Het bericht dat Nederland bewust geen vluchtelingen met medische problemen selecteert voor hervestiging |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending «Kinderen met Kanker: niet welkom»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland een maximum van 30 heeft gesteld aan het aantal vluchtelingen met een medische indicatie, inclusief hun familieleden dat geselecteerd kan worden voor hervestiging naar Nederland, en dat zelfs dit quotum niet wordt gevuld? Klopt het dat de reden hiervoor is dat de zorg voor medische gevallen een grotere belasting voor de Nederlandse samenleving is?
Het klopt niet dat Nederland een maximum heeft gesteld aan het aantal vluchtelingen met een medische indicatie dat kan worden geselecteerd en hervestigd naar Nederland.
Nederland kent sinds de invoering van het jaarlijkse hervestigingsquotum in de jaren 80 een sub quotum voor bepaalde medische zaken. Dit is al geruime tijd gesteld op maximaal 30 personen op jaarbasis, inclusief gezinsleden. Het sub quotum is destijds ingesteld als onderdeel van het «Ten or More» en het latere «Twenty or More» programma van de UNHCR, speciaal gericht op gehandicapte en zorgbehoevende vluchtelingen. Het aantal werd verantwoord geacht vanuit de gedachte dat bepaalde ernstige aandoeningen een grotere en langdurige belasting van de (lokale) samenleving met zich meebrengen. Zo is het vinden van geschikte huisvestiging voor vluchtelingen met een medische aandoening een continue uitdaging.
Het sub quotum betreft geen streefaantal, maar een maximaal aantal plaatsen binnen het totale quotum dat kan worden ingevuld met medische zaken die voldoen aan bepaalde voorwaarden. In de beoordeling staat centraal dat de noodzakelijke behandeling (d.w.z. medische expertise) niet in het land van opvang beschikbaar is en dat de behandeling moet leiden tot essentiële verbetering van de gezondheidssituatie. Hoe triest de situatie ook is voor de voorbeelden die worden aangehaald in de documentaire, deze voorbeelden voldoen hier geen van allen aan. Immers, in het land van opvang is behandeling aanwezig.
Zoals vanuit mijn departement voorafgaande aan de documentaire aan de betreffende journalisten ook is gemeld is er een verschil tussen zaken die voldoen aan de criteria voor het sub quotum medische zaken en zaken waarin een medische indicatie speelt.
Enkel zaken die door UNHCR als medische zaak worden voorgedragen kunnen worden getoetst aan de criteria voor het sub quotum. Als UNHCR een zaak voordraagt als medische zaak die niet voldoet aan de voorwaarden van het sub quotum betekent dit niet automatisch dat de zaak wordt geweigerd voor hervestiging. De beoordeling van een hervestigingsvoordracht is namelijk altijd een combinatie van alle individuele omstandigheden en kwetsbaarheden. Het samenstel van die factoren leidt ertoe dat de betreffende voorgedragen medische zaak voor hervestiging wordt geaccepteerd als betrokkene in aanmerking komt voor een asielvergunning in Nederland en er geen sprake is van contra-indicaties.
Daarnaast komt regelmatig voor dat UNHCR zaken waarbij ook sprake is van medische aandoeningen voordraagt onder een andere voordrachtcategorie dan «medical needs».
Zo is door de jaren heen het sub quotum steeds minder relevant geworden en levert het als zodanig in de praktijk geen beperking op voor de hervestiging van vluchtelingen met een medische aandoening. Vanwege deze constatering is eerder dit jaar al ambtelijk een traject ingezet om te onderzoeken of het medisch sub quotum als zodanig moet worden gehandhaafd dan wel afgeschaft of aangepast. Dit traject loopt nog.
Vanwege de teneur van de uitzending vind ik het belangrijk om te melden dat zowel UNHCR als ik ons niet herkennen in het beeld dat over en weer van elkaars werk en inzet wordt geschetst. In de meest recente hervestigingsmissie naar Libanon heeft de UNHCR vier gezinnen aan Nederland voorgedragen waarin sprake is van de voordrachtcategorie «medical needs». Al deze zaken zijn door Nederland geaccepteerd, evenwel niet in het kader van het medische sub quotum. Hierbij was ook sprake van betrokkenen met de ziekte Thalassemie, die in de uitzending bij wijze van voorbeeld wordt genoemd. Naar ik begreep waren de journalisten hier door UNHCR wel op geattendeerd.
Om verder te illustreren dat in de praktijk regelmatig zaken waarin sprake is van medische aandoeningen door UNHCR voor hervestiging aan Nederland worden voorgedragen en door Nederland geaccepteerd, ben ik samen met UNHCR nagegaan om hoeveel zaken het de afgelopen jaren ging met betrekking tot Libanon. In totaal zijn in 2016, 2017 en 2018 respectievelijk 40 zaken (circa 160 personen), 57 zaken (circa 150 personen) en 55 zaken (circa 210 personen) door UNHCR voorgedragen voor hervestiging uit Libanon.2 Ten aanzien hiervan was bij respectievelijk 2 zaken (circa 10 personen), 5 zaken (circa 20 personen) en 4 zaken (circa 20 personen) sprake van voordracht op grond van «medical needs».3 Al deze personen zijn door Nederland voor hervestiging geaccepteerd. In geen van de gevallen werd voldaan aan alle voorwaarden van het medisch sub quotum.
Tot slot merk ik op dat anders dan in de reportage lijkt te worden verondersteld een medische aandoening niet automatisch leidt tot kwetsbaarheid in de zin van hervestiging. Bovendien leidt een medische aandoening niet automatisch tot de conclusie dat hervestiging voor de betreffende vluchteling de beste en een duurzame oplossing is. Het is altijd een samenstel van alle individuele omstandigheden.
Waarom stelt u de belasting van de Nederlandse samenleving boven het beschermen van de meest kwetsbare gevallen in overbevolkte vluchtelingenkampen, waar adequate zorg vaak niet of niet voldoende aanwezig is?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat de rol die de Europese Unie (EU) op zich neemt in de bescherming van de vluchtelingen over de wereld niet in verhouding staat tot de rol van landen die doorgaans worden aangeduid als «de regio», zoals bijvoorbeeld Turkije, Jordanië en Libanon? Vindt u het rechtvaardig om de «belasting» van de zorg voor vluchtelingen met een medische indicatie overwegend bij deze landen neer te leggen? Zo ja, waarom?
De rol van landen in de regio bij de opvang van Syrische vluchtelingen wordt alom gewaardeerd en erkend, ook door de Europese Unie. De aanmerkelijke ondersteuning die de EU de afgelopen jaren heeft geleverd aan landen die veel vluchtelingen opvangen, zoals Turkije, Jordanië en Libanon, zijn daar een teken van. Deze financiële steun van de EU – alsmede aanzienlijke bilaterale bijdragen van EU-lidstaten afzonderlijk – draagt niet alleen bij aan de directe opvang van vluchtelingen. Er is naast steun voor vluchtelingen ook steun voor de gastgemeenschappen. De EU en EU-lidstaten geven steun voor de uitbreiding en verbetering van basisdienstverlening (waaronder gezondheidszorg) en infrastructuur in deze landen, bijvoorbeeld via het EU Trust Fundvoor de Syrië-regio en de concessionele leenfaciliteit van de Wereldbank. In het kader van de EU-compacts met Jordanië en Libanon wordt tevens gewerkt aan het verbeteren van toegang tot de Europese markt, bijvoorbeeld door de versoepeling van de «Rules of Origin». Nederland heeft sinds 2016 ruim EUR 300 miljoen bijgedragen om de perspectieven van vluchtelingen en gastgemeenschappen in de buurlanden van Syrië te verbeteren (bovenop de bijdragen voor noodhulp). Ook in de komende jaren blijven Libanon, Jordanië en Irak focuslanden voor het kabinet.
Deelt u de mening dat met hervestiging via de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) de EU juist een rol moet spelen in het opnemen van de meest kwetsbare vluchtelingen? Zo ja, waarom vallen daar vluchtelingen met een medische indicatie blijkbaar toch niet onder?
Hervestiging is bedoeld voor vluchtelingen die in het opvangland waar zij zich bevinden kwetsbaarder zijn ten opzichte van de andere vluchtelingen in dat opvangland, en niet kunnen terugkeren naar hun herkomstland of lokaal kunnen integreren. Hervestiging kan dan een duurzame oplossing zijn. Om te beoordelen of een vluchteling kwetsbaar is in de zin van hervestiging heeft de UNHCR zeven voordrachtcategorieën ontwikkeld. Al die categorieën leiden ertoe dat een vluchteling extra kwetsbaar kan zijn.
«Medical needs» is slechts een van die categorieën, naast onder andere «survivors of violence and/or torture» en «women and girls-at-risk». Als wordt voldaan aan de voorwaarden die gelden voor een specifieke categorie kan een vluchteling op die grond door de UNHCR voor hervestiging worden voorgedragen. Bovendien kunnen meerdere categorieën op een individuele zaak van toepassing zijn.
Een medische aandoening leidt niet automatisch tot kwetsbaarheid in de zin van hervestiging.
Hoe beoordeelt u de stelling van de UNHCR dat er een groot tekort is aan aangeboden hervestigingsplaatsen? Vindt u dat de EU hier een grotere bijdrage aan zou moeten leveren? Zo ja, wat bent u bereid te doen om dit te bewerkstellingen?
Het is bekend dat de vraag naar hervestigingsplaatsen het aanbod ver overstijgt. Met het besluit van de VS om aanzienlijk minder hervestigingsplaatsen aan te bieden is dat gat nog een stuk groter geworden. Dit is een punt van zorg, want hervestiging is een belangrijk beschermingsinstrument voor vluchtelingen die niet terug kunnen keren naar hun herkomstland, evenmin lokaal kunnen integreren, en in het opvangland kwetsbaarder zijn dan andere vluchtelingen. Ook in de integrale migratieagenda is hervestiging een kernelement als veilige, legale route voor vluchtelingen naar de EU en als middel van burden sharing met de opvanglanden. Nederland draagt deze boodschap actief uit in Europa.
De afgelopen jaren zijn steeds meer EU lidstaten zich gaan bezighouden met hervestiging. Het huidige tweejarige EU hervestigingsprogramma ten behoeve van 50.000 hervestigingsplaatsen4 is meer dan een verdubbeling ten opzichte van het vorige programma. Ook het kabinet heeft, zoals u bekend, de hervestigingsinzet verhoogd.
Daarnaast is de EU een belangrijke donor van UNHCR. In 2017 stond de EU met een bijdrage van EUR 426 miljoen op de derde plaats van wereldwijde donoren. In 2018 telt de bijdrage van de EU aan UNHCR op het moment van schrijven EUR 444 miljoen. In Libanon is de EU momenteel de tweede grootste donor van UNHCR.
In 2018 heeft Nederland een algemene (ongeoormerkte) bijdrage aan UNHCR beschikbaar gesteld van EUR 33 miljoen en behoort daarmee tot de top-4 donoren van ongeoormerkte bijdragen aan UNHCR wereldwijd. UNHCR blijft daarnaast de komende jaren voor Nederland een belangrijke partner bij de uitvoering van programma’s voor opvang in de regio. Voor Libanon en Jordanië worden momenteel extra bijdragen aan UNHCR overwogen voor sociale protectie van kwetsbare Syrische vluchtelingen.
Het bericht ‘Ruim duizend automobilisten onder invloed van drugs’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ruim duizend automobilisten onder invloed van drugs»?1
Ik ben bekend met het artikel. Het opleiden van opsporingsambtenaren, het uitvoeren van het bloedonderzoek en het inplannen op zitting door het OM kosten tijd en daarom duurde het een paar maanden voordat de eerste drugszaken onder de nieuwe wetgeving door de rechter behandeld werden. Tot en met september 2018 zijn inmiddels 613 van deze nieuwe zaken op zitting geweest. In de periode van oktober 2018 tot en met januari 2019 zijn nog eens 201 personen gedagvaard voor het rijden onder invloed van drugs. Van de resterende zaken is nog geen zittingsdatum bekend, naar verwachting worden die begin 2019 behandeld.
Heeft u ook in het artikel gelezen dat er ruim 1250 automobilisten betrapt zijn die onder invloed van drugs achter het stuur zaten, dat hiervan inmiddels 250 zaken op zitting zijn geweest en dit betekent dat er nog zo’n 1000 zaken behandeld moeten worden? Gaat dit nog gebeuren? Zo ja, op welke termijn gaat dit gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer men onder invloed van cannabis achter het stuur gezeten heeft kan men volgens het artikel rekenen op een boete van 850 euro en mag men een paar maanden niet rijden. Is dit de standaard strafmaat of wordt hier ook vanaf geweken?
Als er sprake is van rijden onder invloed van cannabis, waarbij de concentratie van die stof in het bloed de grenswaarde heeft overschreden, geldt als uitgangspunt voor de strafeis tabel 4 van de Richtlijn voor strafvordering rijden onder invloed van alcohol en/of drugs en rijden tijdens een rijverbod. Deze richtlijn geeft een strafeis van 850 euro boete en 6 maanden rijontzegging voor een first offender en enkelvoudig gebruik. De maximumstraf voor rijden onder invloed van cannabis bedraagt een gevangenisstraf van drie maanden of een geldboete van de derde categorie. De rechter bepaalt de precieze hoogte van de sanctie.
In het Wetsvoorstel Aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten wordt voorgesteld de strafmaat van rijden onder invloed van drugs te verhogen van drie maanden gevangenisstraf naar een gevangenisstraf van één jaar.
In hoeverre kan de politie bij een drugstest aantonen hoeveel drugs er zijn gebruikt? Is de hoeveelheid drugs van invloed op de strafmaat?
De speekseltester is een voorselectiemiddel, dat bij een positieve uitslag een indicatie geeft welk soort drugs zijn gebruikt, maar niet hoeveel. Daarom is bloedonderzoek noodzakelijk zodat kan worden vastgesteld dat er daadwerkelijk sprake is geweest van drugsgebruik en of de wettelijke limieten voor drugs zijn overschreden.
Omdat niet duidelijk per stof vast te stellen is in welke mate het gevaar voor de verkeersveiligheid stijgt afhankelijk van de hoeveelheid van de stof (bij alcohol is dit wel mogelijk) zijn er enkel grenswaarden vastgesteld. Bij overschrijding van de grenswaarde is er sprake van strafbaar gedrag; in de afweging van een zaak is het aan de rechter om dan de straf te bepalen. Bij de strafmaat wordt daarnaast wel rekening gehouden met het feit of er sprake is van gebruik van een combinatie van soorten drugs. Bij combinaties van meerdere drugs al dan niet met alcohol liggen de straffen hoger dan bij enkelvoudig gebruik van een drug.
