Het bericht dat farmaceutisch bedrijven voor miljarden aan belasting ontwijken |
|
Femke Merel Arissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Medicijn voor armoede» van Oxfam Novib?1
Ja.
Uit welke wetenschappelijke publicaties heeft u opgemaakt en/of welke onderbouwing kunt u leveren dat een verlaging van de vennootschapsbelasting niet tot een «race-to-the bottom» zal leiden?
Het Kabinet verlaagt weliswaar het vennootschapsbelastingtarief (Vpb-tarief) tot 20,5% in 2021, maar dat is slechts een deel van het verhaal. Deze verlaging wordt namelijk in belangrijke mate gefinancierd met een grondslagverbreding in de vennootschapsbelasting. Deze grondslagverbredende maatregelen zijn onder andere de renteaftrekbeperking uit het Implementatiewetsvoorstel ATAD1 (Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking), de beperking van verliesverrekening voor bedrijven en de minimumkapitaalmaatregel voor banken en verzekeraars. Dit is een lastenverzwaring voor bedrijven. Per saldo bevorderen we op deze wijze het ondernemen met eigen vermogen en blijft ons tarief tegelijkertijd concurrerend. Het Kabinet is van mening dat dit niet leidt tot een uitholling van de Vpb-opbrengsten en dat er dus geen sprake is van een race naar de bodem. Bovendien komt het Nederlandse algemene Vpb-tarief ook na de verlaging naar 20,5% uit op een percentage rond het Europees gemiddelde van circa 21%.
Bent u het, in het licht van de vorige vraag, eens met de kritiek dat Nederland, dat sinds de jaren 80 stapsgewijs de vennootschapsbelasting heeft verlaagd van 48% tot 22,25%, een belangrijke aanjager is van deze «race-to-the-bottom»? Zo nee, waarom niet?
De maatschappij verandert en de belastingmix verandert mee. Uiteindelijk streven Kabinetten naar een belastingmix die zo min mogelijk verstorend werkt en past bij de politieke voorkeuren van dat moment. Dit Kabinet stelt voor de tarieven in de vennootschapsbelasting te verlagen en deze verlaging in belangrijke mate te financieren uit grondslagverbreding. Zo wordt het belastingstelsel economisch minder verstorend, terwijl de Kabinetsinzet niet zorgt voor schadelijke belastingconcurrentie.
Bent u het eens met de conclusie dat zogenaamde patentboxen, voor Nederland zou dat de innovatiebox zijn, evenzogoed leiden tot een «m race-to-the-bottom»? Zo nee, waarom niet?
De innovatiebox is een instrument dat onder andere als doelstelling heeft Nederland aantrekkelijk te maken als vestigingsplaats voor innovatieve bedrijven. In het kader van het Base Erosion Profit Shifting (BEPS)-project van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en in EU-verband zijn internationale afspraken gemaakt over de voorwaarden waar een innovatiebox minimaal aan moet voldoen. De Nederlandse innovatiebox is op onderdelen per 1 januari 2017 aangepast en voldoet daarmee aan de internationale standaard. Deze standaard moet voorkomen dat de innovatiebox als instrument voor belastingontwijking wordt gebruikt.
Bent u bereid om deze innovatiebox af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
De innovatiebox is in 2015 geëvalueerd waarvan de resultaten op 19 februari 2016 aan de Tweede Kamer zijn aangeboden.2 In die evaluatie concluderen de onderzoekers dat de innovatiebox doeltreffend en doelmatig is. In deze conclusie is rekening gehouden met het tweeledige doel van de innovatiebox: er wordt beoogd het vestigingsklimaat voor innovatieve bedrijven te verbeteren, teneinde hoogwaardige werkgelegenheid aan te trekken en te behouden en er wordt beoogd onderzoeks- en ontwikkelingswerk in Nederland te bevorderen.3 Door de onderzoekers wordt wel geconstateerd dat de innovatiebox waarschijnlijk niet het meest krachtige middel is om R&D te stimuleren. Met oog op de dubbele doelstelling van de innovatiebox en de conclusies van de evaluatie ziet het Kabinet geen reden de innovatiebox af te schaffen. Overigens is na de evaluatie de innovatiebox per 1 januari 2017 aangepast aan de internationale OESO-standaard en is een aantal aanbevelingen uit de evaluatie overgenomen. Daarnaast heeft dit Kabinet de innovatiebox per 2018 versoberd door het effectieve tarief van 5% naar 7% te verhogen.
Hoeveel gesprekken zijn er de afgelopen 18 jaar door de Nederlandse overheid gesprekken met farmaceutische bedrijven gevoerd, op politiek dan wel ambtelijk niveau, waarbij de vennootschapsbelasting, de innovatiebox of een andere belastingmaatregel ter sprake is gekomen?
Er wordt door verschillende overheidsinstanties en op verschillende niveaus gesprekken gevoerd met belangenorganisaties en bedrijven. Dat geldt ook voor de Belastingdienst bij de uitoefening van het toezicht, ook op het gebied van de vennootschapsbelasting. Hierbij wordt, indien daartoe aanleiding bestaat, ook gesproken over de toepassing van de innovatiebox en andere belastingmaatregelen.
Kunt u inzicht geven in de verslagen van die gesprekken? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid de belastingmoraal en de bedrijfsstructuur van een farmaceutisch bedrijf bij de onderhandelingen over nieuwe geneesmiddelen te betrekken? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid wordt bij de vormgeving van fiscaal beleid en de totstandkoming van fiscale wetgeving in veel gevallen op ambtelijk niveau gesproken met externe partijen. Dit gebeurt bijvoorbeeld op initiatief van het Ministerie van Financiën, op verzoek van een externe partij of via de steeds veelvuldiger gebruikte internetconsultatie. Tijdens het plenair debat over belastingontwijking op 29 maart jl. heb ik opgemerkt dat ik meerwaarde zie in dit soort gesprekken en dat ik van plan ben dergelijke gesprekken te blijven voeren.
Het voorgaande laat onverlet dat ik geen misverstand wil laten bestaan over de rolverdeling. Geen enkele externe partij heeft een doorslaggevende stem bij de vormgeving van fiscaal beleid noch bij de totstandkoming van fiscale wetgeving. Deze externe partijen komen op voor een deelbelang. Dat is hun goed recht en nuttig in de belangenafweging, maar het deelbelang hoeft zeker niet gelijk te zijn aan het algemene belang. Uiteindelijk is dat de verantwoordelijkheid van het kabinet. Het kabinet beoordeelt op welke wijze naar zijn inschatting het algemene belang het beste wordt gediend. Het kabinet is daarop aanspreekbaar door de Staten-Generaal.
Bij wetsvoorstellen wordt in de paragraaf «Advies en consultatie» aangegeven voor welke maatregelen advies is ingewonnen of overleg heeft plaatsgevonden met externe organisaties. Waar dit het geval is, wordt dit toegelicht bij de toelichting van de desbetreffende maatregelen. Bovendien wordt mijn agenda openbaar gemaakt zodat transparant is welke gesprekken ik voer. Specifiek bij de onderhandelingen die ik met de farmacie voer ligt mijn belang in het beschikbaar krijgen van zorg voor patiënten tegen aanvaardbare kosten. Bij het bepalen welke prijs en welke macro uitgaven aanvaardbaar zijn speelt de bedrijfscultuur en de belastingmoraal geen rol. Farmaceutische bedrijven zijn uiteraard net als andere bedrijven gebonden aan de geldende fiscale wet- en regelgeving.
Bent u bereid in de toekomst bij de onderhandelingen over nieuwe geneesmiddelen eisen te stellen aan de wijze waarop een farmaceutisch bedrijf zijn belasting betaalt? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 7 ligt mijn belang bij de onderhandelingen die ik met de farmacie voer in het beschikbaar krijgen van zorg voor patiënten tegen aanvaardbare kosten. Bij het bepalen welke prijs en welke macro uitgaven aanvaardbaar zijn speelt de wijze waarop een bedrijf belasting betaalt geen rol. Farmaceutische bedrijven zijn uiteraard net als andere bedrijven gebonden aan de geldende fiscale wet- en regelgeving.
Deelt u de mening dat de 3,8 miljard euro belasting die farmaceutische bedrijven ontweken hebben, besteed had kunnen worden aan het verbeteren dan wel toegankelijker maken van medische zorg? Zo niet, waarom niet?
Door het vaststellen van de aanslag door de Belastingdienst wordt datgeen in de heffing betrokken wat op basis van de Nederlandse wet- en regelgeving aan Nederland toekomt. De afgelopen jaren is echter gebleken dat bedrijven door internationale ontwijkingstructuren de belastingheffing kunnen uitstellen of afstellen waardoor de kosten van algemene voorzieningen, waaronder de medische zorg, worden afgewenteld op burgers en bedrijven die wel gewoon aan hun fiscale verplichtingen voldoen. Het Kabinet wil daarom belastingontduiking en belastingontwijking aanpakken. Dit gebeurt op basis van internationale, Europese maar ook nationale initiatieven. Ik heb u geïnformeerd over het Kabinetsbeleid op dit punt en de daar uit voortvloeiende initiatieven in mijn brief van 23 februari jl.
Wat is uw oordeel over het voornemen van de farmaceutische bedrijven om te komen tot een gezamenlijk gedragscode over «verantwoorde prijsstelling»? Deelt u de mening van Farma ter Verantwoording dat zulke gedragscodes vaak gebruikt worden als doekje voor het bloeden en om wettelijke ingrepen zoals prijscontroles te voorkomen?
Ik ben voorstander van zelfregulering indien dit ook daadwerkelijk leidt tot een structurele verandering. Met het opstellen van een gedragscode erkennen de leden van de Vereniging voor Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) dat farmaceutische bedrijven een belangrijke maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben in het duurzaam betaalbaar houden van innovatieve geneesmiddelen en dat zij daarnaar willen handelen. De VIG erkent dat het anders moet. Dit vind ik een bijzonder positieve ontwikkeling. Ik kijk daarom met bijzondere interesse uit naar het definitieve resultaat. Daarbij heb ik de verwachting dat de gedragscode vastlegt wat ongewenst gedrag is en wat de voelbare consequenties zijn voor bedrijven die zich er niet aan houden.
Wel ben ik realistisch over de beperkte reikwijdte ervan: De gedragscode zal slechts voor leden van de VIG gelden, niet-leden zijn er niet aan gehouden. Het is ook geen alternatief voor beleidsmaatregelen die prijzen van geneesmiddelen moeten beheersen, eerder een extra stukje van de puzzel.
Deelt u de mening dat er niet op vertrouwd kan worden dat bedrijven met een aantoonbaar dubieuze (belasting)moraal zichzelf winstbeperkende maatregelen zullen opleggen?2
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet ingaan op de manier waarop individuele bedrijven hun belastingplicht voldoen. In zijn algemeenheid geldt dat het in de jurisprudentie aanvaard is dat het belastingplichtigen in beginsel is toegestaan fiscaal de meest voordelige weg te kiezen5, maar dat is niet onbegrensd. Het is niet voor niets dat in de jurisprudentie ook het leerstuk van de wetsontduiking (fraus legis) zich heeft ontwikkeld. Ook de rol van de wetgever mag hier niet worden miskend en juist op dat punt heb ik in mijn brief van 23 februari 2018 aangekondigd een pakket maatregelen te treffen die ten doel hebben internationale belastingontwijking met wetgeving aan te pakken.
Het artikel ‘Akkers vervuild door plastic in compost: “Te veel rotzooi in de gft-bak”’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Akkers vervuild door plastic in compost: «Te veel rotzooi in de gft-bak»»?1
Ja.
Klopt het dat compost dat gemaakt wordt van groente-, fruit-, en tuinafval (GFT) vaak vol zit met plastic deeltjes?
Door Rijkswaterstaat is een verkenning uitgevoerd naar de kwaliteit van verschillende afvalstromen, waaronder GFT en naar de uit GFT geproduceerde compost. De voorlopige, nog niet gepubliceerde, resultaten geven een wisselend beeld van de mate waarin compost plastic deeltjes bevat. Dit hangt namelijk af van herkomst en inzamelsysteem van GFT en van de verwerkingsmethode. Overigens vormt het verbeteren van de kwaliteit van de verschillende afvalstromen, waaronder GFT, een belangrijk aandachtspunt bij het scheiden van afval door huishoudens. Schonere GFT leidt tot schonere compost.
Klopt het dat het strengere afvalbeleid van gemeenten met betrekking tot het aanbieden van restafval ertoe heeft geleid dat de hoeveelheid restafval in de GFT-bak is toegenomen? Deelt u de mening dat dit een problematische ontwikkeling is?
Naast de veranderingen in het beleid van gemeenten zijn ook de eisen aan compost (met name vanuit de akkerbouwers) toegenomen. Daardoor wordt er meer vervuiling uitgezeefd. Vanuit de beschikbare gegevens is een direct verband zoals gesteld in de vraag, dan ook niet te leggen.
Klopt het dat er in Nederland geen norm bestaat voor de hoeveelheid plastic in compost? Zo ja, waarom niet? Klopt het dat er alleen een norm van 0,5 procent bestaat voor de algemene vervuiling van compost?
Het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet stelt dat compost niet meer dan 0,5 gewichtsprocent aan bodemvreemde niet-biologisch afbreekbare delen mag bevatten. Dit is de maximale norm voor plastic en andere vervuilingen, zoals metalen, glas of bouwmaterialen samen.
Klopt het dat de industrie zelf keurmerken hanteert voor de toegestane hoeveelheid plastic in compost, waarbij normen variëren van 0,05 tot 0,2 procent? Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat de industrie erop aangewezen is om zélf dit soort normen vast te stellen? Zo nee, waarom niet?
