scholen en besturen, net als eerder in Amsterdam is gedaan, in gesprek gaan met de uitzendbureaus over de inhuur van leraren en over de tarieven.
Het bericht 'Miljoenen aan onderwijsgeld gaat naar commerciële bureaus' |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Vindt u het wenselijk dat scholen miljoenen uitgeven aan commerciële bureaus, terwijl het lerarentekort vraagt om extra investeringen in onderwijs?1
Het lerarentekort is een urgent probleem. Onlangs heb ik uw Kamer hierover een brief gestuurd. Daarin staan ook extra inspanningen om het tekort aan te pakken.
Wat zich nu lijkt voor te doen is dat er uitzendbureaus zijn die de schaarste op de arbeidsmarkt voor primair onderwijs aangrijpen om de tarieven die zij in rekening brengen aan schoolbesturen te verhogen. Ik vind dit geen goede ontwikkeling en begrijp de zorgen daarover van de schoolbesturen.
Overigens is de inhuur van personeel via uitzendbureaus niet nieuw. Ook als er geen lerarentekort is maken scholen en besturen soms gebruik van uitzendbureaus, bijvoorbeeld om meer flexibiliteit te realiseren in tijden van leerlingendaling.
Is bekend hoeveel scholen via uitzendbureaus hun vacatures invullen? Klopt het dat het aantal omhoog gaat?
Nee, het is niet bekend hoeveel scholen via uitzendbureaus vacatures vervullen. Het is dan ook niet mogelijk om te beoordelen of dat aantal omhoog gaat. Zoals eerder in antwoord op Kamervragen van het lid Kwint over dit onderwerp is gemeld, stijgt wel het aandeel van personeelskosten dat is besteed aan personeel dat niet in loondienst (pnil) is.2 Zoals in de antwoorden op die vragen staat, heb ik verkend wat de mogelijkheden zijn om meer volledige en betrouwbare gegevens te verzamelen over pnil. Het resultaat hiervan is dat er in januari 2019 een (proef)levering voor het primair- en voortgezet onderwijs wordt opgevraagd bij de uitzend-, payroll- en detacheringsbureaus.
Klopt het dat een uitzendkracht gemiddeld 30–50% duurder is dan een leraar die in dienst is van de school?
Ik heb geen zicht op de kosten van uitzendkrachten, maar het is evident dat deze hoger liggen dan personeel in loondienst. Een deel van de verplichtingen richting personeel wordt immers overgenomen door het uitzendbureau, zoals de werving en selectie.
Deelt u de mening dat het verhogen van de salarissen en verbeteren van de arbeidsvoorwaarden een manier is om leraren voor de school te behouden?
Naar mijn mening is goed personeelsbeleid de sleutel om leraren voor de scholen te behouden. Dat betekent onder meer goede begeleiding van startende leraren, aandacht voor de professionalisering en ontwikkelmogelijkheden voor leraren en aandacht voor de werkdruk. Ook een goede beloning van leraren hoort daarbij. Met de onlangs afgesloten cao po en de investering van dit kabinet van € 270 miljoen voor lerarensalarissen en de investering die oploopt tot € 430 miljoen voor de verlaging van de werkdruk is daar ook ruimte voor.
Vindt u het wenselijk dat uitzendbureaus en headhunters leraren via onder meer LinkedIn benaderen met een aantrekkelijk aanbod (hoger salaris, een auto) om voor hen te werken?
Nee, zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, vind ik dit geen wenselijke ontwikkeling. Het staat leraren echter vrij om een werkgever te kiezen. In deze tijd waarin we te maken hebben met een lerarentekort, hebben leraren meer te kiezen. Mijn beeld is dat het wat betreft de hogere salarissen en de auto wel om uitzonderingen gaat die vanwege hun opvallende karakter de pers halen. Bovendien gaan er nog kosten van het salaris af die leraren in loondienst niet hebben, zoals ziektekosten en pensioen. Doorgaans krijgen leraren via uitzendbureaus onder aan de streep normale salarissen betaald.
Bent u bereid om uit te zoeken wat scholen gezamenlijk betalen aan commerciële bureaus? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Bent u met de kennis van nu bereid om samen met scholen voorstellen te doen over een maximumpercentage van de lumpsum dat scholen mogen uitgeven aan uitzend- en detacheringskrachten, zoals gevraagd in de motie Kwint-Westerveld?2
Het werven van personeel is een zaak van besturen. Dat geldt ook voor de inhuur van personeel via bureaus en de tarieven daarvan. De contracten tussen besturen en uitzendbureaus, waar het hier om gaat, zijn privaat terrein.
Zo nee, bent u bereid om op enige andere wijze met scholen afspraken te maken over hoe onderwijsgeld in het onderwijs blijft en niet gaat naar uitzendbureaus en headhunters? Zo ja, welke afspraken? Zo nee, hoeveel miljoenen moeten er weglekken voordat u actie onderneemt?
Zoals in het antwoord op vraag 7 staat, zijn besturen verantwoordelijk voor het werven van personeel. Voor de langere termijn is het noodzakelijk om het lerarentekort duurzaam aan te pakken. Hierover vindt u meer in de brief over het lerarentekort die ik uw Kamer onlangs heb gestuurd.
Het bericht ‘Studenten lenen steeds meer en vaker’ |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Studenten lenen steeds meer en vaker»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat vooral mbo-ers en eerstegeneratiestudenten minder doorstromen naar het hoger onderwijs?
Ja, wat mij daarbij met name zorgen baart is het feit dat de daling in de doorstroom van mbo naar hbo zich al jaren voordoet, ook al voor de invoering van het studievoorschot. De directe doorstroom was in 2012 46% en voor het diplomacohort 2016–2017 is dit 41%. In mijn brief over toegankelijkheid en gelijke kansen, die ik u voor de begrotingsbehandeling toezend, ga ik uitvoerig in op de doorstroom van mbo-studenten naar het hoger onderwijs. In de brief zal ik eveneens aandacht besteden aan eerstegeneratiestudenten in het hoger onderwijs.
Klopt het dat onder eerstegeneratiestudenten wordt verstaan alle studenten van wie de ouders geen hoger onderwijs opleiding hebben afgerond? Klopt het dat dit wat anders betekent dan de verwijzing in het artikel naar het afnemende aandeel lager opgeleide ouders? Kunt u uiteenzetten hoe het opleidingsniveau van de mensen in Nederland zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld en hoe dit zich verhoudt ten opzichte van het afnemende percentage eerstegeneratiestudenten?
De term eerstegeneratiestudent verwijst naar een student of scholier van wie beide ouders geen opleiding in het hoger onderwijs hebben afgerond. Bij de analyses van de doorstroom van gediplomeerde scholieren havo, vwo en mbo naar het hoger onderwijs wordt in de Monitor Beleidsmaatregelen binnen de groep eerstegeneratiestudenten onderscheid gemaakt tussen studenten met lager en midden opgeleide ouders. De term studenten met lager opgeleide ouders verwijst naar studenten waarvan de ouder met het hoogst behaalde opleidingsniveau maximaal bijvoorbeeld havo/vwo onderbouw heeft.
Het aandeel ouderparen waarvan beide ouders geen hoger onderwijsopleiding hebben afgerond in de Nederlandse bevolking, laat een significant dalende trend zien van naar schatting 61 procent in 2006 tot 53 procent in 2016.2 Het is daarom ook logisch dat het aandeel eerstegeneratiestudenten in het hoger onderwijs langzaam daalt. Daarnaast valt de afname ook te verklaren door een daling van het aantal eerstegeneratiestudenten dat vanuit het mbo naar het hbo doorstroomt.
Hoe beoordeelt u de conclusie dat leenaversie samenhangt met het inkomensniveau van ouders en dat hoe lager het inkomensniveau is, hoe lager de leenaversie? Waarbij de weerstanden tegen lenen vooral te zien zijn bij mbo-studenten met een migratieachtergrond? Hoe beoordeelt u deze conclusies met het oog op de toegankelijkheid van het hoger onderwijs?
Uit de Monitor Beleidsmaatregelen blijkt dat studenten minder leenaversie hebben naarmate het inkomen van de ouders hoger wordt. Ook geven studenten met een niet-westerse migratieachtergrond vaker dan studenten met een westerse migratieachtergrond en zonder migratieachtergrond aan leenaversie te hebben.
De Monitor laat daarnaast ook zien dat leenaversie geen nadrukkelijke rol speelt bij de keuze van mbo-studenten om door te gaan studeren.3 Die keuze wordt voor het grootste deel verklaard door het feit dat de student de nadrukkelijke wens heeft om te gaan werken of het advies en de ondersteuning krijgt van de ouders om door te studeren. Daarbij valt op dat steeds meer mbo-studenten met een niet-westerse migratieachtergrond door gaan studeren in het hbo.4 Hoewel mbo-studenten met een migratieachtergrond meer leenaversie hebben, is dat niet aantoonbaar van invloed op hun keuze om door te stromen naar het hoger onderwijs en heeft daarmee geen effect op de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor studenten met een mbo-achtergrond. In mijn brief over toegankelijkheid en gelijke kansen zal ik stil staan bij de doorstroom van mbo’ers naar het hbo.
Hoe beoordeelt u de doorstroom van het hoger onderwijs in het licht van de conclusie dat studenten met een niet-westerse migratieachtergrond substantieel meer switchen en uitvallen?
Ik vind het zorgelijk dat studenten met een niet-westerse migratieachtergrond substantieel meer switchen en uitvallen. In mijn brief over toegankelijkheid en gelijke kansen, die ik u voor de begrotingsbehandeling toezend, ga ik daar nader op in.
De berichtgeving dat hulpgelden niet terechtkomen bij yezidi’s en christenen |
|
Anne Kuik (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU aid not reaching Yazidi in northern Iraq, says NGO»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat gelden van de Europese Unie (EU) niet aankomen op plaats van bestemming in Noord-Irak?
Ik herken dat beeld niet. Wel is het een feit dat de veiligheidssituatie in bepaalde delen van Noord-Irak nog steeds erg fragiel is. Het herstel van basisvoorzieningen en lokale infrastructuur in deze gebieden wordt hierdoor ernstig bemoeilijkt. Zowel Nederland als de EU spannen zich in om de toegang tot hulp in deze gebieden te verbeteren.
Kunt u specificeren waar de 350 miljoen euro, welke gereserveerd is door de EU om yezidi’s te helpen, voor bedoeld is?
Via het Directoraat-Generaal European Civil Protection and Humanitarian Aid Operations (ECHO) heeft de Europese Unie in de periode 2015 t/m 2017 bijna EUR 350 miljoen bijgedragen aan de humanitaire respons in Irak. De volledige humanitaire inzet van ECHO wordt gealloceerd op basis van het humanitair imperatief en de humanitaire principes, zoals vastgelegd in het beleidskader European Consensus on Humanitarian Aid van 2007. Zodoende kan niemand geselecteerd of uitgesloten worden op basis van bijvoorbeeld etniciteit, religie, leeftijd of gender. Hier hoort ook bij dat de bestemming van EU noodhulpgeld niet wordt bepaald door politieke overwegingen maar gebaseerd is op de ernst van humanitaire noden.