In hoeveel procent van de gevallen is het zo dat personen die onder invloed van drugs achter het stuur hebben gezeten een taakstraf krijgen? Is al inzicht in het aantal recidivisten dat meerdere malen is gepakt met drugs op achter het stuur? Zo ja, geven deze cijfers aan dat de strafmaat wellicht herzien moet worden?
In de periode van 1 juli 2017 tot 1 oktober 2018 is aan 512 personen door de rechter een straf opgelegd wegens overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Daarbij is in 235 gevallen een taakstraf opgelegd (46%). Er is nog onvoldoende zicht op het aantal recidivisten.
Hoe vaak wordt er in geval van een ongeluk een drugstest gedaan? In hoeveel gevallen waarbij sprake was van een ernstig ongeval was er sprake van het onder invloed zijn van drugs?
Indien de politie aanleiding ziet om een speekseltest uit te voeren zal die indien mogelijk na een ongeluk worden uitgevoerd. De aanleiding kan gelegen zijn in het aantreffen van drugs in het voertuig, gevaarlijk rijgedrag of uiterlijke kenmerken van de bestuurder.
In 2018 is tot nu toe bij 147 ernstige ongelukken (ongelukken met letsel of dodelijke ongelukken) een speekseltest uitgevoerd. De politie ontvangt de uitslagen van het NFI, maar registreert niet afzonderlijk of het een positieve of negatieve uitslag betreft. Ik ben voornemens met de politie te spreken over mogelijkheden voor meer afzonderlijke registratie, waarbij ook dit punt aan de orde zal komen.
In tegenstelling tot alcoholgebruik, mag de politie bij drugsgebruik het rijbewijs niet meteen invorderen. Waarom mag dit niet? Bent u van plan om dit te gaan wijzigen?
De politie mag net als bij alcoholgebruik het rijbewijs invorderen bij vermoeden van ongeschiktheid wegens rijden onder invloed.
Aangezien er momenteel veel blaastesten worden uitgevoerd door middel van fuiken, waarom wordt er op zulke momenten niet ook meteen op drugs gecontroleerd? Is de politie voornemens deze controles ook uit te voeren bij grote festivals, dance-events en andere meerdaagse evenementen waarbij het vermoeden bestaat dat drugs gebruikt worden?
Door de sociale media is de effectiviteit van fuiken afgenomen. De politie maakt daarom meer gebruik van dynamische verkeerscontroles en gebruikt de speekseltester indien daartoe aanleiding is (zie ook het antwoord op vraag 6). Dat laat onverlet dat ook fuikcontroles belangrijk zijn en dat de politie er voor kan kiezen (ook) op de uitvalswegen van festivals te controleren op rijden onder invloed van drugs. Vanwege de duur van de afname van de speekseltester zal normaliter niet iedereen kunnen worden getest op het gebruik van drugs.
Is er momenteel genoeg handhaving binnen de politie om dit soort drugstesten uit te voeren? Deelt u de mening dat het opsporen en vervolgen van mensen die onder invloed van drugs achter het stuur zitten enorm kan bijdragen aan de verkeersveiligheid?
Het is belangrijk dat er wordt gehandhaafd op het verbod om te rijden onder invloed van drugs. Ik deel de mening dat dit kan bijdragen aan de verkeersveiligheid. Daarom is dit ook een van de prioriteiten van de teams Verkeer van de politie.
Het bericht ‘Trekkerrijbewijs zorgt voor uitsluiten buitenlandse stagiaires’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Trekkerrijbewijs zorgt voor uitsluiten buitenlandse stagiaires»?1
Ja.
Is het waar dat mensen in Nederland alleen een land- en bosbouwtrekker (LBT) en een voertuig met beperkte snelheid (MMBS) mogen besturen als men een Nederlands rijbewijs heeft voor de categorie T of een Nederlands rijbewijs met de categorie B, mits afgegeven voor 1 juli 2015?
Ja, met dien verstande dat de rijbewijsplicht alleen voor het besturen van trekkers op de openbare weg geldt. Overigens mag ook met een EU rijbewijs B afgegeven voor 1 juli 2015 en (EU) rijbewijs C een land- en bosbouwtrekker (LBT) en een voertuig met beperkte snelheid (MMBS) worden bestuurd.
Kunt u toelichten waarom personen met een rijbewijs categorie B afgegeven voor 1 juli 2015 wel een LBT en of MMBS mogen besturen en personen met een rijbewijs categorie B afgegeven na deze datum niet?
Uitgangspunt is dat voor het besturen van LBT's en MMBSen het rijbewijs T vereist is. Bestuurders die voor 1 juli 2015 een B-rijbewijs hebben gekregen, houden de bevoegdheid om daarmee LBT's en MMBSen te blijven besturen. Zij worden geacht voldoende rijervaring te hebben opgedaan om de verkeersveiligheid niet nadelig te beïnvloeden.
Wat vindt u van de situatie dat buitenlandse stagiaires, afkomstig uit een land waar men geen rijbewijs T kent, maar die wel in het bezit zijn van een rijbewijs B geen LBT of MMBS mogen besturen?
Zij mogen voor de beoefening van de besturing en bediening van landbouwwerktuigen op eigen terrein een LBT of MMBS besturen. Echter voor het rijden op de openbare weg moeten ze een in Nederland geldig rijbewijs hebben. De belangrijkste reden voor de invoering van het T-rijbewijs is het verbeteren van de verkeersveiligheid.
Kunt u aangeven welke eisen werden gesteld aan het behalen van een rijbewijs B voor 1 juli 2015 en welke na 1 juli 2015?
De eisen voor het behalen van het rijbewijs B zijn met de invoering van het T rijbewijs niet gewijzigd.
Kunt u aangeven waarom een rijbewijs B in Frankrijk gebruikt mag worden voor het besturen van een personenauto, een LBT en een MMBS en dit in Nederland alleen gebruikt mag worden voor het besturen van een personenauto, tenzij het rijbewijs behaald is voor 1 juli 2015?
De Europese Unie heeft geen regels opgesteld ten aanzien van het T-rijbewijs.
De regeling van het T-rijbewijs is daarmee een nationale aangelegenheid.
Kunt u aangeven wat het verschil in vraag 6 is tussen een rijbewijs behaald in Frankrijk voor 1 juli 2015 en na 1 juli 2015?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven welke landen in Europa een rijbewijs T kennen?
België, Duitsland, Bulgarije, Tsjechië, Estland, Ierland, Kroatië, Luxemburg, Hongarije, Oostenrijk, Polen, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Finland en Noorwegen hebben op hun nationale rijbewijs een categorie staan voor landbouwvoertuigen. Niet in alle landen heet dit de categorie T. De eisen aan het rij-examen voor landbouwvoertuigen verschillen per land.
Deelt u de mening dat de huidige situatie een blokkade opwerpt voor buitenlandse stagiaires afkomstig uit landen waar men geen rijbewijs T kent? Zo nee, waarom niet?
Stagiaires kunnen ervaring opdoen met het werken met landbouwwerktuigen op besloten terrein.
Over het wetsvoorstel is destijds advies gevraagd aan o.a. LTO Nederland, de AOC Raad, Aequor, CUMELA Nederland, STOAS Wageningen, Vilentum Hogeschool en de SBV. Er is daarbij niet gebleken dat er mogelijke problemen zouden zijn met buitenlandse stagiaires omdat deze niet op de openbare weg zouden mogen rijden.
Deelt u de mening dat de uitwisseling van buitenlandse studenten van toegevoegde waarde is en deze blokkade opgelost zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Buitenlandse studenten kunnen voldoende werkervaring opdoen met het werken met landbouwvoertuigen op eigen terreinen. Uitgesloten wordt alleen het rijden op de openbare weg. De eis van het T-rijbewijs is in overeenstemming met het recht van de Europese Unie. De eis is non-discriminatoir en geldt voor iedereen, ongeacht nationaliteit. De eis is gerechtvaardigd om onze gezamenlijke doelstelling, het bevorderen van de verkeersveiligheid, te behalen.
Verblijf op vakantieparken |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de brief van BelangenVereniging Vrij Wonen te Beekbergen aan de Kamer?
Ja.
Wat is het landelijke beleid rondom het permanent wonen op vakantieparken?
Het beleid ten aanzien van ruimtelijke ordening en gebruik van recreatiewoningen is gedecentraliseerd. Of recreatiewoningen permanent bewoond mogen worden wordt dus lokaal vastgesteld. Zo bepaalt het gemeentelijke bestemmingsplan de gebruiksmogelijkheden van gronden en bebouwing.
In dit bestemmingsplan kan de gemeenteraad bijvoorbeeld de bestemming wonen, recreatie of beide functies aan in het plan begrepen gronden of bebouwing toekennen. Van belang is dat bestemming en gebruik met elkaar overeenkomen. Wanneer een recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan permanent wordt bewoond, is de gemeente in beginsel gehouden om daar handhavend tegen op te treden. Indien er aanleiding voor is kan de gemeente permanente bewoning ook toestaan door in het bestemmingsplan alsnog een woonbestemming toe te kennen, of een omgevingsvergunning voor afwijkend gebruik te verlenen, mits dat niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en daar geen regels van de provincie en het Rijk aan in de weg staan. Daarnaast kan de gemeente onder omstandigheden besluiten om permanente bewoning (tijdelijk) toe te staan door, onder voorwaarden, een persoonsgebonden omgevingsvergunning te verlenen of een gedoogbeschikking af te geven.
Deze verschillende opties geven ruimte om handhavend op te treden om problematische bewoning tegen te gaan, maar ook gebruik te maken van vakantieparken als (tijdelijke) aanvulling op de woningmarkt.
Wat is de bestuurlijke definitie van het begrip «wonen»? Wat is het verschil met de begrippen «verblijven» en «recreëren»?
Het toegestane gebruik van gronden en bebouwing wordt geregeld in bestemmingsplannen. Gemeenten bepalen zelf welke invulling zij daarbij aan de begrippen «wonen», «verblijven» en «recreëren» geven.
Op welke manier wordt er gehandhaafd op permanente bewoning op vakantieparken?
De handhaving van overtredingen van ruimtelijke ordeningsregelgeving betreft een discretionaire bevoegdheid waar de gemeente zelf invulling aan geeft. Handhaving kan op verschillende manieren plaatsvinden. Gemeenten kunnen daarbij bijvoorbeeld gebruik maken van last onder dwangsom, bestuursdwang en het strafrecht.
Welke feiten zijn doorslaggevend bij het opleggen van bestuursrechtelijke sancties vanwege permanente bewoning op vakantieparken? In hoeverre mogen gemeenten voor deze controles gebruikmaken van externe (private) bedrijven?
In algemene zin kan slechts een bestuursrechtelijke sanctie worden opgelegd wanneer bij of krachtens de wet gestelde normen worden overtreden. Wanneer het gemeentebestuur belast is met de bestuursrechtelijke handhaving van die normen, kunnen ook bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen worden getroffen.
Wanneer het wettelijke regime dat niet uitsluit, kan (een deel van) de handhaving ook bij een niet-ondergeschikte, bijvoorbeeld een externe (private) partij worden belegd, die dan onder verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur handelt.
Bent u ervan op de hoogte dat op vakantiepark Buitenplaats Horsterwold te Zeewolde contractueel is overeengekomen dat de eigenaren maximaal 40 weken per jaar mogen recreëren in hun vakantiewoning – om permanente bewoning te ontmoedigen – en dat de aard van het gebruik van de recreatiewoning doorslaggevend is voor het aanmerken van de woning als hoofdverblijf? Deelt u de mening dat het op deze manier voor de bewoners volstrekt onduidelijk is hoelang zij op het park mogen verblijven?
In de brief van de Belangenvereniging Vrij Wonen aan de Tweede Kamer uit maart 2018 is geen melding gemaakt over Buitenplaats Horsterwold. Verder betreft het hier een privaatrechtelijke overeenkomst tussen twee partijen, waarbij ik geen inzicht heb in de zaken die daarin zijn overeengekomen. Het staat partijen vrij om daar zelf afspraken in te maken, zolang zij zich aan geldende wet- en regelgeving houden.
Zoals ik ook in eerdere antwoorden aangaf, is zowel het beleid ten aanzien van ruimtelijke ordening als ten aanzien van het gebruik van recreatiewoningen gedecentraliseerd. Gemeenten kunnen zelf invullen hoe zij beleid op dit punt vorm geven. Ik doe daarom geen uitspraak over uitingen van wethouders.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van VVD-wethouder Van der Es van Zeewolde «dat de eigenaren volgens het contract weliswaar 40 weken per jaar in hun woning mogen recreëren, maar dat dit tegelijkertijd ook wordt gezien als permanente bewoning»? Hoe legt u deze tegenstrijdigheid aan de eigenaren uit, die door deze gemeentelijke wanorde ten einde raad zijn?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre mag bij het vaststellen van permanente bewoning rekening worden gehouden met absurde omstandigheden als de aanwezigheid van bloemen op tafel, een auto op de oprit, gemaaid gras, schone ramen etc.?
De bevoegdheden voor de toezichthouder staan in de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 5.13 van de Awb bepaalt dat een toezichthouder slechts gebruik maakt van zijn bevoegdheden voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van de taak nodig is.
Deelt u de mening dat het bizar is dat controleurs door de ramen van de woning naar binnen kijken om vast te stellen of de bloemen op tafel vers zijn en of de woning schoon en opgeruimd is – om vervolgens te oordelen of er sprake is van permanente bewoning?
Zie antwoord vraag 8.
Is deze controle de normale gang van zaken? Op hoeveel – en welke – andere vakantieparken wordt er zo met de eigenaren van vakantiewoningen omgegaan?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid permanente bewoning op vakantieparken mogelijk te maken – ook in verband met het woningtekort?
Zoals genoemd beschikken gemeenten over diverse mogelijkheden om permanente bewoning op vakantieparken onder omstandigheden (tijdelijk) toe te staan. Dit vergt maatwerk op decentraal niveau van gemeenten en provincies. In algemene zin kan ik aangeven dat het van verschillende factoren afhangt of een recreatiepark geschikt is voor permanente bewoning. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de kwaliteit van de woningen, het niveau van de algemene voorzieningen, bereikbaarheid en de rol die het recreatiepark speelt of kan spelen in de toeristische sector in de regio.
