Het bericht ‘Opinie: Veiligheid Groningers staat zeker voorop’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Staat u voor 100% achter uw opiniestuk?1
Ja.
Kent u het veilige winningsniveau van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)? Is u bekend dat dat maximaal 12 miljard Nm3 is?
Ja, daar ben ik bekend mee. SodM heeft in zijn advies aangegeven zo snel mogelijk terug te gaan naar een winningsniveau van 12 miljard Nm3. Dat doe ik ook met de stappen die ik zet zoals aangekondigd in de brief van 29 maart 2018.
Weet u dat u de winning dit jaar op 19,6 Nm3 hebt vastgesteld? Weet u dat dat meer kan worden bij een koude winter of op verzoek van de Nederlandse Gasunie?
De winning voor het gasjaar 2018/2019 wordt vastgesteld op 19,4 miljard Nm3. Hierbij ga ik uit van een gemiddeld jaar. Bij een warm jaar wordt het minder. Alleen bij een koud jaar mag meer gewonnen worden om te voorkomen dat burgers, instellingen en bedrijven voor langere tijd moeten worden afgesloten. Het afkoppelen van eindafnemers kent veiligheidsrisico’s en mogelijke maatschappelijke ontwrichtende effecten.
Is u bekend dat de winning de komende jaren steeds boven het veiligheidsadvies van SodM uitkomt? Hoe durft u dan te beweren dat de veiligheid van de Groningers voorop staat?
De inspecteur-generaal der mijnen adviseert om zo snel mogelijk naar 12 miljard Nm3te gaan. Zoals gezegd heeft de veiligheid van de Groningers voor mij prioriteit. Daarom is ook besloten de gaswinning volledig te beëindigen. Hiervoor is echter wel een aantal stappen noodzakelijk om te voorkomen dat Nederland en de landen om ons heen abrupt van het laagcalorisch gas worden afgesloten. Grootschalige afschakeling kent ook veiligheidsproblemen. Door de maatregelen die ik neem zal binnen enkele jaren de gaswinning onder de 12 miljard Nm3 komen. Tegelijkertijd zet ik in op de snelle versterking van de meest risicovolle woningen.
Hoe denkt u dat het voor Groningers zal zijn dat u een CDA-senator, die wel voor de Groningers opkwam hoewel dat makkelijk zonder gevolgen kon voor haar partij, op de vingers tikt omdat zij tegen uw wet stemde? Gelooft u oprecht dat dat de Groningers gerust stelt?
Natuurlijk staat het mevrouw Lokin vrij om tegen het wetsvoorstel te stemmen. Echter een aantal van de argumenten die zij in haar opinieartikel naar voren bracht, zijn feitelijk niet juist. Het doel van mijn reactie is om eventuele zorgen die daardoor zijn ontstaan weg te nemen.
Begrijpt u dat Groningers u niet geloven, omdat de wet wel een winningsplicht (dus leveringszekerheid) voorschrijft, maar geen afbouwplan?
Het kabinet heeft op 29 maart jl. een afbouwplan gepresenteerd. Zoals ik eerder in uw Kamer heb besproken, past dat afbouwplan niet in de wet. Feit is dat de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk wordt afgebouwd en beëindigd. In de wet is wel vastgelegd dat de Minister ieder jaar een operationeel plan moet vaststellen. Hierin wordt het (steeds dalende) niveau van winning vastgelegd.
Begrijpt u dat Groningers, al zouden ze vertrouwen in u hebben, uw opvolger niet blindelings zullen vertrouwen dat het met de afbouw goed komt? Kan het afbouwplan alsnog in de wet worden opgenomen?
Zie mijn antwoord hierboven.
Klopt de volgende zin uit uw opinie: «(d)e NAM heeft niets meer te zeggen over de hoeveelheid te winnen gas. Dat was de uitdrukkelijke wens van de regio»?
Ja, deze zin klopt.
Wie is in deze zin de regio? Wil de regio dan dat u dat nu bepaalt of wil de regio naar het veilige niveau van 12 Nm3?
Ik verwijs daarmee naar de regionale overheden in het aardbevingsgebied die net als ik willen dat de gaswinning zo snel als mogelijk wordt afgebouwd en dat de NAM «uit het systeem» gaat.
Vindt u nog steeds dat u met hoogste prioriteit werkt aan het wegnemen van stressfactoren van de Groningers?
Jazeker. Door de maatregelen die genomen worden, zal de gaswinning snel afnemen. De NAM mag de komende jaren niet meer, maar ook niet minder winnen dan strikt noodzakelijk voor de leveringszekerheid. Door de inzet van het Groningengas als sluitstuk voor de vraag naar laagcalorisch gas en het actief sturen op de afname van de vraag enerzijds en de risicogerichte aanpak van de versterking anderzijds wordt maximaal ingezet op het verbeteren van de veiligheid van de Groningers. In het plan van aanpak versterken is voorzien in individuele gesprekken met bewoners en eigenaren teneinde in goed overleg tot eventuele maatregelen te komen. Met deze maatregelen richt ik mij maximaal op het wegnemen van de oorzaak van de stressfactoren van de Groningers.
De uitzending van Radar over zzp'ers en acquisitiefraude |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Radar op 22 oktober 2018 over de agressieve verkoop van energiecontracten aan kleine ondernemers?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de Kamer van Koophandel (KvK) ongewenste telemarketing en systematische misleiding bij ondernemers faciliteert?
Het handelsregister is een register van ondernemingen en rechtspersonen in Nederland en heeft een drietal wettelijke doelen:
Het handelsregister is hiertoe openbaar. De KvK heeft op grond van de Handelregisterwet 2007 een wettelijke plicht om op verzoek van derden handelsregistergegevens te verstrekken. De afnemer van gegevens uit het handelsregister is niet verplicht om de KvK te laten weten wat men met de gegevens wil gaan doen. De KvK kan dit doel nu (dus) ook niet meewegen in een beslissing wel of niet te verstrekken.
Ook het (zakelijk) telefoonnummer moet worden opgegeven aan het handelsregister en is vanwege bovenstaande doelen een openbaar gegeven. Ondernemers die natuurlijke personen zijn kunnen zich inschrijven in het Bel-me-niet-Register en zij kunnen voor ongewenste telefoongesprekken en e-mails gebruik maken van hun recht van verzet. De KvK geeft informatie aan ondernemers over deze mogelijkheden en verder geeft de KvK klachten door aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Ook al zijn handelsregistergegevens openbaar, laat dat onverlet dat afnemers van handelsregistergegevens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Telecommunicatiewet moeten respecteren en dat ze in moeten staan voor rechtmatige gegevensverwerking.
De ergernissen rondom ongewenste direct marketing zijn mij bekend. Ik beraad mij op evenwichtige maatregelen die ongewenste direct marketing met handelsregistergegevens beperkt, en tegelijk de openbaarheid van het handelsregister ten behoeve van haar wettelijke doelen borgt. Uw Kamer wordt hier op korte termijn nader over geïnformeerd.
Deelt u de mening dat de KvK met het verstrekken van complete online adressenbestanden met gegevens van ondernemers ongewenste commerciële doeleinden in de hand werkt en dat dit weinig te maken heeft met de rechtszekerheidsdoeleinden van het Handelsregister?
Het product «adressenbestanden online» vormt geen compleet bestand. In de huidige «adresbestanden online» zijn namelijk niet de gegevens opgenomen van die ondernemers die hebben aangegeven dat hun adresgegevens niet gebruikt mogen worden voor ongevraagde postreclame en verkoop aan de deur (zogenaamde Non Mailing Indicator). Dat betekent dat van circa 40% van de bij de KvK ingeschreven ondernemingen en rechtspersonen de contactgegevens niet via het product «adresbestanden online» verstrekt worden.
Daarbij heeft de KvK onlangs aangegeven telefoonnummers in bovengenoemd product niet meer uit te zullen leveren.
Zoals in het antwoord op vraag 1 is toegelicht kent het handelsregister overigens meerdere doeleinden.
Op welke manier gaat u de privacy van ondernemers beter beschermen?
Bepaalde (persoons)gegevens in het handelsregister zijn standaard afgeschermd van de openbaarheid ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. Dit zijn bijvoorbeeld het BSN en de woonadressen van bestuurders, commissarissen, enig aandeelhouders en gevolmachtigden. Dit betekent dat woonadressen alleen openbaar zijn als de personen bij de onderneming persoonlijk aansprakelijk zijn voor de onderneming en ze daarom moeten kunnen worden getraceerd (denk met name aan de eigenaar van een eenmanszaak en de vennoot van een vennootschap onder firma). Ten aanzien van niet standaard afgeschermde woonadressen kan door de ondernemer wel een verzoek tot afscherming worden gedaan. Er dient dan sprake te zijn van een waarschijnlijke dreiging en er moet tevens zijn voldaan aan de andere voorwaarden in artikel 51, derde lid van het Handelsregisterbesluit 2008. Afgeschermde gegevens zijn dan enkel nog raadpleegbaar door bestuursorganen, advocaten, notarissen en deurwaarders.
Ik onderzoek momenteel in afstemming met de KvK of de beperkingen op de openbaarheid verder uitgebreid zouden kunnen/moeten worden. Daarbij moet de juiste balans tussen rechtszekerheid (het voorkomen van fraude en veilig handelsverkeer) en het ongewenst benutten van gegevens door derden gevonden worden.
In uw Kamer is onlangs de motie van de leden Amhaouch (CDA) en Wörsdörfer (VVD) aangenomen waarin de regering wordt verzocht om (standaard) bij ondernemers zonder rechtspersoonlijkheid het woonadres af te schermen voor niet geautoriseerde organisaties. De opvolging van deze motie zal in voornoemd traject worden meegenomen.
Wat is uw reactie op de twijfels die worden geuit door MKB-Nederland over de effectiviteit van het «opt-in»-register voor ondernemers, ter vervanging van het Bel-me-niet Register?
In het eerdergenoemde traject van zoeken naar evenwichtige maatregelen, met betrekking tot een betere borging van de privacy van ondernemers, zullen uiteraard de belangen en zienswijzen van de diverse groepen ondernemers worden meegewogen.
Bent u van mening dat zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) en mkb-ondernemers dezelfde bescherming zouden moeten genieten als consumenten? Zo nee, waarom niet?
Een ondernemer draagt andere verantwoordelijkheden dan een consument en een verschil in de mate van bescherming kan hierin passend zijn. Ondernemers die als natuurlijk persoon een onderneming drijven kunnen echter evenals consumenten zich inschrijven in het Bel-me-niet-register.
Bent u bereid de Autoriteit Consument en Markt op dit terrein meer bevoegdheden te geven zodat zij kunnen optreden tegen organisaties die ondernemers ongewenst benaderen en misleiden? Zo nee, waarom niet?
De ACM houdt toezicht op naleving van artikel 11.7 van de Telecommunicatiewet, waarin de regels ten aanzien van bescherming van natuurlijke personen tegen ongewenste telefonische direct marketing staan opgenomen. Naar mijn mening biedt het verder uitbreiden van de bevoegdheden van de ACM op dit moment geen oplossing voor de problemen die u hier aankaart.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat?
Nee, dit is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Weer ongeluk met gevaarlijk Multiplay-springkussen’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Weer ongeluk met gevaarlijk Multiplay-springkussen»?1
Ja.
Wanneer zullen de Kamervragen over «Twee zwaargewonde kinderen na val onveilig speeltoestel», ingezonden 21 september 2018, beantwoord worden?2
De antwoorden op deze Kamervragen zijn op 23 oktober 2018 aan uw Kamer toegestuurd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 396).
Herinnert u zich dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) naar aanleiding van twee ernstige ongevallen met springkussens heeft geëist dat verkopers en verhuurders van de Multiplay-springkussens extra maatregelen treffen om de toestellen veilig te houden voor kinderen? Welke extra maatregelen zijn er geëist en hoeveel tijd hebben de verkopers en verhuurders van deze springkussen gekregen om aan deze maatregelen te voldoen? Op welke manier is deze eis tot aanvullende maatregelen gecommuniceerd met de leveranciers? Wanneer en op welke manier wordt gecontroleerd of men voldaan heeft aan deze eis?
De NVWA heeft op vrijdag 28 september een brief verzonden aan de vier haar bekende importeurs/ leveranciers van opblaasbare speeltoestellen van het type Multiplay. In dat schrijven heeft de NVWA deze bedrijven opgedragen haar bestaande en nieuwe afnemers (nogmaals) duidelijk en indringend te informeren dat bij gebruik van de opblaasbare speeltoestellen aan de aanwijzingen voor veilig gebruik dient te worden voldaan, waaronder een valdempende ondergrond, een juiste opstelling van het toestel en permanent toezicht tijdens het gebruik. De importeurs/leveranciers zijn naar aanleiding hiervan geïnspecteerd op naleving van de regels en opvolging van de brief en akkoord bevonden.
Daarnaast heeft één van de importeurs/leveranciers op eigen initiatief speeltoestellen aangepast om daarmee, na goedkeuring door een aangewezen keuringsinstelling (AKI), het veiligheidsniveau van de speeltoestellen te verhogen.
Heeft u ook het volgende gelezen op de website van de NVWA: «De NVWA heeft leveranciers nadrukkelijk gewezen op de voorwaarden voor veilig gebruik van Multiplay speeltoestellen. Leveranciers moeten ervoor zorgen dat een toestel is goedgekeurd door een Aangewezen Keuringsinstantie (AKI), op de juiste wijze is opgesteld en rondom is voorzien van valdempend materiaal. Ook moet er voldoende gebruikstoezicht zijn tijdens het gebruik»? Is dit de enige wijze van communiceren naar leveranciers? Zo nee, welke andere vorm heeft er plaatsgevonden?
De NVWA heeft op vrijdag 28 september een brief verzonden aan de vier haar bekende importeurs/ leveranciers van opblaasbare speeltoestellen van het type Multiplay. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Vindt u dat deze voorwaarden die door de NVWA aan de leveranciers zijn gesteld (bijvoorbeeld inzet van valdemping en toezicht) ook duidelijk gecommuniceerd moeten worden door de leverancier aan de consumenten die zich op de koop of huur van een springkussen oriënteren? Zo ja, gebeurd dit ook en wordt hier toezicht op gehouden? Zo nee, waarom niet?
De informatie die de leveranciers of verhuurders aan hun afnemers dienen te geven geldt voor alle afnemers, ongeacht of dit een natuurlijk of rechtspersoon betreft. Deze gebruiksaanwijzing dient alle relevante informatie te geven die een veilig gebruik van het toestel mogelijk maakt. Hierbij richt de gebruiksaanwijzing zich op alle momenten in de gebruiksfase: installatie, montage, gebruik, inspectie en onderhoud. De beoordeling van de juistheid en volledigheid van de aanwijzingen voor veilig gebruik maken onderdeel uit van de keuring door de AKI’s. Deze in de Nederlandse taal gestelde aanwijzingen dienen met het toestel te worden meegeleverd. Er geldt voor springkussens, net als voor andere producten, geen wettelijke verplichting om deze informatie in de oriëntatiefase van een mogelijke aankoop te verstrekken. Ik zie geen reden specifiek voor speeltoestellen aanvullende eisen te stellen aan de informatievoorziening in de oriëntatiefase. De NVWA ziet steekproefsgewijs toe op de naleving van de regels met betrekking tot informatieverstrekking door leveranciers of verhuurders.
Wat vindt u van het feit dat er tal van multiplay-springkussens aangeboden worden voor koop of huur, er een aantal ernstige ongelukken hebben plaatsgevonden, er geëist is dat leveranciers extra maatregelen treffen om toestellen veilig te houden voor kinderen en er in de oriëntatiefase (online tot de laatste stap die gezet moet worden om over te gaan tot koop of huur) geen melding wordt gemaakt van de veiligheidsvoorschriften, zoals valdempend materiaal en gebruikstoezicht? Deelt u de mening dat zolang niet duidelijk is of deze springkussens veilig zijn er minimaal in afwachting van het onderzoek een waarschuwing duidelijk zichtbaar voor de consument geplaatst zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Voor het eerste deel van uw vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 5.
Speeltoestellen die naar het oordeel van een AKI veilig zijn worden voorzien van expliciete waarschuwingsopschriften indien die voor een specifiek toestel relevant zijn. Deze opschriften maken in dat geval onderdeel uit van de (goed)keuringsprocedure. Indien speeltoestellen worden verhandeld die niet voorzien zijn van een certificaat van goedkeuring is dit in strijd met de regels en dient verhandeling en gebruik te worden gestaakt. Op deze manier wordt er zorg voor gedragen dat opblaasbare speeltoestellen veilig kunnen worden gebruikt. Ik acht het niet nodig in aanvulling hierop een aparte waarschuwing bij deze toestellen te plaatsen.
Klopt het dat de NVWA het type «Multiplay Piraat» buiten gebruik heeft gesteld? Klopt het dat de enige reden is dat deze kussens niet door een keuringsinstantie gekeurd zijn op veiligheid? Kan de NVWA garanderen dat alle andere types die op de markt zijn wel over de juiste certificaten beschikt? Hoe kan de consument dit controleren?
De NVWA heeft het type «Multiplay Piraat» buiten gebruik gesteld vanwege het niet aantoonbaar voorhanden hebben van een certificaat van goedkeuring. De NVWA kan niet garanderen dat alle andere types en toestellen die op de markt zijn wel over een certificaat van goedkeuring beschikken omdat de NVWA steekproefsgewijs en op basis van signalen inspecteert en controleert. De consument die een toestel huurt kan controleren of er een certificaat van goedkeuring aanwezig is door hier bij de huur expliciet om te vragen. Bij gebruik door kinderen van speeltoestellen die in exploitatie worden aangeboden, zoals op festivals, buurtfeesten of speelhallen, is dit door een consument of gebruiker te controleren door navraag te doen bij de exploitant.
