Het bericht dat consultant Aon in België goedkeuring heeft gekregen voor een eigen regelkader voor pensioenfondsen |
|
Martin van Rooijen (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de informatie in de media dat consultant Aon in België goedkeuring heeft gekregen voor een eigen regelkader voor pensioenfondsen?1
Ja
Bent u van mening dat dit regelkader afwijkt van het Financiële Toezichtskader (FTK) dat in Nederland voor pensioenfondsen geldt?
Ja
Erkent u dat, constaterende dat in het Belgisch Toezichtskader de rekenrente hoger ligt, de vereiste buffers lager liggen en de regels rond kortingen verschillen dan in het Nederlandse Toezichtskader, kan worden geconcludeerd dat Nederlandse pensioenfondsen die naar België zouden verhuizen onmiddellijk een aanzienlijk hogere dekkingsgraad zouden noteren en daardoor in veel gevallen onmiddellijk zouden kunnen overgaan tot indexatie van de pensioenuitkeringen en de opgebouwde pensioenrechten? Acht u het wenselijk dat door deze verschillen in regels pensioenfondsen verhuizen naar België?
Als gevolg van het meer principle based karakter van het prudentiële kader in België kan ik geen algemene uitspraken doen over de eventuele gevolgen voor de dekkingsgraad als andere Nederlandse ondernemingspensioenfondsen de in de Nederlandse pensioenregeling opgebouwde pensioenrechten en pensioenaanspraken collectief overdragen aan een pensioenuitvoerder in België.
Er dient een prudente inschatting gemaakt te worden van de verplichtingen. Het pensioenfonds moet daarbij rekening houden met alle karakteristieken van het fonds: zoals de samenstelling van de beleggingen, de toezegging uit de pensioenregeling en de eventuele soliditeit van de werkgever ingeval er sprake is van een bijstortingsverplichting. Er kan om deze redenen op voorhand niet ingeschat worden hoeveel de dekkingsgraad zal stijgen als een pensioenregeling bij een pensioenuitvoerder uit België wordt ondergebracht.
België heeft een prudentieel toezichtkader dat, ten opzichte van het Nederlandse toezichtkader meer «principle based» is. Als gevolg hiervan is er binnen het Belgische prudentiële kader veel ruimte voor eigen invulling door de pensioenuitvoerder, dan wel de werkgever. Hierbij dient te allen tijde een consistent geheel te zijn tussen de toezegging, de financiering en het beleggingsbeleid. De aan te houden voorzieningen en buffers worden zodanig bepaald, dat de toezegging met voldoende mate van zekerheid waargemaakt kan worden.
Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat er geen sprake is van een verhuizing, oftewel zetelverplaatsing, van een Nederlands pensioenfonds. Het betreft een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat.
De exacte beweegredenen voor het onderbrengen van de uitvoering van de pensioenregeling van de betreffende werkgever bij een Belgische pensioenuitvoerder en de overdracht van opgebouwde pensioenrechten en -aanspraken door het betreffende Nederlandse pensioenfonds (of door een Nederlandse pensioenuitvoerder in het algemeen) naar een Belgische pensioenuitvoerder zijn mij niet bekend. Uit onderzoek door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit 2016 blijkt dat een belangrijke overweging van (internationale) ondernemingen met een ondernemingspensioenfonds om de uitvoering van hun pensioenregeling bij een pensioenuitvoerder in een andere lidstaat onder te brengen is het bereiken van schaalvoordelen door de uitvoering van pensioenregelingen uit verschillende landen onder te brengen bij één pensioenuitvoerder.2
Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel in verband met de implementatie van de herziene IORP-richtlijn3 is toegelicht, acht de regering het onwenselijk als Nederlandse pensioenregelingen, louter om prudentieel toezicht te ontwijken, buiten Nederland zouden worden uitgevoerd. Vooralsnog heeft de regering geen aanwijzingen dat hiervan sprake is.
Als u het niet wenselijk acht dat op grote schaal verhuizingen van pensioenfondsen gaan plaatsvinden, welke maatregelen overweegt u dan om een dergelijke verhuizing tegen te gaan?
Zoals bij vraag 3 toegelicht heeft het kabinet vooralsnog geen reden om aan te nemen dat pensioenregelingen van Nederlandse werkgevers op grote schaal ondergebracht zullen worden bij een pensioenuitvoerder in een andere lidstaat. Voor het kabinet blijft voorop staan dat bij de uitvoering van een pensioenregeling het belang van de deelnemer centraal dient te staan. Dit betekent dat de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden goed beschermd moeten zijn ongeacht of een Nederlandse pensioenregeling in Nederland of in het buitenland wordt uitgevoerd.
Het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst ten behoeve van het onderbrengen van de pensioenovereenkomst behoort tot de verantwoordelijkheden van de werkgever, in of na overleg met (de vertegenwoordigers van) de werknemers, en een pensioenuitvoerder. Het is aan de werkgever of de sociale partners af te wegen welke pensioenuitvoerder de pensioenregeling het beste kan uitvoeren, gegeven de belangen van de werkgever(s), de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden en het karakter van de pensioenregeling.
De waarborgen die op dit moment in de wet zijn opgenomen, zoals het feit dat het Nederlandse sociaal en arbeidsrecht dwingende van toepassing blijft op de door de buitenlandse pensioenuitvoerder uitgevoerde Nederlandse pensioenregeling blijven. De herziening van de IORP-richtlijn creëert voorts additionele waarborgen in geval er sprake is van een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht.
Deelt u de mening dat de sector van pensioenfondsen met een belegd vermogen van € 1.400 miljard een voor de economie waardevolle sector is met hoogwaardige werkgelegenheid en van groot belang voor Nederland als financieel belangrijke speler op de wereldmarkt? Acht u het daarom ook van belang dat de werkgelegenheid en het financieel belang voor Nederland wordt behouden?
Gezien de omvang is de pensioensector van grote economische en sociale waarde voor Nederland. Zoals aangeven bij vraag 4 blijft voor het kabinet voorop staan dat het belang van de deelnemer te allen tijde centraal dient te staan en voldoende beschermd dient te zijn bij de uitvoering van een Nederlandse pensioenregeling door een pensioenuitvoerder in een andere lidstaat.
Uit onderzoek door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit 2016 blijkt dat de omvang van grensoverschrijdende Nederlandse pensioenregelingen relatief beperkt is ten opzichte van de gehele Nederlandse pensioensector. Ten tijde van het onderzoek ging het om 10.400 deelnemers en 0.1% van het totale belegde vermogen.4 Vooralsnog heeft de regering geen aanwijzingen dat sinds dit onderzoek de omvang sterk is toegenomen.
Daarnaast is het goed om te benadrukken dat een pensioenregeling van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds niet snel ondergebracht zal worden bij een pensioeninstelling uit een andere lidstaat. De verplichtingstelling komt namelijk te vervallen als de pensioenregeling wordt ondergebracht bij een pensioeninstelling in een andere lidstaat. Een niet-verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds zou wel kunnen overwegen om de pensioenregeling onder te brengen bij een pensioeninstelling in een andere lidstaat.
Wil u bevorderen dat er snel duidelijkheid komt over de richting waarin het Nederlandse stelsel zich zal gaan ontwikkelen?
In het regeerakkoord is benadrukt dat het kabinet samen met sociale partners de stap wil zetten naar een vernieuwd pensioenstelsel. Die ambitie heeft het kabinet nog steeds. Binnen de SER wordt op dit moment gewerkt aan de vormgeving van een nieuw pensioencontract. Ik heb er vertrouwen in dat de sociale partners op korte termijn met een advies komen.
Wat uw standpunt over de omvang van buffers en de hoogte van de rekenrente als, zoals in het Belgische model het geval is, voor werkgevers geen bijstortverplichting meer bestaat maar alle risico’s bij de deelnemers en pensioengerechtigden komt te liggen in een CDC-regeling (collective defined contribution)?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3, hebben lidstaten vrijheid bij de invulling van hun prudentieel toetsingskader. Zo heeft België gekozen voor een «principle based»-benadering van het financieel toetsingskader, hetgeen lastig vergelijkbaar is met het Nederlandse financieel toetsingskader dat een meer «rule-based» karakter heeft.
Bij de uitvoering van een pensioenregeling van een Nederlandse werkgever op basis van een CDC-financiering maakt het in essentie geen verschil of er sprake is van een Nederlandse pensioenuitvoerder of een pensioeninstelling uit een andere lidstaat. In alle gevallen staan de jaarlijkse (doorsnee)premies vast die door de betreffende werkgever wordt afgedragen en kunnen er geen, of slechts beperkte, aanvullende stortingen/herstelbetalingen gevraagd worden in geval de pensioenuitvoerder in een tekortsituatie geraakt.
Het bericht ‘Salafisten op sleutelposities' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Salafisten op sleutelposities»?1
Ja.
Bent u bereid uit te (laten) zoeken welke rol de salafistische burgemeester van Rotterdam, de heer Aboutaleb, in dit geheel speelt, met als extra aandachtspunt de contacten met de stichting Waqf uit Eindhoven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik constateer dat de verstrekte informatie in de berichtgeving afkomstig is van anonieme bronnen en dat er geen sprake is van toetsbare verklaringen. Het voltallige college van burgemeester en Wethouders van Rotterdam heeft in reactie op raadsvragen van Leefbaar Rotterdam van 16 augustus jl. aangegeven dat de beweringen in relatie tot stichting Waqf en een betrokken medewerker van de directie Veiligheid feitelijk onjuist zijn. Zij nemen daarnaast afstand van de verdere inhoud van het Telegraaf-artikel van 16 augustus jl, waarin ambtenaren van de directie Veiligheid en daarmee het gehele team in een negatief daglicht worden gezet. Ik heb geen reden om te twijfelen aan dit standpunt van het Rotterdamse college. Ook hebben er mij geen signalen bereikt over de gang van zaken in Rotterdam die grond bieden voor nader onderzoek, waarbij ook zou worden gekeken naar de rol van de burgemeester.
Deelt u de mening dat het streven om personeelsbestanden van overheden en instellingen een «afspiegeling van de samenleving» te laten zijn (ook wel diversiteitsbeleid en positieve discriminatie genoemd) bloedlink is, gezien de invloed die de islam op die manier weet te verwerven op belangrijke posities? Zo nee, waarom niet?
De rijksoverheid streeft naar een diverse samenstelling van haar personeelsbestand en naar een inclusieve organisatie. Er is behoefte aan een diversiteit aan zienswijzen: verschillende perspectieven, achtergronden en inzichten vergroten de denkkracht van de rijksoverheid. Ik moedig het daarom inderdaad aan om de samenstelling van een team mee te wegen bij de selectie van kandidaten.
Bij de sollicitatie van iedere ambtenaar worden procedures doorlopen waarbij de integriteit en competenties van de medewerker zorgvuldig worden beoordeeld.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de rol, aanhangers, belangen, invloed, contacten, financiën en het netwerk van het moslimbroederschap in Nederland, gezien hun stuwende kracht achter de islamisering van ons land? Zo nee, waarom niet?
De AIVD kan vanuit zijn taakuitvoering onderzoek doen naar personen of organisaties die door de doelen die zij nastreven of door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde. Over eventuele individuele gevallen worden geen uitspraken gedaan.
Wat gaat u doen om het tij van de islamisering te keren?
In ons land gelden de basiswaarden en grondprincipes van de democratische rechtstaat. Dit houdt in dat de overheid een neutrale positie inneemt ten opzichte van de inhoud en organisatie van religies, dus ook ten opzichte van de islam.
Het bericht 'Tientallen criminelen krijgen uitkering ondanks openstaande celstraf' |
|
Gidi Markuszower (PVV), Léon de Jong (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tientallen criminelen krijgen uitkering ondanks openstaande celstraf»?1
Ja.
Is het waar dat er tientallen criminelen met een openstaande celstraf ten onrechte een uitkering krijgen? Zo ja, om hoeveel criminelen en om welke uitkeringen gaat het precies? Hoeveel kost deze belachelijke en onacceptabele situatie de Nederlandse belastingbetaler per jaar?
Het is niet te rechtvaardigen dat veroordeelden een uitkering ontvangen. Dat druist in tegen ieders gevoel voor rechtvaardigheid.
