Hoge bonussen bij pensioenuitvoerders |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hoge bonussen drijven kosten pensioenuitvoer fors op»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het pensioengeld van docenten, verpleegkundigen, agenten en bouwvakkers steeds vaker als bonussen naar vermogensbeheerders gaat?
Ik vind het van belang dat pensioenfondsen en -uitvoerders zorgvuldig omgaan met het pensioengeld van deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Het is aan sociale partners om afspraken te maken over de inhoud van de pensioenregeling. De uitvoering hiervan brengen zij onder bij een pensioenfonds. Het pensioenfondsbestuur gaat over de uitvoering van de pensioenregeling en het beheer van het fonds. Hieronder valt ook het gevoerde beloningsbeleid en de keuze voor de uitbesteding van pensioenadministratie en vermogensbeheer. Het bestuur beziet dit in de context van de afweging tussen risico, rendement en kosten. Voor zover vermogensbeheer binnen het pensioenfonds wordt uitgevoerd is het pensioenfonds daarbij op grond van de wet specifiek verplicht een beheerst beloningsbeleid te voeren dat niet aanmoedigt tot het nemen van onnodige risico’s. Voor zover het vermogensbeheer wordt uitbesteed onderhandelen partijen hierbij onder andere over een vaste en/of variabele beheervergoeding. Variabele beheervergoedingen zijn afhankelijk van het rendement. Of en in welke mate de externe vermogensbeheerder bij goede resultaten op zijn beurt weer een prestatieafhankelijke vergoeding betaalt aan zijn werknemers is niet primair een zaak van het pensioenfonds. Pensioenfondsen moeten bij de uitbesteding van werkzaamheden het beloningsbeleid van de uitvoerder, inclusief het beleid aangaande prestatiebeloningen, wel betrekken in de keuze voor de derde waaraan de werkzaamheden worden uitbesteed. Het is aan het individuele pensioenfonds – en niet aan mij – om een oordeel over te vellen over de keuzes in het beheer van het pensioenfonds.
Vindt u ook vreemd dat de bonussen bij pensioenuitvoerders wel omhoog gaan, maar de pensioenen niet worden geïndexeerd? Vindt u daarom ook niet dat pensioenfondsen geen bonussen mogen uitkeren, zeker zolang er niet wordt geïndexeerd, en als er verliezen zijn, pensioenuitvoerders ook worden afgerekend?
Het is de verantwoordelijkheid van het pensioenfonds om zorg te dragen voor de uitvoering van de pensioenovereenkomst op een manier die past bij de aard en omvang van de overeenkomst. Het is hierbij de verantwoordelijkheid van het bestuur om op prudente wijze met het pensioengeld van deelnemers om te gaan om uiteindelijk een zo goed mogelijk pensioen te kunnen uitkeren. Om dit te bereiken kan het pensioenfonds overwegen tot uitbesteding van werkzaamheden, zoals vermogensbeheer, over te gaan. Zij zullen dit bezien in de context van de afweging tussen risico, rendement en kosten (zie antwoord 1). Het kan daarbij zo zijn dat een vermogensbeheerder in een jaar hoge rendementen behaalt, maar dat indexatie desondanks (nog) niet mogelijk is.
Bent u bereid te onderzoeken dat deelnemers ook invloed hebben op de bonussen bij pensioenuitvoerders?
Deelnemers hebben reeds op verschillende manieren invloed op de uitvoering van de pensioenovereenkomst en de keuzes die daarbij gemaakt worden. Zij zijn vertegenwoordigd in het bestuur van een pensioenfonds en in het verantwoordingsorgaan of in het belanghebbendenorgaan van het fonds. Bij uitbesteding moet het bestuur rekening houden met het beloningsbeleid van de pensioenuitvoerder. Het belanghebbendenorgaan heeft een adviesrecht op het uitbestedingsbeleid. Het bestuur moet daarnaast het beleid en de uitvoering daarvan verantwoorden aan het verantwoordingsorgaan dan wel belanghebbendenorgaan. De verplichting voor pensioenfondsen om in hun jaarverslag informatie te geven over de uitvoeringskosten, inclusief de vermogensbeheerkosten, draagt hieraan bij. In het bestuur hoort vervolgens de discussie thuis over op welke wijze te komen tot een zo goed mogelijk pensioen voor alle deelnemers en pensioengerechtigden. Ik acht hiermee het geheel aan inspraak passend en afdoende.
Hoe staat het bovendien met de toezeggingen die zijn gedaan tijdens het mondelinge vragenuur van 16 mei 2017 omtrent de bonussen bij pensioenuitvoerder APG?
De reactie op deze toezegging is opgenomen in de brief die 11 juli 2017 aan uw Kamer verstuurd is2.
Bent u bereid de pensioenfondsbesturen opnieuw hierop aan te spreken? Is dit bovendien ook al in de pensioenkamer van ABP besproken?
Het is niet aan mij om pensioenfondsbesturen aan te spreken op hun beheer van het pensioenfonds en de uitvoering van hun werkzaamheden, waaronder de keuzes die zij maken ten aanzien van de uitbesteding van werkzaamheden (zie het antwoord op vraag 1). Pensioenfondsbesturen hebben een zelfstandige verantwoordelijkheid voor het beheer van het pensioenfonds, inclusief het beloningsbeleid. Belanghebbenden hebben door middel van deelname in het bestuur en verantwoordingsorgaan dan wel het belanghebbendenorgaan inspraak hierop.
De Pensioenkamer gaat over de inhoud van ABP-regeling (en niet over het beloningsbeleid bij de pensioenuitvoerder van het fonds). Zoals eerder aan de Kamer gemeld3, ziet het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP – dat bestaat uit leden namens werknemers, werkgevers en gepensioneerden – erop toe dat de uitvoerder invulling geeft aan het beleid voor beheerst belonen.
Het bericht 'Tientallen gemeenten hebben geen goed beeld van WOZ-waarde huizen' |
|
Albert van den Bosch (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tientallen gemeenten hebben geen goed beeld van WOZ-waarde huizen»?1
Het bericht is mij bekend. Uit cijfers van de Waarderingskamer komt naar voren dat in de periode juni 2014 tot en met september 2018 bij 95 gemeenten op enig moment sprake was van een onvoldoende zorgvuldige uitvoering van de Wet WOZ en derhalve van een negatieve beoordeling van de Waarderingskamer.
De oorzaken van deze negatieve beoordeling door de Waarderingskamer zijn divers. Zoals beschreven in de onderzoekrapportages van de Waarderingskamer scoort een groot deel van deze gemeenten onvoldoende op het bijhouden van de registratie van objectenkenmerken. Een andere veelvoorkomende oorzaak voor een negatieve beoordeling van de Waarderingskamer is gelegen in achterstanden die gemeenten hebben bij bijvoorbeeld het afhandelen van bezwaarschriften, het verzenden van beschikkingen of het aansluiten op de Landelijke Voorziening WOZ. Verder was bij een aantal gemeenten die op enig moment in de afgelopen vier jaar een onvoldoende scoorden, sprake van een overgang naar een gemeentelijk samenwerkingsverband of een gemeentelijke herindeling. Een dergelijke overgang blijkt regelmatig te leiden tot tijdelijke achteruitgang in de kwaliteit van de werkzaamheden en/of tot achterstanden in de processen. Uit de gegevens van de Waarderingskamer komt naar voren dat bij veel van de samenwerkingsverbanden het algemeen oordeel na enige tijd weer op een acceptabel niveau ligt.
Slechts bij één gemeente en bij één gemeentelijk samenwerkingsverband was sprake van structurele problemen, dat wil zeggen dat de Waarderingskamer gedurende de gehele periode 2014–2018 een onvoldoende beoordeling heeft gegeven aan de uitvoering van de Wet WOZ. Met beide organisaties zijn heldere verbeterafspraken gemaakt, die tot op heden goed worden opgevolgd.
Klopt het dat in de afgelopen vier jaar in bijna honderd gemeenten fouten zijn gemaakt bij het vaststellen van de WOZ-waarde? Wat ligt volgens u ten grondslag aan deze fouten en waarom lukt dit in andere gemeenten wel? Zijn er gemeenten waar dit probleem structureel lijkt?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeveel gevallen is de WOZ-waarde van woningen te hoog is vastgesteld? Zijn hier correcties op gekomen en zijn de desbetreffende eigenaren daar voor gecompenseerd? Zo ja, hoe?
Het precieze aantal gevallen is mij of de Waarderingskamer niet bekend. Wel kan het volgende gezegd worden. Er zijn ruim 8,5 miljoen objecten. Uit de cijfers van de Waarderingskamer (feiten over de WOZ) blijkt dat in 2017 (waardepeildatum 1 januari 2016) ten aanzien van 2,1% van de woningen bezwaar is ingediend, waarvan 43,3% geheel of gedeeltelijk is gehonoreerd. In totaal is voor 0,9% van de woningen in 2017 de WOZ-waarde aangepast. Het gaat hierbij niet enkel om bezwaar tegen te hoge waarden. Voor een gedeelte betreft dit correcties naar aanleiding van bezwaar van de belanghebbende dat de WOZ-waarde te laag was vastgesteld, waarbij de correctie derhalve bestond uit een verhoging van de WOZ-waarde. Na bezwaar en beroep is het verschil met de oorspronkelijk vastgestelde WOZ-waarde in totaal landelijk –0,13%.
Bij haar onderzoeken heeft de Waarderingskamer niet geconstateerd dat er gemeenten zijn waar de WOZ-waarden van woningen systematisch te hoog (of te laag) worden vastgesteld. Indien een gemeente naar aanleiding van een bezwaar constateert dat een WOZ-waarde te hoog is, wordt deze gecorrigeerd. Alle belastingen die gebaseerd zijn op deze WOZ-waarde, dienen aangepast te worden aan de gecorrigeerde WOZ-waarde. In die zin wordt de belanghebbende dus «gecompenseerd».
Voor welke belastingen en heffingen wordt de WOZ-waarde gebruikt? Wat zijn de gevolgen voor de verschillende belastingen en heffingen?
De WOZ-waarde wordt als heffingsmaatstaf gebruikt bij de volgende belastingen:
De WOZ-waarde kan ook worden gebruikt als heffingsmaatstaf voor de rioolheffing, forensenbelasting en de Bedrijfsinvesteringszone heffing. Verder wordt de WOZ-waarde gebruikt bij de winstberekening van ondernemingen, waarbij voor de afschrijving op gebouwen de «bodemwaarde» van belang is, en die wordt bepaald door de WOZ-waarde. Een inschatting van «de gevolgen» voor de belastingopbrengsten is opgenomen in bijlage 2 bij het Jaarverslag 2017 van de Waarderingskamer.
Kunt u uiteenzetten wat het verschil is tussen een beoordeling van de Waarderingskamer van één of twee sterren? In hoeverre kunt u garanderen dat bij twee sterren het juiste bedrag aan belasting wordt betaald?
Het algemeen oordeel «moet dringend worden verbeterd» geeft één ster en is van toepassing op een gemeente (1) waar de gegevens en taxaties nog van onvoldoende kwaliteit zijn, (2) die op cruciale onderdelen van het WOZ-werkproces niet voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen en (3) die nog onvoldoende maatregelen heeft getroffen voor adequate aansturing en kwaliteitsbeheersing van de werkzaamheden. De Waarderingskamer stemt bij dergelijke gemeenten niet in met het verzenden van de WOZ-beschikkingen. Dit houdt in dat deze gemeenten geen WOZ-beschikkingen en OZB-aanslagen mogen versturen, totdat de kwaliteit van de taxaties is verbeterd en aantoonbaar voldoet aan de kwaliteitseisen van de Waarderingskamer. Dit heeft er de afgelopen jaren regelmatig toe geleid dat gemeenten pas enkele maanden later de WOZ-beschikkingen verstuurden, nadat de afgesproken verbeteringen bereikt waren. Het heeft er tot nog toe niet toe geleid dat een gemeente een heel jaar geen beschikkingen heeft kunnen versturen.
Met gemeenten die op enig moment een oordeel van één ster hadden, zijn afspraken gemaakt op bestuurlijk niveau over de noodzakelijke verbeteringen. De voortgang en de resultaten van de genoemde verbeteracties worden door de Waarderingskamer intensief gevolgd. Zolang er geen sprake is van aantoonbare significante verbeteringen zal de Waarderingskamer niet instemmen met het versturen van de WOZ-beschikkingen.
Het algemeen oordeel «moet op onderdelen worden verbeterd» geeft twee sterren en is van toepassing op een gemeente (1) waar de WOZ-uitvoering op onderdelen moet worden verbeterd en (2) die op één of meer belangrijke onderdelen van het WOZ-werkproces niet voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen. De gewenste verbetering kan bijvoorbeeld betrekking hebben op de tijdigheid van bekend maken van WOZ-waarden, de snelheid van afhandelen van bezwaren, de volledigheid van de gemeentelijke administratie en de kwaliteitszorg rond de bij de taxatie gebruikte objectkenmerken.
Er zijn op dit moment 26 gemeenten die van de Waarderingskamer een beoordeling van twee sterren hebben gekregen. Deze gemeenten staan onder «verscherpt toezicht», wat betekent dat de Waarderingskamer verbetermaatregelen afspreekt met deze gemeenten en met grotere frequentie inspecties uitvoert om te controleren of de beoogde verbeteringen daadwerkelijk bereikt worden. Bij deze beoordeling worden afspraken gemaakt over de benodigde maatregelen en wordt een planning voor de noodzakelijke verbeteracties gemaakt. Verder vindt bij deze beoordeling ook een gesprek met de verantwoordelijke bestuurder plaats. Het gevolg van verscherpt toezicht is dat de Waarderingskamer de gemeente of het samenwerkingsverband meerdere keren per jaar bezoekt en de nakoming van de gemaakte afspraken volgt.
Wanneer de Waarderingskamer van oordeel is dat in een gemeente de uitvoering van de Wet WOZ nog op onderdelen verbeterd moet worden, kan de Waarderingskamer toch van mening zijn dat de kwaliteit van de nieuwe taxaties wel voldoende geborgd is, zodat de nieuwe WOZ-waarden bekend gemaakt kunnen worden aan belanghebbenden. In het algemeen oordeel over de WOZ-uitvoering worden immers veel meer aspecten van de WOZ-uitvoering beoordeeld dan alleen de kwaliteit van de taxaties. Bij gemeenten met het oordeel «moet op onderdelen worden verbeterd» (verscherpt toezicht) wordt de kwaliteit van nieuwe taxaties extra zorgvuldig door de Waarderingskamer beoordeeld door middel van een intensief onderzoek.
Deelt u de mening dat «het op orde brengen (...) niet op korte termijn mogelijk is», geen reden mag zijn om geen sancties op te leggen aan desbetreffende gemeenten, daar Nederlanders uit moeten kunnen gaan van een betrouwbare overheid? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat Nederlanders uit moeten kunnen gaan van een betrouwbare overheid. Om die reden kent de Wet WOZ ook een toezichthouder, de Waarderingskamer. Het oordeel welke sancties op welk moment worden toegepast is aan de Waarderingskamer. Ik kan mij voorstellen dat, gelet op de samenstelling van dit zelfstandig bestuursorgaan, een zorgvuldige belangenafweging ten grondslag ligt aan de manier waarop de Waarderingskamer intervenieert. Daarbij zullen ongetwijfeld doelmatigheid en doeltreffendheid een rol spelen. Uit de evaluatie met betrekking tot de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van de Waarderingskamer over de periode 2011–2016, is naar voren gekomen dat het toezicht op de Wet WOZ door de Waarderingskamer adequaat functioneert.2
Welke maatregelen zijn er de laatste jaren genomen om de vaststelling van WOZ-waarden door gemeenten te verbeteren? Bent u naar aanleiding van dit nieuwsbericht voornemens om extra maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Voor de maatregelen die de laatste jaren genomen zijn, verwijs ik naar de jaarverslagen van de Waarderingskamer die, nadat ze door mij zijn goedgekeurd, ook aan uw Kamer zijn aangeboden. Ik zie vooralsnog geen aanleiding om extra maatregelen te nemen. In dit kader verwijs ik eveneens naar de recente evaluatie van de Waarderingskamer.