Kwaliteitseisen aan meststoffen zijn vastgelegd in EU-regelgeving. In EU-kader speelt een herziening van de Meststoffenverordening. Deze beoogt de eisen voor het verhandelen van o.a. meststoffen en bodemverbeteraars tussen EU-lidstaten te harmoniseren. Daarbij zijn ook normen voor onzuiverheden in compost aan de orde.
In aanvulling op de wet- en regelgeving eist een groot deel van de voedings- en levensmiddelenindustrie in Nederland dat bij de productie van gewassen uitsluitend gebruik gemaakt wordt van compost waaraan strengere eisen worden gesteld ten aanzien van onzuiverheden: Keurcompost klasse A (max. toegestane hoeveelheid bodemvreemd materiaal 0,05%) of Keurcompost klasse B (max. toegestane hoeveelheid bodemvreemd materiaal 0,1%).
Ik vind het positief dat er private partijen zijn die zichzelf strengere eisen opleggen dan die in de wetgeving zijn opgelegd. Zeker als dergelijke eisen door een groot deel van de sector worden opgepakt. Keurcompost verwerkt ongeveer 60% van alle compost in Nederland.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat compost – een product dat een milieuvriendelijk alternatief voor mest zou moeten zijn en de basis vormt voor het duurzaam bewerken van landbouwgrond – ernstig vervuild blijkt te zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanwijzingen dat compost in Nederland op grote schaal ernstig verontreinigd is. Ik ben van mening dat de huidige kwaliteitseisen in de private keurmerken de afnemer de mogelijkheid geven een schoon product te kopen.
Wat zijn de mogelijke gezondheidsrisico’s van voedsel die geteeld zijn op vervuilde compost? Wat zijn de mogelijke milieurisico’s van vervuilde compost?
Gezondheidsrisico’s van voedsel geteeld op vervuilde compost liggen in fysieke verontreiniging van het voedsel door bijvoorbeeld glas of blik. Daarnaast zijn er risico’s voor opname van verontreinigingen door planten, zoals zware metalen. Tenslotte zijn er risico’s voor de uitspoeling van verontreinigingen naar het grond- of oppervlaktewater waardoor elders milieurisico’s kunnen ontstaan.
Om deze mogelijke gezondheids- en milieurisico’s van het gebruik van compost in de landbouw te beperken zijn de volgende eisen opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet:
Met deze normen wordt de belasting van bodem door verontreinigde stoffen beperkt.
Heeft u zicht op de omvang van dit probleem? Zo niet, bent u bereid om een onderzoek in werking te stellen? Zo nee, waarom niet?
Door Rijkswaterstaat is een verkenning uitgevoerd naar de kwaliteit van verschillende afvalstromen, waaronder GFT en de uit GFT geproduceerde compost. De voorlopige resultaten geven een wisselend beeld van de verontreiniging, dit verschilt per gehanteerd inzamelsysteem en verwerkingsmethode.
Zoals uit bovenstaande beantwoording blijkt zijn er diverse aspecten een rol kunnen spelen bij de aanwezigheid van plastic deeltjes in compost.
Momenteel wordt er gewerkt aan een plan waarin al deze aspecten in beschouwing worden genomen en waarin in overleg met alle betrokken stakeholders gewerkt wordt aan verdere kwaliteitsverbetering van compost.
Zijn er praktische manieren om vervuiling van compost te voorkomen? Moet dit gebeuren aan de kant van het inzamelen van GFT, nascheiden GFT of na verwerking tot compost? Wie in de keten is hiervoor verantwoordelijk, de inzamelende gemeenten of de verwerker van het afval?
Over het algemeen kan gesteld worden: hoe schoner het ingezamelde GFT, des te schoner de compost.
Gemeenten kunnen bijdragen aan schonere compost door met verwerkers af te spreken dat er weinig vervuiling mag zitten in GFT dat zij aanbieden. Dit vraagt van gemeenten dat zij actief naar hun burgers communiceren wat er wel en niet in de GFT-bak mag.
De verwachte prijsstijging voor kinderopvang |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kinderdagverblijven verwachten flinke prijsstijging voor opvang»?1
Ja, ik heb het artikel gelezen.
Herkent u de kritiek dat eerdere onderzoeken naar de gevolgen van de nieuwe beroepskracht-kindratio (BKR) geen rekening hebben gehouden met praktische zaken als groepsindelingen, de grootte van de ruimtes, de regel om vaste gezichten op een groep te hebben, het aantal leidsters, et cetera?2 Zo nee, waarom niet?
Ik ken de discussie. Met de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) zijn en worden verschillende maatregelen ingevoerd in de kinderopvang met als doel de kwaliteit in de kinderopvang te verhogen. Eén van deze maatregelen is de aanscherping van de beroepskracht-kindratio (BKR) voor baby’s van 1 beroepskracht op 4 baby’s naar 1 beroepskracht op 3 baby’s. Door deze kwaliteitsmaatregel is er meer ruimte voor beroepskrachten om baby’s de gewenste verzorging en (individuele) aandacht te geven. Dit is belangrijk voor de ontwikkeling van baby’s.
Natuurlijk ben ik mij ervan bewust dat een verhoging van kwaliteit investeringen vergt. Daarom wordt de maximum uurprijs voor de dagopvang in 2019 verhoogd. Ik heb er vertrouwen in dat deze aanpassing van de maximum uurprijs voor dagopvang gemiddeld genomen voldoende is om de kostenstijging als gevolg van de kwaliteitsmaatregelen te compenseren. Naast verhoging van de maximum uurprijs als gevolg van kwaliteitsverhoging vindt ook indexatie plaats, waardoor de totale maximum uurprijs voor de dagopvang wordt verhoogd met 7,65% naar 8,02 euro.
Omdat ik de toegankelijkheid van kinderopvang belangrijk vind, zal ik de daadwerkelijke prijsontwikkeling in 2019 en de ontwikkelingen in de praktijk aandachtig volgen en monitoren.
Klopt het dat voor elke kinderopvangorganisatie de gevolgen van de nieuwe BKR voor de babygroepen anders kan uitpakken en dat het risico bestaat dat vooral kleinere kinderopvangorganisaties hier last van hebben? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van maart dit jaar3heb aangegeven, kunnen de kosteneffecten als gevolg van de aangepaste BKR voor nul-jarigen per organisatie verschillen. Kinderopvangorganisaties kunnen verschillende keuzes maken om aan de gewijzigde BKR voor baby’s te voldoen. Zo kunnen zij er bijvoorbeeld voor kiezen om meer personeel in te zetten, de groepsindeling aan te passen of met kleinere groepen te werken. Sommige kleine organisaties zullen minder mogelijkheden hebben om hun groepsindelingen op korte termijn aan te passen, waardoor vooral binnen deze groep een brede spreiding is in de kosten als gevolg van de aangepaste BKR.
In mijn brief van september dit jaar4heeft u kunnen lezen dat het Waarborgfonds Kinderopvang heeft aangegeven ondernemers in de sector te kunnen ondersteunen bij het schrijven van een ondernemingsplan en het verkrijgen van een overbruggingskrediet.
Op welke manier gaat u een vinger aan de pols houden en de kosten monitoren?
Het Ministerie van SZW monitort periodiek de ontwikkeling van de uurtarieven via data over de kinderopvangtoeslag die beschikbaar worden gesteld door de Belastingdienst. Hierover publiceert zij elk kwartaal cijfers over de kinderopvang op de website van de rijksoverheid. Ook in 2019 zal de ontwikkeling van de uurtarieven gemonitord worden. Halverwege 2019 kan een indicatief beeld worden gegeven van de uurtarieven die ouders opgeven bij de Belastingdienst5. Uiteraard zal uw Kamer hierover geïnformeerd worden.
Deelt u de mening dat als de uurprijzen meer stijgen dan waar rekening mee wordt gehouden, dit onevenredig hard neerslaat bij gezinnen met een laag inkomen? Zo nee, waarom niet?
Ouders ontvangen middels de kinderopvangtoeslag een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang tot de maximum uurprijs. De ouders in de laagste inkomensgroepen krijgen vanaf 2019 96% van de kosten van kinderopvang tot de maximum uurprijs vergoed, dit is nu nog 94%. Hierdoor betalen ouders met de laagste inkomens in 2019 nog maar € 0,32 per uur voor dagopvang, bij een uurtarief gelijk aan de maximum uurprijs van € 8,02. Dit komt neer op ongeveer € 3,50 voor een volledige dag van elf uur opvang. In 2018 betaalden zij nog € 0,45 per uur tot de maximum uurprijs van € 7,45 (bijna € 5,00 per dag van elf uur opvang).
Wanneer de uurtarieven van de kinderopvang uitstijgen boven de maximum uurprijs van € 8,02, krijgen ouders over het deel boven de maximum uurprijs geen kinderopvangtoeslag. Dit betekent dat zij deze kosten zelf betalen.
Wat kunt u doen als blijkt dat de uurprijzen toch hoger liggen dan nu wordt aangenomen? Heeft u verschillende scenario’s klaarliggen en bent u bereid in te grijpen als de kosten veel harder stijgen dan verwacht? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in reactie op vraag 4, zal ik de ontwikkeling van de uurtarieven nauwgezet volgen en de Tweede Kamer daarover halverwege 2019 informeren.
Het ministerie verwacht dat de kosten als gevolg van de BKR-verhoging voor baby’s in 2019 gemiddeld met 4,6% zullen stijgen. Bij verhoging van de maximum uurprijs in de dagopvang is voor de BKR-aanscherping voor baby’s uitgegaan van een kostenstijging met 4,9%. Naar verwachting is er hiermee gemiddeld genomen voldoende ruimte voor stijging van tarieven als gevolg van de aangescherpte BKR voor baby’s. De totale maximum uurprijs voor de dagopvang wordt verhoogd met 7,65% en bedraagt in 2019 8,02 euro.
Sommige organisaties zullen in 2019 een uurtarief boven de maximum uurprijs hanteren. Dit komt echter nu ook al voor en is afhankelijk van bedrijfsvoering en loon- en prijsontwikkelingen op de markt. Daarnaast kan het zijn dat de opvangorganisatie extra diensten aanbiedt, waarvoor zij extra kosten maakt. Tevens hebben oudercommissies adviesrecht op tariefwijzigingen.
In AZC’s gescheiden Christenen en Moslims |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het nieuwsbericht «Binnenkijken bij het azc in Budel: «Dit is geen charmeoffensief»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de verklaring van de in het bericht genoemde medewerker van het asielzoekerscentrum (AZC) in Budel dat moslims en Christenen niet bij elkaar op de kamer worden geplaatst, gewoon om problemen te voorkomen?
Welke problemen worden daarmee bedoeld? Komen deze problemen vooral van de moslims of van de Christenen?
Gebeurt dit gescheiden plaatsen ook in andere AZC’s? Zo ja, in hoeveel procent van de gevallen?
Worden ook andere minderheidsgroepen, zoals bijvoorbeeld homoseksuelen, in aparte ruimtes geplaatst? Zo ja, is dit ook om problemen te voorkomen? Zo ja, wat voor problemen zijn dat? Welke groepen zijn voor die problemen verantwoordelijk?
Hoe beoordeelt u de verklaring van de eerdergenoemde medewerker dat een groep AZC-bewoners geregeld voor overlast zorgt? Om wat voor overlast gaat dit? Wat betekent «geregeld» in dit geval?
Zoals eerder gedeeld met uw Kamer komt het voor dat bewoners van COA-locaties betrokken zijn bij overlast of incidenten.2 De mate waarin dit speelt fluctueert en de aard en achtergrond van de overlast is divers.
Ik wil benadrukken dat overlastgevend gedrag ontoelaatbaar is en aangepakt dient te worden met het palet aan maatregelen dat daarvoor beschikbaar is en waarover ik uw Kamer meermaals heb geïnformeerd. Daarbij is het belangrijk dat wanneer overlastgevend gedrag overgaat in crimineel gedrag de aanpak primair via het strafrecht verloopt.
Hoe beoordeelt u de verklaring van een medewerker dat het om een klein percentage gaat? Hoe groot is dat percentage? Hoe groot is dat percentage in andere AZC’s?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel mensen zitten op dit moment in AZC’s in Nederland?
Momenteel verblijven ruim 22.000 mensen in de opvang; circa 6.500 hiervan beschikken over een verblijfsvergunning en wachten op huisvesting in een gemeente.
Kunt u een overzicht geven van de herkomst van deze mensen, hun religie, de status van hun aanvraag en de verwachte gezinsmigratie die zij met zich mee zullen brengen indien zij een permanente verblijfsvergunning zouden krijgen?
Gegevens over onder meer etniciteit en religie worden niet structureel geregistreerd in de geautomatiseerde systemen van het COA. Het door u gevraagde overzicht kan dus niet in samenhang worden gegeven.
Het bericht dat de bescherming van het personeel tegen Chroom-6 onvoldoende is |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bescherming van het personeel tegen Chroom-6 onvoldoende»?1
Ja.
Kunt u puntsgewijs en uitgebreid een inhoudelijke reactie geven op de punten die in de uitzending naar voren komen? Zo nee, waarom niet?
Nadat de chroom-6-problematiek in 2014 aan de orde kwam heeft Defensie een zogenaamde Quick Scan laten uitvoeren naar de stand van zaken op de tien locaties van Defensie waar de werkzaamheden aan en met chroom-6 werden uitgevoerd. Dat heeft onder andere geleid tot het stopzetten van spuitwerkzaamheden met chroomhoudende verf in de spuitcabines op de vliegbases Leeuwarden, Volkel en Eindhoven die niet voldeden aan de stand der techniek. In de vervanging van deze spuitcabines wordt voorzien in 2019 (Volkel) en 2020 (Leeuwarden, Eindhoven en vliegkamp de Kooy).
Op de vliegbasis Volkel wordt een andere spuitcabine – die moderner is – wel gebruikt voor kleinschalige spuitwerkzaamheden (beperkt in omvang en duur). Hiertoe is besloten nadat uit metingen van het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) was vastgesteld dat het personeel bij de uitvoering van kleinschalige spuitwerkzaamheden niet wordt blootgesteld aan chroom-6 boven de grenswaarde.
