Bent u op de hoogte van het bericht waarin staat dat de Europese Unie (EU) een plan heeft opgesteld voor infrastructuur tussen Gaza en Judea-Samaria zonder Israël hierbij te betrekken of hiervan op de hoogte te stellen?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de inhoud van het plan van de EU? Op wiens initiatief is het tot stand gekomen? Wat is de status van het plan op dit moment? Wat is de officiële reactie van Israël en van de Palestijnse Autoriteit op dit plan?
Het project onderzoekt de mogelijkheden en behoeften in de Palestijnse gebieden op het gebied van infrastructuur, op zowel de korte- als (middel)lange termijn. De studie bestrijkt onder meer de bouw van een luchthaven, de aanleg van treinrails en het realiseren van een omvangrijk en modern wegennet. Ook worden de mogelijkheden onderzocht om een fysieke verbinding aan te leggen tussen de Westelijke Jordaanoever en Gaza. Het kabinet ondersteunt het EU-initiatief om al deze opties in kaart te brengen, omdat een dergelijke visie kan bijdragen aan de levensvatbaarheid van een toekomstige Palestijnse staat.
Aangezien het gaat om een verkennend onderzoek dat de PA helpt diens eigen visie vorm te geven, is geen toestemming gevraagd van de Israëlische autoriteiten. Dat is volgens het kabinet ook niet nodig. Coördinatie met Israël is vanzelfsprekend wel aan de orde, ook in verband met veiligheidsvraagstukken, op het moment dat de PA wil overgaan tot de uitvoering van concrete projecten.
Wat is het standpunt van Nederland over dit plan? Op welke wijze wordt de Kamer betrokken bij het vaststellen van het Nederlandse standpunt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u, in het licht van de veiligheidssituatie in en rond Israël, van het feit dat de EU een dergelijk plan opstelt zonder Israël en/of de Palestijnse Autoriteit daarbij te betrekken of daarvan op de hoogte te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het, in het licht van de veiligheidssituatie in en rond Israël en gezien het feit dat een dergelijk plan mede invloed heeft op de soevereiniteit en het grondgebied van de staat Israël, noodzakelijk is dat de EU een dergelijk plan niet opstelt zonder Israël daarbij te betrekken of daarvan op de hoogte te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid bij de EU te bepleiten dat zowel de Israëlische regering als de Palestijnse Autoriteit onverwijld wordt betrokken bij eventuele vervolgstappen of soortgelijke plannen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier denkt u dat er wel mogelijkheden bestaan om tot verbetering van het lot van de Gazanen te komen c.q. wel tot meer handel en uitwisseling van goederen en mensen gekomen kan worden tussen Gaza en de westelijke Jordaanoever.
Bevorderen van het verkeer van goederen en personen tussen Gaza en de Westelijke Jordaanoever en tussen Gaza en Israël is van wezenlijk belang voor economisch herstel in Gaza. Het is een van de veranderingen die nodig is voor de verbetering van het leven van mensen in Gaza, naast investeringen in infrastructuur en humanitaire hulp. Voor duurzame stabiliteit is het noodzakelijk dat de Palestijnse Autoriteit terugkeert naar Gaza, en Hamas afziet van geweld tegen Israël.
Nederland en de EU zetten zich in dit kader onder meer actief in voor het opheffen van de Israëlische restricties op het verkeer van goederen en personen tussen Gaza en Israël en de Westelijke Jordaanoever, met inachtneming van de Israëlische veiligheidszorgen. Het kabinet heeft daarom concrete oplossingen helpen realiseren bij de grensovergang bij Kerem Shalom. Dit is de enige overgang voor goederen tussen Gaza en Israël en de Westelijke Jordaanoever. Voorbeelden van de Nederlandse inzet zijn de scanners, de inspanningen om export van landbouwproducten mogelijk te maken, de trilaterale werkgroepen en het initiatief om de export van verpakte levensmiddelen uit Gaza naar de Westelijke Jordaanoever te bevorderen, waar Nederland samen met Israël en de PA aan werkt.
Daarnaast zet het kabinet zich ook in voor het openhouden van overgang tussen Gaza en Egypte bij Rafah. Eind augustus heb ik in een telefoongesprek met de Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken Shoukry wederom aangedrongen op langer openhouden van deze overgang.
Deelt u de mening dat de Nederlandse regering zich moet blijven inzetten voor een veilig Israël met internationaal erkende grenzen?
Ja. Het kabinet zet zich in voor het behoud en de verwezenlijking van de twee-statenoplossing, met een veilig en internationaal erkend Israël naast een onafhankelijke, democratische en levensvatbare Palestijnse staat.
Het bericht dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) opnieuw privégegevens lekt |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) privégegevens van 2.400 cliënten uit Noord-Holland op straat heeft laten belanden?1
Ja.
Is de verklaring van de woordvoerder van UWV dat het hier gaat om een menselijke fout, voor u voldoende? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het UWV heeft bij mij aangegeven dat het een menselijke fout betrof. Het gaat om het uitnodigen van een geselecteerde groep mensen voor een bijeenkomst via een uitnodiging in de werkmap van de cliënt. De werkmap is een persoonlijke pagina op werk.nl waarmee de cliënt onder meer kan communiceren met het UWV, sollicitaties kan zoeken en een CV kan maken. Bij het klaarzetten van de uitnodiging in de werkmap is het verkeerde bestand gebruikt. Niet de uitnodiging, maar het selectiebestand met de gegevens van personen die uitgenodigd moesten worden is bij 97 mensen in de werkmap geplaatst. Daarbij is het «vier ogen principe», de procedure om de handeling te laten controleren, niet toegepast. Tevens is na de selectie van de doelgroep nagelaten om het bestand op te schonen, zodat gegevens als het Burgerservicenummer (BSN), die niet nodig zijn om een uitnodiging te verzenden, ten onrechte in het selectiebestand zijn blijven staan.
Hoe kan het dat de systemen van UWV zo zijn ingericht, dat door een menselijke fout de privégegevens van 2.400 cliënten zomaar als bijlage verzonden kunnen worden?
Bepaalde onderdelen van het werkproces van het UWV blijven mensenwerk. Voor de communicatie via de werkmap is het soms noodzakelijk dat bepaalde bestanden, zoals uitnodigingen, in de werkmap beschikbaar worden gesteld. Dit is een menselijk handeling die ondersteund wordt door software die het mogelijk maakt om een bericht of bestand naar een groep mensen tegelijkertijd te versturen, een zogenaamd bulkbericht. Het bestand dat foutief beschikbaar is gesteld, betreft het bestand dat deze bulkzending mogelijk maakt.
Heeft UWV in het kader van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en overige privacywetgeving, de zaken voldoende op orde? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ook vermeld in de Stand van Uitvoering (Kamerstuk 26 448, nr. 605) heeft het UWV op vrijwel alle onderdelen van de AVG maatregelen getroffen, zoals het inrichten van een register van verwerkingen en het opstellen van privacy verklaringen. Tevens is er veel aandacht besteed aan het vergroten van het bewustzijn onder medewerkers. Ook is er veel geïnvesteerd in het IT-landschap, bijvoorbeeld het anonimiseren van data en het autorisatiebeheer.
Het aanpassen van bestaande systemen en verwerkingen is complex. De principes van privacy by design en privacy by default zijn verankerd in de bedrijfsprocessen. Bij nieuwe systemen en processen worden deze principes dan ook toegepast. Aanpassing van bestaande systemen is soms slechts ten dele mogelijk en kent een lange doorlooptijd. Daardoor worden er de komende tijd nog veel handelingen door medewerkers van UWV verricht. Dit blijft foutgevoelig. Aandacht voor privacywetgeving is daarom een continu proces waaraan het UWV blijvend werkt.
Kunt u zich de verontwaardiging en zorgen voorstellen van de personen wier privégegevens op straat zijn komen te liggen? Wat kunt u voor hen betekenen?
Cliënten dienen er op te kunnen vertrouwen dat het UWV zorgvuldig met hun gegevens om gaat. Het UWV heeft de getroffenen wiens persoonsgegevens gedeeld zijn, middels een brief oprechte excuses aangeboden. In de brief is opgenomen dat het datalek nooit had mogen plaatsvinden en dat extra maatregelen zijn genomen om soortgelijke fouten in de toekomst te voorkomen. Tevens is aangegeven dat het ten onrechte gedeelde bestand is teruggetrokken, waardoor het niet langer in te zien is. Met de cliënten die het bestand reeds geopend hadden, is telefonisch contact opgenomen om ook lokaal opgeslagen kopieën te laten verwijderen. De verontwaardiging en zorgen van de getroffen personen zijn begrijpelijk. Cliënten kunnen contact opnemen met het UWV voor vragen of een persoonlijk gesprek. Goede nazorg is belangrijk.
Het UWV zal in het tweede kwartaal 2019 een technische maatregel invoeren die het verzenden van bepaalde bestanden, zoals xcel bestanden, onmogelijk maakt. Deze maatregel beperkt het risico op een vergelijkbaar incident aangezien dit soort bestanden dan niet in de werkmap geplaatst kunnen worden. De huidige maatregelen zijn vooral gericht op bewustwording, maar ondanks de inzet die hierop gepleegd is, is het effect van deze maatregelen vooralsnog onvoldoende gebleken. Zodoende heb ik het UWV gevraagd meer technische maatregelen te onderzoeken en te nemen die het menselijk handelen kunnen ondersteunen en het risico op datalekken kunnen verkleinen, zoals extra verificatiestappen, technische blokkades en automatische waarschuwingen. Ik ga met het UWV in overleg over deze mogelijkheden.
Een beperkende factor daarin is het feit dat veranderingen in de ICT-systemen van het UWV complex en tijdrovend zijn. Dit mag geen excuus zijn om geen verbeteringen na te streven, maar betekent wel dat de uitvoering nog enige tijd gevoelig blijft voor menselijke fouten. Daarom verwacht ik ook van het UWV dat zij de bewustwording van haar medewerkers blijft vergroten en dit incident
aangrijpt om het belang van een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens en het volgen van procedures, zoals het vier ogen principe, binnen de organisatie te benadrukken en strikter na te leven. Tot slot hanteert UWV een sanctiebeleid waarin passende maatregelen zijn opgenomen voor situaties waarin medewerkers zich bewust niet aan de procedures houden. Dit sanctiebeleid is in 2016 aangescherpt.
Kunt u zich herinneren dat op 22 september 2016 een medewerker van UWV Groningen ook een verkeerde bijlage verzond met daarin de privégegevens van ruim 11.000 cliënten?2
Ja
Kunt u zich voorts nog de brief van uw ambtsvoorganger herinneren waarin is staat: «UWV heeft derhalve acties ondernomen om dit in de toekomst te voorkomen»?3
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kan het dat ondanks de toegezegde acties waaronder het onleesbaar maken van bestanden, het op een andere plaats opslaan van bestanden en het verbod op het versturen van bulkberichten, het toch weer fout is gegaan?
Onder verwijzing naar mijn antwoord bij vraag 3, zijn menselijke fouten helaas niet uit te sluiten.
Technische maatregelen kunnen menselijk handelen ondersteunen, maar zijn niet in elke situatie toepasbaar, hebben soms ongewenste bijwerkingen en zijn niet altijd toe te passen in de bestaande systemen van UVW. Zo was het onleesbaar maken van het bestand met persoonsgegevens hier niet toepasbaar, aangezien een deel van dat bestand nodig was om de uitnodiging in de werkmap van de doelgroep te plaatsen. Ook het opslaan van bestanden op een andere plaats reduceert het risico slechts beperkt. Wel had het bestand geschoond moeten worden van gegevens die niet nodig waren voor het uitnodigen van de doelgroep, zoals BSN. Dit had het datalek weliswaar niet voorkomen, maar er waren dan minder gegevens gedeeld. Ik heb daarom met het UWV afgesproken dat hier scherper op wordt toegezien.
Tenslotte is het verbod op bulkberichten opgeheven. Het individueel afhandelen van berichten kost veel tijd, daar elk bericht voor elke individuele cliënt beschikbaar moet worden gesteld. Bovendien neemt de kans op fouten door routinematigheid, zeker bij zeer grote aantallen, alleen maar toe. Bulkberichten zijn veilig, mits de procedures gevolgd worden.
Is het onderzoek naar de toegezegde structurele maatregelen inmiddels afgerond? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst? Zo nee, wanneer verwacht u de uitkomst wel?
Het onderzoek is afgerond. De uitkomsten leiden tot een aantal verbetermaatregelen die zich in hoofzaak richten op het verbeteren van de awareness, zoals het opstellen van een richtlijn veilig communiceren, het aanstellen van ambassadeurs veilige communicatie en meer aandacht voor veilige omgang met gegevens in het integriteitsbeleid. Deze maatregelen zijn direct in gang gezet.
Ook heeft het onderzoek één technische maatregel opgeleverd die in het tweede kwartaal 2019 ingevoerd zal worden. Deze maatregel betreft het blokkeren van bepaalde bestanden, zodat deze niet langer aan de werkmap kunnen worden toegevoegd. Tevens wordt de werkwijze in de regiokantoren tegen het licht gehouden.
Wat gaat u doen om er per direct voor te zorgen dat UWV niet voor de derde keer in korte tijd de fout in gaat met het lekken van privégegevens van duizenden cliënten?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Oliebedrijf Odfjell, die de rekening voor de olieramp in de Rotterdamse haven wil doorschuiven naar de Nederlandse belastingbetaler |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vervuiler van Botlek betaalt – een beetje», waaruit blijkt dat de veroorzakers van de olieramp in de Rotterdamse haven eind juni, het Saoedi-Arabische NCC (eigenaar van het schip) en het Noorse oliebedrijf Odfjell (exploitant van het schip), weigeren om het grootste deel van de schade te betalen?1
Ja.
Heeft u inzicht in het totale bedrag van de geleden schade die het gevolg is van de olieramp? Zo ja, wat is dit bedrag? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is nog niet bekend wat de totale omvang van de schade is. Het schoonmaken van de oevers is nog gaande, ik heb daarom nog geen inzicht in de totale kosten.