Op 29 november a.s. zal de actie-agenda vakantieparken worden gepresenteerd op de Vakantieparkentop. Daarin wordt aandacht besteed aan het verbeteren van het inzicht in aard en omvang van vakantieparken en de bewoning. Bovendien is er ook aandacht voor het recreatieve perspectief van de parken.
Toename van werkende armen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) «Als werk weinig opbrengt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat cijfers (absoluut en relatief) over het hoge aantal en de verdere toename van werkende armen zorgwekkend is?
De bestaande armoede onder werkenden is een bron van zorg. De voornaamste oorzaak van armoede onder werkenden ligt bij het werken van weinig uren per week of het maken van weinig winst als zelfstandige. Tegelijkertijd laat het SCP-rapport zien dat werk de grootste kans biedt om uit de armoede te komen. Werk is dus een goede manier om uit de armoede te komen, mits je voldoende uren werkt als werknemers of voldoende winst maakt als zelfstandige.
De toename schrijft het SCP toe aan verschillende ontwikkelingen sinds het begin van de jaren »90 tot 2014. Zo heeft de gestegen welvaart door de toename van het aantal hoogopgeleide tweeverdiener gezinnen geleid tot een hogere armoedegrens. Ook noemt het SCP de achterblijvende lonen, dalende winsten onder zzp’ers en een toename van de werkloosheid. Het is moeilijk precies de vinger te leggen op een oorzaak. Deels heeft de crisis dus een groot effect gehad op de werkloosheid en de inkomens van huishoudens, maar anderzijds is de gemiddelde welvaart ook gestegen in de periode daarvoor, waardoor de armoedegrens ook omhoog is gegaan.
De inzet van dit kabinet is dat iedereen voelt dat het nu beter gaat met de economie. De meest recente koopkrachtcijfers bevestigen dat beeld. Zo gaat 96% van de huishoudens er in 2019 op vooruit. Verder is van belang dat mensen met een laag inkomen weten dat er gemeentelijke regelingen zijn waar ze mogelijk recht op hebben. Zoals bijzondere bijstand en schuldhulpverlening, maar ook zaken als een stadspas of een kindpakket. Daarom gaat het kabinet met gemeenten in gesprek over dit rapport.
Bent u van mening dat de grote groep zelfstandigen, die als werkende armen worden beschouwd, geen echte zelfstandigen zijn? Deelt u de mening van het SCP dat dit komt vanwege het ontbreken van minimumtarieven voor zelfstandigen? Welke maatregelen gaat u op de korte termijn nemen om de groep zelfstandigen die als werkende armen worden beschouwd te ondersteunen?
Het SCP laat in haar onderzoek zien dat er een omvangrijke groep zelfstandigen is met een laag inkomen, wat volgens het SCP wordt verklaard door lage uurtarieven waartegen zij werken. Het kabinet ziet ook dat er op de arbeidsmarkt een groeiende groep kwetsbare zelfstandigen tegen een laag uurtarief actief is, waarbij soms sprake is van schijnzelfstandigheid. Daarover maakt het kabinet zich zorgen. Daarom zijn er in het regeerakkoord maatregelen aangekondigd waarmee, met name aan de onderkant van de arbeidsmarkt, schijnzelfstandigheid en concurrentie op arbeidsvoorwaarden, wordt tegengegaan. Met betrekking tot deze groep gaat het om de aangekondigde invoering van de Arbeidsovereenkomst bij laag tarief (ALT) als er bij zelfstandigen sprake is van een laag tarief en activiteiten met een lange duur of als reguliere activiteiten worden uitgevoerd. In de brief van 22 juni jl.2 bent u geïnformeerd over de stand van zaken van de uitwerking van deze maatregelen. Dit najaar wordt u opnieuw hierover geïnformeerd.
Hoe kijkt u verder aan tegen de toename van het aantal opgeknipte flexibele banen? Ziet u deze opgeknipte banen, maar ook oproep- en nulurencontracten, ook als één van de redenen dat gezinnen onder de armoedegrens komen? Bent u bereid om maatregelen te nemen, zoals het verbieden van nulurencontracten, om het aantal kleine baantjes terug te dringen? Kunt u tevens aangeven hoeveel kleine baantjes er bij de overheid waren?
Het Sociaal en Cultureel Planbureau constateert inderdaad dat mensen met een atypische arbeidsrelatie, zoals bijvoorbeeld mensen die op oproepbasis met een nulurencontract werken, een verhoogd armoederisico hebben. De regering vindt dat oproepcontracten mogelijk moeten blijven waar dit past bij de noodzakelijke flexibiliteit. De helft van de mensen die op oproepbasis werkzaam zijn geeft aan scholier of student te zijn. Voor scholieren kunnen oproepcontracten goed te combineren zijn met studie of opleiding. Dat er een correlatie is tussen atypische contracten en armoede betekent in de ogen van het kabinet niet noodzakelijkerwijs dat er ook een causaal verband is. Deze relatie is complex. Het kabinet ziet echter dat de onzekerheid over werktijden en aantal uren bij oproepbanen voor sommige groepen werkenden knelt, wat ook in het rapport wordt geconstateerd.
Daarom is in het regeerakkoord afgesproken dat bij oproepbanen voorkomen moet worden dat er sprake is van permanente beschikbaarheid van werkenden daar waar de aard van de werkzaamheden dat niet vereist. Het wetsvoorstel Arbeidsmarkt in balans bevat daarom voorstellen die regelen dat werknemers die op een korte termijn worden opgeroepen niet zijn gehouden gehoor te geven aan een oproep en dat, bij een te late afzegging door de werkgever, recht op loon ontstaat. Ook dient een werkgever na 12 maanden een aanbod te doen voor een arbeidsovereenkomst met een vast aantal uren, waardoor meer werkzekerheid ontstaat. Dit wetsvoorstel wordt naar verwachting dit najaar bij uw Kamer ingediend. Daarnaast zal in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Deeltijdwerk worden gekeken of er belemmeringen zijn die weggenomen kunnen worden, zodat deeltijders meer uren kunnen werken.
Om een beeld te geven hoe vaak kleine baantjes voorkomen bij de overheid is hieronder een tabel opgenomen van de sectoren Rijk, Gemeenten, Provincies en Waterschappen met daarin het percentage dienstverbanden met een arbeidsduur van 12 uur of minder over de jaren 2016/2017. De personen die in deeltijd werken hoeven niet de kritische groep te behoren die het SCP in haar onderzoek noemt. Ondanks het kleine aantal uren werk per week kunnen deze mensen namelijk wel economisch zelfstandig zijn omdat hun eigen inkomens hoog genoeg is, of is er een bewuste keuze voor deeltijdwerk omdat de partner voldoende inkomen heeft.
2016
2017
Rijk
0,52%
0,62%
Gemeenten
1,05%
0,94%
Provincies
0,38%
0,37%
Waterschappen
0,28%
0,31%
Hoe kijkt u aan tegen de signalering van het SCP dat veel gemeenten werkende armen niet in beeld hebben? Bent u bereid om samen met gemeenten een actieplan te starten om deze werkende armen te bereiken en zodoende ook te ondersteunen? Bent u tevens bereid gemeenten, en de Waddeneilanden vanwege de specifieke kenmerken van seizoensarbeid door toerisme en de langere reistijd voor meer en beter betaalde werkgelegenheid, te ondersteunen om het probleem van werkende armen op te lossen?
Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor het armoede- en schuldenbeleid en voor het bieden van hulp en ondersteuning aan kwetsbare burgers. De Participatiewet biedt gemeenten de mogelijkheid om ook aan werkenden met een laag inkomen ondersteuning te bieden, zodat zij op of boven de bijstandsnorm uit kunnen komen. Gemeenten kunnen deze mensen ondersteunen bij het zoeken naar een baan met voldoende uren en door het aanvullen van het inkomen tot bijstandsniveau. Tevens kunnen gemeenten op basis van individueel maatwerk ondersteuning bieden via de bijzondere bijstand. De invulling van dit beleid binnen de wettelijke kaders is gedecentraliseerd naar gemeenten. Het kabinet vindt het belangrijk dat gemeenten eenieder die tot de doelgroep behoort weten te bereiken en gepaste ondersteuning kunnen bieden en dat mensen met een laag inkomen weten dat er gemeentelijke regelingen zijn, waar ze mogelijk recht op hebben. Nu blijkt uit dit onderzoek dat gemeenten werkenden met een laag inkomen zonder bijstandsverleden niet goed op de radar hebben en niet weten hoe ze bereikt kunnen worden. Tevens blijkt dat deze mensen zelf niet snel de weg naar de gemeente weten te vinden, wegens onbekendheid met het bestaan van gemeentelijke regelingen of angst voor een stigma. Beide situaties zijn onwenselijk. Het kabinet gaat met de VNG over het rapport in gesprek, om te bezien hoe gemeenten werkenden met een laag inkomen beter kunnen bereiken en ondersteunen.
Het bericht ‘Staat wil deal met Volkert van der Graaf’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Waarom onderhandelt het openbaar ministerie (OM) met de gewetenloze moordenaar van Pim Fortuyn?1 Waarom probeert het OM te verdoezelen dat zij met deze moordenaar onderhandelt?
De voorzieningenrechter in Den Haag heeft op 29 mei 2018 de meldplicht van Van der G. geschorst. Op 10 september 2018 vond een zitting plaats in het kader van het door het OM ingestelde hoger beroep tegen deze schorsing. Het Gerechtshof te Den Haag heeft tijdens deze zitting het voorstel gedaan om zonder rechterlijke tussenkomst tot overeenstemming te komen over het voortzetten van de meldplicht in een andere vorm. Partijen (het OM en de betrokkene) hebben deze voorzet opgepakt en zijn, zoals gebruikelijk is bij dit soort juridische procedures, – buiten aanwezigheid van anderen – met elkaar in gesprek gegaan.
Kent u de verkiezingsbeloften van de Minister-President dat Volkert van der Graaf nooit op proefverlof zou gaan?2 Waarom heeft u (en uw voorganger) dit en de vervroegde vrijlating dan toch laten gebeuren? Deelt u de mening dat die laffe, slappe rechters Volkert van der Graaf destijds gewoon levenslang hadden moeten opleggen?
Het is uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) achterwege moet worden gelaten. In deze zaak heeft de rechter hier geen grond voor geacht.
Het past mij niet een oordeel te vellen over een rechterlijke uitspraak. Welke beslissing passend is, is aan de rechter. Hij heeft daarbij oog voor alle omstandigheden van het individuele geval en weegt, zoals ook in mijn brief benoemd, alle betrokken belangen – inbegrepen die van de maatschappij en de nabestaanden – mee om tot een oordeel te komen.
Waarom werd door u of uw diensten gesuggereerd dat deze moordenaar naar het buitenland zou emigreren terwijl hij gewoon in Nederland verblijft? Beseft u dat Volkert van der Graaf wederom een aanslag op onze democratie pleegt door ons rechtssysteem te tarten en u, die laffe rechters en dat slappe OM keihard uitlacht?
Voorop staat dat pas aan de hand van een concreet voornemen om te verhuizen naar het buitenland kan worden beoordeeld of dit binnen een v.i.-traject mogelijk is. Ten aanzien van de eventuele wens van Van der G. om te emigreren kan ik zeggen dat voor hem gelden dezelfde regels gelden, met de daarbij behorende onmogelijkheden, als voor andere ondertoezichtgestelden. Ik heb evenwel begrepen dat bij het OM (nog) geen concreet voornemen bekend is.
Deelt u de mening dat het een extra klap in het gezicht is van de samenleving in het algemeen en de nabestaanden in het bijzonder dat Volkert van der Graaf, die leeft van een uitkering, proces na proces start en dat de belastingbetaler dit allemaal bekostigt?
Voor de Van der G gelden dezelfde rechten als voor iedere andere Nederlander in een vergelijkbare situatie.
Klopt het bericht dat Volkert van der Graaf zich niet meer fysiek hoeft te melden maar slechts een keer in de acht weken de Reclassering een verslagje moet sturen?3 Onderkent u dat u met dit akkoord met deze koelbloedige moordenaar de rechtstaat ondermijnt?
Met ingang van 2 oktober jl. is weer sprake van een meldplicht waaraan Van der G. zich moet houden. De meldplicht houdt in dat betrokkene zich elke acht weken moet melden bij de reclassering door middel van het indienen van een schriftelijk verslag. Afhankelijk van de inhoud van het verslag vindt hierna een gesprek plaats. Het eerder opgelegde contact- en mediaverbod blijft onverminderd van kracht en ook het evaluatiegesprek met het OM, dat iedere zes maanden plaatsvindt, blijft gehandhaafd. Zoals ik in mijn brief schrijf, is het OM – dat belast is met het toezicht op het nakomen van voorwaarden – positief gestemd over dit resultaat.
Bent u bereid vandaag nog Volkert van der Graaf op te pakken zodat hij zijn straf volledig in de cel zal uitzitten? Bent u bereid ervoor te zorgen dat Volkert van der Graaf na het uitzitten van zijn straf Nederland verlaat en nooit meer terugkeert?
Nee.
Het bericht ‘Schrik bij hoogbejaarde: Leiden halveert huishoudelijke hulp’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «schrik bij hoogbejaarde: Leiden halveert huishoudelijke hulp»?1
Ja.
Vindt u het wenselijk dat gemeenten zonder overleg, keukentafelgesprek of persoonlijk contact regelingen gaan aanpassingen die een halvering van het budget tot gevolg hebben? Zo nee, hoe gaat u dit oplossen?
Voor de beantwoording van deze vragen is navraag gedaan bij de gemeente Leiden. Uit deze navraag blijkt dat de gemeente per 1 januari 2018 een nieuwe regeling heeft ingevoerd voor huishoudelijke ondersteuning. Op basis van jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep heeft de gemeente besloten om opnieuw te kijken naar het stelsel van huishoudelijke ondersteuning en is de algemene voorziening voor huishoudelijke ondersteuning komen te vervallen en worden nu maatwerkvoorzieningen verstrekt aan degenen waarvan is vastgesteld dat zij daarop zijn aangewezen.