Aan welke regels moet een multiplay-springkussen voldoen? Wie stelt deze regels op?
Speeltoestellen dienen te voldoen aan de eisen zoals gesteld in het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen en de bijbehorende bijlagen I en II. Deze regels zijn in 1996 door de destijds verantwoordelijke Minister opgesteld en zijn met instemming van uw Kamer sinds 1997 van kracht. Bij het ontwerp en de beoordeling van een speeltoestel wordt gebruik gemaakt van Europese productnormen waarin gedetailleerd beschreven staat op welke wijze een toestel kan worden beoordeeld. AKI’s toetsen speeltoestellen aan hun wettelijke eisen en hanteren hierbij de Europese productnormen.
Kunt u aangeven hoeveel overtredingen er geconstateerd zijn bij leveranciers, keuringsinstanties en of anderen van multiplay-springkussens in de afgelopen vijf jaar (per jaar, per instantie)? Kunt u aangeven hoeveel boetes en of waarschuwingen er in deze periode uitgedeeld zijn (per instantie)?
De door u gevraagde gegevens kan ik uw Kamer niet leveren. Deze gegevens worden door de NVWA niet geregistreerd omdat de NVWA zich in haar toezicht op leveranciers richt op de bedrijfsprocessen en niet op specifieke toestellen.
Bij het toezicht door de NVWA op de AKI’s wordt via een audit beoordeeld of de AKI werkt volgens de principes van internationale standaarden (ISO). Ook hierbij vindt geen registratie plaats van toesteltypen.
Wel zijn over geheel 2017 de resultaten van door de NVWA uitgevoerde inspecties bij overdekte speellocaties beschikbaar en gepubliceerd op de website van de NVWA. Zie https://www.nvwa.nl/onderwerpen/speeltoestellen. De inspectieresultaten bij indoor speelhallen over de eerste helft van 2018 worden naar verwachting in maart 2019 gepubliceerd.
Klopt het dat er vier keuringsinstanties (AKI) zijn aangewezen die de technische keuring van een toestel en het toetsen van de juistheid en volledigheid van de instructies voor veilig gebruik mogen uitvoeren? Zijn deze keuringsinstanties in de afgelopen vijf jaar gecontroleerd door de NVWA? Zijn er overtredingen geconstateerd en waarschuwingen en of boetes uitgedeeld? Zijn er in de afgelopen vijf jaar andere keuringsinstanties geweest die aangewezen waren als AKI waarbij de keuringsbevoegdheid is ingetrokken? Zo ja, wat was de reden?
Het aantal aangewezen keuringsinstanties (AKI’s) voor de keuring van speeltoestellen is de laatste jaren afgenomen tot het huidige aantal van vier. Deze AKI’s zijn de afgelopen jaren jaarlijks door de NVWA ge-audit. Tijdens een audit kunnen tekortkomingen worden geconstateerd waarvan verslag wordt gemaakt.
Kleine tekortkomingen worden in het audit verslag opgenomen en moeten bij de volgende audit door de AKI verholpen zijn. Bij grotere tekortkomingen worden met de AKI afspraken gemaakt over de termijn waarbinnen deze opgelost moeten zijn. De NVWA controleert of deze afspraken door de AKI worden nagekomen.
Het auditverslag wordt zowel aan de betreffende AKI als aan mijn departement verzonden. Indien de NVWA op basis van het aantal en de ernst van de tekortkomingen aanleiding ziet kan zij mij adviseren de aanwijzing van een AKI op te schorten of in te trekken. De afgelopen jaren is mijn ambtsvoorganger op basis van advies van de NVWA eenmaal tot intrekking van de aanwijzing van een AKI overgegaan omdat de betreffende AKI haar taak als keuringsinstantie in het oordeel van de NVWA onvoldoende invulde.
Hebben de aangekondigde gesprekken tussen NVWA en de vier AKI’s om fraude met goedkeuringscertificaten tegen te gaan reeds plaatsgevonden? Zo ja, wat is de uitkomst van deze gesprekken?
Op 3 oktober 2018 is er op initiatief van de NVWA hierover overleg met de AKI’s gevoerd. Daarbij is de AKI’s verzocht maatregelen te treffen om de kans op fraude met certificaten van goedkeuring tegen te gaan. Daarbij is onder andere aangedragen om de certificaten te voorzien van een foto en te onderzoeken op welke wijze een uniek nummer aan, op of in een speeltoestel kan worden aangebracht, zoals bij attractietoestellen reeds het geval is.
Op 20 november vindt een vervolgoverleg plaats met de AKI’s om de voortgang op de verzochte maatregelen te bespreken.
Hoeveel meldingen en constateringen van fraude met goedkeuringscertificaten hebben er de afgelopen vijf jaar (overzicht per jaar) plaatsgevonden?
De NVWA-IOD heeft in de periode 2013–2018 in totaal zeven signalen ontvangen over mogelijke fraude met goedkeuringscertificaten. Twee signalen zagen op opblaasbare speeltoestellen en vijf op kermisattracties. Voor drie signalen kon de vermeende fraude niet worden aangetoond, voor drie signalen is de fraude aangetoond en is handhavend opgetreden en één signaal heeft geleid tot een onderzoek dat nog loopt.
Kunt u een uitgebreide toelichting geven op het handelen van de NVWA nadat deze zomer twee kinderen een schedelbasisfractuur opliepen na een val van een multiplay-springkussen? Welke stappen zijn er gezet na deze ongelukken in de controle op deze springkussens, de controle op de keuringsinstanties, de instructie aan de keuringsinstanties? Hebben de keuringsinstanties een aanvullende instructie gehad?
De NVWA heeft de twee incidenten die deze zomer plaatsvonden onderzocht. Uit de bevindingen bleek dat de ongevallen konden plaatsvinden doordat adequaat (ouderlijk) toezicht tijdens het gebruik ontbrak. Vanwege dit ontbrekende toezicht vond niet toegestaan gedrag volgens de veiligheidsopschriften op het toestel plaats door kinderen.
De NVWA heeft bij beide incidenten getoetst of de opblaasbare speeltoestellen door een AKI voorzien waren van een goedkeuringscertificaat. Bij een van deze toestellen («Multiplay Piraat») bleek dit niet het geval. Daarop zijn rapporten van bevinding opgemaakt tegen de exploitant, verhuurder en importeur/leverancier. Deze laatste is opdracht gegeven al haar afnemers te sommeren deze variant van het type Multiplay met onmiddellijke ingang buiten gebruik te stellen. Of hier opvolging aan is gegeven is door de NVWA in een steekproef getoetst. De in de steekproef gecontroleerde toestellen bleken inderdaad buiten gebruik gesteld.
Naast deze acties heeft de NVWA bij de betreffende producent/importeur alle voorhanden zijnde toestellen gecontroleerd op het aanwezig zijn van een keuringscertificaat.
Vervolgens is aan alle bij de NVWA bekende importeurs en leveranciers van opblaasbare speeltoestellen een brief verzonden waarin hen wordt gesommeerd haar afnemers nog eens extra onder de aandacht te brengen dat de exploitatie van deze toestellen slechts mag plaatsvinden onder de voorwaarde van juiste opstelling en adequaat toezicht tijdens het gebruik zoals in de aanwijzingen voor veilig gebruik (als onderdeel van de goedkeuring) staat vermeld.
Deze boodschap is door de NVWA ook gecommuniceerd op haar website.
Ook heeft de NVWA de organisatoren van de bij haar bekende springkussenfestivals die nog dit jaar worden gehouden de bovengenoemde boodschap overgebracht. Vervolgens heeft de NVWA enkele van deze festivals geïnspecteerd.
Door een werknemer van een van de AKI’s is in de media in de media geuitekt adequaat glag, maar de uitkomst van het gesprek beschriven.n twijfel geuit over de rechtmatige goedkeuring van opblaasbare speeltoestellen van het type Multiplay. Dit was in tegenspraak met een door een andere AKI uitgevoerde hernieuwde keuring met een nieuwe goedkeuring tot gevolg. De NVWA heeft naar aanleiding daarvan een bijeenkomst belegd met de AKI’s. De problematiek is met de AKI’s besproken en hen is gevraagd tot eensluidende keuring en betere afstemming van keuringen te komen. Tevens is hen gevraagd de onomstotelijke koppeling tussen certificaat en gekeurd toestel te verbeteren.
Ten slotte heeft de NVWA door middel van herprioritering capaciteit vrijgemaakt om de ontvangen meldingen ten aanzien van opblaasbare speeltoestellen met prioriteit op te kunnen pakken. Het aantal meldingen over opblaasbare speeltoestellen is de afgelopen maand met negen toegenomen, waaronder twee meldingen met letsel. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, zijn er in de rest van 2018 in totaal 14 meldingen binnengekomen over opblaasbare speeltoestellen van het type Multiplay. In vier gevallen heeft er een inspectie plaatsgevonden en zeven gevallen zijn nog in behandeling. Drie meldingen hebben niet tot een inspectie geleid. Twee meldingen met letsel zijn door de NVWA met voorrang behandeld. Bij een van deze twee meldingen bleek een opblaasbaar speeltoestel van het type Multiplay betrokken.
Bij beide meldingen bleek eveneens dat de ongevallen plaats konden vinden doordat adequaat toezicht tijdens het gebruik ontbrak, waardoor het toestel onjuist gebruikt kon worden door kinderen.
Kunt u aangeven welke acties er tussen de eerste melding van de ongevallen en het bericht rond 3 oktober 2018 dat de NVWA de springkussens van het type «piraat» verbod hebben plaatsgevonden?
De NVWA heeft:
Klopt het bericht dat een inspecteur begin augustus een multiplay-springkussen heeft afgekeurd? Klopt het dat de NVWA pas twee maanden later aanvullende maatregelen afgekondigd heeft? Zo ja, wat vindt u hiervan?
In het geval waarop u doelt is begin augustus een speeltoestel buiten gebruik gesteld door een inspecteur van de NVWA. De producent heeft daarop een nieuwe beoordeling bij de AKI aangevraagd. Het verslag van deze nieuwe beoordeling is door de NVWA ontvangen op 22 september. Naar aanleiding van de bevindingen van de AKI en een beoordeling van de risico’s in het licht van het eerdere incident heeft de NVWA de importeurs van deze toestellen nogmaals expliciet gewezen op het intensief en expliciet overbrengen van de voorwaarden voor veilig gebruik aan haar afnemers in de keten. Daarbij heeft tevens berichtgeving aan het publiek via de website van de NVWA plaatsgevonden.
Ik vind dat de NVWA hierin zorgvuldig heeft gehandeld.
Kunt u toelichten waar het werk van de keuringsinstanties op houdt en het toezicht door de NVWA wordt overgenomen? Kunt u aangeven wie verantwoordelijk is voor de instructies van de keuringsinstanties?
Op verzoek van een importeur/leverancier keurt een AKI een speeltoestel, inclusief de aanwijzingen voor veilig gebruik, en beoordeelt of het aan de eisen van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen voldoet. Indien de AKI van oordeel is dat dit het geval is wordt een certificaat van goedkeuring afgegeven. Indien de AKI nadien op basis van nieuwe feiten tot een ander oordeel komt, dan is de AKI verplicht het eerder afgegeven certificaat van goedkeuring in te trekken en dit aan de andere AKI’s en de NVWA te melden. De eigenaar/exploitant van het speeltoestel dient dan per omgaande de exploitatie van het toestel te staken.
De NVWA houdt toezicht op de verhandelings- en exploitatiefase van een speeltoestel en toetst daarbij of een speeltoestel van een geldig certificaat van goedkeuring is voorzien en of de instructies voor veilig gebruik worden nageleefd. Bij geconstateerde afwijkingen handelt de NVWA conform haar interventiebeleid dat er primair op is gericht de overtredingssituatie te (laten) beëindigen. Bij twijfel over de juistheid van de getoonde certificaten, neemt de NVWA contact op met de AKI, die het heeft afgegeven en verifieert de juistheid bij de AKI.
Daarnaast houdt de NVWA in opdracht van mijn departement toezicht op de AKI’s door het periodiek uitvoeren van audits. De auditverslagen worden verzonden aan de directie van de AKI en, al dan niet vergezeld van een advies tot opschorting of intrekking van de aanwijzing, aan mijn departement.
AKI’s worden aangewezen door mijn departement. Mijn departement is daarmee ook verantwoordelijk voor de instructies aan de keuringsinstanties.
Kunt u aangeven hoe een consument kan bepalen bij de koop of huur van een multiplay-springkussen of het om het betreffende type «Multiplay-springkussen Piraat» gaat?
Een koper of huurder van een opblaasbaar speeltoestel kan op het certificaat van goedkeuring, of in een technisch dossier van de exploitant, nagaan om welk type het gaat. De verkoper of verhuurder dient deze informatie te verstrekken. Mocht dit niet spontaan worden gedaan dan kan een koper of huurder hier om vragen.
Bent u ervan op de hoogte dat verschillende aanbieders, zowel koop als huur, online multiplay-springkussens aanbieden met de benaming multiplay-piraat, multiplay-piratenschip en multiplay-piratenboot? Deelt u de mening dat dit zeer verwarrend is en bijna onmogelijk voor een consument om te weten of het betreffende type buiten gebruik is gesteld?
Ik ben voorstander van duidelijke communicatie, zeker als het de veiligheid van de burger betreft. Voor het opblaasbare speeltoestel, aangeduid als «Multiplay Piraat», bleek geen certificaat van goedkeuring aanwezig. Daarom zijn deze toestellen buiten gebruik gesteld en is het verhandelen van dit type verboden. De NVWA heeft dat duidelijk gecommuniceerd. Dat andere opblaasbare speeltoestellen het woord «piraat» of een afgeleide daarvan in de naam dragen is niet bevorderlijk voor die duidelijkheid.
Bent u bereid deze vragen een voor een te beantwoorden?
Ja.
De wachttijden voor ondernemers om zich in te schrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel |
|
Helma Lodders (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de situatie dat aanstaand ondernemers soms lang moeten wachten (circa drie weken) voordat zij zich kunnen inschrijven in het Handelsregister?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de wachttijden voor het inschrijven in het Handelsregister in de verschillende regio’s? Wat is daarbij de snelste doorlooptijd en bij welk Handelsregister in welke regio loopt de wachttijd op?
De wachttijd om een afspraak te maken voor een nieuwe inschrijving van een eenmanszaak (ZZP) en/of een vennootschap onder firma (VoF) in het handelsregister verschilt per regio. Zie onderstaande overzicht van de wachttijden (week 43):
Regio Noord: 8 kalenderdagen;
Regio NW: 14 kalenderdagen;
Regio Oost: 5 kalenderdagen;
Regio ZW: 4 kalenderdagen;
Regio Zuid: 9 kalenderdagen.
De Kamer van Koophandel (KvK) heeft weliswaar geanticipeerd op de aantrekkende economie en de flexibilisering van de arbeidsmarkt, maar de groei van eenmanszaken is boven verwachting. Op dit moment variëren de wachttijden van 4 tot 14 dagen, afhankelijk van de regio. De wachttijd in de regio’s Zuidwest (Rotterdam, Den Haag en Middelburg) en Oost (Arnhem, Apeldoorn, Zwolle en Enschede) is kort. De langste wachttijd is in de regio Noordwest (Amsterdam, Alkmaar, Almere, Amersfoort en Utrecht).
Een startende ondernemer kan op de website zien in welke regio de wachttijden het kortst zijn en besluiten om daar zijn inschrijving te doen om wachttijden te ontlopen. De inschrijving van een BV verloopt elektronisch via de notaris. Via de notarisapplicatie kan direct opgave worden gedaan en zijn er dus geen wachttijden aan de zijde van de KvK.
Kunt u aangeven hoeveel verzoeken tot inschrijving dagelijks worden ingediend bij de Kamer van Koophandel (KvK) en wat op dit moment de wachttijd is voor een verzoek tot inschrijving?
Het aantal inschrijvingen fluctueert per week (seizoensinvloeden) en per regio. Het wekelijkse totale aantal inschrijvingen varieert van ongeveer 2.500 tot 4.600 ondernemingen. De wachttijd voor het maken van een afspraak verschilt per regio (zie onder 2).
De afgelopen periode is het aantal inschrijvingen van nieuwe ondernemingen sterk gestegen (zie onderstaand overzicht).
Bedrijf inschrijven of overnemen op afspraak
Nieuwe functionaris inschrijven
Rechtsvorm wijzigen
Totaal
2016
146.104
21.747
6.882
174.733
2017
146.917
20.704
5.046
172.667
2018
160.828
20.208
4.799
185.835
Kunt u aangeven wat inmiddels de gemiddelde doorlooptijd is voordat een btw-nummer is afgegeven door de Belastingdienst?
Het overgrote deel van inschrijvingen aan de balie betreft eenmanszaken. De KvK verstrekt hiervoor direct een voorlopig btw-nummer waarmee de ondernemer direct actief kan zijn met zijn bedrijf. De Belastingdienst stuurt een definitieve bevestiging van het btw-nummer. De gemiddelde doorlooptijd van de bevestiging van een btw-nummer was in de maanden augustus en september zes werkdagen. Op dit moment is de gemiddelde doorlooptijd weer vijf dagen.
Als een particulier zonnepanelen heeft, kan hij voor teruggaaf van de btw op de aanschaf een btw-nummer aanvragen bij de Belastingdienst. De termijn voor afgifte van een btw-nummer aan particulieren die houder zijn van zonnepanelen bedraagt op dit moment zeven werkdagen.
