Het toenemend geweld tegen zorgverleners |
|
Max Aardema (PVV), René Claassen (PVV), Fleur Agema (PVV), Marjolein Faber (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het volgende artikel «Veel agressie tegen artsen op spoedeisende hulp, we willen hulp van politie en de politiek»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met het debat uit januari 2023 waarin uw voorganger stelde dat zorgverleners hun werk gewoon veilig moeten kunnen doen, zonder te worden uitgescholden, te worden belaagd, te worden aangevallen of te worden geïntimideerd, online of fysiek? Wat zijn deze woorden waard? Wat is er in de tussentijd veranderd?
Ja, ik ben bekend met dit debat uit januari 2023. En ik ben van mening dat zorgverleners gewoon veilig hun werk moeten kunnen doen. Dat is helaas niet altijd het geval en daarom ga ik door met de aanpak van agressie in de zorg.
Dit doe ik op verschillende punten. Ten aanzien van agressie is de werkgever primair verantwoordelijk om voor preventie, goede opvang en nazorg op de werkvloer te zorgen. Om hen hierbij te ondersteunen heb ik subsidiegelden beschikbaar gesteld aan vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers in zorg en welzijn, om gericht aan de slag te gaan met de ontwikkeling van een aanpak die aansluit op de situatie en ondersteuningsbehoefte in de eigen branche.
Verder is het van belang dat in de sector het gesprek gevoerd wordt over de normstelling. Agressie komt voor, maar is niet normaal. Er lopen op dit moment gesprekken met een partij die het handelingsperspectief voor zorgverleners wil schetsen als zij te maken hebben gehad met agressie en daarmee ook het gesprek over de normstelling op gang wil brengen.
Tot slot wil ik de aangiftebereidheid in de sector stimuleren. Ik heb hiervoor een podcast laten maken die deze week is opgeleverd en binnenkort online komt. In deze podcast gaan politie, een zorgorganisatie en een slachtoffer van agressie in gesprek over het doen van aangifte. Op ditzelfde thema organiseer ik regionale bijeenkomsten. In elk van de tien politie-eenheden is inmiddels medewerking toegezegd door coördinatoren Veilig Publieke Taak van politie en/of het Openbaar Ministerie (OM). De eerste bijeenkomst staat gepland op 22 april 2024.
De aanpak van agressie, of het nu in de zorg is of in andere delen van de maatschappij, is een taai vraagstuk dat niet van de ene op de andere dag, of binnen een jaar, kan worden opgelost. Wat ik wel kan doen is het actief onder de aandacht blijven brengen en over de hele linie – preventie, opvang en nazorg, het gesprek over de norm en het doen van aangifte – activiteiten ondersteunen of op gang brengen.
Hebben er naar aanleiding van dit debat gesprekken plaatsgevonden met de sector, de politie en het Openbaar Ministerie (OM) over het verbeteren van de aanpak van agressie in de zorg verlopen? Zo ja, wanneer en met wie en wat zijn de gemaakte afspraken?
Er hebben verschillende gesprekken plaatsgevonden. In het voorjaar en de zomer van 2023 hebben gesprekken plaatsgevonden met werkgeversorganisaties over ervaringen met en eventuele knelpunten in de nazorg aan zorgmedewerkers die met agressie te maken hebben gekregen, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 7. Tijdens het bestuurlijk overleg arbeidsmarkt in september stonden drempels rondom aangifte doen op de agenda. De opbrengsten daarvan zijn meegenomen in de voorbereidingen van de regionale bijeenkomsten over aangiftebereidheid.
Met (regionale) medewerkers van de politie en het OM worden gesprekken gevoerd over een bijdrage aan de regionale bijeenkomsten over aangiftebereidheid. Uit elke politie-eenheid is inmiddels een positieve reactie van de politie, het OM of beide.
Kunt u een overzicht geven van het aantal ingediende aangiftes en hoe deze zijn afgedaan door justitie? Zo nee, waarom niet?
Het registreren van het aantal incidenten van geweld en agressie en het stimuleren van de melding- en aangiftebereidheid binnen een beroepsgroep is een belangrijke verantwoordelijkheid van de werkgever.