In de sociale zekerheidswetten is al langer geregeld dat wanneer iemand een vrijheidsstraf opgelegd krijgt en vervolgens in detentie verblijft, zijn of haar uitkering wordt beëindigd. Sinds 2011 geldt er ook een wettelijke regeling die het mogelijk maakt om de uitkering van een voortvluchtige veroordeelde in te trekken of te weigeren. Uit onder meer onderzoek van het CBS blijkt dat deze maatregel ook feitelijk wordt toegepast.2 Zo zijn in 2016 en 2017 in totaal door uitkerende instanties 837 uitkeringen ingetrokken van personen, die zich onttrekken aan hun vrijheidsstraf. Dit betreft onder meer arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en AOW-uitkeringen.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft echter in een aantal gevallen geoordeeld dat er onvoldoende gronden zijn om een uitkering in te trekken. De CRvB oordeelt dat zowel opname in het opsporingsregister als het niet thuis aantreffen van een veroordeelde door de politie, een onvoldoende kenbare poging is om te laten weten dat betrokkene gezocht wordt vanwege een openstaande vrijheidsstraf. Om die reden houdt de intrekking van de uitkering niet in alle gevallen stand. In 2017 ging het bij UWV om 26 uitkeringen en bij de Sociale Verzekeringsbank om 4.
Wat gaat u concreet doen om ervoor te zorgen dat de uitkeringen van voortvluchtige criminelen per direct worden stopgezet, de onterecht uitbetaalde uitkeringen tot de laatste cent worden teruggevorderd en deze criminelen in de cel belanden?
Om de uitkeringen van veroordeelden met een openstaande vrijheidsstraf in te trekken of te weigeren, matchen uitkeringsinstanties CJIB-bestanden van voortvluchtigen uit het opsporingsregister met de bestanden van uitkeringsgerechtigden. De uitkeringsinstantie beslist over het al dan niet intrekken van een uitkering van iemand met een openstaande straf op basis van informatie van het CJIB. Naar aanleiding van de uitspraken van de CRvB hebben het CJIB en het UWV een pilot uitgevoerd. In deze pilot hebben personen met een openstaande vrijheidsstraf een brief ontvangen waarin gewezen wordt op de openstaande vrijheidsstraf en de gevolgen voor hun uitkering. Voor Justitie is dit een extra maatregel om te komen tot daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de straf en het UWV kan de brief als kenbare poging gebruiken om de uitkering in te trekken. Gebleken is dat de uitkomsten van de pilot voldoende basis bieden om deze werkwijze voort te zetten.
In het reguliere proces wordt de uitkering van een voortvluchtige beëindigd en wordt deze ook met terugwerkende kracht vanaf de datum van voortvluchtigheid teruggevorderd. Indien niet voldaan kan worden aan de criteria van de CRvB, zullen uitkeringsinstanties in voorkomende gevallen de uitkering niet mogen beëindigen. Dat betekent dat er in die gevallen ook geen sprake is van een onrechtmatige uitkering, die teruggevorderd kan worden.
Deelt u de mening dat het absurd is dat de politie niet ieder aanknopingspunt om een veroordeelde crimineel te vinden mag gebruiken, omdat eerst aangetoond moet worden dat de veroordeelde crimineel bewust probeert de straf te ontlopen?
Het is onjuist dat eerst aangetoond moet worden dat de veroordeelde crimineel bewust probeert de straf te ontlopen, alvorens de politie actie kan of mag ondernemen. De politie spoort succesvol veroordeelden met een vrijheidsstraf op. Het komt echter ook voor dat veroordeelden niet op een BRP-adres verblijven, zoals bekend bij justitie of uitkeringsinstantie, waardoor de opsporing wordt bemoeilijkt. Dit kan ook zo zijn bij de veroordeelden met een uitkering.
Wanneer stopt u eens met het strooien van uitkeringen aan profiteurs, criminelen en ander tuig en begint u eens met het beschermen van onze Nederlandse verzorgingsstaat in het belang van goedwillende Nederlanders?
Sinds 2011 worden uitkeringen beëindigd van personen, die zich onttrekken aan een vrijheidsstraf. Uitkeringsinstanties voeren deze taak, naast de reguliere uitkeringsverzorging, zo efficiënt mogelijk uit.
Het bericht dat de Duitse regering bij alle officiële gelegenheden vegetarisch zal eten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duitse regering gaat «officieel» vegetarisch eten?1
Ja.
Deelt u de mening van de Duitse regering dat de productie van voedsel een belangrijke rol speelt in de uitstoot van broeikasgassen en het ontstaan van klimaatverandering? Zo nee, waarom niet?
Ja, de productie van voedsel kan inderdaad gepaard gaan met emissies van broeikasgassen en daarmee bijdragen aan klimaatverandering.
Deelt u de mening van de Duitse regering dat de overheid een voorbeeldfunctie heeft in gedragsveranderingen die beleidsmatig wenselijk worden geacht? Zo nee, waarom niet?
De overheid heeft een voorbeeldfunctie; o.a. door in de eigen bedrijfsvoering duurzame oplossingen toe te passen. Het kabinet heeft maatschappelijk verantwoord inkopen (MVI), waaronder de catering, als speerpunt benoemd en geeft daarmee inhoud aan haar voorbeeldrol.
Deelt u de mening dat een klimaatvriendelijk consumptiepatroon bij officiële gelegenheden kan bijdragen aan het bewustzijn van burgers en politici? Zo nee, waarom niet?
Dit kan inderdaad een bijdrage leveren.
Kent u het concept van gedragseconoom prof. Henriette Prast dat onder de noemer «Carnivoor? geef het door!» klimaatvriendelijk voedsel tot de sociale norm verheft en het bestellen van vlees of vis een vrije keuze laat, maar alleen in afwijking van het standaardmenu?
Ik ken het concept van gedragseconoom prof. Henriette Prast.
Bent u bereid te onderzoeken of het concept van prof. Prast het uitgangspunt zou kunnen worden bij alle overheidscatering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Hier wordt zowel binnen als buiten het Rijk mee geëxperimenteerd. De suggestie om bij alle overheidscatering geen vlees meer aan te bieden, tenzij daar specifiek om gevraagd wordt, gaat het kabinet te ver.
Deelt u de mening dat consumentengedrag dat schadelijk is voor het klimaat, actief beïnvloed zou moeten worden van overheidswege? Zo nee, waarom niet?
Samen met private en publieke partijen wordt gewerkt aan verantwoorde consumptie van voedsel, waarbij het terugdringen van negatieve effecten op het klimaat en op onze gezondheid uitgangspunt zijn. Dit is onder andere het geval bij het Nationaal Actieprogramma Groente en Fruit en de projecten van Dutch Cuisine. Tal van acties maken het verschil, het Rijk werkt al met cateraars die volgens het principe van Dutch Cuisine maaltijden serveren. Tijdens de Dutch Agri Foodweek die op 5 oktober start zullen 7 cateraars op meer dan 200 overheidslocaties duurzame maaltijden serveren en de spotlight zetten op circulariteit.
Deelt u de mening dat overheidsinvloed zich niet slechts zou moeten beperken tot vraagstukken op het terrein van energie, maar zich ook zou moeten uitstrekken tot actieve voorlichting en een actieve voorbeeldfunctie op het gebied van voedsel als grote veroorzaker van de uitstoot van broeikasgassen? Zo nee, waarom niet?
Om consumenten te stimuleren duurzame keuzes te maken biedt het Voedingscentrum wetenschappelijke en onafhankelijke informatie over een meer duurzaam menu. Een voedingspatroon volgens de Schijf van Vijf is hierbij het uitgangspunt, zowel voor gezondheid als duurzaamheid.
Bent u bereid met de Duitse regering in contact te treden om kennis te nemen van de ervaringen met de nieuwe voedselkeuze? Zo nee, waarom net? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De keuze om zo min mogelijk vlees en vis te serveren bij overheidsevenementen is vorig jaar specifiek gemaakt door de Duitse Minister van milieu en geldt derhalve voor evenementen waar zij gastvrouw is, dit is geen algemeen beleid bij andere ministeries. De gehele federale overheid werkt volgens door hen opgestelde duurzaamheidsprincipes die al sinds 2015 van kracht zijn en aangepast zijn in 2017. De Nederlandse overheid heeft eigen vergelijkbare duurzaamheidsprincipes.
Deelt u de mening dat het getuigt van een verstandige keuze ten aanzien van het klimaatbeleid om de consumptie van dierlijke eiwitten terug te dringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u hier vorm aan geven?
Ik verwijs u graag naar de kabinetsreactie van 7 september jl. op het Rli-advies «Duurzaam en gezond: samen naar een houdbaar voedselsysteem», waarin het kabinet de analyse van de raad deelt dat de transitie naar een duurzamer en gezonder voedselsysteem urgenter is geworden door de afspraken die zijn gemaakt in het Klimaatakkoord van Parijs. Vandaar dat in het regeerakkoord hier ook met reductiedoelen en ondersteunende maatregelen op wordt ingezet. In 2030 moet 3,5 Mton CO2-equivalenten klimaatwinst zijn behaald door slimmere landbouw en landgebruik.
Het bericht dat nog maar 10 tot 15% van de consumentenprijs bij de aardappelproducent terechtkomt |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht waarin staat dat nog maar 10 tot 15% van de consumentenprijs bij de aardappelproducent terechtkomt?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Wat vindt u ervan dat er zo’n gering gedeelte van de consumentenprijs bij de voedselproducent terechtkomt?
Uit het onderzoek dat in 2014 is uitgevoerd door Wageningen Economic Research (toenmalig LEI) naar de prijsvorming in de keten is o.a. de verdeling van de consumenteneuro van aardappelen onderzocht. Uit het onderzoek bleek dat in 2011–2013 gemiddeld 39% van de consumenteneuro als brutomarge bij de supermarkten terecht kwam, 31% bij de groothandel en 30% bij de akkerbouwer. Deze brutomarges geven geen indicaties van de winstgevendheid aangezien de kosten die gemaakt worden in de verschillende schakels niet worden meegenomen.
De prijs die een akkerbouwer voor zijn product krijgt, is sterk afhankelijk van vraag en aanbod in Nederland maar ook in andere Noordwest-Europese landen zoals Frankrijk, Duitsland, België, het VK en Polen. De prijzen die een akkerbouwer ontvangt kunnen erg volatiel zijn. In sommige perioden kunnen daardoor de marges onder druk komen te staan. Veel producenten kiezen er dan ook voor om op contract te leveren.
Uit het onderzoek van Wageningen Economic Research over de positie van de primaire producent in de keten blijkt dat de meeste van hen hun positie ten opzichte van andere ketenpartijen als relatief zwak ervaren. Ik vind dit zorgelijk. Het kabinet heeft daar dan ook aandacht voor en heeft maatregelen aangekondigd om de positie van de boer in de keten te versterken (Kamerstuk 29 625, nr. 257).
Weet u welke percentages van de consumentenprijzen bij andere landbouwproducenten terechtkomen?
In het eerdergenoemde onderzoek van Wageningen Economic Research naar de prijsvorming in de keten zijn de brutomarges van 8 producten onderzocht. Daaruit blijkt dat de verdeling van de consumenteneuro over de diverse schakels in de keten per product sterk kan verschillen. Een relatief klein aandeel (minder dan 25%) kwam terecht bij de akkerbouwer (graan en uien), komkommerteler en vleeskuikenhouder terwijl een groter aandeel (meer dan 25%) terecht kwam bij de aardappelteler, fruitteler, paprikateler en leghennenhouder. Het is van belang om te benadrukken dat deze percentages niets zeggen over winstgevendheid, omdat de kosten die de ketenpartijen maken hier niet in worden betrokken.
Wat vindt u van de hoogte van het inkomen van de Nederlandse voedselproducenten in het algemeen?
Het gemiddelde inkomen uit bedrijf voor de land- en tuinbouwbedrijven in de afgelopen vijf jaar (2013–2017) was € 50.000 per onbetaalde arbeidsjaareenheid (aje). In 2017 bereikte het inkomen een historisch hoog niveau geraamd op ongeveer € 70.000 per onbetaalde aje, een stijging van € 20.000 ten opzichte van 2016. Er zijn echter grote verschillen zowel tussen als binnen de verschillende sectoren. Hoewel het gemiddelde inkomen per huishouden in de agrarische sector in 2016 opliep tot het hoogste niveau in deze eeuw, groeide het aandeel agrarische huishoudens onder de lage-inkomensgrens tegelijkertijd voor het vierde jaar op rij tot 44%. Dat vind ik een zorgelijke ontwikkeling. Deze ontwikkeling laat dus zien dat er grote inkomensverschillen zijn rond het gemiddelde. Er lijkt echter geen patroon te zitten in de samenstelling van die huishoudens onder de lage-inkomensgrens. Zo steeg het aandeel melkveehouders onder de lage-inkomensgrens in 2016 door de lage melkprijzen, terwijl bij varkensbedrijven, leghennenbedrijven en glastuinbouwbedrijven het aandeel lage-inkomenshuishoudens juist lager lag in 2016 dan in de jaren ervoor.