Hoe lang zou naar uw mening de maximale wachttijd mogen beslaan voor inschrijving in het Handelsregister van de KvK?
Gezien de wettelijke termijn waarbinnen de opgave moet worden gedaan1, hanteert de KvK een doelstelling van een maximale wachttijd van 7 kalenderdagen voor de inschrijving van een eenmanszaak.
De inschrijving van rechtspersonen (zoals een BV) verloopt elektronisch. Bij de notaris kunnen ondernemers via een koppeling met de notarisapplicatie direct opgave doen en zijn er dus geen wachttijden bij de inschrijving in het Handelsregister.
Voldoet het Handelsregister aan deze verwachting in de verschillende regio’s? Zo nee, wat gaat u doen om dit te versnellen en wat is de oorzaak van een langere wachttijd?
De KvK voldoet niet in alle regio’s aan de doelstelling van een maximale wachttijd van zeven kalenderdagen. Wel kan een startende ondernemer op de website zien in welke regio de wachttijden het kortst zijn en besluiten om daar zijn inschrijving te doen.
Om de wachttijd terug te dringen zijn al voor de zomer de volgende acties ondernomen:
Waarom kan een ondernemer zich niet (ook) online registreren? Zijn er plannen om online registratie mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Rechtspersonen (BV’s en NV’s) kunnen zich digitaal inschrijven via de notaris.
In 2019 wil de KvK dat ook steeds meer andere ondernemers zich digitaal kunnen inschrijven. Aangezien in dat geval niet de notaris de betrouwbaarheid van de inschrijving vaststelt, moet deze via authenticatiemiddelen worden vastgesteld. Dit goed regelen is nog in ontwikkeling.
Kunt u aangeven of de in de antwoorden op schriftelijke vragen toegezegde termijn van vijf werkdagen voor de afgifte van een btw- en loonheffingnummer door de Belastingdienst wordt gehaald? Zo nee, kunt u aangeven wat de reden is dat deze termijn niet wordt gehaald?1
Op dit moment wordt de termijn van vijf werkdagen voor de afgifte van loonheffingsnummers gehaald. Voor de bevestiging c.q. afgifte van btw-nummers wordt deze niet in alle gevallen gehaald. Dat de termijn voor btw-nummers voor bij de KvK ingeschreven ondernemers in sommige gevallen niet wordt gehaald, wordt voornamelijk veroorzaakt door het feit dat de Belastingdienst een ondernemer registreert op of vanaf de opgegeven startdatum van zijn onderneming. Veel ondernemers schrijven zich al geruime tijd voor die startdatum in bij de KvK. De KvK meldt de inschrijving op dezelfde datum bij de Belastingdienst. De inschrijfdatum geldt ook als startmoment van de meting van de vijfdagentermijn, terwijl de Belastingdienst het btw-nummer pas bevestigt na de daadwerkelijke startdatum. Gelet op de functie van het btw-nummer als identificerend nummer voor btw-plichtige ondernemers is dat ook logisch. Vóór de daadwerkelijke startdatum is de ingeschrevene nog geen ondernemer voor de omzetbelasting en mag daarom niet beschikken over een «werkend» btw-nummer.
Dat de termijn voor zonnepaneelhouders op dit moment niet wordt gehaald, is het gevolg van een forse stijging van het aantal verzoeken van deze doelgroep, te weten van 45.000 in de periode januari-september 2017 tot ruim 72.000 in dezelfde periode dit jaar. De Belastingdienst geeft prioriteit aan bevestiging van het btw-nummer van bij de KvK ingeschreven ondernemers, omdat de bevestiging voor die doelgroep een hogere urgentie heeft.
Hoe lang zou naar uw mening de maximale wachttijd mogen beslaan van het verzoek om registratie bij de KvK tot en met de afgifte van een btw-nummer door de Belastingdienst? Welke stappen onderneemt u om de totale wachttijd zo kort mogelijk te maken?
De maximale wachttijd om te kunnen inschrijven in het handelsregister mag in principe 7 kalenderdagen beslaan. Voor een overzicht van de stappen die worden ondernomen om de wachttijd korter te maken, wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u de antwoorden voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aan de Kamer sturen?
Ja.
Nepadvertenties op Facebook die onze democratie ondermijnen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Ik probeerde de vaderlandse verkiezingen te saboteren via Facebook. Ging aardig» van Brandpunt?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in Nederland bijzonder makkelijk is om via Facebook nepinformatie te verspreiden en daarmee de verkiezingen te beïnvloeden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Met Facebook spreek ik regelmatig over de maatschappelijke verantwoordelijkheid die bedrijven zoals Facebook hebben aangaande de betrouwbaarheid en kwaliteit van berichtgeving die wordt verspreid via online platforms, het vergroten van transparantie dienaangaande en welke maatregelen zij nemen. Zodoende heb ik hen ook aangespoord om maatregelen te treffen. Ook vanuit Europa worden bedrijven gestimuleerd om maatregelen te treffen. Als onderdeel van de Mededeling van de Commissie inzake een Europese aanpak van desinformatie is een gedragscode «Code of practice on disinformation» opgesteld door onder andere bedrijven en adverteerders. Facebook heeft deze code ook ondertekend. Ik hecht aan transparantie in het algemeen en in het bijzonder ten aanzien van politieke advertenties. Een gedragscode vind ik een geëigend middel om transparantie te bevorderen.
Facebook heeft de afgelopen tijd een aantal maatregelen genomen, waaronder het bieden van meer transparantie over (politieke) advertenties. Ook detecteren en verwijderen zij nepaccounts, en verminderen zij het economische gewin voor degenen die onjuiste informatie verspreiden. Deze punten zijn ook opgenomen in de gedragscode.
Ik zal hieronder ingaan op de inzichtelijkheid van advertenties en de maatregelen die Facebook neemt zoals dat aan de orde is gekomen in gesprekken met Facebook. Het is wel mijn indruk dat het bedrijf de problematiek rond dit soort advertenties serieus neemt. Uiteraard dient het beleid van Facebook ook geïmplementeerd en overeenkomstig uitgevoerd te worden. Het bericht van Brandpunt maakt duidelijk dat de uitvoering van hun beleid op punten nog verbeterd kan worden.
Geplaatste advertenties in Nederland zijn te herkennen aan de tekst «gesponsord» die bij een post staat. Sinds afgelopen zomer is er een tab «informatie en advertenties» toegevoegd aan iedere Facebookpagina. Deze tab laat zien welke advertenties een pagina heeft uitstaan op Facebook, Instagram, Messenger en hun partnernetwerk. Ook de advertenties die niet gericht zijn op de gebruiker zijn daar te zien, ook als deze de pagina niet volgt. Daarnaast kunnen gebruikers onder deze tab informatie vinden over de pagina zoals de datum dat de pagina aangemaakt is en of deze naamswijzigingen heeft gehad.
Voordat advertenties geplaatst worden zegt Facebook een evaluatieproces door te lopen waarin o.a. de afbeelding, tekst en doelgroep van de advertentie bekeken worden. Advertenties kunnen niet goedgekeurd worden als ze niet in overeenstemming zijn met het advertentiebeleid van Facebook. Hierin staat onder meer dat misleidende of valse advertenties verboden zijn en advertenties die de community richtlijnen van Facebook overtreden. Zo mogen er geen berichten mogen worden geplaatst die kiezers belemmeren te stemmen, bijvoorbeeld door het noemen van verkeerde data, locaties, tijden en methoden om te stemmen. Gebruikers kunnen advertenties ook rapporteren wanneer deze geplaatst zijn. Op basis hiervan kan een advertentie alsnog verwijderd worden. Naar aanleiding van het bericht van Brandpunt heeft Facebook gemeld intern te onderzoeken hoe het kon gebeuren dat de in het artikel genoemde advertenties werden goedgekeurd.
Facebook werkt aan het verbeteren van de verificatie van politieke adverteerders door middel van het gebruik van een Identiteitsbewijs en de locatie van die adverteerder. Facebook is, zoals gezegd, tevens van plan een archief voor politieke advertenties te maken. Een dergelijk archief is in de Verenigde Staten en Brazilië reeds ingevoerd. Facebook kon mij geen exacte data noemen waarop deze functionaliteiten beschikbaar zullen komen, maar het richt zich op het voorjaar van 2019. Facebook zegt deze functionaliteit in alle EU-landen beschikbaar te willen stellen met het oog op de verkiezingen van de leden van het Europese parlement, maar geeft tegelijkertijd aan dat het een complex proces is.
Kent u meer voorbeelden van nepadvertenties die de afgelopen tijd daadwerkelijk op Facebook zijn geplaatst? Zo ja, welke voorbeelden kent u? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te laten onderzoeken?
Er zijn mij geen voorbeelden van dergelijke geplaatste advertenties bekend, ik kan daarom ook niets zeggen over hoeveel Nederlanders bereikt zijn met dergelijke advertenties of wie deze advertenties verspreiden. Facebook heeft mij toegezegd een archief voor politieke advertenties te maken, dat ook alle verwijderde politieke advertenties zal bevatten en de advertenties die maar kort zichtbaar zijn geweest. Dit archief zal openbaar toegankelijk zijn. Onderzoekers en journalisten kunnen hier eveneens gebruik van maken.
Kunt u bij benadering aangeven hoeveel Nederlanders de afgelopen tijd zijn geconfronteerd met dergelijke nepadvertenties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke entiteiten dergelijke nepadvertenties verspreiden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk percentage is afkomstig van buitenlandse mogendheden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het voorkomen van dergelijke nepadvertenties een lage prioriteit heeft bij Facebook? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dergelijke nepadvertenties onze democratie kunnen ondermijnen? Zo ja, kunt u de Kamer garanderen dat dit voor de Statenverkiezingen is uitgebannen? Welke maatregelen gaat u daarvoor nemen? Zo nee, hoe kunt u dan nog eerlijke verkiezingen garanderen?
Het is zorgelijk dat deze advertenties door het evaluatieproces zijn gekomen en daardoor geplaatst hadden kunnen worden. Dat is natuurlijk niet de bedoeling. Door het signaleren hiervan, zoals Brandpunt heeft gedaan, vervullen media hun controlerende taak. Daarmee wordt Facebook op scherp gezet en kunnen zij hun procedures nagaan en verbeteren. Garanderen dat zoiets zich niet opnieuw kan voordoen, kan ik niet. Dit betekent echter niet dat er dan geen sprake kan zijn van eerlijke verkiezingen. Het evaluatieproces van advertenties van Facebook is slechts een van de maatregelen die bedrijven nemen om transparantie te bevorderen en desinformatie tegen te gaan. Transparantie over advertenties kan mensen helpen bij het beoordelen van de informatie die hen bereikt. Ik ben daarom positief over het feit dat verschillende partijen, waaronder Facebook, de «code of practice on disinformation» hebben ondertekend. In de praktijk moet nog blijken in hoeverre de inspanningen van deze bedrijven voldoende zijn.
Facebook heeft in aanloop naar de verkiezingen van dit voorjaar een multidisciplinair team samengesteld dat de grootste uitdagingen aan het analyseren is. Daarbij probeert Facebook ook de Nederlandse context in ogenschouw te nemen.
Hoe kijkt u aan tegen de verplichting een identiteitsbewijs te tonen als iemand een politieke advertentie wil plaatsen? Bent u bereid dat in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat ook in Europees verband maatregelen nodig zijn om vrije verkiezingen te beschermen? Zo ja, welk initiatief daartoe gaat u ondernemen en aan welke maatregelen denkt u? Zo nee, waarom niet?
Het onderwerp online desinformatie staat vanwege het grensoverschrijdende karakter nadrukkelijk op de agenda van de EU. Verschillende partijen hebben inmiddels de «code of practice on disinformation» ondertekend2.
Nederland is positief over deelname van bedrijven aan de gedragscode op Europees niveau. Middels deze gedragscode committeren sociale mediabedrijven zich onder andere aan het nemen van hun verantwoordelijkheid om maatregelen te treffen ter bevordering van transparantie online. De Hoge Vertegenwoordiger en de Commissie zijn tijdens de Europese Raad eind juni uitgenodigd om voor het einde van 2018 specifieke maatregelen te presenteren voor een gecoördineerde aanpak van desinformatie. Zodra het actieplan wordt gepresenteerd zal uw Kamer geïnformeerd worden over het kabinetsstandpunt middels een BNC-fiche.
Daarnaast heeft de Europese Commissie Pakket vrije en eerlijke Europese verkiezingen gepresenteerd, waarover u een fiche hebt ontvangen3.
De enorme toename van criminaliteit in Kampen door asielzoekers |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat Kampen wordt geconfronteerd met een enorme toename van criminaliteit door asielzoekers die verblijf hebben in het asielzoekerscentraum (AZC) te Dronten?1
Ja.
Hoe kan het dat criminele asielzoekers in Kampen en andere plaatsen nog steeds hun gang kunnen gaan, terwijl u meerdere malen heeft toegezegd deze overlast tegen te gaan?
Voorop staat dat overlastgevend gedrag, zoals wordt veroorzaakt door een kleine groep bewoners van het AZC te Dronten als ook door bewoners van een aantal andere asielzoekerscentra, volstrekt onacceptabel is en vraagt om een harde aanpak.
De mate waarin overlast voorkomt fluctueert, en de aard en achtergrond van de overlast is divers. Dit vraagt dan ook om een casusgerichte aanpak waarbij door de lokaal betrokken partijen (migratieketen, gemeenten, politie en het openbaar ministerie) wordt bezien welke maatregelen moeten worden ingezet om overlastgevers aan te pakken.
Naar aanleiding van incidenten tijdens de hoge asielinstroom zijn er reeds vele maatregelen genomen om overlastgevers aan te pakken. U bent hierover diverse malen geïnformeerd2. Het gaat onder meer om de invoering van snellere procedures voor evident kansarme asielaanvragen, de opening van twee extra begeleiding- en toezichtlocaties (ebtl’s) en het eerder in vreemdelingenbewaring stellen van overlastgevers. Ook heeft COA het maatregelenbeleid aangescherpt waardoor er nadrukkelijker aandacht is voor het verbod op onaanvaardbaar gedrag, de sancties die hierop staan (zoals het inhouden van leefgeld of het beperken van opvang) en het doen van aangifte in geval van incidenten. Daarnaast is ingezet op de intensivering van lokaal casusoverleg tussen de migratieketen, politie, het openbaar ministerie en gemeenten. Hierin worden individuele overlastgevers en groepen besproken en kunnen gericht maatregelen worden genomen, zoals het uit elkaar halen van groepen, het opleggen van gebiedsgeboden en een dagelijkse meldplicht.
Naar aanleiding van een toename van lokale signalen over overlast heb ik u 8 juni jl. geïnformeerd over aanvullende maatregelen. Dit ging onder meer om de inzet om overlastgevers sneller in de begeleiding- en toezichtlocatie (ebtl) te plaatsen en in individuele gevallen ebtl-plaatsing mogelijk te maken voor alleenstaande minderjarigen vanaf 16 jaar. Daarnaast doen ketenpartners nog intensiever aan dossieropbouw met het oog op inbewaringstelling en wordt er op ingezet om asielzaken van overlastgevers met voorrang te laten behandelen door rechtbanken zodat ze sneller kunnen worden afgewezen.
In geval van lokale signalen van overlast is daarbij de inzet vanuit mijn departement en COA, IND, AVIM en DT&V om verbinding te leggen met de lokaal betrokken partijen, om in gezamenlijkheid te bezien of het palet aan maatregelen dat voorhanden is optimaal wordt gebruikt of dat extra inzet geboden is.
Waarom worden deze criminele asielzoekers niet snel afgewezen, vastgezet en uitgezet? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit wel gebeurt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel criminele asielzoekers bevinden zich in Nederland en hoeveel zijn er veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf?
Het totaal aantal criminele asielzoekers in Nederland dat is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf, is niet als zodanig uit de systemen van de migratieketen te herleiden. Om uw vraag zo goed mogelijk te kunnen beantwoorden bied ik u hierbij ter aanvulling data van de monitorberichten handhaving en toezicht aan afkomstig van het Nationaal Vreemdelingen Informatie Knooppunt (NVIK monitor asielinstroom/asielpopulatie, zaaknr. 2018–2402). Voor deze dataverzameling zijn asielzoekers geselecteerd die in elk geval als «verdachte» zijn aangemerkt. Geselecteerde personen zijn dus verdacht van een strafbaar feit en nog niet veroordeeld.
In de laatste Rapportage Vreemdelingenketen, die jaarlijks aan de Tweede Kamer wordt aangeboden, werd onder meer gerapporteerd over overlastincidenten waar asielzoekers bij waren betrokken. Ook rapporteerde ik hierin over het vertrek van vreemdelingen die in aanraking waren gekomen met de politie en daarom waren opgenomen in het zogenoemde VRIS3-protocol.
In de eerste helft van volgend jaar zal weer een incidentenoverzicht verschijnen. Zoals eerder gemeld aan de Tweede Kamer ben ik de opzet van het incidentenoverzicht aan het herzien. Met het oog op meer pro-activiteit wil ik ook nadruk gaan leggen op hoe middels data-analyse te komen tot vroegsignalering van overlast en criminaliteit door asielzoekers.
Welk percentage van de criminele asielzoekers heeft eerder elders een (kansloze) asielaanvraag ingediend en waarom hebben deze personen de vrijheid om te asielhoppen, waarbij ook nog standaard verblijf in een asielzoekerscentrum wordt gegeven op kosten van de belastingbetaler?