De betreffende EUR 350 miljoen is derhalve niet specifiek gereserveerd voor Yezidi’s. Wel betreft het een ernstig gemarginaliseerde bevolkingsgroep, waardoor valt te verwachten dat een deel van het humanitaire budget van de EU ook Yezidi’s ten goede is gekomen, op basis van de humanitaire noden.
Hoeveel heeft Nederland bijgedragen aan deze 350 miljoen euro?
Bijdragen die onderdeel uitmaken van de EU humanitaire hulpinspanningen, worden gefinancierd vanuit de EU-begroting. Deze financiering valt binnen het huidige Meerjarig Financieel Kader (2014–2020). Op basis van de BNI-verdeelsleutel is het Nederlandse aandeel in deze bijdrage circa 4,7%.
Op welke wijze kan het Nederlandse parlement deze EU-uitgaven beter controleren?
Het kabinet hecht aan transparantie, verantwoording en controle op de gehele EU-begroting. Het kabinet heeft in dat kader ook begrip voor de wens van het parlement om meer inzicht te krijgen in de inzet en bestedingen van de Europese Commissie in derde landen. In reactie op de motie Becker/Bouali (Kamerstuk 21 501-04, nr. 209) zal het kabinet daarom een jaarlijkse brief opstellen over de toepassing van het externe financieringsinstrumentarium van de EU. Deze brief zal uw Kamer na het zomerreces toekomen. In deze brief zal ik namens het kabinet ook ingaan op de EU-inzet op het gebied van humanitaire hulp.
Hoe kan de situatie worden verbeterd, waarbij het geld uiteindelijk niet op de juiste plek terecht komt vanwege corrupte autoriteiten? Welke rol kan Nederland daarin spelen?
Nederland werkt, net als de EU, in Irak alleen via partners die beschikken over een Framework Partnership Agreement met de Europese Commissie (DG ECHO) en/of een door het Ministerie van Buitenlandse Zaken goedgekeurde Checklist Organizational Capacity Analysis (COCA). Met deze instrumenten wordt vastgesteld of uitvoerende organisaties voldoen aan kwaliteitscriteria ten aanzien van doelmatige en rechtmatige besteding en verantwoording van subsidies. In aanvulling daarop worden voor alle programma’s risicoanalyses uitgevoerd, waarbij de verschillende soorten risico’s (programmatisch, context-gerelateerd) in kaart worden gebracht. In de uitvoering van programma’s wordt actief op deze risico’s gemonitord en worden mitigerende maatregelen genomen wanneer daartoe aanleiding is. Op deze wijze tracht Nederland het risico dat geld op verkeerde bestemmingen belandt, te minimaliseren. Daarnaast laat DG ECHO jaarlijks humanitaire activiteiten gefinancierd door de Europese Commissie in een aantal humanitaire crises of met betrekking tot specifieke thematische prioriteiten evalueren door onafhankelijke experts.
Kunt u de berichten bevestigen dat naast de yezidi’s ook christenen moeilijk bereikt worden met hulpmiddelen? Kunt u aangeven in hoeverre hulp christenen weet te bereiken?
Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat Christenen niet goed bereikt kunnen worden met hulp. De Funding Facility for Stabilisation (FFS) van de VN voert veel stabilisatiewerkzaamheden uit in gebieden en plaatsen waar veel Christenen wonen, zoals op de Ninewa-vlakte. Tijdens mijn bezoek aan het overwegend Christelijke dorp Karamless in Noord-Irak ben ik daarvan getuige geweest. In die gebieden zijn ook veel Christelijke hulporganisaties actief, zoals onze partners in de Dutch Relief Alliance (DRA, het consortium van Nederlandse humanitaire Ngo’s).
Kunt u aangeven welke hulp Nederland heeft verschaft aan de slachtoffers van ISIS in de afgelopen vijf jaar? Kunt u heel precies aangeven waar deze hulp terecht gekomen is?
Sinds de opmars van ISIS in Irak heeft Nederland op verschillende manieren de slachtoffers van ISIS ondersteund. Naast de Nederlandse deelname aan de anti-ISIS coalitie, die samen met de Iraakse strijdkrachten, inclusief de Peshmerga, ervoor heeft gezorgd dat ISIS geen grondgebied meer in handen heeft in Irak, heeft Nederland humanitaire hulp en steun voor stabilisatie en wederopbouw gegeven.
Nederland heeft in de jaren 2014 – 2.018 EUR 83,1 miljoen bijgedragen aan de humanitaire respons in Irak. Dit geld is besteed via de DRA en via het VN Iraq Humanitarian Pooled Fund (IHF), ter implementatie van het Irak Humanitarian Response Plan(HRP). Met een bijdrage van ruim EUR 40 miljoen aan het IHF was Nederland de op drie-na-grootste donor. Humanitaire hulp wordt aan de meest kwetsbaren gegeven op basis van een assessment van de grootste noden. Op basis hiervan is de meeste humanitaire hulp aan Irak terecht gekomen in de provincies Ninewa, Anbar, Salah al-Din, Erbil, Dohuk en Kirkuk.
Daarnaast heeft Nederland substantieel bijgedragen aan de stabilisatie en wederopbouw van door ISIS verwoeste gebieden. Via de Funding Facility for Stabilisation heeft Nederland sinds 2015 met EUR 57 miljoen (inclusief de recent aangekondigd bijdrage van EUR 20 miljoen) bijgedragen aan herstel van essentiële infrastructuur in op ISIS bevrijde gebieden. De FFS werkt in alle op ISIS heroverde gebieden, inclusief de provincies Ninewa, Anbar, Salah al-Din en Kirkuk. Nederland draagt ook bij aan psychosociale ondersteuning van Yezidi vrouwen en kinderen en andere kwetsbare groepen in Noord-Irak via Norwegian People’s Aid.
Via een recente bijdrage van EUR 5 miljoen voor UNICEF steunt Nederland de komende 2 jaar toegang tot onderwijs en psychologische ondersteuning voor kinderen in kwetsbare posities, in provincies die het hardst getroffen zijn door het conflict (Anbar, Ninewa, Kirkuk en Dohuk). Via de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) draagt Nederland bij aan het versterken van sociale cohesie in Irak en het creëren van werkgelegenheid voor Iraakse jongeren. Hierbij is speciale aandacht voor teruggekeerde ontheemden en voor preventie van verdere ontheemding.
Voor een gedetailleerd overzicht van de Nederlandse activiteiten in Irak verwijs ik u graag naar het overzicht dat is meegestuurd met beantwoording van kamervragen op 23 januari jl. (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 953).
Bent u van mening dat de slachtoffers van ISIS (moslims, yezidi’s, christenen, enzovoorts) voldoende worden ondersteund?
Alle bevolkingsgroepen hebben geleden onder het bewind van ISIS. We hebben allemaal de schrijnende verhalen gehoord en hebben de beelden van de verwoesting voor ogen. Ook bij mijn recente bezoek aan Irak heb ik deze verhalen gehoord en de enorme uitdagingen voor de slachtoffers van ISIS gezien. Daarom is en blijft Nederland een belangrijke partner van Irak in het bieden van hulp voor mensen die het meest hebben geleden onder ISIS. Zoals ik tijdens mijn reis heb aangekondigd, zal Nederland EUR 20 miljoen extra bijdragen aan het FFS programma van UNDP en trekt Nederland EUR 10 miljoen uit voor humanitaire hulp aan Irak in 2018. Daarnaast wordt de psychosociale hulp uitgebreid voor slachtoffers van ISIS, ontheemden en vluchtelingen (o.m. via UNICEF). De steun voor onderwijs voor kinderen van (teruggekeerde) ontheemden wordt voortgezet, o.a. via UNICEF. Via IOM krijgen ontheemden steun voor herintegratie en om in hun eigen inkomen te voorzien, bijvoorbeeld via vakopleidingen.
Bent u van mening dat deze situatie vraagt om specifiek beleid op minderheden als christenen en yezidi’s in Irak?
In lijn met motie (Kamerstuk 27 925, nr. 623) van de leden Voordewind en Van Helvert zet Nederland zich in voor de bescherming van minderheden in Irak, waaronder Christenen en Yezidi’s.
Nederland biedt humanitaire hulp aan de meest hulpbehoevenden. Volgens het VN Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA), de coördinerende VN-instelling voor humanitaire hulp, zijn de noden het hoogst in Ninewa in Noord-Irak. De focus van humanitaire activiteiten in Irak lag zodoende in deze regio in de eerste helft van 2018, waar de hulp ook genoemde minderheden ten goede moet komen mits zij behoren tot de meest hulpbehoevenden. De afweging wie hiertoe behoort wordt gemaakt door professionele organisaties die op basis van onafhankelijk en onpartijdig onderzoek de meest hulpbehoevenden identificeren. Deze afweging geschiedt op basis van noden, en niet op basis van etniciteit of religie.
Ook in de projecten die zijn beschreven in het antwoord op vraag negen heeft Nederland speciale aandacht voor kwetsbare groepen. Deze hulp komt onder andere ten goede aan Christenen en Yezidi’s.
In hoeverre zou de organisatie Caritas een partner kunnen zijn voor Nederland in de wederopbouw van Noord-Irak, aangezien zij wel hulp zouden weten te realiseren?
In principe kan iedere private (non-profit) organisatie een subsidieaanvraag indienen voor het genoemde doel. In de beoordeling van de aanvraag, die van voldoende kwaliteit moet zijn, wordt een afweging gemaakt op grond van onder andere de (beleids)relevantie van de voorgestelde interventie, de technische kwaliteit van het voorstel en de uitvoeringscapaciteit van de aanvrager.
Heeft u onlangs, tijdens uw werkbezoek aan Irak, soortgelijke geluiden over de afwezigheid van hulp vernomen?
De verwoesting in Irak is groot en er zijn grote uitdagingen om iedereen te kunnen ondersteunen, maar tijdens mijn bezoek heb ik geen soortgelijke geluiden over de afwezigheid van hulp gehoord.
Bent u op de hoogte van de situatie in de Noord-Iraakse stad Sinjar? Welke noden zijn volgens u daar het meest nodig? Zijn er ook andere hulpprogramma’s actief dan die van de EU?
Sinjar is ook voor Nederlandse vertegenwoordigers moeilijk te bereiken. Nederland beschikt daarom niet over een eigenstandige informatiepositie om de situatie ter plaatse te beoordelen. Diverse hulporganisaties, zoals UNDP, rapporteren dat de situatie ter plaatse nog altijd slecht is. Er vindt weinig terugkeer van ontheemden plaats naar Sinjar. De oorlogsschade is groot. Verschillende groepen controleren het gebied en de toegangswegen eromheen. De door hen ingerichte check points bemoeilijken soms de toegang voor hulpverleners. De veiligheidssituatie is onvoorspelbaar.
Dit neemt niet weg dat diverse hulporganisaties werkzaamheden in het gebied hebben opgepakt. Zo is het door zowel Nederland als de EU gefinancierde FFS inmiddels begonnen met 35 stabilisatieprojecten. Denk bijvoorbeeld aan herstel van scholen, mogelijk maken van medische zorg en herstel van de watervoorziening. De steun van Nederland aan de Mines Advisory Group voor het ontmijnen van bevrijde gebieden sluit hierop aan en maakt het voor ontheemden veiliger om terug te keren naar huis. De inspanningen van deze organisaties zijn onafhankelijk en neutraal en worden gekozen op basis van waar de noden het hoogst zijn.