Het achterhouden van informatie voor de Kamer |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het NRC nieuwsartikel «De brief en ruzie waar de Tweede Kamer niets over mocht weten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Kamer niet volledig is geïnformeerd over dit dossier? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u verklaren waarom de notitie van de landsadvocaat niet naar de Kamer is toegestuurd?
Deze mening deel ik niet. Het is staand beleid om adviezen van de Landsadvocaat, die net als adviezen van advocaten in het algemeen vertrouwelijk zijn, niet met de Kamer te delen. Het is de verantwoordelijke bewindspersoon die op basis van alle voorhanden zijnde analyses, van juridische aard en anderszins, een eigenstandige afweging maakt en de uitkomst daarvan aan de Kamer meedeelt.
Deelt u de opvatting dat de Kamer bij dit gevoelige en complexe dossier volledig geïnformeerd had moeten worden? Waarom ontbrak de urgentie zoveel mogelijk informatie te delen met de Kamer?
Uit het NRC-artikel blijkt naar mijn mening niet dat het aan deze urgentie heeft ontbroken. Ik deel de opvatting dat de Kamer altijd zo volledig en tijdig mogelijk moet worden geïnformeerd.
Hoe wilt u voortaan waarborgen dat de Kamer zo volledig en tijdig als mogelijk wordt geïnformeerd zodat controlerende taken van Kamerleden zo goed mogelijk kunnen worden uitgevoerd? Deelt u de mening dat het op tijd krijgen van volledige informatie cruciaal is voor het functioneren van Kamerleden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening. Daarom wordt de Kamer door mij altijd zo volledig en tijdig mogelijk geïnformeerd.
De inventarisatie van brandgevaarlijke gevelplaten |
|
Sandra Beckerman (SP), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Is er meer informatie bekend over de schaal van het gebruik van brandgevaarlijke gevelplaten in Nederland? Zo nee, worden er stappen gezet om deze informatie te verkrijgen, aangezien er eerder geen informatie beschikbaar was? 1
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 van het lid Beckerman (Vergaderjaar 2017–2018, Vraagnummer 2018Z14994) zal ik alle gemeenten vragen een inventarisatie uit te voeren van de meest risicovolle gebouwen en daarbij onderzoek uit te laten voeren of de brandveiligheid van de gevels voldoet aan het Bouwbesluit. Ik ben nog in overleg met de VBWTN en de Brandweer over deze inventarisatie en de wijze van onderzoek. Hierbij wordt ook het mogelijk opvragen van informatie bij leveranciers bezien.
Is er al informatie opgevraagd bij leveranciers van gevelplaten, omdat zij nuttige informatie hebben over de verwerking van gevelplaten?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u Nederlandse gemeenten gevraagd een inventarisatie uit te voeren naar panden die mogelijk geïsoleerd zijn met brandgevaarlijke gevelplaten? Zo ja, wanneer verwacht u de uitkomst hiervan naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het bekend of gemeenten uit zichzelf zo’n inventarisatie uitvoeren? Zo ja, hoeveel en welke gemeenten doen dit? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Mij is tot dusverre bekend dat de gemeente Rotterdam en de gemeente Nijmegen een inventarisatie uitvoeren. Zoals aangegeven in mijn vorige zal ik alle gemeenten vragen een inventarisatie uit te voeren.
Is het waar dat de gemeente Nijmegen, in antwoord op schriftelijke vragen van de SP Nijmegen, aangeeft dat de Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ODRN) een inventarisatie doet naar brandgevaarlijke gevelplaten, maar dat uit de brief van de ODRN blijkt dat woningcorporaties is gevraagd een inventarisatie te doen? Is dat niet een slager vragen om zijn eigen vlees te keuren? Wat is uw reactie daarop?3 4
Gemeenten hebben beleidsvrijheid bij de uitvoering van het toezicht op de bouwvoorschriften. Over de uitvoering hiervan leggen burgemeester en wethouders verantwoording af aan de gemeenteraad.
Het is primair de verantwoordelijkheid van gebouweigenaren om te voldoen aan de bouwvoorschriften en waar nodig onderzoek te doen. Gemeenten kunnen daarom in het kader van hun toezicht gebouweigenaren informeren over de problematiek en vragen een inventarisatie te doen. Uit navraag blijkt dat dit het geval is in Nijmegen. De gebouweigenaren leggen verantwoording af aan de omgevingsdienst en gemeente.
Het bericht ‘Escalatie President Guatemala weert corruptie-aanklager VN’ |
|
Sadet Karabulut (SP), Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht Escalatie President Guatemala weert corruptie-aanklager VN»?1 Heeft u eveneens kennisgenomen van het bericht «Corruptiebestrijders niet langer welkom»?2
Ik heb kennis genomen van beide berichten. Het is zorgelijk dat de Guatemalteekse overheid heeft besloten het mandaat van CICIG niet te verlengen. CICIG verricht goed en belangrijk werk in een context van hoge straffeloosheid. Nederland zou daarom graag een verlenging van het mandaat hebben gezien.
Wat is uw reactie op de aankondiging van de president van Guatamala om het mandaat van de Internationale Commissie tegen Straffeloosheid in Guatemala (CICIG) niet te verlengen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van oordeel dat de CICIG een zeer effectief en innovatief instrument is gebleken dat in staat is corruptie en straffeloosheid bij de bron aan te pakken en in Guatemala bijdraagt aan de opbouw van een democratische rechtstaat en onafhankelijk en professioneel functionerende instituties van de rechterlijke macht? Zo nee, waarom niet?
CICIG is een effectief en innovatief instrument tegen corruptie en straffeloosheid. Nederland steunt CICIG dan ook volhartig. Dit is ook de reden waarom dit kabinet de financiële steun voor CICIG tot het einde van het mandaat, te weten september 2019, heeft verlengd.
Gezien de betrokkenheid van Nederland bij de CICIG, hoe heeft u op deze ontwikkelingen gereageerd, zowel individueel als in Europees verband, en welke acties heeft u ondernomen?
De Nederlandse ambassade in Costa Rica – mede geaccrediteerd voor Guatemala – heeft samen met een aantal andere landen in een publieke verklaring steun betuigd aan CICIG en zorgen geuit over de recente ontwikkelingen in Guatemala. Ook in EU-raadskader is Guatemala meerdere malen besproken, waarbij onder andere door Nederland werd aandrongen op gemeenschappelijk EU-optreden. Zo werd op 2 september jl. in een EU-verklaring kritisch gereageerd op het besluit om het mandaat van CICIG niet te verlengen.
Kunt u aangeven welke stappen Nederland kan zetten om de veiligheid van rechters, aanklagers en mensenrechtenactivisten te garanderen?
Het beschermen van mensenrechtenverdedigers is één van de prioriteiten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Het kabinet heeft dit jaar de oprichting van het programma Shelter City Costa Rica gefinancierd. Dit is een programma waar mensenrechtenverdedigers in nood of onder hoge druk uit omliggende landen, zoals Guatemala, tijdelijk naar Costa Rica kunnen komen. Tijdens deze adempauze worden hen ook veiligheidstrainingen aangeboden.
Daarnaast vormen EU-ambassades, de Verenigde Staten, Canada en Zwitserland in Guatemala een werkgroep waarbij in samenspraak met het maatschappelijk middenveld de mensenrechtensituatie, waaronder de veiligheid van mensenrechtenverdedigers, maar ook aanklagers en rechters wordt besproken en gemonitord. De Nederlandse ambassade in Costa Rica woont de bijeenkomsten van de werkgroep zo vaak mogelijk bij.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor een daadkrachtige(r) rol nu de Verenigde Staten een andere politieke koers met betrekking tot Guatemala lijkt te zijn gaan varen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u inmiddels contact gehad met uw Europese collega’s of met de Hoge Vertegenwoordiger?
Door samen op te treden met gelijkgezinde landen, kan een duidelijke boodschap worden afgegeven wanneer dit nodig is. Daarom is het van belang ook met de G13, een samenwerkingsverband van de grootste donoren in Guatemala, waar de VS deel vanuit maakt, te blijven samenwerken. De Verenigde Staten (VS) is één van de grootste donoren aan CICIG en heeft van oudsher nauwe banden met Guatemala. De opschorting van de financiële steun van de Verenigde Staten aan CICIG is inmiddels opgeheven.
De Verenigde Naties (VN) blijft Iván Velásquez volledig steunen en heeft hem gehandhaafd als hoofd van de CICIG. De VN is in contact met de Guatemalteekse overheid om een werkbare oplossing te vinden voor de zorgelijke situatie.
De Europese Unie is voornemens 5 mln. EUR extra bij te dragen aan CICIG. Ook heeft, zoals hierboven al genoemd, de EU een verklaring uitgedaan nadat Guatemala het mandaat van CICIG niet verlengde.
Bent u bereid in de Verenigde Naties aandacht te vragen voor de zorgwekkende ontwikkelingen in Guatemala? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn denkt u dat te gaan doen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u bevestigen dat er parallel een intimidatie- en criminaliseringscampagne in Guatemala is gestart is tegen de hoofden van de belangrijkste niet-gouvernementele mensenrechtenorganisties die zich inzetten voor de strijd tegen corruptie en straffeloosheid? Zo nee, bent u bereid hierover informatie in te (laten) winnen en/of contact op te (laten) nemen met (vertegenwoordigers) van de betreffende ngo’s? Zo ja, hoe duidt u deze ontwikkelingen?
De situatie van mensenrechtenverdedigers is al vele jaren zorgwekkend. Ook recentelijk zijn signalen ontvangen waaruit blijkt dat er sprake is van intimidatie van ngo’s en mensenrechtenverdedigers. De Nederlandse ambassade in Costa Rica onderhoudt nauwe contacten met het maatschappelijk middenveld in Guatemala. Via het regionale programma NEXOS ontvangen diverse Guatemalteekse mensenrechtenorganisaties financiële steun van de Nederlandse overheid. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal de situatie nauwlettend blijven volgen en blijven aankaarten bij de Guatemalteekse overheid.
Mensenrechtenschendingen in Afrin in Noord-Syrië |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Syria: Turkey must stop serious violations by allied groups and its own forces in Afrin»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van Amnesty International dat door Turkije gesteunde gewapende groepen in Noord-Syrië zich schuldig maken aan veel en ernstige mensenrechtenschendingen?
Het rapport van Amnesty International schetst een ernstig beeld over mensenrechtenschendingen door strijdende partijen in Syrië. De mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht moeten door alle partijen in Syrië worden gerespecteerd.
Bent u het ermee eens dat Turkije, die de bezettende macht is, ervoor moet zorgen dat deze schendingen van het internationaal recht stoppen? Hoe dringt u hierop aan?
Turkije heeft de verantwoordelijkheid om maatregelen te nemen om schendingen van mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht te stoppen. De Nederlandse zorgen over de situatie in Afrin zijn onder andere binnen de EU, NAVO en in VN-verband besproken. Ik heb de situatie in Noord-Syrië ook opgebracht in mijn gesprekken met Minister Çavuşoğlu op 3 en 4 oktober jl.
Deelt u de opvatting dat alle partijen bij het conflict er zorg voor moeten dragen dat ontheemde burgers terug kunnen naar hun huizen? Hoe dringt u hierop aan?
De mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht moeten door alle partijen in Syrië worden gerespecteerd. Daar hoort ook bij dat de ontheemden het recht hebben om terug te keren naar hun huizen zodra dit mogelijk is. Nederland draagt deze boodschap actief uit in bilaterale contacten, in de VN en in EU-verband.
Kunt u uitsluiten dat aan Turkije loyale gewapende groepen in het verleden zogenaamde niet-lethale steun hebben gekregen van Nederland. Zo nee, waarom niet?
Het kabinet kan niet uitsluiten dat door Nederland geleverde NLA is ingezet tijdens het offensief in Afrin. Uw kamer is middels een vertrouwelijke brief op 23 januari jl. (kenmerk: 32 623, nr. 184) over de situatie in Afrin en de Nederlandse bijdrage aan het NLA-programma geïnformeerd.
Scheuren in pilaren in een parkeergarage in Almere |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Parkeergarage Almere per direct gesloten om scheuren in pilaren»?1
Ja.
Hoe zijn deze problemen ontstaan? Is er instortingsgevaar geweest? Worden deze probleempilaren alleen in Almere gebruikt, of ook op andere plekken? Zou daar op termijn ook sprake kunnen zijn van instortingsgevaar?
Ik heb hierover navraag gedaan bij de gemeente Almere. Deze heeft mij laten weten dat het onderzoek nog niet is afgerond.
Is er een relatie tussen de probleempilaren in Almere en de probleemvloeren in de parkeergarage in Eindhoven, die in mei 2017 is ingestort?
Nee.
Hoe ver bent u met de inventarisatie van de probleemvloeren, die u, naar aanleiding van het instorten van de parkeergarage in Eindhoven, zou uitvoeren?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 4 van het lid Smeulders (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 130).
Kunt u aangeven of er in deze praktijksituatie een volledig gebouwendossier bij de gemeente ligt? Kunt u op basis hiervan aangeven in hoeverre de oorzaak van deze bouwfout gedeeltelijk bij gemeentelijk toezicht ligt? En kunt u aangeven in hoeverre de in de Tweede Kamer behandelde Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen dit toezicht adresseert?
Ik heb hierover navraag gedaan bij de gemeente Almere. De gemeente heeft een dossier van de verleende bouwvergunning voor de bouw van deze parkeergarage. In dit dossier zitten berekeningen en tekeningen van de constructie van de parkeergarage. Het onderzoek naar de oorzaak is nog niet afgerond.
De voorgenomen Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) beoogt de verbetering van de bouwkwaliteit, waaronder constructieve veiligheid, van nieuw te bouwen gebouwen. Het bouwtoezicht zal hierbij worden uitgevoerd door een onafhankelijke en deskundige private kwaliteitsborger, die werkt volgens een door de overheid toegelaten instrument voor kwaliteitsborging. De publiekrechtelijke toelatingsorganisatie (ZBO) die in het kader van invoering van het stelsel de Wkb wordt ingesteld, zal erop toezien dat toegelaten instrumenten voor kwaliteitsborging volgens de gestelde eisen worden toegepast. De gemeente blijft bevoegd gezag voor de bouwkwaliteit en kan indien nodig zijn handhavende bevoegdheden inzetten. Hiermee is een adequaat en onafhankelijk toezicht op gebouwen geborgd.
Het bericht dat de verhuizing van de marinierskazerne op losse schroeven staat |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verhuizing marinierskazerne onzeker» en herinnert u zich uw brief van 11 september over hetzelfde onderwerp?1
Ja.
Kunt u aangeven bij welke uitstroom bij de mariniers, percentage of absoluut aantal, u maatregelen gaat nemen in plaats van louter monitoren? Zo nee, waarom niet?
De irreguliere uitstroom onder mariniers neemt toe. Juist vanwege het belang van de toekomstbestendigheid van het Korps, zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 11 september jl. (Kamerstuk 33 358, nr. 9), blijf ik deze cijfers nauwlettend monitoren.
Het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK) neemt al verschillende maatregelen om de uitstroom onder mariniers terug te dringen, waarbij onder andere wordt aangesloten op het Defensiebrede actieplan Behoud & Werving. Een van de maatregelen is mariniers eerder zekerheid te bieden over hun toekomstige flexibel personeelssysteem (FPS) fase 3-contract. Ook wordt voor vlootpersoneel en mariniers een maximaal aantal oefendagen per persoon gehanteerd, wordt het veelvuldig ongepland overplaatsen van mariniers zoveel mogelijk beperkt en worden de initiële opleidingen anders ingericht met het doel opleidingsuitval onder mariniers te verminderen en te zorgen voor een hogere instroom van mariniers naar de operationele eenheden. Daarnaast wordt bekeken of er vanaf 2019 voor schaarse categorieën mariniers een bindingspremie mogelijk is. Tot slot heeft het CZSK het saamhorigheidsbudget voor personeel en het beloningenbudget voor uitstekend functionerend personeel het afgelopen jaar (bijna) verdubbeld, om zo de operationele commandanten meer tools voor behoud te bieden.