Het percentage criminele asielzoekers dat eerder in een andere lidstaat een asielaanvraag heeft ingediend, kan niet uit de geautomatiseerde systemen van de migratieketen worden afgeleid. Er wordt een Dublinprocedure opgestart indien Nederland meent dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor een asielaanvraag op grond van de Dublinverordening, teneinde de betrokken persoon over te dragen aan die lidstaat.
Waarom laat u afgewezen asielzoekers lopen zodat ze in de illegaliteit kunnen verdwijnen en door kunnen gaan met het tot last zijn van onze samenleving?
Als een vreemdeling niet langer in Nederland mag blijven is terugkeer aan de orde. De inzet van de migratieketen is erop gericht om in die gevallen mensen zelfstandig te laten vertrekken. In die situaties waarin de persoon niet bereid is om actief aan terugkeer te werken, kan de overheid overgaan tot gedwongen vertrek. De overheid beschikt daartoe over verschillende bestuursrechtelijke toezichtmaatregelen, waarvan vreemdelingenbewaring de uiterste maatregel is. Vreemdelingenbewaring kan alleen toegepast worden als wordt voldaan aan strikte criteria waaronder zicht op uitzetting, wanneer een lichter middel niet volstaat en als kan worden betoogd dat de maatregel niet onredelijk bezwarend is.
Bent u bereid (eindelijk) een volledige asielstop in te stellen nu wederom blijkt dat het gekkenwerk is om iedereen de mogelijkheid te geven in Nederland asiel aan te vragen?
Daartoe ben ik niet bereid omdat ik hecht aan een zorgvuldig asielbeleid dat bescherming biedt aan degenen die dat nodig hebben. Daarbij zou dit strijdig zijn met de internationale en verdragsrechtelijke verplichting tot het in behandeling nemen van een asielaanvraag. Tegelijk tref ik gerichte maatregelen als ik constateer dat oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van het asielrecht door personen die evident geen bescherming nodig hebben.
Financiële problemen NS op het Britse spoor. |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u het bericht gelezen dat NS financiële problemen heeft op activiteiten in Groot-Brittannië?1 2
Ja.
Kunt u de achtergronden, de aard en de omvang van de actuele financiële situatie schetsen?
NS-dochter Abellio is in het Verenigd Koninkrijk actief met meerdere concessies. Abellio UK heeft sinds de oprichting in 2003 ieder jaar winst gemaakt. Ook 2018 verwacht Abellio UK af te sluiten met een positief bedrijfsresultaat. Hoewel de resultaten van iedere afzonderlijke concessie per jaar kunnen variëren, verwachten zowel NS als Abellio UK dat elke concessie over de gehele looptijd gezien winstgevend zal zijn.
Het Britse Ministerie van Transport (Department for Transport, DfT) eist voor recent uitgegeven concessies een garantstelling (Parent Company Support, PCS) van de moedermaatschappij(en) van de concessiehouder. NS staat als moedermaatschappij garant voor de concessies van Abellio UK. De PCS (of een deel daarvan) wordt getrokken als de concessiehouder een te lage liquiditeitsbuffer heeft (lager dan 7%). Een PCS wordt doorgaans getrokken voor investeringen die veelal in de eerste jaren van een concessie plaatsvinden of als de winst op de desbetreffende concessie lager is dan verwacht. Een PCS-trekking betekent niet per definitie dat Abellio negatieve resultaten of liquiditeitsproblemen heeft. Het is een regulier mechanisme dat onderdeel is van concessies. Dat moederbedrijven hiervoor lenen aan een dochteronderneming is eveneens een reguliere werkwijze.
In het geval van een PCS-trekking verstrekt NS een lening aan Abellio UK. Abellio UK moet 8% rente over deze lening betalen. Bovendien moet Abellio UK deze lening aan het einde van de concessieperiode terugbetalen aan NS. NS heeft geen reden om aan te nemen dat de PCS-leningen aan Abellio UK niet worden terugbetaald aan het einde van de concessieperiode.
Om risico’s te beperken heeft de Minister van Financiën als aandeelhouder een bovengrens ingesteld van € 500 miljoen voor het totaal aan PCS-garanties dat NS jegens Abellio UK mag afgeven3. Naast een maximum op totaalniveau is ook de hoogte van de garantie per concessie begrensd, om zo risico’s te spreiden. Zo was de PCS die DfT eiste voor de concessie East Anglia hoger dan het risicokader toestaat. Mede daarom heeft NS al eerder 40% van de aandelen in East Anglia verkocht aan een partner (het Japanse beursgenoteerde bedrijf Mitsui) en zo is 40% van de PCS-garantie overgedragen. Daarmee past het risico voor NS binnen het vastgestelde kader.
Door East Anglia is in 2018 een PCS getrokken van £ 80 miljoen. Hiervan is £ 48 miljoen voor rekening van NS (60%) en £ 32 miljoen voor rekening van Mitsui (40%). Een belangrijke reden voor deze trekking is een hogere concessievergoeding als gevolg van het winst- en verliesdelingsmechanisme dat op deze concessie van toepassing is (het CLE-mechanisme: zie antwoord 6 voor nadere toelichting). NS houdt rekening met een aanvullende PCS-trekking in 2019 om geplande investeringen te kunnen doen en als buffer voor de hogere concessievergoeding door toepassing van het CLE-mechanisme. Hoe hoog deze zal zijn is mede afhankelijk van de resultaten van de gesprekken tussen NS en DfT (zie antwoord 7 en 10).
Klopt het dat een reddingspakket van 80 miljoen pond is verstrekt? Zullen er naar uw verwachting meer betalingen moeten plaatsvinden? Zo ja, met welke bedragen wordt rekening gehouden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het bericht dat accountsrapporten laten zien dat er sprake is van ondersteuning aan het dochterbedrijf Abellio door het moederbedrijf, waarvan NS mede-eigenaar is, van 30 miljoen pond in januari en nog eens 50 miljoen pond in augustus? Zo nee, wat zijn dan de juiste bedragen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het bericht dat Abellio East Anglian Limited een verlies boekte van 1,1 miljoen pond (voor belastingen) op een omzet van 650,2 miljoen pond in het jaar tot maart 2018? Zo ja, sinds wanneer is het u bekend en welke stappen heeft u nadien genomen?
Eind september 2018 zijn in het Verenigd Koninkrijk de lokale jaarrekeningen van Abellio gepubliceerd, waaronder die van Abellio East Anglia Ltd. Voor East Anglia is een resultaat vóór belastingen gerapporteerd van £ 1,1 miljoen negatief over de periode tot en met 31 maart 2018. Dit resultaat is beïnvloed door het toepassen van het CLE-mechanisme met een negatief resultaatsimpact van € 19 miljoen met betrekking tot perioden tot aan 1 januari 2018 (zie antwoord 6 voor nadere toelichting). Zonder toepassing van CLE zou het resultaat positief zijn geweest.
Als aandeelhouder stuurt de Minister van Financiën niet op de prestaties van individuele concessies. Het is voor de aandeelhouder van belang dat Abellio op haar totale concessie-portefeuille over de gehele looptijd een positief resultaat behaalt, zodat Abellio positief bijdraagt aan het resultaat van NS.
Klopt het dat de overeenkomst voor de East Anglia-franchise een risicodelingsmaatregel bevat die bekend staat als het Central-London-Employment (CLE)-mechanisme? Zo ja, kunt u uiteenzetten wat het doel en de effectieve werking is geweest van die maatregel?
Het Britse Ministerie van Transport (DfT) hanteert bij twee concessies (East Anglia en West Midlands) een specifiek winst- en verliesdelingsmechanisme. Dit mechanisme zou ervoor moeten zorgen dat de concessiehouder geen superwinsten of -verliezen realiseert en dat de concessieverlener (DfT) deelt in de winsten en verliezen. Dit mechanisme is onder andere gekoppeld aan de Central London Employment (CLE)-index: naarmate de werkgelegenheid in Londen stijgt of daalt, beweegt ook de concessievergoeding van Abellio UK aan DfT mee. Het CLE-mechanisme veronderstelt een correlatie tussen werkgelegenheid en passagiersaantallen, dus dat de omzet en winst van Abellio stijgen als de werkgelegenheid stijgt. In de praktijk blijkt deze correlatie niet (in die mate) te bestaan, bijvoorbeeld doordat mensen steeds meer vanuit huis werken en doordat de aard van de werkgelegenheid is veranderd. De werkgelegenheid in Londen stijgt, maar de passagiersaantallen en dus de omzet en winst van Abellio stijgen niet even hard mee. Abellio moet daarom een flinke winstdeling betalen aan DfT in de vorm van een hogere concessievergoeding, terwijl in de praktijk geen hogere passagiersaantallen en daarmee samenhangende resultaten worden gerealiseerd. Dit geldt overigens niet alleen voor Abellio UK, maar ook voor andere treinvervoerders die actief zijn in de regio Londen. Dit CLE-mechanisme is de belangrijkste reden waarom in augustus 2018 een PCS-trekking is gedaan door East Anglia. DfT erkent dat de veronderstelde correlatie van het CLE-mechanisme niet meer goed functioneert. Daarom past DfT voor nieuw uit te geven concessies het CLE-mechanisme niet meer toe.
Kunt u aangeven wat de inzet is van Abellio ten aanzien van het geschil en waar wordt deze aanhangig gemaakt?
NS en Abellio zijn in gesprek met het Britse Ministerie van Transport (DfT) over het CLE-mechanisme. Dit is een aangelegenheid van de directie van Abellio UK en de raad van bestuur van NS. Wij willen niet vooruitlopen op de uitkomsten van die gesprekken en de gevolgen daarvan voor de rest van de looptijd van de concessie.
Op welke wijze is in de governance en/of juridische structuur inhoud gegeven aan het feit dat de NS Nederland nooit aansprakelijk kan worden gesteld voor verliezen, schade of andere risico’s?
Abellio Group (Abellio Transport Holding BV) is een 100%-dochter van NS. De financiële risico’s van de investeringen van Abellio zijn beperkt tot het risicokader dat de Minister van Financiën heeft opgelegd (zie antwoord 2, 3, 4 en 11). Abellio is een aparte juridische entiteit waarvoor NS geen zogenoemde 403-verklaring4 heeft afgegeven. Hierdoor kunnen de buitenlandse activiteiten NS financieel slechts beperkt raken. Indien Abellio in gebreke blijft kunnen schuldeisers geen beroep doen op NS, anders dan waar dat expliciet is afgesproken. Het risico voor NS kan hiermee niet uitstijgen boven het in Abellio ingebrachte kapitaal en de garanties die NS voor Abellio verstrekt. Die garanties zijn gemaximaliseerd conform het overeengekomen beleidskader voor investeringen in het buitenland, dat in 2017 aan de Kamer is toegezonden.5
Wat betekent, naar uw visie, deze casus voor het meedingen naar nieuwe concessies in Groot-Brittannië?
De concessieverlener (DfT) past de CLE-index niet langer toe voor het winst- en verliesdelingsmechanisme bij recentere concessies. Deze casus heeft daarom geen gevolgen voor nieuwe concessies. Op alle nieuwe (en bestaande) concessies is het risicokader van toepassing, om de risico’s van investeringen door Abellio te maximeren en te spreiden.
Kunt u aangeven wat een negatieve uitkomst van het geschil kan betekenen voor de rest van de looptijd van de concessie (2025)?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze worden de tekorten gefinancierd en gaat het moederbedrijf van NS daar gevolgen van merken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de garantie geven dat het treinkaartje in Nederland niet duurder wordt door de Britse avonturen van de NS?
Voor beschermde reisrechten (ter bescherming van reizigers die zijn aangewezen op de trein) is het op grond van de concessie hoofdrailnet niet mogelijk om verliezen van Abellio UK door te berekenen in de prijs van Nederlandse treinkaarten6. Voor de overige reisproducten is er in beginsel sprake van wettelijke tariefvrijheid. NS geeft aan dat verliezen bij Abellio UK ook niet in overige reisproducten worden doorberekend. Dit omdat elk afzonderlijk bedrijfsonderdeel van NS haar tarieven baseert op de kostenontwikkeling en marktomstandigheden in haar eigen specifieke marktsegment. Daarnaast zijn de financiële risico’s van Abellio voor NS Groep beperkt tot het maximumbedrag uit het risicokader. Juist het beperken van de risico’s van buitenlandse activiteiten van NS en het voorkomen dat deze activiteiten negatieve effecten hebben op de dienstverlening op het Nederlandse spoor was een belangrijke reden voor de Minister van Financiën om dit risicokader met NS af te spreken (zie ook antwoord 8).
Het bericht ‘Arbeidsdeelname mannen 25 tot 45 lager dan voor crisis’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Arbeidsdeelname mannen 25 tot 45 lager dan voor de crisis»?1
Ja.
Wat is de ontwikkeling van de arbeidsparticipatie gemeten in uren van mannen tussen de 25 en 45 jaar?
Grafiek 1 laat de ontwikkeling van de gemiddelde arbeidsparticipatie in uren per week (inclusief overwerk) zien van werkende mannen tussen de 25 en 45 jaar. De groep mannen van tussen de 25 en 30 jaar werkt gemiddeld wat minder uren per week dan de andere leeftijdsgroepen. Dit komt waarschijnlijk doordat een gedeelte van deze groep mannen nog onderwijsvolgend is en daarom relatief vaak in deeltijd werkt. Ook is het aannemelijk dat een gedeelte van deze groep net afgestudeerd is en wel een baantje heeft, maar nog op zoek is naar een volwaardige baan.
Grafiek 1: De ontwikkeling van de arbeidsparticipatie van mannen tussen de 25 en 45 jaar in uren per week inclusief overwerk.
Bron: CBS Statline, geraadpleegd 12-11-2018.
Wat zou de reden kunnen zijn dat vooral bij alleenstaande mannen van 25 tot 45 jaar de arbeidsdeelname lager ligt dan tien jaar geleden?
De arbeidsdeelname van mannen tussen de 25 en 45 jaar is in vergelijking met andere groepen, bijvoorbeeld vrouwen in dezelfde leeftijdscategorie, relatief hoog. Ten opzichte van de periode voor de crisis, is de arbeidsdeelname onder deze groep wel gedaald. Een aantal factoren kan hierbij een rol spelen. Allereerst kunnen conjuncturele factoren van belang zijn. In de crisis zijn relatief veel banen verdwenen in sectoren waarin mannen naar verhouding vaak werkzaam zijn, zoals de industrie, bouw, vervoer en de zakelijke dienstverlening. Sinds de netto arbeidsdeelname het laagste punt bereikte in 2014, is deze ook onder deze groep weer gestegen (grafiek 2). Ten tweede kunnen structurele factoren een rol spelen, zo is de participatie met name onder laagopgeleide mannen gedaald, is de scholingsdeelname gestegen en is er een toename van het aantal mannen dat aangeeft niet te kunnen werken in verband met ziekte of arbeidsongeschiktheid3. Daarnaast zijn er meer mannen tussen de 25 en 45 dan voor de crisis alleenstaand of thuiswonend (grafiek 4). In hoeverre deze ontwikkeling samenhangt met de ontwikkeling van de arbeidsdeelname is niet eenduidig te zeggen.
Wetenschappelijke artikelen over dit fenomeen in de Verenigde Staten, waar het zich in sterkere mate voordoet dan in Nederland, geven verschillende mogelijke verklaringen die elkaar niet uitsluiten: dat arbeidsmarktpolarisatie – gedreven door technologische veranderingen – heeft geleid tot een lagere vraag naar arbeid voor deze groep, wat effect heeft op lonen en (mede daardoor) op participatie4, dat laagopgeleide jonge mannen door de gestegen aantrekkelijkheid van alternatieve invulling van hun tijd (bv. door videogames) er voor kiezen minder of niet te werken5 en dat het gestegen en wijdverbreide drugsgebruik van jonge mannen een rol speelt in hun lagere participatie6. Het is onduidelijk in hoeverre deze deelverklaringen de hele trend in de VS verklaren, en in hoeverre deze verklaringen ook opgaan voor Nederland.
Het CPB doet momenteel op verzoek van het Ministerie van SZW onderzoek naar de ontwikkeling van het arbeidsaanbod in Nederland van onder meer deze groep en kijkt daarbij ook naar mogelijke verklaringen voor de geobserveerde patronen. Naar verwachting publiceert het CPB voor het einde van het jaar over dit onderzoek.
Hangt de lagere arbeidsdeelname samen met een hogere deelname aan scholing?
Zie antwoord vraag 3.
Vertaalt de vijf procentpunt lagere arbeidsdeelname zich in een hogere werkloosheid, of trekt een grotere groep zich terug van de arbeidsmarkt?
Grafiek 2 laat zien de netto-participatiegraad gedaald is van ongeveer 94% in 2008 naar ongeveer 89% in 2018. Ook is te zien dat sinds het herstel van de crisis ingezet is, de netto arbeidsparticipatie van mannen met een leeftijd tussen de 25 en 45 is toegenomen. In dezelfde periode is de werkloosheid onder deze groep gedaald. Ook de bruto participatiegraad is gedaald in diezelfde periode. Het aankomende CPB-onderzoek bekijkt of dit een structureel verschijnsel is.
Grafiek 2: Arbeidsparticipatie van mannen van 25–45 jaar
Bron: CBS Statline, geraadpleegd 01-11-2018.
Is er meer bekend over de achtergrondkenmerken van mannen tussen de 25 en 45 jaar en de ontwikkeling daarvan? Hoe heeft het opleidingsniveau zich over de laatste tien jaar ontwikkeld? Wonen zij vaker of juist minder vaak samen dan tien jaar geleden? Hebben zij vaker of minder vaak kinderen?