In het oude stelsel kregen alle cliënten met een persoonsgebonden budget (pgb), waaronder de mevrouw in kwestie, voor dezelfde vorm van huishoudelijke ondersteuning allemaal hetzelfde bedrag. Dit stelsel kwam naar de mening van de gemeente onvoldoende tegemoet aan het uitgangspunt van maatwerk; er werd immers geen onderscheid gemaakt voor cliënten die vanwege bijzondere verzwarende omstandigheden meer en/of vaker huishoudelijke ondersteuning per week nodig hadden ten opzichte van andere cliënten. Volgens de nieuwe regeling krijgen cliënten die bijzondere verzwarende omstandigheden hebben een hoger budget en cliënten zonder deze bijzondere omstandigheden vaak een lager budget dan voorheen. Daarnaast heeft de gemeente per 1-1-2018 een driedeling in de hoogte van de pgb-tarieven aangebracht; naast een tarief voor het inhuren van iemand uit sociaal netwerk, kan een cliënt een tarief krijgen voor iemand die dit bedrijfsmatig doet als zelfstandige of vanuit een professionele instelling.
De gemeente heeft op basis van alle beschikbare informatie van de cliënten (hun dossier en gegevens over hun huidige gebruik van hun pgb) de herbeoordeling gedaan om de cliënten per 1 januari 2019 in te delen in met of zonder bijzondere verzwarende omstandigheden. Bij onvoldoende (actuele) informatie is (telefonisch) contact opgenomen met cliënten. Cliënten met een relatief grote achteruitgang in hun budget zijn door de gemeente gebeld met een uitleg, voordat de beschikking is verstuurd. In de beschikking heeft de gemeente, aanvullend op de formele mogelijkheid van bezwaar, de mogelijkheid om contact op te nemen indien betrokkene nog vragen heeft of van mening is dat de nieuwe voorziening onvoldoende aansluit op de eigen situatie.
De gemeente Leiden heeft in het kader van de herbeoordeling persoonlijk contact opgenomen met de 90-jarige Leidse mevrouw. In dit contact is niet gebleken dat er inmiddels sprake was van gewijzigde omstandigheden. Om die reden en vanwege de driedeling in tarifering is haar vervolgens een beschikking toegezonden met een aankondiging van een verlaging van het pgb per 1 januari 2019.
Waarom is het persoonsgebonden budget van deze 90-jarige mevrouw gehalveerd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat het persoonsgebonden budget van deze 90-jarige Leidse niet wordt gehalveerd? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Leiden is naar aanleiding van het bovenstaand bericht in gesprek gegaan met de betrokken mevrouw, bijgestaan door een familielid. Er is op basis van nieuwe aanvullende informatie geconstateerd dat er sprake is van bijzondere verzwarende omstandigheden – als bedoeld in de nieuwe regeling – in haar situatie. Dit resulteert voor haar een verhoging van het pgb voor huishoudelijke ondersteuning ten opzichte van het in de beschikking van september jl. aangekondigde bedrag.
Doorvoer van militaire goederen via Schiphol en anderen Nederlandse havens |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aan de Kamer over de herziening van de Europese dual use verordening waarin de Minister onderschrijft dat robuuste «due diligence» («gepaste zorgvuldigheid») van groot belang is bij de exportcontrole van dual use goederen?1
Ja.
Wat verwacht Nederland van bedrijven die dergelijke goederen uit- dan wel doorvoeren? Omvat dit ook de verplichting om de autoriteiten te informeren over de mensenrechtenrisico’s die de uitvoer of doorvoer met zich meebrengt?
Voor de uitvoer van strategische goederen is een exportvergunning altijd noodzakelijk. In sommige gevallen is dit ook het geval bij doorvoer, afhankelijk van het feit of het militaire of dual usegoederen betreft.
Bij een aanvraag voor vergunningen wordt getoetst of het aannemelijk is dat de goederen worden ingezet voor militair eindgebruik, proliferatiedoeleinden of mensenrechtenschendingen. Indien bedrijven beschikken over een globale vergunning dienen zij bovendien in het bezit te zijn van een door de overheid goedgekeurd Internal Compliance Program (ICP). Een toets op mensenrechten-schendingen is een van de criteria op basis waarvan een ICP wordt goedgekeurd.
Indien een exporteur er kennis van draagt dat niet-vergunningplichtige goederen ingezet zullen worden ten behoeve van militair eindgebruik of proliferatie dan is hij verplicht om dit te melden bij de overheid. Daarnaast zijn er momenteel enkele regelingen van kracht in Nederland op basis waarvan uit mensenrechtenoverwegingen een verbod of een vergunningplicht is ingesteld voor de export van niet-vergunningplichtige goederen.
Exporteurs zijn daarnaast verplicht alle informatie aan te leveren, die relevant is voor de beoordeling van een aanvraag voor een exportvergunning, waaronder mogelijke risico’s op mensenrechtenschendingen.
Tevens verwacht het kabinet van exporteurs dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen naleven. Exporteurs worden hier sinds kort ook schriftelijk op gewezen wanneer zij een exportvergunning ontvangen. Een algemene verplichting om autoriteiten over mogelijke mensenrechtenschendingen te informeren bestaat als zodanig niet.
Het bericht 'Berispte ambtenaar blijft actief in vrouwenrechten' |
|
Nevin Özütok (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Berispte ambtenaar blijft actief in vrouwenrechten»?1
Ja.
Klopt het bericht dat een ambtenaar van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, die als coördinator werkte voor een internationaal project om vrouwenrechten te beschermen, zich schuldig heeft gemaakt aan (seksuele) intimidatie, financieel machtsmisbruik en pesten?
Er zijn klachten over ongewenste omgangsvormen ingediend tegen een ambtenaar van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze zijn onderzocht door een speciale klachtencommissie. Zes van de klachten zijn gegrond verklaard.
Klopt het bericht dat zes klachten tegen hem gegrond zijn verklaard? Zo ja, onder welke categorie vielen de gegronde klachten (seksuele intimidatie, financieel machtsmisbruik en pesten)?
Zie antwoord vraag 2.
Wat voor gevolgen heeft dit gehad voor de desbetreffende ambtenaar?
De ambtenaar heeft een disciplinaire maatregel opgelegd gekregen.
Klopt het bericht dat de desbetreffende ambtenaar is overgeplaatst naar een andere afdeling, in een gelijkwaardige functie, waar hij nog steeds werkt op het gebied van vrouwenrechten? Zo ja, bent u voornemens de desbetreffende ambtenaar te laten werken in die functie?
Nadat klachten waren binnengekomen is de betrokken ambtenaar onmiddellijk overgeplaatst. In het functieprofiel van de huidige functie staan vrouwenrechten niet benoemd. In verband met de privacy van betrokkene kan ik geen verdere uitspraken doen over de precieze invulling van deze functie.
Vindt u dat de desbetreffende ambtenaar hiermee is gestraft voor zijn gedrag?
Ja, er is een disciplinaire maatregel opgelegd.
Kunt u zich voorstellen dat het voor slachtoffers van wie de klachten gegrond zijn verklaard, onbegrijpelijk is dat hij op het gebied van vrouwenrechten en in een gelijkwaardige functie kan blijven werken?
Na oplegging van de disciplinaire maatregel, moet de betrokken ambtenaar verder werkzaam kunnen zijn binnen de verschillende beleidsterreinen van het ministerie.
In het profiel van de huidige functie van de betrokken ambtenaar staan vrouwenrechten niet benoemd, al blijven vrouwenrechten natuurlijk wel intrinsiek onderdeel van het Nederlandse buitenlandse beleid.
Bij de uitvoering van de functie van de betrokken ambtenaar hoort ook contact met externe partijen, waaronder ngo’s, aangezien dit een onlosmakelijk onderdeel van het werken bij dit ministerie is.
Het spreekt voor zich dat contact tussen de ambtenaar en betrokken ngo-medewerkers vermeden zal worden.
Vindt u het verstandig dat de desbetreffende medewerker nog steeds een rol heeft waarbij hij contact heeft met niet-gouvernementele organisaties (ngo's)?
Zie antwoord vraag 7.
Denkt u dat iemand die zich schuldig heeft gemaakt aan (seksuele) intimidatie jegens vrouwen, de beste persoon is om de Nederlandse inzet op het gebied van vrouwenrechten te vertegenwoordigen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat als het klopt dat klachten op het gebied van seksuele intimidatie, financieel machtsmisbruik en pesten gegrond zijn verklaard, het niet houdbaar is dat deze ambtenaar op een dergelijke positie blijft werken?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid maatregelen te nemen om te zorgen dat ambtenaren die zich schuldig hebben gemaakt aan seksuele intimidatie en financieel machtsmisbruik, niet kunnen werken op een plek waar zij vrouwenrechten moeten versterken respectievelijk gaan over subsidies van de Nederlandse overheid?
Elke casus moet individueel worden beoordeeld. Disciplinaire maatregelen worden gebaseerd op een zorgvuldige weging van de feiten en omstandigheden.
Hoe is de klachtenprocedure binnen de ministerie vormgegeven?
De behandeling van klachten van ongewenste omgangsvormen vindt plaats door een klachtencommissie, samengesteld uit ambtenaren van het ministerie, eventueel aangevuld met externe experts. De commissie hoort partijen en getuigen en concludeert op basis daarvan of, en zo ja, in welke mate klachten gegrond zijn. Daarna beslist het ministerie over een eventuele disciplinaire maatregel. Indien klagers niet tevreden zijn met de gevolgde procedure kunnen zij zich wenden tot de Nationale ombudsman.
Is er bij het ministerie, dan wel de rijksoverheid, een onafhankelijke vertrouwenspersoon die bij grensoverschrijdend gedrag advies en bijstand kan bieden? Zo ja, in hoeverre is de vertrouwenspersoon zelf beschermd om zaken onafhankelijk te kunnen op te pakken en te onderzoeken?
Net als de meeste andere werkgevers in de sector Rijk, heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken naast een Centrale Coördinator Integriteit een aantal vertrouwenspersonen, zowel op het departement als op de vertegenwoordigingen in het buitenland. Tevens heeft het ministerie een externe vertrouwenspersoon. Medewerkers kunnen zich voor advies tot deze vertrouwenspersonen wenden bijvoorbeeld als zij ongewenst gedrag in hun werkomgeving ervaren. De vertrouwenspersonen kunnen gevraagd en ongevraagd de ambtelijke leiding adviseren over zaken die het welbevinden van medewerkers betreffen. Ik heb geen reden om aan te nemen dat zij niet veilig en onafhankelijk kunnen opereren.
Tot welke aanscherpingen inzake klachten over grensoverschrijdend gedrag gaat het ministerie over, zodat de sociale veiligheid van vrouwen en mannen op de werkvloer gewaarborgd is?
Ik neem maatregelen om het melden laagdrempeliger te maken, zowel voor mijn eigen ambtenaren als voor externe partijen. Zo komt er een meldpunt waar externen grensoverschrijdend gedrag door BZ-ambtenaren kunnen melden. Tot slot maak ik nog meer werk van nazorg voor melders en gaan we na hoe we transparantie over meldingen kunnen vergroten. We maken de werkomgeving samen veiliger door het gesprek op de werkvloer te blijven voeren over zaken als integriteit, diversiteit en inclusiviteit.
Het gestegen aantal zelfmoorden van jongeren die Jeugdhulp krijgen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u het item «Grote zorgen over suïcidepogingen jongeren in gesloten jeugdzorg» in Nieuwsuur, gezien?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling in het item dat veel jongeren in de jeugdhulp niet tijdig de juiste hulp krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen?
Uit de Eerste evaluatie van de Jeugdwet bleek dat de hulpverlening eerder en beter moet aansluiten bij wat kinderen en gezinnen nodig hebben. Het hoofddoel van het programma Zorg voor de jeugd is om dit te realiseren. Gezamenlijk met de gemeenten, de aanbieders en de cliëntenorganisaties werken we de komende jaren aan de uitvoering ervan. Vóór het Wetgevingsoverleg van 12 november 2018 ontvangt u de eerste voortgangsrapportage, waarin ik inga op de ondernomen acties.
Wat zijn volgens u de oorzaken dat het aantal jongeren in de jeugdhulp dat zelfmoord pleegt, is gestegen in de afgelopen jaren?
Op deze vraag kan ik nu geen antwoord geven. Op 24 september heeft de staatsecretaris van VWS u mede namens mij een eerste duiding gezonden van de suïcidecijfers van jongeren in 2017.2 Daaruit bleek dat van 81 jongeren die in 2017 suïcide hebben gepleegd er tien in een instelling verbleven. In december 2018 komt er een verdiepende rapportage waarin de onderzoekers zoveel als mogelijk de 81 casussen nader in beeld brengen, onder andere over de ontvangen jeugdhulp. Ook vindt een vergelijking met voorgaande jaren plaats.
Daarna volgt nog een verdiepend onderzoek naar de specifieke context van de 81 jongeren. De eindrapportage daarvan verschijnt september 2019.
Deelt u de mening dat ook het aantal zelfmoordpogingen beter bijgehouden moet worden? Bent u bereid hierover afspraken te maken met de jeugdhulpinstellingen en de Inspectie en hen hierin te ondersteunen?
Wanneer een jeugdige binnen een instelling een suïcidepoging doet met ernstig schadelijk gevolg, dienen de instellingen dit te registreren en te analyseren. Zij hoeven niet iedere poging aan de inspectie te melden. De inspectie beziet dan of er sprake is van een calamiteit die nader moet worden onderzocht.
Ik zie geen aanleiding om hierover andere afspraken te maken.
Bent u bereid om in het door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangekondigde onderzoek naar het gestegen aantal suïcides, ook onderzoek te doen naar de context van suïcides in de jeugdhulp?
Ja. Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe kan het dat een groep kwetsbare kinderen, zoals (depressieve) seksueel misbruikte en/of uitgebuite meisjes, geen adequate zorg krijgen?
De meeste jongeren die jeugdhulp nodig hebben, krijgen tijdig passende hulp. Maar als er sprake is van jongeren met ernstige meervoudige complexe problematiek is dat helaas niet altijd het geval. Dat kunnen we teruglezen in rapportages van de IGJ als sprake geweest is van een calamiteit. Ook ontvang ik signalen vanuit de gespecialiseerde jeugdhulp dat het vaak ingewikkeld is om meteen de juiste diagnose te stellen, en de beste behandelplek te vinden. Ik neem deze signalen uiterst serieus, want de gevolgen van onvoldoende en te late hulp kunnen zeer schadelijk zijn voor de ontwikkeling van deze kinderen.