Aangiften van agressie en geweld waarbij medewerkers met een publieke taak slachtoffer zijn, worden geregistreerd met een apart label «Veilige Publieke Taak» door de politie en het Openbaar Ministerie, omdat hiervoor specifiek beleid is ontwikkeld voor de behandeling van deze aangiften en de vervolging daarvan (de Eenduidige Landelijke Afspraken). Er wordt in beginsel geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende beroepsgroepen (zorg, openbaar vervoer, rechters, officieren van justitie, notarissen, scheidsrechters, politici, medewerkers van energieleveranciers, drinkwaterleveranciers en andere nutsvoorzieningen, medewerkers van gemeenten, provincies, Rijk, et cetera) vanwege de diversiteit aan publieke taken. Op basis van de systemen van de politie en het Openbaar Ministerie is het dus niet mogelijk de cijfers uit te splitsen naar het aantal aangiften en afdoeningen van agressie en geweld specifiek tegen zorgmedewerkers.
In 2021 registreerde de politie 3271 aangiften waarbij het label «Veilig Publieke Taak» is geregistreerd. In 2022 registreerde de politie 3498 aangiften met het label «Veilig Publieke Taak». In 2023 registreerde de politie 3561 aangiften met dit label. In de genoemde aantallen zijn de aangiften die gaan over geweld tegen politieambtenaren niet meegenomen.
Het Openbaar Ministerie (OM) registreert jaarlijks de instroom van verdachten die verdacht worden van geweld tegen mensen met een publieke taak. In 2021 stroomden 9893 verdachten binnen die verdacht worden van geweld tegen mensen met een publieke taak en in 2022 stroomden 9911 verdachten in. Daarbij dient meegegeven te worden dat in de cijfers van het OM ook de instroom van verdachten is meegenomen die verdacht worden van geweld tegen politieambtenaren.
Over 2022 is bekend dat in 58% van de Veilige Publieke Taak-zaken de zaak door het OM aan de rechter voorgelegd. Dat is meer dan gemiddeld. De overige 42% wordt afgehandeld door het OM. Van de 42% wordt 27% door het OM afgedaan met een strafbeschikking, transactie of voorwaardelijk sepot. Het gaat dan vooral om de lichtere delicten zoals belediging of het niet opvolgen van een bevel. Tot slot wordt 16% van de VPT-zaken onvoorwaardelijk geseponeerd, waarvan circa 45% vanwege het ontbreken van wettelijk bewijs. Het sepotpercentage is minder dan gemiddeld.
Is het doen van aangifte van agressie tegen zorgmedewerkers door werkgevers inmiddels de norm geworden? Zo nee, waarom niet?
Mijn streven is dat de werkgevers de aangiften doen en niet de slachtoffers zelf, omdat de agressie en het geweld bij de uitoefening van het werk heeft plaatsgevonden. Het slachtoffer treedt dan op als getuige. Hierdoor valt veel last bij slachtoffers weg en is er een duidelijke signaalwerking dat werkgevers achter hun medewerkers staan. Uiteraard doet de werkgever alleen aangifte na toestemming van het slachtoffer en ook kan het slachtoffer besluiten toch zelf de aangifte te doen. De werkgever heeft dus niet alleen een belangrijke taak in het voorzien in een veilige werkomgeving voor de medewerkers door het nemen van preventieve maatregelen, maar heeft ook een belangrijke verantwoordelijkheid bij het doen van meldingen en aangiften als agressie of geweld tegen de medewerkers heeft plaatsgevonden.
In een deel van de Cao’s is opgenomen dat de werkgever beleid ontwikkelt en implementeert omtrent aangifte doen, de werknemer ondersteunt bij aangifte doen en/of aangifte doet namens de werknemer. Dat betekent nog niet dat het de algemene norm is dat de werkgever aangifte doet namens de werknemer. Daar is dus ruimte voor verbetering. Ik streef er daarom naar om het doen van aangifte, en het liefst aangifte door de werkgever, te bevorderen. Ik organiseer regionale bijeenkomsten waar werkgevers in zorg en welzijn, politie en OM bij elkaar gebracht worden om de juiste kennis en informatie uit te wisselen over de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) en knelpunten in het aangifteproces te bespreken met het doel ze weg te nemen. Daarnaast heb ik een podcast laten maken waarin politie, een zorgorganisatie en een slachtoffer van agressie in gesprek gaan over het doen van aangifte. Er wordt in die podcast veel informatie gegeven over het aangifteproces. Ook de rol van de werkgever komt daarbij aan de orde.
Hoe vaak is de 200% straf voor geweld tegen zorgverleners toegepast?
De Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) vormt het handelingskader voor de politie en het Openbaar Ministerie als het gaat om de opvolging van aangiften van geweld en agressie tegen mensen met een publieke taak. Hierin staan onder andere afspraken over een harde daderaanpak. Op basis van de ELA, de Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen en de toepasselijke richtlijnen voor strafvordering hanteert het OM een 200% hogere strafeis als uitgangspunt.