Deelt u de mening dat de vervuiler moet betalen, dus ook in dit geval? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe staat u het Havenbedrijf Rotterdam bij in het aansprakelijk stellen van de veroorzakers van alle schade voor de schoonmaakkosten en de reparatiekosten die zij voor haar rekening heeft genomen? Op welke andere wijze gaat u zich inspannen om de vervuilers te laten betalen?
Uitgangspunt is dat bedrijven die ernstige milieuschade veroorzaken aansprakelijk worden gesteld. Dat is hier ook gebeurd. De eigenaar van het schip is op grond van het Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie, 2001 (Trb. 2005, 329) (hierna: Bunkersverdrag), aansprakelijk gesteld voor de bunkerolieschade. Het Bunkersverdrag regelt een verplichte verzekering voor de scheepseigenaar en bepaalt dat een vordering tot schadevergoeding rechtstreeks tegen de verzekeraar kan worden ingesteld. De scheepseigenaar kan op grond van het Bunkersverdrag zijn aansprakelijkheid per voorval beperken tot een bepaalde limiet, deze is afhankelijk van de tonnage van het zeeschip. Voor deze beperking is toestemming van de rechter benodigd. De scheepseigenaar heeft een beroep op beperking van aansprakelijkheid gedaan bij de rechtbank in Rotterdam. De rechter heeft hier nog geen uitspraak over gedaan.
Beperking van aansprakelijkheid is niet mogelijk, indien bewezen is dat de schade is ontstaan door eigen roekeloos handelen of opzettelijke nalatigheid. Vandaar dat de uitkomst van het onderzoek van de zeehavenpolitie hier van belang is.
Hoewel het waarschijnlijk is dat het Bunkersverdrag van toepassing is, wordt op dit punt nog nader onderzoek gedaan of er andere mogelijkheden zijn om de schade te verhalen. Op dit punt werken het Havenbedrijf Rotterdam en het ministerie samen om de schade vergoed te krijgen. Ook de Landsadvocaat is om advies gevraagd.
Deelt u de mening dat er niet langer plek is in de Rotterdamse haven voor het oliebedrijf Odfjell, indien zij weigeren de rekening te betalen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Het Noorse bedrijf Odfjell bestaat uit verschillende divisies, de terminal van Odfjell in Rotterdam is niet hetzelfde bedrijf als de rederij van Odfjell die de Bow Jubail heeft ingezet. De terminal in Rotterdam is recentelijk verkocht aan branchegenoot Koole.
Verder worden de schepen van rederij Odfjell ook door andere bedrijven ingezet om producten te vervoeren. Het verbieden van schepen van rederij Odfjell om de haven van Rotterdam binnen te varen, is derhalve niet proportioneel.
Deelt u de mening dat bedrijven niet langer ongestraft weg moeten kunnen komen met het veroorzaken van ernstige milieuschade, zoals schade veroorzaakt door olielekkages? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken welke instrumenten (regionaal, nationaal of internationaal) ingezet kunnen worden om bedrijven te verplichten om de aangerichte schade aan de natuur, het milieu, de omgeving en de infrastructuur te vergoeden? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven die ernstige milieuschade veroorzaken, worden hiervoor aansprakelijk gesteld. Het Bunkersverdrag is een voorbeeld van een internationaal instrument dat voorziet in afspraken over de aansprakelijkheid voor bunkerolieschade. Tijdens het Algemeen Overleg van 28 juni aan de Kamer heb ik al aangegeven dat de zeehavenpolitie onderzoek doet naar de oorzaak van het ongeval en dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft aangegeven onderzoek te gaan doen. Aangezien deze onderzoeken nog niet zijn afgerond, is de toedracht op dit moment nog niet volledig duidelijk en ook niet wie precies welk juridisch verwijt valt te maken. Gezien het vorenstaande is het nu te voorbarig om te veronderstellen dat bedrijven wegkomen met het veroorzaken van ernstige milieuschade.
De zakenbankiers van Goldman Sachs die de Volksbank adviseren over haar sociale identiteit |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Kent u het bericht «Volksbank doet eerste stap richting een exit?»1
Klopt het dat de Volksbank Goldman Sachs heeft ingehuurd?
Is het verstandig van de Volksbank om advies te vragen aan een zakenbank die symbool staat voor alles wat mis is met de financiële sector (een cultuur van exorbitante topbeloningen, perverse prikkels en onethisch gedrag) over het behouden van een sociale identiteit?
Waarom heeft de Volksbank nu juist deze Angelsaksische zakenbank gevraagd, die zo ver af staat van het Rijnlandse sociaaleconomische model en de Nederlandse bedrijfscultuur?
Wat verwacht de Volksbank voor advies van deze zeer omstreden zakenbank, die in de eigen bedrijfscultuur en werkwijze werkelijk niets van een sociale identiteit laat zien?
Welke modellen voor de toekomst van de Volksbank worden bezien en klopt het dat men voornemens is in 2020 aandelen van de hand te doen? Wanneer informeert u de Kamer over deze plannen?
Wat zijn de kosten van het advies van Goldman Sachs?
Wilt u een beroep doen op het bestuur van de Volksbank om de adviseurs van Goldman Sachs zo snel mogelijk en zonder riante vergoeding de deur uit te zetten en een adviseur met een sociale antenne en daarbij passend gedrag aan te stellen?
Een onderzoek van de Kinderombudsman naar vervangende jeugddetentie |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht en het rapport van de Kinderombudsman over het opleggen van vervangende jeugddetentie bij het niet voldoen van een schadevergoeding?1
Ja.
In hoeveel gevallen wordt jaarlijks door de rechter vervangende jeugddetentie opgelegd als straf bij het niet voldoen van een schadevergoeding? Hoe vaak wordt daadwerkelijk overgegaan tot vervangende jeugddetentie?
Het aantal schadevergoedingsmaatregelen in jeugdzaken (gebaseerd op cijfers van de Raad voor de Rechtspraak) bedraagt:
2016: 1.591
2017: 1.789
Er zijn geen cijfers bekend over het deel van deze zaken waarbij de rechter in zijn vonnis de vervangende jeugddetentie opneemt, maar gelet op het gangbare beleid is de inschatting dat dit in vrijwel alle zaken het geval is.
De afweging om vervangende jeugddetentie toe te passen komt pas aan de orde op het moment dat de jeugdige ook na aanmaningen en inzet van de deurwaarder de schadevergoedingsmaatregel niet heeft voldaan. Het aantal gevallen waarin vervangende jeugddetentie uiteindelijk is toegepast, bedraagt minder dan 1% van de zaken:
2015: 11
2016: 14
2017: 13
Het betreft veroordeelden die op dat moment minderjarig waren.
De vervangende jeugddetentie wordt niet opgelegd als straf, maar is een dwangmiddel om degene die niet aan zijn betalingsverplichting voldoet een extra prikkel te geven om te betalen. De toepassing van jeugddetentie kan als straffend worden gevoeld, maar heft juridisch de betalingsverplichting niet op.
Op dit moment wordt onderzocht op welke wijze na de toepassing van vervangende detentie de verdere inning van de schadevergoedingsmaatregel nog bewerkstelligd kan worden, zowel bij minder- als meerderjarigen. Dit volgt onder andere uit de motie van de leden Van Oosten en Van Toorenburg.2
Kan een rechter bij het opleggen van een schadevergoeding direct een betalingsregeling overeenkomen met de dader? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit en in welke gevallen gebeurt dit? Zo nee, waarom niet?
De rechter kan bij het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel direct een betalingsregeling opnemen in het vonnis (artikel 36f lid 5 Sr jo art. 24a Sr). De praktijk is doorgaans dat de rechter geen betalingsregeling treft maar dit overlaat aan het CJIB. Er zijn geen specifieke cijfers beschikbaar over het aantal gevallen waarin de rechter een betalingsregeling treft. Per zaak wordt een individuele afweging gemaakt of er direct bij het opleggen van de maatregel een betalingsregeling wordt getroffen.
Voor wat betreft minderjarigen is binnen de rechterlijke macht door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht inmiddels de volgende afspraak gemaakt: »Rechters zouden bij iedere minderjarige de afweging moeten maken wat er nodig is om de jongere de schadevergoeding te laten betalen en of vervangende jeugddetentie in die specifieke situatie geschikt of passend is». Dit betekent dat bij de strafoplegging rekening wordt gehouden met de mogelijkheden van een minderjarige om schadevergoeding te betalen en met de consequenties van die betalingsverplichting.
Kijkt de officier van justitie standaard hoe draagkrachtig iemand is als een straf wordt geëist? Zo ja, is dit de gangbare praktijk? Zo nee, vindt u dit een taak voor de officier van justitie?
Bij het eisen van een geldboete wordt er standaard gekeken naar de draagkracht van een verdachte. De wettelijke grondslag hiervoor is art. 24 Sr. Een schadevergoeding is echter een maatregel en geen straf en beoogt uitsluitend herstel van de geleden schade aan het slachtoffer. De draagkracht van de verdachte speelt daarbij in prinicipe geen rol. Bij de uitvoering van de betalingsverplichting kan wel gekeken worden naar de draagkracht (zie verder antwoord bij vraag 5)
Wordt volgens u op dit moment in het jeugdstrafrecht voldoende gewaarborgd, dat betalingsverplichtingen kunnen worden nagekomen? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe dit gebeurt? Zo nee, welke maatregelen bent u bereid te nemen teneinde dit in de toekomst wél te garanderen?
Een waarborg die bijdraagt aan het nakomen van de betalingsverplichtingen is het nieuwe betalingsregelingenbeleid. Het CJIB heeft in samenspraak met OM en het departement sinds 1 september 2017 een nieuw betalingsregelingenbeleid waarbij een persoonsgerichte aanpak voorop staat. Het uitgangspunt voor een regeling is daarbij gewijzigd van «nee, tenzij» naar «ja, mits». Op het moment dat iemand dus aan een aantal voorwaarden voldoet is het uitgangspunt dat een betalingsregeling mogelijk is. Dit geldt ook voor minderjarige veroordeelden. Minderjarigen kunnen bij bedragen vanaf 112,50 euro een regeling treffen.
Veroordeelden die niet in staat zijn in één keer te betalen krijgen hierdoor meer mogelijkheden om de vordering(en) te voldoen waarmee het schadebedrag zo snel mogelijk en volledig wordt betaald. Het beleid sluit aan bij het maatschappelijk en verantwoord innen waarbij rekening wordt gehouden met persoonlijke omstandigheden. Toepassing van een standaardbetalingsregeling is het uitgangspunt maar waar nodig zijn maatwerkregelingen mogelijk.
Wanneer vooraf duidelijk is dat een minderjarige niet in staat is om zijn financiën te beheersen en ook de ouders hierin onvoldoende ondersteuning lijken te bieden, kunnen ook andere maatregelen worden overwogen, bijvoorbeeld financieel toezicht. Hier kom ik op terug in de door mij aangekondigde brede brief over het jeugdstrafrecht.
Het bericht dat de Duitse regering bij alle officiële gelegenheden vegetarisch zal eten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duitse regering gaat «officieel» vegetarisch eten?1
Ja.
Deelt u de mening van de Duitse regering dat de productie van voedsel een belangrijke rol speelt in de uitstoot van broeikasgassen en het ontstaan van klimaatverandering? Zo nee, waarom niet?
Ja, de productie van voedsel kan inderdaad gepaard gaan met emissies van broeikasgassen en daarmee bijdragen aan klimaatverandering.
Deelt u de mening van de Duitse regering dat de overheid een voorbeeldfunctie heeft in gedragsveranderingen die beleidsmatig wenselijk worden geacht? Zo nee, waarom niet?
De overheid heeft een voorbeeldfunctie; o.a. door in de eigen bedrijfsvoering duurzame oplossingen toe te passen. Het kabinet heeft maatschappelijk verantwoord inkopen (MVI), waaronder de catering, als speerpunt benoemd en geeft daarmee inhoud aan haar voorbeeldrol.
Deelt u de mening dat een klimaatvriendelijk consumptiepatroon bij officiële gelegenheden kan bijdragen aan het bewustzijn van burgers en politici? Zo nee, waarom niet?
Dit kan inderdaad een bijdrage leveren.
Kent u het concept van gedragseconoom prof. Henriette Prast dat onder de noemer «Carnivoor? geef het door!» klimaatvriendelijk voedsel tot de sociale norm verheft en het bestellen van vlees of vis een vrije keuze laat, maar alleen in afwijking van het standaardmenu?
Ik ken het concept van gedragseconoom prof. Henriette Prast.
Bent u bereid te onderzoeken of het concept van prof. Prast het uitgangspunt zou kunnen worden bij alle overheidscatering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Hier wordt zowel binnen als buiten het Rijk mee geëxperimenteerd. De suggestie om bij alle overheidscatering geen vlees meer aan te bieden, tenzij daar specifiek om gevraagd wordt, gaat het kabinet te ver.
Deelt u de mening dat consumentengedrag dat schadelijk is voor het klimaat, actief beïnvloed zou moeten worden van overheidswege? Zo nee, waarom niet?
Samen met private en publieke partijen wordt gewerkt aan verantwoorde consumptie van voedsel, waarbij het terugdringen van negatieve effecten op het klimaat en op onze gezondheid uitgangspunt zijn. Dit is onder andere het geval bij het Nationaal Actieprogramma Groente en Fruit en de projecten van Dutch Cuisine. Tal van acties maken het verschil, het Rijk werkt al met cateraars die volgens het principe van Dutch Cuisine maaltijden serveren. Tijdens de Dutch Agri Foodweek die op 5 oktober start zullen 7 cateraars op meer dan 200 overheidslocaties duurzame maaltijden serveren en de spotlight zetten op circulariteit.