Het aandeel hoogopgeleide mannen van tussen de 25 en 45 jaar is gestegen, terwijl met name het aandeel laagopgeleide mannen, is gedaald (grafiek 3). Ook blijkt dat deze groep mannen relatief minder vaak samenwoont (grafiek 4). Ze zijn vaker alleenstaand of blijven langer thuis wonen. Daarnaast is het percentage mannen van tussen de 25 en 45 dat een thuiswonend kind heeft, de afgelopen tien jaar gedaald van 49% naar 43% gedaald (grafiek 5).
Grafiek 3: Het opleidingsniveau van mannen tussen de 25 en 45 jaar
Bron: CBS Statline, geraadpleegd 01-11-2018.
Grafiek 4: De positie in het huishouden van mannen tussen de 25 en 45 jaar
Bron: CBS Statline, geraadpleegd 01-11-2018.
Grafiek 5: Het percentage mannen van tussen de 25 en 45 jaar dat minimaal één thuiswonend kind heeft.
Bron: CBS Statline, geraadpleegd 01-11-2018.
Is de verwachting dat de arbeidsdeelname in deze groep weer verder zal aantrekken, of is de verwachting dat de arbeidsdeelname structureel lager zal liggen dan voor de crisis? Kan dit een permanent effect zijn van de crisis?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de ontwikkeling van mannen in deze leeftijdsgroep in de bijstand-, de Werkloosheidswet (WW)- en arbeidsongeschiktheidsregelingen? Herkent u het beeld dat ziekte vaker een reden is om niet te kunnen werken?
Tabel 1 geeft de ontwikkeling van het aantal mannen van tussen de 25 en 45 jaar met een uitkering weer. We herkennen het beeld dat steeds meer jonge mannen een arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgen.
WW-uitkering
21.560
57.990
53.790
47.090
60.090
74.260
64.520
56.120
55.660
46.320
Bijstandsuitkering
49.250
55.800
63.910
66.940
70.220
79.910
84.930
85.720
87.750
83.230
Arbeidsongeschiktheidsuitkering
84.980
84.970
87.270
89.590
92.130
88.440
91.280
93.660
96.550
98.160
Bron: CBS Statline, geraadpleegd 01-11-2018.
Wat zouden beleidsopties zijn om de arbeidsdeelname onder deze groep te verhogen?
De cijfers van CBS laten zien dat de arbeidsdeelname onder hoogopgeleide alleenstaande mannen aanzienlijk hoger ligt dan onder laagopgeleide mannen. Het verder verhogen van het opleidingsniveau onder deze groep is daarom van belang. Daarnaast zet het kabinet in op het betrekken van zoveel mogelijk mensen bij de arbeidsmarkt, zoals aangegeven in de brief «Aanpak krapte op de arbeidsmarkt»7, onder meer door werken aantrekkelijker te maken met lagere lasten op arbeid, het stimuleren van een leven lang ontwikkelen zodat mensen beter toegerust zijn op een veranderende arbeidsmarkt en door te investeren in het verbeteren van de begeleiding van werkzoekenden.
Is deze daling van arbeidsparticipatie van jonge mannen ook zichtbaar in andere Europese landen?
Grafiek 6 laat de ontwikkeling van de arbeidsparticipatie van mannen van tussen de 25 en 54 jaar in de OESO-landen zien. Hieruit blijkt dat de dalende arbeidsparticipatie van jonge mannen zeker geen Nederlands fenomeen is. Vrijwel alle landen hebben te maken met een gedaalde participatie van deze groep tussen 1990 en 2014. Alleen in Duitsland neemt deze groep nu meer deel aan de arbeidsmarkt dan in 1990. De daling in Nederland is vergelijkbaar met die in Zweden, maar aanzienlijk lager dan in Denemarken en de VS.
Grafiek 6: De ontwikkeling van de arbeidsparticipatie van «prime-age» mannen (tussen de 25 en 54 jaar) in de OESO.
Bron: OESO, CEA berekeningen.
Zouden mogelijke verklaringen die Mankiw noemt voor de Verenigde Staten, zoals afnemende baankansen voor laagopgeleiden door technologische verandering en globalisering, ook een verklaring kunnen zijn voor de daling in Nederland?2
Zie antwoord vraag 3.
De plotselinge stop van het onderwijsaanbod op leer-/zorgboerderij de Grote Brander in Deventer |
|
Peter Kwint , Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Wat vindt u ervan dat het onderwijsaanbod op de leer-/zorgboerderij de Grote Brander in Deventer verdwijnt door het stopzetten van de financiering, terwijl er kinderen zijn die juist veel baat hebben bij deze manier van onderwijs zoals de moeder in de brief omschrijft?1
Ik begrijp de zorgen die zijn geuit door deze moeder. Het is frustrerend als jouw kind na een lange zoektocht eindelijk op een goede plek zit en dat dan blijkt dat het aanbod hier niet in stand kan worden gehouden. Ook ik wil dat elk kind onderwijs ontvangt dat past bij zijn of haar ontwikkelingsmogelijkheden. Het is echter ook mijn verantwoordelijkheid om de kwaliteit van onderwijs voor elk kind te kunnen garanderen. Hiervoor zijn in de wet eisen gesteld aan het onderwijscurriculum en aan onderwijslocaties. In de door u aangedragen casus heeft de Inspectie van het Onderwijs geconstateerd dat de desbetreffende zorgboerderij niet aan deze voorwaarden voldoet en dus niet als schoollocatie kan worden aangemerkt. Er werd ook geen onderwijs gegeven onder verantwoordelijkheid van een school. Het betreft een instelling die dagbesteding en zorg biedt onder verantwoordelijkheid van de gemeente (Jeugdhulp). Hier vinden ontwikkelingsgerichte activiteiten plaats als onderdeel van de dagbesteding.
Bent u het eens dat juist met (onder andere) deze vorm van onderwijs de belofte van passend onderwijs wordt nagekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Passend onderwijs betekent dat elk kind onderwijs krijgt op een passende schoollocatie die aansluit bij de kwaliteiten en ontwikkelingsmogelijkheden van het kind. Scholen zijn vanuit hun zorgplicht verantwoordelijk voor het aanbieden van een passende onderwijsplek en samenwerkingsverbanden zijn verantwoordelijk voor het verzorgen van een dekkend regionaal onderwijsaanbod. In dit geval is geen sprake van passend onderwijs aangezien het geen onderwijs (op een officiële schoollocatie) betreft.
Klopt het dat het samenwerkingsverband vindt dat de Grote Brander eerst een officiële schoollocatie moet worden, voordat zij weer het onderwijs gaan financieren? Zo ja, welke andere mogelijkheden zijn er om alsnog het onderwijs op de leer-/zorgboerderij te financieren? Zo nee, waarom wordt dan de financiering stopgezet?
Het samenwerkingsverband en de Inspectie van het Onderwijs hebben inderdaad geconstateerd dat de Grote Brander geen officiële schoollocatie is en dus geen aanspraak kan maken op financiering vanuit het onderwijs.
Als de Grote Brander structureel onderwijs wil verzorgen zal het als officiële schoollocatie aangemerkt moeten worden. Dit is ook mogelijk als nevenvestiging van een school. Het onderwijs op een dergelijke locatie moet daarnaast ook aan alle andere wettelijke voorschriften voldoen aangaande het personeel, de kerndoelen en de onderwijstijd. In uitzonderlijke gevallen kan een leerling tijdelijk ondersteuning ontvangen op een andere locatie dan een school. De Variawet (in werking getreden op 01/08/2018) biedt een school meer ruimte om af te wijken van de onderwijstijd en om kinderen tijdelijk op een alternatieve locatie te ondersteunen. Hier zijn echter wel voorwaarden aan verbonden aangaande de duur en de begeleiding. Zo moet het traject gericht zijn op de volledige terugkeer van de leerling naar het onderwijs op school, is deze oplossing altijd van tijdelijke aard en onder verantwoordelijkheid van het schoolbestuur. Het is dus geen substituut voor het bieden van onderwijs op een school.
Vindt u ook dat het onderwijsaanbod op de Grote Brander juist moet blijven voor deze groep kinderen? Zo ja, welke actie(s) gaat u ondernemen om dit voor elkaar te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord 1, 2 en 3.
Ik besef dat dit teleurstellend is voor kinderen en ouders die hebben ervaren dat de ontwikkelingsondersteuning die wordt geboden op de Grote Brander hen heeft geholpen. Mijn indruk is ook dat op deze zorgboerderij uiterst betrokken mensen bezig zijn de kinderen verder te brengen in hun ontwikkeling. Echter is het wel mijn verantwoordelijkheid om te zorgen dat elk kind in Nederland onderwijs ontvangt dat aan de kwaliteitsstandaarden voldoet. Om dit te kunnen waarborgen hebben wij wettelijk vastgelegd waar ons onderwijs aan moet voldoen en hoe hier op moet worden toegezien. Ik acht het daarom van groot belang om vast te houden aan deze kwaliteitswaarborg. Dit ontslaat ons uiteraard niet van de plicht om constant te evalueren of het huidig wettelijk kader afdoende ruimte biedt om het maatwerk te kunnen leveren dat kinderen nodig hebben.
Bent u bereid om met het samenwerkingsverband in gesprek te gaan over de stop op de financiering van het onderwijs en de effecten hiervan op de leerlingen die daardoor geen onderwijs meer kunnen volgen op leer-/zorgboerderij de Grote Brander in Deventer? Zo nee, waarom niet?
Mijn ambtenaren en de Inspectie van het Onderwijs hebben reeds gesproken met het samenwerkingsverband, de gemeente, de desbetreffende scholen en de zorgboerderij. Deze partijen nemen hun verantwoordelijkheid om de kinderen die op de zorgboerderij zitten te helpen bij hun verdere ontwikkeling. De gemeente Deventer zoekt voor alle kinderen een individuele oplossing en monitort de situatie. Voor de leerplichtige kinderen zijn primair de onderwijsinstellingen aan zet en voor de kinderen die zijn vrijgesteld van onderwijs (artikel 5 onder a Leerplichtwet) de gemeente. Het doet mij deugd dat alle betrokken partijen in gezamenlijkheid aan een oplossing werken. Dit is een mooi voorbeeld van hoe onderwijs- en zorgpartijen op lokaal en regionaal niveau werken aan een oplossing voor kinderen die een specifieke onderwijs en/of zorgbehoefte hebben.
Bent u conform de aangenomen motie Siderius2 bereid om alsnog scenario’s uit te werken over welke mogelijkheden er zijn om bovenregionale voorzieningen die zowel zorg als onderwijs aanbieden te financieren en in die scenario’s rekening te houden met dit soort situaties, zoals eerder bijvoorbeeld ook al bij de leer-/zorgboerderij Lyts Tolsum in Tzum? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze scenario’s ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De motie Siderius is reeds uitgevoerd en de scenario’s zijn aan uw Kamer geschetst op 6 december 2016 (Kamerstuk 31 497, nr. 221).
De huidige wetgeving biedt ruimte voor bovenregionale instellingen om zorg en onderwijs aan te bieden. Echter zullen zij wel moeten voldoen aan de gestelde eisen voor onderwijs en zorg. Ik werk samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan een betere aansluiting tussen onderwijs en zorg. Binnenkort zullen wij uw Kamer verder informeren over onze plannen op dit terrein middels een Kamerbrief.
Het gebruik van gegevens uit registers van de Kamer van Koophandel voor telemarketing |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van het programma Radar van 22 oktober 2018, waarin aandacht is geschonken aan het ongewenst telefonisch benaderen van ondernemers door telemarketeers?
Ja.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst is dat de (verplichte) registratie in de registers van de Kamer van Koophandel telemarketeers de mogelijkheid biedt om grootschalig contactgegevens van ondernemers te verwerven voor telemarketing? Zo nee, waarom niet?
Het handelsregister is een register van ondernemingen en rechtspersonen in Nederland en heeft drie wettelijke doelen:
Het handelsregister is hiertoe openbaar. De Kamer van Koophandel (KvK) heeft op grond van de Handelregisterwet 2007 een wettelijke plicht om op verzoek van derden handelsregistergegevens te verstrekken. De afnemer van gegevens uit het handelsregister is niet verplicht om de KvK te laten weten wat men met de gegevens wil gaan doen. De KvK kan dit doel nu (dus) ook niet meewegen in een eventuele beslissing wel of niet te verstrekken.
Ook het (zakelijk) telefoonnummer moet worden opgegeven aan het handelsregister en is vanwege bovenstaande doelen een openbaar gegeven. Ondernemers die natuurlijke personen zijn, kunnen zich inschrijven in het Bel-Me-Niet-Register ter voorkoming van ongewenste direct marketing en kunnen voor ongewenste telefoongesprekken en e-mails gebruik maken van hun recht van verzet. De KvK geeft informatie aan ondernemers over deze mogelijkheden en geeft klachten door aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Ook al zijn handelsregistergegevens openbaar, dat laat onverlet dat afnemers van handelsregistergegevens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Telecommunicatiewet moeten respecteren en in moeten staan voor rechtmatige gegevensverwerking.
De ergernissen rondom ongewenste direct marketing zijn mij bekend. Ik beraad mij op evenwichtige maatregelen die ongewenste direct marketing met handelsregistergegevens beperken, en tegelijk de openbaarheid van het handelsregister ten behoeve van haar wettelijke doelen borgen. Uw Kamer wordt hier in het voorjaar nader over geïnformeerd.
Deelt u de opvatting dat ondernemers die zich registreren bij de Kamer van Koophandel meer mogelijkheden en bescherming moet worden geboden tegen het ongewenst gebruik van hun contactgegevens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat realiseren?
Zie antwoord op vraag 2.
Is het naar uw opvatting gewenst dat de Kamer van Koophandel meer mogelijkheden moet hebben om te weigeren gegevens uit de registers te verstrekken, indien er een gerechtvaardigd vermoeden is dat deze in strijd met de privacyvoorschriften worden aangewend en/of aan partijen die privacyvoorschriften hebben overtreden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
De handhaving van privacyregelgeving ligt niet bij de KvK, maar bij de daartoe aangewezen toezichthouder. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels voor bescherming van persoonsgegevens.
Daarnaast houdt de ACM onder andere toezicht op de naleving van de Telecommunicatiewet. Deze organisaties hebben op basis van hun toezichtstaken ook de mogelijkheid om consequenties te verbinden aan het overtreden van de relevante regelgeving.
Ik zal bovenstaande suggestie meenemen in mijn overwegingen. Dit lijkt me echter in beginsel niet een taak voor de KvK.
Deelt u de opvatting dat ondernemers die zich registreren bij de Kamer van Koophandel bij aanmelding de mogelijkheid moet worden geboden om, al dan niet met behulp van het Bel-me-niet Register, kenbaar te maken dat zij niet telefonisch willen worden benaderd?
Ondernemers die als natuurlijk persoon een onderneming drijven, kunnen gebruik maken van het Bel-me-niet-Register om kenbaar te maken dat zij niet benaderd willen worden. Op dit moment staan er bijna 10 miljoen nummers in het register, ik heb daarmee de indruk dat dit register toegankelijk is en algemeen bekend. Wel heb ik op 8 oktober jl. in de consumentenagenda1 bekendgemaakt dat ik voor telefonische direct marketing een opt-in systeem wil introduceren, zodat consumenten, maar ook ondernemers die als natuurlijke persoon een onderneming drijven, gebeld mogen worden wanneer er expliciet toestemming is verleend. Voor ondernemers die gebruik maken van een rechtspersoon acht ik de afscherming van de contactinformatie van hun onderneming niet noodzakelijk.
Bent u bereid om in overleg met de Kamer van Koophandel en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) sluitende voorzieningen te treffen om het ongewenst benaderen van ondernemers door telemarketeers te stoppen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de uitkomsten dan delen?
De KvK deelt momenteel al actief de klachten die zij ontvangt, met de ACM. Ook zijn er contacten met de AP om te bezien hoe klachten met betrekking tot overtreding van de privacyregelgeving door marktpartijen met de AP gedeeld kunnen worden.
De vluchtelingencrisis op Curaçao. |
|
Ronald van Raak (SP), Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de uitzending van Nieuwsuur over de vluchtelingencrisis op Curaçao?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja. De betreffende uitzending schetst diverse beelden van de opgaven waarvoor het land Curaçao zich gesteld ziet op het terrein van migratiebeleid. Deze opgaven zijn – mede gelet op de kleinschaligheid van Curaçao – complex. Het kabinet heeft nadrukkelijk aandacht voor de zorgelijke ontwikkelingen in Venezuela en de consequenties voor Aruba, Bonaire en Curaçao. Nederland staat in nauw contact met de autoriteiten van onder meer Curaçao over onder andere het migratiebeleid en vreemdelingendetentie. Waar nodig en gevraagd is Nederland bereid bijstand te bieden aan Aruba en Curaçao. Zoals in antwoord op vraag 2 en 3 uiteengezet, heeft Curaçao ook reeds om bijstand gevraagd en wordt deze ondersteuning ook al door Nederland geboden. Nederland neemt daarbij echter geen verantwoordelijkheden van Curaçao over.
Is het waar dat Curaçao een hulpverzoek heeft gedaan aan Nederland? Zo ja, welke concrete hulp heeft Curaçao precies gevraagd?