De IGJ neemt passende zorg op in haar werkplan voor 2019. Zij zal onder andere de voortgang (van de uitvoering) van de afspraken in het kader van het programma Zorg voor de Jeugd volgen.
Hoe beoordeelt u het dat jeugdhulpinstellingen ervaren dat ze deze kinderen niet naar geschiktere plekken kunnen doorplaatsen vanwege financieringsafspraken in het stelsel? Herkent u dit? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Kinderen moeten op tijd de passende hulp krijgen. Financieringsafspraken mogen daarvoor geen belemmering vormen. Als die toch een probleem vormen, kan een instelling een beroep doen op het regionale expertteam om ervoor te zorgen dat het kind de hulp krijgt die nodig is.
Welke acties heeft u ondernomen naar aanleiding van de stelling van de Nationaal rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen dat het belangrijk is dat kwetsbare meisjes direct de juiste zorg krijgen en ze niet in gesloten inrichtingen thuishoren? Wat gaat u op korte en middellange termijn doen?
Zoals ik heb aangegeven in het programma Zorg voor de Jeugd heeft elk kind recht op een liefdevolle en stabiele omgeving om in op te groeien. Langdurig verblijf in een grote instelling is voor geen enkel kind goed. Daarom gaan we het aantal gesloten plaatsingen terugdringen en ook de duur van plaatsingen verkorten. De Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen deed onderzoek naar de slachtoffers die de verschillende vormen van jeugdhulp ontvingen met als aanleiding seksueel geweld. Als het gaat om slachtoffers van seksueel geweld waartoe ook slachtoffers van loverboys in het rapport van de Nationaal rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen speelt veiligheid een belangrijke rol. Als kinderen zich onttrekken of onttrokken worden aan de zorg, kan door tussenkomst van de rechter een kind gesloten worden geplaatst.
Bij het ontwikkelen van alternatieven spelen deze risico’s een grote rol. We hebben het hier over een grote verandering die niet van de ene op de andere dag gerealiseerd is en vraagt om inzet van alle partners in de jeugdhulp. Met aanbieders en gemeenten ben ik hierover in overleg en in de voortgangsrapportage van het programma Zorg voor de Jeugd zal ik u informeren over de laatste stand van zaken.
Het Onderzoek: ‘Redenen waarom eigenaren aanbod schade-afhandeling niet hebben geaccepteerd’ |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van het feit dat ruim 70% van de 235 woningeigenaren uit het onderzoek het aanbod van de NAM (veel) te laag vindt? Vindt u deze mensen onterecht ontevreden? Kunt u dat toelichten?1
Ik heb in het debat van 5 juli jl. aan uw Kamer toegezegd dat ik vanuit mijn monitorende rol zou uitzoeken wat beweegredenen zijn voor bewoners om niet akkoord te gaan met het aanbod van NAM. Het betreft dus een onderzoek onder degenen die het aanbod van NAM hebben afgewezen. Deze groep is niet representatief voor alle bewoners die een aanbod hebben gehad voor de afhandeling van «oude» schade.
De beweegredenen die in het onderzoek naar voren komen, wijzen erop dat bewoners zich om uiteenlopende redenen niet kunnen verenigen met het aanbod van NAM. Zij stellen prijs op een extern oordeel van de Arbiter Bodembeweging over het aanbod van NAM, omdat zij bijvoorbeeld NAM niet meer vertrouwen, omdat zij het aanbod van NAM onvoldoende vinden of om andere redenen. De bewoners die aan NAM hebben laten weten het aanbod van NAM niet te accepteren, hebben hun schademelding voorgelegd aan de Arbiter Bodembeweging. Dit is een laagdrempelige route om een onafhankelijk oordeel te krijgen over hun schademelding.
Wat vindt u van het feit dat de ruime meerderheid, namelijk 77%, onvoldoende informatie heeft gekregen om een juiste afweging te maken? Denkt u dat de NAM te weinig informatie heeft verstrekt? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat 82% van de respondenten vindt dat de NAM zich niet (voldoende) constructief heeft opgesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het verschil in opvatting over de oorzaak van de schade bij 86% van de huiseigenaren? Denkt u dat deze mensen teveel willen?
Zie antwoord vraag 1.
Gelooft u oprecht dat de NAM de 5138 gevallen die wel het bod accepteerden wel een toereikend bod heeft gedaan? Kunt u zich voorstellen dat mensen een bod accepteren om er maar van af te zijn? Kent u de voorbeelden uit het Zwartboek dat ik u heb aangeboden nog, waarin mensen aangeven de strijd niet meer aan te kunnen? Weet u nog dat juist deze strijd zorgt voor vele gezondheidsrisico’s in de provincie Groningen?
In het debat met uw Kamer op 5 juli 2018 heb ik het zwartboek van het lid Beckerman ontvangen. Ik heb in dat debat aangegeven zelf ook signalen te hebben ontvangen van individuele schademelders. Alle signalen heb ik samen met de commissaris van de Koning bij NAM onder de aandacht gebracht, waarbij NAM het aanbod van deze bewoners opnieuw heeft bekeken. Dit heeft in een aantal gevallen tot een herzien aanbod geleid van NAM aan de schademelder. Daarnaast heeft NAM acties ondernomen naar aanleiding van dit zwartboek. Zie ook de bijlage bij de Kamerbrief «afhandeling schade door gaswinning in Groningen» van 1 oktober 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 526, bijlage «Eindrapportage afhandeling «oude» schade»).
Alle 6.199 bewoners die bij NAM op de lijst van oude schadegevallen stonden, zijn door NAM voorzien van een aanbod. Uiteindelijk heeft 84 procent van de schademelders het aanbod van NAM geaccepteerd. Ik kan mij voorstellen dat sommige mensen, na een langdurige procedure die hen tijd en energie heeft gekost, het aanbod van NAM wellicht schoorvoetend hebben geaccepteerd. Voor de mensen die het aanbod van NAM niet hebben geaccepteerd, is er de Arbiter Bodembodembeweging om een onafhankelijk oordeel te krijgen over hun schademelding.
Een aanvullend onderzoek naar de beweegredenen waarom mensen wel het aanbod hebben geaccepteerd, heeft geen meerwaarde meer voor de aanpak van «oude» schade. Deze aanpak is inmiddels in de afrondende fase beland, zonder een actieve rol van NAM, met een onafhankelijk oordeel van de Arbiter Bodembeweging. De commissaris van de Koning en ik houden ook hier de vinger aan de pols. Aan de hand van de reeds uitgevoerde onderzoeken kunnen verschillende lessen worden getrokken voor de toekomstige behandeling van schademeldingen die niet meer in het private domein, maar in het publieke domein plaatsvindt.
Waarom is er geen onderzoek gedaan naar de beweegredenen van de mensen die het bod wel hebben geaccepteerd? Bent u bereid daar alsnog een onderzoek naar in te stellen?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u dat het onderzoek duidelijk maakt of de NAM het goed heeft gedaan? Zo ja, op welke feiten baseert u die mening?
Het betreft een onderzoek naar de beweegredenen van bewoners om het aanbod van NAM af te wijzen. Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 1 tot en met 4 ben ik van oordeel dat zij er goed aan doen hun zaak voor te leggen aan de Arbiter Bodembeweging. Het onderzoek geeft geen inhoudelijk oordeel over het functioneren van NAM. Ik stel vast dat het aanbod van NAM voor ruim 84% van de gevallen tot een uitkomst heeft geleid en zal met interesse de uitspraken van de Arbiter Bodembeweging over de overige gevallen volgen.
In hoeveel van de door de arbiters behandelde casus heeft de NAM in de afgelopen jaren gelijk gekregen? Hoe vaak kregen huiseigenaren van de arbiters een beter bod? Bent u bereid om ook bij deze 235 huiseigenaren te kijken welk percentage een beter bod krijgt om zo beter inzicht te krijgen in de kwaliteit van het bod van de NAM? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen overzicht van het aantal gevallen waarin arbitrage heeft geleid tot een hoger aanbod van NAM. De gegevens waarnaar gevraagd wordt, worden door de Arbiter Bodembeweging niet op deze manier vastgelegd. De Arbiter Bodembeweging behandelt het geschil over de schade op basis van de beschikbare informatie. Het is hierbij lang niet altijd mogelijk één partij in het gelijk te stellen. Een voorbeeld hiervan is dat de Arbiter kan adviseren dat een deel van, maar niet alle, door de bewoner gemelde schade voor vergoeding in aanmerking komt. Zoals gezegd zullen de commissaris van de Koning en ik de afwikkeling van de oude schadegevallen bij de Arbiter Bodembeweging in de gaten houden.
Wat gaat u doen om te zorgen dat iedereen met een «oude schade» krijgt waar hij of zij recht op heeft?
Ik heb in januari van dit jaar geconstateerd dat vanwege discussies over aansprakelijkheid zo’n zesduizend bewoners met openstaande schademeldingen van vóór 31 maart 2017 lang op afhandeling van deze schademeldingen hebben moeten wachten, wat tot veel onzekerheid leidde. Ik heb daarom destijds met NAM afgesproken dat zij voor deze «oude» schadegevallen een ultieme poging zouden doen om deze schadegevallen voor 1 juli naar tevredenheid van bewoners af te handelen. Deze schademeldingen zijn conform het gedane aanbod afgehandeld.
Ongeveer 16 procent van de bewoners heeft het aanbod van NAM niet geaccepteerd. Uit het onderzoek naar de beweegredenen blijkt dat veel schademelders die het aanbod van NAM hebben afgewezen, het aanbod van NAM niet toereikend vinden. Deze bewoners zijn bij de Arbiter Bodembeweging aan het juiste adres om hier een extern oordeel op te vragen. NAM geeft uitvoering aan de uitspraken van de Arbiter Bodembeweging. De inspanningen van de Arbiter Bodembeweging zijn er op gericht om in september 2019 tot afronding te komen. Ik zal deze afwikkeling nauwlettend volgen en heb zoals ik de Kamer heb medegedeeld (Kamerstuk 33 529, nr. 526) verzoeken van de Arbiter Bodembeweging om extra capaciteit welwillend in behandeling nemen.
Wat vindt u een acceptabele termijn waarbinnen de schade moet worden afgehandeld? Deelt u de mening dat alle schadegevallen binnen zes maanden afgehandeld zouden moeten worden? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat dit zal gebeuren?
De inspanningen van de Arbiters zijn er op gericht om in september 2019 tot afronding te komen van de aangemelde «oude» schadegevallen. De Arbiter Bodembeweging heeft ingezet op een verdubbeling van de afhandelsnelheid onder andere door capaciteitsuitbreiding. Zodra de Arbiters aangeven hoeveel extra capaciteit noodzakelijk is, zal ik dit verzoek welwillend in behandeling nemen.
Voedingskosten van militairen |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten vanuit alle hoeken van de landmacht dat militairen nu ook hun eigen voedingskosten moeten registreren?
Militairen hebben onder bepaalde voorwaarden aanspraak op gratis huisvesting en een tegemoetkoming in de voedingskosten. De voorwaarden staan beschreven in de nieuwe Regeling Huisvesting en Voeding Militairen 2018 (RHVM2018). De noodzaak tot aanpassing zat in een aantal redenen.
In de vorige Regeling Huisvesting en Voeding Militairen kwam een militair die geen eigen huishouding voerde niet in aanmerking voor de regeling. Deze regeling was door een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep onrechtmatig geworden. In overleg met de sociale partners is, in het Arbeidsvoor-waardenakkoord 2017 – 2018, de regeling aangepast. In de RHVM2018 komt de voorwaarde van het voeren van een eigen huishouding niet meer voor. Daarnaast willen we met de RHVM2018 misbruik of onrechtmatig gebruik van de regeling voorkomen.
Daarom is in het Arbeidsvoorwaardenakkoord 2017 – 2018 onder meer opgenomen dat de RHVM2018 wordt gekenmerkt door het criterium van «daadwerkelijk gebruik» en een declaratieregeling. Tevens is er met de sociale partners afgesproken om, met een overgangsregeling, het onrechtmatig gebruik van de regeling aan te pakken.
Klopt het dat militairen de eigen voedingskosten niet langer gestort krijgen op hun persoonlijke rekening courant? Zo ja, waarom?
Nee. De militairen krijgen de voedingskosten gestort op dezelfde rekening waarop zij ook het salaris gestort krijgen.
Klopt het dat militairen elke dag moeten inklokken op vaak trage en schaars voorhanden computers die op de kazerne aanwezig zijn om die voedingskosten vergoed te krijgen?
Militairen hoeven niet dagelijks in te klokken. Een militair die aanspraak maakt op de RHVM2018 heeft in sommige omstandigheden geen recht op een tegemoetkoming in de voedingskosten. Zo krijgt een militair bijvoorbeeld tijdens oefeningen gratis voeding van Defensie. De militair kan deze maaltijden dan niet declareren. De militair kan één keer per maand, op een zelfgekozen tijdstip, de reeds voor hem ingevulde declaratie op juistheid controleren. Deze controle kan de militair binnen tien minuten uitvoeren.
Het invullen van de declaraties is daarbij niet meer gebonden aan de computers op de werkplekken maar kan ook via de telestick op een eigen computer of met gebruik van de DIDO-app die op iedere smartdevice kan worden gedownload.
Klopt het dat ze elke dag zelf moeten bijhouden of ze aanwezig zijn bij oefeningen of niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zich voorstellen dat onze militairen moe worden van de opstapeling van onzinnige regels en dat de arbeidsvreugde bij Defensie inmiddels tot een dieptepunt is gedaald?
Defensie wil dat haar militairen zich kunnen richten op hun primaire taak en streeft daarom naar het verminderen van de regeldruk. We zoeken daarbij naar een juiste balans. In deze balans worden nu de bestaande interne regels opgeschoond en eenvoudiger opgeschreven. Daarnaast worden, daar waar dit kan, bevoegdheden die eerder centraal waren belegd gemandateerd aan ondercommandanten waardoor er sneller kan worden ingespeeld op zaken die spelen op de werkvloer. Denk hierbij aan de vereenvoudigde bestelprocedure voor producten en diensten tot 15.000 Euro (excl. BTW).
Bent u bekend met de berichten dat sommige militairen zo moe zeggen te zijn van alle bureaucratie en stompzinnige regeldruk dat ze zeggen te willen stoppen bij Defensie na het afmaken van hun nog lopende contract?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de opvatting dat militairen – die letterlijk hun leven op het spel zetten voor ons land – het werk niet onnodig moeilijk moet worden gemaakt? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om de situatie van onze militairen te verbeteren?