De stad Sinjar staat zeker op de agenda, maar zoals gezegd baseert Nederland zich bij de toewijzing van humanitaire middelen op het humanitaire imperatief en de humanitaire principes, en kiest er niet voor om voorkeuren voor prioriteiten, groepen of gebieden aan deze organisaties op te leggen.
Kunt u daarbij specifiek aangeven wat de internationale gemeenschap op dit moment doet om de 3.200 al in 2014 uit Sinjar ontvoerde yezidi vrouwen en kinderen te bevrijden?2
In het meest recente rapport van UNAMI, de VN missie in Irak, wordt vermeld dat iets minder dan de helft van de sinds 2014 door ISIS ontvoerde Yezidi’s (mannen en vrouwen) zijn bevrijd of gevlucht. Er zijn 3100 Yezidi’s die zich nog in ISIS gebied bevinden of worden vermist. Bij de bevrijding van gebieden onder controle van ISIS heeft de internationale gemeenschap verschillende pogingen ondernomen om daarbij de gevangen genomen vrouwen en kinderen vrij te krijgen, met wisselend succes. Nederland en de internationale gemeenschap blijven aandacht vragen voor de situatie van de Yezidi’s, o.a. bij de VN en de Iraakse autoriteiten.
Welke rol spelen de yezidi’s volgens u in de wederopbouw van (Noord-)Irak? Welke rol wordt hen door de Iraakse autoriteiten toebedeeld?
Alle Iraakse bevolkingsgroepen zijn belangrijk voor de toekomst van het land. Dat geldt ook voor de Yezidi’s. Veiligheid, een toekomstperspectief en betrokkenheid bij het Iraaks bestuur zijn van vitaal belang. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de Iraakse regering. Nederland en de EU hebben Irak meerdere keren opgeroepen te komen tot een inclusief Irak waarin alle bevolkingsgroepen een toekomst hebben, en zal de ontwikkelingen op dat punt blijven volgen, ook in nauw overleg met Yezidi-organisaties.
Zijn er Nederlandse niet-gouvernementele organisaties actief in Noord-Irak? Zo ja, welke?
Er zijn verschillende Nederlandse organisaties actief in Noord-Irak, waaronder de partners van de DRA (Dorcas, ICCO & Kerk in Actie/ACT Alliance, Oxfam Novib, Tearfund, Terre des Hommes, World Vision en ZOA). Ook SPARK is actief in Noord-Irak en internationale afdeling van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-I) zal er binnenkort met Europese fondsen aan de slag gaan. Pax zet zich via lokale partners in voor het versterken van de dialoog tussen maatschappelijke organisaties en lokale autoriteiten in onder andere het noordwesten van Ninewa.
Hoeveel middelen heeft Nederland momenteel gereserveerd voor hulp aan Noord-Irak en specifiek voor de yezidi’s?
Het is niet mogelijk hier een exact bedrag aan te verbinden. Dit hangt samen met de wijze waarop Nederland humanitaire hulp versterkt, waarbij hulporganisaties hun inzet bepalen op basis van waar de noden het hoogst zijn.
De Nederlandse humanitaire bijdrage voor Irak loopt via twee kanalen: de DRA en het door de VN beheerde Iraq Humanitarian Pooled Fund (IHF). Voor beide bijdragen geschiedt programmering op basis van het Humanitarian Response Plan.
Via de DRA wordt in 2.018 EUR 3,78 miljoen aan het huidige Joint Response programma in Irak bijgedragen. Met dit geld wordt humanitaire hulp aan 113.600 mensen in nood gefinancierd. De Nederlandse hulporganisaties richten zich daarbij voornamelijk op activiteiten in het kader van mentale gezondheid en psychosociale zorg, alsook WASH interventies en cash-programma’s. De partners binnen de DRA zijn onder meer aanwezig in Noord-Irak, waaronder in Ninewa en Kirkuk. De Nederlandse bijdrage aan het IHF bedraagt EUR 7 miljoen in 2018; dit geld wordt door OCHA ingezet om humanitaire respons te financieren daar waar dit het hardst nodig is.
Op het gebied van stabilisatie komen zowel het door Nederland gesteunde FFS programma als ontmijningsactiviteiten van UNMAS ten goede aan de meest kwetsbare groepen, waaronder Yezidi’s. Nederland steunt daarnaast Norwegian People’s Aid voor het bieden van psychosociale hulp aan Yezidi’s en andere kwetsbare groepen in Noord-Irak. Ook de bijdragen aan UNICEF en IOM, genoemd onder het antwoord op vraag 9, komen mede ten goede aan Noord-Irak.
Hoe, wat en waar gaat u de extra middelen beschikbaar stellen voor Irak, zoals gesteld in het nota-overleg van 28 juni 2018?
Om het beleid van de nota «Investeren in Perspectief – Goed voor de Wereld, Goed voor Nederland» verder uit te werken, wordt op dit moment een landenstrategie voor Irak opgesteld. In deze strategie wordt onder meer het kader gegeven voor het uitgeven van de extra middelen voor Irak, aangekondigd in het notaoverleg van 28 juni 2018. Nederland zal in de samenwerking met Irak inzetten op vier werkvelden: veiligheid, migratie, werk en inkomen en mensenrechten. Bescherming van kwetsbare groepen en perspectief voor vrouwen en jongeren is daar expliciet onderdeel van.
Kunt u een overzicht geven van met EU-gelden gerealiseerde projecten in Noord-Irak gedurende de afgelopen vijf jaar?
De Europese Commissie rapporteert over de inzet in Irak maar maakt daarbij veelal geen regionaal onderscheid. Het is daarom niet precies aan te geven welke projecten in Noord-Irak zijn uitgevoerd. Humanitaire projecten gefinancierd door de Europese Commissie richten zich met name op opvang van ontheemden, water en sanitaire voorzieningen, protection activiteiten, gezondheidszorg inclusief psychosociale zorg en onderwijs binnen crisissituaties. In het huidige Meerjarig Financieel Kader (2014–2020) is vanuit het Ontwikkelingssamenwerkingsinstrument (DCI) EUR 78 miljoen beschikbaar voor Irak. De thematische focus ligt hierbij op versterking van mensenrechten en rechtsstaatontwikkeling; capaciteitsopbouw in onderwijs; en ontwikkeling van duurzame energie. Daarnaast worden er uit het Instrument voor bijdrage aan het Stabiliteit en Vrede 11 projecten in Irak uitgevoerd sinds 2014 voor EUR 33,8 miljoen. Een aantal van deze projecten wordt ook in andere landen in de regio uitgevoerd. Irak valt tevens binnen het bereik van het Regionaal Trustfonds van de EU in reactie op de Syrische crisis (Madad-fonds) waarbinnen in totaal EUR 1,4 miljard beschikbaar is, waarvan EUR 107 miljoen voor Irak. Onder het Trustfonds worden onder meer projecten uitgevoerd gericht op het versterken van livelihoods, gezondheidszorg en onderwijs, alsmede trainingen voor vluchtelingen, ontheemden en gastgemeenschappen, onder andere in Turkije, Libanon en Noord-Irak.3
Kunt u een overzicht geven van met Nederlandse gelden gerealiseerde projecten in Noord-Irak gedurende de afgelopen vijf jaar?
In de bijlage van het antwoord op vragen van de leden van Helvert en Omtzigt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 953) van 23 januari jl. vindt u een volledig overzicht van de Nederlandse inzet in Irak sinds 2011. Daarbij komt nog de recent toegekende steun voor UNICEF (EUR 5 miljoen) en IOM (EUR 3,5 miljoen), die nader is toegelicht onder vraag 8.
Kunt u bij de uitvoering van de motie-Voordewind/Kuik deze situatie en de beantwoording van deze vragen meenemen?3
Ja.
Terugkeer van Nederlandse vrouwen en minderjarige kinderen in slechte gezondheid in IS-gebied |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Nederland wil IS-vrouwen in Syrië terug voor vervolging»1 en «IS-kinderen terug naar Nederland»?2
Ja.
Klopt het dat het openbaar ministerie (OM) de Koerdische autoriteiten heeft verzocht drie Nederlandse vrouwen in Syrië te laten vertrekken uit hun kampen zodat ze in Nederland kunnen worden berecht? Zo ja, op welke wijze worden deze vrouwen vanuit de Koerdische kampen naar Nederland overgebracht?
Het kabinet zet niet actief in op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun minderjarige kinderen. Zoals aangegeven in mijn brief van 26 juni jl. (Kamerstuk 29 754, nr. 461) wordt in de afweging om al dan niet bijstand te verlenen naast de belangen van de kinderen, ook gekeken naar andere aspecten, zoals de veiligheid van de betrokkene, internationale diplomatieke verhoudingen en de veiligheidssituatie in de regio. In het geval van de drie Nederlandse vrouwen heeft het OM mij verzocht de internationale arrestatiebevelen die door het OM tegen deze drie vrouwen zijn uitgevaardigd kenbaar te maken bij de de facto (lokale) autoriteiten in Noord-Syrië ten behoeve van uitlevering aan en berechting in Nederland. Het is niet zo dat het OM de de facto (lokale) autoriteiten in Noord-Syrië kan verzoeken de drie Nederlandse vrouwen – ten behoeve van hun berechting in Nederland – naar Nederland over te brengen.
Op mijn verzoek is op ambtelijk niveau gesproken over de situatie in de regio met de Benelux-vertegenwoordiging in Den Haag van de Democratic Federation of Northern Syria. Bij deze gelegenheid zijn de internationale arrestatiebevelen overhandigd die tegen de drie genoemde personen zijn uitgevaardigd. Dit gebeurde begin juni en heeft tot op dit moment niet tot enige reactie van de Koerdische autoriteiten geleid.
In één van de drie zaken is tevens sprake van een beschikking van de rechtbank van Rotterdam houdende een bevel tot gevangenneming ex art. 65 lid 3 Sv. In de beschikking draagt de Rechtbank het OM op om het bevel gevangenneming bij mij onder de aandacht te brengen. Dit ten einde al het nodige te doen om de strafrechtelijke internationale signalering tegen de verdachte kenbaar te maken bij de de facto (lokale) autoriteiten in Noord-Syrië.
Klopt het dat voor iedere Nederlandse Syriëganger, zoals voor deze vrouwen, door het OM een vervolgingsplan is voorbereid, zodat zij bij aankomst in Nederland direct een strafrechtelijke procedure in gaan teneinde berecht te worden voor de misdaden die zij in Syrië en Irak hebben begaan?
Zoals ook aangegeven in mijn brief van 25 mei jl. (Kamerstuk 29 754 nr. 447) aan uw Kamer loopt tegen alle personen waarvan bekend is dat zij vanuit Nederland zijn uitgereisd naar de strijdgebieden in Syrië en Irak een strafrechtelijk onderzoek. Het OM heeft hen wereldwijd gesignaleerd met het oog op aanhouding en uitlevering aan Nederland. Elke onderkende terugkeerder wordt bij aankomst in Nederland aangehouden waarna het Openbaar Ministerie het strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte verder ter hand neemt.