Op dit moment wordt via het WODC een onderzoek uitgevoerd dat enerzijds beoogt inzicht te bieden in de wijze waarop strafeisen en straffen voor delicten tegen mensen met een veilig publieke taak worden bepaald door officieren van justitie en rechters en anderzijds beoogt inzicht te bieden in de straffen die worden geëist en opgelegd bij deze delicten. Ook kijkt het onderzoek naar de mate waarin een strafverhoging wordt toegepast. De resultaten van het onderzoek worden voor de zomer van 2024 verwacht. Het streven is het onderzoek voor de zomer aan uw Kamer toe te zenden.
Wat is de voortgang van de aangenomen motie over met brancheorganisaties en werkgevers ervaringen en knelpunten bij de zorg voor beschadigde werknemers in kaart brengen? En van de aangenomen motie over het altijd en spoedig opvolgen van aangiftes van agressie tegen zorgmedewerkers?2 3
Er hebben gesprekken plaatsgevonden met brancheorganisaties of sociaal fondsen in de ouderenzorg, jeugdzorg, gehandicaptenzorg, huisartsenzorg, apothekerszorg, GGZ, ziekenhuizen, UMC’s en ambulancezorg. Deze gesprekken zijn inmiddels afgerond.
Er komt een aantal rode draden uit die gesprekken naar voren. Verschillende gesprekspartners geven aan dat de impact van agressie en eventuele schade afhankelijk is van zowel de aard en ernst van de agressie als van de persoon. Agressie heeft vele vormen en het komt bij iedereen anders aan. De opvang is dan ook maatwerk.
De wijze van opvang is gevarieerd, in grote lijnen begint het met intercollegiale opvang en/of opvang door de leidinggevende. Een tweede stap is een nazorgteam, een bedrijfsopvangteam, opvang door bedrijfsmaatschappelijk werk of de arboarts. Dit kan zowel intern als extern belegd zijn. De laatste stap is de gespecialiseerde opvang. Soms kiest een slachtoffer ook voor een andere route bijvoorbeeld lotgenotencontact.
Geen van de partijen heeft duidelijke signalen over knelpunten in de opvang en de nazorg. Over het algemeen zijn procedures en protocollen aanwezig. Gesprekspartners geven echter ook aan dat het verschilt per werkgever hoe deze worden gebruikt en/of opgevolgd. Dit is ook afhankelijk van de affiniteit die de Raad van Bestuur van de betreffende instelling hier mee heeft, van het MT, de cultuur binnen de organisatie en de individuele leidinggevende. Binnen individuele organisaties kunnen er dus wel knelpunten zijn. De primaire verantwoordelijkheid om dit goed op te pakken ligt bij de werkgevers zelf. Ik ondersteun werkgevers hierbij door subsidiegelden beschikbaar te stellen aan vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers in zorg en welzijn, om aan de slag te gaan met de (door) ontwikkeling van een aanpak die aansluit op de situatie en ondersteuningsbehoefte in de eigen branche.
Een ander punt dat door een deel van de gesprekspartners wordt genoemd is dat er ten aanzien van agressie een cultuur heerst van «het hoort er bij». Dat betekent ook dat mensen niet altijd een beroep doen op nazorg. Er lopen op dit moment gesprekken met een partij die het handelingsperspectief voor zorgverleners wil schetsen als zij te maken hebben gekregen met agressie en daarmee ook het gesprek over de normstelling op gang wil brengen: wat is wel en niet acceptabel, wat hoort er wel en niet bij? Door dit gesprek te voeren wordt ook de bewustwording op gang gebracht dat agressie niet normaal is.
Voor wat betreft de motie over het altijd en spoedig opvolgen van aangiftes van agressie tegen zorgmedewerkers kan ik uw Kamer meegeven dat in de Eenduidig Landelijke Afspraken staat opgenomen dat de politie en het Openbaar Ministerie hoge prioriteit geven aan de opsporing en vervolging van verdachten van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak, waaronder zorgmedewerkers. Dit jaar worden de Eenduidig Landelijke Afspraken geëvalueerd. Als uit de evaluatie concrete knelpunten naar voren komen, dan zal ik hierover in gesprek treden met mijn collega van Justitie en Veiligheid.
Hoe staat het met de voortgang van de aangenomen motie over het taakstrafverbod bij delicten tegen zorgmedewerkers?4
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer op 20 oktober jl.5 geïnformeerd dat er op dit moment gewerkt wordt aan een aangepast wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod, dat een taakstrafverbod regelt bij vormen van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak. Daarbij wordt opnieuw gekeken naar de precieze afbakening van het wetsvoorstel en worden ook de aangenomen moties van uw Kamer meegenomen.