Zie antwoord vraag 5.
Het onderzoek van de Consumentenbond dat veel winkels zich schuldig maken aan nepaanbiedingen |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Winkels hardleers met nepaanbiedingen»?1
Ja.
Kunt u de conclusies uit het onderzoek bevestigen en daarbij aangeven hoe vaak dergelijke nepaanbiedingen voorkomen?
Ik heb geen gegevens over hoe vaak dergelijke nepaanbiedingen voorkomen. Zie verder het antwoord op vraag drie van het lid Moorlag (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr.379).
Deelt u de mening dat een groot deel van de winkels hun gedrag niet heeft verbeterd na eerder onderzoek in 2014?
Op basis van het onderzoek van de Consumentenbond kan ik dat niet concluderen. In het artikel schrijft de Consumentenbond dat er enkele partijen zijn die hun gedrag niet hebben aangepast naar aanleiding van het vorige onderzoek van de Consumentenbond, maar ook dat er winkels zijn die wel hun gedrag hebben aangepast. Overigens constateert de Consumentenbond ook dat er bij bouwmarkten en supermarkten geen sprake is van nep-prijzen. Zie verder ook de antwoorden op vraag vier van het lid Moorlag (2018Z16903).
Kunt u aangeven of aanvullende maatregelen nodig zijn om prijsmisleiding in de toekomst te voorkomen en een impuls te geven aan de consumentenbescherming?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het feit dat een aanzienlijk deel van de winkels niet op de hoogte is van de Wet Oneerlijke Handelspraktijken?2
Ik vind het goed dat de Consumentenbond dergelijk onderzoek doet, hierdoor blijven de ACM en ik scherp op structurele overtredingen van de consumentenregelgeving. Het onderzoek van de Consumentenbond is gedaan bij veertig webwinkels en in de fysieke winkels in drie sectoren (drogisterijen, bouwmarkten en supermarkten). Op basis daarvan kunnen geen algemene conclusies worden getrokken over in hoeverre de regels worden nageleefd.
Kunt u aangeven waarom voorlichting op dit gebied tekort schiet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Militairen zonder handschoenen in ijskoud Polen’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Militairen zonder handschoenen in ijskoud Polen»?1
Ja.
Klopt het dat militairen het moeten doen met kogelwerende vesten waarvan de beschermende delen al jaren over datum zijn? Klopt het dat daar zelfs vesten bijzitten van negen jaar oud? Klopt het dat de Verenigde Staten deze vesten direct weggooit na het bereiken van de houdbaarheidsdatum?
Het Nederlandse Ministerie van Defensie hanteert geen vaste houdbaarheidstermijn voor kogelwerende vesten. Vesten die in omloop zijn worden vervangen wanneer ze zijn beschadigd, technisch verouderd of niet meer aan de eisen van de gebruikers voldoen. Zie tevens kamerbrief inzake «Antwoord op kamervragen over kleding en uitrusting» d.d. 26 oktober 2018 (Kamerstuk 27 830, nr. 270). Navraag door het KCT leert dat de Verenigde Staten geen eenduidig beleid voeren in dezen.
Wat zijn de veiligheidsvoorschriften wanneer het gaat om kogelwerende vesten? Aan welke normen en standaarden moeten kogelwerende vesten voldoen?
De vesten moeten voldoen aan de eisen die vastgelegd zijn in het programma van eisen. Ballistische artikelen die door Defensie zijn verworven, worden getest voorafgaand aan de afname van de eerste serie, de zogenaamde validatieserie. Ook worden daaropvolgende leveringen gekeurd. Ten slotte worden de ballistische artikelen voorafgaand aan opslag en verstrekking steekproefsgewijs getest door TNO. Deze testen omvatten ook fysieke ballistische testen. Dit betreft de algemene situatie voor de standaard scherfvesten binnen Defensie. Zie, voor de specifieke situatie bij het KCT, tevens de kamerbrief inzake «Antwoord op kamervragen over kleding en uitrusting» d.d. 26 oktober 2018 (Kamerstuk 27 830, nr. 270).
Waarom worden kogelwerende vesten waarvan de garantiedatum is vervallen niet direct vervangen? Hoe waarborgt u de veiligheid van Nederlandse militairen wanneer de fabrikant niet meer garant staat voor de werking van kogelwerende vesten?
Kunt u de fabrikant aansprakelijk stellen wanneer er onverhoopt slachtoffers vallen door ondeugdelijke kogelwerende vesten waarvan de garantiedatum is vervallen?
Zijn er orders geplaatst om de eerder genoemde vesten te vervangen? Zo ja, wanneer worden deze verwacht en wat wordt er in de tussentijd gedaan met de vesten die over de datum zijn?
Klopt het dat alle kogelwerende vesten met vervallen garantiedatum vóór een uitzending worden getest door TNO?
Hoe waarborgt u de veiligheid van militairen tijdens oefeningen wanneer zij verplicht kogelwerende vesten moeten dragen? Test TNO ook alle kogelwerende vesten voorafgaand aan een oefening?
Wat zijn de voorschriften wat betreft het dragen van brandwerend ondergoed tijdens oefeningen en missies?
Er zijn geen algemene voorschriften die het dragen van brandwerende kleding voorschrijven bij oefeningen en missies. Wel kan een Defensieonderdeel dit specifiek aangeven. CLSK heeft bijvoorbeeld voor vliegers en brandweerpersoneel deze aanvullende eis gesteld.
Klopt het dat militairen van de Luchtmobiele Brigade begin dit jaar tijdens een oefening een brandende barricade over moesten zonder brandwerend ondergoed? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de veiligheidsvoorschriften? En waarom is dit brandwerend ondergoed niet beschikbaar gesteld?
Biedt een gevechtspak te allen tijde voldoende bescherming tegen brand tijdens een oefening of missie bij vuur?
De bescherming die kleding kan bieden tegen vlammen en vuur is beperkt. Kleding kan de gebruiker enige tijd afschermen van de directe inwerking van vlammen en vuur op de huid. Deze tijdsduur is afhankelijk van de intensiteit van de vuurhaard, het aantal kledinglagen en de samenstelling van die lagen. Bij de aanschaf van kleding wordt een afweging gemaakt tussen het risico van brand, de mogelijkheden die kleding biedt de gebruiker hiertegen te beschermen, draagcomfort en duurzaamheid. Deze afweging zal per gebruikersgroep en operatie verschillen.
Wat zijn de voorschriften binnen Defensie voor wat betreft het verschaffen van (winter)jassen en handschoenen op oefeningen en missies? Klopt het dat dit pas wordt verstrekt bij temperaturen van min 5 en kouder? Wat als de temperaturen toch kouder oplopen?
Er zijn geen specifieke voorschriften voor het verstrekken van winterjassen en handschoenen bij oefeningen en missies. Het Defensieonderdeel bepaalt de kledingpakketten van militairen. De werkgever heeft wel een verantwoordelijkheid om te voorzien in voldoende juiste kleding en uitrusting.
Klopt het dat tijdens oefening Bison Drawsko in Polen eenheden het zonder jassen en handschoenen moesten doen? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Hoeveel meldingen van bevriezingsverschijnselen zijn er gemeld bij Defensie in het jaar 2017? Hoeveel van deze meldingen betreffen de oefening Bison Drawsko?
Hadden de bevriezingsverschijnselen en verwondingen voorkomen kunnen worden met het juiste materieel (jassen en handschoenen)? Waarom zijn eenheden die meededen aan Bison Drawsko niet voorzien van deugdelijk materieel?
Klopt het dat militairen zelf handschoenen hebben moeten kopen bij de oefening Bison Drawsko? Zo ja, hoe duidt u dat en zijn deze militairen gecompenseerd voor de extra kosten?
Klopt het dat eenheden die werken met de minimi-mitrailleur brandwonden kunnen oplopen door het ontbreken van de juiste standaard?
Onze militairen krijgen voldoende beschermende kleding uitgereikt om zichzelf te beschermen tegen rondvliegende hulzen. Het kan een enkele keer voorkomen dat een huls ergens tussen huid en kleding land. Dat is een geaccepteerd risico, wanneer regelmatig schietoefeningen worden gehouden.
Zijn de minimi-mitrailleurs, die in gebruik zijn bij Defensie, voorzien van juiste standaarden? Zo nee, waarom niet? Geldt dit ook voor ander materieel? Kunt u dit nader toelichten?
De Minimi mitrailleur is door de fabrikant voorzien van een geïntegreerde voorsteun. Deze is normaal gesproken ingeklapt, maar kan worden uitgeklapt om als voorsteun van het wapen te dienen. Deze voorsteun heeft geen invloed op het risico dat de schutter geraakt zou kunnen worden door uitgeworpen hulzen.
Kunt u de gestelde vragen zo spoedig als mogelijk beantwoorden, in ieder geval vóór het plenaire debat over militairen die hun eigen kleding moeten aanschaffen?
Ja.
Het verspreiden van een filmpje over een commerciële verzekeraar |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over het verspreiden van een filmpje over een commerciële verzekeraar?1
Ja.
Kunt u het zich op z’n minst voorstellen dat een filmpje over het door u aangeprezen werk van deze rechtsbijstandsverzekeraar bij anderen over zou kunnen komen als reclame? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht groot belang aan het mij breed laten informeren op diverse terreinen door verschillende partijen. In het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand gaat het om oplossingen voor problemen met juridische consequenties. Mijn bezoek aan Stichting Achmea Rechtsbijstand was één van de vele werkbezoeken die ik de afgelopen periode heb afgelegd aan verschillende organisaties en professionals, waaronder bijvoorbeeld ook aan het juridisch loket, de raad voor rechtsbijstand, kantoren van sociale advocaten, het Nationaal Programma Rotterdam Zuid en de Sociaal Raadslieden. Het is ook relevant om te horen wat een juridische dienstverlener zoals Stichting Achmea Rechtsbijstand daar aan kan bijdragen. Dit zie ik inderdaad niet als reclame voor een bepaalde verzekeringsmaatschappij.
Over de door u genoemde situatie met KPN is de Kamer op 13 juni 2016 door middel van een brief van toenmalig Minister van der Steur al geïnformeerd.3 Er is wat mij betreft geen verband of gelijkenis tussen die situatie en het nu gemaakte filmpje.
Kunt u alsnog ingaan op de vraag door wie dit idee voor een filmpje is bedacht? Hoeveel voorlichters hebben zich hiermee beziggehouden? Waarom vond u dit een goed idee? Indien u hier niet op in wilt gaan, kan dan worden toegelicht waarom niet?
Dit bezoek is door mijn ambtenaren in overleg met medewerkers van Stichting Achmea Rechtsbijstand voorbereid en door een medewerker van de directie communicatie van mijn ministerie in beeld gebracht. Ook in de toekomst blijf ik werkbezoeken afleggen, waarvan ik in voorkomende gevallen beeldmateriaal zal delen via social media. Zoals eerder aangegeven maak ik daarmee inzichtelijk hoe ik als Minister door onder meer werkbezoeken de praktijk beter leer kennen, in gesprek ga en inspiratie opdoe.
Maakt u een soortgelijk filmpje van al uw werkbezoeken? Zo nee, waarom niet en wat is dan de afweging geweest een uitgesproken filmpje te maken over uw werkbezoek aan deze rechtsbijstandsverzekeraar?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is een dergelijk filmpje in lijn met het Handboek voor aantredende bewindspersonen waarin wordt aangegeven dat terughoudendheid dient te worden betracht bij het accepteren van uitnodigingen die verband houden met commerciële activiteiten?2
Gangbaar uitgangspunt is, zo stelt het Handboek, dat de activiteit passend is bij het ambt van bewindspersoon en past bij de inhoudelijke politieke verantwoordelijkheid. Terughoudendheid dient te worden betracht bij het accepteren van uitnodigingen die direct verband houden met commerciële activiteiten. In mijn beleving zijn deze richtsnoeren volledig nageleefd bij de vormgeving van mijn werkbezoek aan de Stichting Achmea Rechtsbijstand.
Wat is volgens u het verschil met de ongeoorloofde reclame die uw voorganger ooit maakte voor KPN?3
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat het materiaal van de commando's niet voldoet |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht materiaal van de commando's niet voldoe?1
Ja.
Kunt u aangeven welk Defensieonderdeel in 2016 een advies/memo heeft geschreven over de helmen en vesten van de commandotroepen? Kunt u uiteenzetten hoe er vervolgens gehandeld is tot op de dag van vandaag? Zo nee, waarom niet?
Dit onderdeel is de Defensie Materieel Organisatie. Zie tevens de kamerbrief inzake «Antwoord op kamervragen over kleding en uitrusting» d.d. 26 oktober 2018 (Kamerstuk 27 830, nr. 270)
Kunt u uiteenzetten hoe normaal gezien wordt omgegaan met klachten en adviezen van de commandotroepen en op welke punten van die procedure in dit geval is afgeweken? Zo nee, waarom niet?
De meest gangbare weg om klachten en adviezen kenbaar te maken is via de commandantenlijn. In dit geval is dat ook gebeurd, waarbij staf KCT, CLAS en DMO met succes samen hebben gewerkt om het probleem te onderzoeken en verhelpen.
Deelt u de mening dat commando's veeleisend en vaak levensgevaarlijk werk doen en derhalve altijd moeten kunnen vertrouwen op hun materieel? Zo ja, erkent u dan dat dergelijke incidenten het moraal van de manschappen ernstig kunnen aantasten? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds gemeld in o.a. de inzetbaarheidsrapportage is de (materiële) gereedheid van eenheden, waaronder eenheden van het KCT, niet volledig op orde. Het spreekt voor zich dat dit een onwenselijke situatie is. Voor iedereen, inclusief de operators van het KCT. Zie kamerbrief inzake «Antwoord op kamervragen over kleding en uitrusting» d.d. 26 oktober 2018 waarin maatregelen worden uiteengezet om dergelijke incidenten zoveel mogelijk te voorkomen.
Deelt u de mening dat het bericht over de helmen en het bericht van de jassen onderdeel zijn van de erbarmelijke staat waarin Defensie zich nu bevindt?2 Zo nee, waarom niet?