Deelt u de mening dat overheidsinvloed zich niet slechts zou moeten beperken tot vraagstukken op het terrein van energie, maar zich ook zou moeten uitstrekken tot actieve voorlichting en een actieve voorbeeldfunctie op het gebied van voedsel als grote veroorzaker van de uitstoot van broeikasgassen? Zo nee, waarom niet?
Om consumenten te stimuleren duurzame keuzes te maken biedt het Voedingscentrum wetenschappelijke en onafhankelijke informatie over een meer duurzaam menu. Een voedingspatroon volgens de Schijf van Vijf is hierbij het uitgangspunt, zowel voor gezondheid als duurzaamheid.
Bent u bereid met de Duitse regering in contact te treden om kennis te nemen van de ervaringen met de nieuwe voedselkeuze? Zo nee, waarom net? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De keuze om zo min mogelijk vlees en vis te serveren bij overheidsevenementen is vorig jaar specifiek gemaakt door de Duitse Minister van milieu en geldt derhalve voor evenementen waar zij gastvrouw is, dit is geen algemeen beleid bij andere ministeries. De gehele federale overheid werkt volgens door hen opgestelde duurzaamheidsprincipes die al sinds 2015 van kracht zijn en aangepast zijn in 2017. De Nederlandse overheid heeft eigen vergelijkbare duurzaamheidsprincipes.
Deelt u de mening dat het getuigt van een verstandige keuze ten aanzien van het klimaatbeleid om de consumptie van dierlijke eiwitten terug te dringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u hier vorm aan geven?
Ik verwijs u graag naar de kabinetsreactie van 7 september jl. op het Rli-advies «Duurzaam en gezond: samen naar een houdbaar voedselsysteem», waarin het kabinet de analyse van de raad deelt dat de transitie naar een duurzamer en gezonder voedselsysteem urgenter is geworden door de afspraken die zijn gemaakt in het Klimaatakkoord van Parijs. Vandaar dat in het regeerakkoord hier ook met reductiedoelen en ondersteunende maatregelen op wordt ingezet. In 2030 moet 3,5 Mton CO2-equivalenten klimaatwinst zijn behaald door slimmere landbouw en landgebruik.
Het bericht ‘Salafisten op sleutelposities' |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Salafisten op sleutelposities»?1
Ja.
Bent u bereid uit te (laten) zoeken welke rol de salafistische burgemeester van Rotterdam, de heer Aboutaleb, in dit geheel speelt, met als extra aandachtspunt de contacten met de stichting Waqf uit Eindhoven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik constateer dat de verstrekte informatie in de berichtgeving afkomstig is van anonieme bronnen en dat er geen sprake is van toetsbare verklaringen. Het voltallige college van burgemeester en Wethouders van Rotterdam heeft in reactie op raadsvragen van Leefbaar Rotterdam van 16 augustus jl. aangegeven dat de beweringen in relatie tot stichting Waqf en een betrokken medewerker van de directie Veiligheid feitelijk onjuist zijn. Zij nemen daarnaast afstand van de verdere inhoud van het Telegraaf-artikel van 16 augustus jl, waarin ambtenaren van de directie Veiligheid en daarmee het gehele team in een negatief daglicht worden gezet. Ik heb geen reden om te twijfelen aan dit standpunt van het Rotterdamse college. Ook hebben er mij geen signalen bereikt over de gang van zaken in Rotterdam die grond bieden voor nader onderzoek, waarbij ook zou worden gekeken naar de rol van de burgemeester.
Deelt u de mening dat het streven om personeelsbestanden van overheden en instellingen een «afspiegeling van de samenleving» te laten zijn (ook wel diversiteitsbeleid en positieve discriminatie genoemd) bloedlink is, gezien de invloed die de islam op die manier weet te verwerven op belangrijke posities? Zo nee, waarom niet?
De rijksoverheid streeft naar een diverse samenstelling van haar personeelsbestand en naar een inclusieve organisatie. Er is behoefte aan een diversiteit aan zienswijzen: verschillende perspectieven, achtergronden en inzichten vergroten de denkkracht van de rijksoverheid. Ik moedig het daarom inderdaad aan om de samenstelling van een team mee te wegen bij de selectie van kandidaten.
Bij de sollicitatie van iedere ambtenaar worden procedures doorlopen waarbij de integriteit en competenties van de medewerker zorgvuldig worden beoordeeld.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de rol, aanhangers, belangen, invloed, contacten, financiën en het netwerk van het moslimbroederschap in Nederland, gezien hun stuwende kracht achter de islamisering van ons land? Zo nee, waarom niet?
De AIVD kan vanuit zijn taakuitvoering onderzoek doen naar personen of organisaties die door de doelen die zij nastreven of door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde. Over eventuele individuele gevallen worden geen uitspraken gedaan.
Wat gaat u doen om het tij van de islamisering te keren?
In ons land gelden de basiswaarden en grondprincipes van de democratische rechtstaat. Dit houdt in dat de overheid een neutrale positie inneemt ten opzichte van de inhoud en organisatie van religies, dus ook ten opzichte van de islam.
Het bericht dat nog maar 10 tot 15% van de consumentenprijs bij de aardappelproducent terechtkomt |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht waarin staat dat nog maar 10 tot 15% van de consumentenprijs bij de aardappelproducent terechtkomt?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Wat vindt u ervan dat er zo’n gering gedeelte van de consumentenprijs bij de voedselproducent terechtkomt?
Uit het onderzoek dat in 2014 is uitgevoerd door Wageningen Economic Research (toenmalig LEI) naar de prijsvorming in de keten is o.a. de verdeling van de consumenteneuro van aardappelen onderzocht. Uit het onderzoek bleek dat in 2011–2013 gemiddeld 39% van de consumenteneuro als brutomarge bij de supermarkten terecht kwam, 31% bij de groothandel en 30% bij de akkerbouwer. Deze brutomarges geven geen indicaties van de winstgevendheid aangezien de kosten die gemaakt worden in de verschillende schakels niet worden meegenomen.
De prijs die een akkerbouwer voor zijn product krijgt, is sterk afhankelijk van vraag en aanbod in Nederland maar ook in andere Noordwest-Europese landen zoals Frankrijk, Duitsland, België, het VK en Polen. De prijzen die een akkerbouwer ontvangt kunnen erg volatiel zijn. In sommige perioden kunnen daardoor de marges onder druk komen te staan. Veel producenten kiezen er dan ook voor om op contract te leveren.
Uit het onderzoek van Wageningen Economic Research over de positie van de primaire producent in de keten blijkt dat de meeste van hen hun positie ten opzichte van andere ketenpartijen als relatief zwak ervaren. Ik vind dit zorgelijk. Het kabinet heeft daar dan ook aandacht voor en heeft maatregelen aangekondigd om de positie van de boer in de keten te versterken (Kamerstuk 29 625, nr. 257).
Weet u welke percentages van de consumentenprijzen bij andere landbouwproducenten terechtkomen?
In het eerdergenoemde onderzoek van Wageningen Economic Research naar de prijsvorming in de keten zijn de brutomarges van 8 producten onderzocht. Daaruit blijkt dat de verdeling van de consumenteneuro over de diverse schakels in de keten per product sterk kan verschillen. Een relatief klein aandeel (minder dan 25%) kwam terecht bij de akkerbouwer (graan en uien), komkommerteler en vleeskuikenhouder terwijl een groter aandeel (meer dan 25%) terecht kwam bij de aardappelteler, fruitteler, paprikateler en leghennenhouder. Het is van belang om te benadrukken dat deze percentages niets zeggen over winstgevendheid, omdat de kosten die de ketenpartijen maken hier niet in worden betrokken.
Wat vindt u van de hoogte van het inkomen van de Nederlandse voedselproducenten in het algemeen?
Het gemiddelde inkomen uit bedrijf voor de land- en tuinbouwbedrijven in de afgelopen vijf jaar (2013–2017) was € 50.000 per onbetaalde arbeidsjaareenheid (aje). In 2017 bereikte het inkomen een historisch hoog niveau geraamd op ongeveer € 70.000 per onbetaalde aje, een stijging van € 20.000 ten opzichte van 2016. Er zijn echter grote verschillen zowel tussen als binnen de verschillende sectoren. Hoewel het gemiddelde inkomen per huishouden in de agrarische sector in 2016 opliep tot het hoogste niveau in deze eeuw, groeide het aandeel agrarische huishoudens onder de lage-inkomensgrens tegelijkertijd voor het vierde jaar op rij tot 44%. Dat vind ik een zorgelijke ontwikkeling. Deze ontwikkeling laat dus zien dat er grote inkomensverschillen zijn rond het gemiddelde. Er lijkt echter geen patroon te zitten in de samenstelling van die huishoudens onder de lage-inkomensgrens. Zo steeg het aandeel melkveehouders onder de lage-inkomensgrens in 2016 door de lage melkprijzen, terwijl bij varkensbedrijven, leghennenbedrijven en glastuinbouwbedrijven het aandeel lage-inkomenshuishoudens juist lager lag in 2016 dan in de jaren ervoor.
Welke acties gaat u concreet ondernemen zodat Nederlandse voedselproducenten een redelijk inkomen kunnen verdienen?
Het kabinet is zich ervan bewust dat de positie van de boer in de keten onder druk staat. Vandaar dat ik, mede namens de Staatssecretaris van EZK, maatregelen heb aangekondigd om de positie van de boer in de keten te versterken (Kamerstuk 29 625, nr. 257). Deze maatregelen betreffen het aanpakken van oneerlijke handelspraktijken, het stimuleren van samenwerking, in het bijzonder in relatie tot duurzaamheid, en het oprichten van een agro-nutri monitor bij de ACM om eventuele belemmeringen voor een goede marktwerking te identificeren en transparantie te vergroten.
Het bericht 'Tientallen criminelen krijgen uitkering ondanks openstaande celstraf' |
|
Gidi Markuszower (PVV), Léon de Jong (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tientallen criminelen krijgen uitkering ondanks openstaande celstraf»?1
Ja.
Is het waar dat er tientallen criminelen met een openstaande celstraf ten onrechte een uitkering krijgen? Zo ja, om hoeveel criminelen en om welke uitkeringen gaat het precies? Hoeveel kost deze belachelijke en onacceptabele situatie de Nederlandse belastingbetaler per jaar?
Het is niet te rechtvaardigen dat veroordeelden een uitkering ontvangen. Dat druist in tegen ieders gevoel voor rechtvaardigheid.
In de sociale zekerheidswetten is al langer geregeld dat wanneer iemand een vrijheidsstraf opgelegd krijgt en vervolgens in detentie verblijft, zijn of haar uitkering wordt beëindigd. Sinds 2011 geldt er ook een wettelijke regeling die het mogelijk maakt om de uitkering van een voortvluchtige veroordeelde in te trekken of te weigeren. Uit onder meer onderzoek van het CBS blijkt dat deze maatregel ook feitelijk wordt toegepast.2 Zo zijn in 2016 en 2017 in totaal door uitkerende instanties 837 uitkeringen ingetrokken van personen, die zich onttrekken aan hun vrijheidsstraf. Dit betreft onder meer arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en AOW-uitkeringen.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft echter in een aantal gevallen geoordeeld dat er onvoldoende gronden zijn om een uitkering in te trekken. De CRvB oordeelt dat zowel opname in het opsporingsregister als het niet thuis aantreffen van een veroordeelde door de politie, een onvoldoende kenbare poging is om te laten weten dat betrokkene gezocht wordt vanwege een openstaande vrijheidsstraf. Om die reden houdt de intrekking van de uitkering niet in alle gevallen stand. In 2017 ging het bij UWV om 26 uitkeringen en bij de Sociale Verzekeringsbank om 4.
Wat gaat u concreet doen om ervoor te zorgen dat de uitkeringen van voortvluchtige criminelen per direct worden stopgezet, de onterecht uitbetaalde uitkeringen tot de laatste cent worden teruggevorderd en deze criminelen in de cel belanden?
Om de uitkeringen van veroordeelden met een openstaande vrijheidsstraf in te trekken of te weigeren, matchen uitkeringsinstanties CJIB-bestanden van voortvluchtigen uit het opsporingsregister met de bestanden van uitkeringsgerechtigden. De uitkeringsinstantie beslist over het al dan niet intrekken van een uitkering van iemand met een openstaande straf op basis van informatie van het CJIB. Naar aanleiding van de uitspraken van de CRvB hebben het CJIB en het UWV een pilot uitgevoerd. In deze pilot hebben personen met een openstaande vrijheidsstraf een brief ontvangen waarin gewezen wordt op de openstaande vrijheidsstraf en de gevolgen voor hun uitkering. Voor Justitie is dit een extra maatregel om te komen tot daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de straf en het UWV kan de brief als kenbare poging gebruiken om de uitkering in te trekken. Gebleken is dat de uitkomsten van de pilot voldoende basis bieden om deze werkwijze voort te zetten.
In het reguliere proces wordt de uitkering van een voortvluchtige beëindigd en wordt deze ook met terugwerkende kracht vanaf de datum van voortvluchtigheid teruggevorderd. Indien niet voldaan kan worden aan de criteria van de CRvB, zullen uitkeringsinstanties in voorkomende gevallen de uitkering niet mogen beëindigen. Dat betekent dat er in die gevallen ook geen sprake is van een onrechtmatige uitkering, die teruggevorderd kan worden.
Deelt u de mening dat het absurd is dat de politie niet ieder aanknopingspunt om een veroordeelde crimineel te vinden mag gebruiken, omdat eerst aangetoond moet worden dat de veroordeelde crimineel bewust probeert de straf te ontlopen?
Het is onjuist dat eerst aangetoond moet worden dat de veroordeelde crimineel bewust probeert de straf te ontlopen, alvorens de politie actie kan of mag ondernemen. De politie spoort succesvol veroordeelden met een vrijheidsstraf op. Het komt echter ook voor dat veroordeelden niet op een BRP-adres verblijven, zoals bekend bij justitie of uitkeringsinstantie, waardoor de opsporing wordt bemoeilijkt. Dit kan ook zo zijn bij de veroordeelden met een uitkering.