Welke acties gaat u concreet ondernemen zodat Nederlandse voedselproducenten een redelijk inkomen kunnen verdienen?
Het kabinet is zich ervan bewust dat de positie van de boer in de keten onder druk staat. Vandaar dat ik, mede namens de Staatssecretaris van EZK, maatregelen heb aangekondigd om de positie van de boer in de keten te versterken (Kamerstuk 29 625, nr. 257). Deze maatregelen betreffen het aanpakken van oneerlijke handelspraktijken, het stimuleren van samenwerking, in het bijzonder in relatie tot duurzaamheid, en het oprichten van een agro-nutri monitor bij de ACM om eventuele belemmeringen voor een goede marktwerking te identificeren en transparantie te vergroten.
Door de OVSE waargenomen schendingen van de Minsk-akkoorden door de Russische Federatie |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de op informatie van 8 augustus 2018 gebaseerde rapportage van de waarnemersmissie van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) in Oost-Oekraïne?1
Ja.
Klopt het dat de waarnemersmissie van de OVSE voor het eerst aan de hand van videobeelden heeft vastgesteld dat de separatisten in Oost-Oekraïne vanuit Rusland van materieel – bestemd door de afgescheiden volksrepublieken Donetsk en Loegansk – worden voorzien?
Er zijn door de waarnemersmissie van de OVSE eerder konvooien vanuit de Russische Federatie naar het oosten van Oekraïne gesignaleerd. In het overleg binnen de OVSE claimt de vertegenwoordiger van de Russische Federatie steevast dat het humanitaire hulpkonvooien betreft. In niet alle gevallen kan worden gecontroleerd of dit daadwerkelijk zo is.
Klopt het tevens dat de OVSE heeft vastgesteld dat zich weer zware wapens bevinden – onder meer Grad-raketten en houwitsers – op plaatsen waarvan middels de Minsk-akkoorden is afgesproken dat deze zich daar niet mogen bevinden?
Vrijwel dagelijks constateert en rapporteert de OVSE over de aanwezigheid van zware wapens aan beide zijden van de frontlinie.
Kunt u op alle waargenomen overtredingen ingaan en toelichten hoe deze zich verhouden tot de Minsk-akkoorden?
De Minsk-akkoorden, waaronder de afspraken over het staakt-het-vuren en het terugtrekken van zware wapens, worden vrijwel dagelijks geschonden. Gelet op de frequentie van de overtredingen is het niet mogelijk die alle in detail te beschrijven en te evalueren.
Deelt u de mening van Kurt Volker, de speciale gezant van president Trump voor het conflict in Oekraïne, dat de Russische Federatie probeert de werkzaamheden van de OVSE te belemmeren?2 Zo ja, wat wordt er door de andere OVSE-lidstaten, dan wel de Europese Unie en de Verenigde Staten, ondernomen om de Russische Federatie aan te spreken of te bestraffen voor het belemmeren van de werkzaamheden van de OVSE en voor het overtreden van de gemaakte afspraken?
De werkzaamheden van de waarnemersmissie van de OVSE worden frequent belemmerd, vaak in de gebieden die in handen zijn van de opstandelingen.
De internationale gemeenschap, waaronder Nederland, spreekt alle partijen, waaronder de Russische Federatie, er zeer regelmatig op aan de OVSE niet te belemmeren in haar werkzaamheden, de waarnemers volledige toegang te geven tot de conflictregio en hun veiligheid te waarborgen.
Het bericht dat zorgverzekeraar Menzis de behandeling van depressies voortaan vergoedt op basis van de resultaten |
|
Corinne Ellemeet (GL), Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat zorgverzekeraar Menzis de behandeling van depressies voortaan vergoedt op basis van de resultaten?1
Ja.
Deelt u de zorgen dat als zorgverzekeraars een depressiebehandeling gaan vergoeden op basis van resultaten, dit kan uitmonden in ongewenste effecten zoals te weinig behandelingen voor een patiënt of het selecteren van bepaalde groepen patiënten die sneller een positief resultaat behalen, gezien het grillige verloop van een depressie? Zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraar Menzis gaat behandelingen voor depressies en angsten voor een afgebakende patiëntengroep deels vergoeden op basis van het behaalde resultaat. Het gaat daarbij alleen om resultaten die voor de cliënt belangrijk zijn, zoals vermindering van klachten, verbetering van de kwaliteit van leven, mate van cliënttevredenheid, lengte van wachttijden en de duurzaamheid van herstel (of in het volgend jaar ook zorg nodig is). Er zijn bewust geen indicatoren opgenomen die het belang van de cliënt slechts indirect raken, zoals aanwezigheid van een goedgekeurd Kwaliteitsstatuut. Het doel is om het profijt dat de cliënt van de behandeling heeft, zo groot mogelijk te maken. Uitgangspunt verder is dat iedereen die zorg nodig heeft, dat ook (voldoende) krijgt. Op dit moment hebben 20 ggz-instellingen zich bij Menzis aangemeld met de intentie een meerjarencontract af te sluiten waarbij deels vergoed wordt op basis van het behaalde resultaat. Aanmelding is op vrijwillige basis.
Voordat ik verder in ga op de specifieke afspraken die Menzis met ggz-instellingen heeft gemaakt, wil ik aangeven dat ik in beginsel positief sta tegenover de ontwikkeling om het resultaat van een behandeling te betrekken bij de vergoeding van zorgverzekeraars aan zorgaanbieders. Zoals in het regeerakkoord is aangegeven: het moet gaan om de uitkomst, niet om de omzet.
Ik ben me ervan bewust dat het meten van het resultaat van een behandeling complex is, zeker ook in de ggz. Tegelijkertijd is het belangrijk om op dit terrein stappen te zetten waarbij zorgverzekeraars en zorgaanbieders in dialoog met elkaar initiatieven starten en voortzetten om dit zo goed mogelijk vorm te geven en aan te passen als dat nodig blijkt.
Dit initiatief sluit aan bij de ambities van dit kabinet om het belang van alle betrokken partijen in de zorg meer te richten op de uitkomst van de zorg en om kwaliteit meer centraal te stellen in de zorginkoop. De kern van uitkomstgerichte zorg is patiënten de behandeling te geven die in hun specifieke situatie het beste is om hun functioneren te herstellen of zo goed mogelijk te ondersteunen. Om deze beweging te stimuleren zet het Ministerie van VWS in op de vier programmalijnen die de brief van 2 juli2 aan uw kamer zijn toegelicht. Eén van de programmalijnen is «meer uitkomstgericht organiseren en betalen». Ik zie de afspraken van Menzis over de vergoeding van behandeling van depressies als een voorbeeld waarbij zorgverzekeraar en zorgaanbieders experimenteren met uitkomstgerichte inkoop.
U maakt zich zorgen of het vergoeden op basis van resultaten kan uitmonden in ongewenst effecten zoals onderbehandeling en selectie van patiënten met een gunstig verwacht resultaat. Allereerst ga ik ervan uit dat behandelaren de beste zorg geven aan alle patiënten die zorg nodig hebben. Daarnaast blijkt uit contact met de zorgverzekeraar en betrokken zorgaanbieders dat het om afspraken gaat waarbij de patiëntengroep afgebakend is (zie ook de inkoopdocumentatie3). Het betreft alleen patiënten voor wie de behandelaar lichtere vormen van depressie of angststoornis diagnosticeert. Complexe patiënten, met bijvoorbeeld zware of chronische klachten, vallen niet onder deze inkoopafspraken.
De behandeling wordt vergoed via de gebruikelijke wijze (DBC-systematiek), waarbij er sprake is van een extra vergoeding als de aanbieder het resultaat van zorg weet te vergroten. Zie voor de wijze waarop het resultaat wordt gemeten het antwoord op vraag 3. Ook ingeval dat de behandeling langer is dan gemiddeld of er geen sprake is van een positief behandelresultaat krijgt de zorgaanbieder de verleende zorg vergoed. Er is dus geen sprake van «no cure, no pay». De uitkomstmeting heeft betrekking op de gehele groep behandelde patiënten met lichtere vormen van depressie en angststoornissen. En voor alle duidelijkheid: de afspraken hebben alleen betrekking op de vergoeding van de zorgverzekeraar aan de zorgaanbieder, niet op de vergoeding van verzekerde zorg voor de patiënt. De laatste blijft ongewijzigd conform de verzekeringspolis.
Het beoogde effect is dat betrokken zorgprofessionals zich richten op het verbeteren van de kwaliteit en de doelmatigheid van de zorg. Op die manier kan een hogere kwaliteit voor de patiënt en tevens een besparing op de zorgkosten ontstaan, waarbij de zorgaanbieder afhankelijk van de hoogte van de doelmatigheid en het al dan niet optreden van een kwaliteitsverbetering een deel mag behouden. Het doel is dus dat professionals nog meer op zoek gaan naar mogelijkheden om mensen beter en sneller te helpen. Ik vind het positief dat op deze wijze aan dat doel wordt gewerkt. Uiteraard zal de praktijk moeten uitwijzen in welke mate dit gebeurt en of dit al dan niet tot aanpassingen in het gezamenlijke experiment leidt.
Deelt u de bezwaren van psychiaters van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie en van het landelijk platform van patiënten in de geestelijke gezondheidszorg (Mind), die erop wijzen dat het amper uitvoerbaar is te definiëren wat een resultaat is, en wat dus een goed resultaat is binnen de geestelijke gezondheidszorg?2 Zo nee, waarom niet?
De meetbaarheid van het resultaat is een belangrijk aandachtspunt bij alle contracten waarbij er met meer uitkomstgericht inkopen wordt geëxperimenteerd. Er zijn al verschillende contracten waarbij uitkomsten van de behandeling worden meegenomen in de vergoeding van de behandeling, bijvoorbeeld bij hartzorg en knieoperaties. Het resultaat van de behandeling wordt gemeten aan de hand van verschillende indicatoren: klachtvermindering, wachttijd van de instelling, klanttevredenheid, kwaliteit van leven en de vervolgzorg in het opvolgende jaar. Deze indicatoren zijn in nauwe afstemming met de betrokken zorgaanbieders samengesteld. De kwaliteit van de behandeling wordt op instellingsniveau gemeten. Voor het meten van de klachtvermindering wordt gebruik gemaakt van ROM (routine outcome monitoring). Over het gebruik van ROM als meetinstrument is discussie in de sector. De betrokken instellingen en Menzis zijn echter van mening dat de huidige ROM voldoende basis biedt om met deze aanpak te starten. Daarnaast wordt ingezet om samen met de betrokken ggz-instellingen het systeem verder vorm te geven, onder andere door regelmatig spiegelbijeenkomsten te organiseren om praktijkervaringen te delen. Ik vind het wel van belang dat de effecten van deze contracten goed worden gemonitord. Daarom ben ik blij dat Menzis en zorgaanbieders hierover een afspraak hebben gemaakt. Van Menzis heb ik begrepen dat bij de evaluatie en monitoring ook patiëntenorganisaties en inhoudsdeskundigen zoals hoogleraren uitgenodigd worden. Op die manier kunnen verschillende initiatieven met een vergoeding op basis van resultaat van elkaar leren en indien nodig tot aanpassingen overgaan.
Bent u het ermee eens dat deze beslissing van Menzis haaks staat op het terugdringen van administratieve lasten in de zorg, zoals het steeds invullen van vragenlijsten om deze vergoeding te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Er is in het voortraject veel samenwerking geweest met ggz-instellingen om te komen tot een selectie van de indicatoren. Administratieve lasten zijn hierbij een belangrijk aandachtspunt geweest. Er worden geen nieuwe instrumenten of metingen geïntroduceerd. Gekozen is voor bestaande indicatoren die al in de praktijk van de behandelaren worden gebruikt. Beoogd wordt gedurende het traject deze waar mogelijk nog verder te verbeteren in dialoog met de betrokken aanbieders.
Bent u bereid met Menzis in gesprek te gaan om dit plan niet uit te voeren en hen te wijzen op het feit dat andere zorgverzekeraars en instellingen nog in discussie zijn over de betrouwbaarheid van positieve meetresultaten bij de behandeling van een depressie?3 Zo nee, welke andere stappen gaan de bewindslieden zetten ter ontmoediging van deze afspraken ter bekostiging van de geestelijke gezondheidszorg van Menzis?