Irreguliere uitstroom is een Defensiebreed probleem en het behoud van het personeel verdient daarom alle aandacht. Om die reden willen we de komende jaren een aantal moderniseringen doorvoeren, onder andere in het loongebouw, in het FPS en met betrekking tot toelagen.
Kunt u aangeven wat de directe en indirecte gevolgen zijn van het stilzetten van het Raining Squadron? Zo nee, waarom niet?
Een van de twee mariniersbataljons heeft nu de beschikking over twee manoeuvre-eenheden (Raiding Squadrons) in plaats van drie. Omdat het stilgezette Raiding Squadron oorspronkelijk vanaf augustus 2018 een opwerktraject zou doorlopen om tussen juli 2019 en juli 2021 operationeel inzetbaar te zijn, heeft CZSK in deze periode van twee jaar minder operationeel inzetbare capaciteit en neemt het voorzettingsvermogen af. Het CZSK kan op dit moment blijven voldoen aan de huidige inzetverplichtingen. Wel heeft het CZSK tussen juli 2019 en juli 2021 minder mogelijkheden om onverwachte of aanvullende taken uit te voeren.
Daarnaast daalt door het stilzetten van het Raiding Squadron de geoefendheid van het betreffende mariniersbataljon, omdat de eenheid hierdoor niet meer volledig gevuld is. Om deze tekortkoming te verzachten maakt het CZSK gebruik van de al vele jaren bestaande internationale samenwerking waarbij het CZSK voor oefeningen op bataljonsniveau eenheden van partnerlanden uitnodigt te integreren in de Nederlandse bataljonsstructuur. Zo draaien eenheden van Britse mariniers en Belgische Lichte Brigade mee in een aantal oefeningen.
Kunt u aangeven waar u de datum 1 oktober op heeft gebaseerd en welke financiële gevolgen het uitstellen van een aantal bouw-voorbereidende werkzaamheden heeft en voor wie zijn rekening deze bouwstop is? Zo nee, waarom niet?
Een aantal bouw-voorbereidende werkzaamheden, waaronder sanering van grond, stond gepland op uiterlijk 25 juni jl. Ik heb naar aanleiding van het AO van 21 juni jl. echter aangegeven dat ik nog verwacht met de Kamer te spreken over de stand van zaken brief (Kamerstuk 33 358, nr. 9). Om dit proces ordentelijk te laten verlopen is Defensie met de partijen die zich hebben ingeschreven voor het bouwrijp maken van de grond overeengekomen de gestanddoeningstermijn op te schorten tot 1 oktober 2018. Omdat het gesprek met de Kamer hierover nog niet heeft plaatsgevonden, heb ik u op 5 oktober jl. geïnformeerd (BS2018024313) dat Defensie de bouw-voorbereidende werkzaamheden opnieuw opschort met drie maanden, tot 1 januari 2019 en over de bijbehorende consequenties.
Het uitstel van de gunning voor de bouw-voorbereidende werkzaamheden betekent dat de prijs die Defensie zal betalen voor de werkzaamheden over de periode van 25 juni jl. tot de uiteindelijke gunningsdatum door de desbetreffende partijen mag worden geïndexeerd. Dit is voor rekening van Defensie.
Kunt u aangeven waarom mariniers nog vertrouwen in de defensiestaf moeten hebben, aangezien u en uw staf ondanks alle duidelijke signalen van de mariniers de verhuizing niet staakt of terugdraait? Zo nee, waarom niet?
Ik neem de signalen over de onvrede onder het personeel over de mogelijke verhuizing van de marinierskazerne naar Vlissingen zeker serieus. Inmiddels zijn, zoals gemeld in de Kamerbrief van 5 oktober jl. (Kamerstuk 33 358, nr. 10), onder leiding van procesbegeleider lt.gen. b.d. B.H. Hoitink, oud-Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht, de bijeenkomsten begonnen die moeten leiden tot de voortzetting van het reguliere overleg met de TRMC Verhuizing MARKAZ, overeenkomstig het advies van het College voor Geschillen Medezeggenschap Defensie.
De halfjaarcijfers van de NS |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schommelingen» ten aanzien van de halfjaarcijfers van de Nederlandse Spoorwegen?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat het binnen- en buitenlandse treinvervoer zo’n 2,9 miljard euro binnen bracht aan inkomsten en daarmee een nettorendement had van 1%? Zo ja, wat is de bandbreedte voor het normrendement van NS en hoe verhoudt deze 1% zich hier mee? Kunt u de ontwikkeling van het normrendement over de afgelopen tien jaar weergeven?
De totale opbrengsten van NS in het eerste halfjaar van 2018 bedroegen € 2,87 miljard. Hiervan is € 2,47 miljard afkomstig van binnen- en buitenlands treinvervoer. De overige opbrengsten zijn afkomstig van stationsontwikkeling en -exploitatie en van busgerelateerd vervoer in het Verenigd Koninkrijk. Het resultaat van NS bedroeg in het eerste halfjaar € 30 miljoen, wat gelijk staat aan 1% van de opbrengsten. De staat als aandeelhouder stuurt niet op de verhouding tussen nettoresultaat en opbrengsten, maar op de verhouding tussen nettoresultaat en eigen vermogen, en stelt daar een normrendement voor vast. Het rendement op eigen vermogen van alle staatsdeelnemingen wordt jaarlijks gerapporteerd in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen en bevat een toelichting hoe het rendement zich verhoudt tot het normrendement. Met NS is in 2017 een normrendement overeengekomen in de bandbreedte 4%-6%. De afgelopen tien jaar hebben het normrendement en het rendement op eigen vermogen van NS zich als volgt ontwikkeld:
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
Normrendement
6–8%
6–8%
6–8%
6–8%
6–8%
6–8%
6–8%
6–8%
6–8%
4–6%
Gerealiseerd rendement
6,7%
3,3%
5,7%
7,3%
8,6%
– 1,4%
5,8%
3,6%
6,2%
0,7%
Deelt u de gedachte dat de NS de gestelde rendementseis van 7% makkelijk zou moeten kunnen halen, omdat men op het hoofdrailnet geen concurrentie kent? Zo ja, hoe komt het dan dat de NS daartoe niet in staat is?
Het voor NS vastgestelde normrendement bevindt zich sinds 2017 in de bandbreedte 4%-6%. Het normrendement is niet alleen van toepassing op het hoofdrailnet, maar op alle activiteiten van NS, waaronder de exploitatie van buitenlandse concessies en stations. In 2015 is aan NS een concessie verleend voor de periode 2015–2025, waarmee NS zich heeft gecommitteerd aan bepaalde prestatieafspraken. Zo zijn er prestatieafspraken gemaakt over klantoordeel, punctualiteit en zitplaatskans (zowel op het HRN als geheel als de HSL). NS voert diverse programma’s uit om verbeteringen te realiseren en investeert fors in nieuw materieel. Daarnaast is NS het veiligheidsakkoord overeengekomen. Deze maatregelen gaan gepaard met (tijdelijke) extra inspanningen en kosten, terwijl er voorwaarden zijn verbonden aan tariefstijgingen. Tot slot is de CAO-stijging de afgelopen jaren de tariefstijging te boven gegaan, wat eveneens druk op de marges veroorzaakt. Het was voor NS de afgelopen jaren dan ook een uitdaging om het verbeteren van de prestaties op het spoor (en de kosten en investeringen die daarmee gepaard gaan) te combineren met een goed rendement. In 2017 had NS bovendien te maken met eenmalige tegenvallers, zoals een boete van € 41 miljoen van de ACM. Hoewel het rendement in het eerste halfjaar van 2018 is verbeterd, blijft het rendement op eigen vermogen van NS voor de staat als aandeelhouder een punt van aandacht.
Vindt u het ook opmerkelijk dat er een enorme omslag in het werkkapitaal en de financiering van de dagelijkse werkzaamheden heeft plaatsgevonden, nu er een verschil met vorig jaar is van 400 miljoen euro?
In de eerste zes maanden van 2017 is het netto werkkapitaal van NS met € 153 miljoen toegenomen. In de eerste zes maanden van 2018 is het netto werkkapitaal met € 253 miljoen afgenomen. Dit verschil is voornamelijk te verklaren door het moment van betaling in verband met de OV-studentenkaart. Zo is bijvoorbeeld de bijdrage voor 2017 in december 2016 ontvangen, terwijl de bijdrage voor 2018 in januari 2018 is ontvangen. Het moment van uitbetaling door het Rijk is dus medebepalend voor de hoogte van het werkkapitaal van NS. Het moment van uitbetaling van de bijdrage voor de OV-studentenkaart heeft geen groot effect op de financiering van de operationele activiteiten van NS, aangezien het verschil in moment van uitbetaling slechts een maand betreft. Om het kasritme van de staat te optimaliseren, wordt de verplichting aan de vervoersbedrijven voor de OV-studentenkaart in 2018 vooruitbetaald via een kasschuif.
Deelt u de conclusie van de NS dat het verschil vooral te verklaren is vanwege de ov-studentenkaart, waardoor het Rijk eens per jaar aan de NS per student ruim 1.100 euro betaalt?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat het moment van uitbetalen van het Rijk, aan het eind van het jaar dan wel aan het begin, bepalend is voor het werkkapitaal in enig jaar voor de omvang van een kwart miljard euro? Zo ja, welk beleid volgt het Rijk ten aanzien van het moment van uitbetalen bij de NS en vergelijkbare bedrijven?
Zie antwoord vraag 4.
De situatie van de gesloten parkeergarage in Almere |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de situatie van de gesloten parkeergarage in Almere?1
Ja.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar de oorzaak?
Ik heb hierover navraag gedaan bij de gemeente Almere. Deze heeft mij laten weten dat het onderzoek nog niet is afgerond.
Is er een overeenkomst tussen de constructie en het soort beton dat gebruikt is bij deze garage in Almere en bij de garage in Eindhoven, bij het Ministerie van Binnenlandse zaken en bij andere gebouwen met vloeren/constructies die onderzocht worden?
Nee.
Hoe staat het met de inventarisatie van mogelijk onveilige betonvloeren/constructies die vorig jaar aan de Kamer is toegezegd? Wanneer kan de Kamer deze inventarisatie verwachten?
In mijn brief van 31 mei 2018 (Kamerstuk 28 325, nr. 173) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van de acties die zijn ondernomen naar aanleiding van het instorten van de in aanbouw zijnde parkeergarage op Eindhoven Airport op 27 mei 2017 en de stand van zaken van het onderzoek bij bestaande gebouwen. Hierin is ook gemeld dat gemeenten als bevoegd gezag belast zijn met het toezicht op gebouwen en dat door mij geen landelijke registratie wordt bijgehouden van de gebouwen die worden of zijn onderzocht. Indien zich nieuwe ontwikkelingen voordoen, zal ik de Tweede Kamer hierover informeren.
Bent u voornemens om extra maatregelen te nemen om dit soort onveilige situaties in de toekomst te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te gaan nemen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek bij de parkeergarage in Almere is nog niet afgerond. Als dit onderzoek is afgerond, bezie ik of landelijke maatregelen nodig zijn bij soortgelijke parkeergarages.
Is er bij gemeenten voldoende capaciteit en expertise om alle mogelijk verdachte gebouwen te inspecteren? Zo nee, hoe wordt voorkomen dat inspecties onnodig lang op zich laten wachten en het risico op ongelukken hierdoor toeneemt?
Ik heb geen aanwijzingen dat gemeenten onvoldoende capaciteit of expertise hebben voor hun toezicht op mogelijk verdachte gebouwen. Uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vloeit voort dat iedere gemeente een handhavingsbeleid moet vaststellen en dat beleid ook moet uitwerken in een uitvoeringsprogramma. Hierover wordt verantwoording aan de gemeenteraad afgelegd. Het is aan gemeenten te zorgen dat zij voldoende capaciteit en expertise hebben om het programma uit te voeren. Veel gemeenten maken hierbij gebruik van een regionale of gezamenlijke uitvoeringsdienst.
Hoe verhoudt het privatiseren van het bouwtoezicht (zoals is opgenomen in de Wet kwaliteitsborging op het bouwen) zich tot het adequaat en onafhankelijk toezicht op gebouwen met mogelijk onveilige betonvloeren/constructies?
De voorgenomen Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) beoogt de verbetering van de bouwkwaliteit, waaronder constructieve veiligheid, van nieuw te bouwen gebouwen. Het bouwtoezicht zal hierbij worden uitgevoerd door een onafhankelijke en deskundige private kwaliteitsborger, die werkt volgens een door de overheid toegelaten instrument voor kwaliteitsborging. De publiekrechtelijke toelatingsorganisatie (ZBO) die in het kader van invoering van het nieuwe stelsel wordt ingesteld, zal erop toezien dat toegelaten instrumenten voor kwaliteitsborging volgens de gestelde eisen worden toegepast. De gemeente blijft bevoegd gezag voor de bouwkwaliteit en kan indien nodig zijn handhavende bevoegdheden inzetten. Hiermee is een adequaat en onafhankelijk toezicht op gebouwen geborgd.
Bij wie ligt de aansprakelijkheid wanneer betonvloeren/constructies onveilig zijn? Kunt u hierbij specifiek het juridisch kader schetsen?
De vraag wie aansprakelijk is wanneer betonvloeren/constructies onveilig zijn, is privaatrechtelijk van aard. Omdat bij ieder bouwwerk de privaatrechtelijke verhoudingen anders kunnen liggen, kan ik geen algemene uitspraken hierover doen. Gebouweigenaren zullen in overleg met juridische adviseurs moeten bezien op wie eventuele schade kan worden verhaald. Conflicten hierover kunnen worden voorgelegd aan de rechter.
Onderdekse arbeidsomstandigheden op riviercruiseschepen |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het radioprogramma Argos (NPO Radio 1), uitzending van 8 september 2018, getiteld «Champagne schenken en hutten poetsen; 16 uur per dag zwoegen voor een hongerloon»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen die de onderzoeksjournalisten in deze uitzending delen? Herkent u het beeld dat van de «onderdekse» arbeidsomstandigheden op riviercruiseschepen wordt geschetst?
Het soort praktijken zoals geschetst in het radioprogramma is zeer kwalijk.
In zijn algemeenheid kan de werkgever van een werknemer vragen om soms over te werken als de situatie daarom vraagt. De werkgever moet zich hierbij als een redelijke werkgever opstellen. Wat redelijk is, is afhankelijk van de individuele situatie, bijvoorbeeld de functie van de werknemer. De uiteindelijke beoordeling of een verzoek redelijk is, is aan de rechter. Ook kunnen er in de cao-afspraken staan over wanneer er mag worden overgewerkt, hoe lang en welke vergoeding ertegenover staat. De werkgever is daarnaast gebonden aan de voorschriften van in dit geval de Wet minimumloon en het arbeidstijdenbesluit vervoer.
Op basis van dit besluit geldt een maximale arbeidstijd in één etmaal van ten hoogste 14 en gemiddeld 12 uur in een werkweek.
Waren situaties zoals in de uitzending beschreven, waaronder het moeten maken van aaneengesloten werkdagen van tien tot zestien uur, het structureel moeten verrichten van onbetaalde overuren en nauwelijks pauzes of vrije dagen, al eerder bij u bekend? Hebt u een complete indruk in welke mate deze voorkomen, in de (rivier)cruisesector maar ook in verwante sectoren?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er gevallen waar, naar u weet, sprake is geweest of sprake zou kunnen zijn van schending van mensenrechten, Nederlandse en/of Europese wet- en regelgeving (bijvoorbeeld de Nederlandse Arbeidstijdenwet en de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag)?
Er zijn diverse diensten betrokken bij het toezicht op de naleving van wet- en regelgeving in de binnenvaart, zoals de Inspectie SZW, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de politie. De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving zoals de wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De Inspectie SZW heeft dit jaar tot nu toe voor in totaal € 492.000 aan boetes opgelegd aan riviercruiserederijen en andere werkgevers in dezelfde keten voor overtreding van de Wav. Op dit moment lopen nog enkele onderzoeken naar mogelijke overtreding van de Wml. Met het programma Schijnconstructies en cao- naleving besteedt de Inspectie SZW bijzondere aandacht aan de aanpak van schijnconstructies. Op 23 oktober jl. heb ik een meerjarige rapportage over dit programma aan uw Kamer toegezonden.