Zijn bij deze drie Nederlandse vrouwen minderjarige kinderen betrokken? Zo ja, geldt dit verzoek ook voor de kinderen?
Uit de beschikbare informatie blijkt dat deze vrouwen minderjarige kinderen hebben. Het verzoek inzake strafvervolging geldt niet voor deze kinderen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 6 heeft het overbrengen van de internationale arrestatiebevelen op dit moment niet tot enige reactie van de Koerdische autoriteiten geleid. In het geval dat vrouwen voor strafvervolging naar Nederland terugkeren ligt het in de rede dat ook de kinderen meekomen.
Klopt het dat voor 60 Nederlandse minderjarige kinderen IS-gebied een terugkeerplan wordt opgesteld om de juiste zorg toe te passen teneinde te voorkomen dat deze kinderen in Nederland verder radicaliseren of getraumatiseerd blijven? Waarom gebeurt dit niet voor alle 145 kinderen die zich in IS-gebied bevinden?3
Zoals vermeld in het laatste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (bijlage bij Kamerstuk 29 754, nr. 418) bevinden er op dit moment tenminste 145 kinderen met een Nederlandse link in het overgebleven strijdgebied in Syrië en Irak. Daarnaast bevinden zich ten minste 30 kinderen met een Nederlandse link (in de regio) buiten het strijdgebied, waaronder in de opvangkampen in Noord-Syrië. Van deze 175 kinderen zijn bij de Raad voor de Kinderbescherming 100 namen in beeld. Voor 60 minderjarigen is momenteel een terugkeerplan opgesteld of is deze reeds afgerond. In deze plannen wordt per kind gekeken wie er na terugkeer voor het kind gaat zorgen en welke hulp moet worden geregeld voor het kind. Voor de overige namen die bij de Raad voor de Kinderbescherming bekend zijn, moet dit onderzoek nog starten.
Hoe verhoudt het verzoek van het OM aan de Koerden zich tot uw eerdere stellingname dat Syriëgangers niet actief worden teruggehaald? Wat is het verschil tussen actief terughalen en de Koerden verzoeken de Nederlandse Syriëgangers uit hun kampen te laten vertrekken om ze in Nederland te laten berechten?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Koerden al eerder aangegeven hebben bereid te zijn Nederlandse vrouwen en kinderen naar Noord-Irak te brengen? Klopt het dat (delen van) Noord-Irak inmiddels aangemerkt wordt als veilig gebied? Wat is uw reactie op dit aanbod?
De veiligheidssituatie in Irak blijft onverminderd precair. Zoals nu aangegeven in het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden alle reizen naar het grensgebied tussen de Koerdistan Autonome Regio en Syrië en de Koerdistan Autonome Regio en Turkije ontraden behalve de Ibrahim Khalil grensovergang met Turkije. Verder geldt voor de Koerdistan Autonome Regio dat niet-noodzakelijke reizen worden ontraden.
In de communicatie met de vertegenwoordigers van Democratic Federation of Northern Syria is door hen gemeld dat ze bereid zijn de Nederlandse overheid te assisteren om de situatie van de Nederlandse burgers en met name die van de kinderen op te lossen. In de overweging om op een dergelijk aanbod in te gaan, spelen verschillende aspecten een rol, waarbij naast de belangen van de kinderen, ook gekeken wordt naar de veiligheid van de betrokkene, de internationale diplomatieke verhoudingen en de veiligheidssituatie in de regio.
Bent u bereid consulaire bijstand te verlenen aan en mee te werken aan de terugkeer naar Nederland van Koerden die Nederlandse vrouwen en minderjarige kinderen naar veilige gebieden in Noord-Irak brengen? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt dit, wat betreft de kinderen, zich tot de door de Kinderombudsman aangehaald verplichtingen uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind?4
De Nederlandse overheid biedt geen bijstand in Syrië aan terugkeerders uit IS-gebied. Wanneer men zich in persoon meldt bij een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in een ander land, kan men daar vragen om consulaire bijstand zoals de verstrekking van reisdocumenten. Uit het IVRK volgt naar het oordeel van de regering geen verplichting om deze kinderen terug te halen. Hoewel de overheid zich problemen van Nederlanders in het buitenland aantrekt, is het aan de overheid om te bepalen of, en zo ja welke (vorm van) bijstand gegeven kan worden. Zoals ook aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 6wordt in de afweging om al dan niet bijstand te verlenen naast de belangen van de kinderen, ook gekeken naar andere aspecten, zoals de veiligheid van de betrokkene, internationale diplomatieke verhoudingen en de veiligheidssituatie in de regio. Daarbij speelt dat het terughalen van kinderen niet los kan worden gezien van hun ouders, aangezien het scheiden van kinderen en ouders in beginsel onwenselijk is en juridisch complex ligt. Al deze overwegingen in ogenschouw nemend, leiden ertoe dat het kabinet niet actief inzet op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun minderjarige kinderen die in Syrië en Irak verblijven. Dit laat onverlet dat er voortdurend naar de situatie wordt gekeken.
Heeft u het Rode Kruis verzocht Nederlandse vrouwen en (minderjarige) kinderen uit kampen in Syrië en Irak naar veilige gebieden in Irak te escorteren? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals aangegeven zet het kabinet niet actief in op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun minderjarige kinderen. Het Internationale Rode Kruis heeft een eigen, onafhankelijke taak en verantwoordelijkheid om mensen in nood bij te staan, ongeacht hun afkomst, en handelt niet uit opdracht van een staat.
Wat betekent het uitgangspunt in het kabinetsbeleid dat de Nederlandse overheid geen (consulaire) bijstand verleent in onveilige gebieden in Syrië en Irak, ook niet aan kinderen, voor de 30 kinderen met een Nederlandse link die zich (in de regio) buiten het strijdgebied bevinden, waaronder in de opvangkampen in Noord-Syrië?5
Zie antwoord vraag 8.
Betekent uw stellingname dat u de berichten over de gezondheidssituatie van Nederlandse minderjarige kinderen in Syrië niet kunt verifiëren dat deze kinderen door geen enkele Nederlandse overheidsfunctionaris zijn bezocht?6
Met mijn antwoord dat ik de berichten niet kan verifiëren heb ik willen aangeven dat ik via verschillende kanalen informatie over de situatie in de kampen ontvang, maar dat het lastig is om een actueel en volledig beeld te krijgen. In EU verband heb ik overleg geïnitieerd onder leiding van de EU CT-Coördinator De Kerckhove, waarbij onder andere wordt gesproken over een mogelijke rol die het Internationale Rode Kruis (ICRC) kan spelen met betrekking tot de situatie in de kampen.
Ontvangen Nederlandse vrouwen in Koerdische kampen in Syrië consulaire bijstand? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat het OM het liefst alle Nederlandse Syriëgangers wil vervolgen? Kan het OM hiertoe voor al deze mensen een gerechtelijk bevel uitvaardigen? Zo ja, bent u bereid al deze mensen volgens dezelfde wijze als de drie betreffende IS-vrouwen naar Nederland te halen om ze hier in Nederland te kunnen berechten voor de misdaden die zij in Syrië en Irak hebben begaan?
Tegen alle personen waarvan bekend is dat zij vanuit Nederland zijn uitgereisd naar de strijdgebieden in Syrië en Irak loopt een strafrechtelijk onderzoek. Het OM heeft hen wereldwijd gesignaleerd met het oog op aanhouding en uitlevering aan Nederland. Elke onderkende terugkeerder wordt bij aankomst in Nederland aangehouden waarna het Openbaar Ministerie het strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte verder ter hand neemt.
Op verzoek van het OM kan ik de internationale signalering ter aanhouding, vervolging en berechting tegen een verdachte kenbaar maken bij de de facto (lokale) autoriteiten in Noord-Syrië. Het OM weegt per casus af of een dergelijk verzoek wordt gedaan. Gerechtelijke bevelen, zoals een bevel gevangenneming, worden uitgevaardigd door de rechtbank. Het OM kan deze niet zelfstandig uitvaardigen. Als het OM een verzoek aan mij doet om het arrestatiebevel kenbaar te maken bij de de facto (lokale) autoriteiten, zal ik dit per geval beoordelen.
Welke andere landen met vrouwelijke en minderjarige onderdanen in Koerdische kampen in Syrië en Irak hebben al mensen teruggehaald? Op welke wijze is dit gebeurd? Welke procedures kennen deze landen om Syriëgangers voor het gerecht te krijgen? Welke procedures kennen deze landen om minderjarige kinderen op te vangen?
Europese lidstaten verlenen op dit moment geen bijstand aan personen die de gebieden in Syrië en Irak willen verlaten. Lidstaten kunnen hier in individuele gevallen van afwijken om bijvoorbeeld humanitaire redenen, gebaseerd op humanitaire noden. Voor zover bij mij bekend is hier in enkele gevallen sprake van geweest.
Lidstaten kennen hun eigen juridische procedures voor strafrechtelijke vervolging. Dit is in eerste instantie een nationale bevoegdheid. Ik hecht er belang aan om in Europees verband gezamenlijk op te trekken en dat gebeurt ook zoveel mogelijk. Lidstaten informeren elkaar regelmatig over hun aanpak en waar mogelijk wordt deze gestroomlijnd. Nederland bepleit in deze overleggen een combinatie tussen zorg en veiligheid wanneer minderjarigen terugkeren in het land van herkomst.
De bronbescherming van journalisten |
|
Maarten Groothuizen (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Openbaar Ministerie luistert journalist af in moordzaak broer kroongetuige»1 en «Ook Rotterdams OM in de fout met journalist»?2
Ja.
Bent u van mening dat het openbaar ministerie (OM) haar interne procedure van verplicht overleg met de parketleiding en vervolgens met het college van procureurs-generaal voldoende heeft geborgd? Zo ja, hoe geldt dat in zaken waarin sprake is van grote spoed? Is de interne procedure dan ook voldoende gewaarborgd?
Ja. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 van Kamervragen van de leden Van Oosten en Yesilgöz-Zegerius (beiden VVD), met kenmerk 2018Z13577 heb aangegeven, wordt de Aanwijzing toepassing dwangmiddelen bij journalisten (Hierna: de Aanwijzing) op dit moment aangepast en in lijn gebracht met het aangenomen Wetsvoorstel bronbescherming in strafzaken. In de nieuwe aanwijzing is wederom een procedure opgenomen van verplicht overleg met de parketleiding.
Daarnaast wordt binnen de opleidingstrajecten van het OM, zowel in de leergang voor nieuwe officieren van justitie als in de permanente educatie (nog) meer ruimte gemaakt voor het onderwerp «journalistieke bronbescherming». De procedure zoals opgenomen in de aanwijzing geldt ook in het geval van grote spoed.
Herinnert u zich het mondelinge vragenuur van 12 juni 2018, waarin u aangaf dat het OM maatregelen treft om dit soort incidenten in de toekomst te voorkomen?
Ja.