Zoals al aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 past het plan van Menzis in de beweging richting uitkomstgerichte zorg. Ik ben daarom niet van plan om dit type afspraken te ontmoedigen. Integendeel: zorgverzekeraars en aanbieders willen met dit type contracten bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit en de betaalbaarheid van de zorg. Zoals gezegd is er discussie over het instrument ROM. De keuze voor het instrumentarium om de uitkomsten te meten is echter aan GGZ-aanbieders, zorgverzekeraar, patiëntenorganisaties en inhoudelijk deskundigen. Er is voor een aanpak gekozen met meerdere indicatoren om een zo betrouwbaar mogelijk beeld te krijgen. Van groot belang is dat de betrokken GGZ-aanbieders, patiëntenorganisaties, inhoudelijk deskundigen en de zorgverzekeraar van mening zijn dat het een lerend systeem is en de betrokken partijen het in goed overleg uitvoeren en monitoren.
Bent u bereid alternatieven te onderzoeken voor het terugdringen van de kosten in de geestelijke gezondheidszorg, zonder dat daarbij zowel de kwaliteit van de zorg voor de patiënt als het vertrouwen in de psychiater voor het kiezen van een gepaste behandeling in gevaar komt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kent u het bericht «Onze groene energie verwoest elders de natuur», waaruit blijkt dat door de overstap naar groene energie in westerse landen de vraag naar grondstoffen zoals nikkel en kobalt sterk stijgt?1
Ja.
Vindt u het ook zeer zorgelijk dat de mijnbouw naar de hiervoor benodigde mineralen (onder meer op Madagaskar en de Filippijnen) vaak gepaard gaat met ernstige milieuschade, verwoesting van natuur en biodiversiteit en schending van mensenrechten?2 Zo nee, waarom niet?
Ja, daarom streeft het kabinet ernaar de negatieve effecten van mijnbouw op mens en milieu te vermijden en mitigeren. Zie ook antwoord op vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat het van belang is om bij de energietransitie niet alleen te kijken naar de CO2-uitstoot in Nederland, maar naar de gehele ecologische voetafdruk en naar de gevolgen voor biodiversiteit en de lokale gemeenschappen, ook elders in de wereld? Zo nee, waarom niet?
Ja, om de energietransitie in alle aspecten duurzaam te maken, moeten de benodigde grondstoffen gewonnen worden op een wijze die verantwoord is voor mens en milieu, in Nederland en daarbuiten.
Deelt u de mening dat de overheid hier een brede verantwoordelijkheid in heeft (ook omdat zij zich heeft gecommitteerd aan de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights)? Deelt u de mening dat de overheid alles in haar bereik moet doen om schade aan natuur, milieu en biodiversiteit te voorkomen en de belangen van de lokale gemeenschappen te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Er ligt zowel een verantwoordelijkheid voor bedrijven als voor de overheid.
Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij zich houden aan de internationale kaders voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bedrijven hebben een verantwoordelijkheid om mensenrechtenschendingen en milieuvervuiling in hun toeleveringsketens in kaart te brengen en aan te pakken. Dat geldt dus ook voor bedrijven die zich bezig houden met de energietransitie.
Het kabinet heeft zich gecommitteerd aan de UN Guiding principles for business and human rights (UNGPs) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO- richtlijnen) als normatief kader voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het kabinet onderschrijft ook de Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas die op de OESO- richtlijnen voortbouwt. Dat gebeurt bijvoorbeeld door het IMVO-convenantenbeleid, middels het openstellen van een klachtenmechanisme (NCP) of door het overbrengen van kennis aan bedrijven. Zo organiseerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken op 23 oktober 2017 een conferentie met als doel bedrijven in de grondstoffensector te helpen maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Ook steunt het kabinet projecten die verantwoorde mijnbouw stimuleren via het Europees Partnerschap voor Verantwoorde Mineralen (EPRM).
Op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Duurzame Energie (NVDE) en de Nederlandse Windenergie Associatie (NWEA) zijn de voorbereidingen in gang gezet voor een IMVO-convenant gericht op mogelijke risico’s in de windenergiesector. Het kabinet moedigt dit aan, en de overheid zal zelf ook als partij deelnemen aan het convenant.
Ook heeft de overheid een verantwoordelijkheid om eisen te stellen als inkoper, aanbesteder, subsidieverlener of vergunningverstrekker. Het opnemen van eventuele eisen bij aanbestedingen of vergunningverleningen voor wind- en zonneparken kan een onderdeel zijn van het IMVO-convenant. Ik wil dit IMVO-convenant, waar wij als Rijk ook als partij aan deelnemen, eerst zelf een kans geven. Mocht dat convenant uitblijven of de resultaten onvoldoende blijken, dan is dat het moment om te kijken naar mogelijke maatregelen.
Deelt u de mening dat de overheid hierin onvoldoende slaagt, door na te laten om richtlijnen over de herkomst van de gebruikte mineralen op te nemen in de aanbestedingen van windmolen- en zonneparken?3 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat door te wachten op de IMVO-convenanten (niet-bindende ketenafspraken voor de windenergiesector gericht op Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen) er kansen gemist worden om duurzaamheidseisen te stellen met betrekking tot de gebruikte materialen bij de aanbestedingen voor windmolen- en zonneparken? Zo nee, waarom niet?
Nee, een IMVO-convenant is één van de middelen om bedrijven te stimuleren zich te houden aan internationale kaders voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Er zijn ook andere middelen, zoals hierboven ook aangegeven.
Het doel van IMVO-convenanten is om op specifieke risico’s binnen waardeketens verbetering te bereiken voor groepen die negatieve effecten ervaren van bedrijfsactiviteiten en, ten tweede, om een gezamenlijke oplossing te bieden voor problemen die bedrijven zelf niet geheel op kunnen lossen. In een IMVO-convenant verbinden partijen zich aan het behalen van tastbare resultaten op het terrein van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Convenanten worden opgesteld conform het SER-advies IMVO-convenanten1. De afspraken zijn gebaseerd op de OESO-richtlijnen en de UNGP's.
Het opnemen van eventuele eisen bij aanbestedingen of vergunningverleningen voor wind- en zonneparken kan een onderdeel zijn van het IMVO-convenant. Ik wil dit IMVO-convenant, waar wij als Rijk ook als partij aan deelnemen, eerst zelf een kans geven. Mocht dat convenant uitblijven of de resultaten onvoldoende blijken, dan is dat het moment om te kijken naar mogelijke maatregelen.
Hoe bent u voornemens invulling te geven aan uw toezegging om ook in uw rol van vergunningverlener uw invloed aan te wenden «om de zorgvuldigheid in de toeleveringsketens te vergroten», anders dan door het faciliteren van het IMVO-convenant?4
Een IMVO-convenant is bij uitstek geschikt om tastbare resultaten te bereiken op het terrein van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Er is draagvlak vanuit de windenergiesector om een IMVO-convenant te sluiten en de sector pakt dit onder begeleiding van de SER op. De overheid is wezenlijk onderdeel van dit proces als partij. Via de reguliere Kamerbrieven over IMVO-convenanten en het IMVO-beleid wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang.
In het convenantenproces zal de overheid ook onderzoeken in hoeverre rapportage over gepaste zorgvuldigheid in de keten kan worden betrokken bij vergunningverlening in de windenergiesector. Op deze manier kom ik de genoemde toezegging na en wil ik ook uitvoering geven aan het hiervoor relevante deel van de motie Jetten/Wassenberg (Kamerstuk 32 813, nr. 209).
Deelt u de mening dat er aan de vergunningverlening voor windmolen- en zonneparken zo snel mogelijk voorwaarden gesteld moeten worden op het gebied van milieueffecten elders in de wereld, zodat bedrijven verplicht worden om mineralen te gebruiken die gewonnen worden op een wijze die zo min mogelijk schadelijk is voor mens en milieu? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat van een kabinet, dat «het groenste kabinet ooit»5 denkt te worden, een actievere rol verwacht worden om te voorkomen dat de energietransitie in Nederland onherstelbare schade toebrengt aan de natuur, de biodiversiteit en ecosystemen elders in de wereld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze rol vorm geven?
Nederland is ambitieus met zijn klimaatdoelstellingen en stimuleert maatschappelijk verantwoord ondernemen in alle sectoren, niet alleen in de hernieuwbare energiesector. De sector heeft laten zien dat het zijn verantwoordelijkheid neemt door het starten van een IMVO-convenantenproces. Als partij in dit proces neemt het Rijk een actieve rol in het invullen van de OESO-richtlijnen en UNGPs op het gebied van IMVO in de windenergiesector.
Stremming bij sluizen in het Twentekanaal |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sluis Delden plots dicht door personeelstekort»?1
Ja, dit bericht is bij mij bekend.
Klopt de berichtgeving dat de genoemde sluis bij Delden is gesloten vanwege het feit dat er te weinig personeel beschikbaar is door de vakantieperiode en door ziekte? Zo ja, bent u van mening dat er een juiste afweging van belangen is gemaakt?
Door een combinatie van drukte door extra werkzaamheden vanwege de langdurige droogteperiode, vakanties en onvoorziene uitval van medewerkers, was er in het betreffende weekend onverwacht onvoldoende personeel beschikbaar om alle sluizen in het Twentekanaal te bedienen. Daarnaast kon de inhuurcontractant geen mensen leveren. Om de gevolgen voor de scheepvaart te beperken is besloten om bedienend personeel van de sluizen Delden en Hengelo op sluis Eefde in te zetten. Het gevolg hiervan was dat de sluizen van Delden en Hengelo de bewuste vrijdagnacht niet bediend konden worden en op zaterdag en zondag beperkter: van 8.00 t/m 17.00 uur i.p.v. 6.00 uur t/m 22.00 uur. Hiermee is binnen de mogelijkheden zoveel mogelijk tegemoet gekomen aan de belangen van de sector.
Heeft bij het nemen van het besluit voldoende meegewogen dat de (financiële) belangen van de binnenvaartschippers en bedrijven die afhankelijk zijn van de binnenvaart groot zijn, terwijl de schepen door de lage waterstand ongeveer de helft van de capaciteit kunnen laden – en dus vaker moeten varen – hetgeen inhoudt dat er juist meer scheepvaartbewegingen zijn, waardoor de sluis juist vaker open zou moeten?
Ja, hier is rekening mee gehouden. Door de sluisoperators van de sluizen Delden/Hengelo naar sluis Eefde te verplaatsen en de bediening hier te continueren, is de hinder voor de scheepvaart beperkt gebleven. In overleg met de sector is daarnaast nog maatwerk geleverd door iets langer dan de aangekondigde tijden te bedienen.
Hoe moeten de woorden van de woordvoerder van Rijkswaterstaat dat «het even niet anders kan» worden geduid? Deelt u de conclusie dat «er gewoon te veel sluiswachters zijn wegbezuinigd»? Deelt u tenslotte de conclusie dat er «ook nog eens files op het Twentekanaal zullen ontstaan van schepen die moeten wachten»?
Er is voldoende personeel om de roosters te vullen en onvoorziene uitval van medewerkers op te vangen. Er zijn geen vacatures op deze sluizen. Door een combinatie met extra drukte door de droogte en vakanties lukte het in dit uitzonderlijke geval niet om de uitval op te vangen en hebben we de bedientijden tijdelijk moeten aanpassen.
Van filevorming op het Twentekanaal door de stremming is gelukkig geen sprake geweest.
Sinds wanneer bent u bekend met het personeelstekort en de gevolgen daarvan? Welke stappen heeft u sindsdien ondernomen om aan dat tekort of de gevolgen een einde te maken?
Er is geen sprake van een personeelstekort. Indien onvoldoende personeel beschikbaar is, wordt gebruik gemaakt van een inhuurcontractant. Met de contractant zijn afspraken over onder andere leveringstermijnen van inhuurpersoneel. Daarnaast is er dagelijks contact om verrassingen zoveel mogelijk op te vangen, dat bleek in dat geval niet mogelijk. Indien nodig kunnen de afspraken herijkt worden, maar op dit moment beschouw ik deze stremming als een unieke situatie.
Heeft Rijkswaterstaat vooraf contact gehad met de binnenvaartschippers en bedrijven die afhankelijk zijn van het vervoer over water en zijn betrokkenen in de gelegenheid gesteld om hun bevindingen aan u kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Rijkswaterstaat heeft de bedrijven langs het Twentekanaal, Port of Twente (vereniging van bedrijven), BLN – Schuttervaer (belangenvereniging van schippers) en enkele individuele schippers geïnformeerd. Daarnaast is een BAS (bericht aan scheepvaart) verstuurd en zijn de schippers door de medewerkers van Sluis Eefde en verkeerspost Nijmegen geïnformeerd.