Zijn er gevallen waar, naar u weet, kan of zou kunnen worden gesproken van (arbeids)uitbuiting als bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (over mensenhandel)?
De directie Opsporing van de Inspectie SZW is de Bijzondere Opsporingsdienst (BOD) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die onder het gezag van het OM strafrechtelijk onderzoek uitvoert naar onder meer arbeidsuitbuiting. Bij de Inspectie SZW zijn over de afgelopen jaren geen aangiftes van arbeidsuitbuiting in de riviercruisevaart bekend. Over eventuele strafrechtelijke onderzoeken doe ik geen uitspraken. Verder is de Inspectie SZW bij haar toezicht op naleving van de arbeidswetten alert op signalen die kunnen wijzen op arbeidsuitbuiting. Dit kabinet wil de aanpak van mensenhandel intensiveren. Dit komt onder andere tot uitdrukking in de extra middelen die in het Regeerakkoord zijn vrijgemaakt voor versterking van de handhavingsketen van de Inspectie SZW. Daarnaast presenteert het kabinet op korte termijn een integraal plan van aanpak mensenhandel, waarin expliciet aandacht wordt geschonken aan arbeidsuitbuiting.
Is behalve het aantal geregistreerde overtredingen op arbeidsvoorwaardenwetgeving ook bij u bekend hoe vaak aangifte wordt gedaan van, een vermoeden tot, uitbuiting in deze sector?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de analyse van de onderzoekers dat het vrije verkeer van personen en diensten in de Europese Unie en de verschillen in Europese wet-/regelgeving het voor rederijen mogelijk maakt om arbeidsvoorwaardenwetgeving te ontwijken en/of te ontduiken en in hun voordeel toe te passen?
Vrij verkeer van personen en diensten in de Europese Unie is belangrijk voor de welvaart van de EU en voor Nederland. Een eerlijk loon, goede arbeidsomstandigheden en eerlijke concurrentie vind ik van groot belang. Oneerlijke concurrentie wordt aangepakt. Met de Wet aanpak schijnconstructies zet ik in op eerlijke concurrentie. Binnen Europa heb ik ook ingezet op gelijk loon voor gelijk werk, hetgeen ingevoerd gaat worden met de herziening van de detacheringsrichtlijn.
Met betrekking tot onderzoeken naar riviercruises blijft dit vanwege het internationale karakter ingewikkeld en tijdrovend.
Kunt u op een rijtje zetten waar exact de bestaande nationale en Europese wet- en regelgeving knelt, waardoor het momenteel lastig dan wel onmogelijk is om misstanden, zoals door Argos c.s. beschreven, effectief aan te pakken? Kun u zo specifiek mogelijk antwoorden?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt de constatering van de Argos berichtgeving dat het controleren van riviercruiseschepen momenteel geen prioriteit heeft bij de Inspectie SZW? Ziet u, mede door de uitzending van Argos, aanleiding deze prioritering te herzien?
De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving zoals de wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De Inspectie werkt risicogericht en wil met haar optreden een zo groot mogelijk maatschappelijk effect bereiken. De afgelopen jaren heeft de Inspectie SZW onderzoeken uitgevoerd naar de naleving van arbeidswetgeving in de binnenvaart, waaronder de riviercruisevaart. Dat heeft tot nu toe in 2018 geresulteerd in een bedrag van € 492.000 aan boetes die zijn opgelegd aan riviercruiserederijen voor overtreding van de Wav. Op dit moment wordt een aantal mogelijke overtredingen van de Wml nog nader onderzocht. De aanpak van misstanden in de riviercruisevaart heeft blijvende aandacht van de Inspectie SZW. Ik zie dan ook geen aanleiding om de Inspectie te vragen haar prioritering te herzien.
Welke andere mogelijkheden ziet u, zowel in nationaal als Europees verband, om de controles op naleving van arbeidsvoorwaardenwetgeving en ter voorkoming van misstanden als uitbuiting te verscherpen en uit te breiden? Kunt u hiervan een overzicht geven van op korte als op de middellange termijn te ondernemen acties?
Zoals gezegd is de riviercruisevaart internationaal en vind ik een eerlijk loon, goede arbeidsomstandigheden en het tegengaan van oneerlijke concurrentie van groot belang. Met de Wet aanpak schijnconstructies zet ik in op eerlijke concurrentie. Binnen Europa heb ik ingezet op gelijk loon voor gelijk, hetgeen ingevoerd gaat worden met de herziening van de detacheringsrichtlijn.
Deelt u het oordeel dat afgaande op de berichtgeving in Argos er hier geen sprake lijkt van een Nederlands probleem, maar van een Europees probleem? Bent u derhalve bereid om dit bij de eerstvolgende gelegenheid met uw Europese collega’s te bespreken en stappen/acties te initiëren naar een oplossingsrichting?
Zie antwoord vraag 10.
Ongewenste druk van de overheid en het bedrijfsleven op onderzoekers |
|
Femke Merel Arissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «De geldschieter wil wel zelf wat aan het onderzoek hebben»1, «Overheid dwingt wetenschappers onafhankelijkheid op te geven»2 en «Voor een klein bedrag koopt een bedrijf veel invloed»?3
Ja.
Wat is uw reactie op de bevinding van NRC Handelsblad dat een «meerderheid van de wetenschappers zei de beroepscode voor externe financiering van onderzoek, opgesteld door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), niet te kennen of daar geen gebruik van te maken»?4
Het NRC Handelsblad heeft onderzocht in hoeverre onderzoekers bekend zijn met de Verklaring van wetenschappelijke onafhankelijkheid die door de KNAW in 2005 is opgesteld. Deze verklaring is bedoeld als een handreiking die onderzoekers en opdrachtgevers desgewenst samen kunnen ondertekenen. Deze verklaring is niet bindend voorgeschreven. Sinds de inwerkingtreding van de Nederlandse gedragscode voor wetenschapsbeoefening op 1 januari 2005 moeten alle wetenschapsbeoefenaars die bij een universiteit betrokken zijn de principes uit deze code in acht nemen. Deze code is meer omvattend dan de verklaring van de KNAW. Dit kan er de oorzaak van zijn dat de Verklaring van wetenschappelijke onafhankelijkheid minder bekend is.
Per 1 oktober 2018 is de nieuwe Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit van kracht. Deze code geldt voor alle onderzoekers van hogescholen, universiteiten, universitair medische centra, KNAW, NWO en TO2-instituten. Ik merk dat er veel aandacht is voor deze nieuwe code onder andere via de websites van de betrokken instellingen en door de brede consultatie die aan het opstellen van de nieuwe code voorafging. Bovendien is er op 2 oktober 2018 een symposium georganiseerd met de titel «De nieuwe gedragscode: hoe nu verder?». Dit symposium bracht wetenschappers, beleidsmakers, bestuurders en andere geïnteresseerden met elkaar in gesprek over wat nieuw is in de code en hoe deze breed geïmplementeerd kan worden. Ik verwacht dat met deze aandacht de nieuwe code algemene bekendheid krijgt en in de praktijk wordt toegepast.
Deelt u de mening dat de onafhankelijkheid van onderzoekers gebaat zou zijn bij een grotere bekendheid van de beroepscode voor externe financiering van de KNAW? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
Ik vind het vooral belangrijk dat onderzoekers bekend zijn met de nieuwe Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit. Die code geldt ook voor onderzoek dat in opdracht van derden wordt verricht. Ik constateer dat deze code door de betrokken partijen (KNAW, NFU, NWO, de TO2-federatie, de Vereniging Hogescholen en de VSNU) nadrukkelijk onder de aandacht van onderzoekers wordt gebracht wat ten goede komt aan de bekendheid.
Wat is uw reactie op de stelling van de hoogleraar scheikunde, de heer Weckhuysen, dat bij de onderhandelingen over een onderzoekscontract «vooral grote bedrijven beter onderhandelen en betere advocaten hebben dan de universiteit»?5
De nieuwe Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit formuleert kaders voor onderzoek dat samen met onderzoekspartners wordt uitgevoerd. Bovendien draagt de code onderzoekers op om alleen onderzoeksopdrachten aan te nemen die volgens de normen uit deze code uitgevoerd kunnen worden. Ik verwacht van universiteiten dat zij hun belangen en de belangen van hun onderzoekers zelf goed weten te beschermen in onderhandelingen over onderzoekscontracten. En ik acht hen daartoe ook zeer goed in staat.
Erkent u dat er een belangenverschil kan optreden bij het opstellen van een onderzoekscontract? Zo nee, waarom niet? Zo ja, erkent u dat dit belangenverschil kan leiden tot een situatie waarin afbreuk wordt gedaan aan de wetenschappelijke waarheidsvinding? Zo nee, waarom niet?
Samenwerking tussen onderzoekers, het bedrijfsleven en/of de overheid draagt bij aan de kennisontwikkeling in Nederland. Ja, ik erken dat er hierbij verschillen kunnen zijn in de belangen tussen wetenschappers en opdrachtgevers. De keuze van het onderzoeksobject en van de onderzoeksvraag kan prima in gezamenlijkheid bepaald worden. Echter, bij de keuze van de methode, de beoordeling van de data en de weging van alternatieve verklaringen is de wetenschapper leidend. Deze keuzes zouden niet bepaald moeten worden door buiten-wetenschappelijke overwegingen (bijvoorbeeld overwegingen van commerciële of politieke aard). Ook heeft de wetenschap er belang bij dat onderzoeksgegevens en onderzoeksdata na afloop van het onderzoek zoveel mogelijk publiek beschikbaar gemaakt worden. De nieuwe gedragscode erkent dat er uitzonderingen kunnen zijn vanwege de verantwoordelijkheid jegens een opdrachtgever of de openbare veiligheid. Dat vergt in dergelijke gevallen een afweging tussen belangen en principes.
De Gedragscode Integriteit Rijk is glashelder als het gaat om de rol van de overheid als opdrachtgever: de onderzoeker moet in alle veiligheid en onafhankelijkheid zijn/haar werk kunnen doen en de opdrachtgever dient niet te sturen op de uitkomst van het onderzoek, ook niet als het onderzoek politiek-maatschappelijk tot een minder gewenste uitkomst leidt. Datzelfde geldt voor onderzoek dat wordt verricht in opdracht van een private partij. Een belangrijk element van de nieuwe Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit is de zorgplicht van de instellingen om hun onderzoekers in bescherming nemen tegen beïnvloeding op basis van buiten-wetenschappelijke belangen, argumenten of voorkeuren. Hiermee is de wetenschappelijke waarheidsvinding voldoende gewaarborgd.
Wat is uw reactie op de in het artikel geuite kritiek op de onduidelijke verhoudingen tussen bedrijf en onderzoeker, als gevolg van co-financiering vanuit het bedrijfsleven?6
De nieuwe Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit geldt voor wetenschappelijk onderzoek in den brede. Dit omvat zowel publiek als privaat gefinancierd en zowel fundamenteel als toegepast en praktijkgericht onderzoek. Daarmee bestaat er helderheid over de normen die gelden bij co-financiering.
Erkent u dat bedrijven via co-financiering veel invloed hebben op de vraagstelling? Zo nee, waarom niet?
Ja, bij samenwerking tussen onderzoeker(s) en bedrijfsleven en/of overheid is er vaak sprake van het gezamenlijk formuleren van de onderzoeksvraag. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Zoals aangegeven heeft dat positieve effecten op de kennisontwikkeling in Nederland. Daarbij geldt dat er te allen tijde voldoende ruimte voor onderzoekers moet zijn om eigenstandig onderzoeksvragen te formuleren, zonder invloed van buiten-wetenschappelijke partijen. Daarom is het essentieel dat de directe financiering van onderzoek aan de universiteiten via de eerste geldstroom in balans is en blijft met de andere geldstromen en dat er binnen de tweede geldstroom voldoende ruimte is en blijft voor vrij onderzoek.
Kunt u garanderen dat bedrijven via co-financiering geen dusdanige invloed kunnen hebben – bijvoorbeeld door te eisen dat opdrachtgevers het laatste woord hebben – dat de wetenschappelijke waarheidsvinding van universiteiten (of andere door de overheid gefinancierde instellingen) in gevaar kan komen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze invloed teniet wordt gedaan?
Het is aan de opdrachtgever en opdrachtnemer om goede afspraken te maken bij aanvang van het onderzoek. In de keuze van de methode, bij de beoordeling van de data en in de weging van alternatieve verklaringen moeten onderzoekers zich niet laat leiden door buiten-wetenschappelijke overwegingen (bijvoorbeeld overwegingen van commerciële of politieke aard). De gedragscode biedt daarvoor een goede basis. Van de opdrachtgever verwacht ik dat deze transparant is waarom hij voor het onderzoek betaalt. Bovendien wordt van onderzoekers verwacht dat zij open en volledig zijn over de rol van externe belanghebbenden, opdrachtgevers, financiers, mogelijke belangenconflicten en relevante nevenwerkzaamheden. Als er een zweem van beïnvloeding om het onderzoek hangt dan schaadt dat het vertrouwen in de onderzoeker en onderzoeksresultaten en het imago van de opdrachtgever.
Kunt u bevestigen dat het afstoten van fundamenteel onderzoek door bedrijven zoals Philips en Shell ervoor heeft gezorgd dat veel fundamenteel onderzoek nu door universiteiten wordt uitgevoerd, vaak via een co-financieringsconstructie met het bedrijfsleven?7
Ik kan op dit moment niet bevestigen of universiteiten meer fundamenteel onderzoek door middel van co-financiering doen met bedrijven omdat bedrijven zelf minder fundamenteel onderzoek doen. De KNAW komt later dit jaar met een rapport naar aanleiding van een motie van het lid Paternotte (Kamerstukken II, 2016–2017, 31 288, nr. 600) over de relatie tussen publiek gefinancierd onderzoek en investeringen van bedrijven in R&D. Een van de vragen daarbij is of bedrijven investeringen in onderzoek en ontwikkeling in Nederland afbouwen en of daarbij gekeken kan worden naar verschillende typen onderzoek (fundamenteel onderzoek, toegepast onderzoek en pre competitieve ontwikkeling). Een andere vraag is of er een causaal verband is tussen de hoogte van de investeringen van bedrijven in onderzoek en ontwikkeling en de omvang van de publieke middelen voor onderzoek en innovatie.
Deelt u de mening dat een steenrijk fossiel-bedrijf zoals Shell, dat nog altijd circa 85% van haar R&D-budget aan fossiele technieken uitgeeft, hiermee indirect budget opslurpt dat beter benut zou kunnen worden voor onderzoek dat bijdraagt aan het aanpakken van de mede door de fossiele industrie veroorzaakte klimaatverandering?8 Zo nee, waarom niet?
Het hoort bij de academische vrijheid dat universiteiten zelf bepalen welk onderzoek ze willen doen in samenwerking met een bedrijf. Het is uiteraard wel belangrijk dat een instelling haar scope niet beperkt tot die van een bedrijf/opdrachtgever. Verder heb ik geen waardeoordeel over welk onderzoek universiteiten bepalen te doen in samenwerking met een bedrijf anders dan dat ik wel verwacht dat het onderzoek plaatsvindt volgens de normen van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit.