Wanneer stopt u eens met het strooien van uitkeringen aan profiteurs, criminelen en ander tuig en begint u eens met het beschermen van onze Nederlandse verzorgingsstaat in het belang van goedwillende Nederlanders?
Sinds 2011 worden uitkeringen beëindigd van personen, die zich onttrekken aan een vrijheidsstraf. Uitkeringsinstanties voeren deze taak, naast de reguliere uitkeringsverzorging, zo efficiënt mogelijk uit.
Het bericht ‘Gemiddelde prijs studentenkamer voor het eerst boven de 400 euro’ |
|
Paul Smeulders (GL), Zihni Özdil (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemiddelde prijs studentenkamer voor het eerst boven de 400 euro»?1
Ja.
Wat zijn volgens u de oorzaken van de forse stijging van de prijs voor studentenhuisvesting?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik u verwijzen naar de begeleidende brief.
Welk deel van het inkomen (beurs, lening, bijbaan) besteden studenten gemiddeld aan huisvesting?
In de Landelijke monitor studentenhuisvesting wordt gekeken naar gemiddelde inkomsten en uitgaven per maand van voltijdstudenten naar woonsituatie. Wanneer de totale woonuitgaven gerelateerd worden aan het gemiddeld besteedbaar inkomen per maand (definitie studentenmonitor) dan blijkt 48% van het inkomen aan wonen te worden uitgegeven. De woonquote verschilt per type kamer, zo ligt de gemiddelde woonquote voor een kamer met gedeelde voorzieningen op 42%, voor een eenkamerwoning op gemiddeld 52% en voor een meerkamerwoning op 59%.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat studenten te veel geld kwijt zijn aan huisvesting? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat de betaalbaarheid van huisvesting voor studenten een belangrijk onderwerp is. Via de gegevens uit de Landelijke monitor studentenhuisvesting houd ik zicht op de ontwikkeling van de woonlasten en de woonquote van studenten. De monitor geeft ook inzicht in de situatie voor verschillende studentensteden, zodat er ook op lokaal niveau gegevens hierover beschikbaar zijn.
Welke partijen profiteren van het feit dat studenten te veel voor hun huisvesting betalen? Zijn hierover cijfers bekend?
In de Landelijke monitor studentenhuisvesting is informatie beschikbaar over de (ontwikkeling van de) gemiddelde woonlasten naar type verhuurder en type woonruimte.
Deze informatie geeft een grof beeld van de ontwikkeling van de huurprijs van studentenwoningen. Over de kostenstructuur van de betreffende verhuurder of de relatie van deze huur ten opzichte van het puntenstelsel van het woningwaarderingsstelsel heb ik geen informatie beschikbaar. Tevens blijkt uit de monitor dat 40% van de uitwonende studenten in een woning van een woningcorporatie woont en in 44% bij een particuliere verhuurder. De overige 16% van de studenten woont ofwel informeel (bij familie of vrienden) ofwel in een koopwoning.
Hoe groot is het tekort aan studentenhuisvesting? Kunt u dit per studentenstad (en naburige gemeenten) uitsplitsen?
Zoals ik eerder heb aangegeven in antwoorden de Kamervragen van de leden Van Meenen en Van Eijs (D66) (kenmerk 2017Z12177) en de leden Voortman en Özdil (GroenLinks) (kenmerk 2017Z15653) zijn er geen exacte standen per stad te geven als het gaat om de vraag naar en het aanbod van studentenhuisvesting.
Het is moeilijk om toevoegingen aan de woningvoorraad te verdelen in een deel regulier en een deel studentenhuisveting. Wel wordt ieder jaar in de Landelijke monitor studentenhuisvesting een indicatie van de drukte op de markt voor studenten gegeven. Begin oktober wordt de Landelijke monitor studentenhuisvesting 2018 gepresenteerd met daarin gegevens over het nieuwe studiejaar, incl. een indicatie van de drukte op de woningmarkt voor studenten.
Met het nieuw te sluiten actieplan zet ik samen met partijen in op een beter (cijfermatig) inzicht in de lokale situatie en het maken van productieafspraken op lokaal niveau.
Hoeveel studentenwoningen zijn er het afgelopen jaar bijgekomen? Kunt u dit uitsplitsen naar soort woning en per studentenstad (en naburige gemeenten)?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de belangrijkste oorzaken van het tekort aan studentenhuisvesting?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn volgens u de consequenties van een hoge gemiddelde huurprijs voor studenten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een gebrek aan betaalbare studentenwoningen de toegankelijkheid van het hoger onderwijs en de keuzevrijheid van studenten onder druk zet?
Die mening deel ik niet. Ik begrijp dat de meeste studenten bij voorkeur huisvesting in de gemeente of nabijheid van de onderwijsinstelling willen, maar dat zal niet altijd (meteen) lukken. Gelukkig kunnen studenten gebruik maken van een gratis reisvoorziening vanuit de studiefinanciering op werkdagen of in het weekend.
Herinnert u zich uw antwoorden van 10 oktober 2017 op Kamervragen naar aanleiding van het bericht «Buitenlandse studenten slapen noodgedwongen in azc’s, op campings of in hotels»?2 Zo ja, wat is er sinds die tijd concreet gebeurd om de huisvestingsproblemen voor internationale studenten op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat verwacht u concreet van het nieuwe actieplan en convenant studentenhuisvesting dat mede is voortgekomen uit de motie-Futselaar/Özdil?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te onderzoeken of het woningwaarderingsstelsel verplicht gesteld kan worden voor studentenhuisvesting, zodat studenten ook in een oververhitte woningmarkt volwaardige consumentenbescherming krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het huurrecht maakt onderdeel uit van het overeenkomstenrecht, waarbij in principe contractsvrijheid geldt. Huurders kunnen echter, indien gewenst, een beroep doen op de huurprijsregelgeving, eventueel via de Huurcommissie. Huurders kunnen, wanneer zij vermoeden dat zij een huurprijs betalen die hoger is dan de maximale huurprijs die op grond van het wws voor hun woning of kamer geldt, de huurprijscheck op de website van de Huurcommissie invullen. Indien hun huurprijs de maximale huur daadwerkelijk lijkt te overschrijden kunnen zij hun verhuurder verzoeken om huurverlaging. Indien deze hiermee niet mee instemt kunnen verhuurders de Huurcommissie verzoeken om een uitspraak te doen over de hoogte van de huur. Zodoende ben ik van mening dat studenten, net als alle overige huurders, voldoende consumentenbescherming kennen.
Welke andere maatregelen kan de rijksoverheid nemen om studentenhuisvesting ook betaalbaar te houden voor studenten zonder rijke ouders? Bent u bereid om deze maatregelen op korte termijn te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat consultant Aon in België goedkeuring heeft gekregen voor een eigen regelkader voor pensioenfondsen |
|
Martin van Rooijen (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de informatie in de media dat consultant Aon in België goedkeuring heeft gekregen voor een eigen regelkader voor pensioenfondsen?1
Ja
Bent u van mening dat dit regelkader afwijkt van het Financiële Toezichtskader (FTK) dat in Nederland voor pensioenfondsen geldt?
Ja
Erkent u dat, constaterende dat in het Belgisch Toezichtskader de rekenrente hoger ligt, de vereiste buffers lager liggen en de regels rond kortingen verschillen dan in het Nederlandse Toezichtskader, kan worden geconcludeerd dat Nederlandse pensioenfondsen die naar België zouden verhuizen onmiddellijk een aanzienlijk hogere dekkingsgraad zouden noteren en daardoor in veel gevallen onmiddellijk zouden kunnen overgaan tot indexatie van de pensioenuitkeringen en de opgebouwde pensioenrechten? Acht u het wenselijk dat door deze verschillen in regels pensioenfondsen verhuizen naar België?
Als gevolg van het meer principle based karakter van het prudentiële kader in België kan ik geen algemene uitspraken doen over de eventuele gevolgen voor de dekkingsgraad als andere Nederlandse ondernemingspensioenfondsen de in de Nederlandse pensioenregeling opgebouwde pensioenrechten en pensioenaanspraken collectief overdragen aan een pensioenuitvoerder in België.
Er dient een prudente inschatting gemaakt te worden van de verplichtingen. Het pensioenfonds moet daarbij rekening houden met alle karakteristieken van het fonds: zoals de samenstelling van de beleggingen, de toezegging uit de pensioenregeling en de eventuele soliditeit van de werkgever ingeval er sprake is van een bijstortingsverplichting. Er kan om deze redenen op voorhand niet ingeschat worden hoeveel de dekkingsgraad zal stijgen als een pensioenregeling bij een pensioenuitvoerder uit België wordt ondergebracht.
België heeft een prudentieel toezichtkader dat, ten opzichte van het Nederlandse toezichtkader meer «principle based» is. Als gevolg hiervan is er binnen het Belgische prudentiële kader veel ruimte voor eigen invulling door de pensioenuitvoerder, dan wel de werkgever. Hierbij dient te allen tijde een consistent geheel te zijn tussen de toezegging, de financiering en het beleggingsbeleid. De aan te houden voorzieningen en buffers worden zodanig bepaald, dat de toezegging met voldoende mate van zekerheid waargemaakt kan worden.
Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat er geen sprake is van een verhuizing, oftewel zetelverplaatsing, van een Nederlands pensioenfonds. Het betreft een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat.
De exacte beweegredenen voor het onderbrengen van de uitvoering van de pensioenregeling van de betreffende werkgever bij een Belgische pensioenuitvoerder en de overdracht van opgebouwde pensioenrechten en -aanspraken door het betreffende Nederlandse pensioenfonds (of door een Nederlandse pensioenuitvoerder in het algemeen) naar een Belgische pensioenuitvoerder zijn mij niet bekend. Uit onderzoek door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit 2016 blijkt dat een belangrijke overweging van (internationale) ondernemingen met een ondernemingspensioenfonds om de uitvoering van hun pensioenregeling bij een pensioenuitvoerder in een andere lidstaat onder te brengen is het bereiken van schaalvoordelen door de uitvoering van pensioenregelingen uit verschillende landen onder te brengen bij één pensioenuitvoerder.2
Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel in verband met de implementatie van de herziene IORP-richtlijn3 is toegelicht, acht de regering het onwenselijk als Nederlandse pensioenregelingen, louter om prudentieel toezicht te ontwijken, buiten Nederland zouden worden uitgevoerd. Vooralsnog heeft de regering geen aanwijzingen dat hiervan sprake is.
Als u het niet wenselijk acht dat op grote schaal verhuizingen van pensioenfondsen gaan plaatsvinden, welke maatregelen overweegt u dan om een dergelijke verhuizing tegen te gaan?
Zoals bij vraag 3 toegelicht heeft het kabinet vooralsnog geen reden om aan te nemen dat pensioenregelingen van Nederlandse werkgevers op grote schaal ondergebracht zullen worden bij een pensioenuitvoerder in een andere lidstaat. Voor het kabinet blijft voorop staan dat bij de uitvoering van een pensioenregeling het belang van de deelnemer centraal dient te staan. Dit betekent dat de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden goed beschermd moeten zijn ongeacht of een Nederlandse pensioenregeling in Nederland of in het buitenland wordt uitgevoerd.
Het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst ten behoeve van het onderbrengen van de pensioenovereenkomst behoort tot de verantwoordelijkheden van de werkgever, in of na overleg met (de vertegenwoordigers van) de werknemers, en een pensioenuitvoerder. Het is aan de werkgever of de sociale partners af te wegen welke pensioenuitvoerder de pensioenregeling het beste kan uitvoeren, gegeven de belangen van de werkgever(s), de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden en het karakter van de pensioenregeling.
De waarborgen die op dit moment in de wet zijn opgenomen, zoals het feit dat het Nederlandse sociaal en arbeidsrecht dwingende van toepassing blijft op de door de buitenlandse pensioenuitvoerder uitgevoerde Nederlandse pensioenregeling blijven. De herziening van de IORP-richtlijn creëert voorts additionele waarborgen in geval er sprake is van een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht.
Deelt u de mening dat de sector van pensioenfondsen met een belegd vermogen van € 1.400 miljard een voor de economie waardevolle sector is met hoogwaardige werkgelegenheid en van groot belang voor Nederland als financieel belangrijke speler op de wereldmarkt? Acht u het daarom ook van belang dat de werkgelegenheid en het financieel belang voor Nederland wordt behouden?
Gezien de omvang is de pensioensector van grote economische en sociale waarde voor Nederland. Zoals aangeven bij vraag 4 blijft voor het kabinet voorop staan dat het belang van de deelnemer te allen tijde centraal dient te staan en voldoende beschermd dient te zijn bij de uitvoering van een Nederlandse pensioenregeling door een pensioenuitvoerder in een andere lidstaat.
Uit onderzoek door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit 2016 blijkt dat de omvang van grensoverschrijdende Nederlandse pensioenregelingen relatief beperkt is ten opzichte van de gehele Nederlandse pensioensector. Ten tijde van het onderzoek ging het om 10.400 deelnemers en 0.1% van het totale belegde vermogen.4 Vooralsnog heeft de regering geen aanwijzingen dat sinds dit onderzoek de omvang sterk is toegenomen.
Daarnaast is het goed om te benadrukken dat een pensioenregeling van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds niet snel ondergebracht zal worden bij een pensioeninstelling uit een andere lidstaat. De verplichtingstelling komt namelijk te vervallen als de pensioenregeling wordt ondergebracht bij een pensioeninstelling in een andere lidstaat. Een niet-verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds zou wel kunnen overwegen om de pensioenregeling onder te brengen bij een pensioeninstelling in een andere lidstaat.
Wil u bevorderen dat er snel duidelijkheid komt over de richting waarin het Nederlandse stelsel zich zal gaan ontwikkelen?