In overleg met de sector is maatwerk geleverd door iets langer dan de aangekondigde tijden te bedienen.
Zijn er nog andere sluizen in Nederland gestremd geweest vanwege een tekort aan personele capaciteit bij Rijkswaterstaat? Zo ja, welke sluizen en in welke mate? Verwacht u de komende periode nog dergelijke stremmingen?
De langdurige droogteperiode legt een aanzienlijk beslag op het operationele personeel van Rijkswaterstaat. Dit heeft, behalve de gedeeltelijke stremming van de sluizen Delden en Hengelo, één keer eerder tot een stremming geleid. De sluizen bij Hagestein zijn op 4 en 5 augustus van 8.00 t/m 20.00 uur bediend i.p.v. 6.00 uur t/m 22.00 uur. Hoewel we proberen het te voorkomen, kunnen we niet uitsluiten dat er in uitzonderlijke situaties een tekort ontstaat. Uiteraard stellen we dan alles in het werk om eventuele hinder te beperken en goed te communiceren met belanghebbenden.
Is het personeel dat de sluizen bedient uitwisselbaar met medewerkers die sluizen bedienen elders in Nederland? Zo ja, waarom heeft Rijkswaterstaat gekozen voor de stremming van de sluizen van Delden en Hengelo en niet voor de stremming van andere sluizen in Nederland? Welk afwegingskader is daarbij gebruikt?
Het personeel is in beperkte mate uitwisselbaar. Naast een algemene opleiding heeft een medewerker ook een object specifieke opleiding nodig. In belang van de veiligheid kunnen er alleen medewerkers ingezet worden die deze opleiding hebben afgerond en ervaring hebben met het bedienen van de betreffende sluis. Uiteraard is er in deze situatie gekeken naar de beschikbaarheid van medewerkers met de benodigde opleidingseisen.
De afweging is gemaakt om bediening van de sluis Eefde voorrang te geven op de bediening van de sluizen Delden/Hengelo en zo de hinder voor de scheepvaart te beperken.
Het bericht dat studenten psychisch bezwijken onder prestatiedruk |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het artikel «Studenten bezwijken psychisch onder prestatiedruk»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Zoals ik heb aangegeven in mijn beantwoording op eerdere vragen van het lid Futselaar naar aanleiding van het bericht «Leenstelsel en bindend studieadvies zorgen voor psychische klachten»2, daagt goed hoger onderwijs de student uit, maar wanneer de student te hoge of langdurige prestatiedruk ervaart, kan dit negatieve gevolgen hebben voor het welzijn van studenten en mogelijk ook voor het studieverloop. Preventie en tijdige interventie bij een te hoge of langdurige studiedruk acht ik daarom van groot belang. In mijn beleidsbrief Toegankelijkheid en kansengelijkheid in het hoger onderwijs, die u voor de begrotingsbehandeling van mij zult ontvangen, ga ik hierop uitgebreid in.
Erkent u dat de zorg om schulden op te bouwen door de afschaffing van de basisbeurs, een belangrijke oorzaak is van de psychische problemen die studenten ervaren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uit de Monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs 2016–20173 blijkt dat het aandeel studenten dat financiële problemen ervaart sinds 2012 is afgenomen. De invoering van het studievoorschot heeft hier geen verandering in gebracht. Wel blijkt uit de meest recente monitor van 20184 een lichte stijging van het aandeel studenten dat aangeeft financiële problemen te ervaren. Ik zal dit uiteraard blijven monitoren.
De oorzaak van psychische problemen onder studenten is daarentegen een opstapeling van factoren, zoals de eisen die studenten zichzelf opleggen, druk die zij ervaren door social media en de druk die het succesvol afronden van een opleiding met zich meebrengt. Ook het RIVM onderschrijft dit. Het is bovendien een brede, maatschappelijke opgave onder jongeren, niet enkel onder studenten.
Welke rol speelt de invoering van het schuldenstelsel volgens u bij de toename van het aantal studenten met psychische problemen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Bruins/Asante over goede en laagdrempelige psychische hulpverlening op iedere instelling?2
Ik heb samen met de Vereniging Hogescholen, de studentenbonden en experts een werkgroep studentenwelzijn in het leven geroepen. Deze werkgroep ontwikkelt een gezamenlijke aanpak. Deze gezamenlijke aanpak zal worden meegenomen in de beleidsbrief Toegankelijkheid en kansengelijkheid in het hoger onderwijs, die u voor de begrotingsbehandeling van mij zult ontvangen.
Wat gaat u verder doen om de prestatiedruk voor studenten te verminderen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe staat het met de opdracht aan het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek voor onderzoek naar o.a. kleinschalig onderwijs en het studentenwelzijn?
Tot 13 september aanstaande kunnen onderzoeksvoorstellen worden ingediend bij het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek. Eind 2018 zal dan bekend worden welke voorstellen gehonoreerd kunnen worden.
Bent u alsnog bereid grootschalig landelijke onderzoek te doen naar de prestatiedruk die studenten ervaren?
Naar aanleiding van de recente publicatie van het RIVM heeft er overleg plaatsgevonden tussen OCW en het RIVM. Naar aanleiding hiervan bezie ik in overleg met mijn collega van VWS of verder onderzoek opportuun is. Daarbij merk ik op dat ik de situatie van studenten hoe dan ook zal blijven monitoren en dat het thema prestatiedruk van studenten ook de aandacht heeft van de werkgroep Studentenwelzijn. Ook hebben universiteiten en hogescholen dit thema al op hun netvlies en ondernemen zij actie. De Universiteit Leiden en Universiteit Utrecht hebben beide een Taskforce Studentenwelzijn ingesteld. Ook is er aandacht bij ho-instellingen via bijvoorbeeld het actieplan Studentenwelzijn.
De voornemens omtrent landonteigening in Zuid-Afrika |
|
Helma Lodders (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zuid-Afrika: onzekerheid door plannen ANC voor landhervorming»?1
Ja, het kabinet is bekend met dit bericht op de nieuwssite van AGF.
Hebt u kennisgenomen van de genoemde verklaring van president Ramaphosa, waarin hij duidelijk maakte dat het Afrikaans Nationaal Congres (ANC) van mening is dat landonteigening zonder compensatie zowel wenselijk als constitutioneel mogelijk is? Hoe beoordeelt u de inhoud van deze toespraak?
Ja, er is kennisgenomen van deze verklaring. President Ramaphosa deelt in deze verklaring de conclusies van de uitvoerende commissie van het ANC. Deze commissie is in juli 2018 bijeengekomen om plannen voor banengroei, de economie, landhervormingen, goed bestuur en sociale ontwikkeling op te stellen, onderwerpen van essentieel belang voor het Zuid Afrikaanse transformatieproces. Zuid-Afrika kent een extreme ongelijkheid en het ANC zoekt naar mogelijkheden om deze te verminderen. President Ramaphosa geeft aan dat landonteigening zonder compensatie constitutioneel al mogelijk is, maar dat het doel van de voorgestelde wijziging in de Grondwet is om meer duidelijkheid te scheppen over de omstandigheden waaronder dit kan. Een parlementaire commissie is aangewezen om dit proces te leiden. Publieke consultaties zijn hiervoor een belangrijke bron van informatie.
In een ingezonden brief naar de Financial Times van 23 augustus 2018 noemt President Ramaphosa een aantal suggesties waarin landonteigening zonder compensaties mogelijk zou kunnen zijn: bijvoorbeeld ongebruikt land in rurale en urbane gebieden. In diezelfde brief benadrukt Ramaphosa nogmaals dat de eigendomsrechten in de Grondwet, inclusief het recht dat bezittingen niet arbitrair afgenomen mogen worden, in tact zullen blijven. Ook zegt hij dat het proces van landhervormingen niet ten nadele van economische groei of voedselproductie mag gaan.
Zoals eerder aangegeven bij de beantwoording van schriftelijke vragen gesteld door de leden Van Helvert en Geurts (CDA) is momenteel onvoldoende duidelijk hoe een door de Zuid-Afrikaanse regering voorgenomen onteigening eruit gaat zien. Met het voorgenomen amendement op de Grondwet zullen de voorwaarden voor landonteigening zonder compensatie gespecifieerd moeten worden. Dit zal het proces verduidelijken. Het kabinet blijft alle ontwikkelingen op de voet volgen, onder andere door het onderhouden van nauwe contacten met de Zuid-Afrikaanse autoriteiten.
Deelt u de zorgen over de mogelijkheid van onteigening van landbouwgronden zonder compensatie?
Het kabinet is bezorgd over de onrust die is ontstaan over de binnenlandse dialoog in Zuid-Afrika over onteigening van grond. Echter, Zuid Afrika heeft een stevige Grondwet en daarvan afgeleide wetten. Deze worden getoetst en toegepast door de rechterlijke instanties, die tot op heden hebben laten zien onafhankelijk te zijn van de politiek. De Zuid-Afrikaanse regering heeft bovendien een structureel overleg ingesteld met boerenorganisaties. Op dit moment wacht het kabinet de maatregelen van de Zuid-Afrikaanse regering daarom af.
Beschikt u over cijfers van het aantal «farm attacks» van de afgelopen jaren? Hoe beoordeelt u de preventie- en strafmaatregelen van de Zuid-Afrikaanse overheid hieromtrent?
Zoals eerder aangegeven in de antwoorden op schriftelijke vragen gesteld door de leden Van Helvert en Geurts (CDA) is het registreren en verzamelen van betrouwbare statistieken in algemene zin een uitdaging in Zuid-Afrika. Dat geldt ook voor cijfers over «farm attacks». Desondanks heeft de Zuid-Afrikaanse Minister van Politie de statistieken van de jaren 2012–2017 over «farm attacks and murders» op 5 mei 2018 gepubliceerd. Zoals ook eerder aangegeven, nam het aantal geregistreerde «farm attacks» vanaf 2013 af, maar in de afgelopen twee jaar weer toe (van 446 in 2015/2016 naar 478 in 2016/2017 en 561 in 2017/2018). Vergeleken met de statistieken van 2012/2013 (567 incidenten), is er geen sprake van een significante toename van het aantal «farm attacks» ten opzichte van 2017/2018 (561 incidenten). Op basis van deze gegevens concludeert het kabinet dat de gepubliceerde cijfers geen aanleiding geven tot nieuwe inzichten.
De omvang van gewelddadige criminaliteit, waaronder farm attacks, in Zuid-Afrika is zorgwekkend. De gevolgen van die criminaliteit worden door de gehele samenleving gevoeld. De ambassade bespreekt regelmatig het probleem van criminaliteit in zijn algemeenheid en speciaal ook de «farm attacks». De Zuid-Afrikaanse overheid neemt de strijd tegen criminaliteit, inclusief de preventie van «farm attacks» serieus. Zoals eerder aangegeven in de antwoorden van het kabinet op schriftelijke vragen van de SGP en het CDA heeft de Zuid-Afrikaanse politie heeft een speciale strategie opgesteld om «farm attacks» zoveel mogelijk te voorkomen2 3. De capaciteit van de politie is echter beperkt, ook omdat «farm attacks» vaak in afgelegen, rurale gebieden plaatsvinden.
Kunt u zich herinneren dat u mededeelde dat enkele Europese bedrijven in het kader van de landonteigeningsplannen «pas op de plaats maken»? Is dit aantal gegroeid? En zitten hier ook Nederlandse bedrijven bij?2
Het kabinet weet dat enkele Europese bedrijven «pas op de plaats maken». Bedrijven die actief zijn in Zuid Afrika kennen de politiek-economische context en het juridisch systeem van het land en wegen dit mee in hun beslissingen. Uit gesprekken die de ambassade heeft gevoerd met Nederlandse bedrijven blijkt in de afgelopen maand geen toename van uitstel van investeringsbeslissingen. De recente handelsmissies in de watersector en landbouwsector hebben juist geleid tot nieuwe investeringen. Zuid-Afrika biedt nog steeds goede kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven.
Kunt u, aangezien u eerder verklaarde dat de Nederlandse ambassade in Zuid-Afrika regelmatig gesprekken voert met het Nederlandse bedrijfsleven en de Zuid-Afrikaanse overheid over handels- en investeringskwesties, aangeven of deze gesprekken op verzoek of structureel plaatsvinden?3 Is de ambassade bereid en in staat om alle Nederlandse bedrijven met zorgen hierover actief of op verzoek voor te lichten over handels- en investeringskwesties?