De metingen van het CEAG (zie tabel op pagina 16 bijlage A van het rapport CEAG, Kamerstuk 34 775-X, nr. 126) bevestigen dat er in de spuitcabines nog luchtconcentraties zijn die boven de grenswaarde uitkomen. De gemeten waardes liggen tussen 0,1 en 6,99 (zie tabel 1 CEAG op pagina 11). Een dergelijke luchtconcentratie betekent echter niet dat het personeel wordt blootgesteld aan chroom-6 boven de grenswaarde, want het personeel draagt – volgens de werkinstructies – een ademmasker, waarbij schone ademlucht van buiten de spuitcabine wordt aangevoerd. Dit is een veiligheidsmaatregel zoals voorgeschreven in de Arbowetgeving.
Defensie streeft er uiteraard naar om de werksituaties zodanig te verbeteren dat het dragen van adembescherming niet meer nodig is. Daartoe wordt met de mensen die de spuitwerkzaamheden uitvoeren verder onderzoek gedaan. Het onderzoek richt zich op veilige werkwijzen, betere installaties en robotisering zodat het personeel buiten een spuitcabine kan opereren.
De conclusie van het CEAG dat slechts incidenteel of bij bepaalde werkzaamheden luchtconcentraties boven de grenswaarde worden gemeten, tonen aan dat eerdere maatregelen effectief zijn maar dat persoonlijke bescherming nog onmisbaar is. Door die bescherming wordt een blootstelling boven de grenswaarde weliswaar voorkomen, maar bekend is dat deze bescherming als laatste stap van de arbeidshygiënische strategie slechts als tijdelijke maatregel is toegestaan. Daarom moet en wil Defensie nog verdere maatregelen nemen om de luchtconcentraties en blootstellingen te verlagen. Defensie wil chroom-6 uitbannen. De stof helemaal uitbannen is echter nu nog niet mogelijk. Feit blijft dat chroom-6 nog op sommige luchtvaartuigen zit. Dit doen we om veilig te vliegen en om te voldoen aan regelgeving. Alleen bij luchtvaartuigen wordt er nog zelf chroom-6 aangebracht door defensiepersoneel. Bij de PC-7 en de NH-90 en onbemande luchtvaartsystemen wordt aan de buitenzijde al een chromaatvrij verfschema toegepast. Ook voor andere toestellen zijn er initiatieven om chroom-6 te vervangen. Dit zijn echter lange trajecten vanwege de verplichte certificering. Als chroom-6 wordt vervangen voor een alternatief dan moet worden aangetoond dat het net zo veilig is om ermee te vliegen. Omdat Defensie afhankelijk is van de fabrikant en van het certificeringsproces van de Militaire Luchtvaartautoriteit wat doorlopen moet worden is dat een lang traject. Door de nog jarenlange aanwezigheid van chroom-6 zijn blijvend investeringen in veilige voorzieningen nodig en zullen werkmethoden continue moet worden geëvalueerd en verbeterd.
In de uitzending van Nieuwsuur van 25 september jl. werd ook aandacht besteed aan de filterbussen voor het gasmasker van het type AMF-12 die chroom-6 bevatten. Proqares en TNO hebben de filters van de AMF-12 filterbus in 2016 onderzocht, maar namen geen sporen van chroom-6 waar. Het is onwaarschijnlijk dat personeel gevaar heeft gelopen. De AMF-12 filterbus wordt overigens uit voorzorg niet meer gebruikt sinds 2017, maar is nog wel op voorraad. Reden is dat deze bus nodig kan zijn bij een grootschalige verdediging van het bondgenootschappelijk grondgebied.
Ondanks dat het onderzoek geen reden tot zorg gaf, vond de arbodienst van Defensie het onwenselijk de filterbussen met chroom-6 nog te gebruiken. Daarom zijn er versneld chroom-6-vrije exemplaren aangeschaft. De eerste 6.400 nieuwe bussen (de MILFCF50) zijn sinds 2017 in gebruik in het missiegebied. Verder krijgen uit te zenden militairen deze bussen, worden ze gebruikt bij kleinschalige specifieke trainingen en liggen ze op voorraad voor nationale bijstand. Voor gebruik tijdens oefeningen is er de standaard-oefenbus, zonder chroom-6.
Door problemen bij de leverancier, arriveerde een bestelling van 1.100 filterbussen pas op 2 oktober, in plaats van 24 augustus. Omdat de voorraad nieuwe bussen bij het kledingbedrijf inmiddels was opgeraakt, zijn 170 militairen op uitzending gegaan met luchtdicht verpakte oude bussen van het type AMF-12. Daarbij is een risico-afweging gemaakt: het verstrekken van een gesealde filterbus voor gebruik bij een eventuele aanval met chemisch strijdgas of geen verstrekking. Gezien de gesealde verpakking, de zeer geringe kans op gebruik van de filterbus en de zeer beperkte kans op blootstelling aan chroom-6 is hiervoor gekozen.
Aangezien er sinds begin deze maand weer voldoende bussen van het type MILFCF50 bij het kledingbedrijf zijn, ruilt Defensie de 170 oude exemplaren nu om. Het personeel dat een AMF-12 filterbus heeft, krijgt dus een nieuwe. Deze gaan ook naar de missiegebieden. De voorraad van AMF-12 filterbussen is geblokkeerd voor uitgifte.
Mogelijk nog dit jaar, anders begin 2019 wordt een nieuw gasmasker voor Defensie gekozen. Met de invoer hiervan wordt ook een voorraad van 30.000 nieuwe filterbussen aangeschaft.
Kunt u de documenten van de interne stafgroep veiligheid, die genoemd worden in de uitzending, naar de Kamer zenden? Zo nee, waarom niet?
De documenten van de interne stafgroep veiligheid zijn in het kader van het WOB-verzoek openbaar gemaakt en in te zien via de volgende link op internet: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/chroomverf/documenten/publicaties/2014/10/30/alle-documenten-over-carc-en-chroom-6-op-jaartal
Deelt u de mening dat Defensie laakbaar handelt op het Chroom-6 dossier? Zo nee, waarom niet? Zo ja, schaamt u zich daar niet kapot voor?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat uw excuses betekenen in juridische zin en in politiek-bestuurlijke zin? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook gemeld in mijn beleidsreactie (Kamerstuk 34 775, nr. 126) van 4 juni jl., heeft het RIVM-onderzoek naar chroom-6 op de POMS-sites aangetoond dat het bij Defensie op de POMS-sites tot medio jaren negentig ontbrak aan tijdige aandacht voor beheersmaatregelen. Er was geen zorgvuldige registratie van het gebruik van gevaarlijk stoffen, voldoende kwaliteit en beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen, effectief toezicht op naleving van de gebruiksvoorschriften en periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek voor medewerkers die risico’s liepen in hun werk. De zorg voor een veilige werkplek voldeed bij Defensie destijds niet aan de wettelijke verplichtingen. Daarbij is Defensie tekortgeschoten en heeft als werkgever toen niet voldaan aan zijn zorgplicht. Daarvoor heb ik bij de bekendmaking van de onderzoeksresultaten van het RIVM namens Defensie mijn excuses aangeboden. Tegelijkertijd heb ik mijn verantwoordelijkheid genomen door uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de paritaire commissie. Daartoe behoort ook de totstandkoming van de collectieve regeling uitkering chroom-6 Defensie voor de (oud-)medewerkers of hun nabestaanden en het bieden van nazorg. Ook kunnen letselschadeclaims of overlijdensschadeclaims worden ingediend bij afdeling Juridische Dienstverlening, waarna deze worden beoordeeld.
Het bericht ‘Termijn LVO voorzitter Postema na examdebacle met twee jaar verlengd’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Termijn LVO voorzitter Postema na examdebacle met twee jaar verlengd»?1
Ja.
Kunt u aangeven of de raad van toezicht van Limburgs Voortgezet Onderwijs (LVO) in deze bijzondere omstandigheid contact met u heeft opgenomen over dit voornemen, gezien de omstandigheid dat er thans meerdere onderzoeken plaatsvinden naar het reilen en zeilen op de LVO-scholen, maar ook nadrukkelijk naar de rol daarin van de bestuursvoorzitter Postema?
Nee, de raad van toezicht heeft hierover geen contact met mij opgenomen. Ik ben pas geïnformeerd nadat het besluit genomen was.
Hoe waardeert u het feit dat de raad van toezicht enerzijds stelt dat pas op basis van de onderzoeken geoordeeld kan worden over het aspect van bestuurlijke verantwoordelijkheid, maar anderzijds nu dit besluit neemt over verlenging van zijn arbeidscontract?
Deze beslissing is aan de raad van toezicht. Mocht men mij om advies gevraagd hebben, dan had ik hen dit ontraden.
Kunt u aangeven of de bestuursvoorzitter van LVO in de komende twee jaar nog steeds 1 euro onder 100% van de Wet normering topinkomens (WNT) norm blijft verdienen, maar hij ook zeer tijdrovende nevenfuncties bekleedt, terwijl dit aspect onderwerp is van onderzoek? Als deze situatie wordt gecontinueerd, hoe waardeert u dat feit?
Ik heb geen inzicht in het eventuele nieuwe salaris van de bestuursvoorzitter; dat salaris zal blijken uit het jaarverslag.
Kunt u aangeven welk financieel risico het schoolbestuur LVO loopt in geval dat u gebruik zou maken van uw aanwijzingsbevoegdheid, nu de raad van toezicht het contract met de bestuursvoorzitter Andre Postema met twee jaar wil verlengen?
Het financieel risico kan afhankelijk zijn van de inhoud van het contract, maar ook van wat ik in een eventuele aanwijzing zou opnemen, mocht ik daartoe overgaan.
Beschikt u via uw aanwijzingsbevoegdheid over de mogelijkheid dit besluit van de raad van toezicht terug te draaien? Zo ja, bent u daar toe bereid?
Op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs ben ik onder omstandigheden bevoegd om bestuurders of toezichthouders een aanwijzing te geven, die één of meer maatregelen omvat. Ik ga hier niet lichtvaardig mee om. Ik wacht de rapporten van de Inspectie van het Onderwijs af om te zien of een aanwijzing passend is.
Flitskredieten die worden aangeboden tegen woekerrentes |
|
Farid Azarkan (DENK), Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van nieuwe flitskredieten, die worden aangeboden tegen woekerrentes? 1 2
Ja, ik weet dat er partijen zijn die reclame maken voor het snel kunnen aanbieden van kredieten aan ondernemers.
Waarom brengen deze kredietverstrekkers woekerrentes van 3% per maand plus 20 euro per maand in rekening?
In het algemeen geldt dat rentepercentages zijn opgebouwd uit de kosten van het krediet, een vergoeding voor het risico dat de kredietverlener draagt en een marge. Ik ken de afwegingen van individuele aanbieders bij het bepalen van de hoogte van de rente niet. Dit laat onverlet dat de overeengekomen rente moet voldoen aan de eisen van redelijkheid en billijkheid, zoals verwoord in artikel 2 Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Ik verwacht ook dat partijen redelijke afspraken met elkaar maken. Wat in een voorkomend geval redelijk is, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval.
Waarom vallen deze kredieten blijkbaar buiten de wetgeving over consumentenkrediet, met een verplichte waarschuwing («geld lenen kost geld») en een maximale rente van 12%, boven de wettelijke rente, per jaar?
De betreffende wet- en regelgeving is van toepassing op het aanbieden van krediet aan «consumenten». Indien een financiële onderneming een financiële dienst verleent aan een natuurlijk persoon die handelt in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep, wordt deze niet beschermd door de regels ter bescherming van consumenten. Personen die handelen in de uitoefening van hun bedrijf of beroep kunnen in voorkomende gevallen wel een beroep doen op de algemene bescherming van het vermogensrecht. Schuldeiser en schuldenaar zijn verplicht zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid.
Is het verantwoord dat binnen vijf minuten een krediet kan worden afgesloten van 50.000 euro, zonder dat er gevraagd wordt om onderpand, uittreksels, businessplannen of jaarrekeningen?
Er zijn advertenties waarin sommige aanbieders aangeven binnen vijf minuten krediet te kunnen verstrekken. In de praktijk duurt de beoordeling van een aanvraag vaak langer, omdat gegevens ontbreken of aanbieders aanvullende gegevens vragen om de kredietwaardigheid te beoordelen. Voor zover het gaat om zakelijke kredieten, is het aan de aanbieder om te bepalen welke informatie nodig is en of een aanbieder onderpand vraagt.
Heeft dit ook geleid tot financiële problemen voor ondernemers en/of tot faillissementen?
Dat is niet bekend. In het MKB-actieplan, dat bij brief van 29 juni jl. door de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat aan uw Kamer is gezonden, is aangegeven dat alternatieve financiers zich verder moeten professionaliseren. De Stichting MKB financiering voor alternatieve financiers is recent opgericht. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat steunt deze Stichting, die een gedragscode opstelt en zich onder meer inzet voor het vergroten van kennis van verschillende financieringsvormen aan ondernemers en intermediair. Dat moet ook leiden tot zelfregulering van deze sector en transparantie.
Kunt u de gevolgen van deze woekerflitskredieten in beeld brengen, door hier onderzoek naar te laten doen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment heb ik geen signalen over ernstige misstanden of grote problemen in deze branche vanwege hoge rentes of andere kosten. Daarom zie ik geen aanleiding om hier specifiek onderzoek naar te doen. Bovendien heeft een aantal aanbieders van MKB-financiering gedragsregels opgesteld (zie o.a. de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering van de Nederlandse Vereniging van Banken). Ook is de nieuwe stichting MKB-financiering (gestart met tien partijen) bezig met het opstellen van gedragsregels en afspraken over transparantie. Deze moeten uiterlijk 1 januari 2019 gereed zijn. Daarnaast zal het kabinet, zoals is aangekondigd in het MKB-actieplan, dit jaar een onderzoek starten naar de werking van de (alternatieve) financieringsmarkt.