In het regeerakkoord is benadrukt dat het kabinet samen met sociale partners de stap wil zetten naar een vernieuwd pensioenstelsel. Die ambitie heeft het kabinet nog steeds. Binnen de SER wordt op dit moment gewerkt aan de vormgeving van een nieuw pensioencontract. Ik heb er vertrouwen in dat de sociale partners op korte termijn met een advies komen.
Wat uw standpunt over de omvang van buffers en de hoogte van de rekenrente als, zoals in het Belgische model het geval is, voor werkgevers geen bijstortverplichting meer bestaat maar alle risico’s bij de deelnemers en pensioengerechtigden komt te liggen in een CDC-regeling (collective defined contribution)?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3, hebben lidstaten vrijheid bij de invulling van hun prudentieel toetsingskader. Zo heeft België gekozen voor een «principle based»-benadering van het financieel toetsingskader, hetgeen lastig vergelijkbaar is met het Nederlandse financieel toetsingskader dat een meer «rule-based» karakter heeft.
Bij de uitvoering van een pensioenregeling van een Nederlandse werkgever op basis van een CDC-financiering maakt het in essentie geen verschil of er sprake is van een Nederlandse pensioenuitvoerder of een pensioeninstelling uit een andere lidstaat. In alle gevallen staan de jaarlijkse (doorsnee)premies vast die door de betreffende werkgever wordt afgedragen en kunnen er geen, of slechts beperkte, aanvullende stortingen/herstelbetalingen gevraagd worden in geval de pensioenuitvoerder in een tekortsituatie geraakt.
De voornemens omtrent landonteigening in Zuid-Afrika |
|
Helma Lodders (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zuid-Afrika: onzekerheid door plannen ANC voor landhervorming»?1
Ja, het kabinet is bekend met dit bericht op de nieuwssite van AGF.
Hebt u kennisgenomen van de genoemde verklaring van president Ramaphosa, waarin hij duidelijk maakte dat het Afrikaans Nationaal Congres (ANC) van mening is dat landonteigening zonder compensatie zowel wenselijk als constitutioneel mogelijk is? Hoe beoordeelt u de inhoud van deze toespraak?
Ja, er is kennisgenomen van deze verklaring. President Ramaphosa deelt in deze verklaring de conclusies van de uitvoerende commissie van het ANC. Deze commissie is in juli 2018 bijeengekomen om plannen voor banengroei, de economie, landhervormingen, goed bestuur en sociale ontwikkeling op te stellen, onderwerpen van essentieel belang voor het Zuid Afrikaanse transformatieproces. Zuid-Afrika kent een extreme ongelijkheid en het ANC zoekt naar mogelijkheden om deze te verminderen. President Ramaphosa geeft aan dat landonteigening zonder compensatie constitutioneel al mogelijk is, maar dat het doel van de voorgestelde wijziging in de Grondwet is om meer duidelijkheid te scheppen over de omstandigheden waaronder dit kan. Een parlementaire commissie is aangewezen om dit proces te leiden. Publieke consultaties zijn hiervoor een belangrijke bron van informatie.
In een ingezonden brief naar de Financial Times van 23 augustus 2018 noemt President Ramaphosa een aantal suggesties waarin landonteigening zonder compensaties mogelijk zou kunnen zijn: bijvoorbeeld ongebruikt land in rurale en urbane gebieden. In diezelfde brief benadrukt Ramaphosa nogmaals dat de eigendomsrechten in de Grondwet, inclusief het recht dat bezittingen niet arbitrair afgenomen mogen worden, in tact zullen blijven. Ook zegt hij dat het proces van landhervormingen niet ten nadele van economische groei of voedselproductie mag gaan.
Zoals eerder aangegeven bij de beantwoording van schriftelijke vragen gesteld door de leden Van Helvert en Geurts (CDA) is momenteel onvoldoende duidelijk hoe een door de Zuid-Afrikaanse regering voorgenomen onteigening eruit gaat zien. Met het voorgenomen amendement op de Grondwet zullen de voorwaarden voor landonteigening zonder compensatie gespecifieerd moeten worden. Dit zal het proces verduidelijken. Het kabinet blijft alle ontwikkelingen op de voet volgen, onder andere door het onderhouden van nauwe contacten met de Zuid-Afrikaanse autoriteiten.
Deelt u de zorgen over de mogelijkheid van onteigening van landbouwgronden zonder compensatie?
Het kabinet is bezorgd over de onrust die is ontstaan over de binnenlandse dialoog in Zuid-Afrika over onteigening van grond. Echter, Zuid Afrika heeft een stevige Grondwet en daarvan afgeleide wetten. Deze worden getoetst en toegepast door de rechterlijke instanties, die tot op heden hebben laten zien onafhankelijk te zijn van de politiek. De Zuid-Afrikaanse regering heeft bovendien een structureel overleg ingesteld met boerenorganisaties. Op dit moment wacht het kabinet de maatregelen van de Zuid-Afrikaanse regering daarom af.
Beschikt u over cijfers van het aantal «farm attacks» van de afgelopen jaren? Hoe beoordeelt u de preventie- en strafmaatregelen van de Zuid-Afrikaanse overheid hieromtrent?
Zoals eerder aangegeven in de antwoorden op schriftelijke vragen gesteld door de leden Van Helvert en Geurts (CDA) is het registreren en verzamelen van betrouwbare statistieken in algemene zin een uitdaging in Zuid-Afrika. Dat geldt ook voor cijfers over «farm attacks». Desondanks heeft de Zuid-Afrikaanse Minister van Politie de statistieken van de jaren 2012–2017 over «farm attacks and murders» op 5 mei 2018 gepubliceerd. Zoals ook eerder aangegeven, nam het aantal geregistreerde «farm attacks» vanaf 2013 af, maar in de afgelopen twee jaar weer toe (van 446 in 2015/2016 naar 478 in 2016/2017 en 561 in 2017/2018). Vergeleken met de statistieken van 2012/2013 (567 incidenten), is er geen sprake van een significante toename van het aantal «farm attacks» ten opzichte van 2017/2018 (561 incidenten). Op basis van deze gegevens concludeert het kabinet dat de gepubliceerde cijfers geen aanleiding geven tot nieuwe inzichten.
De omvang van gewelddadige criminaliteit, waaronder farm attacks, in Zuid-Afrika is zorgwekkend. De gevolgen van die criminaliteit worden door de gehele samenleving gevoeld. De ambassade bespreekt regelmatig het probleem van criminaliteit in zijn algemeenheid en speciaal ook de «farm attacks». De Zuid-Afrikaanse overheid neemt de strijd tegen criminaliteit, inclusief de preventie van «farm attacks» serieus. Zoals eerder aangegeven in de antwoorden van het kabinet op schriftelijke vragen van de SGP en het CDA heeft de Zuid-Afrikaanse politie heeft een speciale strategie opgesteld om «farm attacks» zoveel mogelijk te voorkomen2 3. De capaciteit van de politie is echter beperkt, ook omdat «farm attacks» vaak in afgelegen, rurale gebieden plaatsvinden.
Kunt u zich herinneren dat u mededeelde dat enkele Europese bedrijven in het kader van de landonteigeningsplannen «pas op de plaats maken»? Is dit aantal gegroeid? En zitten hier ook Nederlandse bedrijven bij?2
Het kabinet weet dat enkele Europese bedrijven «pas op de plaats maken». Bedrijven die actief zijn in Zuid Afrika kennen de politiek-economische context en het juridisch systeem van het land en wegen dit mee in hun beslissingen. Uit gesprekken die de ambassade heeft gevoerd met Nederlandse bedrijven blijkt in de afgelopen maand geen toename van uitstel van investeringsbeslissingen. De recente handelsmissies in de watersector en landbouwsector hebben juist geleid tot nieuwe investeringen. Zuid-Afrika biedt nog steeds goede kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven.
Kunt u, aangezien u eerder verklaarde dat de Nederlandse ambassade in Zuid-Afrika regelmatig gesprekken voert met het Nederlandse bedrijfsleven en de Zuid-Afrikaanse overheid over handels- en investeringskwesties, aangeven of deze gesprekken op verzoek of structureel plaatsvinden?3 Is de ambassade bereid en in staat om alle Nederlandse bedrijven met zorgen hierover actief of op verzoek voor te lichten over handels- en investeringskwesties?
De Nederlandse ambassade in Pretoria en het consulaat generaal in Kaapstad voeren zowel structureel als op verzoek gesprekken met Nederlandse bedrijven en investeerders. Dit gebeurt bijvoorbeeld tijdens bedrijfsbezoeken en handelsmissies, of speciaal daarvoor georganiseerde evenementen. De ambassade werkt hierbij ook samen met de Nederlands Zuid-Afrikaanse Kamer van Koophandel. De ambassade is voldoende toegerust om Nederlandse bedrijven actief, of op verzoek, voor te lichten over handels- en investeringskwesties.
Overleg met de Zuid-Afrikaanse overheid gebeurt structureel, op verzoek en bij gelegenheid. In 2015 werd een memorandum ondertekend door de Minister van Buitenlandse Zaken Koenders en de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken Mashabane waarin Nederland en Zuid-Afrika een samenwerkingscommissie opzetten (de Joint Commission of Cooperation – JCC). De JCC komt iedere twee jaar bijeen op ministerieel niveau. Tijdens deze bijeenkomsten staat de structurele samenwerking tussen Nederland en Zuid-Afrika op verschillende werkterreinen centraal, waaronder economie en politiek. De ambassade heeft een uitstekend netwerk binnen de overheid, politieke partijen, NGO’s en onderzoeksinstanties en bevraagt deze regelmatig over ontwikkelingen in het landhervormingsproces.
Kunt u zich herinneren dat u in antwoord op vragen van de VVD-fractie antwoordde dat de Zuid-Afrikaanse parlementaire onderzoekscommissie voor parlementaire zaken tot 11 september 2018 de tijd heeft gekregen om verslag te doen aan het parlement over de vraag of de Zuid-Afrikaanse Grondwet moet worden gewijzigd om landonteigening tegen te gaan? Heeft deze onderzoekscommissie reeds verslag uitgebracht? Zo nee, kunt u zodra dit verslag is uitgebracht, de uitkomsten, indien mogelijk in de beantwoording van deze vragen, met de Kamer delen?4
Ja. De onderzoekscommissie heeft nog geen verslag uitbracht.
Het kabinet zal, zodra dit verslag is uitgebracht, de uitkomsten bestuderen en met de Kamer delen.
Kunt u zich tevens herinneren dat u verklaarde dat het kabinet zich inzet voor de bescherming van de Zuid-Afrikaanse bevolking tegen criminaliteit?5 Kunt u toelichten uit welke inspanningen die inzet bestaat?
Ja. De Nederlandse ambassade in Zuid-Afrika blijft de criminaliteit en de toename daarvan in de dialoog met de Zuid-Afrikaanse politieke en ambtelijke autoriteiten en veiligheidsdiensten onder de aandacht brengen. Daarnaast financiert de ambassade programma’s die kwetsbare groepen (vrouwen, LHBTI) proberen te beschermen tegen geweld. Deze programma’s worden ondersteund vanuit het Mensenrechtenfonds.
Is het ANC nog steeds voornemens om uit het Internationaal Strafhof te treden? Zo ja, is de parlementaire procedure teneinde dit mogelijk te maken reeds in gang gezet? Blijft het kabinet in de tussentijd zorgen uiten over dit voornemen?
Het kabinet gaf in een eerder antwoord op schriftelijke vragen gesteld door de VVD-fractie aan dat het ANC zijn standpunt heeft bevestigd om uit het Internationaal Strafhof te treden. De parlementaire procedure om dit mogelijk te maken is echter nog niet in gang gezet. Uit informele gesprekken met vertegenwoordigers van de Zuid-Afrikaanse overheid blijkt dat de beslissing mogelijk wordt heroverwogen. Dit is enige tijd geleden ook publiekelijk bevestigd door de huidige Minister van Buitenlandse Zaken, Mrs. Lindiwe Sisulu. Naar verwachting zal de finale beslissing pas na de verkiezingen in 2019 worden genomen.
Het kabinet zal zich blijven inzetten voor het behouden en versterken van draagvlak voor het Internationaal Strafhof in Zuid-Afrika. Het kabinet zal de dialoog met Zuid-Afrika blijven voeren en daarbij het belang van het Internationaal Strafhof blijven onderstrepen.
Wanneer vindt het volgende topoverleg tussen de Europese Unie en Zuid-Afrika plaats? Kan dit overleg worden benut om de diverse zorgen van zowel de Nederlandse regering als van Europese en Nederlandse ondernemers in Zuid-Afrika onder de aandacht te brengen?
De volgende EU-Zuid-Afrika top zal plaatsvinden op 15 november 2018 in Brussel.
De, door Zuid-Afrika voorgestelde, onderwerpen; «investeringen en werkgelegenheid» en «handelsbevordering» zijn in de voorlopige agenda opgenomen.
Het kabinet zal dit overleg benutten om de diverse zorgen van zowel de Nederlandse regering als van Europese en Nederlandse ondernemers in Zuid-Afrika onder de aandacht te brengen.
Is het aantal asielaanvragen in Nederland van mensen met de Zuid-Afrikaanse nationaliteit de afgelopen maanden toegenomen? Kunt u dat vergelijken met de cijfers in andere Europese landen, Rusland en de Verenigde Staten?
In de eerste vijf maanden van 2018 hebben geen Zuid-Afrikanen in Nederland asiel aangevraagd (bron: zie https://ind.nl/en/Documents/AT_June_2018_Hoofdrapport.pdf). In 2017 hebben 12 Zuid-Afrikanen in Nederland asiel aangevraagd. In 2016 waren dat er 10.
Er zijn door andere landen geen signalen afgegeven dat asielaanvragen van mensen met de Zuid-Afrikaanse nationaliteit de afgelopen maanden zijn toegenomen. Exacte cijfers over aanvragen bij andere landen in de afgelopen maanden zijn bij ons niet bekend. In 2017 waren in de Europese Unie ongeveer 265 asielaanvragen van mensen met de Zuid-Afrikaanse nationaliteit, in 2016 waren dit er 210. In beide jaren behandelden Ierland en het VK het merendeel van deze aanvragen.