Wat is uw reactie op de door wiskundedocent Georg Prokert (TU Eindhoven) opgeworpen vraag «of dit beleid er niet toe leidt dat bedrijven hun eigen research en development steeds meer door de overheid laten betalen»?9
Met «dit beleid» wordt gedoeld op de verplichting dan wel de wens van onderzoekfinanciers om een externe partner te betrekken bij een subsidieaanvraag voor onderzoek. Hierover wil ik twee opmerkingen maken. Ten eerste wijst NWO er in het artikel terecht op dat onderzoekers moeten oppassen om elkaar gek te maken dat er bij elk onderzoek een externe partij nodig is. Bij vrije beurzen (open competitie) geldt voor NWO dat als het voorstel goed is en de kwaliteit van de onderzoeker ook, het ook hoog scoort op valorisatie, of er nu een bedrijf meedoet of niet. Ten tweede moet bij een samenwerking met een externe partner voorop staan dat het onderzoek wetenschappelijk en/of maatschappelijk gezien relevant is. Dat is een basisprincipe van de gedragscode. Dat een externe partij dan meebetaalt aan een onderzoek omdat dat ook voor die partij relevant is, lijkt me niet meer dan logisch. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 9. De KNAW komt later dit jaar met een rapport waarbij wordt onderzocht of en in hoeverre banden tussen publiek gefinancierde wetenschap en bedrijfsleven ertoe leiden dat bedrijven minder prikkels hebben om zelf te investeren in research and development.
Wat is uw reactie op de stelling dat de «standaardvoorwaarden voor onderzoekscontracten van de overheid (Rijksvoorwaarden) bepalingen bevatten die strijdig zijn met de codes voor wetenschappelijke onafhankelijkheid»?10 Wat is uw inzet om deze tegenstrijdigheid op te heffen?
In het NRC-artikel «Overheid breidelt wetenschap» heb ik al aangegeven dat het zeker niet de bedoeling is om via Rijksvoorwaarden vrije wetenschap in te perken. Daarom ga ik samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de schrijfcommissie, die de nieuwe gedragscode heeft opgesteld, nog eens goed naar de Rijksvoorwaarden in combinatie met de modelovereenkomst voor (beleidsgericht) onderzoek kijken. Ik vind het namelijk belangrijk dat opdrachten voor wetenschappelijk onderzoek voldoen aan de Nederlandse Gedragscode wetenschappelijke integriteit.
Wat is uw reactie op de bevinding van NRC Handelsblad dat circa 10% van de bevraagde wetenschappers ongewenste druk van de overheid heeft ervaren op hun onderzoek?11
Dat is zeker niet de bedoeling en dit heeft ook aandacht. Niet voor niets is in december 2017 een uitgebreide tekst in de Gedragscode Integriteit Rijk opgenomen die de betrokkenheid van ambtenaren bij (wetenschappelijk) onderzoek vanuit diverse rollen belicht. Daarbij is duidelijk aangegeven dat in alle gevallen de onafhankelijkheid van het onderzoek onomstreden dient te zijn.
Wat is uw inzet om een einde te maken aan het uitoefenen van ongewenste druk door zowel het bedrijfsleven, als de overheid?
Recent is de Gedragscode Integriteit Rijk op dit punt al aangepast (zie ook de antwoorden op vraag 5 en 13. Aan die aanpassing is destijds ook bekendheid gegeven. Verder blijft het een kwestie van voldoende integriteitsbewustzijn. Dit is iets wat continue aandacht krijgt binnen de rijksoverheid en dat ook vergt. Niet alles is immers in afspraken en regels te vangen. Het blijft mensenwerk.
Het bedrijfsleven heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid.
Het bericht dat een investeerder zeker tien keer witwaspraktijken had aangekaart bij ING, waar vervolgens niets mee werd gedaan |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending op NPO Radio van 1 op 1 van 10 september 2018?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een in de uitzending geïnterviewde Amsterdamse financier zeker tien keer zijn vermoedens van witwassen heeft aangekaart bij ING, maar dat daar vervolgens niets mee gebeurde? Vindt u ook dat als dit waar is, ING niet goed heeft gehandeld?
Banken, zoals ING Bank N.V. (ING) zijn poortwachters van het financiële stelsel. Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) moeten banken controleren of hun dienstverlening wordt misbruikt voor witwassen of terrorismefinanciering. Daartoe moeten zij cliëntenonderzoek verrichten en (voorgenomen) ongebruikelijke transacties onverwijld melden aan de Financial Intelligence Unit (FIU). Het cliëntenonderzoek dient de instellingen, zoals banken, in staat te stellen de zakelijke relatie en de gedurende die relatie verrichte transacties voortdurend te controleren. Op individuele zaken kan ik niet ingaan.
Instellingen die onder de Wwft vallen, moeten hun cliëntenonderzoek afstemmen op de risicogevoeligheid voor witwassen of terrorismefinanciering van het type cliënt, zakelijke relatie, product of transactie. Op basis van de risicogevoeligheid dienen deze instellingen te bepalen hoe verstrekkend de maatregelen zijn die zij moeten nemen in het kader van het cliëntenonderzoek. Aan de hand van het cliëntenonderzoek stellen de instellingen een risicoprofiel op van de cliënt. Dit risicoprofiel moeten instellingen periodiek actualiseren. Signalen kunnen invloed hebben op het risicoprofiel van een cliënt. Als het cliëntenonderzoek daartoe aanleiding geeft, en een instelling niet kan voldoen aan verplichtingen uit de Wwft, dan dient de instelling de zakelijke relatie te beëindigen. Het toezicht op de uitvoering van deze wettelijke verplichtingen door banken wordt uitgevoerd door De Nederlandsche Bank (DNB).
Wat moeten banken doen als er vermoedens van witwassen worden gedeeld met hen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat er bij deze casus van witwassen twee categorieën bedrijven die zijn aangemerkt als poortwachter betrokken waren, namelijk de bank en het trustkantoor? Vindt u dat het stelsel van poortwachters goed heeft gewerkt, nu beide bedrijven verzaakten, al dan niet intentioneel? Wat gaat u doen om de poortwachtersfunctie van banken en trustkantoren te verbeteren?
In de brief die ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming op 11 september jl. aan uw Kamer zond, gaf ik al aan dat de strafrechtelijke feiten die bij ING zijn geconstateerd zeer ernstig zijn. De integriteit van financiële instellingen is één van de pijlers van vertrouwen en vormt daarmee een randvoorwaarde voor het goed functioneren van een instelling. Daarnaast is het voorkomen dat het financiële stelsel wordt misbruikt voor witwassen en financieren van terrorisme van zeer groot maatschappelijk belang.
Integriteit zal de komende tijd dan ook een belangrijk gespreksonderwerp zijn in de gesprekken die ik voer met de sector. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft als toezichthouder doorlopend contact met de sector, waarbij de naleving van integriteitswetgeving een belangrijk onderwerp van gesprek is. Bij overtredingen treedt DNB handhavend op tegen instellingen. In mijn brief van 24 september jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de constatering door DNB dat verschillende financiële instellingen hun verantwoordelijkheid op het gebied van integriteit nog onvoldoende adequaat oppakken. DNB ziet goede initiatieven tot verbetering en investeringen ter versterking van het risicobeheer in de sector, maar het blijft van belang dat besturen en raden van commissarissen hiervoor in de komende periode een grote inspanning leveren. Het voorkomen van betrokkenheid van instellingen bij financieel-economische criminaliteit zal dan ook een topprioriteit blijven in het toezicht dat DNB uitoefent.
Om de poortwachtersfunctie en het toezicht daarop te verstevigen is relevant dat de anti-witwasrichtlijn recent verder is aangescherpt, en dat daarnaast op Europees niveau initiatieven worden ontplooid om witwassen en terrorismefinanciering verder tegen te gaan. Ik ben groot voorstander van dergelijke initiatieven. Ook is op dit moment het wetsvoorstel Wet toezicht trustkantoren 2018 aanhangig bij de Eerste Kamer, welk wetsvoorstel strekt tot verdergaande regulering van de trustsector door de regels voor trustkantoren verder aan te scherpen en DNB meer instrumenten te geven voor de handhaving van die regels.
Begrijpt u dat de aangiftebereidheid van personen met kennis van witwassen, fraude en andere criminaliteit afneemt als er niets met tips wordt gedaan? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat klokkenluiders serieus genomen worden?
Integriteit is en blijft een topprioriteit, zeker ook in de financiële sector waarin vertrouwen een grote rol speelt. Hier ligt, mede op basis van de Wwft, ook voor financiële instellingen een belangrijke verantwoordelijkheid. Deze instellingen moeten signalen, waaronder signalen van klokkenluiders, van witwassen en terrorismefinanciering serieus nemen. Met de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn wordt in de Wwft bescherming geboden aan werknemers en personen in een soortgelijke positie die een melding maken van een vermoeden van witwassen of terrorismefinanciering. Hiermee wordt bijvoorbeeld voorkomen dat een werknemer die een dergelijke melding maakt ontslagen wordt om de enkele reden dat hij of zij die melding heeft gedaan.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de compliance procedures bij banken, om er zeker van te zijn dat deze adequaat zijn ingericht om signalen van en tips over witwassen, fraude en andere criminaliteit serieus op te volgen?
Het onderzoeken van interne procedures van individuele banken ligt op de weg van de toezichthouder. DNB houdt integriteitstoezicht op banken. Daarbij beoordeelt DNB o.a. of de door een bank getroffen procedures en maatregelen gericht op het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering, passend en toereikend zijn. DNB heeft de wettelijke instrumenten om naleving van wet- en regelgeving op het gebied van integriteit te handhaven. Zoals in mijn brief van 24 september jl. is weergegeven geeft DNB aan dat zij haar integriteitstoezicht blijft ontwikkelen. De implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn heeft gezorgd voor een uitbreiding van de mogelijkheden van DNB op het terrein van handhaving en het publiceren van getroffen maatregelen.
Het bericht ‘Drugshandel en pooiers: jongere niet veilig in jeugdzorg-instelling Heldring’ |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Drugshandel en pooiers: jongere niet veilig in jeugdzorginstelling Heldring»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Jongeren die gesloten geplaatst worden om te voorkomen dat zij zich aan de zorg onttrekken of onttrokken worden, verdienen een veilige woon- en leefomgeving. De berichten in de Gelderlander2 en in het AD3 zijn ernstig. Dergelijke signalen van oud-bewoners neem ik serieus en vragen om een nadere analyse.
Maakt u zich zorgen over de veiligheid van de in jeugdzorginstelling Heldring verblijvende jongeren nu deze zorgwekkende verhalen naar buiten komen? Zo ja, bent u bereid de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) opdracht te geven om onderzoek te laten doen naar de veiligheid van jongeren in jeugdzorginstelling Heldring? Zo ja, wanneer gaat dit onderzoek starten? Zo nee, waarom bent u hiertoe niet bereid?
Zoals ik bij het antwoord van vraag 1 heb aangegeven, neem ik de signalen serieus. Onderzoek zal moeten uitwijzen hoe het staat met de veiligheidsituatie van de jongeren die verblijven bij de OG Heldringstichting. In de antwoorden op de vragen van Kamerleden Kuiken en van den Hul4 heb ik aangegeven dat ik naar aanleiding van de berichten over de Heldringstichting contact heb gehad met de IGJ. De inspectie en de Heldringstichting hebben gezamenlijk afgesproken dat de Heldringstichting een diepgravende analyse van de veiligheidssituatie laat uitvoeren. De IGJ ziet toe op de kwaliteit en de onafhankelijkheid van dit onderzoek. Op basis van dit onderzoek bepaalt de IGJ of en welke verdere vervolgstappen nodig zijn.
Deelt u de mening dat het essentieel is dat de werknemers van jeugdzorginstellingen voldoende tijd hebben voor contact met de jongeren en het uitvoeren van controles om zo onder andere de drugs buiten de deur van de jeugdzorginstelling te kunnen houden? Bent u van mening dat de werknemers daar momenteel voldoende mogelijkheden toe hebben, gezien de hoge werkdruk en de personeelstekorten in de jeugdzorg?
Ik onderschrijf uw stelling: ook ik vind het essentieel dat professionals in de jeugdhulp voldoende tijd hebben voor contact met de jongeren voor wie zij de dagelijkse zorg hebben. Het is primair de verantwoordelijkheid van de werkgevers in de jeugdhulp om ervoor te zorgen dat hun werknemers voldoende ruimte hebben om die zorg kwalitatief goed te kunnen verlenen. Professionals in de jeugdhulp geven echter aan dat zij een hoge werkdruk ervaren. Daarom hebben werkgevers en werknemers in de jeugdzorg in de cao 2017–2018 opgenomen dat werkgevers en ondernemingsraden in elke organisatie beleid en normen ontwikkelen en afspraken maken om de werkdruk aan te pakken. Als de oorzaken van een hoge werkdruk kunnen worden weggenomen door bijvoorbeeld onnodige regels te schrappen of regels te vereenvoudigen, zal dit ook bijdragen aan meer tijd voor de professionals voor het eigenlijke werk. Samen met onder andere gemeenten werk ik aan het verlagen van administratieve lasten. Voldoende personeel is een andere belangrijke voorwaarde. Op veel terreinen is momenteel sprake van krapte op de arbeidsmarkt. Om te beoordelen of dit ook geldt voor de jeugdhulp moet er eerst inzicht komen in de totale arbeidsmarktsituatie in de sector jeugdhulp in relatie tot de vraag. De arbeidsmarkt in het jeugddomein wordt momenteel door middel van een verkennend onderzoek in kaart gebracht.
Hoe kan het dat bij een (jeugdzorg)instelling als deze het niet lukt om de veiligheid van de daar verblijvende jongeren te waarborgen, dat moet toch de eerste prioriteit zijn? Hoe kan het bijvoorbeeld dat loverboys zo makkelijk het terrein op kunnen komen?
Het onafhankelijke onderzoek dat nu wordt uitgevoerd, zal inzicht moeten geven in de veiligheidssituatie van jongeren die verblijven bij de Heldringstichting en of en zo ja, hoe het kan dat loverboys het terrein op kunnen komen.
Zoals ik eerder aangaf in mijn antwoorden op de vragen van de leden Kuiken en van den Hul, weten we uit ervaringen met de werkwijzen van mensenhandelaren/loverboys dat het signaleren van deze problematiek heel moeilijk is. Mensenhandelaren zijn veelal gericht op zoek naar de meest kwetsbare jongeren en ronselen op plekken waar kwetsbare jongeren zijn, zoals op jeugdhulpinstellingen, maar ook op scholen en op het internet. De werkwijzen van de loverboys/mensenhandelaren zijn zo geraffineerd dat niet altijd direct duidelijk is of het gaat om een uitbuitingssituatie. Loverboys/mensenhandelaren doen er alles aan om contact op te nemen of te onderhouden met (potentiële) slachtoffers en om niet opgemerkt te worden. Professionals in instellingen moeten dus heel alert zijn.
Hoe kan het dat de IGJ tot op heden geen signalen over Heldring heeft opgepakt?
De inspectie heeft op verzoek van de voormalige Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in 2017 onderzoek gedaan bij 13 jeugdhulpaanbieders die gespecialiseerde hulp bieden aan minderjarige (vermoedelijke) meisjesslachtoffers van loverboys. De IGJ oordeelde toen dat Heldringstichting in staat was om gespecialiseerde jeugdhulp te bieden aan (vermoedelijke) slachtoffers van loverboys/ mensenhandel. In haar rapport benoemde de inspectie dat Heldringstichting alert moet blijven dat meisjes met vermoedens van loverboyproblematiek, die bij de Heldringstichting geplaatst worden, niet in aanraking kunnen komen met andere jeugdigen bij wie (mogelijk) sprake is van seksueel daderschap.
Verder zijn jeugdhulpaanbieders zoals de Heldringstichting wettelijk verplicht calamiteiten en geweld te melden. De inspectie of de jeugdhulpaanbieder zelf onderzoekt een dergelijke melding. De inspectie heeft in het afgelopen jaar enkele meldingen van de Heldringstichting ontvangen, die naar het weten van de inspectie niet te maken hebben met de strafzaak genoemd in het bericht in het AD. De instelling heeft na deze meldingen de benodigde verbetermaatregelen getroffen. Via het Landelijk Meldpunt Zorg is de afgelopen tijd één signaal binnengekomen over de Heldringstichting, dat niet direct gerelateerd was aan de kwaliteit van de hulp aan slachtoffers van loverboys, zo geeft de Inspectie aan.
Welke maatregelen gaat u op korte termijn nemen om de veiligheid van de in Heldring verblijvende jongeren te garanderen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, laat de Heldringstichting de veiligheidssituatie in de instelling onafhankelijk onderzoeken, onder toezicht van de inspectie.