Zoals de Minister van Justitie en Veiligheid heeft aangegeven tijdens het tweeminutendebat politie van 1 februari jl. wordt het wetsvoorstel voorbereid maar is het aan een nieuw kabinet om daar wel of niet stappen op te zetten.
Op welke termijn kunnen de betreffende wetsartikelen in het Wetboek van Strafrecht aangepast worden zodat alle geweldsdelicten tegen politieagenten, brandweerlieden of ambulancepersoneel niet meer kunnen worden bestraft met alleen een taakstraf, geldboete en/of voorwaardelijke gevangenisstraf?
Zie antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat het ernstig is dat ziekenhuizen hun beveiligers moeten uitrusten met steekwerende vesten en (body)camera's? Zo nee, waarom niet? Welk alternatief kunt u de ziekenhuizen bieden in plaats van particuliere beveiliging?
Ja, ik vind het ernstig dat ziekenhuizen hun beveiligers moeten uitrusten met dergelijk materiaal. Agressie tegen zorgverleners is te allen tijde onacceptabel. Helaas komt het echter voor dat er agressie plaatsvindt in ziekenhuizen en dat de aanwezigheid van beveiligers gewenst is. Het is aan ziekenhuizen zelf of ze particuliere beveiliging inhuren of beveiligers in dienst nemen.
Kunt u een overzicht geven van de kosten die gemoeid zijn met de beveiliging van ziekenhuizen, inclusief steekwerende vesten en camera’s?
Nee, ik heb hier geen overzicht van tot mijn beschikking.
Vindt u net als uw voorganger dat zorginstanties deze beschermingsmiddelen zelf moeten ophoesten, ten koste van gelden die ingezet kunnen worden aan patiënten die daadwerkelijk zorg nodig hebben? Zo ja, waarom? Waar ligt de grens voor u?
Ja, die mening deel ik. Individuele zorginstellingen geven geld uit aan verschillende zaken die niet met de directe patiëntzorg te maken hebben. Ik ga niet over de uitgaven van individuele zorginstellingen.
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken inzake de ontwikkeling en het inzetten van het opleggen van een verplichte anti-agressiecursus aan hen die geweld plegen jegens zorgverleners?
De motie over een gedragsinterventie in de vorm van een verplichte cursus wordt opgepakt in samenwerking met mijn collega van Justitie en Veiligheid. Op dit moment wordt verkend hoe een interventie, zoals beschreven in de motie, aansluit bij het bestaande kader waarin gedragsinterventies kunnen worden opgelegd en bij de reeds bestaande gedragsinterventies die zien op agressiebeheersing. Mijn collega van Justitie en Veiligheid treedt hierover ook in overleg met de reclassering. De reclassering adviseert namelijk over het opleggen van een gedragsinterventie en de reclassering controleert vervolgens of de gedragsinterventie wordt gevolgd.
Kunnen zorgverleners inmiddels weigeren om iemand te behandelen die geweld tegen hen heeft gebruikt? Zo nee, wat bent u voornemens te doen om dat te bewerkstelligen?
Alleen als er een gewichtige reden aanwezig is kunnen zorgverleners de behandelingsovereenkomst met een patiënt opzeggen. Dat volgt uit artikel 7:460 van het Burgerlijk Wetboek. De hulpverlener moet zeer terughoudend omgaan met deze mogelijkheid; de hulpverlener behoort rekening te houden met de gezondheidstoestand en afhankelijkheid van de patiënt.
Wat precies wordt verstaan onder «gewichtige redenen» is in de wet niet uitgewerkt. Wel illustreert de KNMG-richtlijn «Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst» (2021) met voorbeelden wat gewichtige redenen kunnen zijn. Deze voorbeelden zijn afkomstig uit (de toelichting bij) de wet en uit uitspraken van (tucht)rechters over dit thema. Een van de mogelijk gewichtige redenen is dat de patiënt zeer onheus of agressief gedrag vertoont. Niet elke uiting van onheus of onaangepast gedrag vormt echter grond voor eenzijdige opzegging van de behandelovereenkomst. Dit hangt af van de specifieke omstandigheden. Ook dient de arts bepaalde zorgvuldigheidseisen in acht te nemen. Een en ander is nader geduid in de richtlijn van de KNMG6.
Deze richtlijn is inmiddels een aantal jaar van kracht. Ik ben voornemens in gesprek te gaan met de KNMG over deze richtlijn, onder andere over de vraag of deze naar hun ervaring afdoende bekend is en voldoende handvatten bevat voor zorgverleners.