Kunt u onderzoeken of het mogelijk is om de bepalingen over consumentenkrediet (Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek) van toepassing te laten zijn op een veel bredere groep, bestaande uit zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) en ondernemers in het midden- en kleinbedrijf (mkb'ers)? Zo nee, waarom niet?
De vraag is of kleine ondernemers op dit specifieke gebied extra bescherming moeten krijgen, gelijk aan die van consumenten. Consumenten worden beschermd, omdat zij doorgaans een informatieachterstand hebben en zich in een zwakkere positie bevinden ten opzichte van ondernemers. Van ondernemers wordt meer voorbereiding en kennis verwacht. Er is vooralsnog geen evaluatie voorzien van de Wet Consumentenkredietovereenkomsten, goederenkrediet en geldlening (Stb. 2016, 360), die met name een aantal bepalingen van de Wet op het consumentenkrediet naar Boek 7 BW heeft verplaatst. Zoals eerder is aangegeven, ontbreken signalen over ernstige misstanden of grote problemen. Om deze reden is er geen aanleiding voor specifiek onderzoek, in aanvulling op het reeds aangekondigde onderzoek in het MKB-actieplan.
Wanneer zal een evaluatie plaatsvinden van de overgang van de bepalingen uit de Wet op het consumentenkrediet naar Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek? Kunt u bij deze evaluatie betrekken of de regels over consumentenkrediet verbreed kunnen worden naar zzp'ers en mkb'ers?
Zie antwoord vraag 7.
Mogelijke betutteling in de rechtspraak na de verwijdering van het schilderij uit de rechtbank Almelo |
|
Theo Hiddema (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het besluit van het bestuur van de rechtbank Almelo om uit de ontvangsthal van het paleis van justitie een schilderij te verwijderen vanwege de mogelijk aanstootgevende werking van de uitbeelding van een ontblote vrouwenborst?
Ja.
Weet u dat dit portret de centrale hal al 26 jaar heeft opgesierd en in al die jaren slechts twee klagers in het geweer gebracht?
De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat het gerechtsbestuur sinds de onthulling van het schilderij «Regelrecht» in 1995 meerdere klachten heeft ontvangen, zowel informeel als formeel. Recentelijk betrof dit een formele klacht van een slachtoffer van een zedenmisdrijf die bij het Slachtofferloket van het openbaar ministerie is binnengekomen.
Deelt u het oordeel dat dit optreden van het presidium kennelijk voortkomt uit verregaand puritanisme en getuigd van redeloze huiver voor afkeuring uit de kring van snel gekwetste fatsoensapostelen?
De inrichting van een gerechtsgebouw is een verantwoordelijkheid van de rechtspraak. Het is dus aan het gerechtsbestuur van de rechtbank Overijssel om te beoordelen in hoeverre de ontvangen klachten over het schilderij «Regelrecht» een aanleiding zijn om het schilderij van de publieke naar de niet-publieke ruimte van het gerechtsgebouw te verplaatsen.
Deelt u de mening dat dit vertoon van schichtigheid bij een gerechtigde instantie het vertrouwen van de burger in een onbevangen, onbevreesd oordeel van de rechter ondergraaft?
Ik begrijp dat sommigen zich niet kunnen vinden in de beslissing van het gerechtsbestuur om het schilderij «Regelrecht» uit de centrale wachtruimte van het gerechtsgebouw in Almelo te verwijderen. Het voert voor mij echter te ver om daarin gevolgtrekking te zien voor het vertrouwen van de burger in de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechtspraak.
Immers, is het niet zo dat de rechtzoekende burger zo kan vrezen dat zijn, in de ogen van de publieke opinie, niet sympathiek en moreel afkeurenswaardig handelen door de rechtbank van Almelo niet op basis van zuiver juridische criteria wordt beoordeeld, maar ook door de reacties van snel gekwetsen wordt beïnvloed?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u ervoor zorgdragen dat de ontvangsthal van de rechtbank Almelo de vertrouwde sfeer van onbevangenheid zal uitstralen en zijn invloed aanwenden bij het presidium en aandringen op de terugkeer van dat prachtige, vrijmoedige portret?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Erfpacht |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u een uitgebreid overzicht geven van de geschiedenis van de erfpachtsituatie op de Wadden, waarbij u ook ingaat op het onderzoek van de commissie-Groothuis, de commissie-Van der Werf en het onderzoek «De beoordeling van de RVB (Rijksvastgoedbedrijf) taxatiemethode op de Waddeneilanden»?
Bij de beantwoording van de vragen 1 en 2 beperken wij ons tot de percelen die Staatsbosbeheer heeft uitgegeven op de eilanden Texel, Vlieland en Terschelling, omdat wij vermoeden dat dit de «erfpachtsituatie op de Wadden» is waar de vragensteller op doelt.
In 2008 ontstond, naar aanleiding van een door Staatsbosbeheer aangekondigde verhoging van de erfpachtcanon, discussie over de hoogte van de erfpachtcanon van de door Staatsbosbeheer uitgegeven erfpachtpercelen en de wijze waarop deze canon (en de waarde van de percelen) werd berekend. Dit leidde onder andere tot een door de toenmalige Minister van LNV ingestelde onafhankelijke adviescommissie Groothuis/Zevenbergen. De Minister van LNV nam het advies en van deze commissie in 2010 integraal over en verzocht Staatsbosbeheer om de aanbevelingen van de commissie te implementeren (Kamerstuk 29 659, nr. 47). Een van de adviezen van de commissie betrof het te koop aanbieden aan de erfpachters van de gronden die -ook op de langere termijn- niet nodig zijn voor het realiseren van de doelstellingen van Staatsbosbeheer.
Uw Kamer heeft vervolgens diverse moties aangenomen over de implementatie van het advies van de commissie Groothuis/Zevenbergen, inclusief de inrichting van het verkoopproces (Kamerstuk 29 659, nrs. 52, 55, 57, 58, 59, 91).
Uw Kamer is vervolgens in diverse brieven geïnformeerd over de implementatie van het advies van de commissie Groothuis/Zevenbergen, de inrichting van het verkoopproces, de Ontwikkelagenda Wadden en de wijze van uitvoering van de aangenomen Kamermoties (Kamerstuk 29 659, nrs. 66, 67, 72, 74, 75, 77, 79, 81, 83, 97, 98, 123, 137, 143).
De commissie-Van der Werf was een onafhankelijke adviescommissie die is ingesteld door Staatsbosbeheer. De commissie is gevraagd te adviseren over methodes voor waardebepaling en de uitvoering bij het te koop aanbieden van bloot eigendom van de erfpachtpercelen op de Waddeneilanden. Het advies van de commissie-Van der Werf verscheen in juni 2013. Staatsbosbeheer heeft vervolgens, in overleg met en betrokkenheid van vertegenwoordigers van erfpachters van alle drie de eilanden aan een rentmeesterkantoor opdracht gegeven om met toepassing van het advies van de commissie-Van der Werf een zogenaamde «proeftaxatie» te doen van vijftien representatieve objecten op Texel, Terschelling en Vlieland.
In hun brief aan uw Kamer van 18 december 2014 (Kamerstuk 29 659, nr. 137) concludeerden de toenmalige Minister voor Wonen en Rijksdienst en de Staatssecretaris van Economische Zaken dat toepassing van het advies van de commissie-Van der Werf zou leiden tot het verkopen van overheidsbezit tegen een te lage prijs. Ze kondigden aan dat alle percelen van Staatsbosbeheer die voor verkoop in aanmerking komen onafhankelijk zouden worden getaxeerd, waarna de prijzen volgens wettelijk voorschrift ter goedkeuring aan het Rijksvastgoedbedrijf zouden worden voorgelegd.
Over deze brief hebben leden van uw Kamer diverse vragen gesteld, die door de toenmalig Minister voor Wonen en Rijksdienst en de Staatssecretaris van Economische Zaken zijn beantwoord (Kamerstuk 29 659, nrs. 138, 141, 142).
Inmiddels heeft Staatsbosbeheer aan alle erfpachters een koopaanbieding of een voorstel voor een voortgezette erfpachtrelatie gedaan. Vrijwel alle erfpachters hebben hun keuze reeds gemaakt en een groot deel daarvan is inmiddels notarieel vastgelegd. Het (verkoop)project van Staatsbosbeheer is hiermee vrijwel voltooid. Zie de onderstaande tabel:
Koop
Afkoop canon in 99 jaar
Voortzetting erfpacht 30 jaar
Nog geen keuze gemaakt
Totaal
Texel
16
2
17
0
35
Vlieland
9
0
240
0
249
Terschelling
37
16
29
5
87
Kunt u daarbij ook ingaan op de vraag welke toezeggingen in het verleden zijn gedaan door bewindspersonen aan de Kamer en/of aan erfpachters?
Voor de toezeggingen aan de Kamer verwijs ik u naar de in het antwoord op vraag 1 vermelde Kamerbrieven.
Staatsbosbeheer is als eigenaar van de gronden primair verantwoordelijk voor de communicatie met erfpachters. Staatsbosbeheer heeft hierbij altijd het in het antwoord op vraag 1 geschetste politiek/bestuurlijke kader als uitgangspunt gehanteerd.
Is het waar dat het onderzoek «De beoordeling van de RVB taxatiemethode op de Waddeneilanden» beoordeeld is door het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke integriteit? Zo ja, wat was het oordeel van deze commissie?
Het betreft een geanonimiseerd LOWI-advies aan de colleges van bestuur van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit Maastricht. Na een voorlopig oordeel van beide colleges in een klachtprocedure van 2 klagers, dat hun klachten ongegrond waren verklaard, heeft een van beide klagers dit advies gevraagd. Na ontvangst van het LOWI-advies hebben de colleges van bestuur de aanvankelijke oordelen bevestigd als definitief oordeel en de klachten ongegrond verklaard.
Daarmee staat de door het RVB gebruikte taxatiemethode voor mij niet ter discussie.
Thans is sprake van een door een aantal erfpachters aangespannen gerechtelijke procedure waarin de door het RVB gebruikte taxatiemethode ter discussie wordt gesteld. Ik wacht de uitkomsten van deze procedure af en zal u er te zijner tijd over informeren.
Voor uw vraag naar informatie verwijs ik naar het antwoord op de vragen 5 en 6.
Wat betekent het oordeel van de commissie voor uw weging van de validatie? In hoeverre is het verplicht om kopers van een eigendom te informeren over de bijbehorende, al dan niet private, erfpacht, de looptijd daarvan en de mogelijke toekomstige verhogingen van de erfpacht?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier zijn binnen het huidige recht de belangen van erfpachters gewaarborgd?
Erfpacht is een zakelijk recht dat een ieder voor een bepaalde duur op zijn eigendom kan vestigen. Het gaat daarbij om een langjarig tijdelijk, voortdurend of eeuwigdurend recht op gebruik van de eigendom door degene die een erfpachtrecht koopt, meestal tegen een periodieke vergoeding (canon)1. Voor de overeengekomen duur van de erfpacht kan de erfpachter zich in beginsel gedragen als ware hij eigenaar. De erfpachter kan zijn recht om de eigendom te gebruiken dus ook verkopen.
U vraagt naar wettelijke waarborgen voor een eerlijke prijs voor erfpacht. De prijs voor erfpacht wordt bepaald door economische wetmatigheden binnen de wettelijke kaders en de inhoud van de erfpachtakte. Bij de vestiging van het erfpachtrecht is deze prijs in beginsel gelijk aan de alsdan overeengekomen grondwaarde en bijbehorende canon. Voor de bepaling van de grondwaarde is de residuele methode het meest gangbaar2. Partijen zullen bij het sluiten van een overeenkomst hierover rekening houden met eventuele beperkingen in het erfpachtrecht. Wanneer het overeengekomen erfpachtrecht dit toelaat, zoals bij tijdelijke en voortdurende erfpachtrechten, kan herwaardering plaatsvinden na verloop van de overeengekomen duur van de erfpacht. Het is afhankelijk van de inhoud van de akte en de eventueel toepasselijke algemene voorwaarden wat de prijs dan is. Veel voorkomend is dat dan herwaardering naar de actuele grondwaarde plaatsvindt3. Wanneer er geen overeenstemming is tussen erfpachter en erfverpachter is het uiteindelijk aan de rechter om een oordeel te geven. Daarbij geldt dat de belangen van erfpachters worden geborgd door de wettelijke regeling van titel 5.7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en door hetgeen partijen in de akte van vestiging en de eventueel toepasselijke algemene voorwaarden zijn overeengekomen. Daarnaast kunnen de redelijkheid en billijkheid zowel aanvullend als beperkend werken ten opzichte van wat is overeengekomen (artikel 6:248 BW). Bij de aankoop van een erfpachtrecht rust op de makelaar en notaris een informatieplicht, de koper zal daarom ook dienen te worden geïnformeerd over de inhoud van zijn erfpachtrecht. Van de erfpachter zelf mag ook verwacht worden dat hij zichzelf voldoende informeert. Wanneer de overheid erfverpachter is, geldt bovendien dat zij gebonden is aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur4.
Zijn er, naast de bepalingen in het erfpachtcontract wettelijke waarborgen voor een eerlijke prijs voor erfpacht?
Zie antwoord vraag 5.
De opbrengst van zonnepanelen van sportclubs |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel in het Dagblad van het Noorden met de titel «Zonnepanelen sportclubs straks niet meer rendabel»?1
Ja.
Is de zorg dat de rentabiliteit van investeringen in zonnepanalen voor sportclubs ernstig wordt aangetast terecht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, trekt u zich dat aan en bent u bereid een voorziening te treffen om de rentabiliteit van investeringen van sportverenigingen in zonnepanelen ook in de toekomst op peil te houden?