De Nederlandse ambassade in Pretoria en het consulaat generaal in Kaapstad voeren zowel structureel als op verzoek gesprekken met Nederlandse bedrijven en investeerders. Dit gebeurt bijvoorbeeld tijdens bedrijfsbezoeken en handelsmissies, of speciaal daarvoor georganiseerde evenementen. De ambassade werkt hierbij ook samen met de Nederlands Zuid-Afrikaanse Kamer van Koophandel. De ambassade is voldoende toegerust om Nederlandse bedrijven actief, of op verzoek, voor te lichten over handels- en investeringskwesties.
Overleg met de Zuid-Afrikaanse overheid gebeurt structureel, op verzoek en bij gelegenheid. In 2015 werd een memorandum ondertekend door de Minister van Buitenlandse Zaken Koenders en de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken Mashabane waarin Nederland en Zuid-Afrika een samenwerkingscommissie opzetten (de Joint Commission of Cooperation – JCC). De JCC komt iedere twee jaar bijeen op ministerieel niveau. Tijdens deze bijeenkomsten staat de structurele samenwerking tussen Nederland en Zuid-Afrika op verschillende werkterreinen centraal, waaronder economie en politiek. De ambassade heeft een uitstekend netwerk binnen de overheid, politieke partijen, NGO’s en onderzoeksinstanties en bevraagt deze regelmatig over ontwikkelingen in het landhervormingsproces.
Kunt u zich herinneren dat u in antwoord op vragen van de VVD-fractie antwoordde dat de Zuid-Afrikaanse parlementaire onderzoekscommissie voor parlementaire zaken tot 11 september 2018 de tijd heeft gekregen om verslag te doen aan het parlement over de vraag of de Zuid-Afrikaanse Grondwet moet worden gewijzigd om landonteigening tegen te gaan? Heeft deze onderzoekscommissie reeds verslag uitgebracht? Zo nee, kunt u zodra dit verslag is uitgebracht, de uitkomsten, indien mogelijk in de beantwoording van deze vragen, met de Kamer delen?4
Ja. De onderzoekscommissie heeft nog geen verslag uitbracht.
Het kabinet zal, zodra dit verslag is uitgebracht, de uitkomsten bestuderen en met de Kamer delen.
Kunt u zich tevens herinneren dat u verklaarde dat het kabinet zich inzet voor de bescherming van de Zuid-Afrikaanse bevolking tegen criminaliteit?5 Kunt u toelichten uit welke inspanningen die inzet bestaat?
Ja. De Nederlandse ambassade in Zuid-Afrika blijft de criminaliteit en de toename daarvan in de dialoog met de Zuid-Afrikaanse politieke en ambtelijke autoriteiten en veiligheidsdiensten onder de aandacht brengen. Daarnaast financiert de ambassade programma’s die kwetsbare groepen (vrouwen, LHBTI) proberen te beschermen tegen geweld. Deze programma’s worden ondersteund vanuit het Mensenrechtenfonds.
Is het ANC nog steeds voornemens om uit het Internationaal Strafhof te treden? Zo ja, is de parlementaire procedure teneinde dit mogelijk te maken reeds in gang gezet? Blijft het kabinet in de tussentijd zorgen uiten over dit voornemen?
Het kabinet gaf in een eerder antwoord op schriftelijke vragen gesteld door de VVD-fractie aan dat het ANC zijn standpunt heeft bevestigd om uit het Internationaal Strafhof te treden. De parlementaire procedure om dit mogelijk te maken is echter nog niet in gang gezet. Uit informele gesprekken met vertegenwoordigers van de Zuid-Afrikaanse overheid blijkt dat de beslissing mogelijk wordt heroverwogen. Dit is enige tijd geleden ook publiekelijk bevestigd door de huidige Minister van Buitenlandse Zaken, Mrs. Lindiwe Sisulu. Naar verwachting zal de finale beslissing pas na de verkiezingen in 2019 worden genomen.
Het kabinet zal zich blijven inzetten voor het behouden en versterken van draagvlak voor het Internationaal Strafhof in Zuid-Afrika. Het kabinet zal de dialoog met Zuid-Afrika blijven voeren en daarbij het belang van het Internationaal Strafhof blijven onderstrepen.
Wanneer vindt het volgende topoverleg tussen de Europese Unie en Zuid-Afrika plaats? Kan dit overleg worden benut om de diverse zorgen van zowel de Nederlandse regering als van Europese en Nederlandse ondernemers in Zuid-Afrika onder de aandacht te brengen?
De volgende EU-Zuid-Afrika top zal plaatsvinden op 15 november 2018 in Brussel.
De, door Zuid-Afrika voorgestelde, onderwerpen; «investeringen en werkgelegenheid» en «handelsbevordering» zijn in de voorlopige agenda opgenomen.
Het kabinet zal dit overleg benutten om de diverse zorgen van zowel de Nederlandse regering als van Europese en Nederlandse ondernemers in Zuid-Afrika onder de aandacht te brengen.
Is het aantal asielaanvragen in Nederland van mensen met de Zuid-Afrikaanse nationaliteit de afgelopen maanden toegenomen? Kunt u dat vergelijken met de cijfers in andere Europese landen, Rusland en de Verenigde Staten?
In de eerste vijf maanden van 2018 hebben geen Zuid-Afrikanen in Nederland asiel aangevraagd (bron: zie https://ind.nl/en/Documents/AT_June_2018_Hoofdrapport.pdf). In 2017 hebben 12 Zuid-Afrikanen in Nederland asiel aangevraagd. In 2016 waren dat er 10.
Er zijn door andere landen geen signalen afgegeven dat asielaanvragen van mensen met de Zuid-Afrikaanse nationaliteit de afgelopen maanden zijn toegenomen. Exacte cijfers over aanvragen bij andere landen in de afgelopen maanden zijn bij ons niet bekend. In 2017 waren in de Europese Unie ongeveer 265 asielaanvragen van mensen met de Zuid-Afrikaanse nationaliteit, in 2016 waren dit er 210. In beide jaren behandelden Ierland en het VK het merendeel van deze aanvragen.
Het bericht dat de Koerden Nederlandse vrouwen naar IS-gebied terugsturen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Koerden stuurden Nederlandse vrouwen terug naar IS»1 en herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over het lot van Nederlandse IS-kinderen?2
Ja.
Kent ook u de signalen dat Koerden Nederlandse vrouwen en kinderen, die zij gevangen houden, terugsturen naar het gebied dat in handen is van IS? Zo ja, wat zijn die signalen? Zo nee, waarom kent u die signalen niet en een journalist wel?
Signalen over het terugbrengen van vrouwen en kinderen uit kampen in Noordoost-Syrië naar ISIS-gebied zijn vanuit meerdere kanalen tot mij gekomen, onder meer via familieleden van uitreizigers. Tot op heden kunnen deze berichten niet worden bevestigd.
Deelt u de mening het onwenselijk is dat Nederlandse vrouwen en kinderen teruggestuurd worden naar IS-gebied? Zo ja, waarom? Wat kunt of gaat u doen teneinde dit te voorkomen? Zo nee, bent u dan niet bang dat het leven van bijvoorbeeld onschuldige kinderen gevaar kan lopen?
Het is überhaupt onwenselijk dat kinderen zich in dergelijke situaties bevinden. Zoals ook aangegeven in de kabinetsreactie op het standpunt van de Kinderombudsman3 zie ik deze kinderen in de eerste plaats als slachtoffer van de door hun ouders gemaakte, gevaarlijke keuzes. In de belangenafweging worden naast de belangen van de kinderen, diplomatieke verhoudingen, de veiligheid van de betrokkene en nationale veiligheidsbelangen afgewogen. Deze afweging leidt ertoe dat het kabinet niet actief inzet op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun minderjarige kinderen uit Syrië en Irak. Daarbij is het bereik van de Nederlandse overheid in het buitenland en in crisisgebieden in het bijzonder beperkt. Zoals bekend heeft Nederland geen betrekkingen met de Syrische autoriteiten en is er geen diplomatieke vertegenwoordiging in Syrië om daar navraag te doen. Dit laat onverlet dat de situatie voortdurend wordt gemonitord en ik in gesprek blijf met internationale partners en non-gouvernementele organisaties.
Deelt u de mening dat als de Koerden deze vrouwen en kinderen naar een veilig gebied brengen dit het terughalen van hen zou vergemakkelijken? Zo ja, welke conclusie trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
Personen die zich melden op een Nederlandse post kunnen in beginsel onder begeleiding van de Koninklijke Marechaussee terugkeren naar Nederland. Nederland haalt uitreizigers niet terug uit de onveilige gebieden in Syrië en Irak. Op mijn verzoek is op ambtelijk niveau gesproken over de situatie in de regio met de Benelux-vertegenwoordiging van de Democratic Federation of Northern Syria in Den Haag. Bij deze gelegenheid zijn ook de internationale arrestatiebevelen overhandigd die tegen drie Nederlandse uitreizigsters zijn uitgevaardigd. Dit gebeurde begin juni en heeft tot op dit moment niet tot enige reactie van de Koerdische de facto autoriteiten geleid.
Bent u nog steeds van mening dat de Nederlandse regering geen actief beleid hoeft te voeren teneinde er voor te zorgen dat onschuldige kinderen uit Koerdisch of ander veilig gebied terug naar Nederland kunnen komen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen teneinde uw hardvochtig beleid aan te passen?
Zie antwoord vraag 3.
De verstikkingsdood van 1200 varkens nadat de ventilatie in hun volautomatische stal uitviel |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een onderzoek instelt naar de dood van zo’n 1.200 varkens, die door verstikking om het leven zijn gekomen nadat de ventilatie uitviel in de volautomatische stal waarin zij zich bevonden?1
Ja.
Is het waar dat de NVWA pas ontdekte dat dit gebeurd was nadat een journalist vragen stelde aan de NVWA over de dood van deze dieren?
De NVWA heeft voor het eerst kennis gekregen over deze situatie via een regionaal dagblad. De NVWA heeft niet op een andere wijze een melding ontvangen over deze situatie in Haaren. Er is voor de houder geen verplichting op basis van de Wet dieren om verstikking van varkens te melden bij de NVWA.
Is er een melding binnengekomen bij de NVWA over deze situatie in Haaren? Zo ja, door wie, wanneer is de melding gedaan en wat is ermee gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de varkenshouder de sterfte van 1.200 varkens had moeten melden bij de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) in het kader van de Regeling identificatie en registratie van dieren (I&R-regeling)?
In de Regeling identificatie en registratie van dieren is opgenomen dat een houder melding moet maken van de afvoer van dode varkens van zijn bedrijf.
Er is een melding gedaan door de houder. Vanuit het I&R-systeem gaat geen automatische signalering naar de NVWA. Bij het niet melden van kadavers kan de NVWA overgaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete, maar daar was hier geen sprake van.
Is dat daadwerkelijk gebeurd? Zo ja, kunt u toelichten waarom de NVWA van niks wist terwijl er wel signalen waren bij RVO.nl dat zich een situatie had voorgedaan die om toezicht door de NVWA vroeg? Zo nee, wat is de sanctie op het niet melden van een dergelijke (massale) sterfte van dieren bij RVO.nl?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat de varkenshouder de sterfte van 1.200 varkens had moeten melden bij de gemeente Haaren op basis van artikel 17, tweede lid, van de Wet milieubeheer, maar dat dit niet is gebeurd? Zo nee, hoe zit het dan?
Ik beschik niet over informatie of de houder zich onttrokken heeft aan een meldingsplicht aan de gemeente Haaren en over de bevindingen en de kwaliteit van de controles van de omgevingsdienst Brabant-Noord. Ook over het geval van Heeswijk-Dinther is het aan de betreffende omgevingsdienst of de betreffende gemeente om daar informatie over te verstrekken.
Welke sanctie staat er op het overtreden van deze meldplicht?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft de betreffende varkenshouder zich vaker onttrokken aan de meldingsplicht? Welk gevolg is of wordt daar toen en nu aan gegeven?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat de Omgevingsdienst Brabant-Noord de stallen in maart van dit jaar nog heeft gecontroleerd en begin juli een hercontrole heeft gedaan, maar niets heeft opgemerkt aan de ventilatiesystemen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zegt dat volgens u over de kwaliteit van die controles dan wel over de (on)mogelijkheid om dergelijke automatische ventilatiesystemen daadwerkelijk op hun deugdelijkheid te kunnen beoordelen?
Zie antwoord vraag 6.
Wie is er verantwoordelijk voor het toezicht en de controle op de technische systemen in de veehouderij?