Verder is het zo dat in verschillende ziekenhuizen wordt gewerkt met het gele en rode kaartensysteem. Iemand die zich onacceptabel heeft gedragen krijgt een gele kaart, met de mededeling dat de toegang tot het ziekenhuis voor een bepaalde periode wordt ontzegd bij herhaling van dergelijk gedrag. De politie wordt op de hoogte gesteld dat er een gele kaart is uitgereikt. Bij zeer ernstige vormen van ongewenst gedrag kan een rode kaart worden uitgereikt, met de mededeling dat de toegang tot het ziekenhuis voor een bepaalde periode is ontzegd. Er wordt aangifte gedaan en de politie wordt op de hoogte gesteld van het uitreiken van de rode kaart. Dat geldt ook voor mensen die al een gele kaart hebben en zich binnen een bepaalde periode weer onacceptabel gedragen. Er is wel een uitzondering op de ontzegging van de toegang, namelijk als er sprake is van acute nood. Er gaat echter wel een krachtig signaal uit van een gele of rode kaart.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Arbeidsmarkbeleid in de zorg op 6 maart 2024?
Ja, dat kan ik.
Pro-Palestina demonstratie plaats in Amsterdam |
|
Marjolein Faber (PVV), Max Aardema (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat er op zaterdag 17 februari 2024 een pro-Palestina demonstratie plaatsvond in Amsterdam?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u ermee bekend dat tijdens die demonstratie een bord omhoog werd gehouden door de vice-fractievoorzitter van GroenLinks in provinciale staten van Gelderland met daarop de tekst «viva viva INTIFADA» (zie de foto in het bericht)?1
Ja, daar ben ik nu mee bekend.
Deelt u de mening dat «viva viva INTIFADA» niets anders is dan een keiharde oproep tot geweld?
Ik ben van mening dat de leus als zodanig te veroordelen is. De beoordeling of er mogelijk sprake is van een strafbaar feit in een individueel geval is primair een verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en – mits de zaak wordt aangebracht bij de rechtbank – uiteindelijk is die beoordeling voorbehouden aan de rechter.
Is de politie in Amsterdam overgegaan tot het aanhouden van deze persoon? Zo nee, waarom niet?
De hierboven, in vraag 2 aangehaalde specifieke uiting is tijdens de inzet niet gesignaleerd door de aanwezige politieagenten. Er is derhalve ten tijde van de demonstratie niet tot aanhouding overgegaan. Het Openbaar Ministerie is niet bekend met een aangifte en is geen strafrechtelijk onderzoek gestart.
Kunt u de Kamer informeren of het Openbaar Ministerie tot vervolging over gaat van deze oproep tot geweld door deze politicus?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer zorgt u er nu eens voor dat dit soort handelingen keihard aangepakt wordt?
De beoordeling of er mogelijk sprake is van een strafbaar feit in een individueel geval is primair een verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en – mits de zaak wordt aangebracht bij de rechtbank – uiteindelijk is die beoordeling voorbehouden aan de rechter.
De berichtgeving 'Aboutaleb wil minder communicatie over geweldsexplosie Rotterdam' |
|
Marjolein Faber (PVV), Marco Deen (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Aboutaleb wil minder communicatie over geweldsexplosie Rotterdam»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de burgemeester, door in dit geval niet actief te communiceren, de veiligheid van zijn eigen burgers in gevaar brengt?
Het is aan de lokale gezagen om via de gebruikelijke kanalen van de gemeente en politie informatie te verstrekken die relevant is voor de veiligheid van burgers. Daarin spelen ook de landelijke en lokale media een rol.
De burgemeester legt verantwoording af aan de gemeenteraad over de inzet van zijn bevoegdheden ter handhaving van de openbare orde. De gemeenteraad van Rotterdam is derhalve de aangewezen plek voor het debat over communicatie over incidenten met explosieven.
Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om te treden in (mogelijke) besluitvorming van de lokale driehoek. Ik ga er daarnaast van uit dat de driehoek weloverwogen besluiten neemt die de veiligheid in Rotterdam ten goede komen.
Deelt u de mening dat de burgers in het algemeen en die van Rotterdam in het bijzonder recht hebben om te weten wat in hun (directe) omgeving afspeelt zodat zij ook legale passende maatregelen kunnen treffen voor hun eigen veiligheid?
Zie antwoord vraag 2.
Verzaakt de burgemeester niet zijn taak als burgervader nu hij overweegt niet actief te communiceren, aangezien hij zorg moet dragen voor de veiligheid in zijn gemeente en communicatie in dit geval juist cruciaal is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in te grijpen op het moment dat de burgemeester zijn voornemen om af te zien van actieve communicatie betreffende geweldsincidenten doorzet?