Nee. De rentabiliteit van investeringen in zonnepanelen door sportclubs wordt onder andere bepaald door de beschikbare subsidies. Naast de specifieke subsidieregeling voor sportaccommodaties speelt de salderingsregeling op dit moment een belangrijke rol in de ondersteuning van zon PV bij sportaccommodaties.
De salderingsregeling loopt in ieder geval tot 2020. Daarna wordt een terugleversubsidie voor kleinschalige zon PV-installaties geïntroduceerd waarvoor ik de contouren in mijn brief aan uw Kamer van 15 juni 2018 heb geschetst. Eén van de uitgangspunten voor de terugleversubsidie is dat investeringszekerheid geborgd blijft doordat een gemiddeld zon P- systeem van een huishouden een simpele terugverdientijd van circa 7 jaar zal hebben. Bij de berekening van de subsidietarieven zal rekening worden gehouden met de huidige schuif in de energiebelasting zoals opgenomen in het regeerakkoord. Ook wordt voor de terugleversubsidie gerekend met een aantal verschillende zon PV-systemen bij de utiliteit om deze nieuwe regeling ook passend te maken voor verschillende grotere zon PV-projecten. Op basis hiervan verwacht ik dat deze nieuwe regeling ook voor sportclubs voldoende financieel aantrekkelijk zal blijken. Daarom zie ik geen noodzaak voor het treffen van verdere voorzieningen voor sportverenigingen die hebben geïnvesteerd in zonnepanelen.
Is het u bekend dat ook andere coöperatieve producenten van zonne-energie bezorgd zijn dat de rentabiliteit van hun investeringen verslechtert, onder meer door uw beleid om de prijs van aardgas te verhogen en de prijs voor elektriciteit te verlagen? Is die zorg naar uw oordeel gegrond? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dat aanleiding om voorzieningen te treffen waarmee de rentabiliteit op peil te houden?
In het Belastingplan 2019 is een schuif in de belasting aangekondigd van elektriciteit naar gas. Hierdoor wordt de belasting op elektriciteit in de eerste schijf met 0,72 cent per kWh verlaagd. Deze verlaging heeft daarmee een negatief effect op de business case van bestaande coöperatieve producenten van zonne-energie, onder andere die gebruik maken van de postcoderoosregeling (ofwel Regeling verlaagd tarief). Deze zon PV-projecten worden niet duurder, maar het alternatief – elektriciteit afnemen van het net – wordt iets goedkoper door de lagere belasting op elektriciteit, waardoor de terugverdientijd van deze projecten iets langer wordt.
Of de rentabiliteit van deze bestaande coöperatieve projecten hierdoor echter in gevaar komt, valt geen algemene uitspraak over te doen. Bovendien beschouw ik dit rendementsrisico als inherent aan de postcoderoosregeling. Dat de belasting kan wijzigen en dat dit van invloed is op de rentabiliteit is bekend bij de initiatiefnemers op het moment dat zij een postcoderoosproject starten. Ik zie daarom momenteel geen noodzaak tot het treffen van voorzieningen ten behoeve van de rentabiliteit van deze projecten.
Bovenstaande geldt voor bestaande projecten. Voor nieuwe projecten die in de toekomst gebruik gaan maken van de terugleversubsidie is er geen sprake van verminderde rentabiliteit, omdat de hoogte van de terugleversubsidie wordt berekend op basis van een terugverdientijd van circa 7 jaar. In die berekening wordt de hoogte van de gewijzigde energiebelasting meegenomen.
Deelt u de opvatting dat het voor het behoud van draagvlak voor de energietransitie van belang is dat investeringen in het opwekken van duurzame energie van niet alleen particulieren, maar ook van verenigingen en coöperaties moeten kunnen rekenen op stabiele opbrengsten? Zo nee, waarom niet? Zo ja hoe gaat u daarvoor zorgen?
Zoals ik reeds in mijn brief van 15 juni 2018 aan uw Kamer heb gemeld, verwacht ik dat lokale hernieuwbare energie-initiatieven bij het bereiken van de CO2-reductiedoelen uit het regeerakkoord een belangrijke rol zullen spelen. Ook verwacht ik dat de participatie van burgers in hernieuwbare energieprojecten in hun directe omgeving kan bijdragen aan het draagvlak voor de energietransitie. Daarnaast vind ik dat het huidige instrumentarium ter stimulering van lokale zonne-energie verbeterd kan worden. Ik streef daarbij naar een eenduidig, samenhangend en toekomstbestending stimuleringsbeleid met oog voor de betaalbaarheid van de energietransitie als geheel. Ik onderzoek momenteel – onder andere naar aanleiding van de evaluaties van de salderingsregeling en de postcoderoosregeling – hoe een nieuwe stimuleringsregeling optimaal vormgegeven kan worden en hoe nieuwe projecten van energiecoöperaties kunnen worden opgenomen in de opvolger van de salderingsregeling.
Witwaspraktijken van Europese banken |
|
Mahir Alkaya (SP), Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Is er al een reconstructie gemaakt van hoe het mogelijk is geweest dat in de periode 2007–2015 vermoedelijk 200 miljard euro aan crimineel geld via de Deense Danske bank is witgewassen?1
De precieze feiten en omstandigheden in de zaak met betrekking tot Danske Bank zijn nog niet bekend. Wel is duidelijk dat deze zaak, mede gezien zijn omvang en ernst, de nodige vragen oproept bij alle betrokkenen, waaronder de lidstaten van de Europese Unie. Deze zaak benadrukt het belang van internationale samenwerking. Het is dan ook positief dat de Europese Commissie voorstellen heeft gedaan om de samenwerking op het gebied van het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering en het toezicht daarop verder te versterken.3
Is al bekend hoeveel Europese banken, naast de in de media genoemde Deutsche Bank, en welke personen, juridische entiteiten en jurisdicties betrokken zijn bij het witwasschandaal van Danske?2 Kunt u in uw antwoord ingaan op de verwachting wanneer het hele netwerk in kaart gebracht is?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft Danmarks Nationalbank (de Deense centrale bank) het toezicht op witwassen bij banken net zo georganiseerd als De Nederlandsche Bank (DNB)? Zo ja, welke overeenkomsten zijn en zitten daar zwakke plekken in? Zo neen, waarin verschilt het toezicht op witwassen?
DNB oefent op risico gebaseerde wijze integriteitstoezicht uit. Bij constateringen van overtredingen van wet- en regelgeving neemt DNB, met inachtneming van haar handhavingsbeleid, maatregelen en wordt herstel en verbetering afgedwongen. Het is in beginsel aan andere landen zelf om op basis van de specifieke omstandigheden in hun land en financiële sector hun integriteitstoezicht in te richten. Dat geldt ook voor Denemarken. Wel is het zo dat landen die lid zijn van de Financial Action Task Force (FATF) regelmatig worden beoordeeld op de effectieve opzet en uitvoering van hun beleid op het gebied van het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering. Daarbij wordt Denemarken aan dezelfde standaarden getoetst als Nederland en andere FATF-deelnemers.4 Verder staat binnen de Europese Unie de Europese anti-witwasrichtlijn5 centraal in de regelgeving ter voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en terrorismefinanciering. De lidstaten van de Europese Unie hebben deze richtlijn geïmplementeerd in hun nationale wetgeving. Dit draagt bij aan meer eenvormigheid in de anti-witwasregelgeving en het toezicht op de naleving daarvan binnen de Europese Unie. De anti-witwasrichtlijn is recent op een aantal belangrijke punten aangescherpt, waaronder een uitbreiding van de handhavings- en publicatiemogelijkheden.
Zou het bij Nederlandse banken mogelijk zijn dat er 80.000 transacties met een waarde van 30 miljard dollar plaatsvinden zonder dat de bank zelf of de toezichthouder aan de bel trekt?3
Voor Nederlandse banken geldt dat de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) regels bevat om te voorkomen dat banken worden gebruikt om geld wit te wassen of terrorisme te financieren. Of transacties moeten worden gemeld, hangt onder andere af van hun aard en omvang. De bank dient aan de hand van een aantal voorgeschreven objectieve en subjectieve indicatoren vast te stellen of een transactie ongebruikelijk is. Deze indicatoren beschrijven de situaties waarin een transactie als ongebruikelijk moet worden aangemerkt. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in objectieve en subjectieve indicatoren. Objectieve indicatoren beschrijven een situatie waarin altijd moet worden gemeld, terwijl een subjectieve indicator een inschatting van de bank vergt. Als er sprake is van een (voorgenomen) ongebruikelijke transactie dan moet de bank dit onverwijld melden aan de FIU.
Binnenkort wordt de Beleidsmonitor witwassen, met de daarbij behorende beleidsreactie, naar uw Kamer gestuurd. In deze monitor wordt het anti-witwasbeleid geëvalueerd, zoals dat in Nederland in de periode 2014–2016 is uitgevoerd. Onderdeel van dat onderzoek is de wijze waarop toezicht wordt gehouden op de bovenomschreven naleving van de Wwft.
Zijn er soortgelijke kapitaalstromen bij Europese banken bekend en wie houdt hier precies toezicht op?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 hebben de lidstaten van de Europese Unie de Europese anti-witwasrichtlijn geïmplementeerd in hun nationale wetgeving en houden zij toezicht op de naleving daarvan. Het is in beginsel aan landen zelf om op basis van de specifieke omstandigheden in hun land en financiële sector hun integriteitstoezicht in te richten. De integriteitstoezichthouder van een lidstaat ziet er op toe of de door een bank getroffen procedures en maatregelen gericht op het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering, passend zijn en in de praktijk toereikend werken.
Wie had de toezichtstaak op de Estlandse bankactiviteiten van Danske die niet via de Deense IT-systemen liepen? Klopt het dat deze bankactiviteiten niet onder de anti-witwasprocedures van de Danske Bank vielen?
Zoals vermeld in de beantwoording van vragen 1 en 2 zijn de precieze feiten en omstandigheden met betrekking tot Danske bank nog niet bekend. In het algemeen is het zo dat banken die onder de Europese anti-witwasregelgeving vallen, dienen te voldoen aan de verplichtingen die op grond van die regelgeving op hen rusten. Banken mogen die verplichtingen niet omzeilen door activiteiten uit het zicht van toezichthouders te houden.
Is het mogelijk dat het toezicht vanuit DNB, de Autoriteit Financiële Markten (AFM) of het Bureau Financieel Toezicht (BFT) niet geldt omdat een financiële instelling, een feader van financiële constructies of een beleggingsinstelling via IT-systemen geldstromen uit het zicht houdt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onder de reikwijdte van de Wwft vallen verschillende partijen, zowel financiële ondernemingen als niet-financiële beroepsgroepen. Instellingen die onder de reikwijdte van de Wwft vallen, moeten voldoen aan de verplichtingen volgend uit de Wwft en mogen de op hen rustende verplichtingen niet omzeilen door transacties uit het zicht van de toezichthouder te houden. Op de naleving van de Wwft-verplichtingen door financiële instellingen wordt toezicht gehouden door DNB en de AFM, terwijl het BFT toezicht houdt op de naleving van de Wwft door de vrije beroepsbeoefenaren zoals accountants, belastingadviseurs, administratiekantoren en notarissen. De betreffende integriteitstoezichthouder ziet er onder meer op toe of de door een instelling getroffen procedures en maatregelen gericht op het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering, passend zijn en in de praktijk toereikend werken.
Hoeveel heeft ING verdiend aan het witwassen en is de boete die zij kreeg voor het witwassen ook minder dan de behaalde winst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft een feitenrelaas gepubliceerd naar aanleiding van de transactieovereenkomst die met ING Bank Nederland N.V. (ING) is gesloten. In dat feitenrelaas wordt toegelicht dat aan ING een boete van EUR 675 miljoen is opgelegd in verband met het niet nakomen van Wwft-verplichtingen en schuldwitwassen.7 Naar het oordeel van het OM waren de procedures en maatregelen, zoals de gebruikte (transactiemonitorings)systemen, die ING in de onderzochte periode had getroffen ontoereikend om witwassen en financieren van terrorisme tegen te gaan. In het feitenrelaas van het OM staat ook dat ING in de onderzochte periode onvoldoende personeel in dienst had om te voldoen aan genoemde Wwft-verplichtingen. Het bedrag dat ING hiermee ten onrechte heeft bespaard, is in de schikking bepaald op EUR 100 miljoen. Deze besparing is aangemerkt als winst die ING met de geconstateerde tekortkomingen in de naleving wederrechtelijk heeft behaald. Als onderdeel van de transactie is een bedrag van EUR 100 miljoen aan wederrechtelijk verkregen voordeel ontnomen. In totaal heeft ING derhalve EUR 775 miljoen betaald in het kader van de transactieovereenkomst die met het OM is gesloten.
Bent u het ermee eens dat een boete niet wenselijk is, omdat verantwoordelijken daarmee de dans ontspringen, maar dat hoe dan ook de behaalde winst uit witwassen te allen tijde moet worden ontnomen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat regelen?
Uiteraard wordt altijd op basis van feiten en omstandigheden bezien of het mogelijk is om de verantwoordelijke personen (rechtspersonen en natuurlijke personen) te vervolgen en wederrechtelijk voordeel te ontnemen. Zo ook in deze specifieke zaak. Graag verwijs ik naar de brief die ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming op 11 september jl. aan uw Kamer zond. In die brief wordt – onder verwijzing naar het feitenrelaas van het OM – ingegaan op het feit dat het OM uitvoerig onderzoek heeft verricht naar de mogelijkheid om natuurlijke personen strafrechtelijk verantwoordelijk te kunnen houden. Op basis van dit onderzoek is het OM tot het oordeel gekomen dat de strafbare feiten in deze zaak in strafrechtelijk opzicht niet individueel aan natuurlijke personen toe te rekenen zijn. Zoals uit het antwoord op vraag 8 blijkt, is de wederrechtelijk behaalde winst ontnomen.