Zoals vermeld in antwoord op de vragen van het lid Bosman (VVD)2, hebben de autoriteiten van Curaçao eind januari jl. – anticiperend op een verslechterende situatie in Venezuela – twee verzoeken om ondersteuning gedaan. Het eerste verzoek zag op een eventuele situatie waarin Curaçao de opvang van migranten en vluchtelingen zelf niet meer aan zou kunnen. Het kabinet ziet in dit verzoek vooral een wens om nog nauwer samen te werken in de voorbereiding op een eventueel noodscenario. Uitgangspunt daarbij blijft dat de toelating en uitzetting van vreemdelingen behoort tot de autonome verantwoordelijkheden van het land Curaçao. Het kabinet is hier ook in gesprekken met de regering van Curaçao uiterst duidelijk in geweest. Dat betekent echter niet dat de landen aan hun lot worden overgelaten. Ik heb de regering van Curaçao laten weten dat Nederland – mocht zo’n geval zich voordoen – waar mogelijk ondersteuning zal bieden, bijvoorbeeld in de vorm van kennis en expertise op het terrein van migratie. Deze ondersteuning is inmiddels op diverse manieren op verschillende terreinen tot stand gekomen. Zo hebben diverse Nederlandse diensten en departementen begin juni jl. een werkbezoek gebracht aan Curaçao, gericht op de doorontwikkeling van het Curaçaose migratiebeleid en de processen voor de afhandeling van grotere aantallen migranten. Op verzoek van de Minister van Justitie van Curaçao hebben experts van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in augustus tevens een meerdaags vervolgbezoek gebracht aan Curaçao. Dit bezoek richtte zich op het optimaliseren van de artikel 3 EVRM aanvraagprocedure om bescherming van Curaçao.
Het tweede verzoek zag op financiële ondersteuning voor de verbetering van detentiefaciliteiten voor vreemdelingen. In reactie op vragen van het lid Bosman over deze verzoeken heb ik uw Kamer op 22 mei jl. gemeld dat het kabinet hier in april jl. een financiële bijdrage van 132.000 euro voor beschikbaar heeft gesteld. Dit heeft begin september geleid tot een verzoek van Curaçao om de toezegde financiële bijdrage betaalbaar te stellen. Curaçao dient hier nog wel een concreet voorstel voor in te dienen dat in lijn is met internationale normen voor vreemdelingendetentie. Over de vormgeving van deze plannen worden momenteel gesprekken gevoerd met Curaçao.
Kunt u voldoen aan dit hulpverzoek? Zo nee, op welke manier kunt u wel hulp bieden in deze vluchtelingencrisis op Curaçao?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitsluiten dat het terugsturen van vluchtelingen naar Venezuela onderdeel is van de afspraken die zijn gemaakt tussen Nederland en Venezuela voor het weer openen van de grens, eerder dit jaar tussen Venezuela en Aruba, Curaçao en Bonaire?
Er is tijdens de onderhandelingen over het akkoord niet gesproken over het terugsturen van illegale migranten naar Venezuela. Dit is ook geen onderdeel van het akkoord dat n.a.v. het WOB-verzoek van Zembla is gepubliceerd op de website van de rijksoverheid3. Een van de gevolgen van de grenssluiting was wel dat het terugsturen van illegale migranten bemoeilijkt was en dit na het openen van de grenzen weer kon worden genormaliseerd.
Het inschrijven bij de gemeente Amsterdam |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Tobias van Gent (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de casus1 van de heer Cooremans en de problemen waar hij tegen aanloopt om zijn zoon in te schrijven bij de gemeente Amsterdam?
Ja.
Wat vindt u ervan dat kinderen die via een buitenlands legitiem en gereguleerd proces zijn geboren en geadopteerd niet ingeschreven kunnen worden in Nederland?
Bij de vraag of een kind met een buitenlandse geboorteakte in de Nederlandse registers kan worden ingeschreven, is eerst van belang of de buitenlandse geboorteakte ook in Nederland wordt erkend. Die erkenning wordt geweigerd als er geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging aan vooraf is gegaan of als de erkenning van de rechtshandeling onverenigbaar is met de openbare orde (artikel 10:101 juncto 10:100 BW).
De ambtenaar toetst bij verzoeken tot inschrijving van buitenlandse akten of de Nederlandse openbare orde – bijvoorbeeld een onduidelijke afstammingsrelatie – zich al dan niet tegen inschrijving verzet. Als de fundamentele waarden van de Nederlandse rechtsorde zich daartegen verzetten, moet hij de inschrijving weigeren (artikelen 2.10 Wet basisregistratie personen jo. 10:101 jo. 10:100 BW). Tegen dit besluit kan een belanghebbende bezwaar indienen en daarna eventueel in beroep bij de bestuursrechter.
Artikel 1:22 lid 1 BW bepaalt uitdrukkelijk dat de geboorteakte de afstammingsrelatie tussen kind en moeder bewijst. Uitgangspunt is dat de vrouw die het kind baart de juridische moeder van het kind is (artikel 1:198 lid 1 BW).
Uit de Nederlandse rechtspraak2 volgt dat dit uitgangspunt als een fundamentele regel van familierecht wordt beschouwd. In samenhang met artikel 7 en 8 van het Verdrag inzake de rechten van het kind wordt dit een beginsel van openbare orde geacht. Een kind moet, indien mogelijk, aan de hand van de geboorteakte in staat worden gesteld zijn afstamming van moederszijde te kennen. Achterliggende gedachte hierbij is het belang van het kind om zijn of haar ontstaansgeschiedenis te kunnen achterhalen.
Nederland heeft geen specifieke wettelijke regeling voor draagmoederschap. Indien een in het buitenland opgemaakte geboorteakte niet voor erkenning in Nederland in aanmerking komt, kan in Nederland een geboorteakte worden opgemaakt. De gegevens die op de akte moeten worden vermeld, worden vastgesteld door de rechter (artikel 1:25c BW). Nadat de geboortemoeder op de akte is vermeld en eventueel een tweede juridische ouder, kunnen vervolgens, afhankelijk van welke procedure nodig is, de (wens)ouder(s) met behulp van latere vermeldingen van erkenning, gerechtelijke vaststelling ouderschap of adoptie op de geboorteakte worden vermeld. De ontstaansgeschiedenis blijkt dan uit de geboorteakte.
Vereist het Nederlandse recht dat de moeder op de geboorteakte staat, ook bij kinderen met twee vaders?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de openbare orde zich verzet tegen het ontbreken van de moeder op de geboorteakte?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre verschillen de Nederlandse wetten en regels omtrent kinderen van stellen met hetzelfde geslacht van de wetten en regels in andere landen waar stellen met hetzelfde geslacht een kind mogen krijgen/adopteren, zoals Israël? Hoeveel gezinnen worden hierdoor geraakt?
De regels voor gezinsvorming verschillen aanzienlijk per land. Een algemeen overzicht van deze regels en de verschillen is daarom niet te geven. Wel bestaat er een databank3 met onder andere juridische informatie over het ontstaan van ouderschap voor paren van hetzelfde geslacht en paren van verschillend geslacht in 22 landen binnen Europa. Er zijn geen aantallen bekend van soortgelijke situaties als de vertrouwelijk toegestuurde casus.
Is deze problematiek meegenomen in het onderzoek van de Staatscommissie herijking ouderschap?
De Staatscommissie Herijking ouderschap heeft in haar rapport een hoofdstuk gewijd aan welke regels van internationaal privaatrecht van toepassing zijn op ouderschap dat in het buitenland is ontstaan. Er wordt ingegaan op ouderschap, gezag en draagmoederschap in internationaal privaatrechtelijk perspectief. Daarnaast doet de Staatscommissie een aanbeveling ten aanzien van internationaal draagmoederschap. Zij beveelt aan om internationaal draagmoederschap dat tot stand is gekomen na onder andere een rechterlijke toets in aanmerking te laten komen voor erkenning in Nederland. In de wet moet dan duidelijk worden vastgelegd onder welke voorwaarden de erkenning van het in het buitenland ontstane juridische ouderschap na draagmoederschap in Nederland mogelijk is. De verwachting is dat de kabinetsreactie op de adviezen van de Staatscommissie Herijking in het voorjaar aan Uw Kamer wordt gezonden.
Bent u voornemens de problemen omtrent de inschrijving van kinderen die via buitenlands familierecht erkend zijn aan te pakken? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe? Zo nee, waarom niet?
De Staatscommissie Herijking ouderschap heeft aanbevelingen gedaan voor wijziging van de bestaande regelingen over het ontstaan van juridisch ouderschap en de invoering van een wettelijke regeling voor onder meer draagmoederschap. De voorstellen van de Staatscommissie betreffen zowel een binnenlandse regeling voor draagmoederschap als de erkenning van ouderschap na draagmoederschap uit het buitenland waar het hier om gaat. Zoals in het regeerakkoord opgenomen, worden op dit moment de onderzoeken uitgevoerd die voortvloeien uit het rapport van de Staatscommissie. De verwachting is dat de onderzoeken begin 2019 gereed zijn. Daarna worden de resultaten van de onderzoeken met een kabinetsreactie aan Uw Kamer gezonden.
Bent u bereid deze problematiek mee te nemen bij het nader onderzoek naar een verdere herijking van het familierecht?
Zie antwoord vraag 7.
Het zogeheten gelijkberechtigingsdossier |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over het zogeheten gelijkberechtigingsdossier?1
Ja.
Bent u bekend met de inhoud van het arrest van het Gerecht inzake vermeende onrechtmatige staatssteun in verband met de gesubsidieerde verwerving of het gratis ter beschikking stellen van natuurterreinen?2
Ja.
Gezien het oordeel van het Europees Hof dat de Europese Commissie formeel onderzoek moet openen naar de Nederlandse staatssteun aan de zogeheten Terrein Beherende Organisaties (TBO's) naar aanleiding van de klacht van de Vereniging Gelijkberechtiging Grondbezitters (VGG), deelt u de mening dat een dergelijk formeel onderzoek ertoe kan leiden dat de TBO's grote bedragen aan staatssteun terug moeten betalen? Zo nee, waarom niet?
De maatregel waar het in deze procedure om gaat, betreft subsidies voor grondverwerving en grondoverdrachten «om niet» aan de TBO’s (hierna: PNB regeling). Het gaat bij de TBO’s in de kern om de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten en de twaalf provinciale landschappen. Door de PNB-regeling konden gronden van ecologische waarde worden verworven, pachtovereenkomsten worden beëindigd en gronden worden aangekocht of geruild die nodig waren voor de vorming van de ecologische hoofdstructuur (het huidige natuurnetwerk Nederland), een kerninstrument voor de bescherming van de biodiversiteit.
De Europese Commissie is tot de conclusie gekomen – op grond van haar bevindingen in het inleidend onderzoek – dat de betrokken steunmaatregel staatssteun inhield, maar dat deze uit hoofde van artikel 106, lid 2, VWEU verenigbaar was met de interne markt.
Het Gerecht van Eerste Aanleg is van oordeel dat de Europese Commissie de formele onderzoeksprocedure ingevolge artikel 108, lid 2, VWEU had moeten openen omdat zij – bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de interne markt – had moeten concluderen dat er ernstige moeilijkheden waren. Het Gerecht komt tot dit oordeel onder meer vanwege de duur van de goedkeuringsprocedure, ook al had die volgens de Europese Commissie met specifieke factoren te maken die als zodanig los staan van de inhoudelijke beoordeling onder het relevante staatssteunkader.
Aan het einde van een formele onderzoeksprocedure kan de Commissie ofwel tot de conclusie komen dat er geen sprake is van staatssteun ofwel een positief besluit nemen waarbij zij de staatssteun wederom verenigbaar verklaart met de interne markt ofwel een negatief besluit nemen waarbij zij tot de bevinding komt dat de staatssteun toch niet met de interne markt verenigbaar is. Alleen in dit laatste geval kan de Commissie besluiten dat de onverenigbare staatssteun teruggevorderd moet worden bij de begunstigden. Overigens oordeelt de Europese Commissie in haar besluit dat natuurbeheer een exclusief sociaal en niet-economisch karakter heeft. De natuurorganisaties voeren evenwel ook beperkte secundaire economische activiteiten uit, zoals de verkoop van hout, waardoor zij aan te merken zijn als ondernemingen in de zin van het staatssteunrecht.
Het Gerecht velt geen inhoudelijk oordeel over het goedkeuringsbesluit van de Commissie. De beschikking heeft een procedureel gebrek. De Commissie heeft de procedurele rechten van de VGG geschonden door niet de formele onderzoeksprocedure naar aanleiding van de VGG-klacht naar de staatssteunmaatregel in te stellen.
Het is aan de Europese Commissie om een nieuw besluit te nemen, mocht zij besluiten tot het openen van de formele onderzoeksprocedure. Uit het goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie uit 2015 blijkt echter duidelijk dat de Europese Commissie dit als verenigbare staatssteun beschouwt. Het is waarschijnlijker dat de Europese Commissie dit, na behandeling van de formele onderzoeksprocedure, wederom als verenigbare staatssteun ziet dan dat zij het als onverenigbare staatssteun gaat kwalificeren. Het is dus nog maar zeer de vraag of dit onderzoek ertoe zal leiden dat TBO’s grote bedragen aan staatssteun terug zouden moeten betalen.
Waarom is indertijd niet vooraf, vóór de verstrekking van staatssteun aan TBO's, bij de Europese Commissie de staatssteun ter goedkeuring gemeld en een goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie afgewacht, te weten de standstill-verplichting?
De begunstigden van de PNB-regeling waren niet-gouvernementele organisaties waarvan de belangrijkste statutaire doelstelling bestaat in het in stand houden en beheren van de natuur. Aangezien hun hoofdactiviteit natuurbeheer is, hetgeen geen marktactiviteit is, en hun secundaire wel economische activiteiten (de verkoop van hout en vlees, de verhuur van jacht- en visrechten en toeristische activiteiten) volledig aan de hoofdactiviteit ondergeschikt waren, is er destijds vanuit gegaan dat de subsidieverlening en de overdracht van grond «om niet» niet als staatssteun was aan te merken. De opbrengsten van de secundaire activiteiten vormden, net als de ontvangen subsidies en andere contributies en donaties van hun leden, een inkomstenbron voor de bekostiging van hun hoofdactiviteit en moesten worden gebruikt om de beheerkosten te dekken. Wanneer de inkomsten hoger waren dan de beheerkosten, moesten deze worden geherinvesteerd in natuurbehoud of worden afgedragen aan de Nederlandse Staat.
Pas met het arrest van 12 september 2013, Duitsland/Commissie (T-347/09, niet gepubliceerd, EU:T:2013:418), waarin het Gerecht heeft vastgesteld dat dergelijke secundaire activiteiten economische activiteiten zijn, werd duidelijk dat de Europese rechter dit onder omstandigheden als staatssteun zou kunnen kwalificeren.
Overigens zijn er ook nu nog argumenten die kunnen worden aangevoerd voor de stelling dat hier geen sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het VWEU.
Hoe hoog schat u het risico in dat TBO’s de gegeven steun moeten terugbetalen? Wat is het geldbedrag dat terugbetaald zou moeten worden?
In het antwoord in vraag 3 heb ik aangegeven dat het nog maar zeer de vraag is of het formele onderzoek ertoe zal leiden dat TBO’s grote bedragen aan staatssteun terug zouden moeten betalen. Om welk geldbedrag het hier zou gaan is onbekend.
Klopt het dat vanwege het niet naleven van de «standstill»-verplichting op de Nederlandse overheid een juridische verplichting rust om in ieder geval de rente over de verleende staatssteun aan de TBO's terug te vorderen, ook als de staatssteun goedgekeurd wordt door de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet? Om welk geldbedrag aan rente zou het gaan?
Uit de rechtspraak van het EU Hof van Justitie blijkt niet of de steunverstrekkende autoriteit van een lidstaat ertoe gehouden is om – zonder daartoe door een besluit van de Europese Commissie of een uitspraak van de nationale rechter gedwongen te zijn – op eigen initiatief reeds rente over de (wel verenigbare) uitgevoerde staatssteun te vorderen. Bovendien blijkt uit de uitspraak van het Gerecht dat er gerede twijfel is over de onverenigbaarheid van de staatssteun.
Om welk geldbedrag aan rente het hier zou gaan is onbekend.
Klopt het dat de VGG aangeboden heeft met de Nederlandse Staat en de TBO’s deze staatssteunkwestie buiten rechte af te wikkelen in ruil voor intrekking van de klacht? Zo ja, waarom is hier niet op ingegaan?
Dit klopt.
Tussen 2013 en 2016 hebben de heren Co Verdaas en Sybe Schaap op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken en IPO en op voordracht van de TBO's en de VGG een bemiddelingspoging gedaan die niet tot resultaat heeft geleid. In 2017 hebben enkele informele, verkennende gesprekken plaatsgevonden tussen de VGG en vertegenwoordigers van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om te bezien of er grond was een nieuwe bemiddelingspoging te starten. Ook deze gesprekken hebben niet tot resultaat geleid.
Vindt u het risico dat de TBO's naar aanleiding van het onderzoek van de Europese Commissie mogelijk grote bedragen aan staatssteun moeten terugbetalen aanvaardbaar?
Zie mijn antwoord bij vraag 3.
Is bovengenoemde uitspraak voor u reden om een leidende rol te gaan spelen in het faciliteren van een schikking tussen de Staat, de VGG en de TBO's? Zo nee, waarom niet?
Gezien het antwoord dat ik op vraag 3 geef, zie ik vooralsnog geen directe aanleiding een leidende rol op mij te nemen in een mogelijke schikking. Wel wil ik bezien of het zinvol is om een voor alle partijen acceptabele en onafhankelijke verkenner in te schakelen die onderzoekt of er perspectief is om vervolg te geven aan eerdere bemiddelingspogingen.
Hoe hoog schat u de kans in dat de Europese Commissie hoger beroep tegen de uitspraak van het Hof gaat aantekenen? Is dat wenselijk? Zo ja, waarom?