Communicatie rondom geweldsincidenten is een thema dat ik met enige regelmaat bespreek met diverse partners in het veiligheidsdomein, waaronder ook met de lokale gezagen en de politie. Mocht er aanleiding zijn, dan treden we hierover altijd in goed overleg.
Een moeder die voor gerechtigheid vecht na de dood van haar zoon |
|
Marina Vondeling (PVV), Marjolein Faber (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de rechtszaak tegen de Oost-Europese Yurii S. die in januari vorig jaar de 22-jarige Darren doodreed omdat hij twee keer te hard reed binnen de bebouwde kom en onder invloed was?1
Ja.
Waarom is er net als bij de bloedtesten die het Centraal Bureau voor de uitgifte van Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) gebruikt om alcoholgebruik aan te tonen, na de arrestatie van Yurii S. niet getest op carbohydraatdeficiënt transferrine (CDT), Mean Corpuscular Volume (MCV) en Gamma GT?
Bij een verdenking van middelengebruik in het verkeer wordt een adem-, speeksel- of bloedonderzoek verricht. Hoe dat onderzoek dient plaats te vinden en op welke stoffen en drempelwaarden wordt getest, is voorgeschreven in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Over de onderhavige zaak worden geen mededelingen gedaan, nu deze nog onder de rechter is, en eventuele onderzoeksresultaten aan het oordeel van de rechter onderworpen zijn.
Kunt u uitleggen waarom de dader Yurii S. op vrije voeten is gesteld, terwijl hij in eerste instantie in voorarrest moest blijven vanwege vluchtgevaar (geen Nederlandse ingezetene) en recidive? Waarom telt het belang van de dader zwaarder dan het verdriet van de nabestaanden van dit afschuwelijke misdrijf?
De rechtbank beslist of een verdachte in voorlopige hechtenis moet worden geplaatst en of een verdachte uit voorlopige hechtenis kan worden geschorst. Over de redenen die ten grondslag liggen aan de schorsing uit voorlopige hechtenis kunnen geen mededelingen worden gedaan, nu de strafzaak nog onder de rechter is.
Vindt u het acceptabel dat de inhoudelijke zitting tegen Yurii S. pas 14 maanden na het doodrijden van Darren plaatsvindt? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de doorlooptijden in de rechtspraak korter worden?
Ik begrijp dat 14 maanden, zeker voor nabestaanden van een dergelijk verschrikkelijk ongeluk, lang is en nabestaanden hierdoor het idee kunnen krijgen dat de zaak geen prioriteit heeft. Dit is echter geenszins het geval. Over het tijdsverloop in de onderhavige zaak kan ik geen mededelingen doen, nu de zaak nog onder de rechter is.
Het verbeteren van de doorlooptijden in de strafrechtketen heeft mijn volle aandacht. Door het verkorten van doorlooptijden kan er voor worden gezorgd dat slachtoffers en nabestaanden sneller zekerheid krijgen over hun zaak. Er is de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in personeel. Daarnaast zijn er tal van maatregelen in gang gezet, waaronder het beter benutten van (super)snelrecht en het programma «Tijdige Rechtspraak». Als onderdeel van dit programma zijn verschillende interne werkprocessen tegen het licht gehouden en verbeterd. Ook is een landelijke inloopkamer ingesteld. De inloopkamer is een tijdelijke voorziening die op verzoek van gerechten bijstand verleent, onder meer in relatief eenvoudige strafzaken en zo bijdraagt aan het verkleinen van de achterstanden.
Bovendien heeft de problematiek van doorlooptijden in de gehele strafrechtketen mijn aandacht. In reactie op de parlementaire verkenning en de aanverwante motie Ellian cs., hebben de Minister voor Rechtsbescherming en ik in onze brief van 29 januari jl. aangegeven welke aanvullende maatregelen zullen worden genomen om de problematiek van de doorlooptijden op te lossen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om maatregelen waarmee de strafrechtketen kan worden ontlast; zoals het selectiever inzetten van het strafrecht, het werken met procesafspraken en het verruimen van de mogelijkheden tot het toepassen van de OM-strafbeschikking.
De maatregelen die zijn genomen en die nog in gang worden gezet, zullen naar mijn verwachting helpen om de doorlooptijden beheersbaar te houden.
Bent u het ermee eens dat de straffen voor dit soort misdrijven die worden opgelegd veel en veel te laag zijn?