Hoe is het mogelijk dat pas na de schikking over het witwassen bij ING naar buiten komt dat DNB oordeelt dat bij meer financiële instellingen de interne controle op witwassen niet op orde is?4
Op DNB rust ook in het kader van haar integriteitstoezicht een geheimhoudingsplicht en zij voert haar toezicht als zelfstandig bestuursorgaan onafhankelijk uit. Als Minister van Financiën treed ik niet in individuele zaken9 maar heb ik wel regulier contact met DNB om te bezien of het toezichtsysteem als geheel (d.w.z. de instelling en inrichting van het toezicht als zodanig en het functioneren van de toezichthouders) naar behoren functioneert. Daarbij is in het bijzonder van belang dat er voldoende waarborgen zijn voor een goed functionerend toezichtsysteem. In de afgelopen jaren heeft DNB in die gesprekken en ook in het openbaar, mede naar aanleiding van de aanloop naar de nationalisatie van SNS en de Libor-affaire, gewezen op het belang van goed integriteitstoezicht. Het integriteitstoezicht behoort dan ook, mede naar aanleiding van gebeurtenissen op dit terrein, al jaren tot de prioriteiten van DNB waarbij DNB al langer inzet op intensivering en verbetering van het integriteitstoezicht.10 Dit blijft zij ook de komende jaren doen.11 Voor de constateringen van DNB naar aanleiding van de ING-casus verwijs ik naar mijn brieven aan uw Kamer van 11 (Kamerstuk 31 477, nr. 25) en 25 september jl.
Bovendien heb ik naar aanleiding van de ontwikkelingen rondom witwassenzaken bij ING en Danske Bank contact gezocht met een aantal van mijn collegaministers in andere Europese lidstaten, in het bijzonder die uit Denemarken en Letland. Met hen sprak ik onder meer over de lessen die uit deze zaken getrokken moeten worden alsmede over eventuele toegevoegde waarde van extra instrumentarium op Europees niveau.
Klopt de inschatting dat zonder de schikking en de megaboete voor ING het bij u dus onbekend zou zijn gebleven dat de naleving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) onvoldoende is? Hoe oordeelt u hierover?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe staat het met het toezicht op het naleven van de Wwft via de AFM en het BFT? Heeft u hen ook gevraagd hoe het er voor staat met het interne toezicht van wetten en regels en het vervullen van de poortwachtersfunctie bij beleggingsinstellingen en notarissen, advocaten, belastingadviseurs enz?
Kort na het bekend worden van de transactieovereenkomst tussen ING en het OM is binnen het Financieel Expertise Centrum (FEC), het samenwerkingsverband van overheidspartijen op het terrein van financieel-economische criminaliteit waaraan ook de AFM en de ministeries van Financiën en Justitie en Veiligheid deelnemen, gereflecteerd op de bevindingen in deze zaak en het toezicht op andere sectoren. De AFM voert haar toezicht als zelfstandig bestuursorgaan onafhankelijk uit. Op de AFM rust ook in het kader van haar integriteitstoezicht een geheimhoudingsplicht. Als Minister van Financiën heb ik geen bemoeienis met individuele gevallen12, maar heb ik wel regulier contact met de AFM om te bezien of het toezichtsysteem als geheel functioneert. Daarbij is het in het bijzonder van belang dat er voldoende waarborgen zijn voor een goed functionerend toezichtsysteem. In die contacten kunnen ook zaken aan de orde komen die zien op de vraag of de AFM voldoende middelen heeft om haar integriteitstoezicht naar behoren uit te oefenen.
Wat betreft het BFT is op 3 oktober jl. door de Minister voor Rechtsbescherming een reactie verzonden aan de Tweede Kamer naar aanleiding van het SEO Economisch Onderzoek inzake de evaluatie van het BFT.13 In een algemeen overleg over financieel-economische criminaliteit van 4 oktober jl. is deze reactie met uw Kamer besproken. In de evaluatie wordt ook het Wwft toezicht door het BFT op accountants, belastingadviseurs en notarissen besproken. De evaluatie laat een overwegend positief beeld zien over de wijze waarop het BFT zich heeft ontwikkeld. Gedurende de evaluatieperiode (2012–2016) is het BFT aantoonbaar meer risicogericht gaan werken. Deze meer risicogestuurde onderzoeken leiden tot meer handhavingsmaatregelen.
Kunt u alsnog ingaan op de eerder gestelde vraag welke Nederlandse banken reserveringen hebben gemaakt op hun balans vanwege te verwachte boetes in verband het overtreden van wetten en regels?5
Zoals ik eerder aangaf in mijn beantwoording van de Kamervragen met kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1633) beschik ik niet over een overzicht van welke voorzieningen of verplichtingen financiële instellingen in hun jaarrekeningen hebben opgenomen wegens schikkingen met openbaar aanklagers.15
Het bericht dat de rechtbank in Almelo een schilderij met blote borst heeft verwijderd |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rechtbank Almelo haalt schilderij met blote borst weg»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de rechtbank er voor kiest om een schilderij, dat al 26 jaar in het gebouw hing, aan het zicht te onttrekken? Bent u van mening dat dit schilderij aanstootgevend is? Bent u van mening dat het weghalen van een dergelijk schilderij, waarmee de suggestie wordt gewekt dat een ontblote borst niet in een rechtszaal zichtbaar zou mogen zijn, aantasting van de essentie van kunst is? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat de inrichting van een rechtbank ondersteunend zou moeten zijn aan de taak van de rechtbank, namelijk onafhankelijke en deskundige rechtspraak, zoals een woordvoerder van de rechtbank in Almelo heeft laten weten? Bent u van mening dat met het tonen van een schilderij met ontblote borst de taak van de rechtbank in het geding zou kunnen komen?
Allereerst wil ik opmerken dat voor mij als uitgangspunt de vrijheid van kunst voorop staat. Daarnaast geldt dat de inrichting van een gerechtsgebouw een verantwoordelijkheid is van de rechtspraak. Het is in dit geval dus aan het gerechtsbestuur van de rechtbank Overijssel om te beoordelen in hoeverre er in de ontvangen klachten over het schilderij een aanleiding moet worden gezien om het schilderij van de publieke naar de niet-publieke ruimte van het gerechtsgebouw in Almelo te verplaatsen.
Laat deze casus zien dat de verhouding tussen kunst en maatschappij de laatste jaren is veranderd en dat de samenleving kunst meer wil beïnvloeden? Is deze casus uniek of zien we een conservatievere trend in Nederland en daarbuiten? Hoe belangrijk vinden deze bewindspersonen de artistieke vrijheid?
Uitgangspunt is dat de vrijheid van kunst niet in het geding mag komen. De vrijheid van artistieke expressie hoort bij onze samenleving. Louter op basis van deze casus kan niet worden gesproken van een conservatievere trend in Nederland. Het gerechtsbestuur heeft in zijn beslissing meegewogen dat een slachtoffer van een zedenmisdrijf heeft aangegeven moeite te hebben met de plek van het schilderij Regelrecht in het gerechtsgebouw.
Bestaat er beleid over welke kunst er in een openbaar gebouw tentoongesteld wordt of mag worden? Wie bepaalt dit? Welke afwegingen spelen hierin een rol?
Nee. Dit behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van bijvoorbeeld scholen, ziekenhuizen of rechtbanken.
Is er beleid voor kunst in de gebouwen van ministeries? Zijn de bewindspersonen van mening dat er grenzen zijn voor kunst in hun ministerie? Zo ja, welke?
Er is beleid voor kunst in de kantoren van het rijk. De uitgangspunten hiervoor zijn inhoudelijke betekenis, zeggingskracht, professionaliteit, diversiteit, esthetiek en vakkundige presentatie. Ook dient de kunst financieel verantwoord te zijn en een relatie te hebben met Nederland. Zoals eerder opgemerkt staat de vrijheid van expressie voorop, waarbij de kunst niet onnodig kwetsend of discriminerend mag zijn. De rechtbank heeft een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om de kunstvoorziening.
Het bericht ‘Bescherming Defensiepersoneel tegen chroom-6 onvoldoende’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van bericht «Bescherming Defensiepersoneel tegen chroom-6 onvoldoende» alsook van de uitzending van Nieuwsuur daarover op 25 september 2018?1
Ja.
Heeft u kennis van de interne documenten, waarover in zowel bericht als uitzending wordt gesproken en waarin staat dat de bescherming van defensiemedewerkers die het hoogste risico lopen om in aanmerking met chroom-6 te komen nog steeds (nadat er mensen ernstig ziek zijn geworden, mensen zijn overleden, rapporten zijn verschenen, conclusies zijn getrokken en beterschap is beloofd) te wensen overlaat?
Ja, ik heb kennis genomen van die documenten. Zoals ik eerder heb gemeld in mijn brief van 4 juni jl. (Kamerstuk 34 775 X, nr. 126), zijn er voor het veilig werken met chroom-6 door Defensie concrete maatregelen genomen voor de korte en lange termijn, waarin ook de maatregelen die volgen uit de recente verlaging van de grenswaarde voor chroom-6 zijn verwerkt. Deze maatregelen zijn gericht op verbetering van voorlichting, registratie, beheersmaatregelen, toezicht, opleiding en preventief medisch onderzoek.
Eerder dit jaar, zoals op 4 juni jl. aan uw Kamer gemeld, heb ik laten onderzoeken of we op de goede weg zijn voor het veilig kunnen werken met chroom-6 (zie rapportages: CEAG- en ADR-rapport als bijlage gevoegd bij Kamerstuk 34 775 X, nr. 126). Hieruit blijkt dat de genomen maatregelen afdoende zijn om veilig te kunnen werken met chroom-6. Waar de grenswaardes voor de luchtconcentratie chroom-6 nog incidenteel overschreden worden, worden persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt om er voor te zorgen dat er veilig wordt gewerkt.
De ADR geeft in haar rapport aan dat maatregelen die relatief eenvoudig zijn te implementeren, inmiddels zijn gerealiseerd. Een voorbeeld hiervan is het invoeren van een detectiepen voor chroom-6 in oude verflagen en de aanschaf van nieuwe schuurmachines. Meer tijd kost het ontwerpen en plaatsen van state-of-the-art spuitcabines. Een ontwerp dat zekerheid geeft over voldoende afzuiging is niet kant-en-klaar beschikbaar en gebeurt door samenwerking van Defensie, RVB en industrie. De uitvoering van diverse maatregelen kost meer tijd dan in het oorspronkelijke plan was voorzien. Soms door beperkte capaciteit of daadkracht, maar soms ook door complexiteit en de afhankelijkheid van de industrie. Het plan van aanpak chroom-6 is geactualiseerd; dit zal bijdragen aan de voortgang van de uitvoering van de maatregelen. Met de onlangs opgerichte directie Veiligheid komt er meer capaciteit beschikbaar wat ook zal bijdragen aan de daadkracht. De interne documenten laten zien dat de voortgang van bepaalde maatregelen soms niet snel genoeg gaat vanwege voornoemde redenen. Echter ook dat commandanten de naleving van de regels controleren, de werkzaamheden inventariseren en de blootstelling beoordelen (de Risico, Inventarisatie & Evaluatie) en maatregelen nemen. De ADR heeft de aanbeveling gedaan om strikter te sturen op de maatregelen. De planning is dat eind 2020 de maatregelen – op een enkele na – zijn gerealiseerd.
Defensie wil chroom-6 uitbannen. Eventuele nieuwe instroom aan chroom-6 houdende producten gebeurt alleen indien het niet anders kan. Alleen bij het Commando Luchtstrijdkrachten wordt er nog chroom-6 zelf aangebracht op de luchtvaartuigen. Dit is nodig om veilig te kunnen vliegen en te voldoen aan de regelgeving. Omdat Defensie hierbij afhankelijk is van onder andere buitenlandse leveranciers van materieel wordt bezien of gezamenlijk met bondgenoten naar oplossingen kan worden gezocht. Daar waar vervanging in bestaand materieel niet mogelijk is of dat het pas op termijn mogelijk is, zijn risico mitigerende maatregelen getroffen om tot die tijd veilig te kunnen werken met chroom-6.
Wat vindt u van de zich uit bedoelde documenten opdringende conclusie dat medewerkers van Defensie nog steeds worden blootgesteld aan het kankerverwekkende chroom-6, mede omdat noodzakelijke maatregelen nog steeds niet dan wel in onvoldoende mate worden getroffen?
Hoe kan het dat de onder vraag 3 bedoelde maatregelen niet dan wel in onvoldoende mate zijn getroffen?
Hoe legt u een en ander uit aan de desbetreffende medewerkers en hun familieleden?
Wanneer kunnen medewerkers en hun familieleden erop vertrouwen dat bij Defensie de veiligheid van medewerkers de hoogste prioriteit heeft en er veilig wordt gewerkt?
Bent u het eens met de conclusie van de plaatsvervangend commandant Luchtstrijdkrachten dat de hierboven bedoelde situatie in steeds hogere mate afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van Defensie als een werkgever die bedrijfsveiligheid hoog in het vaandel heeft staan?
De plaatsvervangend commandant luchtstrijdkrachten heeft hiermee onderstreept hoe belangrijk het is een doorbraakbesluit te forceren. Alleen met concrete maatregelen, zichtbaar op de werkvloer (zoals state-of-the-art spuitcabines, persoonlijke beschermingsmiddelen), kan Defensie duidelijk maken dat we de voorzieningen verbeteren. We weten dat we er nog niet zijn en moeten zorgen voor de aanvullende maatregelen (waaronder alternatieven voor chroom-6), maar dat kost tijd. Zeker voor die verbetermaatregelen waar Defensie afhankelijk is van derden (bijvoorbeeld leveranciers van specialistische apparatuur) en bijvoorbeeld nieuwe systemen, zoals spuitcabines, niet direct geleverd kunnen worden. Dit betekent echter niet dat er onveilig wordt gewerkt aangezien er maatregelen worden genomen om veilig te kunnen werken met chroom-6.