De asielindustrie |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe lang duurt de gemiddelde asielprocedure?
De gemiddelde doorlooptijd1 van alle eerste asielaanvragen die in juli en augustus 2018 zijn afgedaan bedraagt circa 19 weken. De IND behandelt eerste asielaanvragen in verschillende zogenoemde «sporen». Deze verschillende «sporen» hebben ook verschillende doorlooptijden. De doorlooptijd van aanvragen van vreemdelingen die afkomstig zijn uit een veilig land van herkomst (spoor 2) is in juli en augustus 2018 circa 3 weken. De doorlooptijden van asielzaken in de algemene asielprocedure (AA) bedraagt in juli en augustus 2018 circa 16 weken (spoor 4). Meer complexe zaken die worden behandeld in de verlengde asielprocedure (VA) zijn in juli en augustus na circa 44 weken afgerond.
Hoeveel procedures zijn thans in totaal aanhangig?
Uit cijfers van de IND blijkt dat de voorraad eerste asielaanvragen 7.640 procedures bedroeg (eind augustus 2018).
Hoeveel van de aanhangige procedures lopen al langer dan vijf jaar, en hoeveel langer dan tien jaar?
In de in het antwoord op vraag 2 genoemde voorraad van eerste asielaanvragen van eind augustus 2018, zitten geen procedures die een langere doorlooptijd hebben dan vijf jaar.
Hoeveel procent van de gevallen betreft het kinderen onder de 16 jaar?
In 2018 was er tot en met augustus een instroom van 2360 eerste aanvragen asiel van kinderen onder de 16 jaar. Dit is 19% van het totaal aantal eerste asielaanvragen.
In hoeveel procent van de gevallen valt de uiteindelijke beslissing anders uit als gevolg van beroep- en bezwaarprocedures dan de oorspronkelijke beslissing tot afwijzing?
De door u gevraagde cijfers zijn niet te genereren uit het datawarehouse van de IND. Dit betekent dat door u gevraagde gegevens niet kunnen worden geleverd. Wel kan worden aangegeven welk percentage van het aantal zaken van de door vreemdelingen ingestelde beroepen, gegrond zijn verklaard. Een gegrondverklaring van het beroep van de vreemdeling betekent niet dat aanvraag altijd wordt ingewilligd. De IND kan in hoger beroep gaan, of opnieuw een besluit op de aanvraag nemen.
In 2018 (tot en met augustus) is 12% van de beroepen van vreemdelingen in de AA procedure gegrond verklaard. In de VA procedure is 19% gegrond verklaard.
In 2018 (tot en met augustus) is 1% van de hoger beroepen van vreemdelingen in de AA gegrond verklaard. In de VA procedure is dit ook 1%.
Welk aandeel hebben vluchtelingenorganisaties die subsidie van de overheid ontvangen, in het faciliteren van beroep- en bezwaarprocedures, het ter beschikking stellen van advocaten, het informeren van mogelijkheden tot uitstel, enzovoorts?
Organisaties kunnen subsidie ontvangen vanuit alle onderdelen van de overheid. Er is geen centraal overzicht daarvan beschikbaar. Ik beperk mij in mijn antwoord daarom tot de subsidie die vanuit artikel 37 (Migratie) van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan VluchtelingenWerk Nederland wordt verstrekt.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid kent VluchtelingenWerk Nederland jaarlijks een subsidie toe voor specifieke activiteiten in het asielproces, waaronder het geven van de officiële voorlichting over de asielprocedure namens de ketenpartners, het geven van juridische begeleiding in afstemming met de advocaat en het vervullen van de rol als intermediair tussen de verschillende betrokken organisaties binnen en buiten de vreemdelingenketen, in COA-locaties. Uitgangspunt daarbij is dat de inzet van Vluchtelingenwerk bijdraagt aan een kwalitatief goede, zorgvuldige en snelle asielprocedure, bijdraagt aan een beter welbevinden van asielzoekers en vluchtelingen tijdens hun verblijf bij het COA en bijdraagt aan een beter begrip en acceptatie van de uitkomsten van de asielprocedure.
Wordt er naast de 58,4 miljoen euro aan jaarlijkse subsidie aan Vluchtelingenwerk nog aan andere vluchtelingenorganisaties subsidie uitgekeerd door de overheid? Zo ja, welke organisaties betreft dit en hoeveel subsidie ontvingen deze organisaties in 2017 en hoeveel is hen toegekend in 2018?
Ja, er worden aan andere organisaties dan VluchtelingenWerk Nederland subsidies verleend. Omdat er geen definitie van vluchtelingenorganisatie bestaat en omdat er geen centraal overzicht bestaat van alle subsidies die de overheid toekent, kan ik uw vraag niet goed beantwoorden. Ik beperk mij in het antwoord daarom tot organisaties die naast Vluchtelingenwerk Nederland vanuit artikel 37 (Migratie) van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid de afgelopen twee jaar een subsidie toegekend hebben gekregen. Deze subsidies passen binnen de doelstellingen van het migratiebeleid. Het frustreren van asielprocedures is geen doelstelling van het beleid. Ook verwijs ik naar de verleende subsidies uit het Asiel, Migratie en Integratiefonds.
2017:
•
COC Nederland
€ 115.921,42
•
Nederlands Debat Instituut
€ 45.000,00
•
Stichting A.S.K.V.
€ 300.000,00
•
The Hague Process
€ 34.500,00
•
Vereniging Nederlandse Gemeenten
€ 442.818,92
2018:
•
Stichting A.S.K.V.
€ 130.680,00
•
COC Nederland
€ 94.508,58
De subsidies over 2018 moeten nog officieel worden vastgesteld aan de hand van een beschikking. De subsidies die alleen in 2017 zijn uitgekeerd waren bestemd voor specifieke eenmalige programma’s en/ of projecten en niet verlengd naar 2018.
Daarnaast heeft de Dienst Terugkeer en Vertrek met verschillende organisaties een subsidierelatie om vrijwillige terugkeer te bevorderen. Op dit moment worden door de Internationale Organisatie voor Migratie, Vluchtelingenwerk Nederland, de Stichting WereldWijd, de Stichting Rotterdams Ongedocumenteerden Steunpunt, Bridge to Better Foundation, Stichting IETA, Solid Road, Goedwerk Foundation en Barka Nederland projecten uitgevoerd op het terrein van terugkeer van vreemdelingen naar landen van herkomst.
In totaal is voor een bedrag van € 7.776.393 voor 2017 en € 20.786.751 voor 2018 aan terugkeersubsidies toegekend. Dit is inclusief de SVT-subsidies die de DT&V verstrekt in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en inclusief de gelden die voor Barka Nederland worden ontvangen van de gemeenten Rotterdam, Den Haag en Utrecht. Alle toegekende subsidies betreffen veelal meerjarige subsidies, waardoor er niet altijd een relatie is tussen de verleningen en de betalingen in hetzelfde jaar. In 2017 is totaal € 14.863.366 betaald en voor 2018 betreft het een bedrag van € 7.897.598 die aan totaal 8 subsidierelaties zijn verstrekt en voldaan.
Ook uit het Asiel, Migratie en Integratiefonds worden subsidies verleend. Dit fonds is een onderdeel van de subsidieregeling voor de Europese migratie- en veiligheidsfondsen 2014–2020. De verleende subsidies kunt u vinden op: https://www.uitvoeringvanbeleidszw.nl/subsidies-en-regelingen/a/asiel-migratie-en-integratiefonds-amif/documenten/publicaties/subsidies/asiel-migratie-en-integratiefonds-amif/uitvoeren-en-verantwoorden/amif-2015
Deelt u de opvatting dat de subsidies aan vluchtelingenorganisaties uw eigen uitzettingsbeleid frustreren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 wordt Vluchtelingenwerk Nederland door de overheid gesubsidieerd voor specifieke activiteiten. Het gaat hierbij om activiteiten die betrekking hebben op het voorbereiden op de asielprocedure, de begeleiding tijdens de asielprocedure en na toekenning of afwijzing de integratie of de terugkeer. Door deze activiteiten draagt Vluchtelingenwerk Nederland bij aan een soepel verloop van de asielprocedure, eerder dan aan de frustratie daarvan. Hiervoor zet Vluchtelingenwerk Nederland naast middelen die worden verkregen van de overheid ook jaarlijks veel eigen middelen in.
De activiteiten in het kader van de belangenbehartiging betaalt Vluchtelingenwerk, net als andere migratiegerelateerde belangenorganisaties, uit middelen die niet van de overheid zijn verkregen maar uit fondsen waaraan – via bijvoorbeeld donaties – door de Nederlandse samenleving wordt bijgedragen.
Voor een goede en zorgvuldige asielprocedure is het van belang dat er sprake is van voldoende rechtsbescherming. In de asielprocedure kunnen asielzoekers om die reden onder meer gebruik maken van gesubsidieerde rechtsbijstand.
Dit alles neemt niet weg, dat zoals ik ook tijdens het algemeen overleg met uw Kamer op 12 september jl. heb aangegeven, laat onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om het proces van asielaanvraag tot afdoening verder kan worden versneld. Hierin neem ik alle aspecten mee. Ook in het regeerakkoord zijn op dit punt verschillende prioriteiten opgenomen, zie ook het antwoord op vraag 11.
Is het een doelbewust onderdeel van uw beleid, het uitzettingsbeleid zoveel mogelijk te frustreren via subsidies aan Vluchtelingenwerk en gesubsidieerde rechtshulp aan asieladvocaten die er alleen maar op uit zijn asielprocedures zo lang mogelijk te rekken?
Zie antwoord vraag 8.
Zo nee, wat meent u dan dat het nut is van de subsidies voor Vluchtelingenwerk en andere vluchtelingenorganisaties?
Zie antwoord vraag 8.
Welke concrete stappen gaat u ondernemen teneinde de asielprocedure structureel en significant te stroomlijnen en te verkorten opdat nieuwe «Lili en Howick» situaties zoveel mogelijk worden voorkomen in de toekomst?
Allereerst verwijs ik naar het besluit om een onafhankelijke onderzoekscommissie in te stellen om een onderzoek te doen naar alle aspecten die bijdragen aan het langdurig verblijf van vreemdelingen zonder bestendig verblijfsrecht.
Dit onderzoek is een aanvulling op de maatregelen die worden uitgewerkt inzake de flexibilisering van de asielketen, waarover de Kamer bij brief van 5 juli jl. is geïnformeerd. Om tot structurele en duurzame verbeteringen te komen wordt de procedure van binnenkomst tot integratie of terugkeer integraal en in samenhang bekeken. In het kader van het herontwerp van het asielproces worden maatregelen genomen die tot een efficiëntere en snellere procedure leiden.
Zo wordt het identificatie- en registratieproces aan de voorkant van de procedure herzien met als doel waardevolle informatie nog sneller veilig te stellen. Deze informatie is niet alleen belangrijk voor de identificatie en bijvoorbeeld nationale veiligheid, maar helpt ook voor een goed en sneller verloop van het asiel- en, waar van toepassing, terugkeerproces. Een ander voorbeeld zijn de maatregelen die worden uitgewerkt om tot kortere doorlooptijden van herhaalde aanvragen te komen, waaronder de maatregel genoemd in het regeerakkoord om het gehoor achterwege te kunnen laten bij een herhaalde aanvraag zonder kans van slagen.
Ik zal uw Kamer nog dit jaar nader informeren over de voortgang van het pakket aan maatregelen.
Deelt u de opvatting dat uw besluit om de discretionaire bevoegdheid te gebruiken om de Armeense kinderen een Nederlandse verblijfsvergunning te geven een precedent scheppende werking heeft? Zo nee, waarom niet?
«Precedentwerking» en «aanzuigende werking» zijn zeer complexe concepten. Niet altijd is duidelijk hoe verschillende aspecten hierop van invloed zijn, dan wel hoe die aspecten (het beste) te beïnvloeden zijn. In mijn brief2 van 10 september jl. en mijn brief van 8 oktober jl.3 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn besluit om een onafhankelijke onderzoekscommissie in te stellen om een onderzoek te doen naar alle aspecten die bijdragen aan het langdurig verblijf van vreemdelingen zonder bestendig verblijfsrecht alsmede mogelijke oplossingen om dit in de toekomst te beperken. In deze brief heb ik u ook geïnformeerd dat ik niet verder zal ingaan op de achtergrond van mijn besluit om deze kinderen in Nederland te laten verblijven. Ik acht het wel van belang om te benadrukken dat in de kabinetsformatie ten aanzien van de definitieve regeling langdurig verblijvende kinderen afgesproken is dat de regeling in haar huidige vorm gehandhaafd blijft. Dit is in het regeerakkoord zo ook neergelegd.
Deelt u de opvatting dat uw besluit wellicht een aanzuigende werking heeft op het zogenaamde procedurestapelen door asielzoekers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Andere »Lili en Howicks» ruiken hun kans» in de Telegraaf van 10 september 2018?
Ja.
Bent u voornemens voor al deze gevallen uw discretionaire bevoegdheid te gebruiken? Zo ja, in hoeveel gevallen? Zo nee, wat onderscheidt in uw ogen de zaak van de Armeense kinderen van die van de circa 400 andere gevallen?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u voorstander van een generaal kinderpardon? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is geen voorstander van een generaal pardon voor mensen die geen recht hebben op asiel, maar die vervolgens Nederland niet (zelfstandig) verlaten. Het niet voldoen aan de verplichting om terug te keren zou hiermee worden beloond. Ik acht dit niet wenselijk. Een generaal pardon is oneerlijk tegenover personen die wel naar hun land zijn teruggekeerd na de afwijzing van hun asielverzoek. De meeste asielzoekers die al meerdere jaren in Nederland verblijven, hebben bovendien reeds in een vroeg stadium hun eerste afwijzing gekregen.
Deelt u de mening dat hoger beroep tegen beslissingen in asielzaken beperkt moeten worden tot één instantie waarbij het feitenrelaas en de omstandigheden niet meer gewijzigd kunnen worden om zo tot een snellere afhandeling van slepende asielprocedures te komen?
Ja, dit is ook reeds staande praktijk. In het huidige rechtssysteem is de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, als hoogste bestuursrechter, de enige instantie waar hoger beroepen op grond van de Vreemdelingenwet 2000 worden behandeld. In hoger beroep beoordeelt de Afdeling of de rechter in eerste aanleg het juiste oordeel heeft geveld op basis van de feiten en omstandigheden zoals die in eerste aanleg naar voren zijn gebracht. In principe is het niet mogelijk om nieuwe feiten en omstandigheden aan te voeren in hoger beroep, omdat de rechtbank deze niet bij haar oordeel kon betrekken. Hierop bestaan slechts een gering aantal uitzonderingen. Verder speelt de Afdeling een belangrijke rol met betrekking tot de eenduidige uitlegging van de Vreemdelingenwet 2000. In het recente arrest van het Hof van Justitie (C-180/17, d.d. 26 september 2018) is geoordeeld dat het Unierecht niet verplicht tot schorsende werking in hoger beroep. Het instellen van hoger beroep hoeft derhalve niet aan uitzetting in de weg te staan.
Het artikel ‘Shell krijgt subsidie voor bouw waterstofstations’ |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Shell krijgt subsidie voor bouw waterstofstations»?1
Ja, ik ken dit artikel.
Klopt het dat Shell vier miljoen euro subsidie ontvangt van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voor het bouwen van vier nieuwe waterstofstations? Hoe is dit bedrag tot stand gekomen?
In opdracht van mijn ministerie voert RVO.nl de subsidieregeling Demonstratie Klimaattechnologieën en -innovaties in transport (DKTI-Transport) uit. Deze subsidieregeling geeft een kader voor het verstrekken van subsidies ter bevordering van de totstandkoming van klimaattechnologieën en -innovaties in de sector transport. Hiermee wordt de uitvoering van de Duurzame Brandstofvisie bevorderd (hierna: Brandstofvisie). Daarnaast is de subsidieregeling ondersteunend aan de implementatie van de EU Richtlijn betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen2.
In oktober 2017 is de regeling opengesteld met een budget van 16,7 miljoen euro. In het voorjaar van 2018 is het budget verhoogd met 15 miljoen euro aan middelen uit de klimaatenvelop voor 2018.