Wanneer bij een ernstig verkeersongeval iemand is komen te overlijden, leidt dit bij de nabestaanden tot erg veel pijn en verdriet en tot een schok in de samenleving. Ik wens te benadrukken zeer mee te leven met het verlies van de nabestaanden. Het is begrijpelijk dat een opgelegde straf door de nabestaanden als te laag wordt ervaren en geen genoegdoening zal geven. Echter moet voorkomen worden dat ik mij als Minister van Justitie en Veiligheid met uitlatingen over een concrete zaak begeef op het terrein van de strafrechter. Het is immers aan de rechter om op basis van het geheel aan feiten en omstandigheden in een individuele zaak te oordelen of een bepaald strafbaar feit bewezen kan worden verklaard en welke straf daar dan bij hoort.
Wel wil ik benoemen dat met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten uit 2020 er voor is gezorgd dat daders van ernstige verkeersdelicten steviger kunnen worden aangepakt. Indien de rechtbank bijvoorbeeld bewezen acht dat er sprake is van roekeloosheid, wordt overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet wanneer het slachtoffer is komen te overlijden gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie. Dit kan oplopen tot een gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren wanneer blijkt dat de verdachte onder invloed was ten tijde van het ongeval. Dit zijn forse strafmaxima die het mogelijk maken dat daders van verkeersdelicten in ernstige zaken stevig kunnen worden gestraft. De eerste ervaringen van deze aanscherping uit de praktijk zijn gunstig, maar de effecten van de wet zullen in volle omvang blijken uit de evaluatie van de wet in 2025.
Daarnaast werk ik op dit moment aan een wetsvoorstel om te komen tot een meer effectieve aanpak van rijontzeggingen. Zo kan met dit wetsvoorstel een ontzeggingen van de rijbevoegdheid dadelijk uitvoerbaar worden verklaard, en volgt vervangende hechtenis bij het schenden van de rijontzegging.
Bent u bereid om maatregelen te nemen om bestuurders die onder invloed en te hard rijden, harder te straffen en desnoods dit soort verkeersmisdrijven van de Wegenverkeerswet over te hevelen naar het Wetboek van Strafrecht om dit te bewerkstelligen? Zo neen, waarom niet?
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten uit 2020 heeft de rechtspraktijk meer handvatten gekregen om in zaken naar aanleiding van ernstige verkeersongevallen tot een bewezenverklaring van roekeloosheid te komen, waarvoor een hoger strafmaximum geldt dan wanneer er geen sprake is van roekeloosheid. Daarnaast bevat de genoemde wet verschillende andere wijzigingen waarmee daders van ernstige verkeersdelicten steviger kunnen worden aangepakt. Zo is het strafmaximum voor gevaarlijk rijgedrag zonder gevolgen verhoogd naar een gevangenisstraf van ten hoogste 6 maanden, en is met de introductie van artikel 5a WVW een aantal concrete schendingen van verkeersregels benoemd die – indien zij opzettelijk in ernstige mate worden geschonden en indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is – de kwalificatie roekeloosheid kunnen opleveren. Hiervoor kan maximaal twee jaar gevangenisstraf worden opgelegd. Het gaat daarbij onder andere om gevaarlijk inhalen, niet verlenen van voorrang, overschrijden van de maximumsnelheid, door rood licht rijden, tegen de verkeersrichting inrijden en tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden. Wanneer sprake is van roekeloosheid waarbij een slachtoffer komt te overlijden, wordt overtreding van artikel 6 WVW bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of een geldboete van de vijfde categorie. Dit kan oplopen tot een gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren wanneer blijkt dat de verdachte onder invloed was ten tijde van het ongeval.
Dit zijn, zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 5, forse strafmaxima die het mogelijk maken dat daders van verkeersdelicten in ernstige zaken stevig kunnen worden gestraft. De eerste ervaringen met deze aanscherping uit de praktijk zijn gunstig, maar de effecten van de wet zullen in volle omvang blijken uit de evaluatie van de wet in 2025. Overigens kunnen op dit moment – in geval van de meest ernstige verkeersdelicten waarbij een slachtoffer komt te overlijden – bestuurders al vervolgd worden volgens het Wetboek van Strafrecht, en worden steeds vaker verdachten van dergelijke delicten vervolgd voor doodslag.
Daarnaast werk ik op dit moment aan het wetsvoorstel «Verbetering aanpak rijden onder invloed». De maatregelen uit dit wetsvoorstel zijn niet alleen van toepassing op bestuurders die onder invloed hebben gereden, maar dragen ook bij aan de aanpak van andere overtredingen waarvoor een rijontzegging kan worden opgelegd, dat betekent vrijwel alle ernstige verkeersmisdrijven. Zo kan met dit wetsvoorstel een rijontzegging dadelijk uitvoerbaar worden verklaard, volgt vervangende hechtenis bij het schenden van de rijontzegging, en kan de rechter in aanvulling op een rijontzegging het rijbewijs ongeldig verklaren.