Wat denkt u dat de onder vraag 7 aangehaalde conclusie, en zeker ook de feiten die tot die conclusie aanleiding geven, doen met het imago van Defensie als werkgever op de arbeidsmarkt?
Het Ministerie van Defensie is als werkgever in het verleden tekort geschoten in zijn zorgplicht. Dat heeft in eerste instantie vooral impact op alle (oud-)medewerkers die het betreft. Daarnaast realiseren we ons dat dit impact kan hebben op het imago van Defensie.
Onvermogen Defensie om uitrusting te verzorgen |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat zijn de conclusies die u intern trekt, nu blijkt dat u de problemen van KPU met de bestelling van «koude kleding» ter voorbereiding van een oefening van het 45e pantserinfanteriebataljon, uit de krant moest vernemen?1
at betekent dat voor de informatie die u intern zou hebben kunnen bereiken? Is dat een probleem van KPU, CLAS, Communicatie, of geldt voor het hele Defensieapparaat dat u niet tijdig wordt ingelicht over fouten en blunders?
Leiden deze conclusies ook tot maatregelen? Zo ja, welke?
Is overwogen deelname aan de oefening af te gelasten? Zo ja, waarom is daar niet toe overgegaan?
Omdat de benodigde koudweeruitrusting tijdig kon worden verstrekt aan die deelnemers van Trident Juncture, van wie de taakstelling dit vereist, was afgelasten van de oefening niet aan de orde.
Het verhuren van dakruimte voor zonnepanelen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met signalen uit de sector dat ondernemers problemen ondervinden als ze hun dak willen verhuren ten behoeve van verduurzaming?
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie waarbij een hypotheekverstrekker bedrijfspandeigenaren verbiedt hun dakoppervlakte te verhuren voor verduurzamingsinitiatieven, zoals de plaatsing van zonnepanelen, omdat dit in strijd is met het onderhuurverbod in hun hypotheekovereenkomst?
Hypotheekverstrekkers kunnen voorwaarden stellen. Bijvoorbeeld om te voorkomen dat door een verkeerde plaatsing of onderhoud van zonnepanelen het onderpand wordt beschadigd. Ook dient het onderpand voldoende verzekerd te zijn tegen brand of schade door plaatsing van de zonnepanelen. Als deze voorwaarden niet worden nageleefd kan dat tot gevolg hebben dat hypotheekverstrekkers niet akkoord gaan met de plaatsing van zonnepanelen.
Strekken clausules die onderhuur verbieden zich ook uit tot daken en zonnepanelen? Welke financiële instellingen scharen het leggen en verhuren van zonnepanelen onder onderhuur?
De bank waar de hypotheek is afgesloten zal in de meeste gevallen toestemming moeten verlenen voor het verhuren van zonnepanelen op het dak van een bedrijfspand. Het opstalrecht zal in dat geval goed moeten zijn geregeld. Ik heb geen inzicht in welke financiële instellingen het verhuren van zonnepanelen zien als onderhuur.
Acht u dit, gegeven de duurzaamheidsopgave, wenselijk? Hebt u meer signalen dat financiële instellingen bedrijfspandeigenaren belemmeren om een deel van hun pand te kunnen verduurzamen omdat dit in strijd is met bepalingen in de hypotheekovereenkomst?
Nee, ik heb niet meer signalen dat financiële instellingen bedrijfspandeigenaren belemmeren om een deel van hun pand te kunnen verduurzamen. Recent heeft de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) samen met vertegenwoordigers uit de zonnepanelenbranche, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), vastgoedtaxateurs en de beroepsvereniging van notarissen (de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie) een modelakte opgesteld zodat het vestigen van een opstalrecht wordt vergemakkelijkt en daarmee ook de financiering en plaatsing van zonnepanelen op daken van bedrijfspanden.Dit initiatief van de NVB verwelkom ik, omdat het kabinet het gelet op de ambitieuze duurzaamheidsopgave van belang vindt dat beschikbare, geschikte dakruimte wordt benut voor het plaatsen van zonnepanelen.
Kunt u, met het oog op de verduurzamingsopgave, in goed overleg met de financiële sector aansturen op meer flexibiliteit voor verduurzamingsinitiatieven? Bent u bereid dit mee te nemen in uw regulier overleg met de sector?
De door de NVB recent opgestelde modelakte zal bijdragen aan meer flexibiliteit voor verduurzamingsinitiatieven. In het regulier overleg met de sector zal ik aandacht vragen voor het oplossen van mogelijke belemmeringen voor verduurzamingsinitiatieven en samen met de sector bezien hoe verduurzamingsinitiatieven kunnen worden bevorderd.
Ziet u verder nog mogelijkheden om het gebruik van zonnepanelen door bedrijven te bevorderen en belemmeringen weg te nemen? Kan de overheid hier, al is het een privaatrechtelijke overeenkomst, zonnepanelen en andere duurzaamheidsinitiatieven uitzonderen van onderhuurverboden?
Het huidige stimuleringskader voor zonnepanelen bij bedrijven is reeds uitgebreid. De aanschaf van zonnepanelen door bedrijven wordt gestimuleerd via bijvoorbeeld de Energie Investerings-Aftrek (EIA), de salderingsregeling (die conform het Regeerakkoord zal worden omgevormd naar een terugleversubsidie), de Regeling Verlaagd Tarief (ook wel de Postcoderoosregeling genoemd), de Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) regeling en de mogelijkheid om de btw van de aanschaf terug te vorderen. Naast deze bestaande regelingen zie ik geen noodzaak tot het creëren van verdere mogelijkheden om het gebruik van zonnepanelen door bedrijven te bevorderen.
Aangezien het bij hypotheken gaat om een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de hypotheekverstrekker en een bedrijfspandeigenaar, kunnen partijen zelf afspraken maken over de mogelijkheid en de voorwaarden waaronder zonnepanelen kunnen worden geplaatst (zie ook het antwoord op vraag 2). Er is geen aanleiding voor de overheid om in te grijpen in deze contractuele relatie.
Hoeveel individuen en bedrijven gebruiken hun dak op dit moment voor het leggen van zonnepanelen?
Er zijn bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geen cijfers beschikbaar over hoeveel individuen en bedrijven op hun dak zonnepanelen hebben geplaatst. Wel beschikt het CBS over het opgestelde vermogen van zonnepanelen in 2017 bij huishoudens en bedrijven. Het totaal vermogen voor zonnestroom in Nederland eind 2017 is ongeveer 2.800 megawatt. Hiervan staat circa 1.600 megawatt op woningen en circa 1.200 megawatt op bedrijven. Het totale aantal zonnepanelen eind 2017 is bijna 550.000.
Welke rol kan maatwerk hier spelen in de hypotheekverstrekking?
Hypotheekverstrekking aan bedrijven is vaak maatwerk. Bij kleinere kredietaanvragen (zoals voor de financiering van zonnepanelen) kan juist met standaardisatie meer resultaat worden bereikt.
Bent u het ermee eens dat hier sprake is van een onwenselijke doorkruising van de ambities voor de energietransitie?
Nee, aangezien ik niet van mening ben dat de ambities voor de energietransitie hierdoor worden doorkruist. De sector probeert juist knelpunten op te lossen om verduurzamingsinitiatieven te stimuleren door bijvoorbeeld een modelakte op te stellen voor de financiering van zonnepanelen op daken van bedrijven.
Het bericht ‘8% van de Nederlandse vrouwen koopt geen anticonceptie uit geldgebrek’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «8% van de Nederlandse vrouwen koopt geen anticonceptie uit geldgebrek»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen van Dokters van de Wereld dat 8% van de Nederlandse vrouwen in de afgelopen tien jaar wel eens geen anticonceptie heeft gekocht uit geldgebrek? Deelt u de mening dat dit een zorgelijke constatering is?
Uit het onderzoek blijkt dat met name kwetsbare vrouwen met beperkte financiële middelen soms afzien van de aanschaf van anticonceptie. Dat is uiteraard geen wenselijke ontwikkeling. Op 11 september jl. hebben zowel de Staatssecretaris als ik u geïnformeerd over respectievelijk het traject onbedoelde (tiener) zwangerschappen en het programma Kansrijke start. Ongeplande en ongewenste zwangerschappen zijn vooral een probleem bij kwetsbare vrouwen (zoals dak- en thuisloos, illegaal, verstandelijk beperkt, verslaafd, sociaal geïsoleerd, zeer jong, of psychisch belast). Dit heeft met verschillende redenen te maken, die soms inderdaad ook financieel van aard zijn. Ongeplande en ongewenste zwangerschappen leiden vaak tot gecompliceerde zwangerschappen, prenatale beschadiging, postnataal toezicht of tenslotte uithuisplaatsing. Daarom is het belangrijk dit zoveel mogelijk te voorkomen.
Het programma Nu Niet Zwanger (NNZ) is een succesvol lokaal programma dat in Tilburg ontwikkeld is. NNZ voorkomt kwetsbaar ouderschap bij deze specifieke doelgroep via een kortdurende, intensieve begeleiding op maat rond het bespreken van seksualiteit, de kinderwens, de situatie van de vrouw (en partner) en door passend (langdurig) anticonceptiegebruik te realiseren. NNZ wordt de komende twee jaar landsdekkend uitgevoerd om deze vrouwen te helpen ervoor te kiezen op dit moment, in deze situatie, niet zwanger te worden. Binnen het programma wordt aan gemeenten gevraagd de anticonceptie zonodig te financieren voor deze kwetsbare groepen, waardoor vrouwen niet geconfronteerd worden met de kosten van anticonceptie. Vanuit het Rijk wordt GGD GHOR NL gefinancierd om NNZ landsdekkend uit te voeren de komende twee jaar. Ik ben van mening dat met het landsdekkende programma Nu Niet Zwanger een grote groep kwetsbare vrouwen wordt bereikt.
Bent u bereid om extra maatregelen te treffen om de nog bestaande (financiële) drempels in de toegankelijkheid van anticonceptie weg te nemen? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
De anticonceptiepil wordt uit het basispakket van de Zvw vergoed voor meisjes en vrouwen tot 21 jaar. Belangrijke overweging daarvoor was het voorkomen van tienerzwangerschappen. Bij het voorkomen van zwangerschap gaat het niet om zorg ter behandeling van een aandoening; er is geen sprake van een medische indicatie. Om die reden is anticonceptie geen vorm van zorg waarvoor de basisverzekering is bedoeld.
Deelt u de zorgen dat abortus voor ongedocumenteerde vrouwen in Nederland niet financieel toegankelijk is? Zo ja, wat wilt u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
De financiering van de abortuszorg in Nederland is voor Wlz-verzekerden geregeld op grond van de Kaderwet VWS-subsidies, en wel in de Subsidieregeling abortusklinieken. Behandelingen in ziekenhuizen worden vergoed op grond van de Zorgverzekeringswet als medisch specialistische zorg. Hiervoor is een medische indicatie nodig. Niet-Wlz-verzekerden, zoals ongedocumenteerde vrouwen, betalen de abortuszorg zelf rechtstreeks aan de abortuskliniek. Voor deze groep is er geen financieringstroom.
Voor zorg geleverd aan deze niet Wlz-verzekerden heeft de NZa tarieven vastgesteld, die vergelijkbaar zijn met de tarieven in de Subsidieregeling abortusklinieken. Per 1 januari 2016 is de tariefsoort van de NZa gewijzigd van een vast tarief naar een maximumtarief. Hierover heb ik uw Kamer in het verslag van een schriftelijk overleg over de voorhangbrief wijziging tariefsoort abortushulpverlening aan niet-WLZ-gerechtigden2 geïnformeerd.
Klinieken hebben de afgelopen jaren meer verantwoordelijkheid gekregen voor hun eigen financiën. Met de invoering van een maximumtarief voor abortuszorg aan niet-Wlz-verzekerden werd beoogd de abortusklinieken meer flexibiliteit te geven in de tarieven die ze aan niet-Wlz-verzekerden vragen. Klinieken hebben hiermee de mogelijkheid om op flexibele wijze een lager tarief toe te kunnen passen, bijvoorbeeld wanneer de financiële draagkracht van een vrouw erg laag is en zij niet in staat is het (volledige) bedrag te betalen.
De klinieken hebben ook de mogelijkheid financiële buffers op te bouwen, onder andere vanuit de gesubsidieerde abortuszorg, bijvoorbeeld ter herinvestering in de zorg of om financiële tegenvallers op te vangen. Hierbij kan gedacht worden aan de bekostiging van behandelingen aan vrouwen die dit zelf niet kunnen opbrengen of slechts een deel van het maximumtarief zelf kunnen betalen.
Bent u bereid een regeling op te stellen voor ongedocumenteerde vrouwen die onvoldoende financiële middelen hebben om een abortusbehandeling te bekostigen? Zo ja, wat zou u in deze regeling willen opnemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Huurders die gedwongen worden tot werk (en statushouders niet) |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Huurders gedwongen tot meewerken»?1
Ja.
Om wat voor werkzaamheden gaat het, nu kennelijk 160 huurders – de zogenoemde «dragende bewoners – van de in totaal 250 door corporatie Portaal te realiseren woningen worden gedwongen vier uur per week te werken? Wat hebben de werkzaamheden met volkshuisvesting te maken? Wat zijn de consequenties – voor het huurcontract – indien de werkzaamheden «niet voldoen aan de verwachtingen»? Worden de huurders voor deze werkzaamheden betaald en/of leiden deze werkzaamheden tot een lagere huurprijs? Zo ja, hoeveel? Deelt u de mening dat corporatie Portaal bij haar kerntaak moet blijven – het realiseren en beheren van betaalbare woningen – en zich niet als «semi-werkgever» moet opstellen?