Zie kamerbrief inzake «Antwoord op kamervragen over kleding en uitrusting» d.d. 26 oktober 2018 (Kamerstuk 27 830, nr. 270). Na een tijd waarin de voorraden zeer beperkt waren, investeert Defensie nu om de voorraden niveau te brengen. Deze voorraden betreffen onder anderen kleding en uitrusting. Daarbij is nog veel achterstand in te lopen. Deze investeringen omzetten in tastbaar materieel vergt nog een flinke inspanning, maar betekent structurele verbeteringen op de lange termijn. Zie hiervoor ook Kamerstuk 27 830, nr. 268)
Klopt het dat belastinginspecteurs de afgelopen maanden verschillende aanhangende supportersverenigingen van amateurmuziekverenigingen een belastingaanslag heeft opgelegd, in sommige gevallen zelfs met terugwerkende kracht?
De Belastingdienst heeft de afgelopen maanden bij twee supportersverenigingen en zes steunstichtingen van amateurmuziekverenigingen naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. De naheffingsaanslagen hebben in minimaal vier gevallen betrekking op meerdere jaren.
Heeft er een wijziging van besluit of uitvoeringsregel plaatsgevonden die deze belastingaanslag rechtvaardigt? Zo ja, welke? Klopt het dat voor de maatregel terugwerkende kracht geldt?
In het besluit Fondswerving en kantines van 20 december 2011 (BLKB2011–2594M) is een tweetal btw-goedkeuringen voor bepaalde fondswervende organisaties (waaronder steunstichtingen, stichtingen «vrienden van...» e.d.) ingetrokken per 1 januari 2012. Voor een aantal situaties is toen een overgangsregeling getroffen die inhield dat bepaalde organisaties de goedkeuring konden blijven toepassen tot 1 juli 2012.
Aanleiding voor de intrekking van de goedkeuringen was de ontvangst eind 2009 van een met redenen omkleed advies van de Europese Commissie. In dit advies werd aangegeven dat de Europese Commissie van mening was dat voornoemde goedkeuringen niet richtlijnconform waren.
Als het gevolg van het intrekken van de goedkeuringen vallen fondswervende organisaties vanaf 1 januari 2012 of 1 juli 2012 onder de normale btw-regels.
Hoeveel amateurmuziekverenigingen en/of aanhangende supportersverenigingen zijn de afgelopen jaren btw-plichtig bevonden? Wat is de reden dat deze verenigingen btw-plichtig zijn bevonden terwijl amateurmuziekverenigingen bij wet gevrijwaard zijn van het betalen van btw?
In de afgelopen jaren zijn één muziekvereniging, twee supportersverenigingen van muziekverenigingen en zeven steunstichtingen van muziekverenigingen btw-plichtig bevonden.
Amateurmuziekverenigingen zijn in beginsel btw-vrijgesteld. Dit volgt uit artikel 11, eerste lid, onderdeel f van de Wet op de omzetbelasting 1968 juncto post b35 van Bijlage B bij het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968. Uit die bepalingen volgt dat de btw-vrijstelling alleen van toepassing is voor zover de vereniging prestaties verricht die karakteristiek zijn voor amateurmuziekverenigingen.
De btw-vrijstelling voor amateurmuziekverenigingen is niet van toepassing als een muziekvereniging winst beoogt en in concurrentie treedt met ondernemers die winst beogen. Dit volgt uit de hiervoor genoemde bepalingen uit de Wet op de omzetbelasting 1968. In een dergelijk geval zijn de activiteiten van de muziekvereniging btw-belast.
Een supportersvereniging of steunstichting kan geen gebruik maken van de hiervoor beschreven btw-vrijstelling voor amateurmuziekverenigingen. Dit betekent dat de activiteiten van deze verenigingen in beginsel btw-belast zijn.
Hoeveel amateurverenigingen hebben een aanhangende supportersvereniging?
Het is mij niet bekend hoeveel amateurverenigingen een aanhangende supportersvereniging hebben.
Kunt u de Kamer ook informeren over aanhangende supportersverenigingen bij amateurverenigingen anders dan muziekverenigingen? Hoe ziet de regelgeving omtrent de btw-plicht van aanhangende supportsverenigingen in andere amateursectoren eruit? Kunt u ook deze regelgeving op de website van de Belastingdienst plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Op aanhangende supportersverenigingen zijn de normale btw-regels van toepassing. Een toelichting op deze btw-regels staat op de website van de Belastingdienst. Deze website geeft ook informatie over fondswerving in relatie tot btw.
Wat betekent de voorgestelde wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet modernisering kleine ondernemersregeling) die met ingang van 1 januari 2019 wordt gewijzigd voor deze verenigingen?
De Wet modernisering kleine ondernemersregeling regelt (kort samengevat) dat een ondernemer die in Nederland is gevestigd of aldaar een vaste inrichting heeft en van wie de omzet in een kalenderjaar in Nederland niet meer bedraagt dan € 20.000 kan kiezen voor toepassing van vrijstelling van belasting ter zake van door hem in dat en volgende kalenderjaren te verrichten leveringen van goederen en diensten. Dit gaat ook gelden voor aanhangende supportersverenigingen.
Erkent u dat de belastingaanslagen (met terugwerkende kracht) grote gevolgen hebben voor de financiële ruimte binnen een amateurmuziekvereniging en soms zelfs voor het voortbestaan van de vereniging? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik onderken in het algemeen dat naheffingsaanslagen grote financiële gevolgen kunnen hebben. De eventuele verschuldigdheid van btw vloeit echter voort uit de wet. Daar kan niet van worden afgeweken. Omdat de btw een aangiftebelasting is, berekent en betaalt de ondernemer de btw op eigen initiatief. Een naheffingsaanslag wordt opgelegd als bijvoorbeeld bij controle blijkt dat er te weinig btw op aangifte is afgedragen. Als een opgelegde naheffingsaanslag niet direct kan worden betaald, kan de ondernemer in overleg treden met de ontvanger over de mogelijkheden voor een betalingsregeling.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja
Het artikel ‘Limburgse aardwarmte stuit op breuklijnen en strenge toezichthouder’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Limburgse aardwarmte stuit op breuklijnen en strenge toezichthouder» waarin de opstartproblemen rondom geothermieprojecten worden beschreven?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Deelt u de zorgen rondom het opstarten van geothermieprojecten, aangezien de helft van de bestaande projecten stilligt? Zijn deze problemen structureel van aard of is hier sprake van incidenten?
Ik herken de constatering dat de helft van de geothermieprojecten stil ligt niet. Op het ogenblik zijn er in Nederland 23 geothermieprojecten gerealiseerd. Hiervan zijn er 7 projecten nog in de opstartfase, 13 projecten produceren, 1 project ligt stil vanwege werkzaamheden en de 2 in Limburg gelegen projecten zijn stilgelegd. Er lijkt vooralsnog dus geen sprake van een structureel probleem.
Wat is er sinds het kritische rapport van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) een jaar geleden gebeurd, zowel in de sector zelf als door de overheid, om de geothermiesector te verbeteren? Op welke manier heeft u de geothermiesector gestimuleerd?
Op 8 februari 2018 heb ik uw Kamer de beleidsbrief geothermie toegestuurd, waarin ik uiteen heb gezet op welke manier ik de sector wil versterken en stimuleren. In deze brief heb ik ook de kritische punten uit de Staat van de Sector van SodM geadresseerd en aangegeven welke stappen ik daarin onderneem. Een belangrijk element hierin is de aanpassing van de Mijnbouwwet, om een betere aansluiting te krijgen met de praktijk van geothermieprojecten. Hierbij wordt ook gekeken of en welke maatregelen nodig zijn om – met het oog op de veiligheid – de financiële en technische eisen aan te scherpen. De aanpassing van de Mijnbouwwet zal naar verwachting de eerste helft van 2019 naar uw Kamer worden gezonden.
Daarnaast heeft de sector dit jaar zelf het Masterplan Geothermie opgesteld met daarin de stappen beschreven die volgens de sector nodig zijn om uit te groeien tot een volwassen en professionele sector. De sector is nu bezig uitvoering te geven aan dat plan.
Welke stappen gaat u nemen, in overleg met het SodM, om de knelpunten rondom geothermie weg te werken? Bent u bereid nader onderzoek te doen naar de knelpunten rondom geothermie?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Daarnaast heb ik, zoals aangekondigd in de beleidsbrief geothermie, een zogeheten «innovatie-roadmap» voor geothermie laten opstellen, waarin specifiek aandacht is voor de vraag welke innovaties nodig zijn de kosten te reduceren binnen de randvoorwaarde van veiligheid. Onderdeel van deze innovatie-roadmap is ook het borgen en beschikbaar stellen van de grote hoeveelheid kennis en ervaring die de afgelopen 10 jaar is verzameld over geothermie en het vastleggen daarvan in industrie-standaarden.
Verwacht u dat er op korte termijn bedrijven zullen komen die specifiek op aardwarmte zijn gericht en op grote schaal activiteiten zullen ondernemen rondom geothermie? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, op welke manier zult u deze ontwikkeling stimuleren?
Ja, ik verwacht dat er inderdaad in de komende jaren bedrijven zullen komen specifiek gericht op het realiseren van meerdere geothermieprojecten. De huidige praktijk laat al een aantal bedrijven zien, die deze richting opgaan en hun portfolio stapsgewijs uitbreiden. Ook recente vergunningaanvragen bevestigen dat deze bedrijven verder willen groeien in de geothermie. In mijn beleidsbrief geothermie voorzie ik ook een rol voor EBN om de continuïteit van kennis en kunde voor geothermie op nationale schaal te borgen. Over de nadere invulling van de rol van EBN in geothermieprojecten wordt uw Kamer binnenkort nader geïnformeerd.
Het advies om de Mammaprint niet te vergoeden vanuit de basisverzekering |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zorginstituut: borstkankertest Mammaprint niet in basisverzekering»?1 wat is uw reactie daarop?
Dit bericht is mij bekend, evenals het standpunt over de MammaPrint dat het Zorginstituut 27 september jl. aan mij heeft toegezonden.
Het Zorginstituut heeft opnieuw beoordeeld of het toevoegen van de test MammaPrint aan de standaardtest Adjuvant! Online (AO!) bij vrouwen met een vroeg stadium borstkanker leidt tot gezondheidswinst als zij op basis van de uitslag van de MammaPrint afzien van aanvullende chemotherapie terwijl de standaardtest chemotherapie aanraadt. Het Zorginstituut is tot de conclusie gekomen dat afzien van chemotherapie op basis van de MammaPrint mogelijk leidt tot een (aanzienlijke) toename van het aantal vrouwen met uitzaaiingen en daarmee mogelijk tot een (aanzienlijk) hogere sterfte van vrouwen. Het Zorginstituut spreekt uit dat deze hogere sterfte niet opweegt tegen de voordelen van het niet hoeven ondergaan van chemotherapie. Op basis hiervan heeft het Zorginstituut uitgesproken dat de MammaPrint niet voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk en daarom niet tot het verzekerde pakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw) behoort.
Met dit standpunt heeft het Zorginstituut uitvoering gegeven aan zijn taak uit hoofde van de Zvw. Deze wettelijke taak houdt in dat, indien in de praktijk onduidelijkheid bestaat of bepaalde zorg of een bepaalde diagnostische test effectief is, het Zorginstituut onderzoekt of deze zorg of test al dan niet voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk en als gevolg daarvan wel of niet vergoed kan worden uit het basispakket. De conclusie van een dergelijk onderzoek legt het Zorginstituut vervolgens vast in een eigen standpunt. Het Zorginstituut is wettelijk bevoegd tot het oordeel of zorg effectief is en vergoed wordt uit het basispakket. Een beslissing mijnerzijds die afwijkt van een standpunt dat het Zorginstituut heeft vastgesteld, zou niet in lijn zijn met de door de Kamer aangenomen motie Van den Berg (Kamerstukken II 2017–2018, 29 477, nr. 488).
Is dit advies ingegeven wegens de centen of vindt het Zorginstituut in tegenstelling tot artsen- en patiëntenorganisaties de werking van de Mammaprint niet bewezen?
Het Zorginstituut heeft het klinisch nut van de MammaPrint beoordeeld in samenwerking met een aantal zusterorganisaties in andere Europese landen, een zogenaamde Joint Action EUnetHTA assessment. Op basis daarvan is het Zorginstituut tot het standpunt gekomen dat de MammaPrint geen bewezen meerwaarde heeft op de standaardtest AO!. Hierbij hebben de kosten van de MammaPrint geen rol gespeeld.
Waarom wil het Zorginstituut alle vrouwen aan de chemo en zaait het verwarring door te wijzen op mogelijke gezondheidsschade door de Mammaprint?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 2 en 3 is het Zorginstituut tot het oordeel gekomen dat de MammaPrint geen bewezen meerwaarde (klinisch nut) heeft op de standaardtest AO!. Het Zorginstituut stelt dat afzien van chemotherapie op basis van de MammaPrint leidt mogelijk tot een (aanzienlijke) toename van vrouwen met uitzaaiingen en daarmee tot (aanzienlijk) hogere sterfte dan wanneer op basis van de uitslag van de standaardtest wel chemotherapie zou zijn gegeven. De gezondheidswinst die bereikt kan worden door af te zien van chemotherapie weegt hier niet tegenop.
Dit standpunt is in lijn met het standpunt dat het College voor zorgverzekeringen (de voorganger van het Zorginstituut) in 2010 over de MammaPrint heeft uitgebracht. Het Zorginstituut heeft met zijn recente standpunt dan ook niet aan eventuele verwarring bijgedragen.
Wat kost een chemokuur en wat voor gezondheidsschade kan daarbij optreden?
Er zijn verschillende soorten chemotherapie, zowel nieuwe als oudere, en zowel hoger als lager in prijs. Hier is geen eenduidige prijs voor te geven. Daarom is het lastig om in zijn algemeenheid iets te zeggen over de kosten van het geven van adjuvante (aanvullende) chemotherapie. In ieder geval zijn deze kosten aanzienlijk hoger dan de kosten verbonden aan de MammaPrint.
Een adjuvante behandeling houdt in: een aanvullende behandeling (na in dit geval een operatie) om het risico op terugkeer van de kanker te verkleinen. Adjuvante chemotherapie kan acute bijwerkingen hebben zoals verlies van haren, misselijkheid en braken, maar daarnaast ook potentiële (langdurige) gevolgen hebben betrekking zoals effecten op de cognitie, het psychosociale functioneren en arbeidsdeelname. Daarnaast is er ook een risico op het ontwikkelen van ernstige bijwerkingen die op langere termijn kunnen ontstaan, in het bijzonder hartfalen of secundaire leukemie als er een chemotherapie gebruikt wordt die anthracycline (geneesmiddel behorend tot de groep van chemotherapeutica) bevat.