Kent u het bericht «Onze groene energie verwoest elders de natuur», waaruit blijkt dat door de overstap naar groene energie in westerse landen de vraag naar grondstoffen zoals nikkel en kobalt sterk stijgt?1
Ja.
Vindt u het ook zeer zorgelijk dat de mijnbouw naar de hiervoor benodigde mineralen (onder meer op Madagaskar en de Filippijnen) vaak gepaard gaat met ernstige milieuschade, verwoesting van natuur en biodiversiteit en schending van mensenrechten?2 Zo nee, waarom niet?
Ja, daarom streeft het kabinet ernaar de negatieve effecten van mijnbouw op mens en milieu te vermijden en mitigeren. Zie ook antwoord op vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat het van belang is om bij de energietransitie niet alleen te kijken naar de CO2-uitstoot in Nederland, maar naar de gehele ecologische voetafdruk en naar de gevolgen voor biodiversiteit en de lokale gemeenschappen, ook elders in de wereld? Zo nee, waarom niet?
Ja, om de energietransitie in alle aspecten duurzaam te maken, moeten de benodigde grondstoffen gewonnen worden op een wijze die verantwoord is voor mens en milieu, in Nederland en daarbuiten.
Deelt u de mening dat de overheid hier een brede verantwoordelijkheid in heeft (ook omdat zij zich heeft gecommitteerd aan de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights)? Deelt u de mening dat de overheid alles in haar bereik moet doen om schade aan natuur, milieu en biodiversiteit te voorkomen en de belangen van de lokale gemeenschappen te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Er ligt zowel een verantwoordelijkheid voor bedrijven als voor de overheid.
Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij zich houden aan de internationale kaders voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bedrijven hebben een verantwoordelijkheid om mensenrechtenschendingen en milieuvervuiling in hun toeleveringsketens in kaart te brengen en aan te pakken. Dat geldt dus ook voor bedrijven die zich bezig houden met de energietransitie.
Het kabinet heeft zich gecommitteerd aan de UN Guiding principles for business and human rights (UNGPs) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO- richtlijnen) als normatief kader voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het kabinet onderschrijft ook de Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas die op de OESO- richtlijnen voortbouwt. Dat gebeurt bijvoorbeeld door het IMVO-convenantenbeleid, middels het openstellen van een klachtenmechanisme (NCP) of door het overbrengen van kennis aan bedrijven. Zo organiseerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken op 23 oktober 2017 een conferentie met als doel bedrijven in de grondstoffensector te helpen maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Ook steunt het kabinet projecten die verantwoorde mijnbouw stimuleren via het Europees Partnerschap voor Verantwoorde Mineralen (EPRM).
Op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Duurzame Energie (NVDE) en de Nederlandse Windenergie Associatie (NWEA) zijn de voorbereidingen in gang gezet voor een IMVO-convenant gericht op mogelijke risico’s in de windenergiesector. Het kabinet moedigt dit aan, en de overheid zal zelf ook als partij deelnemen aan het convenant.
Ook heeft de overheid een verantwoordelijkheid om eisen te stellen als inkoper, aanbesteder, subsidieverlener of vergunningverstrekker. Het opnemen van eventuele eisen bij aanbestedingen of vergunningverleningen voor wind- en zonneparken kan een onderdeel zijn van het IMVO-convenant. Ik wil dit IMVO-convenant, waar wij als Rijk ook als partij aan deelnemen, eerst zelf een kans geven. Mocht dat convenant uitblijven of de resultaten onvoldoende blijken, dan is dat het moment om te kijken naar mogelijke maatregelen.
Deelt u de mening dat de overheid hierin onvoldoende slaagt, door na te laten om richtlijnen over de herkomst van de gebruikte mineralen op te nemen in de aanbestedingen van windmolen- en zonneparken?3 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat door te wachten op de IMVO-convenanten (niet-bindende ketenafspraken voor de windenergiesector gericht op Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen) er kansen gemist worden om duurzaamheidseisen te stellen met betrekking tot de gebruikte materialen bij de aanbestedingen voor windmolen- en zonneparken? Zo nee, waarom niet?
Nee, een IMVO-convenant is één van de middelen om bedrijven te stimuleren zich te houden aan internationale kaders voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Er zijn ook andere middelen, zoals hierboven ook aangegeven.
Het doel van IMVO-convenanten is om op specifieke risico’s binnen waardeketens verbetering te bereiken voor groepen die negatieve effecten ervaren van bedrijfsactiviteiten en, ten tweede, om een gezamenlijke oplossing te bieden voor problemen die bedrijven zelf niet geheel op kunnen lossen. In een IMVO-convenant verbinden partijen zich aan het behalen van tastbare resultaten op het terrein van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Convenanten worden opgesteld conform het SER-advies IMVO-convenanten1. De afspraken zijn gebaseerd op de OESO-richtlijnen en de UNGP's.
Het opnemen van eventuele eisen bij aanbestedingen of vergunningverleningen voor wind- en zonneparken kan een onderdeel zijn van het IMVO-convenant. Ik wil dit IMVO-convenant, waar wij als Rijk ook als partij aan deelnemen, eerst zelf een kans geven. Mocht dat convenant uitblijven of de resultaten onvoldoende blijken, dan is dat het moment om te kijken naar mogelijke maatregelen.
Hoe bent u voornemens invulling te geven aan uw toezegging om ook in uw rol van vergunningverlener uw invloed aan te wenden «om de zorgvuldigheid in de toeleveringsketens te vergroten», anders dan door het faciliteren van het IMVO-convenant?4
Een IMVO-convenant is bij uitstek geschikt om tastbare resultaten te bereiken op het terrein van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Er is draagvlak vanuit de windenergiesector om een IMVO-convenant te sluiten en de sector pakt dit onder begeleiding van de SER op. De overheid is wezenlijk onderdeel van dit proces als partij. Via de reguliere Kamerbrieven over IMVO-convenanten en het IMVO-beleid wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang.
In het convenantenproces zal de overheid ook onderzoeken in hoeverre rapportage over gepaste zorgvuldigheid in de keten kan worden betrokken bij vergunningverlening in de windenergiesector. Op deze manier kom ik de genoemde toezegging na en wil ik ook uitvoering geven aan het hiervoor relevante deel van de motie Jetten/Wassenberg (Kamerstuk 32 813, nr. 209).
Deelt u de mening dat er aan de vergunningverlening voor windmolen- en zonneparken zo snel mogelijk voorwaarden gesteld moeten worden op het gebied van milieueffecten elders in de wereld, zodat bedrijven verplicht worden om mineralen te gebruiken die gewonnen worden op een wijze die zo min mogelijk schadelijk is voor mens en milieu? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat van een kabinet, dat «het groenste kabinet ooit»5 denkt te worden, een actievere rol verwacht worden om te voorkomen dat de energietransitie in Nederland onherstelbare schade toebrengt aan de natuur, de biodiversiteit en ecosystemen elders in de wereld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze rol vorm geven?
Nederland is ambitieus met zijn klimaatdoelstellingen en stimuleert maatschappelijk verantwoord ondernemen in alle sectoren, niet alleen in de hernieuwbare energiesector. De sector heeft laten zien dat het zijn verantwoordelijkheid neemt door het starten van een IMVO-convenantenproces. Als partij in dit proces neemt het Rijk een actieve rol in het invullen van de OESO-richtlijnen en UNGPs op het gebied van IMVO in de windenergiesector.
Het bericht dat zorgverzekeraar Menzis de behandeling van depressies voortaan vergoedt op basis van de resultaten |
|
Wim-Jan Renkema (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat zorgverzekeraar Menzis de behandeling van depressies voortaan vergoedt op basis van de resultaten?1
Ja.
Deelt u de zorgen dat als zorgverzekeraars een depressiebehandeling gaan vergoeden op basis van resultaten, dit kan uitmonden in ongewenste effecten zoals te weinig behandelingen voor een patiënt of het selecteren van bepaalde groepen patiënten die sneller een positief resultaat behalen, gezien het grillige verloop van een depressie? Zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraar Menzis gaat behandelingen voor depressies en angsten voor een afgebakende patiëntengroep deels vergoeden op basis van het behaalde resultaat. Het gaat daarbij alleen om resultaten die voor de cliënt belangrijk zijn, zoals vermindering van klachten, verbetering van de kwaliteit van leven, mate van cliënttevredenheid, lengte van wachttijden en de duurzaamheid van herstel (of in het volgend jaar ook zorg nodig is). Er zijn bewust geen indicatoren opgenomen die het belang van de cliënt slechts indirect raken, zoals aanwezigheid van een goedgekeurd Kwaliteitsstatuut. Het doel is om het profijt dat de cliënt van de behandeling heeft, zo groot mogelijk te maken. Uitgangspunt verder is dat iedereen die zorg nodig heeft, dat ook (voldoende) krijgt. Op dit moment hebben 20 ggz-instellingen zich bij Menzis aangemeld met de intentie een meerjarencontract af te sluiten waarbij deels vergoed wordt op basis van het behaalde resultaat. Aanmelding is op vrijwillige basis.
Voordat ik verder in ga op de specifieke afspraken die Menzis met ggz-instellingen heeft gemaakt, wil ik aangeven dat ik in beginsel positief sta tegenover de ontwikkeling om het resultaat van een behandeling te betrekken bij de vergoeding van zorgverzekeraars aan zorgaanbieders. Zoals in het regeerakkoord is aangegeven: het moet gaan om de uitkomst, niet om de omzet.
Ik ben me ervan bewust dat het meten van het resultaat van een behandeling complex is, zeker ook in de ggz. Tegelijkertijd is het belangrijk om op dit terrein stappen te zetten waarbij zorgverzekeraars en zorgaanbieders in dialoog met elkaar initiatieven starten en voortzetten om dit zo goed mogelijk vorm te geven en aan te passen als dat nodig blijkt.
Dit initiatief sluit aan bij de ambities van dit kabinet om het belang van alle betrokken partijen in de zorg meer te richten op de uitkomst van de zorg en om kwaliteit meer centraal te stellen in de zorginkoop. De kern van uitkomstgerichte zorg is patiënten de behandeling te geven die in hun specifieke situatie het beste is om hun functioneren te herstellen of zo goed mogelijk te ondersteunen. Om deze beweging te stimuleren zet het Ministerie van VWS in op de vier programmalijnen die de brief van 2 juli2 aan uw kamer zijn toegelicht. Eén van de programmalijnen is «meer uitkomstgericht organiseren en betalen». Ik zie de afspraken van Menzis over de vergoeding van behandeling van depressies als een voorbeeld waarbij zorgverzekeraar en zorgaanbieders experimenteren met uitkomstgerichte inkoop.
U maakt zich zorgen of het vergoeden op basis van resultaten kan uitmonden in ongewenst effecten zoals onderbehandeling en selectie van patiënten met een gunstig verwacht resultaat. Allereerst ga ik ervan uit dat behandelaren de beste zorg geven aan alle patiënten die zorg nodig hebben. Daarnaast blijkt uit contact met de zorgverzekeraar en betrokken zorgaanbieders dat het om afspraken gaat waarbij de patiëntengroep afgebakend is (zie ook de inkoopdocumentatie3). Het betreft alleen patiënten voor wie de behandelaar lichtere vormen van depressie of angststoornis diagnosticeert. Complexe patiënten, met bijvoorbeeld zware of chronische klachten, vallen niet onder deze inkoopafspraken.
De behandeling wordt vergoed via de gebruikelijke wijze (DBC-systematiek), waarbij er sprake is van een extra vergoeding als de aanbieder het resultaat van zorg weet te vergroten. Zie voor de wijze waarop het resultaat wordt gemeten het antwoord op vraag 3. Ook ingeval dat de behandeling langer is dan gemiddeld of er geen sprake is van een positief behandelresultaat krijgt de zorgaanbieder de verleende zorg vergoed. Er is dus geen sprake van «no cure, no pay». De uitkomstmeting heeft betrekking op de gehele groep behandelde patiënten met lichtere vormen van depressie en angststoornissen. En voor alle duidelijkheid: de afspraken hebben alleen betrekking op de vergoeding van de zorgverzekeraar aan de zorgaanbieder, niet op de vergoeding van verzekerde zorg voor de patiënt. De laatste blijft ongewijzigd conform de verzekeringspolis.
Het beoogde effect is dat betrokken zorgprofessionals zich richten op het verbeteren van de kwaliteit en de doelmatigheid van de zorg. Op die manier kan een hogere kwaliteit voor de patiënt en tevens een besparing op de zorgkosten ontstaan, waarbij de zorgaanbieder afhankelijk van de hoogte van de doelmatigheid en het al dan niet optreden van een kwaliteitsverbetering een deel mag behouden. Het doel is dus dat professionals nog meer op zoek gaan naar mogelijkheden om mensen beter en sneller te helpen. Ik vind het positief dat op deze wijze aan dat doel wordt gewerkt. Uiteraard zal de praktijk moeten uitwijzen in welke mate dit gebeurt en of dit al dan niet tot aanpassingen in het gezamenlijke experiment leidt.
Deelt u de bezwaren van psychiaters van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie en van het landelijk platform van patiënten in de geestelijke gezondheidszorg (Mind), die erop wijzen dat het amper uitvoerbaar is te definiëren wat een resultaat is, en wat dus een goed resultaat is binnen de geestelijke gezondheidszorg?2 Zo nee, waarom niet?