Woningcorporatie Portaal wil het kantoorpand «Meanderpark» in Nieuwegein ombouwen naar 250 sociale huurappartementen en deze verhuren met het «gemengd wonen» concept. Dit betekent dat Portaal «dragende» en «vragende» huurders samen huisvest. De «vragende» huurders zijn uitstromers uit de maatschappelijke opvang, mensen die vanwege dakloosheid of psychische problemen een tijdje in een instelling hebben gewoond en weer toe zijn aan zelfstandig wonen. Ook heeft Portaal een taak in het huisvesten van statushouders. Deze groep kan «vragend» maar ook «dragend» zijn op termijn. Het hoort bij de kerntaak van corporaties om ook huurders die op enige wijze (lichte vormen van) zorg nodig hebben te huisvesten. Zorginstellingen hebben tot taak zorg en ondersteuning te bieden opdat verschillende doelgroepen, bijvoorbeeld uit de maatschappelijk opvang, zelfstandig kunnen wonen. De corporatie kan hieraan bijdragen door regie te voeren op vrijwillige steun van medebewoners die dat kunnen en willen doen.
Portaal selecteert huurders die bereid zijn iets voor hun buren te betekenen, de «dragende» bewoners. Bewoners krijgen ook een rol in toezicht, het organiseren van sociale activiteiten, het onderhouden van de gemeenschappelijke tuin en het beheren van de gemeenschappelijke ruimte. Zo stelt Portaal de huurders in staat hun woonomgeving naar eigen idee vorm te geven. Portaal legt in het huurcontract vast dat de inzet van huurders gewenst is. Tegelijk is dit op vrijwillige basis en het nalaten van de inzet heeft geen consequenties zoals het ontbinden van het huurcontract of anderszins. Het huurrecht is hierin duidelijk en Portaal wil zich daaraan houden. Er staat geen vergoeding tegenover de vrijwillige bijdrage en ook geen lagere huurprijs. Vier uur per week is een indicatie en geldt voor een kerngroep van vrijwilligers. Niet iedere huurder zal dezelfde mate van betrokkenheid tonen. In tegenstelling tot de nieuwsberichtgeving lijkt te suggereren, geeft de corporatie aan dat van contractueel verplichte werkzaamheden geen sprake is.
De selectie van «dragende» bewoners, die met voorrang gehuisvest worden in een complex met dit type woonconcept, kan op basis van de in de gemeente geldende huisvestingsverordening. Verder gelden ook de voorwaarden voor passend toewijzen op basis van de Woningwet.
Waarom worden de overige 90 huurders – waaronder statushouders – die geen «dragende bewoners» zijn, vrijgesteld van de te verrichten werkzaamheden en niet gedwongen vier uur per week te werken? Deelt u de mening dat de «dragende bewoners» hiervan de dupe zijn en worden achtergesteld ten opzichte van statushouders? Waarom worden statushouders keer op keer ontzien/voorgetrokken? Bent u bereid hier eindelijk een eind aan te maken? Betalen de statushouders huur? Zo ja, hoeveel? Is dat evenveel als de «dragende bewoners» moeten betalen?
Zoals in antwoord 2 aangegeven is er geen sprake van contractueel verplichte werkzaamheden voor huurders. Portaal meldt dat «vragende» huurders en statushouders vrijwillig taken in het zelfbeheer op zich nemen als ze daartoe in staat zijn. Bij de uitstromers uit de maatschappelijke opvang en de statushouders zal dit niet altijd mogelijk zijn omdat de aandacht van deze doelgroep in deze levensfase uitgaat naar zaken als maatschappelijke integratie. Het gehele woonconcept «gemengd wonen» is erop gericht die integratie en maatschappelijke deelname te vereenvoudigen. Portaal signaleert dat op den duur ook vanuit deze groep belangstelling is voor het vervullen van een rol in het zelfbeheer. Uitstromers uit de maatschappelijke opvang en statushouders betalen net als de andere huurders huur. In de hoogte ervan is geen verschil.
Bent u bereid Portaal op de vingers te tikken en ervoor te zorgen, dat de woningen worden verhuurd zonder allerlei verplichtingen die niets met volkshuisvesting te maken hebben, en de woningen niet aan statushouders worden toegewezen?
Er is geen sprake van verplichte werkzaamheden. De werkzaamheden waarvan sprake is, kunnen worden uitgevoerd op vrijwillige basis en leiden niet tot lagere huren of vergoedingen. Op basis daarvan, zie ik geen aanleiding de Autoriteit woningcorporaties (Aw) te vragen de kwestie te onderzoeken.
Het bericht dat Iran de Nederlandse ambassadeur op het matje heeft geroepen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u verslag doen van het gesprek tussen het Iraanse regime en de Nederlandse ambassadeur?1
De Iraanse autoriteiten hebben op 22 september jl. de Nederlandse en Deense ambassadeur in Teheran ontboden, evenals de tijdelijk zaakgelastigde van het Verenigd Koninkrijk. Dit was vanwege de aanslag op een militaire parade in stad Ahwaz diezelfde dag, waarbij de Iraanse autoriteiten beweerden dat de daders banden zouden hebben met organisaties in het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Nederland.
De Nederlandse ambassadeur in Teheran heeft tijdens het gesprek condoleances overgebracht aan de Iraanse bevolking. Tevens heeft hij aangegeven dat er in overleg met EU-partners en alleen op basis van feiten een afweging gemaakt zal worden over aantijgingen ten aanzien van betrokkenheid van bepaalde groepen.
Deelt u de conclusie van de Verenigde Staten dat Iran de grootste staatssponsor is van terrorisme? Zo nee, waarom niet?2
Nederland maakt zich grote zorgen over de Iraanse rol in de regio, met name in relatie tot de activiteiten van Iran in conflicten als Syrië, de Iraanse invloed over gewapende milities in Irak en relaties met terroristische groepen als Hezbollah.
Nederland brengt deze zorgen op in multilateraal (VN, EU) en bilateraal verband. Ik heb deze zorgen recentelijk nog besproken met mijn ambtsgenoot Zarif tijdens ons gesprek in de marges van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York. Nederland blijft inzetten op een combinatie van druk en kritische dialoog om te zorgen dat Iran een constructievere rol in de regio zal gaan spelen.
Vindt u het ook cynisch dat een regime dat een wereldwijd terreurnetwerk aanstuurt, nu met de beschuldigende vinger naar Nederland wijst?3
Iran heeft tot op heden geen formele beschuldigingen gericht aan het adres van Nederland. Ik heb in mijn gesprek met ambtsgenoot Zarif in duidelijke bewoordingen gezegd dat elke aantijging onderbouwd moet worden met bewijzen.
Bent u bereid om u los te weken van het EU-beleid dat het moorddadige regime in Teheran in de kaart speelt met wanhopige pogingen om de Iran-deal te redden?
De Iran-deal is tot nu toe effectief in het voorkomen van een Iraans kernwapen. De deal is en blijft daarmee essentieel voor de Europese en Nederlandse veiligheid.
Wilt u iedere vraag afzonderlijk beantwoorden?
Alle vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
Het artikel ‘Bij sterft sneller door verdelger’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Bij sterft sneller door verdelger»?1
Ja.
Kent u de studie die bijensterfte verklaart vanuit het gebruik van glyfosaat waaraan in het artikel wordt gerefereerd?
Ja.
Hoe beoordeelt u deze studie?
Ik heb het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) gevraagd een advies op te stellen over het onderzoek dat is uitgevoerd door Motta e.a. getiteld «Glyphosate perturbs the gut microbiota of honey bees» en over het onderzoek dat is uitgevoerd door Dai e.a. getiteld «The herbicide glyphosate negatively affects midgut bacterial communities and survival of honey bee during larvae reared in vitro».
Het Ctgb komt in dit advies – zie bijlage2 – tot de constatering dat de opzet van beide onderzoeken tekortkomingen vertoont. Enkele voorbeelden hiervan zijn: de grootte van de steekproef, de hoeveelheid voedsel voor de bijen en de doseringen glyfosaat waaraan de bijen werden blootgesteld. Het Ctgb beoordeelt beide onderzoeken als onvoldoende betrouwbaar en de resultaten als niet eenduidig. Bovendien constateert het Ctgb dat de bevindingen in het onderzoek van Motta e.a. niet in overeenstemming zijn met de bevindingen in het onderzoek van Dai e.a.
Het Ctgb ziet in deze onderzoeken geen bewijs voor het beweerde negatieve effect op bijen bij gebruik van glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen volgens de voorschriften. Deze onderzoeken zijn daarom voor het Ctgb geen grond voor ingrijpen in de toelating van deze middelen in Nederland.
Eerder was al aangetoond dat bodembacteriën last kunnen krijgen van glyfosaat; hoe ziet u deze bevinding in het licht van uw visie op kringlooplandbouw, waarin een vitale, gezonde bodem vitaal is voor de landbouwproductie?
Ik heb uw Kamer geïnformeerd over de uitkomst van de analyse van het Ctgb van het onderzoek van Silva e.a. (2017) naar de concentraties van werkzame stof glyfosaat in Europese landbouwgronden. Uit deze analyse bleek dat de gerapporteerde bodemgehalten ruim binnen de concentraties vallen, waarmee gerekend wordt in het dossier van werkzame stof glyfosaat en zijn metaboliet AMPA. Hiervoor geldt dat ze veilig zijn voor mens, dier en milieu (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 523). Het verantwoord gebruik van gewasbeschermingsmiddelen die veilig zijn voor mens, dier en milieu past in mijn visie «Landbouw, Natuur en Voedsel: Waardevol en Verbonden».
Geven de resultaten van de studie aanleiding tot het indienen van een verzoek aan de Europese Commissie om de European Food Safety Authority (EFSA) te vragen haar advies ten aanzien van glyfosaat te herzien?
De resultaten van beide onderzoeken geven geen aanleiding om een verzoek in te dienen bij de EFSA om haar advies over de werkzame stof glyfosaat te herzien.
Geeft de studie aanleiding om in Nederland het gebruik van glyfosaathoudende middelen in de landbouw verder aan banden te leggen?
Nee, deze onderzoeken geven daartoe geen aanleiding.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid De Groot die ertoe strekt bepaalde toepassingen van glyfosaat in de landbouw te beperken?2
Het lid De Groot heeft tijdens het VSO Commissievoorstellen om restricties op te leggen aan het gebruik van drie neonicotinoïden op 26 april jl. een motie ingediend om glyfosaathoudende middelen voor gebruik buiten geïntegreerde gewasbescherming te verbieden. Ik heb uw Kamer in reactie daarop aangegeven dat het Ctgb bezig is met het herbeoordelen van alle in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof glyfosaat en dat ik niet vooruit ga lopen op de uitkomst daarvan. Het Ctgb verwacht dat deze herbeoordeling eind 2019 zal zijn afgerond.
Ik zal uw Kamer separaat informeren over de uitvoering van de motie De Groot als de resultaten van de herbeoordeling van het Ctgb beschikbaar zijn.
Winkels die nep-aanbiedingen doen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de publicatie in de Consumentengids over nepaanbiedingen van webwinkels in de vorm van misleidende van-voorprijzen?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de Consumentenbond dat het presenteren van misleidende van-voorprijzen in strijd is met de Wet oneerlijke handelspraktijken?
Ja die conclusie deel ik. Het is handelaren op grond van deze wetgeving (afdeling 3a van titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) niet toegestaan om consumenten te misleiden over het bestaan van een specifiek prijsvoordeel.
Is de weergegeven opsomming van webwinkels die misleidende van-voorprijzen presenteren naar uw oordeel juist? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier een onderzoek van de Consumentenbond zelf, het is niet aan mij om te beoordelen of de resultaten van het onderzoek juist zijn. Ik heb ook geen gegevens om de bevindingen van de Consumentenbond te verifiëren.
Bent u bereid te bevorderen dat de bedrijven die zich bezondigen aan het presenteren van nep-van-voorprijzen deze praktijken gaan staken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie gaat u dan ondernemen en welke partijen en middelen gaat u dan inzetten?
Ik vind het belangrijk dat consumenten een weloverwogen beslissing kunnen nemen. Daar hoort bij dat verkopers de consument niet misleiden in hun uitingen rondom van-voor prijzen. Dat wordt bevorderd doordat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) als wettelijk taak heeft toe te zien op de naleving van de Wet Oneerlijke Handelspraktijken en meer in het bijzonder artikel 193c lid 1 sub d van het Burgerlijk Wetboek. De ACM heeft verschillende handhavingsinstrumenten tot haar beschikking. Zo kan zij overtreding van de regels over oneerlijke handelspraktijken sanctioneren met een boete van maximaal € 900.000 per overtreding of, indien dat meer is, 1% van de omzet van de overtreder.
Is naar uw oordeel een intensievere vorm van toezicht en handhaving van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) gewenst om oneerlijke handelspraktijken in de vorm van nepaanbiedingen uit te bannen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dat bevorderen?
De ACM is een onafhankelijk toezichthouder, daar hoort bij dat het aan de ACM zelf is om haar prioriteiten te bepalen. De ACM doet dat op basis van het door haar vooraf vastgestelde prioriteringsbeleid.
Bent u bereid om met de Consumentenbond in overleg te treden om in gezamenlijk overleg te verkennen welke stappen nodig zijn en gezet kunnen worden om de praktijken van misleidende van-voorprijzen aan te pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten?
Er is regulier overleg tussen het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en de Consumentenbond waarbij wordt gesproken over de actualiteiten in het consumentenrecht. Het is echter aan de ACM om op basis van het eigen prioriteringsbeleid te besluiten al dan niet handhavend op te treden. Als de ACM een handhavingsbesluit neemt voor overtreding van artikel 193c lid 1 sub d van het Burgerlijk Wetboek dan publiceert zij, conform de Instellingswet ACM, dit besluit.