Het is aan de Europese Commissie om een hogere voorziening in deze zaak al dan niet in te stellen. Zij kan echter ook besluiten – zonder een hogere voorziening in te stellen – tot het openen van de formele onderzoeksprocedure. Inmiddels is duidelijk dat de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland een hogere voorziening heeft ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht.
Verdwenen minderjarige asielzoekers |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Zorgen om verdwijnen van minderjarige asielzoekers»?1
Ja.
Schrikt ook u van de constatering dat het aantal minderjarige asielzoekers dat alleen naar Nederland komt en van de radar verdwijnt in twee jaar tijd ruim verdubbeld is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wanneer kinderen in Nederland asiel aanvragen dan is het van belang dat zij in een veilige omgeving worden opgevangen. Dat geldt ook voor alleenstaande minderjarige asielzoekers. Hiertoe zijn al verschillende maatregelen getroffen, waaronder de beschermde opvang, een opvang specifiek ingericht voor amv die slachtoffer of potentieel slachtoffer zijn van mensenhandel. Uw Kamer is over deze maatregelen onder meer bij brief van 29 juni 2017 (Kamerstuk 28 638, nr. 159) geïnformeerd. Helaas komt het nog steeds voor dat kinderen de opvang verlaten zonder dat de overheid weet waar deze kinderen naartoe gaan. Vanzelfsprekend baart mij dit zorgen.
Naar aanleiding van een onderzoek van de Inspectie veiligheid en Justitie zijn verschillende maatregelen genomen om de beschermde opvang te verbeteren. Hierover is uw Kamer geïnformeerd bij brieven van 5 september 2016 (Kamerstuk 27 062, nr. 103) en 6 september 2017 (Kamerstuk 27 062, nr. 106). Het COA heeft in september 2017 de laatste verbetermaatregelen doorgevoerd.
Uit de cijfers over de beschermde opvang blijkt dat er na de stijging die er in 2015 en 2016 plaatsvond, in 2017 sprake was van een duidelijke daling van het aantal verdwijningen van minderjarigen uit de beschermde opvang. Deze daling is deels verklaarbaar doordat de amv’s die zonder toezicht de beschermde opvang hebben verlaten tussen 2015 en 2017 overwegend de Vietnamese nationaliteit hadden en de instroom van deze groep sinds 2017 sterk is afgenomen. Deze trend zet zich door in 2018. Daarnaast lijken de maatregelen voor de beschermde opvang effect te hebben gehad.
De cijfers van de nationaal rapporteur mensenhandel zien grotendeels op amv’s, waarbij op voorhand geen reëel vermoeden van voortijdig vertrek en/of sprake van een verdachte situatie was, en die in reguliere amv-opvang verblijven. In het nieuwe amv-opvangmodel worden amv’s kleinschalig opgevangen en worden zij, gericht op het bieden van maatwerk, intensief begeleid. De medewerkers in de amv-opvanglocaties spannen zich dagelijks in om voor de bewoners een zo veilig mogelijke omgeving te creëren. Hierbij hebben de medewerkers ook oog voor signalen van mensenhandel. Amv’s die aangeven te willen vertrekken worden geïnformeerd over de verschillende perspectieven die er zijn en worden gewezen op risico’s van illegaal verblijf, zoals mensenhandel en seksueel geweld.
Zowel de beschermde opvang als de reguliere kleinschalige opvang voor amv’s zijn echter geen gesloten setting. Dat betekent dat amv’s zich vrij kunnen bewegen in Nederland en dus ook de opvang kunnen verlaten. Het is niet mogelijk en wenselijk om van iedereen, dus ook van kinderen, bij te houden waar iedereen op welk moment van de dag verblijft. Als een jongere de opvang verlaat en het niet bekend is dat hij of zij elders op een veilige plek verblijft, bijvoorbeeld bij familie of vrienden, wordt dit binnen 24 uur gemeld aan Nidos en de politie.
Hoe komt het dat eerder genomen maatregelen om het weglopen van asielkinderen te voorkomen blijkbaar niet afdoende zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de Nationaal rapporteur mensenhandel dat er geen zicht is op waar deze kinderen terechtkomen? Zo ja, hoe komt het dat er geen zicht op is? Zo nee, waar komen deze kinderen dan terecht?
Het is van de kinderen die de opvang verlaten veelal niet bekend waar zij naartoe gaan. Er zijn signalen dat amv’s doorreizen naar vrienden of familie in Nederland of in andere lidstaten. Een deel van de amv’s die uit de opvang vertrekt is bijna 18 jaar. Meestal zijn dit uitgeprocedeerde amv’s die na hun 18e geen recht meer hebben op opvang.
Bent ook u bezorgd dat deze kinderen in de criminaliteit te werk worden gesteld of slachtoffers van mensenhandelaren of seksueel misbruikt worden? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om deze kinderen voortaan beter te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van Defence for Children dat de opvang deze kinderen in pleeggezinnen kan voorkomen dat zij met onbekende bestemming en ongewisse toekomst verdwijnen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt het nieuwe opvangmodel voor amv’s geëvalueerd. Ik wacht graag de uitkomsten van dit onderzoek af.
Het nieuws dat Nederland genetische gegevens gaat delen met andere EU-landen |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland deelt DNA-data in Europees Project»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland zich heeft aangesloten bij een Europees Project waarmee medische en genetische gegevens beschikbaar gesteld worden aan andere lidstaten van de Europese Unie (EU)?2
Nederland participeert in het Europese Million European Genomes project, een nieuwe samenwerking van inmiddels negentien lidstaten. Het doel is gezamenlijk de kennis te vergroten over gezondheid en belangrijke ziektes als kanker en dementie met een genetische oorzaak. Het project verkeert nog in de opstartfase.
Kunt u aangeven wat voor soort gegevens beschikbaar gesteld worden? Zo nee, waarom niet? Om welke indicatoren gaat het?
Het initiatief richt zich op WGS (whole genome sequencing)-analyses, waarbij gebruik wordt gemaakt van genetische data. Bij WGS houdt men zich bezig met de sequencing van het gehele genoom. Dat is het bepalen van de nucleïnezuur- of aminozuur-volgorde van een DNA, RNA respectievelijk eiwit. Op basis van de WGS-analyses gaat men zich richten op het statistisch betrouwbaar opsporen van genetische en gezondheidsverschillen uit grote aantallen personen die niet met de huidige, landelijke aanpak te vinden zijn. Zie ook het antwoord op vraag 13 en 14.
Kunt u aangeven hoe de infrastructuur om informatie te delen ingericht gaat worden?
Momenteel wordt gewerkt aan een governancemodel van de samenwerking. Hierin worden de (technische) voorwaarden en kaders voor de toegang tot en uitwisseling van data geregeld. Lokaal verzamelde gegevens blijven ook lokaal opgeslagen. Daarom wordt vooral gewerkt aan afspraken en standaarden voor het internationaal vindbaar, toegankelijk, interoperabel en herbruikbaar maken van dergelijke gegevens.
Het belang van zorgvuldige omgang met zorgdata benoemde ik ook in twee brieven die ik u recent heb gestuurd, namelijk de brief over internationale zorginformatiedeling (Kamerstuk 27 529, nr. 160) en de brief «Data laten werken voor gezondheid» (Kamerstuk 27 529, nr. 164).
Welke «Public Authority» zal namens Nederland bij de uitwisseling betrokken zijn?
Wettelijk ligt vast dat voor Nederland de Autoriteit Persoonsgegevens de toezichthoudende partij is. Het samenwerkingsverband gaat bij het opstellen van het governancemodel nog in op hoe de verschillende landelijke autoriteiten (nationaal, regionaal), wetenschappelijke instituties en individuele burgers optimaal betrokken kunnen worden bij de praktische vormgeving en toetsing van het onderzoek.
Hebben alle deelnemende partijen altijd inzicht in alle gegevens? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe is dat inzicht begrensd?
De voorwaarden om als onderzoekers van een lidstaat genoom data gecombineerd met die van andere lidstaten te kunnen analyseren zijn nog in ontwikkeling als onderdeel van het governancemodel. Alle afspraken zullen binnen het juridische kader van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) vallen.
Bestaat de mogelijkheid bepaalde landen de toegang te ontzeggen of bestaat de mogelijkheid om gegevens slechts in beperkte kring te delen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan hier nog geen eenduidig antwoord op geven, omdat er nog wordt gewerkt aan de governance. De voorwaarden in het governancemodel met betrekking tot ontzegging zullen transparant zijn. Het beperken van de toegang tot kleinere kring druist in tegen de achtergrond van het project, maar kan nodig zijn dat zo’n bepaling bijvoorbeeld in de oorspronkelijke toestemming wordt opgenomen.
Wat moet er worden verstaan onder de term «hoogste standaarden van databescherming»? Door welke partij is die kwalificatie vastgesteld? En op basis waarvan?
Het project groeit mee met de (technologische- en beleids-) ontwikkelingen op het vlak van databescherming, en maakt daarmee gebruik van «state-of-the-art» methoden en afspraken voor bescherming van gegevens.
Kunt u aangeven op welke manieren de data beschermd gaat worden?
De data worden beschermd door het al bestaande juridische kader voor gegevensbescherming. Het nog te ontwikkelen governancemodel zal ook worden ontwikkeld binnen deze kaders.
Welke garanties bestaan er dat ook in de toekomst de databescherming van het hoogste niveau is?
Alle deelnemende lidstaten hebben de Europese regels omtrent gegevensbescherming geïmplementeerd. Toezichthouders in de lidstaten controleren of instanties zich aan die regels houden. Op het moment dat bepaalde regels worden overtreden, kunnen zij handhavend optreden.
Kunt u aangeven op welke manier beslist wordt of gegevens wel of niet gedeeld worden? Zo nee, waarom niet?
In het governancemodel wordt nader bepaald onder welke voorwaarden gegevens gebruikt kunnen worden. Er wordt ook gekeken naar de technische specificaties die nodig zijn om de data tussen lidstaten uit te wisselen. Daarbij is te voorzien dat het combineren van gegevens in de toekomst zal gebeuren via lerende algoritmen die beveiligde datastations bezoeken (onder strikte voorwaarden toegankelijk), ter plaatse een analyse uitvoeren en alleen de conclusies meenemen, zonder gegevens zelf te verplaatsen of te aggregeren.
Worden ook gegevens uit reeds bestaande databanken gedeeld? Gaat er in dat geval opnieuw toestemming gevraagd worden aan betrokkenen? Zo nee, waarom niet?
Het project bouwt voort op reeds bestaande gegevenscollecties, al was het maar om te voorkomen dat dergelijke metingen onnodig dubbel gedaan worden en zo publieke middelen verspild worden. Uiteraard worden ook in dit geval de geldende juridische kaders gevolgd.
Kunt u garanderen dat voor alle aanwezige gegevens expliciete toestemming is gegeven om ze op deze manier te gebruiken?
In lijn met de privacywetgeving (AVG) worden gepseudonimiseerde persoonsgegevens (persoonsgegevens die zonder aanvullende gegevens niet tot een specifieke persoon te herleiden zijn) gebruikt waar personen actief en geïnformeerd toestemming («informed consent») voor hebben gegeven.
Is alle data volledig geanonimiseerd? Gegeven de focus op zeldzame ziekte, kan er worden uitgesloten dat de data te herleiden is tot individuele personen?
Voor wetenschappelijk onderzoek is het niet nodig persoonsgegevens te kennen. Wel is van belang dat (gepseudonimiseerde) genetische gegevens kunnen worden gecombineerd met overige gezondheidsgerelateerde gegevens van hetzelfde individu. Alleen door deze combinatie ontstaat de zeggingskracht van wetenschappelijk gebruik van deze genetische gegevens.
Het bericht 'Privacyregels bedreigen duizenden pensioenen' |
|
Martin van Rooijen (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Privacywet nekt pensioenspaarders»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het een buitengewoon goede zaak is als pensioenfondsen actief deelnemers uit het verleden opsporen?
Ja, ik deel de mening dat het een goede zaak is als pensioenfondsen actief op zoek gaan naar de personen behorend bij een zogenaamd «vergeten pensioen». Ik vind het belangrijk dat pensioengeld, dat een persoon heeft opgebouwd ook bij die betreffende persoon terecht komt. Dit doel kan mogelijk ook worden bereikt via andere oplossingsrichtingen.
Deelt u de mening dat er geen enkel maatschappelijk belang gediend is bij het belemmeren van pensioenfondsen in hun zoektocht naar deelnemers uit het verleden?
Bij de zoektocht naar de deelnemers uit het verleden moet rekening worden gehouden met onder meer de bescherming van persoonsgegevens. Het beschermen van de persoonlijke levenssfeer is een maatschappelijk belang dat ook gediend moet worden. Er zal een afweging moeten worden gemaakt tussen het vinden van de deelnemer om het opgebouwde pensioen alsnog uit te kunnen keren en het door de deelnemer niet gevonden willen worden. Dit zou een aantasting van de persoonlijke levenssfeer kunnen opleveren en een inbreuk vormen op de bescherming van persoonsgegevens als deze zomaar worden gedeeld.
Kunt u een voorbeeld schetsen van een situatie waarbij een individu nadeel ondervindt als een pensioenfonds er via bestanden van derden achter komt dat deze persoon nog recht heeft op een pensioen?
Zoals bij vraag 3 genoemd heeft een persoon het recht om niet gevonden te willen worden; de reden doet daarbij niet ter zake. Bij de verwerking van persoonsgegevens zijn pensioenfondsen gebonden aan regels die zijn vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet AVG (UAVG). Bij elke verwerking is er sprake van een handeling met persoonsgegevens, waarbij de bescherming van die gegevens in het geding kan komen. Er dient gewaarborgd te worden dat persoonsgegevens niet zoekraken, veranderd worden of ingezien kunnen worden door onbevoegden. Ook dient voorkomen te worden dat persoonsgegevens, zonder toestemming van de betrokkene, gebruikt worden voor andere doelen dan waarvoor ze zijn verzameld. Verstrekking van persoonsgegevens door organisaties/instanties aan pensioenfondsen kan leiden tot een onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens. Zoals eerder aangegeven moet een zorgvuldige afweging worden gemaakt tussen de verschillende belangen. Samen met de sector wil ik daarom op zoek gaan naar verschillende oplossingsmogelijkheden. Hierbij is het van belang dat de oplossing past binnen de kaders van de AVG.
Is het u bekend dat de nieuwe privacywet belemmerend kan werken voor pensioenfondsen die deelnemers uit een (ver) verleden willen opsporen?
In de AVG is het wettelijk kader vastgelegd dat bij verwerking van persoonsgegevens in acht moet worden genomen. Voordat de AVG dit jaar in werking trad, waren soortgelijke regels inzake de bescherming van persoonsgegevens in Nederland neergelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Ook onder de Wbp waren er regels verbonden aan de verwerking van persoonsgegevens. Door de inwerkingtreding van de AVG dit jaar zijn organisaties opnieuw naar de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming ervan gaan kijken. In sommige gevallen heeft de AVG ertoe geleid dat interne regels voor de verwerking van persoonsgegeven zijn aangescherpt. Die aangescherpte werkwijze zorgt bijvoorbeeld voor minder eenvoudige herleidbaarheid tot een persoon, of betere beveiliging van de gegevens. Deze werkwijze kan er mogelijk toe leiden dat pensioenfondsen minder makkelijk persoonsgegevens van derden kan verkrijgen om deelnemers uit het verleden op te sporen om pensioengeld uit te keren.
Klopt het dat de wet moet worden gewijzigd om pensioenfondsen rechtstreeks toegang tot de bestanden te verlenen?
Een verwerking van persoonsgegevens is rechtmatig als deze op ten minste één van de zes voorwaarden van artikel 6, eerste lid, van de AVG is gebaseerd. Per gegevensverwerking moet worden beoordeeld welke voorwaarde van toepassing is. Indien na een zorgvuldige afweging blijkt dat een wijziging van pensioenwetgeving wel noodzakelijk en evenredig is, zal dit worden meegenomen in het eerstvolgende passende wetstraject in 2019.
Voor verschillende gegevensverwerkingen is een wettelijke verplichting, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de AVG, reeds voorzien. Zo hebben pensioenfondsen toegang tot de basisregistratie personen en ontvangen ze op grond van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) gegevens en inlichtingen van het UWV en de SVB, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van pensioenregelingen. Tevens heb ik vernomen dat de SVB met de Pensioenfederatie in overleg is over de verstrekking van gegevens door de SVB uit het Register Niet ingezetenen (RNI) aan pensioenfondsen. Indien een pensioenfonds op basis van de huidige wetgeving voldoende aanknopingspunten heeft om oude deelnemers op te sporen, is het vastleggen van een andere wettelijke verplichting niet aan de orde. Er zal hierover op korte termijn overleg plaatsvinden met de sector.
Klopt het dat de wet moet worden gewijzigd om pensioenfondsen indirect (via derden) toegang tot de bestanden te geven?
Zie antwoord vraag 6.
Wat kunt u op korte termijn doen om te garanderen dat pensioenfondsen hun zoektocht naar deelnemers uit het verleden zonder onderbreking kunnen voortzetten?
Ik zal op korte termijn in gesprek gaan met de sector om een passende oplossing te vinden voor de knelpunten die worden ervaren. Daarbij is het belangrijk dat de verschillende mogelijkheden zorgvuldig worden afgewogen en indien nodig zullen wettelijke maatregelen worden getroffen.
Een olievlek bij Farmsum |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Olievlek Farmsum is giftig aardgascondensaat van de NAM»?1
Ja.
Klopt het dat er giftige gassen vrij zijn gekomen in Farmsum en dat de NAM de dader is?