In het Besluit houders van dieren is opgenomen dat in het geval dieren afhankelijk zijn van kunstmatige ventilatie, dit ventilatiesysteem voorzien moet zijn van een passend noodsysteem waarmee voldoende verse lucht kan worden aangevoerd om de gezondheid en het welzijn van het dier te waarborgen als het hoofdsysteem uitvalt. Als het ventilatiesysteem uitvalt, moet een alarmsysteem in werking treden, dat regelmatig wordt getest. Dit is de verantwoordelijkheid van de veehouder, net als het technisch onderhoud van de systemen. De NVWA houdt toezicht op de aanwezigheid van deze voorzieningen en dat de voorziening werkt.
Waarom stelde de NVWA in een eerder geval van verstikkingsdood door het uitvallen van de ventilatie (in Heeswijk-Dinther) dat er voor de NVWA geen taak ligt bij technische mankementen, terwijl het nu wel de NVWA is die onderzoek instelt en kennelijk niet de Omgevingsdienst?2
In verband met het grote aantal dieren wat bij dit geval is betrokken heeft de de NVWA onderzocht wat er is misgegaan en of het incident verwijtbaar is. Daarbij heeft de NVWA onder andere gecontroleerd op het aanwezig zijn van een noodsysteem en alarminstallatie.
Hebben de betreffende Omgevingsdienst of de betreffende gemeente in het geval van Heeswijk-Dinther destijds onderzoek gedaan naar het incident of anderszins actie ondernomen? Zo ja, wat waren de resultaten daarvan? Zo nee, hoe beoordeelt u het achterwege blijven van onderzoek als weerloze dieren een verstikkingsdood zijn gestorven door technische mankementen aan het systeem waar de varkenshouderij op draait?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer verwacht de NVWA haar onderzoek af te ronden? Kunt u toezeggen dat u de Kamer informeert over de uitkomsten?
De NVWA heeft het onderzoek inmiddels afgerond. Aan uw Kamer kan ik op basis hiervan het volgende melden. De stal waarin de dode varkens zijn aangetroffen betrof een stal met geautomatiseerde voeder- en ventilatiesystemen. De veehouder heeft aan de NVWA verklaard dat er ’s nachts een alarm is afgegaan. Hierop is hij naar de stal gegaan, maar kon daar niets vinden wat het alarm had doen afgaan. De volgende ochtend is hij wederom naar de stal gegaan en heeft een ronde gemaakt. Enkele uren later heeft hij weer een alarm ontvangen. Toen hij daarop in de stal kwam bleek de ventilatie te zijn uitgevallen en de varkens dood te zijn. Op het moment van inspectie zijn geen omissies aangetroffen met betrekking tot een werkend nood- en alarmsysteem voor de ventilatie.
Kunt u bevestigen dat de stal waarin 1.200 varkens zijn gestikt een volledig geautomatiseerde stal betreft, wat betekent dat het vetmesten van de dieren geschiedt via machines die zó zijn ingesteld dat er op gezette tijden brijvoer dan wel automatisch droogvoer wordt verstrekt en dat ook de watervoorziening en luchtventilatie volledig zijn geautomatiseerd?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u bevestigen dat deze volautomatische systemen de gangbare manier zijn waarop biggen in Nederland worden vetgemest tot ze het gewicht hebben bereikt waarop ze worden geslacht?
Ja. In de meeste stallen maakt de varkenshouder gebruik van ondersteuning voor het houden van varkens door geautomatiseerde processen voor een optimaal stalklimaat en voor verstrekken van voer en drinkwater.
Hoeveel van deze volautomatische vleesvarkenstallen telt Nederland, zowel in absolute aantallen als in percentage van het totaal aantal stallen voor vleesvarkens?
Op 1 april 2017 (CBS Landbouwtelling) waren er 3550 bedrijven waar 5,6 miljoen vleesvarkens werden gehouden. Per bedrijf kunnen er meerdere stallen aanwezig zijn. Het is niet bekend hoeveel vleesvarkensstallen er in totaal zijn in Nederland. Jaarlijks worden in totaal circa 15 miljoen vleesvarkens gehouden. Het is niet bekend hoeveel volautomatische vleesvarkensstallen er zijn in Nederland. Een inschatting is dat meer dan 90% van de vleesvarkens in volautomatische stallen wordt gehouden.
Hoeveel biggen komen jaarlijks in Nederland in volautomatische stallen terecht, zowel in absolute aantallen als in percentage van het totaal aantal biggen dat in Nederland wordt vetgemest voor de slacht?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u zich voorstellen dat veel mensen volautomatisch machinaal voeren en drenken niet precies hetzelfde vinden als verzorging van dieren? Wat vindt u zelf?
Ik kan mij voorstellen dat veel mensen volautomatisch machinaal voeren en drenken niet precies hetzelfde vinden als verzorging van dieren. De goede verzorging van dieren dient het uitgangspunt te zijn, en kan niet geheel vervangen worden door volautomatische systemen. De systemen voor voeren en drenken zijn ter ondersteuning van een goede verzorging, maar mogen nooit de verzorging geheel overnemen.
Kunt u bevestigen dat varkenshouders zelf mogen weten of en hoe vaak ze de stal in gaan (of mensen sturen die ze daarvoor hebben ingehuurd) om te controleren of de voer-, water- en ventilatiesystemen nog wel werken en om te bezien hoe het met de dieren gaat?
De zorg voor de dieren ligt bij de varkenshouder. In het besluit houders van dieren is opgenomen dat de varkens ten minste eenmaal per dag gecontroleerd moeten worden Een vereiste is dat de geautomatiseerde klimaat systemen zijn uitgerust met een alarmsysteem zodat snel kan worden ingegrepen bij storingen.
Is het waar dat fysieke controle van de geautomatiseerde voer-, water- en ventilatiesystemen, evenals de toestand van de dieren zelf, met name op bedrijven waar de varkenshouder zelf niet woont, zomaar dagen of zelfs langer kan uitblijven? Zo nee, sluit u dat uit?
Zie antwoord vraag 20.
Gaat de NVWA in haar onderzoek de vraag opnemen wat bij deze betreffende stal de frequentie en de routine was qua fysieke controles, evenals eventuele afwijkingen van die frequentie en routine? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van de NVWA heeft zich gericht op het voldoen aan de wettelijke bepalingen met betrekking tot het welzijn van bedrijfsmatig gehouden varkens, dus ook ten aanzien van voorgeschreven fysieke controles. Daarbij zijn geen afwijkingen geconstateerd.
Kunt u bevestigen dat dieren die worden vetgemest in volautomatische stallen al snel in de problemen komen als de ventilatie uitvalt, omdat binnen de kortste keren de hoeveelheid CO2 in de stal toeneemt en er geen verse zuurstof binnenkomt?
Uitval van de ventilatie kan, afhankelijk van de binnen- en buitentemperatuur, snel leiden tot problemen voor de varkens.
Kunt u bevestigen dat de dieren na het uitvallen van de ventilatie binnen enkele uren zijn gestikt, maar waarschijnlijk nog sneller?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u bevestigen dat de stal wel voldeed aan de vigerende voorschriften ten aanzien van luchtventilatie en dat die voorschriften toch niet hebben kunnen voorkomen dat 1.200 varkens een gruwelijke verstikkingsdood zijn gestorven?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u uiteenzetten wat de voorschriften precies zijn ten aanzien van volledig geautomatiseerde ventilatiesystemen?
Zie antwoord vraag 11.
Erkent u dat gebruikelijke intervallen voor fysieke controle (een of twee keer per dag) in volledig geautomatiseerde stallen het risico op verstikking van de dieren niet ondervangt, gelet op het snelle intreden van de dood?
Het minimaal eenmaal per dag controleren van de dieren, gekoppeld aan de verplichting van een alarmsysteem in de klimaatbeheersingssystemen, zorgt ervoor dat de risico’s op verstikking van de dieren minimaal zijn. Varkenshouders hebben hier zowel voor de zorg voor hun dieren als vanwege de economische gevolgen, groot belang bij.
Hoeveel biggen/varkens sterven in Nederland jaarlijks in hun stal? Kunt u in uw antwoord een uitsplitsing maken naar de doodsoorzaak van de betreffende dieren?
De volgende gegevens over 2017 zijn beschikbaar vanuit I&R varkens over het aantal dode varkens dat gemeld is. Het betreft de opgave van 5.389.606 biggen, 140 fokberen, 11.494 slachtzeugen en slachtbiggen, 440.762 vleesvarkens en 61.677 zeugen en fokgelten. Er is geen informatie over de uitsplitsing naar de doodsoorzaak.
Is het waar dat de oorzaak van de dood van een dier in de veehouderij alleen bij de NVWA gemeld hoeft te worden als dat een besmettelijke ziekte betreft? Zo nee, hoe zit het dan?
Voor bepaalde besmettelijke dierziekten, zoals bijvoorbeeld klassieke varkenspest en de ziekte van Aujeszky, bestaat er een wettelijke plicht om een verdenking van het aanwezig zijn van die ziekte te melden bij de NVWA. Deze melding moet door de houder van de dieren, de dierenarts of een onderzoekslaboratorium gedaan worden. Sommige van deze aangifteplichtige dierziekten kunnen tot gevolg hebben dat er dieren sterven. Sterfte van dieren kan daarom wel aanleiding zijn om melding te doen van een verdenking van het aanwezig zijn van een aangifteplichtige dierziekte. Bij de dood van een dier is vaak geen sprake van een verdenking van het aanwezig zijn van een bepaalde aangifteplichtige dierziekte en dan is men dus niet verplicht een melding te doen.
Erkent u dat de NVWA geen goed of compleet zicht kan hebben op het welzijn van dieren in de Nederlandse veehouderij als niet hoeft worden gemeld hoeveel dieren er in hun stal zijn doodgegaan en wat de oorzaak was van hun dood?
De NVWA voert jaarlijks risicogebaseerde controles uit op de dierwelzijnsregelgeving en treedt zo nodig op. Zie ook mijn brief van 17 april 2018 «Verzoek vaste commissie over beelden Varkens in Nood» waarin wordt ingegaan op handhaving door de NVWA (Kamerstuk 28 286, nr.972).
Wat gaat u doen om meer zicht te krijgen op de oorzaken van de dood van dieren in de Nederlandse veehouderij, anders dan dood door slacht?
In de beleidsbrief Dierenwelzijn van 4 oktober (Kamerstuk 28 286, nr. 941) heb ik aangegeven me in te zetten voor de zorg van jonge dieren. De hoge sterfte onder jonge dieren, zowel bij de geboorte als in de eerste levensmaanden is reden tot zorg.
Deelt u de mening dat de verstikkingsdood van dieren in de veehouderij moet worden voorkomen? Zo ja, welke veranderingen gaat u doorvoeren om te voorkomen dat dit nog een keer kan gebeuren? Zo nee, waarom niet?
De verstikkingsdood van dieren is afschuwelijk en moet voorkomen worden. De verantwoordelijkheid ligt bij de veehouders om zelf de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen om tragische incidenten zoals deze te voorkomen. Daarop wordt toegezien door de omgevingsdiensten en de NVWA. Ik zal dit punt ook agenderen in het overleg met de varkenssector.
Gerepareerde scheuren die niet bestand zijn tegen nieuwe bevingen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gerepareerde scheuren zijn niet bestand tegen nieuwe bevingen»?1
Ja.
Klopt het dat gerepareerde scheuren niet bestand zijn tegen nieuwe aardbevingen?
Na herstel van schade is helaas niet uit te sluiten dat bij nieuwe aardbevingen nieuwe schade ontstaat op dezelfde plek in een woning of elders in de woning. Dit is verschrikkelijk vervelend. Ik realiseer me dat het herstellen van schade aan een woning als gevolg van de aardbevingen ingrijpt op het dagelijks leven van de bewoners. Ook kost het opnemen van de schade en het herstel ervan tijd die bewoners ook aan andere zaken hadden kunnen besteden. Mede om die reden zijn in de schadeafhandelingsprocedure financiële compensatiemogelijkheden opgenomen voor de gevolgkosten van de schadeprocedure.
Betekent dit dat mensen die bouwvakkers over de vloer hebben gehad en waar schade is hersteld, straks weer dezelfde ellende moeten doormaken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt dit voor? Wilt u proberen dit in de toekomst zoveel mogelijk te beperken, zodat de overlast voor Groningers die al met zoveel ellende kampen zoveel mogelijk wordt beperkt?