De DKTI-regeling voorziet in de mogelijkheid van cofinanciering van de aanleg van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (inclusief elektrische laadinfrastructuur), waarbij het bedrijfsleven zelf ook een deel financiert. De cofinanciering is mogelijk voor projecten waarvoor reeds deels Europese subsidies zijn toegekend. De doelstellingen op gebied van duurzaam transport worden ondersteund binnen de betreffende Europese subsidieprogramma’s. Met behulp van deze regeling kan daarom optimaal gebruik worden gemaakt van middelen die vanuit de Europese Commissie reeds voor soortgelijke projecten beschikbaar worden gesteld.
Shell heeft gebruik gemaakt van de DKTI-regeling door cofinanciering aan te vragen voor haar nieuw te realiseren tankstations voor waterstof in Amsterdam en Schiphol, als onderdeel van het Europese H2-Benelux project. Beide stations ontvangen 1 miljoen euro cofinanciering uit DKTI-Transport.
Daarnaast ontvangen de franchisenemers van Shell, Green Planet Real Estate en Joulz Diensten B.V. (voorheen Stedin Diensten B.V.), respectievelijk 475.734 euro en 804.934 euro cofinanciering voor de te realiseren waterstofstations in Pesse en Den Haag. In totaal ontvangen deze vier nieuwe waterstofstations 3.280.668 euro subsidie uit de subsidieregeling DKTI-Transport.
Deelt u de mening dat batterij-elektrisch rijden een duurzamer alternatief is dan waterstof-elektrisch rijden gezien het feit dat batterijen een hogere energie-efficiëntie hebben?
In het proces van de Brandstofvisie heb ik, samen met alle stakeholders in deze sector, gekeken naar wat nodig is om de CO2-reductiedoelstellingen uit het Parijs-akkoord voor de sector mobiliteit te realiseren. In dat proces hebben we geconstateerd dat alle opties om CO2 te reduceren ingezet moeten worden. Naast batterij-elektrisch rijden moet er daarom ook ingezet worden op waterstof-elektrisch rijden. Zowel batterij-elektrisch rijden als rijden op waterstof zijn Tank-to-Wheel nul-emissietechnologieën en in dat opzicht dus beide even duurzaam. De Well-to-Wheel CO2-emissie van beide technologieën wordt bepaald door de mate waarin de elektriciteit of de waterstof duurzaam geproduceerd is. De inzet is dat uiteindelijk zowel batterij-elektrische als waterstofvoertuigen op duurzaam geproduceerde energie rijden.
Waterstof kan een belangrijke brandstof worden voor met name het vervoer over langere afstanden en met zwaardere voertuigen. Rijden op waterstof kan dan voldoende actieradius bieden.
Klopt het dat Shell ook waterstof verkrijgt uit aardgas in plaats van uit duurzame bronnen? Deelt u de mening dat de manier waarop Shell waterstof produceert niet bijdraagt aan duurzame ontwikkeling?
De waterstof die gebruikt wordt voor transport bestaat voor het overgrote deel uit restproducten van andere industriële processen. Deze industriële processen gebruiken fossiele energie (aardgas). Ook bij gebruik van dit fossiele waterstof zijn er echter, in combinatie met brandstofcelvoertuigen, al belangrijke milieuvoordelen te behalen. Ten eerste is het waterstofvoertuig aan de uitlaat zero emissie en draagt het daarmee bij aan het verbeteren van de lokale luchtkwaliteit (vergeleken met de inzet van een reguliere dieselauto). Ten tweede wordt er van Well-to-Wheel een CO2-reductie van 20% tot 40% bereikt ten opzichte van een diesel aangedreven auto. De inzet is om uiteindelijk op groene waterstof te rijden. Daarvoor is de opbouw van infrastructuur en een markt voor waterstof van belang. Bij inzet van groene waterstof is de CO2-emissie van het waterstofvoertuig (Well-to Wheel) nul.
Klopt het dat batterij-elektrische laadstations nog nooit subsidie hebben ontvangen van het RVO?
Nee, dat klopt niet. In de eerste tender van de DKTI-Transport lag de inhoudelijke focus van de demonstratieprojecten op het versnellen van de ontwikkeling van emissiearme vervoermiddelen voor vervoer over de weg van goederen en personen. Tevens moesten de demonstratieprojecten bijdragen aan de uitrol of het gebruik van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen uit hernieuwbare bronnen. Inmiddels zijn uit de eerste ronde 18 demonstratieprojecten geselecteerd en opgestart waarvan er 12 van toepassing zijn op goederenvervoer met elektrische bedrijfsvoertuigen, zowel vrachtwagens als bestelwagens. In totaal krijgen deze 12 demonstratieprojecten op elektrisch goedervervoer 10,9 miljoen euro subsidie, waarvan 1,3 miljoen euro wordt aangewend voor investeringen in infrastructuur voor elektrisch laden.
Daarnaast is in de afgelopen jaren publieke laadinfrastructuur door de rijksoverheid gestimuleerd via een Rijksbijdrageregeling, waarop decentrale overheden aanspraak konden maken als zij investeerden in publieke laadpalen. De financiering vanuit het rijk was 7,2 miljoen euro. Ook is de energiebelasting in de eerste schijf voor laadinfrastructuur met een eigen aansluiting verlaagd.
Oplaadpunten voor elektrische voertuigen worden ook via de MIA\Vamil-regeling fiscaal gestimuleerd.
Deelt u de mening dat batterij-elektrische laadstations minstens zoveel recht hebben op subsidie van het RVO als waterstof-elektrische laadstations?
De DKTI-Transport is een technologie-neutrale regeling die oplossingen ondersteunt van de totstandkoming van klimaattechnologieën en -innovaties in de sector transport alsmede de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen. Op voorhand zijn derhalve geen keuzes gemaakt omtrent de besteding van de middelen naar bepaalde oplossingen. De praktijk heeft ook uitgewezen dat er zowel rondom waterstof-elektrisch rijden als rondom batterij-elektrisch rijden ruim van de DKTI-Transport gebruik is gemaakt door markpartijen.
Deelt u de mening dat Shell, het grootste bedrijf van Nederland, deze waterstoftankstations prima zelf had kunnen bekostigen? Deelt u de mening dat het meer impact zou hebben wanneer deze vier miljoen euro zou worden besteed aan batterij-elektrische laadstations?
In het algemeen gesproken staan subsidieprogramma’s in Nederland open voor alle bedrijven die in Nederland projecten uitvoeren die bijdragen aan de doelstellingen van het subsidieprogramma. De projecten van bedrijven moeten daarbij voldoen aan de voorwaarden en eisen van de specifieke subsidieregeling. Zodra de ingediende projecten voldoen aan deze voorwaarden en eisen, komen die projecten in principe in aanmerking voor subsidie. In de gevallen dat het subsidiebudget niet toereikend is, volgt toewijzing van subsidie volgens de rangschikking van de projecten, zoals in de subsidieregeling is bepaald.
Het intrekken van een Nederlands visum door Zweden |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Senegalese stiefzonen Bedumse ondanks geldig visum vast in Zweedse cel»?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Voor mijn reactie hierop verwijs ik u naar de antwoorden op uw vragen.
Klopt het dat de twee broers een geldig Schengenvisum hebben dat is afgegeven door Nederland?
Het is juist dat door Nederland een Schengenvisum is afgegeven aan de twee broers.
Klopt het dat Zweden dat visum heeft ingetrokken? Zo ja, is hierover overleg geweest met de Nederlandse autoriteiten en wat was hieruit de conclusie?
De Zweedse autoriteiten hebben zelfstandig het visum nietig verklaard op basis van Europees recht en de Nederlandse autoriteiten hiervan op de hoogte gesteld.
Klopt het dat de twee broers inmiddels zes weken gevangen zitten in Zweden? Deelt u de mening dat dit, gezien het geldige Nederlandse visum, onaanvaardbaar is?
Na hun terugkeer naar Senegal, is het door de broers aangevraagd visum voor een kort bezoek aan Nederland verleend. Iedere nieuwe visumaanvraag wordt op zijn eigen merites beoordeeld. Als bij een nieuwe visumaanvraag voldaan wordt aan de voorwaarden, wordt het visum afgegeven.
Zweden heeft een eigen bevoegdheid om een beslissing nemen over detentie en de duur daarvan. Het is aan de Zweedse rechter om dit te beoordelen. Nederland kan en mag zich niet mengen in de rechtsgang van een ander land.
Klopt het dat het intrekken van het Nederlandse Schengenvisum door Zweden het moeilijker zal maken voor de broers om hun familie in Nederland te bezoeken? Zo ja, waarom en bent u bereid ervoor te zorgen dat zij hun familie zullen kunnen blijven bezoeken?
Zie antwoord vraag 4.
Welke rechtsmacht hebben andere landen om visa uitgegeven door Nederland in te trekken? Welke rechtsmacht heeft Nederland om dat tegen te houden?
EU-Lidstaten hebben de bevoegdheid om een door een andere lidstaat afgegeven visum nietig te verklaren of om deze in te trekken. Deze bevoegdheid is bedoeld om lidstaten de mogelijkheid te geven visumhouders die zich aan de grens melden of zich op het grondgebied bevinden, de toegang dan wel verder verblijf te ontzeggen indien blijkt dat niet (langer) aan de voorwaarden wordt voldaan. In die gevallen dient die lidstaat de lidstaat die het visum heeft afgegeven, van de intrekking op de hoogte te stellen. Nederland kan een dergelijke intrekking of nietigverklaring niet tegenhouden.
Komt het vaker voor dat andere landen visa uitgegeven door Nederland intrekken? Zo ja, welke actie onderneemt Nederland hierop?
Het komt enkele malen per maand voor dat een door Nederland afgegeven visum wordt ingetrokken of nietig verklaard door een ander Schengenland. Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven, kan Nederland een dergelijke intrekking of nietigverklaring niet tegenhouden.
Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat de twee broers zo snel mogelijk alsnog naar Nederland kunnen reizen om hun familie te bezoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de Senegalese ambassade in Nederland de zaak bij Zweden heeft aangekaart? Heeft u hen daarin ondersteund? Waarom?
Het is het ministerie niet bekend of de Senegalese ambassade in Nederland over de kwestie contact heeft gehad met de Zweedse autoriteiten.
Het artikel ‘Ongeplande uitval kerncentrale Borssele kost zeker tien miljoen’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ongeplande uitval kerncentrale Borssele kost zeker tien miljoen», waaruit blijkt dat de ongeplande uitval van de kerncentrale in Borssele die nu een maand duurt minstens tien miljoen euro aan inkomstenderving heeft gekost voor de Elektriciteits Produktiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ)?1
Ja.
Klopt het dat de ontmanteling van kerncentrale Borssele gefinancierd wordt door een fonds dat gevuld wordt met de winst van de kerncentrale Borssele? Hoe groot is dat fonds op dit moment?
EPZ dient als vergunninghouder financiële zekerheid te stellen voor de kosten van ontmanteling van de kerncentrale (artikel 15f van de Kernenergiewet). Het is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën en mijzelf om deze goed te keuren. In 2012 is voor het eerst de financiële zekerheidstelling goedgekeurd en in 2017 is een geactualiseerde financiële zekerheidstelling goedgekeurd. Deze financiële zekerheidstelling houdt kort gezegd in dat EPZ geld reserveert in een ontmantelingsfonds. Dit fonds groeit door middel van de jaarlijkse stortingen van EPZ. Die zijn afkomstig uit de verkoop van stroom door EPZ en daarnaast wordt jaarlijks een rendement op de fondsbeleggingen behaald. De winstgevendheid van EPZ is geen voorwaarde voor de storting en de verplichting hiertoe staat daar los van. Het fonds is ondergebracht in een stichting. Op de gelden in deze stichting rust een eerste pandrecht ten gunste van de Staat. Dit betekent dat in het geval van faillissement deze gelden beschikbaar blijven voor de ontmanteling. Op 31 december 2017 was € 201,4 mln. opgebouwd in het fonds (Jaarverslag EPZ 2017). De opbouw van het fonds ligt op schema. Hiermee en door de vijfjaarlijkse actualisaties is voldoende zeker dat EPZ in 2033 de middelen heeft om de ontmanteling van de kerncentrale te betalen.
Komt de vulling van dit fonds in gevaar door het uitvallen van de kerncentrale? Zo ja, hoe wordt ervoor gezorgd dat het fonds toch voldoende gevuld wordt? Zo nee, waarom niet?
Nee. EPZ heeft langlopende overeenkomsten met de «de tollers» (dit zijn de vaste afnemers van de elektriciteit en tevens aandeelhouders). Op basis hiervan worden jaarlijks afspraken gemaakt over de levering van stroom en de dekking van de kosten van de centrale inclusief de stortingen in het ontmantelingsfonds. Zoals bij vraag 2 is vermeld, is winstgevendheid van EPZ (of PZEM) hiervoor geen voorwaarde. Dit systeem op basis van de «tollers» is in 2017 beoordeeld in het kader van de actualisering van de financiële zekerheidstelling voor de ontmanteling van de kerncentrale Borssele. De fondsopbouw door EPZ ligt op schema. Mede op basis daarvan is er voldoende zekerheid dat in 2033 voldoende middelen voor ontmanteling beschikbaar zijn. Als de situatie sterk wijzigt en als ten gevolge daarvan de financiële situatie verandert, kunnen de Minister van Financiën en ik verzoeken, dat EPZ de financiële zekerheidstelling actualiseert en ter goedkeuring voorlegt.
Hoeveel geld is er nodig om de kerncentrale op een nette en veilige wijze te ontmantelen? Wat is de meest recente berekening van deze kosten en wanneer komt de volgende berekening hiervan? Kunt u een overzicht geven van de eerdere berekeningen van de ontmantelingskosten? Kunt u een recent overzicht geven van de inschattingen en berekeningen van ontmantelingskosten per centrale in Europa en hoe die zich historisch ontwikkeld hebben? Klopt het dat de ontmantelingskosten de afgelopen decennia steeds hoger worden ingeschat?
De meest recente raming voor de Kerncentrale Borssele is gemaakt voor de geactualiseerde financiële zekerheidstelling in 2017. Deze gaat uit van het door de ANVS goedgekeurde ontmantelingsplan. De totale kosten van ontmanteling bedragen in die raming € 493 mln. Dit is een raming op basis van prijspeil 2015. De financiële zekerheidstelling (inclusief raming) moet op grond van de Kernenergiewet ten minste elke vijf jaar worden geactualiseerd. De vorige raming, de eerste sinds de verplichting tot financiële zekerheidstelling, was in 2012 en bedroeg toen € 434 mln. (prijspeil 2010).
Ik beschik niet over de gevraagde informatie per centrale in Europa. De Organisation for Economic Cooperation and Development die regelmatig studies uitvoert naar de kosten van ontmantelingen geeft aan dat er geen recente internationale vergelijkingen zijn gemaakt tussen landen. Daarnaast is een internationale vergelijking moeilijk. De regels per land kunnen verschillen waardoor een zuivere vergelijking niet direct te maken is. Wel heeft het International Atomic Energy Agency (IAEA) standaarden geïntroduceerd die internationale kostenvergelijkingen moeten vergemakkelijken.
Deelt u de verwachting dat naarmate de kerncentrale ouder wordt de kerncentrale vaker zal uitvallen en er steeds meer geld in de kerncentrale moet worden gestoken om energie te blijven produceren? Kunt u een overzicht geven van incidenten bij alle Europese kerncentrales van de laatste vijftien jaar met daarbij ook de leeftijd per kerncentrale ten tijde van het incident?
Nee, die verwachting deel ik niet. Verouderingsbeheer vormt een belangrijk onderdeel van het toezicht en onderhoud van een kerncentrale. De kerncentrale Borssele heeft altijd ruim voldoende geïnvesteerd in zowel het onderhoud van de installatie als het installeren van extra veiligheidssystemen. Er is geen verwachting dat de reactor in de toekomst vaker zal uitvallen of significant meer onderhoudskosten zal maken.