Welke maatregelen heeft het OM al getroffen? Welke maatregelen gaat het OM nog treffen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Bent u van mening dat het aanscherpen van de aanwijzing voldoende is om dit soort incidenten in de toekomst te voorkomen? Zo nee, welke andere maatregelen gaat u treffen?
Aangezien de Aanwijzing in lijn wordt gebracht met het aangenomen Wetsvoorstel bronbescherming in strafzaken en er in de opleidingstrajecten van het OM meer aandacht wordt besteed aan de journalistieke bronbescherming, zie ik op dit moment geen aanleiding om extra maatregelen te treffen.
Ziet u in de onder vraag 1 genoemde kwesties aanleiding om extra maatregelen te treffen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat de leiding van het OM voldoende zicht heeft op zaken waarin bronbescherming een rol speelt? Zo nee, hoe komt dat en welke maatregelen gaat u treffen om dat te verbeteren?
Ja.
Welke voorbereidingen treft het OM voor een zorgvuldige uitvoering van het recent aangenomen wetsvoorstel bronbescherming in strafzaken (Kamerstuk 34 032)?
Zoals gezegd is het OM thans doende de Aanwijzing in lijn te brengen met het recent aangenomen Wetsvoorstel bronbescherming in strafzaken.
Bent u van oordeel dat binnen de cultuur van de politie en het OM voldoende begrip bestaat van het belang van bronbescherming en de rol van de journalistiek in een democratische rechtsstaat? Zo ja, hoe verklaart u dan de recente incidenten? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om de cultuur te veranderen?
Ja. De voorzitter van het College van procureurs-generaal heeft eerder aangegeven bronbescherming van journalisten uiterst belangrijk te vinden. De achtergrond voor de Aanwijzing ligt in het feit dat een journalist op grond van artikel 10 van het EVRM het recht heeft om zijn bronnen te beschermen en dat het overheden in beginsel niet is toegestaan om daarop een inbreuk te maken. De betreffende opname, waarnaar in vraag 11 wordt verwezen, is nooit uitgeluisterd en uiteindelijk na overleg met het College van procureurs-generaal in opdracht van de hoofdofficier van justitie in Amsterdam vernietigd, omdat het OM van oordeel is dat de opname in dit specifieke geval een ontoelaatbare inbreuk was op de bronbescherming van journalisten.
De recente incidenten hebben de aandacht voor bronbescherming van journalisten binnen het OM vergroot. De nieuwe Aanwijzing zal binnen het OM breed worden uitgedragen en in de leergangen van het OM zal nog meer aandacht worden besteed aan dit onderwerp.
Kent u het persbericht van het OM van 4 juli 2018 «Opgenomen gesprek met journalist vernietigd zonder uit te luisteren?3
Ja.
Kunt u de passage «De betreffende opname is, ondanks de opdracht van de rechter commissaris daartoe, nooit uitgeluisterd en uiteindelijk na overleg met het College van procureurs-generaal in opdracht van de hoofdofficier van justitie in Amsterdam vernietigd» nader toelichten?
De betreffende opname is, ondanks de opdracht van de rechter-commissaris daartoe, nooit uitgeluisterd en uiteindelijk na overleg met het College van procureurs-generaal in opdracht van de hoofdofficier van justitie in Amsterdam vernietigd. Voorafgaand aan het bevel ten aanzien van dit middel heeft niet de vereiste interne toetsing plaatsgevonden en het OM was van oordeel dat in dit specifieke geval de opname een ontoelaatbare inbreuk was op de bronbescherming van journalisten.
De capaciteit in de mondzorg |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Waarom kiest u ervoor het Capaciteitsorgaan weer een onderzoek te laten doen naar de capaciteit in de mondzorg, aangezien dit orgaan zich toch al eerder over dit vraagstuk heeft gebogen waarbij vaststaat dat de opleidingscapaciteit fors omhoog moet om aan de toekomstige vraag aan tandartsen te voldoen? Is dit extra onderzoek bedoeld als een vertragingstechniek? Zo nee, waarom niet?1
Er is bij het nader onderzoek door het Capaciteitsorgaan geen sprake van «vertragingstechniek». Zoals gemeld in de brief van 29 juni jl. van de Minister van OCW en ondergetekende aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstuk 33 578, nr. 57), zijn tijdens het onderzoek van het onderzoeksbureau vragen gerezen omtrent de kwaliteit van het onderzoek. Het onderzoeksbureau plaatst zelf ook de kanttekening bij het onderzoek dat het raadzaam is om scenario’s uit te werken waarin de (potentiële) effecten van de taakherschikking zijn meegenomen. Het onderzoeksbureau is van mening dat nader onderzoek naar het proces van taakherschikking binnen de mondzorg nodig is om een gericht instroomadvies te kunnen uitbrengen.
Gezien de kritische kanttekeningen die geplaatst worden bij het onderzoek en de mogelijk aanzienlijke financiële consequenties is in de bovengenoemde brief aangegeven dat een nader onderzoek door het Capaciteitsorgaan wordt uitgevoerd waarbij de (potentiële) effecten van de taakherschikking worden meegenomen.
Kunt u toelichten waarom drie opvolgende onderzoeksrapporten die aantonen dat de capaciteit in de mondzorg omhoog moet u niet overtuigen? Hoeveel heeft de uitvoering van de vier onderzoeken naar de capaciteit in de mondzorg straks in totaal gekost?
Het laatste onderzoek van het Capaciteitsorgaan naar de capaciteit in de mondzorg dateert uit 2013 (Capaciteitsplan beroepen mondzorg). Het nader onderzoek door het Capaciteitsorgaan is bedoeld om een samenhangend en actueel beeld te scheppen van de benodigde opleidingscapaciteit in de mondzorg.
Per brief van 12 maart 2012 (Kamerstuk 32 620, nr. 57) heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven in te zetten op taakherschikking in plaats van op het opleiden van meer tandartsen. De inzet op taakherschikking past in het kabinetsbeleid van de juiste zorgverlener op de juiste plaats. In het laatste rapport van het Capaciteitsorgaan over de mondzorg (deelrapport 3 Beroepen Mondzorg, oktober 2013) staat beschreven dat de taakherschikking zal stagneren als geen sturing op dit proces plaatsvindt (bijlage bij Kamerstuk 29 282, nr. 196). Er is daarom toen voor gekozen om het minimum advies van het Capaciteitsorgaan voor het aantal opleidingsplaatsen Tandheelkunde aan te houden.
Op 21 februari 2017 heeft mijn ambtsvoorganger tijdens het AO Mondzorg en Eerstelijnszorg toegezegd om, samen met het Ministerie van OCW, onderzoek te laten doen naar de huidige en toekomstige benodigde capaciteit in de mondzorg waarbij ook specifiek aandacht zal zijn voor het aantal buitenlandse tandartsen. Dit om een meer actueel beeld te krijgen. Ik heb u op 29 juni jl. per brief (Kamerstuk 33 578, nr. 57) geïnformeerd over de resultaten van dit onderzoek. Aangezien dit onderzoek aanleiding geeft voor vervolgonderzoek heb ik samen met mijn collega van OCW het Capaciteitsorgaan gevraagd nader onderzoek te doen.
De onderzoeken van het capaciteitsorgaan (Capaciteitsorgaan 2010, Capaciteitsorgaan 2013) zijn gefinancierd middels een instellingssubsidie. Het totaal bedrag van deze subsidies kunt u terugvinden in de begrotingen van VWS (beide jaren ongeveer € 1,6 miljoen). Dit is grotendeels besteed aan de onderdelen (para)medische (vervolg)opleidingen en beroepen geestelijke gezondheidszorg. Het onderzoek door het onderzoeksbureau (Panteia 2018) heeft € 84.325,66 gekost.
Hoelang wordt het besluit over het al dan niet verhogen van de capaciteit in de mondzorg met het nieuwe onderzoek uitgesteld? Wanneer kan precies en eindelijk duidelijkheid worden verwacht?
Het nader onderzoek door het Capaciteitsorgaan zal per september 2018 starten. Ik ben samen met mijn collega van OCW in gesprek met het Capaciteitsorgaan over wanneer het eindrapport gereed zal zijn. Na afronding van het onderzoek door het Capaciteitsorgaan zal een afweging moeten plaatsvinden tussen het Ministerie van OCW en VWS over de uitkomsten van het onderzoek. Aangezien het initiële opleidingen betreft neemt de Minister van OCW uiteindelijk een besluit over het al dan niet verhogen van de capaciteit van de opleiding tandheelkunde/mondzorgkunde.
Bent u bereid om hangende het nieuwe onderzoek naar de capaciteit in de mondzorg in ieder geval alvast de opleidingscapaciteit in de mondzorg te verhogen naar 300 per jaar om zo minstens het evenwicht tussen nieuwe en vertrekkende tandartsen te herstellen?
Nee, zie het antwoord op vraag 1.
Moet er een extra master-opleiding in een nieuwe stad gecreëerd worden omdat de opleidingen tijd nodig zullen hebben om de capaciteit te verruimen?
Zie de antwoorden op vraag 1 en 4.
Het rapport ‘Inzicht in en verantwoording van onderwijsgelden’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de conclusie die de Onderwijsraad trekt in zijn rapport «Inzicht in en verantwoording van onderwijsgelden» van 4 juli 2018, dat de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) niet voldoende capaciteiten en expertise heeft om gedegen financieel toezicht, gekoppeld aan kwaliteit en kwaliteitsverbetering, te houden? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen? Zo nee, waarom deelt u de conclusie van de Onderwijsraad niet?
De Onderwijsraad pleit voor uitbreiding van de capaciteit en expertise van de NVAO. Die is volgens de raad nodig om de nieuwe taak van beoordeling van de plannen voor de inzet van de studievoorschotmiddelen en beoordeling van de realisatie van die plannen, goed vorm te kunnen geven. Ik deel deze conclusie van de raad en heb reeds met de NVAO afspraken gemaakt over uitbreiding van de capaciteit. Afgesproken is ook dat de NVAO-panels die de beoordelingen voor de kwaliteitsafspraken zullen doen specifiek voor deze taak worden getraind.
Heeft dit gevolgen voor de uitvoering van de aangenomen motie-Tielen (Kamerstuk 31 288, nr. 643), waarin wordt verzocht de NVAO vooraf te laten controleren of de kwaliteitsafspraken die op instellingsniveau gemaakt worden meetbaar zijn en bijdragen aan de gestelde kwaliteitsdoelen? Zo ja, hoe gaat u in dat geval uitvoering geven aan deze motie?
Bij het bepalen van benodigde extra capaciteit van de NVAO is meegewogen dat de NVAO ook de meetbaarheid van de kwaliteitsafspraken en hun bijdrage aan de gestelde kwaliteitsdoelen zal beoordelen.
De grootverdieners in de zorgsector |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gehaaide ondernemers maken dikke winst in de zorg»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het zeer onwenselijk is dat er financiële winsten worden gemaakt met belastinggeld dat bedoeld is voor goede, betaalbare zorg? Zo nee, waarom niet?
Voor mijn opvatting over het maken en kunnen uitkeren van winst door zorgaanbieders verwijs ik naar de brief die ik 13 juli jl. met mijn collega-bewindslieden van VWS aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 34 775 XVI, nr. 150). Daarin hebben we aangekondigd nader onderzoek te doen naar verschillende aspecten van winstuitkering. Wij streven ernaar uw Kamer uiterlijk begin 2019 te informeren over de uitkomsten en onze conclusies.