De meetbaarheid van het resultaat is een belangrijk aandachtspunt bij alle contracten waarbij er met meer uitkomstgericht inkopen wordt geëxperimenteerd. Er zijn al verschillende contracten waarbij uitkomsten van de behandeling worden meegenomen in de vergoeding van de behandeling, bijvoorbeeld bij hartzorg en knieoperaties. Het resultaat van de behandeling wordt gemeten aan de hand van verschillende indicatoren: klachtvermindering, wachttijd van de instelling, klanttevredenheid, kwaliteit van leven en de vervolgzorg in het opvolgende jaar. Deze indicatoren zijn in nauwe afstemming met de betrokken zorgaanbieders samengesteld. De kwaliteit van de behandeling wordt op instellingsniveau gemeten. Voor het meten van de klachtvermindering wordt gebruik gemaakt van ROM (routine outcome monitoring). Over het gebruik van ROM als meetinstrument is discussie in de sector. De betrokken instellingen en Menzis zijn echter van mening dat de huidige ROM voldoende basis biedt om met deze aanpak te starten. Daarnaast wordt ingezet om samen met de betrokken ggz-instellingen het systeem verder vorm te geven, onder andere door regelmatig spiegelbijeenkomsten te organiseren om praktijkervaringen te delen. Ik vind het wel van belang dat de effecten van deze contracten goed worden gemonitord. Daarom ben ik blij dat Menzis en zorgaanbieders hierover een afspraak hebben gemaakt. Van Menzis heb ik begrepen dat bij de evaluatie en monitoring ook patiëntenorganisaties en inhoudsdeskundigen zoals hoogleraren uitgenodigd worden. Op die manier kunnen verschillende initiatieven met een vergoeding op basis van resultaat van elkaar leren en indien nodig tot aanpassingen overgaan.
Bent u het ermee eens dat deze beslissing van Menzis haaks staat op het terugdringen van administratieve lasten in de zorg, zoals het steeds invullen van vragenlijsten om deze vergoeding te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Er is in het voortraject veel samenwerking geweest met ggz-instellingen om te komen tot een selectie van de indicatoren. Administratieve lasten zijn hierbij een belangrijk aandachtspunt geweest. Er worden geen nieuwe instrumenten of metingen geïntroduceerd. Gekozen is voor bestaande indicatoren die al in de praktijk van de behandelaren worden gebruikt. Beoogd wordt gedurende het traject deze waar mogelijk nog verder te verbeteren in dialoog met de betrokken aanbieders.
Bent u bereid met Menzis in gesprek te gaan om dit plan niet uit te voeren en hen te wijzen op het feit dat andere zorgverzekeraars en instellingen nog in discussie zijn over de betrouwbaarheid van positieve meetresultaten bij de behandeling van een depressie?3 Zo nee, welke andere stappen gaan de bewindslieden zetten ter ontmoediging van deze afspraken ter bekostiging van de geestelijke gezondheidszorg van Menzis?
Zoals al aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 past het plan van Menzis in de beweging richting uitkomstgerichte zorg. Ik ben daarom niet van plan om dit type afspraken te ontmoedigen. Integendeel: zorgverzekeraars en aanbieders willen met dit type contracten bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit en de betaalbaarheid van de zorg. Zoals gezegd is er discussie over het instrument ROM. De keuze voor het instrumentarium om de uitkomsten te meten is echter aan GGZ-aanbieders, zorgverzekeraar, patiëntenorganisaties en inhoudelijk deskundigen. Er is voor een aanpak gekozen met meerdere indicatoren om een zo betrouwbaar mogelijk beeld te krijgen. Van groot belang is dat de betrokken GGZ-aanbieders, patiëntenorganisaties, inhoudelijk deskundigen en de zorgverzekeraar van mening zijn dat het een lerend systeem is en de betrokken partijen het in goed overleg uitvoeren en monitoren.
Bent u bereid alternatieven te onderzoeken voor het terugdringen van de kosten in de geestelijke gezondheidszorg, zonder dat daarbij zowel de kwaliteit van de zorg voor de patiënt als het vertrouwen in de psychiater voor het kiezen van een gepaste behandeling in gevaar komt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Stremming bij sluizen in het Twentekanaal |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sluis Delden plots dicht door personeelstekort»?1
Ja, dit bericht is bij mij bekend.
Klopt de berichtgeving dat de genoemde sluis bij Delden is gesloten vanwege het feit dat er te weinig personeel beschikbaar is door de vakantieperiode en door ziekte? Zo ja, bent u van mening dat er een juiste afweging van belangen is gemaakt?
Door een combinatie van drukte door extra werkzaamheden vanwege de langdurige droogteperiode, vakanties en onvoorziene uitval van medewerkers, was er in het betreffende weekend onverwacht onvoldoende personeel beschikbaar om alle sluizen in het Twentekanaal te bedienen. Daarnaast kon de inhuurcontractant geen mensen leveren. Om de gevolgen voor de scheepvaart te beperken is besloten om bedienend personeel van de sluizen Delden en Hengelo op sluis Eefde in te zetten. Het gevolg hiervan was dat de sluizen van Delden en Hengelo de bewuste vrijdagnacht niet bediend konden worden en op zaterdag en zondag beperkter: van 8.00 t/m 17.00 uur i.p.v. 6.00 uur t/m 22.00 uur. Hiermee is binnen de mogelijkheden zoveel mogelijk tegemoet gekomen aan de belangen van de sector.
Heeft bij het nemen van het besluit voldoende meegewogen dat de (financiële) belangen van de binnenvaartschippers en bedrijven die afhankelijk zijn van de binnenvaart groot zijn, terwijl de schepen door de lage waterstand ongeveer de helft van de capaciteit kunnen laden – en dus vaker moeten varen – hetgeen inhoudt dat er juist meer scheepvaartbewegingen zijn, waardoor de sluis juist vaker open zou moeten?
Ja, hier is rekening mee gehouden. Door de sluisoperators van de sluizen Delden/Hengelo naar sluis Eefde te verplaatsen en de bediening hier te continueren, is de hinder voor de scheepvaart beperkt gebleven. In overleg met de sector is daarnaast nog maatwerk geleverd door iets langer dan de aangekondigde tijden te bedienen.
Hoe moeten de woorden van de woordvoerder van Rijkswaterstaat dat «het even niet anders kan» worden geduid? Deelt u de conclusie dat «er gewoon te veel sluiswachters zijn wegbezuinigd»? Deelt u tenslotte de conclusie dat er «ook nog eens files op het Twentekanaal zullen ontstaan van schepen die moeten wachten»?
Er is voldoende personeel om de roosters te vullen en onvoorziene uitval van medewerkers op te vangen. Er zijn geen vacatures op deze sluizen. Door een combinatie met extra drukte door de droogte en vakanties lukte het in dit uitzonderlijke geval niet om de uitval op te vangen en hebben we de bedientijden tijdelijk moeten aanpassen.
Van filevorming op het Twentekanaal door de stremming is gelukkig geen sprake geweest.
Sinds wanneer bent u bekend met het personeelstekort en de gevolgen daarvan? Welke stappen heeft u sindsdien ondernomen om aan dat tekort of de gevolgen een einde te maken?
Er is geen sprake van een personeelstekort. Indien onvoldoende personeel beschikbaar is, wordt gebruik gemaakt van een inhuurcontractant. Met de contractant zijn afspraken over onder andere leveringstermijnen van inhuurpersoneel. Daarnaast is er dagelijks contact om verrassingen zoveel mogelijk op te vangen, dat bleek in dat geval niet mogelijk. Indien nodig kunnen de afspraken herijkt worden, maar op dit moment beschouw ik deze stremming als een unieke situatie.
Heeft Rijkswaterstaat vooraf contact gehad met de binnenvaartschippers en bedrijven die afhankelijk zijn van het vervoer over water en zijn betrokkenen in de gelegenheid gesteld om hun bevindingen aan u kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Rijkswaterstaat heeft de bedrijven langs het Twentekanaal, Port of Twente (vereniging van bedrijven), BLN – Schuttervaer (belangenvereniging van schippers) en enkele individuele schippers geïnformeerd. Daarnaast is een BAS (bericht aan scheepvaart) verstuurd en zijn de schippers door de medewerkers van Sluis Eefde en verkeerspost Nijmegen geïnformeerd.
In overleg met de sector is maatwerk geleverd door iets langer dan de aangekondigde tijden te bedienen.
Zijn er nog andere sluizen in Nederland gestremd geweest vanwege een tekort aan personele capaciteit bij Rijkswaterstaat? Zo ja, welke sluizen en in welke mate? Verwacht u de komende periode nog dergelijke stremmingen?
De langdurige droogteperiode legt een aanzienlijk beslag op het operationele personeel van Rijkswaterstaat. Dit heeft, behalve de gedeeltelijke stremming van de sluizen Delden en Hengelo, één keer eerder tot een stremming geleid. De sluizen bij Hagestein zijn op 4 en 5 augustus van 8.00 t/m 20.00 uur bediend i.p.v. 6.00 uur t/m 22.00 uur. Hoewel we proberen het te voorkomen, kunnen we niet uitsluiten dat er in uitzonderlijke situaties een tekort ontstaat. Uiteraard stellen we dan alles in het werk om eventuele hinder te beperken en goed te communiceren met belanghebbenden.
Is het personeel dat de sluizen bedient uitwisselbaar met medewerkers die sluizen bedienen elders in Nederland? Zo ja, waarom heeft Rijkswaterstaat gekozen voor de stremming van de sluizen van Delden en Hengelo en niet voor de stremming van andere sluizen in Nederland? Welk afwegingskader is daarbij gebruikt?
Het personeel is in beperkte mate uitwisselbaar. Naast een algemene opleiding heeft een medewerker ook een object specifieke opleiding nodig. In belang van de veiligheid kunnen er alleen medewerkers ingezet worden die deze opleiding hebben afgerond en ervaring hebben met het bedienen van de betreffende sluis. Uiteraard is er in deze situatie gekeken naar de beschikbaarheid van medewerkers met de benodigde opleidingseisen.
De afweging is gemaakt om bediening van de sluis Eefde voorrang te geven op de bediening van de sluizen Delden/Hengelo en zo de hinder voor de scheepvaart te beperken.
Het bericht dat studenten psychisch bezwijken onder prestatiedruk |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Studenten bezwijken psychisch onder prestatiedruk»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Zoals ik heb aangegeven in mijn beantwoording op eerdere vragen van het lid Futselaar naar aanleiding van het bericht «Leenstelsel en bindend studieadvies zorgen voor psychische klachten»2, daagt goed hoger onderwijs de student uit, maar wanneer de student te hoge of langdurige prestatiedruk ervaart, kan dit negatieve gevolgen hebben voor het welzijn van studenten en mogelijk ook voor het studieverloop. Preventie en tijdige interventie bij een te hoge of langdurige studiedruk acht ik daarom van groot belang. In mijn beleidsbrief Toegankelijkheid en kansengelijkheid in het hoger onderwijs, die u voor de begrotingsbehandeling van mij zult ontvangen, ga ik hierop uitgebreid in.
Erkent u dat de zorg om schulden op te bouwen door de afschaffing van de basisbeurs, een belangrijke oorzaak is van de psychische problemen die studenten ervaren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uit de Monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs 2016–20173 blijkt dat het aandeel studenten dat financiële problemen ervaart sinds 2012 is afgenomen. De invoering van het studievoorschot heeft hier geen verandering in gebracht. Wel blijkt uit de meest recente monitor van 20184 een lichte stijging van het aandeel studenten dat aangeeft financiële problemen te ervaren. Ik zal dit uiteraard blijven monitoren.
De oorzaak van psychische problemen onder studenten is daarentegen een opstapeling van factoren, zoals de eisen die studenten zichzelf opleggen, druk die zij ervaren door social media en de druk die het succesvol afronden van een opleiding met zich meebrengt. Ook het RIVM onderschrijft dit. Het is bovendien een brede, maatschappelijke opgave onder jongeren, niet enkel onder studenten.
Welke rol speelt de invoering van het schuldenstelsel volgens u bij de toename van het aantal studenten met psychische problemen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Bruins/Asante over goede en laagdrempelige psychische hulpverlening op iedere instelling?2
Ik heb samen met de Vereniging Hogescholen, de studentenbonden en experts een werkgroep studentenwelzijn in het leven geroepen. Deze werkgroep ontwikkelt een gezamenlijke aanpak. Deze gezamenlijke aanpak zal worden meegenomen in de beleidsbrief Toegankelijkheid en kansengelijkheid in het hoger onderwijs, die u voor de begrotingsbehandeling van mij zult ontvangen.
Wat gaat u verder doen om de prestatiedruk voor studenten te verminderen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe staat het met de opdracht aan het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek voor onderzoek naar o.a. kleinschalig onderwijs en het studentenwelzijn?
Tot 13 september aanstaande kunnen onderzoeksvoorstellen worden ingediend bij het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek. Eind 2018 zal dan bekend worden welke voorstellen gehonoreerd kunnen worden.
Bent u alsnog bereid grootschalig landelijke onderzoek te doen naar de prestatiedruk die studenten ervaren?
Naar aanleiding van de recente publicatie van het RIVM heeft er overleg plaatsgevonden tussen OCW en het RIVM. Naar aanleiding hiervan bezie ik in overleg met mijn collega van VWS of verder onderzoek opportuun is. Daarbij merk ik op dat ik de situatie van studenten hoe dan ook zal blijven monitoren en dat het thema prestatiedruk van studenten ook de aandacht heeft van de werkgroep Studentenwelzijn. Ook hebben universiteiten en hogescholen dit thema al op hun netvlies en ondernemen zij actie. De Universiteit Leiden en Universiteit Utrecht hebben beide een Taskforce Studentenwelzijn ingesteld. Ook is er aandacht bij ho-instellingen via bijvoorbeeld het actieplan Studentenwelzijn.
Door de OVSE waargenomen schendingen van de Minsk-akkoorden door de Russische Federatie |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de op informatie van 8 augustus 2018 gebaseerde rapportage van de waarnemersmissie van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) in Oost-Oekraïne?1
Ja.
Klopt het dat de waarnemersmissie van de OVSE voor het eerst aan de hand van videobeelden heeft vastgesteld dat de separatisten in Oost-Oekraïne vanuit Rusland van materieel – bestemd door de afgescheiden volksrepublieken Donetsk en Loegansk – worden voorzien?