Vindt u 2.700 euro voor een test die een onnodige chemokuur met negatieve bijwerkingen kan voorkomen teveel geld of denkt u dat patiënten dat zelf wel kunnen betalen?
De MammaPrint biedt in vergelijking met de standaardtest AO! geen betere basis voor een beslissing om af te zien van chemotherapie. Omdat toepassing van de MammaPrint niet aantoonbaar leidt tot gezondheidswinst voor de patiënt (klinisch nut) stelt het Zorginstituut dat deze test niet aan de stand van wetenschap en praktijk voldoet. Daardoor kan deze niet in aanmerking komen voor vergoeding vanuit de basisverzekering. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 spelen de kosten van de Mammaprint in dit verband geen rol.
Bent u bereid de methode die het Zorginstituut gebruikt voor haar beoordelingen kritisch tegen het licht te laten houden door een onafhankelijke commissie? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie daar geen redenen voor.
Om zich te verzekeren van de inbreng van actuele wetenschappelijke kennis en van ervaring met de medische praktijk, heeft het Zorginstituut een Wetenschappelijke Adviesraad (WAR) in het leven geroepen. Deze WAR is multidisciplinair samengesteld en bestaat uit externe, onafhankelijke leden met deskundigheid en ervaring op het terrein van beoordelingsprocessen. De WAR adviseert de Raad van Bestuur van het Zorginstituut op basis van de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs en van de overige overwegingen en argumenten die naar zijn inzicht een rol in de beoordeling spelen. Bovendien is het klinisch nut van de MammaPrint ook gezamenlijk beoordeeld met organisaties in andere landen.
Zowel de inbreng van de WAR als de samenwerking met organisaties in andere Europese landen, biedt waarborg dat de methoden die het Zorginstituut voor zijn beoordelingen en pakketadviezen hanteert geregeld tegen het licht worden gehouden en actueel blijven.
Het Zorginstituut heeft ter bevordering van consistente beoordelingen en ook om extern zijn werkwijze te verantwoorden, in 2015 een geactualiseerde versie van het beoordelingskader vastgesteld in het rapport «Beoordeling stand van de wetenschap en praktijk».
Deelt u de mening dat een vrouw met borstkanker op basis van richtlijnen en het oordeel van haar arts de mogelijkheid moet hebben om voor de Mammaprint te kiezen? Zo nee, waarom niet?
Nee, patiënten kunnen op basis van de gebruikelijke test AO! en samen met hun arts een weloverwogen afweging maken of zij de voordelen van chemotherapie vinden opwegen tegen de nadelen daarvan. De MammaPrint geeft op dit punt geen extra zekerheid.
Wanneer krijgen we uw beslissing over het al dan niet opnemen van de Mammaprint in de basisverzekering te horen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Een levensgevaarlijk chloormiddel dat nog steeds te koop is |
|
Arno Rutte (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Waarom heeft de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) tussen 2010 en 2016 niet ingegrepen, maar consumenten alleen gewaarschuwd voor MMS-producten?1 2
De NVWA en het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek (bureau) prioriteren op basis van risico voor de volksgezondheid. Bij prioriteren op basis van risico, krijgen grotere risico’s voorrang. Dit kan in sommige gevallen leiden tot een langere doorlooptijd van een onderzoek of langere tijd tot een interventie wordt gedaan. Bij nieuwe signalen wordt herbeoordeeld of de prioritering nog adequaat is.
In 2010 waren er in Nederland geen vergiftigingsgevallen bekend. De NVWA heeft tussen 2010 en 2016 daarom in navolging van diverse andere landen gekozen voor ingrijpen door middel van waarschuwen van consumenten voor MMS-producten. Ook is in deze periode gehandhaafd op het gebruik van niet-toegelaten medische claims voor MMS-producten.
Naar aanleiding van klachten over MMS-producten heeft de NVWA in 2016 bureau om advies gevraagd over de volksgezondheidsrisico’s bij het gebruik van MMS. Uit dit advies van maart 2018 blijkt dat MMS-producten risicovol zijn. Op dat moment heeft de NVWA via sociale media opnieuw gewaarschuwd voor het gebruik van MMS als voedingssupplement.
Op basis van het advies treedt de NVWA sinds maart dit jaar op tegen de verkoop van schadelijke MMS-producten als voedingssupplement. Toen MMS als waterzuiveringsmiddel werd verkocht, heeft de NVWA hier ook tegen opgetreden. Sinds oktober 2018 treedt de NVWA op basis van de Biocidenverordening ook op tegen de verkoop van MMS-producten als waterzuiveringsmiddel.
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat de NVWA pas ingreep nadat er een melding kwam van schadelijke effecten op de gezondheid? Deelt u de mening dat daadkrachtig ingrijpen in 2010 had kunnen voorkomen dat er ten minste twee personen ernstig ziek zouden zijn geworden van MMS-producten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom zijn de waarschuwingen in 2010 van de VS en Canada omtrent het gevaar van de MMS-producten niet teruggekomen in de waarschuwing van de NVWA?
In 2010 heeft de NVWA gewaarschuwd naar aanleiding van de waarschuwingen in de VS en Canada. Hierbij is gemeld dat in de VS en Canada vergiftigingsgevallen door MMS bekend waren.
Wat is het NVWA beleid op sociale media? Hoe denkt u over het verspreiden van waarschuwingen via sociale media?
De NVWA gebruikt sociale media voor het ophalen van signalen uit de samenleving, nalevings-, risico- en crisiscommunicatie, dienstverlening en direct contact met consumenten. De NVWA verspreidt al haar waarschuwingen ook via haar eigen sociale mediakanalen. Berichten worden over het algemeen snel en breed verspreid. Ook waarschuwingen van het bedrijfsleven verspreidt de NVWA als extra service via haar eigen kanalen.
Kunt u aangeven wanneer Bureau risicobeoordeling & onderzoek (bureau) is gevraagd een risicobeoordeling te maken en hoelang het heeft geduurd voordat bureau een risicobeoordeling presenteerde omtrent de gevaarlijke MMS voedingssupplementproducten?
De NVWA heeft bureau in januari 2016 gevraagd om een risicobeoordeling te maken van het product MMS, dat als voedingssupplement wordt aangeboden. Bureau heeft vervolgens het RIVM/RIKILT Front Office Voedsel-en Productveiligheid ingeschakeld en op verschillende momenten andere Europese landen geraadpleegd met de vraag of zij bekend waren met risico’s voor consumenten van MMS-producten (zie het antwoord op vraag3. In september 2017 is bureau er door de NVWA op gewezen dat MMS ook als waterzuiveringsmiddel wordt aangeboden. Dit was reden om de risicobeoordeling uit te breiden. Bureau heeft op 30 januari 2018 de risicobeoordeling aan de NVWA aangeboden.
Welke wetenschappelijke onderbouwing heeft bureau om de conclusies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) mbt de schadelijke concentraties van MMS als waterzuiveringsmiddel niet mee te nemen in het bureau-beleidsadvies?
Bureau heeft mede op basis van de wetenschappelijke analyse van het RIVM een risicobeoordeling opgesteld. Zie ook het antwoord 4 op de vragen van de Kamerleden Lodders en De Vries (TK 2017–2018, nr. 3171).
Deelt u de mening dat onderzoek altijd zorgvuldig moet plaatsvinden, maar dat enige spoed gewenst is wanneer niet ingrijpen op korte termijn kan lijden tot schadelijke effecten op de gezondheid, zoals bij zowel waterzuivering als voedingssupplement MMS-producten?
Ja, die mening deel ik. Het optreden van de NVWA moet echter plaatsvinden binnen de wettelijke kaders, zodat dit ook voor de rechter stand zal houden. De NVWA moet daarbij aantonen dat MMS-producten die voor waterzuivering of als voedingssupplement worden aangeboden niet veilig zijn voor de consument of schadelijk zijn voor de gezondheid.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van het NVWA-onderzoek om op basis van de biociden verordening handhavend te kunnen optreden tegen het gebruik van MMS-producten als waterzuiveringsmiddel? Hoe verklaart u de duur van dit onderzoek terwijl uit de risicobeoordeling van de RIVM blijkt dat gezondheidseffecten niet kunnen worden uitgesloten wanneer mensen een te hoge concentratie MMS tot zich nemen?
Dit onderzoek is in september dit jaar gestart en begin oktober afgerond. Daaropvolgend is direct gehandhaafd.
Om op basis van de Biocidenverordening handhavend te kunnen optreden tegen het gebruik van MMS-producten als waterzuiveringsmiddel diende de NVWA eerst het product te onderzoeken op actieve bestanddelen. Deze zijn aangetroffen. Er was geen toelating voor dit product als biocide, waardoor er sprake was van overtreding van de Biocidenverordening. Op 5 oktober jl. heeft de NVWA contact opgenomen met de producent van deze MMS-producten. Daarbij is gemeld dat de handel in deze MMS-producten diende te worden gestaakt. Dat is gebeurd. Ook heeft de NVWA dezelfde dag een rapport van bevindingen opgemaakt. Dit rapport is naar de Inspectie Leefomgeving en Transport gezonden, zij leggen de boete op.
Heeft u de bevindingen uit het bureau-beleidsadvies gedeeld met andere EU-lidstaten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat hebben de andere EU-lidstaten met de bevindingen gedaan?
Voor het maken van de risicobeoordeling heeft bureau tijdens de 58ste vergadering van het Advisory Forum van de European Food Safety Authority in het najaar van 2015 enkele EU-lidstaten gevraagd of zij bekend waren met risico’s voor consumenten van MMS-producten. Tijdens de 59ste vergadering van het Advisory Forum van de European Food Safety Authority (EFSA) in het voorjaar van 2016 heeft bureau breed navraag gedaan naar risicobeoordelingen, risicomanagement en voorlichtingsacties over MMS-producten in ongeveer 25 landen. Uit deze navraag bleek dat in een aantal landen MMS-producten totaal onbekend waren, in andere landen wel bekend waren, maar niet als probleem werden gezien en in een beperkt aantal landen wel als risicovol werden gezien, maar dat het om een zeer klein probleem ging waar sporadisch mogelijk een individueel gebruiksrisico van bekend was. Voor zover de informatie toen strekte waren er geen systematische registraties van gezondheidsincidenten. Via het formele circuit van het Focal Point netwerk is daarna via de EFSA aan de EU-lidstaten een verzoek om informatie over MMS-producten gestuurd.
Tijdens de eerstvolgende vergadering van het Advisory Forum (6 februari 2018) is de inhoud van het bureau-beleidsadvies mondeling gedeeld. Wat andere EU-lidstaten met de aan hen gemelde bevindingen hebben gedaan, is mij niet bekend.
Hoe ziet het inspectietraject eruit? Welke maatregelen kunnen er aan bedrijven/verkopers worden opgelegd? Hoeveel maatregelen zijn er op het moment van schrijven opgelegd? Kunt u de Kamer door middel van een halfjaarrapportage in november op de hoogte brengen van de voortgang en het effect van het inspectietraject?
Welke wetgeving op MMS-producten van toepassing is, is afhankelijk van de manier waarop het product wordt aangeprezen en verkocht. MMS-producten zijn de afgelopen tijd in meerdere verschijningsvormen aangeprezen en verkocht: eerst als pseudo-geneesmiddel, daarna als voedingssupplement en op het laatst als waterzuiveringsmiddel. De NVWA heeft voor de handhaving hierop volgtijdelijk gebruik gemaakt van de Geneesmiddelenwet (voor MMS als pseudo-geneesmiddel), de levensmiddelenwet (voor MMS als voedingssupplement) en de Biocidenverordening (voor MMS als waterzuiveringsmiddel). Op basis van deze wetten heeft de NVWA sinds 2010 actief tegen MMS-producten opgetreden. De verschillende verschijningsvormen van het product en de hierop van toepassing zijnde wetgeving bepalen mede het inspectietraject: welke wetgeving is van toepassing, wat is er nodig om de schadelijkheid van het product aan te tonen, etc. Een inspecteur van de NVWA bereidt een inspectie voor door in de systemen van de NVWA gegevens te checken en zo nodig de bedrijfswebsite te bekijken. Vervolgens doet de inspecteur ter plekke onderzoek of en hoe MMS-producten worden verkocht. Daarbij vraagt hij/zij relevante documentatie op, zoals een gebruiksaanwijzing. Als de inspecteur constateert dat er sprake is van een overtreding maakt hij/zij conform het interventiebeleid van de NVWA een rapport van bevindingen op. Daarnaast deelt hij/zij het bedrijf mee dat het product niet meer mag worden verkocht. Op dit moment zijn twee rapporten van bevindingen opgemaakt voor het verhandelen van MMS als voedingssupplement en één voor het verhandelen van MMS als waterzuiveringsmiddel. Op basis van een rapport van bevindingen legt de NVWA aan het bedrijf een bestuurlijke boete op.
Het halfjaarlijks rapporteren over de voortgang en effecten van afzonderlijke inspectietrajecten vraagt een aanzienlijke extra belasting, die ten koste gaat van inspectiewerkzaamheden. Ik ben er daarom geen voorstander van om uw Kamer halfjaarlijks hierover te informeren.
Sinds wanneer hebben de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de NVWA samenwerkingsafspraken? In hoeveel gevallen heeft de NVWA zelfstandig gehandhaafd op basis van artikel 100?
De IGJ en de NVWA zijn op basis van artikel 100 van de Geneesmiddelenwet beide bevoegd om tegen overtredingen van deze wet op te treden. Sinds 12 juni 2012 zijn in een samenwerkingsprotocol afspraken over de taakverdeling vastgelegd. Op basis van dit protocol handhaaft de NVWA zelfstandig op basis van artikel 40 van de Geneesmiddelenwet (verbod op in de handel brengen van een geneesmiddel zonder handelsvergunning) en artikel 84 van de Geneesmiddelenwet (verbod op reclame voor een geneesmiddel waarvoor geen handelsvergunning geldt). In de periode van 2012 tot en met 2017 zijn er in dit kader door de NVWA in totaal 55 bestuurlijke boetes opgelegd. Daarvan waren er 23 voor het overtreden van artikel 40 en 32 voor het overtreden van artikel 84.