Het lijkt mij overigens niet waarschijnlijk dat een zorgaanbieder onder normale omstandigheden een winstmarge kan realiseren van ruim 66%. Ik heb van de publieke toezichthouders vernomen dat zij van deze casus op de hoogte zijn.
Bent u bekend met de geschetste situatie in Almelo, waar na het verzenden van een zorgfactuur geen nadere controle op de uitvoering van die zorg wordt gedaan? Staat dit op zichzelf of is dit de praktijk in meerdere gemeenten?
Ja, ik ben bekend met de geschetste situatie in Almelo. De gemeente Almelo heeft in de beantwoording van raadsvragen naar aanleiding van dit artikel aangegeven dat facturen door de gemeente worden uitbetaald voor zover deze conform door de gemeente gestelde indicatie zijn. Ook worden aanbieders door de gemeente Almelo gecontroleerd op de uitvoering van de zorg op basis van de afspraken die hierover zijn gemaakt met de aanbieders in de contractering.
Alle gemeenten zijn op basis van de Wmo 2015 verantwoordelijk om te toetsen of Wmo-dienstverlening die wordt uitgevoerd door een gecontracteerde aanbieder voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen. Het gaat dan om de volgende kwaliteitsvereisten: veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht verstrekt, afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt, verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard en verstrekt met respect voor en inachtneming van de rechten van de cliënt. Gemeenten krijgen informatie over de kwaliteit van de uitvoering via signalen van cliënten, Wmo-consulenten, wijkteammedewerkers, aanbieders en de
Wmo-toezichthouder. Al deze informatie kan worden gebruikt om te sturen op de kwaliteit van de uitvoering bij het lopende contract met de aanbieder en mee te nemen bij een eventuele nieuwe contractering van een aanbieder.
Deelt u de opvatting dat de Wet toelating zorginstellingen zou moeten worden verbreed naar onder meer extramurale zorginstellingen zoals de thuiszorg? Zo nee, waarom niet?
Extramurale zorginstellingen die zorg leveren als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg hebben al te maken met de Wet toelating zorginstellingen (WTZi). Dat geldt niet voor dienstverlening op grond van de Wmo 2015. Naar mijn oordeel past het onder de WTZi brengen van de Wmo 2015 niet in het gedecentraliseerde stelsel waarin gemeenten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de Wmo 2015. Voor de zorg en ondersteuning op basis van de Wmo 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk om de aanbieders te selecteren die deze zorg en ondersteuning mogen verlenen en kritisch te kijken naar de voorwaarden waaronder zij dat doen.
Welke mogelijkheden ziet u om de winsten in de extramurale zorg aan banden te leggen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat eigenaren van zorginstellingen niet gaan vallen onder het door u voorgenomen wetsvoorstel met betrekking tot het effectiever aanpakken van topinkomens in de zorg? Zo ja, deelt u de opvatting dat ook eigenaren effectiever moeten kunnen worden aangepakt? Zo ja, hoe gaat u dit organiseren?
Eigenaren van zorginstellingen kunnen de rol van topfunctionaris bij «hun» zorginstelling vervullen. Zodra daarvan sprake is, is de WNT ook op dit moment al van toepassing op de bezoldiging als topfunctionaris. De voorgenomen wetgeving zal hierin geen verandering brengen.
Het beleid van Jeugdbescherming Rijnmond inzake reisadviezen naar Israël |
|
Gidi Markuszower (PVV), Fleur Agema (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (JRR) kinderen die onder toezicht staan negatief adviseert om met vakantie te gaan naar Israël vanwege de veiligheidsrisico’s die aan dit land zijn verbonden? Zo ja, waar is dit beleid op gebaseerd? Zo nee, waarom klopt dit niet?1
De Gecertificeerde Instelling (GI) beoordeelt van geval tot geval of aan een kind dat onder haar toezicht staat, toestemming kan worden verleend om naar het buitenland te reizen. Dit geldt voor elke buitenlandse bestemming. De GI betrekt daarbij alle relevante factoren. Zo kijkt de GI onder meer naar het gezin en de leeftijd van de minderjarige, wie de verantwoordelijkheid voor de minderjarige draagt tijdens de reis, waar de reis naar toe gaat en welk advies het Ministerie van Buitenlandse Zaken over de bestemming geeft. Op basis hiervan reageert de GI op het verzoek van de gezaghebbende ouders. Er is daarbij geen sprake van een algemeen negatief reisadvies voor welk land dan ook.
Bij klachten over de werkwijze van een GI kunnen cliënten zich wenden tot de klachtencommissie. Cliënten kunnen hierbij gebruik maken van ondersteuning door het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg.
Geldt een dergelijk negatief reisadvies ook voor kinderen die naar Turkije op vakantie willen gaan? Zo ja, waarom wordt er onderscheid gemaakt tussen reizen naar Israël en reizen naar Turkije en/of tussen reizen naar Israël en reizen naar Marokko?2 3 Acht u dit onderscheid gerechtvaardigd en, zo ja, op welke grond(en)? Zo nee, waarom geldt een dergelijk negatief reisadvies niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het overdreven is dat JRR het reizen naar landen volledig verbiedt, terwijl het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor grote gebieden in die landen niet het reisadvies «niet reizen» geeft (dus niet die gebieden categorisch als gevaarlijk aanduidt), maar slechts de waarschuwing «let op, veiligheidsrisico’s»? Zo nee, waarom niet?
Het advies van BZ over de bestemming van de reis is slechts één van de factoren bij de afweging of de GI toestemming verleent. Indien de GI op basis van een zorgvuldige afweging tot de conclusie komt dat mede door de reis naar het buitenland de ontwikkeling van de minderjarige in het geding dreigt te komen, is de GI verplicht daarnaar te handelen en toestemming voor die reis te weigeren. Dit is onderdeel van de wettelijke taak van de GI.
Bent u bereid er voor te zorgen dat JRR niet langer toestemming voor reizen naar dergelijke gebieden weigert indien de minderjarige zal reizen onder begeleiding van een meerderjarige die de noodzakelijke oplettendheid op veiligheidsrisico’s kan opbrengen? Zo nee, waarom niet?
De GI heeft de verantwoordelijkheid voor het kind en neemt beslissingen die noodzakelijk zijn om het kind veilig te laten opgroeien. Hieronder valt ook de bevoegdheid om te besluiten of de minderjarige waarover een kinderbeschermingsmaatregel is uitgesproken naar het buitenland mag reizen en of dat in het kader van gezond en veilig opgroeien verantwoord is. Dit gebeurt waar mogelijk in overleg met de ouders. De GI kan echter – als zij oordeelt dat het veilig opgroeien van het kind wordt bedreigd of dat daarover twijfel bestaat – besluiten dat de minderjarige niet naar het buitenland mag afreizen. De GI heeft de benodigde kennis en expertise om deze beoordeling te maken. Ik zie geen reden om deze bevoegdheid te beperken.
Het onderzoek naar de onveilige situatie van sekswerkers |
|
Michiel van Nispen |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de bevindingen van de onderzoekers van SOA Aids Nederland, het Aidsfonds en Proud over de onveilige situatie van sekswerkers?1
Elke vorm van geweld keur ik af en vraagt om stevig optreden. Sekswerkers moeten zich in onze maatschappij beschermd weten en voelen.
Kunt u per aanbeveling een reactie geven en daarbij aangeven in hoeverre u er uitvoering aan zult geven?
Het onderzoek van SOA Aids Nederland in samenwerking met PROUD is uitgevoerd in het kader van de motie Van Tongeren (GL) en Swinkels (D66) over de versterking van de maatschappelijke positie van sekswerkers.2 Ter uitvoering van deze motie verwacht ik op korte termijn tevens een onderzoek van het WODC over de maatschappelijke positie van sekswerkers. Zodra ik laatstgenoemd onderzoek heb ontvangen bied ik uw Kamer beide onderzoeken aan. Ik zal de uitkomsten en aanbevelingen van de rapporten bespreken met de verschillende betrokken actoren en aan de hand daarvan bezien of er aanvullende maatregelen nodig zijn om sekswerkers beter tegen geweld te beschermen en hun positie te versterken. Daaropvolgend ontvangt u dit najaar een inhoudelijke reactie op beide onderzoeken.
Wanneer bent u van plan het wederom gewijzigde wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijden misstanden seksbranche aan de Tweede Kamer te sturen?2 In hoeverre zal dit wetsvoorstel bijdragen aan meer mogelijkheden voor sekswerkers op een veilige manier legaal hun werk te doen?
De aanpassing van het Wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche wordt na de zomer in consultatie gebracht. Uitgangspunt van het wetsvoorstel is het reguleren van de branche om zo misstanden tegen te gaan en sekswerkers een veilige en gezonde werkomgeving te bieden. Het wetsvoorstel zal daarom zo worden ingericht dat het sekswerkers de mogelijkheid biedt om op een veilige manier legaal hun werk te kunnen doen.
Het bericht 'Openbaar Ministerie luistert journalist af in moordzaak broer kroongetuige' |
|
Foort van Oosten (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Openbaar Ministerie luistert journalist af in moordzaak broer kroongetuige»?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik heb kennisgenomen van dit bericht en ik neem deze schendingen van bronbescherming van journalisten hoog op.
Klopt het dat het openbaar ministerie (OM) een journalist heeft afgeluisterd in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar de moord op de broer van kroongetuige Nabil B.?
In de zaak van de moord op de broer van de kroongetuige op 29 maart 2018 in Amsterdam is inderdaad, nadat daartoe een vordering was gedaan bij de rechter-commissaris en deze een machtiging had verleend, een bevel gegeven om in een openbare ruimte een gesprek op te nemen tussen een journalist en een andere persoon.
Aan het bevel is weliswaar uitvoering gegeven, maar de betreffende opname is nog diezelfde dag, toen de handelwijze bekend werd bij de parketleiding, in een kluis gelegd. De betreffende opname is, ondanks de opdracht van de rechter-commissaris daartoe, nooit uitgeluisterd en uiteindelijk na overleg met het College van procureurs-generaal in opdracht van de hoofdofficier van justitie in Amsterdam vernietigd. Voorafgaand aan het bevel ten aanzien van dit middel heeft niet de vereiste interne toetsing plaatsgevonden en het OM was van oordeel dat in dit specifieke geval de opname een ontoelaatbare inbreuk was op de bronbescherming van journalisten.
Deelt u de overtuiging dat de vrijheid van pers een van de grondslagen is van de democratische rechtsstaat en dat het afluisteren van journalisten een inbreuk maakt op deze vrijheid?
Ja, die overtuiging deel ik. De voorzitter van het College van procureurs-generaal heeft eveneens eerder aangegeven bronbescherming van journalisten uiterst belangrijk te vinden.