Ik wijs u ook op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) «samenwerken aan nucleaire veiligheid». De OvV stelt daarin over het aantal incidenten en afschakelingen voor België, Nederland en de Duitse kerncentrale Emsland: «Wel is duidelijk dat er in de afgelopen tien jaren geen toename te zien is in het aantal incidenten en afschakelingen dat zich bij de betreffende kerncentrales heeft voorgedaan». De betreffende reactoren zijn in bedrijf genomen in de periode 1973 tot 1988.
Lidstaten van het IAEA zijn verplicht om alle relevante nucleaire incidenten te melden. Het IAEA publiceert deze ongewone gebeurtenissen op zijn website. Het gaat hier uitsluitend om incidenten in de categorie niveau INES-2 of hoger over de afgelopen twaalf maanden en niet de ongewone gebeurtenissen (niveau INES-1 of lager). Voor deze ongewone gebeurtenissen, vanuit een oogpunt van veiligheid minder ingrijpende gebeurtenissen, bestaat geen verplichting deze te melden bij het IAEA. Op nationaal niveau vindt daarentegen wel rapportage over deze ongewone gebeurtenissen plaats (zie ook artikel 43b van de Kernenergiewet). De ANVS communiceert via de website over alle ongewone gebeurtenissen en rapporteert hierover jaarlijks doormiddel van de «Rapportage ongewone gebeurtenissen in Nederlandse nucleaire inrichtingen». Het Belgische FANC rapporteert jaarlijks in zijn jaarverslag over de gebeurtenissen vanaf INES-1 en hoger en via de website ook over gebeurtenissen die hier niet onder vallen maar wel tot aandacht kunnen leiden in de omgeving.
Klopt het dat de aandeelhouders van de kerncentrale de facto verlies lijden op de kerncentrale gezien de oude contracten rondom de stroomafname? Klopt het dat de Provinciale Zeeuwse Energie Maatschappij (PZEM) verlies moet nemen op elke kilowattuur aan atoomstroom die wordt verkocht? Klopt het dat de kerncentrale (EPZ) winst maakt terwijl de aandeelhouders (PZEM) tegelijkertijd al het door hen aan de verkoop van Delta onderdelen verdiende geld momenteel opbranden ten gevolge van de verplichte stroomafname tegen een niet marktconforme, veel te hoge prijs?
Ik heb geen zicht op de meest actuele cijfers van PZEM anders dan het jaarverslag 2017. De aandeelhouders van de kerncentrale zijn contractueel de verplichting aangegaan om alle elektriciteit van de kerncentrale voor een vaste prijs af te nemen. Dit zorgt voor financiële stabiliteit bij de kerncentrale. De aandeelhouders, die de elektriciteit verkopen tegen de groothandelsprijs, lopen dus het marktrisico. Uit onderzoek dat het kabinet samen met DELTA (de voorganger van PZEM), EPZ en Essent/RWE heeft laten verrichten in 2016 blijkt dat DELTA na verkoop van twee van haar drie gezonde bedrijfsonderdelen over voldoende financiële middelen beschikt om aan haar verplichtingen jegens EPZ te kunnen blijven voldoen. De conclusies werden door alle partijen onderschreven. Beide bedrijfsonderdelen zijn inmiddels voor substantieel hogere bedragen verkocht dan waar in het onderzoek rekening mee was gehouden. Dit betekent dat de buffers bij PZEM aanzienlijk groter zijn dan verwacht. Zelfs bij langdurig lage elektriciteitsprijzen zal PZEM nu kunnen blijven voldoen aan haar verplichting jegens de kerncentrale.
Het klopt dat de N.V. EPZ winst maakt. Uit het jaarverslag van N.V. EPZ blijkt dat het boekjaar 2017 is afgesloten met een positief bedrijfsresultaat van € 17,2 mln.
Draagt EPZ uit de winst weer geld af aan de aandeelhouders om de verliezen te compenseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet de constructie er precies uit?
Volgens het jaarverslag EPZ is in 2017 € 6,674 mln. (interim-) dividend uitbetaald. In het vennootschapsrecht en statuten van de N.V. EPZ is geregeld onder welke omstandigheden dividend kan worden uitgekeerd en hoe de besluitvorming hierover verloopt.
Deelt u de mening dat het beter is de kerncentrale op korte termijn te sluiten om te voorkomen dat de kerncentrale een steeds grotere financiële last wordt? Zo nee, waarom niet?
De afweging om de kerncentrale Borssele in bedrijf te houden is aan de exploitant, zolang deze blijft voldoen aan de geldende voorschriften. In het eerder aangehaalde onderzoek uit 2016 dat het kabinet samen met DELTA (de voorganger van PZEM), EPZ en Essent/RWE heeft laten verrichten, was acute sluiting van de KCB in alle in het onderzoek gehanteerde marktscenario’s veel duurder voor EPZ en haar aandeelhouders, dan reguliere sluiting in 2033 (zoals vastgelegd in de Kernenergiewet).
Hoe waarborgt u dat er voldoende middelen beschikbaar zijn voor de ontmanteling van de kerncentrale Borssele?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel ‘Lightyear in Helmond wil lage bijtelling zonne-auto's’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Matthijs Sienot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Lightyear in Helmond wil lage bijtelling zonne-auto's»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel in het Eindhovens Dagblad.
Bent u bekend met de techniek van de zonne-auto? Zo ja, op welke wijze ondersteunt u deze innovatie?
Ja, ik ben bekend met de techniek van de zonne-auto. Innovaties die ervoor zorgen dat auto?s via zonnepanelen in het voertuig kunnen opladen vind ik een positieve ontwikkeling. Dit draagt bij aan de kabinetsdoelstelling om de CO2-uitstoot te reduceren. Het Rijk ondersteunt deze innovatie op meerdere manieren.
Allereerst is het mooi om te zien dat een innovatie als de Lightyear voortkomt uit de studententeams van Solar Challenges, die door het Rijk via innovatievouchers, in samenwerking met Dutch Incert, financieel zijn ondersteund. Het Rijk heeft die teams en daaruit voortvloeiende startups de afgelopen jaren geholpen om zich te profileren op internationale beurzen en tijdens handelsmissies.
Daarnaast heeft het Rijk vanuit de Topsector Energie subsidie verstrekt aan het bedrijf achter de Lightyear en heeft ditzelfde bedrijf gebruik kunnen maken van fiscale voordelen bij investering in Research and Development.
Tevens investeert de Provincie Noord-Brabant in de aanleg van een productiehal met een projectsubsidie van 100.000 euro en heeft zij een garantstelling van 400.000 euro aan het bedrijf Lightyear verstrekt.2 Tot slot kunnen de particuliere en zakelijke rijders van volledig elektrische zonne-auto?s uiteraard gebruik maken van de belastingvoordelen voor elektrische voertuigen. Dit heeft een stimulerende werking op de verkoop van deze voertuigen.
In hoeverre is het mogelijk om een houdbare definitie van een zonne-energie auto te formuleren en is de Rijksdienst voor Wegverkeer (RDW) bereid hieraan medewerking te verlenen? Welke criteria zouden hiervoor een uitgangspunt kunnen zijn?
Het is mijn verwachting dat het mogelijk is om een houdbare definitie van een zonne-energie auto te formuleren, waarbij ook de praktische uitvoerbaarheid door de RDW in ogenschouw zal worden genomen. De RDW is bereid hier medewerking aan te verlenen. Het is te vroeg om hier nu al concrete criteria aan te hangen. Dit vergt nader onderzoek.
Deelt u de mening dat duurzame innovaties zoals de zonne-auto van Lightyear nieuwe kansen bieden voor de auto-industrie in Nederland en daarmee de steun verdienen van de overheid in de start-upfase?
Ik deel de mening dat de zonne-auto nieuwe kansen biedt voor de auto-industrie in Nederland. In antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven hoe de Nederlandse overheid hieraan bijdraagt.
Ziet u kansen om de uitzondering op de bijtelling die voor waterstofauto's geldt ook toe te passen op auto’s die direct op zonne-energie rijden?
Het kabinet heeft een ambitie op het gebied van emissieloze auto?s en ziet dat meerdere technologieën zich op dit vlak ontwikkelen. Mijn insteek is om de stimuleringsmaatregelen voor emissieloze auto?s technologieneutraal vorm te geven. Echter, afhankelijk van de marktfase waarin een innovatie zich bevindt, kunnen bepaalde technologieën een extra steuntje in de rug nodig hebben.
Duidelijk is dat met zorgvuldig gekozen maatregelen de fiscaliteit een belangrijke bijdrage kan leveren aan de transitie naar emissieloos rijden en een betere luchtkwaliteit. De Staatssecretaris van Financiën streeft ernaar, rekening houdend met de ambitie van het kabinet en de toekomstige afspraken uit het klimaatakkoord, uw Kamer medio 2019 te informeren in hoeverre een dergelijke uitzondering past in de visie op het stelsel van autobelastingen.
Het bericht ‘Man uit Doornenburg verdacht van voorbereiden aanslag op moslims’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Man uit Doornenburg verdacht van voorbereiden aanslag op moslims»?1
Ja.
Klopt het dat de verdachte lid is van de Anti Terreur Brigade Special Forces?2
Ik doe geen uitspraken over individuele strafzaken.
Is de Anti Terreur Brigade Special Forces bij de veiligheidsdiensten in beeld? Zo ja, sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
De hoeveelheid groepen is fluïde en verandert vrijwel dagelijks. De AIVD en de MIVD doen vanuit hun taakuitvoering onderzoek naar personen of organisaties die door de doelen die zij nastreven of door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde.3 Wanneer er sprake is van extremistische gedragingen die een strafbaar feit opleveren, zal het OM voor zover mogelijk onderzoek instellen en beoordelen of tot strafrechtelijke vervolging wordt overgegaan. Dit hangt af van de context van een zaak en de individuele feiten.
Op de website van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is daarnaast de factsheet «Extreemrechts in Nederlandse gemeentes» te vinden. De factsheet beoogt inzicht te geven in de omvang, regionale spreiding, betekenis en betrokkenheid bij geweldsincidenten van de verschillende extreemrechtse organisaties in Nederland.
Klopt het dat de Anti Terreur Brigade Special Forces een «underground group» is die aan commando-opleiding doet met trainingen op speciale locaties?
Zie antwoord vraag 2.
Kan tegen de Anti Terreur Brigade Special Forces worden opgetreden, strafrechtelijk of op een andere manier? Zo ja, gebeurt dit nu? Zo nee, waarom niet?
Indien individuele leden van een organisatie aanzetten tot haat, geweld en discriminatie of als zij andere ernstige strafbare feiten plegen, dan kan het openbaar ministerie en de politie hiertegen optreden.
Weet u hoeveel extreemrechtse groeperingen er in Nederland zijn? Zo ja, hoeveel? Zo nee, bent u bereid dit grondig te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel extreemrechtse groeperingen worden er in Nederland gemonitord door de veiligheidsdiensten?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de verdachte in het verleden heeft gewerkt voor Defensie (de Luchtmobiele Brigade)?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u, mede ook naar aanleiding van de situatie in Chemnitz, bereid te onderzoeken of er ook in Nederland mogelijk banden tussen extreemrechtse groepen en de politie of Defensie zijn?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunnen we de resultaten verwachten?
Zoals mijn ambtgenoot van Defensie eerder heeft gemeld bij de beantwoording van Kamervragen over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 177), doet de MIVD onderzoek naar de dreiging die uitgaat van personen of groepen binnen de defensieorganisatie, die extremistisch gedachtegoed aanhangen of steun verlenen aan extremistische organisaties. De MIVD verricht onderzoek naar de aard en omvang van de mogelijke dreiging, indien nodig en mogelijk in samenwerking met andere (Europese) diensten. Over de uitkomsten van dergelijk onderzoek worden in de openbaarheid geen uitspraken gedaan.
Hoeveel mensen worden op het moment in Nederland verdacht van het voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf?
In algemene zin kan gezegd worden dat bij misdrijven met een terroristisch oogmerk het Openbaar Ministerie zal overgaan tot vervolging. De gevraagde gegevens zijn niet voorhanden aangezien het aantal zaken, het aantal verdachten, de aard van verdenking en het aantal zaken onder de rechter van moment tot moment kan verschillen. Onder «het voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf» vallen bovendien niet alleen voorbereidingshandelingen om een misdrijf met een terroristisch oogmerk mogelijk te maken, maar ook misdrijven zoals diefstal, valsheid in geschrifte en afpersing, die worden gepleegd met het oogmerk om een terroristisch misdrijf mogelijk te maken en dus als zodanig niet zélf met een terroristisch oogmerk worden gepleegd. Het is daarom niet goed mogelijk een nauwkeurig procentueel beeld te geven van veroordelingen die geschaard kunnen worden onder «het voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf».
Hoeveel van de mensen die verdacht worden van het voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf hebben een niet-westerse migratieachtergrond en hoeveel mensen die verdacht worden van het voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf hebben geen migratieachtergrond?
Deze vragen zijn niet te beantwoorden omdat er niet wordt geregistreerd op migratiestatus of migratie- of etnische achtergrond.
Hoe lang zitten mensen die verdacht worden van het voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf gemiddeld vast, uitgesplitst naar mensen met een niet-westerse migratieachtergrond en mensen zonder migratieachtergrond?
Zie antwoord vraag 11.
Hoeveel procent van de mensen die worden verdacht van het voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf worden daadwerkelijk door het openbaar ministerie vervolgd?
Zie antwoord vraag 10.
Hoeveel procent van de mensen die worden vervolgd voor het voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf worden door de rechter schuldig bevonden?
Zie antwoord vraag 10.
Ligt de focus in de terrorismebestrijding in Nederland meer op het zogenaamde jihadistische terrorisme dan op extreemrechts terrorisme? Zo ja, wat is daar de legitimatie van? Zo nee, waar blijkt dat uit?
In de aanpak van terrorisme is de dreiging leidend bij het bepalen van de inzet. Het Jihadisme is al jaren de bepalende factor binnen het dreigingsbeeld, en derhalve is bijzondere aandacht voor de dreiging vanuit die hoek gerechtvaardigd. De NCTV heeft al jaren structureel aandacht voor alle vormen van extremisme en terrorisme. Wanneer het dreigingsbeeld verandert wordt het beleid er daar waar nodig op aangepast. Zo is er de afgelopen jaren ook voorzien in een aanpak van links- en rechts-extremisme die past bij het dreigingsbeeld zoals geformuleerd in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN). Tot slot is het belangrijk te constateren dat een groot deel van de aanpak van radicalisering, extremisme en terrorisme generiek toepasbaar is.
Is de parabel van de verloren sleutel (iemand is zijn sleutel kwijt en zoekt alleen in het licht van de straatlantaarn, niet in het donker daarbuiten) van toepassing op de Nederlandse terrorismebestrijding omdat de focus vooral ligt op het zogenaamde jihadistisch terrorisme terwijl er een extreemrechtse dreiging is waarvan de omvang onvoldoende bekend is?
Al jarenlang wordt in het DTN nadrukkelijk aandacht besteed aan de ontwikkelingen met betrekking tot de dreiging vanuit rechts-extremisme. De arrestatie past in het dreigingsbeeld zoals dat eerder is geschetst in verschillende DTN’s dat ernstig extreemrechts geweld voornamelijk voorstelbaar is vanuit snel radicaliserende groepjes of eenlingen.
Heeft het oppakken van een verdachte die een aanslag op moslims voorbereidde, gevolgen voor het dreigingsbeeld? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Zijn moslims in Nederland in gevaar? Zo ja, wat doet u daaraan? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Geweld tegen en bedreiging en intimidatie van moslims en Islamitische gebedshuizen is onacceptabel. Iedere dreiging tegen een gebedshuis of goedkeuring daarvan, ongeacht van welke geloofsovertuiging, zorgt ervoor dat mensen worden geraakt in de uitoefening van hun geloofsbeleving en zich onveilig voelen. De veiligheidssituatie van moskeeën wordt zowel op het lokale als het nationale niveau nauwlettend gevolgd. Als dreiging en risico aanleiding geven voor extra maatregelen dan worden deze genomen.