Bent u ook bereid om het spreekrecht voor slachtoffers ter terechtzitting uit te breiden zodat ook vrienden van slachtoffers spreekrecht kunnen krijgen? Zo neen, waarom niet?
Het is invoelbaar dat het overlijden van een slachtoffer door een misdrijf ook grote impact kan hebben op de vrienden van het slachtoffer, en er soms behoefte bij hen kan zijn om te spreken op de terechtzitting. Zoals eerder is aangegeven aan uw Kamer, wordt de afbakening van de kring van spreekgerechtigden in het kader van het nieuwe Wetboek van Strafvordering opnieuw tegen het licht gehouden.2 Zoals in de negende voortgangrapportage over het nieuwe wetboek is aangegeven zullen in de eerste aanvullingswet, die dit voorjaar in consultatie wordt gebracht, enkele bepalingen met betrekking tot het spreekrecht van slachtoffers worden aangepast. Daarbij wordt ook de vraag betrokken of het spreekrecht moet worden uitgebreid naar personen die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het slachtoffer staan, zoals bijvoorbeeld goede vrienden.
Het bericht ‘Ramen Universiteitsbibliotheek vernield en beklad met pro-Palestinaleuzen’ |
|
Reinder Blaauw (PVV), Marjolein Faber (PVV) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ramen Universiteitsbibliotheek vernield en beklad met pro-Palestinaleuzen»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat bij de Universiteitsbibliotheek van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) ramen zijn vernield en «Free Palestine», «We will escalate» en een Antifa-logo op de muur is gekalkt?2
Ja.
Deelt u de mening dat deze openlijke vernieling van publieke eigendommen volstrekt onacceptabel is?
Ja, ik deel deze mening. Het aanbrengen van vernielingen levert geen enkele bijdrage aan oplossingen voor het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden. Vernieling is tevens een misdrijf en is strafbaar gesteld in artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deelt u de mening dat «Free Palestine» en «We will escalate» samen met het Antifa-logo valt in een gewelddadige context?
Door de heftige gebeurtenissen zoals het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden kunnen gevoelens van woede, onbegrip en onmacht overheersen. Daarom is het echter juist van groot belang dat de discussie over dit conflict op een respectvolle en waardige manier wordt gevoerd. Discussies mogen schuren, maar er wordt een wettelijke grens overschreden als publieke eigendommen worden vernield, er wordt gediscrimineerd of opgeroepen tot geweld en aangezet tot haat.
Bent u bereid om samen met het College van Bestuur van de RUG in gesprek te gaan om dit geweld en de vernielingen openlijk te veroordelen?
Ik zie momenteel geen aanleiding om samen met het College van Bestuur van de RUG in gesprek te gaan over deze gebeurtenissen. Het is in de eerste plaats aan de universiteit om dergelijke casuïstiek proportioneel af te handelen, daarbij waar nodig de daartoe bevoegde partijen in te schakelen en bij strafbare feiten aangifte te doen bij de politie. Dit is ook gebeurd. Het College van Bestuur heeft ook op de website van de universiteit een statement geplaatst waarin deze vernielingen worden veroordeeld en wordt opgeroepen om juist in deze tijden het gesprek met elkaar te blijven voeren, met respect voor elkaars omstandigheden en standpunten. Ik onderschrijf dit standpunt. Verder voer ik diverse gesprekken met onder meer studenten, docenten, wetenschappers en onderwijsbestuurders over de impact van het conflict en hoe zij daarmee omgaan.
Wat gaat u eraan doen om in de toekomst dit soort gewelddadigheden te voorkomen?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is het in de eerste plaats aan de universiteit om dergelijke casuïstiek proportioneel af te handelen. Dit is ook gebeurd. Opsporing en vervolging van de daders is aan de politie. Ik voer vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid gesprekken met het onderwijsveld over de maatschappelijke spanning en de impact van het conflict. Zowel over hoe het onderwijs hiermee omgaat, wat er beschikbaar is qua informatie en kennis over het conflict als over het voeren van het moeilijke gesprek binnen instellingen, de randvoorwaarden hiervoor en wat er mogelijk gedaan kan worden om informatie breder te ontsluiten en uit te wisselen. De gesprekken helpen mij ook om een vinger aan de pols te blijven houden bij verdere ontwikkelingen in het onderwijsveld.