Zoals is weergegeven in de Aanwijzing toepassing dwangmiddelen bij journalisten (hierna: de Aanwijzing), vormt de vrijheid van meningsuiting, zoals neergelegd in artikel 10 EVRM en artikel 7 Grondwet, een belangrijke pijler in een democratische rechtsstaat. Een journalist heeft op grond van artikel 10 EVRM het recht om zijn bronnen te beschermen en het is overheden in beginsel niet toegestaan daarop een inbreuk te maken. Journalisten zijn afhankelijk van hun bronnen om hun werk goed te kunnen doen, en daarom is bronbescherming een zwaarwegend recht.
Het recht op bronbescherming is echter niet absoluut. Uitgangspunt is dat in verband met de bronbescherming in strafzaken in de praktijk slechts sprake kan zijn van toepassing van strafvorderlijke dwangmiddelen, als dit het enige denkbare effectieve middel is om een zeer ernstig delict op te sporen en te voorkomen. Het moet gaan om die misdrijven waarbij het leven, de veiligheid of de gezondheid van mensen ernstig kan worden geschaad of in gevaar kan worden gebracht.
Het kán derhalve gerechtvaardigd zijn om onder bijzondere omstandigheden, zoals neergelegd in de Aanwijzing en zoals hiervoor beschreven, strafvorderlijke dwangmiddelen, waaronder begrepen het opnemen van communicatie door middel van een technisch hulpmiddel, toe te passen tegen journalisten.
Herinnert u zich uw belofte aan de Tweede Kamer, naar aanleiding van een eerder geval waarbij een journalist door het OM werd afgeluisterd, dat dit nooit meer zou gebeuren? Welke acties heeft u sindsdien ondernomen? Wat zijn hiervan de effecten?
Ja, dat herinner ik me. De Aanwijzing wordt op dit moment aangepast en in lijn gebracht met het aangenomen Wetsvoorstel bronbescherming in strafzaken.2
Daarnaast wordt binnen de opleidingstrajecten van het OM, zowel in de leergang voor nieuwe officieren van justitie als in de permanente educatie (nog) meer ruimte ingeruimd voor het onderwerp «journalistieke bronbescherming».
Hoe gaat het OM om met situaties waarin, al dan niet opzettelijk, journalisten worden afgeluisterd? Worden de afgeluisterde gesprekken direct vernietigd? In welke situaties is het gerechtvaardigd een journalist af te luisteren? In hoeverre verandert dit na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering tot vastlegging van het recht op bronbescherming bij vrije nieuwsgaring (Kamerstuk 34 032)?
De Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering tot vastlegging van het recht op bronbescherming codificeert in de eerste plaats dat journalisten en publicisten zich op een recht op bronbescherming kunnen beroepen. Het recht op bronbescherming is echter niet absoluut. Deze wet regelt dat bij de toepassing van bepaalde strafvorderlijke dwangmiddelen tegen journalisten en publicisten altijd vooraf een machtiging moet worden gevraagd aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris zal deze machtiging alleen kunnen verlenen als het algemeen maatschappelijk belang bij het verkrijgen van de informatie evident zwaarder weegt dan het belang van de vrije nieuwsgaring en het belang van de bronbescherming. Het kán derhalve gerechtvaardigd zijn om onder bijzondere omstandigheden strafvorderlijke dwangmiddelen, waaronder begrepen het opnemen van communicatie door middel van een technisch hulpmiddel, toe te passen tegen journalisten. In die uitzonderlijke gevallen waarin de rechter-commissaris een machtiging heeft afgegeven, zal het OM dan ook gebruik (kunnen) maken van het materiaal dat verkregen is door de inzet van het dwangmiddel. Indien het OM vaststelt dat door de inzet van dwangmiddelen toch een ongeoorloofde inbreuk op het recht op bronbescherming van de journalist is gemaakt en er daarbij gegevens zijn verkregen, zullen deze gegevens terstond worden vernietigd.
Een andere wijziging in de wet is dat voor het opvragen van verkeersgegevens van journalisten en publicisten is bepaald dat dergelijke vorderingen alleen kunnen worden gedaan op vordering van de officier van justitie met machtiging, te verlenen door de rechter-commissaris. Dit is een toevoeging aan de artikelen 126n, tweede lid en 126u, tweede lid Wetboek van Strafvordering, die bepalen dat de officier van justitie opdracht kan geven aan aanbieders van communicatiediensten om gegevens te verstrekken over het communicatieverkeer van een gebruiker van die dienst.
De wet zal met ingang van 1 oktober 2018 in werking treden.
Het bericht dat statushouders nog altijd met voorrang een woning krijgen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nieuwkomer krijgt nog steeds voorrang op huis»?1
Ja.
Deelt u de mening van dat het schandalig en onacceptabel is dat statushouders nog altijd met voorrang een woning toegewezen krijgen? Zo nee, hoe legt u dat uit aan de Nederlanders die, in tegenstelling tot statushouders, wel jarenlang op de wachtlijst moeten staan?
Die mening deel ik niet. Nadat de verplichte urgentiestatus van statushouders per 1 juli 2017 uit de Huisvestingswet is gehaald kunnen gemeenten zelf bepalen welke categorieën woningzoekenden ze als urgentiecategorie in de huisvestingsverordening wensen op te nemen. Deze keuze is daarmee lokaal bepaald. Dat statushouders op dit moment nog steeds door de meeste gemeenten in een urgentieregeling als voorrangscategorie worden beschouwd, is het gevolg van de afwegingen die gemeenten hebben gemaakt gegeven enerzijds de huidige lokale situatie op de woningmarkt en anderzijds de taakstelling die gemeenten hebben om statushouders te huisvesten. Het tijdig huisvesten van statushouders is voor een snelle en betere integratie van belang. Ook worden daarmee de maatschappelijke kosten die met de opvang van asielzoekers gepaard gaan, beperkt gehouden. De lokale afweging is overigens niet in beton gegoten en kan in de loop der tijd, als er zich nieuwe ontwikkelingen voordoen, weer anders uitpakken.
Verder is het zo dat meer nog dan de wijze waarop de woningen worden verdeeld, het beschikbare woningaanbod van doorslaggevend belang is voor hoe lang mensen moeten wachten op een sociale huurwoning. Het aanjagen van de woningbouwproductie in gespannen regio’s en het beter benutten van de bestaande voorraad is dan ook nodig om de kansen van alle woningzoekenden te vergroten. Daar zetten vele partijen zich volop voor in, waaronder gemeenten en ik zelf.
Wanneer stopt u de discriminatie van de Nederlanders? Wanneer gaat u zich eens als een Nederlandse Minister gedragen en kiest u voor de Nederlanders?
Iedereen in Nederland wordt in gelijke gevallen gelijk behandeld. Dat uitgangspunt is in onze Grondwet verankerd. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van nationaliteit.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat er geen enkele woning meer wordt weggegeven aan statushouders? Zo nee, waarom vindt u de huisvesting van statushouders belangrijker dan de huisvesting van de Nederlanders?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Politie: witwassen via boot is kinderspel' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie: witwassen via boot is kinderspel»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe is het mogelijk dat er nog steeds geen registratieplicht is voor boten, terwijl de politie hierover al in 2015 aan de bel trok?
Er is geen verplichte algemene registratie van boten (pleziervaartuigen) in Nederland. Wel is, onder andere op grond van het toezichtsignaal van de politie, de registratieplicht voor snelle motorboten op basis van het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) begin dit jaar aangepast op met name eigendomskenmerken.2 De eigenaar van een motorboot die sneller kan varen dan 20km/uur moet bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) een registratienummer aanvragen, dat zichtbaar met plakletters aan weerszijden van de boot moet worden aangebracht. Hiermee zijn snelle motorboten als zodanig te herkennen. Deze herkenning is wenselijk uit oogpunt van verkeersveiligheid, bijvoorbeeld ter controle van het bezit van een vaarbewijs.
Door de aanpassing van de registratieplicht is de betrouwbaarheid van het systeem toegenomen. Ook worden de gegevens over de eigenaar met meer zorgvuldigheid opgenomen.
Er bestaat daarnaast een registratieplicht bij het op de markt brengen van pleziervaartuigen op grond van de EU richtlijn (2013/53/EU). Bij de laatste revisie in 2013 is gepleit voor het opnemen van een eigendomsregistratie, maar hiertoe is destijds nadrukkelijk niet besloten.
Bent u het eens met het standpunt geuit door de politie dat de Nederlandse overheid door de gebrekkige regels, dan wel de afwezigheid van regels, «mede debet is aan deze vorm van fraude en witwassen»? Zo ja, gaat u dan per direct voor de nodige wetgeving, dan wel aanpassing van wetgeving zorgen, bijvoorbeeld als onderdeel van uw aangekondigde Ondermijningswet, zodat deze situatie zo spoedig mogelijk tot het verleden behoort? Zo nee, waarom niet?
Het bestrijden van witwassen en het afpakken van crimineel vermogen is een belangrijk thema bij de aanpak van alle vormen van criminaliteit met een financieel oogmerk, waaronder ook fraude. Ook bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit is dit een belangrijk thema. Het bestuurlijk signaal van de politie over het frauderen en witwassen met pleziervaartuigen is destijds dan ook opgepakt en besproken met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat die verantwoordelijk is voor het bestaande registratiesysteem voor snelle motorboten en de recente aanpassing van dit systeem. Naar aanleiding van het bestuurlijk signaal is bekeken welke maatregelen konden worden genomen om witwassen en fraude met pleziervaartuigen, zoals gesteld in het bestuurlijk signaal, te bestrijden. Na het bestuurlijk signaal is, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, het bestaande registratiesysteem voor snelle motorboten, op grond van het Binnenvaartpolitiereglement, verbeterd.
Het verbeterde systeem is sinds begin dit jaar in werking. Een evaluatie volgend jaar moet duidelijk maken of de verbeteringen uit oogpunt van de politie voldoende zijn.
Het lot van Nederlandse IS-kinderen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht Koerden willen Syriëgangers graag kwijt», waarin de Koerdische vertegenwoordiger reageert op een poging van het openbaar ministerie (OM) om drie vrouwen terug te halen naar Nederland?1
Ja.
Is het juist dat er inmiddels wel rechtstreeks contact tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de Koerdische autoriteiten is, nu er een aanhoudingsbevel tegen de drie vrouwelijke Syriëgangers is verstuurd?
Het kabinet zet niet actief in op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun minderjarige kinderen. Zoals aangegeven in mijn brief van 26 juni jl. (Kamerstuk 29 754, nr. 461) wordt in de afweging om al dan niet bijstand te verlenen naast de belangen van de kinderen, ook gekeken naar andere aspecten, zoals de veiligheid van de betrokkene, internationale diplomatieke verhoudingen en de veiligheidssituatie in de regio. In het geval van de drie Nederlandse vrouwen heeft het OM mij verzocht de internationale arrestatiebevelen, die door het OM tegen deze drie vrouwen zijn uitgevaardigd, kenbaar te maken bij de de facto (lokale) autoriteiten in Noord-Syrië, ten behoeve van uitlevering aan en berechting in Nederland. Het is niet zo dat het OM de de facto (lokale) autoriteiten in Noord-Syrië kan verzoeken de drie Nederlandse vrouwen – ten behoeve van hun berechting in Nederland – naar Nederland over te brengen.