Er zijn door de waarnemersmissie van de OVSE eerder konvooien vanuit de Russische Federatie naar het oosten van Oekraïne gesignaleerd. In het overleg binnen de OVSE claimt de vertegenwoordiger van de Russische Federatie steevast dat het humanitaire hulpkonvooien betreft. In niet alle gevallen kan worden gecontroleerd of dit daadwerkelijk zo is.
Klopt het tevens dat de OVSE heeft vastgesteld dat zich weer zware wapens bevinden – onder meer Grad-raketten en houwitsers – op plaatsen waarvan middels de Minsk-akkoorden is afgesproken dat deze zich daar niet mogen bevinden?
Vrijwel dagelijks constateert en rapporteert de OVSE over de aanwezigheid van zware wapens aan beide zijden van de frontlinie.
Kunt u op alle waargenomen overtredingen ingaan en toelichten hoe deze zich verhouden tot de Minsk-akkoorden?
De Minsk-akkoorden, waaronder de afspraken over het staakt-het-vuren en het terugtrekken van zware wapens, worden vrijwel dagelijks geschonden. Gelet op de frequentie van de overtredingen is het niet mogelijk die alle in detail te beschrijven en te evalueren.
Deelt u de mening van Kurt Volker, de speciale gezant van president Trump voor het conflict in Oekraïne, dat de Russische Federatie probeert de werkzaamheden van de OVSE te belemmeren?2 Zo ja, wat wordt er door de andere OVSE-lidstaten, dan wel de Europese Unie en de Verenigde Staten, ondernomen om de Russische Federatie aan te spreken of te bestraffen voor het belemmeren van de werkzaamheden van de OVSE en voor het overtreden van de gemaakte afspraken?
De werkzaamheden van de waarnemersmissie van de OVSE worden frequent belemmerd, vaak in de gebieden die in handen zijn van de opstandelingen.
De internationale gemeenschap, waaronder Nederland, spreekt alle partijen, waaronder de Russische Federatie, er zeer regelmatig op aan de OVSE niet te belemmeren in haar werkzaamheden, de waarnemers volledige toegang te geven tot de conflictregio en hun veiligheid te waarborgen.
Het bericht dat er meer afval naar de stortplaats verdwijnt. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meer afval verdwijnt naar de stortplaats»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er dit jaar al, voor het storten van 130.000 ton meer afval, een vergunning is verleend dan in dezelfde periode vorig jaar? Zo nee, waarom niet?
Ja. Mijn beleid is erop gericht om het afval dat gestort moet worden tot een minimum te beperken. Er wordt uitsluitend afval gestort waarvoor op dit moment geen andere verwerkingsmogelijkheid bestaat. Overigens herken ik de cijfers die het Financieele Dagblad weergeeft niet. De afgegeven ontheffingen laten in de eerste zes maanden van 2018 geen toename zien van 130 kton in vergelijking met 2017. Rijkswaterstaat heeft berekend dat het gaat om een toename van ongeveer 30 kton.
Deelt u de mening dat de grootschalige toename van afvalstort indruist tegen uw voornemen om geen nieuwe stortplaatsen meer te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het betreft hier storten op bestaande stortplaatsen en binnen bestaande capaciteit.
Hoe kan het volgens u dat er een overaanbod aan afval is (zo ligt er nog circa 600.000 ton afval te wachten op verbranding)? Deelt u de mening van de afvalbedrijven dat dit deels komt doordat huishoudens minder recyclen dan gehoopt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe komt het dat de huishoudens minder recyclen?
De toename van de hoeveelheid afval heeft verschillende redenen. De belangrijkste reden is de economische ontwikkeling die ervoor zorgt dat er ook meer afval is. De 600 kton afval, die tijdelijk ligt opgeslagen, wacht op verbranding en is daarmee geen onderdeel van de totale hoeveelheid afval die wordt gestort. De reden voor de tijdelijke opslag is dat de hoeveelheid afval en de verwerkingscapaciteit kunnen fluctueren, en dit moet kunnen worden opgevangen. De huidige buffer van 600 kton betreft ongeveer 7,5% van de totaal beschikbare verbrandingscapaciteit.
Ik onderschrijf dat de hoeveelheid afval van huishoudens de komende jaren nog verder kan en moet afnemen. Momenteel ondersteun en stimuleer ik via het Uitvoeringsprogramma VANG-Huishoudelijk Afval – samen met de NVRD – gemeenten om de inzameling van huishoudelijk afval zo in te richten dat burgers maximaal gemotiveerd worden hun afval te scheiden. In de kabinetsreactie op de Transitieagenda’s2 zijn verdere acties opgenomen die een bijdrage zullen leveren aan verlaging van de hoeveelheid (huishoudelijk) restafval.
Kunt u het antwoord van vraag 4 onderbouwen met cijfers? Zo nee, waarom niet?
In de CBS-statistieken voor 2017 wordt aangegeven dat het percentage gescheiden huishoudelijk afval 57% bedroeg. Sinds 2012 (51%) is er sprake van een gestage stijging.
Bent u voornemens uw beleid aan te scherpen ten behoeve van meer en betere recycling van afval? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Er zijn al veel acties in gang gezet in het kader van het Rijksbrede programma Circulaire Economie. De inzet van het kabinet zal worden aangevuld met de acties uit de Transitieagenda Consumptiegoederen. Het kabinet gaat graag met de betrokken partijen aan de slag met de uitvoering. In de Kabinetsreactie op de transitieagenda’s zijn meerdere maatregelen opgenomen om het storten en verbranden van afval te ontmoedigen, waaronder een verhoging van de afvalstoffenbelasting op storten en verbranden.
Bent u voornemens de recycling door huishoudens extra te stimuleren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De inspectie van gevaarlijk roestvrijstaal (RVS) in zwembaden. |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht Veiligheidsinspecties in zwembaden nog altijd onvoldoende?1
Ja.
Kunt u, aanvullend op uw schrijven van januari 20182, een nieuw overzicht geven van het aantal zwembaden dat voldoet aan de regelgeving omtrent RVS in zwembaden?
Zoals ik mijn brief van 5 januari 2018 heb gemeld, acht ik het toezicht op de nog resterende werkzaamheden met betrekking tot het afronden van de onderzoeksplicht voldoende geborgd met het eerstelijns toezicht door gemeenten en het aanvullend interbestuurlijke toezicht door provincies. De gemeenteraden kunnen hun College van burgemeester en Wethouders (B en W) aanspreken op het uitvoeren en afronden van de controles, opdat uiteindelijk alle eigenaren van zwembaden hun verantwoordelijkheid hebben genomen en ieder zwembad voldoet.
Hoeveel provincies hebben op dit moment gevolg gegeven aan uw verzoek om gemeenten te wijzen op hun verantwoordelijkheid bij nalatigheid inzake de naleving van de onderzoeksplicht? Hoeveel niet, en welke zijn dat?
Naar aanleiding van uw vraag heb ik navraag gedaan bij de provincies. Alle provincies hebben laten weten opvolging te hebben gegeven aan mijn verzoek. Ik merk daarbij op dat de provincies beleidsvrijheid hebben bij de invulling van hun interbestuurlijke toezicht op gemeenten. Provinciale staten kunnen hun gedeputeerde staten aanspreken over het interbestuurlijke toezicht op gemeenten.
Is het waar dat twee sets regels, waar zwembaden nu aan moeten voldoen, te weten het bouwbesluit en de praktijkrichtlijn (NPR 9200), niet overeenkomen? Zo ja, kunnen deze twee sets regels met elkaar in overeenstemming worden gebracht en, zo ja, hoe?
De onderzoeksplicht bij zwembaden staat in artikel 5.12 van de Regeling Bouwbesluit 2012 (Staatscourant jaargang 2016, nr. 33491). In dit artikel 5.12 is vastgelegd welke RVS-soorten niet resistent zijn tegen chloorlucht, alsmede de plaatsen in een overdekt zwembad waar deze RVS-soorten niet meer mogen voorkomen. De beschrijving hiervan komt overeen met wat hierover is opgenomen in de Nederlandse praktijkrichtlijn (NPR) 9200:2015 «Metalen ophangconstructies en bevestigingsmiddelen in zwembaden».
De NPR 9200, een privaatrechtelijk document, geeft ook richtlijnen voor de periodieke controle van andere materialen dan de niet-resistent RVS-soorten. De controle van deze materialen maakt geen onderdeel uit van de onderzoeksplicht. De onderzoeksplicht beperkt zich tot de niet-resistente RVS-soorten, waarbij in verleden ongevallen hebben plaatsgevonden. De onderzoeksplicht is een verbijzondering van de algemene zorgplicht uit de Woningwet (artikel 1a) voor de aanpak van evident onveilige situaties in bepaalde gebouwen. Op grond van de algemene zorgplicht moet een zwembadeigenaar ook van andere materialen zorg voor dragen dat deze veilig zijn. Een zwembadeigenaar kan hierbij gebruik maken van deze NPR.
Hoe kunnen we er voor zorgen dat mensen met een gerust hart met hun kinderen naar een zwembad kunnen gaan?
Het is primair aan de zwembadeigenaren om hiervoor te zorgen. Zij zijn verantwoordelijk dat de zwembaden voldoen aan alle wettelijke verplichtingen. Gemeenten houden toezicht op het uitvoeren van deze wettelijke taak. De gemeenteraden kunnen hun colleges van B en W aanspreken of de zwembaden in hun gemeente inmiddels volledig voldoen aan de onderzoeksplicht. Daarnaast kunnen de provincies als interbestuurlijk toezichthouder richting gemeenten actie ondernemen. Uiteindelijk zal een lokale aanpak door eigenaren en toezichthouder er voor moeten zorgen dat ieder zwembad aan alle wettelijke verplichtingen voldoet.
Gerepareerde scheuren die niet bestand zijn tegen nieuwe bevingen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gerepareerde scheuren zijn niet bestand tegen nieuwe bevingen»?1
Ja.
Klopt het dat gerepareerde scheuren niet bestand zijn tegen nieuwe aardbevingen?
Na herstel van schade is helaas niet uit te sluiten dat bij nieuwe aardbevingen nieuwe schade ontstaat op dezelfde plek in een woning of elders in de woning. Dit is verschrikkelijk vervelend. Ik realiseer me dat het herstellen van schade aan een woning als gevolg van de aardbevingen ingrijpt op het dagelijks leven van de bewoners. Ook kost het opnemen van de schade en het herstel ervan tijd die bewoners ook aan andere zaken hadden kunnen besteden. Mede om die reden zijn in de schadeafhandelingsprocedure financiële compensatiemogelijkheden opgenomen voor de gevolgkosten van de schadeprocedure.
Betekent dit dat mensen die bouwvakkers over de vloer hebben gehad en waar schade is hersteld, straks weer dezelfde ellende moeten doormaken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt dit voor? Wilt u proberen dit in de toekomst zoveel mogelijk te beperken, zodat de overlast voor Groningers die al met zoveel ellende kampen zoveel mogelijk wordt beperkt?
Uit het onderzoek dat TNO heeft uitgevoerd naar aanleiding van beving bij Zeerijp op 8 januari 2018, blijkt dat bij 39 van de 476 gerepareerde scheuren opnieuw schades naar voren komen. Dit komt overeen met ruim 8% van het aantal onderzochte gerepareerde scheuren als gevolg deze specifieke beving.
De beste manier om schade te voorkomen is het verminderen van het aantal en de kracht van de bevingen, door verlaging van de gaswinning. Dit was, samen met de veiligheid, een belangrijke reden voor het besluit van het kabinet om de gaswinning in Groningen zo snel als mogelijk volledig af te bouwen (Kamerstuk 33 529, nr. 457).
Uit de analyses en berekeningen van de effecten van dit besluit, die onder coördinatie van de Mijnraad zijn uitgevoerd, komt de verwachting naar voren dat dit besluit inderdaad zal leiden tot een vermindering van het aantal en de kracht van voorkomende bevingen (Kamerstuk 33 529, nrs. 498 en 502).
Het doorlopen van een schadeprocedure bij NAM en het Centrum Veilig Wonen werd door mensen als belastend ervaren. Dit was een belangrijke reden om tot een publieke schadeafhandelingsprocedure te komen. Het wetsvoorstel om deze publieke schadeafhandeling wettelijk te verankeren zal begin 2019 voor behandeling aan uw Kamer worden aangeboden.
Heeft u inzicht in de degelijkheid waarmee schadeherstel plaatsvond in het verleden en nu? Wat is bijvoorbeeld de effectiviteit geweest van het veelvuldig aanbrengen van wokkels in de beginjaren, heeft dat geholpen?
Met behulp van wokkels worden constructies plaatselijk versterkt. Voor zover bekend bij NAM is er geen systematisch onderzoek verricht naar de effectiviteit van herstelmethodieken, ook niet voor herstelmethodieken met behulp van wokkels. Ook in het onderzoek van TNO is niet specifiek gekeken of op de plekken waar scheuren opnieuw zijn opgetreden, wokkels waren gebruikt. NAM laat weten dat het gebruik van wokkels een breed toegepaste herstelmethodiek is en algemeen geaccepteerd in de wereld van herstelbouw.
Waarom worden de onderzoeken niet direct openbaar gemaakt? Krijgt de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) nog de mogelijkheid invloed uit te oefenen op de uiteindelijke onderzoeksresultaten van de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO)?
TNO heeft dit onderzoek destijds uitgevoerd in opdracht van NAM. NAM heeft het onderzoeksrapport vervolgens op haar website gepubliceerd2. Ik had als Minister van Economische Zaken en Klimaat geen rol in de opdrachtgever-opdrachtnemersrelatie tussen NAM en TNO.
In de toekomst is de overheidsrol nadrukkelijker: zoals bekend werk ik aan een publiekrechtelijke inrichting van schadevergoeding, -herstel en versterking.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de onderzoeksresultaten zo snel mogelijk openbaar worden gemaakt, zodat de Kamer en alle Groningers deze kunnen inzien en lezen?
Zie antwoord vraag 6.