In de nacht van 2 op 3 oktober 2018 is circa 30 m3 aardgascondensaat van het NAM tankenpark Delfzijl (tankenpark) in het riool gelekt. Hierdoor is op 3 oktober 2018 circa 29 m3 aardgascondensaat in het oppervlaktewater terechtgekomen. Het aardgascondensaat is giftig en bevat met name koolwaterstoffen, zoals pentaan, hexaan, cyclohexaan, benzeen, heptaan, tolueen, octaan, ethylbenzeen, xyleen en ook langere koolwaterstoffen. Veel van deze koolwaterstoffen zijn vluchtig en zijn als gas uit het gelekte condensaat verdampt.
Wat is er precies gebeurd?
In mijn brief2 aan uw Kamer en tijdens het Algemeen Overleg over mijnbouw op 11 oktober 2018 heb ik aangegeven dat het incident wordt onderzocht door het Openbaar Ministerie, Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de NAM. Op dit moment is wel al duidelijk wat er precies is gebeurd, maar nog niet hoe dit heeft kunnen gebeuren.
In de nacht van 2 op 3 oktober 2018 is circa 30 m3 aardgascondensaat van het NAM tankenpark Delfzijl (tankenpark) in het schoonwaterriool van Farmsum in de gemeente Delfzijl terechtgekomen. De lozing is ontstaan door een combinatie van factoren waardoor verschillende beveiligingen in het drainsystem van de NAM faalden en het aardgascondensaat in het riool en daarna in het oppervlaktewater is gekomen:
Op aandringen van SodM heeft de NAM de alarmering aangepast. Er moet direct actie worden ondernomen op het moment dat een hoog niveau alarm wordt aangesproken. Daarnaast heeft de NAM een afsluiting geplaatst tussen de opvangbak en het riool. Ook is er nu na kantoortijd een operator op het terrein aanwezig. Deze kan bij een eventueel incident direct ingrijpen.
Ik verwacht dat de lopende onderzoeken duidelijkheid zullen geven over de nadere toedracht, de verantwoordelijkheden en de maatregelen die men zal nemen om een dergelijk incident in de toekomst te voorkomen.
Is er een incident gemeld bij het Staatstoezicht op de Mijnen?
Op 6 oktober 2018 om 20.50 uur heeft de regionale uitvoeringsdienst Groningen bij SodM gemeld dat er sprake was van een aardgascondensaat lekkage in het Duurswold kanaal. Vervolgens heeft SodM op 6 oktober 2018 de NAM gebeld. De NAM heeft SodM op 6 oktober 2018 om 21.48 uur geïnformeerd dat men gestart is met een onderzoek.
Wat betekent dit voor de veiligheid van de inwoners van Farmsum en Delfzijl?
De mate waarin omwonenden zijn blootgesteld aan dampen afkomstig van het gelekte aardgascondensaat is moeilijk nauwkeurig vast te stellen. De brandweer heeft zondag 7 oktober 2018 op enkele locaties benzeen metingen verricht. De gemeten concentratie in de openbare ruimte varieerden van 0,3 ppm tot 20 ppm. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) adviseert actief te communiceren bij een waarde van 30,7 ppm. Dit is de waarde waarbij de luchtconcentratie met grote waarschijnlijkheid door de blootgestelde bevolking als hinderlijk wordt waargenomen, of waarboven lichte gezondheidseffecten mogelijk zijn.
Werknemers van het waterschap, gemeente Delfzijl en de Omgevingsdienst Groningen hebben melding gemaakt van lichamelijke klachten zoals hoofdpijn, duizeligheid en last van de ogen. De gemeente Delfzijl heeft besloten om haar medewerkers een preventief bloedonderzoek aan te bieden.
Dreigen dit soort incidenten vaker voor te komen?
Om te voorkomen dat dit soort incidenten zich nogmaals voordoen, heeft SodM het tankenpark onder verscherpt toezicht gesteld. SodM heeft drie extra veiligheidsmaatregelen geëist. Deze zijn direct door de NAM uitgevoerd. Een daarvan betreft het 24 uur per dag bemensen van het tankenpark. Na afronding van het bestuursrechtelijk onderzoek zal besloten worden of deze maatregel permanent van toepassing zal worden.
Op dit moment worden, onafhankelijke van elkaar, twee onderzoeken uitgevoerd namelijk een strafrechtelijk onderzoek door het Openbaar Ministerie en een bestuursrechtelijk onderzoek door SodM. Het doel van het bestuursrechtelijke onderzoek is om de oorzaken van het voorval te achterhalen en daarmee herhaling te voorkomen. Ondertussen heeft het bestuursrechtelijke onderzoek geleid tot aanpassing van het systeem en de operationele procedure van het tankenpark.
Wordt alle schade op de NAM verhaald?
Ja.
De ‘vingerscan-affaire in Spijkenisse’ |
|
Jasper van Dijk (SP), Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) |
|
|
|
|
Kent u de artikelen «Vingerscan-affaire Spijkenisse: vingerafdruk eisen is beestachtig»1 en «Gemeenten verzamelden illegaal vingerafdrukken»?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat er vier jaar lang illegaal vingerafdrukken van bijstandsgerechtigden zijn verzameld?
Het scannen en verzamelen van vingerafdrukken van bijstandsgerechtigden ter controle van hun aanwezigheid bij een werkbedrijf acht ik onwenselijk en bovendien in strijd met de geldende privacywetgeving.
In de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) worden vingerafdrukken aangemerkt als biometrische gegevens. Op grond van artikel 9, eerste lid, AVG worden dergelijke gegevens beschouwd als bijzondere persoonsgegevens waarvoor in principe een verwerkingsverbod geldt. Dit verbod is op grond van het tweede lid van artikel 9 niet van toepassing bij nadrukkelijke toestemming van de betrokkene, of als dit op grond van het recht van een lidstaat is bepaald, waarbij beoordeeld moet worden of dit evenredig is en de privacy is gewaarborgd. Toestemming van de bijstandsgerechtigde kan geen grondslag zijn voor verwerking van vingerafdrukken, omdat in deze verhouding tussen overheid en burger immers sprake is van een afhankelijkheidsrelatie en het dus geen in vrijheid gegeven toestemming betreft. In Nederland is de AVG nader uitgewerkt in de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG). In artikel 29 UAVG is geregeld dat dit verwerkingsverbod niet van toepassing is indien de verwerking noodzakelijk is voor authenticatie of beveiligingsdoeleinden. Deze bepaling geldt ook in de verhouding tussen gemeente en bijstandsgerechtigde, waarbij toestemming niet aan de orde is. De regeling in de AVG en UAVG verzet zich dus tegen het gebruik van vingerafdrukken van een bijstandsgerechtigde voor andere doelen dan authenticatie en beveiligingsdoeleinden, zoals een aanwezigheidscontrole in het kader van de bijstandsverplichtingen.
Zijn er meer gemeenten die biometrische gegevens verzamelen van bijstandsgerechtigden?
Het Ministerie van SZW beschikt, behoudens de situatie bij werkleerbedrijf Voorne-Putten Werkt, niet over de informatie of, en zo ja in welke mate, het voorkomt dat gemeenten biometrische gegevens verzamelen van bijstandsgerechtigden.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) inmiddels al actie ondernomen tegen deze gemeenten?
De Autoriteit Persoonsgegevens is een onafhankelijk opererende, toezichthoudende instantie die in principe geen informatie over lopende zaken deelt. Deze informatie wordt door de Autoriteit Persoonsgegevens beschouwd als niet-openbare informatie en wordt dus ook niet op de website van de Autoriteit Persoonsgegevens gepubliceerd. Tot op heden heeft er ook geen publicatie op de website plaatsgevonden van afgeronde onderzoeken en/of acties in dit kader. Ik kan dan ook geen uitspraken doen over eventuele door de Autoriteit Persoonsgegevens ondernomen acties.
Heeft u actie ondernomen naar aanleiding van dit nieuws? Zo ja, welke actie heeft u ondernomen? Zo nee, waarom niet?
De genoemde werkwijze bij werkleerbedrijf Voorne-Putten Werkt is inmiddels beëindigd. Ik zie daarom geen aanleiding voor nadere actie. Het is de verantwoordelijkheid van elke gemeente om de geldende privacyregels op een juiste wijze toe te passen. Desgewenst kunnen gemeenten hiervoor een beroep doen op de expertise van de VNG. Daarnaast kunnen zij uiteraard vragen voorleggen aan de Autoriteit Persoonsgegevens.
Vindt u ook dat de kortingen die zijn opgelegd omdat uitkeringsgerechtigden weigerden een vingerafdruk af te geven ongedaan moeten worden gemaakt?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet. Dit betreft ook de handhaving op de (arbeids-)verplichtingen. Controle op de rechtmatigheid van de uitvoering is de primaire bevoegdheid van de gemeenteraad. Wanneer in de uitvoeringspraktijk situaties ontstaan die naar de mening van de belanghebbende niet conform de wet zijn, staat er voor hem of haar een rechtsgang open. Het is uiteindelijk aan de rechter en niet aan de Staatssecretaris van SZW om op individueel niveau te toetsen of de gemeentelijke besluitvorming in dit kader voldoet aan de geldende wet- en regelgeving.
Vindt u ook dat bijstandsgerechtigden op deze manier worden behandeld als criminelen?
Het is het doel van de Participatiewet om eenieder in staat te stellen als volwaardig burger mee te doen in de samenleving en, daar waar kan, zo snel mogelijk aan het werk te helpen. Gemeenten bieden ondersteuning bij het vinden van werk, maar in de eerste plaats geldt een inspanningsverplichting van de bijstandsgerechtigde zelf om zo snel mogelijk uit de uitkering te komen. Aan het bijstandsrecht zijn namelijk arbeidsverplichtingen verbonden. Zo is de uitkeringsgerechtigde ook verplicht om gebruik te maken van een door de gemeente aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, zoals een re-integratietraject bij een werkleerbedrijf. Wordt een verplichting niet of onvoldoende nagekomen, dan kan de gemeente een maatregel opleggen.
Ik vind het belangrijk dat de regels worden nageleefd, want misbruik tast het maatschappelijk draagvlak onder onze sociale voorzieningen aan. Het regeerakkoord onderstreept dan ook dat handhaving op de naleving van de verplichtingen van uitkeringsgerechtigden een randvoorwaarde is voor een werkend stelsel van sociale zekerheid.
Bij zowel de ondersteuning bij het vinden van werk als bij handhaving op de naleving van verplichtingen is vertrouwen tussen de uitkeringsinstantie en de uitkeringsgerechtigde een relevante factor. Ik vind het met name belangrijk dat handhaving zoveel mogelijk effect resulteert. Daarom is «effectief handhaven» één van de hoofdlijnen in de SZW handhavingskoers 2018–2021.3 Het is van groot belang dat handhaving ook zorgvuldig en binnen de kaders van de wet geschiedt. De rechtszekerheid van een individu moet worden gewaarborgd en tegelijkertijd moeten uitkeringen rechtmatig worden verstrekt. De uitvoering is de primaire verantwoordelijkheid van het lokale bestuur.
Denkt u dat dergelijke maatregelen bijstandsontvangers ook daadwerkelijk aan het werk helpen? Deelt u de mening dat vanuit vertrouwen handhaven effectiever is?
Zie antwoord vraag 7.
Een alarmerende daling van studentenaantallen voor Nederlandse Taal en Cultuur |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Wat klopt er van het bericht dat de studentenaantallen voor Nederlandse Taal en Cultuur zich in een vrije val bevinden?1
In antwoord op de Kamervragen van lid Van der Molen2 heb ik geantwoord dat de instroom van de opleiding Nederlands aan universiteiten in vergelijking met 10 jaar geleden met ongeveer 60% is gedaald. Deze daling is de afgelopen jaren afgevlakt. Op basis van de nu bekende voorlopige aanmeldgegevens lijkt er reden tot zorg. De definitieve instroomcijfers van het huidige collegejaar zijn pas in januari bekend.
Wat gaat dit op termijn betekenen voor het tekort aan bevoegde eerstegraadsleraren Nederlands in de bovenbouw van havo en vwo?
Een dalend aantal afgestudeerden in de bachelor- en masteropleidingen Nederlands in het wetenschappelijk onderwijs draagt bij aan het tekort van leraren Nederlands en zal in ieder geval het streven naar meer wo-opgeleide leraren in het voortgezet onderwijs verder onder druk kunnen zetten. Vanuit de instellingen zijn diverse initiatieven gestart om de instroom te vergroten, zoals het Nationaal Platform voor de Talen. Het Platform is opgezet vanuit de faculteiten Geesteswetenschappen en het programmabureau Geesteswetenschappen3 en komt in 2019 met een Deltaplan voor de Talen. Het Nederlands heeft een bijzondere positie in het plan, naast de andere talen. Een van de belangrijke onderdelen van het beoogde Deltaplan is het vergroten van de toestroom naar de universitaire taalopleidingen. Daarnaast heb ik de KNAW gevraagd om tot een probleemanalyse en eventuele oplossingsrichtingen te komen voor de studie Nederlands.4
Hoe oordeelt u over de suggesties die prof. dr. M.P.J. Sanders doet voor manieren waarop de tendens kan worden gekeerd? Bieden deze voldoende perspectief om meer schoolverlaters te interesseren voor een studie Nederlandse Taal en Cultuur?
Ik vind het positief dat prof. Dr. M.P.J. Sanders en anderen suggesties doen om de instroom voor de opleiding Nederlandse Taal en Cultuur te vergroten. Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven is de sector nu aan zet om te bekijken wat met de suggesties te doen. Dit kan bijvoorbeeld door het enthousiasmeren van leerlingen in het voortgezet onderwijs voor het volgen van een lerarenopleiding op te pakken als activiteit van de regionale aanpak van het lerarentekort. Met deze regionale aanpak worden lerarenopleidingen en scholen gestimuleerd om in de regio met elkaar samen te werken om de tekorten tegen te gaan. Daarnaast wordt in het kader van curriculum.nu bekeken hoe het schoolvak Nederlands minder op vaardigheden en meer op inhoud kan worden gericht om meer scholieren voor het Nederlands te interesseren.
Het bericht ‘TenneT zegt miljoenencontract 380kv-lijn met Heijmans op, project loopt vertraging op’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «TenneT zegt miljoenencontract 380kv-lijn met Heijmans op, project loopt vertraging op?1
Ja.
Kunt u aangeven welke rol het kabinet als tenderverlener speelt in deze contracten?
TenneT heeft als netbeheerder van het landelijke hoogspanningsnet een aansluitplicht en de wettelijke taak om te zorgen voor voldoende transportcapaciteit op het hoogspanningsnet. Voor de daarvoor noodzakelijke investeringen stelt TenneT een investeringsplan op dat door mij getoetst wordt. TenneT besteedt onderdelen van de realisatie van de investeringen uit aan marktpartijen, zoals in dit geval het leveren van hoogspanningsmasten aan Heijmans Europoles B.V, en vervult daarmee de rol van aanbestedende dienst. De rijksoverheid heeft hier dus geen rol.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de uitrol van windparken op zee indien Tennet en HEP er niet uit komen?
Het contract met Heijmans Europoles B.V betreft hoogspanningsmasten voor de projecten «Zuid-West 380 kV West» (incl. Rilland) op de geplande hoogspanningstracés Borssele-Rilland en «Noord-West 380 kV» op het tracé Eemshaven-Vierverlaten. De beëindiging van de contracten heeft alleen directe gevolgen voor de planning van Zuid-West 380 kV West, inclusief de aftakking van station Rilland 380kV, dat momenteel wordt gebouwd. Er zijn vooralsnog geen consequenties voor de geplande inbedrijfname van Noord-West 380 kV.
Op basis van huidige inzichten verwacht TenneT voor Zuid-West 380 kV West een vertraging van minimaal een jaar. TenneT neemt echter alle mogelijke maatregelen om de planning te versnellen. Zo bereidt TenneT o.a. een nieuwe aanbesteding voor en treedt TenneT zo snel mogelijk in overleg met haar stakeholders over het vervolg van de projecten en de planningen. Om openbare aanbestedingsprocedures van deze omvang en complexiteit zorgvuldig te doorlopen, moet rekening worden gehouden met een doorlooptijd van minstens een half jaar na publicatie van de opdrachtomschrijving.
De vertraging in de planning heeft geen gevolgen voor de ontsluiting van de windparken in het windenergiegebied Borssele. De windparken zullen conform de planning in het ontwikkelkader windenergie op zee worden aangesloten. Wel is het zo dat tot de ingebruikname van Zuid-West 380 kV West het op sommige momenten kan voorkomen dat het landelijk hoogspanningsnet niet alle opgewekte elektriciteit kan afvoeren. Dit is sterk afhankelijk van de marktsituatie (productie/verbruik) en de weersomstandigheden (bijvoorbeeld veel wind) op dat moment. In het geval er toch congestie optreedt, neemt TenneT congestiemanagement-maatregelen en maakt daarvoor kosten. Deze kosten mag TenneT betrekken bij haar toegestane inkomsten en komen dus tot uiting in de transporttarieven.
Welke inzet pleegt u om te voorkomen dat dergelijke ontwikkelingen niet de uitrol van windparken op zee zullen belemmeren?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al aangaf heeft deze ontwikkeling geen gevolgen voor de uitrol van de windparken. Het is aan TenneT om te zorgen voor voldoende netcapaciteit en, indien nodig, om de benodigde congestiemaatregelen te nemen. Uiteraard heb ik TenneT om opheldering gevraagd en dring ik erop aan dat de realisatie van de betreffende verbindingen zo snel mogelijk wordt hervat.