Op mijn verzoek is op ambtelijk niveau gesproken over de situatie in de regio met de Benelux-vertegenwoordiging in Den Haag van de Democratic Federation of Northern Syria. Bij deze gelegenheid zijn de internationale arrestatiebevelen overhandigd die tegen de drie genoemde personen zijn uitgevaardigd. Dit gebeurde begin juni en heeft tot op dit moment niet tot enige reactie van de Koerdische autoriteiten geleid.
In één van de drie zaken is tevens sprake van een beschikking van de rechtbank van Rotterdam houdende een bevel tot gevangenneming ex art. 65 lid 3 Sv. In de beschikking draagt de Rechtbank het OM op om het bevel gevangenneming bij mij onder de aandacht te brengen. Dit ten einde al het nodige te doen om de strafrechtelijke internationale signalering tegen de verdachte kenbaar te maken bij de de facto (lokale) autoriteiten in Noord-Syrië.
Gaat u er van uit dat met de vrouwelijke Syriëgangers ook hun kinderen mee terug komen naar Nederland? Zo nee, waarom niet?
Uit de beschikbare informatie blijkt dat deze vrouwen minderjarige kinderen hebben. Het verzoek inzake strafvervolging geldt niet voor deze kinderen. Zoals aangeven in het antwoord op vraag 2 heeft dat op dit moment niet tot enige reactie van de Koerdische autoriteiten geleid. In het geval dat vrouwen voor strafvervolging naar Nederland terugkeren ligt het in de rede dat ook de kinderen meekomen.
Bent u inmiddels bereid in navolging van de inzet om de drie vrouwelijke Syriëgangers terug te halen naar Nederland voor hun berechting, gebruik te maken van het momentum om ook de overige Nederlandse vrouwen met hun kinderen die onder erbarmelijke omstandigheden vastzitten in Koerdische kampen terug te halen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb hiervan kennis genomen. Zoals ook aangegeven in mijn brief van 26 juni jl. (Kamerstuk 29 754, nr. 461) zie ik deze kinderen in de eerste plaats als slachtoffer. In het belang van de kinderen is het evident om hen terug te halen. Echter, zoals ook aangegeven in deze Kamerbrief wordt in de belangenafweging naast de belangen van de kinderen ook gekeken naar andere aspecten, zoals de veiligheid van de betrokkene, internationale diplomatieke verhoudingen en de veiligheidssituatie in de regio. Daarbij speelt dat het terughalen van kinderen niet los kan worden gezien van hun ouders, aangezien het scheiden van kinderen en ouders in beginsel onwenselijk is en juridisch complex ligt. Al deze overwegingen in ogenschouw nemend, leiden ertoe dat het kabinet niet actief inzet op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun minderjarige kinderen die in Syrië en Irak verblijven. Dit laat onverlet dat er voortdurend naar de situatie wordt gekeken.
Maakt u gebruik van het aanbod van de Koerdische verantwoordelijke die heeft laten weten dat hij bereid is alle 17 vrouwen over te dragen? Zo nee, waarom niet?
In de communicatie met de vertegenwoordigers van Democratic Federation of Northern Syria is gemeld dat zij bereid zijn de Nederlandse overheid te assisteren met betrekking tot Nederlandse burgers die in de kampen vastzitten. In de overweging om op een dergelijk aanbod in te gaan, spelen verschillende aspecten een rol, waarbij gekeken wordt naar de veiligheid van de betrokkene, de internationale diplomatieke verhoudingen en de veiligheidssituatie in de regio.
Heeft u ook kennisgenomen van de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming over de signalen die hij krijgt over de gezondheid van de kinderen van de Nederlandse «Jihad-ouders» die vastzitten in Koerdische kampen?
Ja, deze signalen zijn bij mij bekend.
Hoe zou de afweging gemaakt worden als deze kinderen zich onder gelijke omstandigheden niet in Syrië maar in Nederland zouden bevinden, gelet op het feit dat u eerder heeft laten weten dat u deze in de eerste plaats ziet als slachtoffer van de door hun ouders gemaakte gevaarlijke keuzes en de belangenafweging neerkomt op het niet actief inzetten op het terughalen van deze kinderen? Welke overheidsmaatregelen zouden er dan genomen worden? Ziet u dan wel een directe opdracht voor de overheid om in het belang van het kind te handelen? Zo ja, waarom voelt u die opdracht niet in het geval van de kinderen die zich in Syrië bevinden?
Deze twee situaties laten zich niet vergelijken. In de belangenafweging in deze situatie waarin kinderen verblijven in Syrië moet er naast de belangen van de kinderen ook worden gekeken naar andere aspecten, zoals de veiligheid van de betrokkene, internationale diplomatieke verhoudingen en de veiligheidssituatie in de regio.
Probeert u via de contacten met het Internationale Rode Kruis en de Democratische Federatie van Noord-Syrië de leefomstandigheden van de kinderen te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de uitgangspunten van het Nederlands humanitair beleid worden alleen ongeoormerkte bijdragen aan het Rode Kruis gegeven. Het Rode Kruis bepaalt op basis van het humanitaire imperatief en de humanitaire principes (onpartijdigheid, neutraliteit en onafhankelijkheid) zelf waar en aan wie hulp wordt verleend. Dit is volgens de humanitaire uitgangspunten aan de meest kwetsbaren met de hoogste nood en zonder onderscheid naar o.a. afkomst, religie en nationaliteit. Om die reden zijn verzoeken aan het Internationale Rode Kruis om de leefomstandigheden aan bepaalde kampen of alleen aan Nederlanders niet mogelijk. In EU verband heb ik overleg geïnitieerd onder leiding van de EU CT-Coördinator De Kerckhove, waarbij onder andere wordt gesproken over een mogelijke rol die het Internationale Rode Kruis (ICRC) kan spelen met betrekking tot de situatie in de kampen. In gesprek met de Democratische Federatie van Noord-Syrië is specifiek gevraagd naar de situatie van de kinderen.
Heeft u ook kennisgenomen van het bericht «Beter om IS-kinderen wél terug te halen»?2 Wat is uw reactie op dit bericht?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u contact of bent u bereid contact op te nemen met andere landen over de wijze waarop zij hun eigen moeders en kinderen terughalen? Zo nee, waarom niet?
Er is doorlopend inzet vanuit Nederland om internationale samenwerking op de aanpak van terugkeerders te bevorderen. Nederland bepleit in de EU, met inachtneming van de bevoegdheden van de lidstaten, een gezamenlijke, op elkaar afgestemde benadering. Andere lidstaten delen het belang hiervan en ook de Europese Contraterrorisme Coördinator speelt een belangrijke rol. Op hoofdlijnen komt de aanpak tussen de meest betrokken lidstaten overeen. Europese lidstaten verlenen op dit moment geen bijstand aan personen die de gebieden in Syrië en Irak willen verlaten. Lidstaten kunnen hier in individuele gevallen van afwijken om bijvoorbeeld humanitaire redenen, gebaseerd op humanitaire noden. Voor zover bij mij bekend is hier in enkele gevallen sprake van geweest.
Is het voorstelbaar dat Nederland zich samen met Duitsland gaat inspannen om de moeders en kinderen terug te halen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet niet actief in op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun minderjarige kinderen uit de kampen in Syrië. Uiteraard is het belangrijk om in Europees verband gezamenlijk op te trekken en dat gebeurt ook zoveel mogelijk. Dit gebeurt onder andere in de EU-kopgroep van Ministers van meest betrokken lidstaten, waaronder Duitsland, die geregeld voorafgaand aan de JBZ-raden bijeenkomt. In deze bijeenkomsten vraag ik specifiek aandacht voor het onderwerp van kinderen in de kampen in Syrië en Irak.
Wilt u deze vragen gezien de snel verslechterende situatie van de kinderen binnen twee weken beantwoorden?
Conform uw verzoek zijn deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Weisglas maakt einde aan parlementaire BBQ' |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Weisglas maakt einde aan parlementaire BBQ»1
Ja.
Deelt u de mening dat met de naamswijziging «parlementaire BBQ» naar «Binnenhof BBQ» beoogd is de connectie tussen de lobbyorganisatie van de vleessector en het parlement actief weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Volgens informatie op de voornoemde site (www.binnenhofbbq.nl) vindt de zogenoemde Binnenhof Barbecue plaats op initiatief van een tweetal organisaties uit de vleessector bij het perscentrum Nieuwspoort. Het perscentrum bepaalt zelf aan wie en op welke voorwaarden zij faciliteiten ter beschikking stelt. Het kabinet is hierbij niet betrokken. Voor zover ook de Tweede Kamer hierover zeggenschap heeft, is het uiteraard aan de kamer zelf hierover al dan niet een positie in te nemen.
Kent u de verwijzing op www.binnenhofbbq.nl die luidt «... het evenement is uitgegroeid tot een vast agendapunt op de laatste vergaderdag van de Tweede Kamer. Bewindslieden, Kamerleden, stakeholders en sectorgenoten sluiten hiermee het politiek-bestuurlijke seizoen informeel en smakelijk af»?
Ja.
Deelt u de mening dat hiermee de indruk gewekt wordt dat er een verband bestaat tussen regering en parlement enerzijds en de lobbyorganisaties anderzijds? Zo ja, acht u een dergelijk verband wenselijk? Zo nee, hoe verhoudt deze duiding zich met de in 2004 gemaakte afspraken terzake waarin werd vastgelegd dat de activiteit «niets met het parlement te maken zou hebben»?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het passend dat de drankenindustrie gesponsorde alcoholhoudende dranken serveert in het kader van, of tenminste ten tijde van, de parlementaire vergadering? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid een einde te maken aan deze lobbyactiviteit in een gedeelte van het Kamergebouw?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de omstandigheid dat in 2009 het Algemeen overleg Identificatie en Registratie Schapen en Geiten direct na de lobby-BBQ plaatsvond en dat daarbij ongeagendeerd gesproken werd over de stahoogtes tijdens veetransporten? Deelt u de mening dat gespreksonderwerpen die direct na de lobby-BBQ worden omgezet in beleid het aanzien van de politiek schaden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het opzichtig fêteren van politici op de laatste vergaderdag van het parlement, op locaties die sterk aan het parlement gelieerd zijn, onwenselijk is gelet op de onafhankelijkheid van de politiek zoals die in de eed tot uitdrukking komt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid in overleg met Nieuwspoort te komen tot een beleid waarin dergelijke lobbyactiviteiten worden uitgesloten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat iedere schijn van belangenverstrengeling tussen kabinet, parlement en vleesindustrie moet worden vermeden en dat daarom iedere suggestie dat de Staten-Generaal of welke andere daaraan gelieerde politieke entiteit ook de BBQ zouden hebben geïnitieerd, gefaciliteerd of hebben geaccordeerd actief dient te worden bestreden? En dat het dus geen pas geeft zo'n activiteit te laten plaatsvinden op een locatie die bij het brede publiek onlosmakelijk verbonden is wordt met parlement en kabinet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, waar het kabinet al in 2004 benoemde dat vlees het meest vervuilende onderdeel van ons voedselpakket is, een lobbyactiviteit voor een dergelijk schadelijk product het aanzien van de politiek kan bezoedelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u daar consequenties aan verbinden?
Zie antwoord vraag 2.