Uit het onderzoek dat TNO heeft uitgevoerd naar aanleiding van beving bij Zeerijp op 8 januari 2018, blijkt dat bij 39 van de 476 gerepareerde scheuren opnieuw schades naar voren komen. Dit komt overeen met ruim 8% van het aantal onderzochte gerepareerde scheuren als gevolg deze specifieke beving.
De beste manier om schade te voorkomen is het verminderen van het aantal en de kracht van de bevingen, door verlaging van de gaswinning. Dit was, samen met de veiligheid, een belangrijke reden voor het besluit van het kabinet om de gaswinning in Groningen zo snel als mogelijk volledig af te bouwen (Kamerstuk 33 529, nr. 457).
Uit de analyses en berekeningen van de effecten van dit besluit, die onder coördinatie van de Mijnraad zijn uitgevoerd, komt de verwachting naar voren dat dit besluit inderdaad zal leiden tot een vermindering van het aantal en de kracht van voorkomende bevingen (Kamerstuk 33 529, nrs. 498 en 502).
Het doorlopen van een schadeprocedure bij NAM en het Centrum Veilig Wonen werd door mensen als belastend ervaren. Dit was een belangrijke reden om tot een publieke schadeafhandelingsprocedure te komen. Het wetsvoorstel om deze publieke schadeafhandeling wettelijk te verankeren zal begin 2019 voor behandeling aan uw Kamer worden aangeboden.
Heeft u inzicht in de degelijkheid waarmee schadeherstel plaatsvond in het verleden en nu? Wat is bijvoorbeeld de effectiviteit geweest van het veelvuldig aanbrengen van wokkels in de beginjaren, heeft dat geholpen?
Met behulp van wokkels worden constructies plaatselijk versterkt. Voor zover bekend bij NAM is er geen systematisch onderzoek verricht naar de effectiviteit van herstelmethodieken, ook niet voor herstelmethodieken met behulp van wokkels. Ook in het onderzoek van TNO is niet specifiek gekeken of op de plekken waar scheuren opnieuw zijn opgetreden, wokkels waren gebruikt. NAM laat weten dat het gebruik van wokkels een breed toegepaste herstelmethodiek is en algemeen geaccepteerd in de wereld van herstelbouw.
Waarom worden de onderzoeken niet direct openbaar gemaakt? Krijgt de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) nog de mogelijkheid invloed uit te oefenen op de uiteindelijke onderzoeksresultaten van de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO)?
TNO heeft dit onderzoek destijds uitgevoerd in opdracht van NAM. NAM heeft het onderzoeksrapport vervolgens op haar website gepubliceerd2. Ik had als Minister van Economische Zaken en Klimaat geen rol in de opdrachtgever-opdrachtnemersrelatie tussen NAM en TNO.
In de toekomst is de overheidsrol nadrukkelijker: zoals bekend werk ik aan een publiekrechtelijke inrichting van schadevergoeding, -herstel en versterking.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de onderzoeksresultaten zo snel mogelijk openbaar worden gemaakt, zodat de Kamer en alle Groningers deze kunnen inzien en lezen?
Zie antwoord vraag 6.
De inspectie van gevaarlijk roestvrijstaal (RVS) in zwembaden. |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht Veiligheidsinspecties in zwembaden nog altijd onvoldoende?1
Ja.
Kunt u, aanvullend op uw schrijven van januari 20182, een nieuw overzicht geven van het aantal zwembaden dat voldoet aan de regelgeving omtrent RVS in zwembaden?
Zoals ik mijn brief van 5 januari 2018 heb gemeld, acht ik het toezicht op de nog resterende werkzaamheden met betrekking tot het afronden van de onderzoeksplicht voldoende geborgd met het eerstelijns toezicht door gemeenten en het aanvullend interbestuurlijke toezicht door provincies. De gemeenteraden kunnen hun College van burgemeester en Wethouders (B en W) aanspreken op het uitvoeren en afronden van de controles, opdat uiteindelijk alle eigenaren van zwembaden hun verantwoordelijkheid hebben genomen en ieder zwembad voldoet.
Hoeveel provincies hebben op dit moment gevolg gegeven aan uw verzoek om gemeenten te wijzen op hun verantwoordelijkheid bij nalatigheid inzake de naleving van de onderzoeksplicht? Hoeveel niet, en welke zijn dat?
Naar aanleiding van uw vraag heb ik navraag gedaan bij de provincies. Alle provincies hebben laten weten opvolging te hebben gegeven aan mijn verzoek. Ik merk daarbij op dat de provincies beleidsvrijheid hebben bij de invulling van hun interbestuurlijke toezicht op gemeenten. Provinciale staten kunnen hun gedeputeerde staten aanspreken over het interbestuurlijke toezicht op gemeenten.
Is het waar dat twee sets regels, waar zwembaden nu aan moeten voldoen, te weten het bouwbesluit en de praktijkrichtlijn (NPR 9200), niet overeenkomen? Zo ja, kunnen deze twee sets regels met elkaar in overeenstemming worden gebracht en, zo ja, hoe?
De onderzoeksplicht bij zwembaden staat in artikel 5.12 van de Regeling Bouwbesluit 2012 (Staatscourant jaargang 2016, nr. 33491). In dit artikel 5.12 is vastgelegd welke RVS-soorten niet resistent zijn tegen chloorlucht, alsmede de plaatsen in een overdekt zwembad waar deze RVS-soorten niet meer mogen voorkomen. De beschrijving hiervan komt overeen met wat hierover is opgenomen in de Nederlandse praktijkrichtlijn (NPR) 9200:2015 «Metalen ophangconstructies en bevestigingsmiddelen in zwembaden».
De NPR 9200, een privaatrechtelijk document, geeft ook richtlijnen voor de periodieke controle van andere materialen dan de niet-resistent RVS-soorten. De controle van deze materialen maakt geen onderdeel uit van de onderzoeksplicht. De onderzoeksplicht beperkt zich tot de niet-resistente RVS-soorten, waarbij in verleden ongevallen hebben plaatsgevonden. De onderzoeksplicht is een verbijzondering van de algemene zorgplicht uit de Woningwet (artikel 1a) voor de aanpak van evident onveilige situaties in bepaalde gebouwen. Op grond van de algemene zorgplicht moet een zwembadeigenaar ook van andere materialen zorg voor dragen dat deze veilig zijn. Een zwembadeigenaar kan hierbij gebruik maken van deze NPR.
Hoe kunnen we er voor zorgen dat mensen met een gerust hart met hun kinderen naar een zwembad kunnen gaan?
Het is primair aan de zwembadeigenaren om hiervoor te zorgen. Zij zijn verantwoordelijk dat de zwembaden voldoen aan alle wettelijke verplichtingen. Gemeenten houden toezicht op het uitvoeren van deze wettelijke taak. De gemeenteraden kunnen hun colleges van B en W aanspreken of de zwembaden in hun gemeente inmiddels volledig voldoen aan de onderzoeksplicht. Daarnaast kunnen de provincies als interbestuurlijk toezichthouder richting gemeenten actie ondernemen. Uiteindelijk zal een lokale aanpak door eigenaren en toezichthouder er voor moeten zorgen dat ieder zwembad aan alle wettelijke verplichtingen voldoet.
Het bericht dat er meer afval naar de stortplaats verdwijnt. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meer afval verdwijnt naar de stortplaats»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er dit jaar al, voor het storten van 130.000 ton meer afval, een vergunning is verleend dan in dezelfde periode vorig jaar? Zo nee, waarom niet?
Ja. Mijn beleid is erop gericht om het afval dat gestort moet worden tot een minimum te beperken. Er wordt uitsluitend afval gestort waarvoor op dit moment geen andere verwerkingsmogelijkheid bestaat. Overigens herken ik de cijfers die het Financieele Dagblad weergeeft niet. De afgegeven ontheffingen laten in de eerste zes maanden van 2018 geen toename zien van 130 kton in vergelijking met 2017. Rijkswaterstaat heeft berekend dat het gaat om een toename van ongeveer 30 kton.
Deelt u de mening dat de grootschalige toename van afvalstort indruist tegen uw voornemen om geen nieuwe stortplaatsen meer te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het betreft hier storten op bestaande stortplaatsen en binnen bestaande capaciteit.
Hoe kan het volgens u dat er een overaanbod aan afval is (zo ligt er nog circa 600.000 ton afval te wachten op verbranding)? Deelt u de mening van de afvalbedrijven dat dit deels komt doordat huishoudens minder recyclen dan gehoopt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe komt het dat de huishoudens minder recyclen?
De toename van de hoeveelheid afval heeft verschillende redenen. De belangrijkste reden is de economische ontwikkeling die ervoor zorgt dat er ook meer afval is. De 600 kton afval, die tijdelijk ligt opgeslagen, wacht op verbranding en is daarmee geen onderdeel van de totale hoeveelheid afval die wordt gestort. De reden voor de tijdelijke opslag is dat de hoeveelheid afval en de verwerkingscapaciteit kunnen fluctueren, en dit moet kunnen worden opgevangen. De huidige buffer van 600 kton betreft ongeveer 7,5% van de totaal beschikbare verbrandingscapaciteit.
Ik onderschrijf dat de hoeveelheid afval van huishoudens de komende jaren nog verder kan en moet afnemen. Momenteel ondersteun en stimuleer ik via het Uitvoeringsprogramma VANG-Huishoudelijk Afval – samen met de NVRD – gemeenten om de inzameling van huishoudelijk afval zo in te richten dat burgers maximaal gemotiveerd worden hun afval te scheiden. In de kabinetsreactie op de Transitieagenda’s2 zijn verdere acties opgenomen die een bijdrage zullen leveren aan verlaging van de hoeveelheid (huishoudelijk) restafval.
Kunt u het antwoord van vraag 4 onderbouwen met cijfers? Zo nee, waarom niet?
In de CBS-statistieken voor 2017 wordt aangegeven dat het percentage gescheiden huishoudelijk afval 57% bedroeg. Sinds 2012 (51%) is er sprake van een gestage stijging.
Bent u voornemens uw beleid aan te scherpen ten behoeve van meer en betere recycling van afval? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Er zijn al veel acties in gang gezet in het kader van het Rijksbrede programma Circulaire Economie. De inzet van het kabinet zal worden aangevuld met de acties uit de Transitieagenda Consumptiegoederen. Het kabinet gaat graag met de betrokken partijen aan de slag met de uitvoering. In de Kabinetsreactie op de transitieagenda’s zijn meerdere maatregelen opgenomen om het storten en verbranden van afval te ontmoedigen, waaronder een verhoging van de afvalstoffenbelasting op storten en verbranden.
Bent u voornemens de recycling door huishoudens extra te stimuleren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Tzorg dat gedurende de zomerperiode het aantal uren huishoudelijke verzorging halveert |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op Tzorg, dat gedurende de zomerperiode in tenminste Breda, het aantal uren huishoudelijke hulp halveert?
Van het eenzijdig (tijdelijk) terugbrengen van de omvang van de ondersteuning, met als gevolg dat deze niet langer als passend kan worden aangemerkt, mag geen sprake zijn.
Een ieder die daarop is aangewezen, dient de zorg en ondersteuning te krijgen die passend is. Dit stevig in de wet verankerde uitgangspunt geldt voor het gehele jaar, dus ook in de zomerperiode. Gemeenten zijn op basis van de Wmo 2015 verantwoordelijk om zorg te dragen voor de maatschappelijke ondersteuning van hun inwoners ter bevordering van hun zelfredzaamheid en participatie. Het gemeentebestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit, waaronder te rekenen de continuïteit van de voorzieningen. Deze kwaliteitseisen dienen adequaat te worden doorvertaald in afspraken met de betrokken aanbieders. Het is primair aan de gemeenteraad om het college van burgemeester en wethouders te controleren op de adequate uitvoering van de wet en het gemeentelijk beleid.
Ik vind het daarbij erg belangrijk dat de communicatie met cliënten over hun ondersteuning in de zomerperiode zorgvuldig verloopt. Het komt voor dat cliënten zelf aangeven geen vervanging te wensen tijden de vakantie van hun vaste hulp. Deze wens wordt als regel gerespecteerd. Daar waar dit niet zo is dient sprake te zijn van een goede afstemming over vervanging. Gemeenten kunnen in een goed gesprek met cliënten een beroep doen op hun flexibiliteit en afspreken dat er een vervangende hulp wordt ingezet en/of dat de ondersteuning tijdelijk op een ander moment wordt geboden.
Met het oog op de door u gestelde vraag heb ik contact opgenomen met de gemeente Breda. De gemeente heeft mij desgevraagd laten weten het signaal van de cliënten en medewerkers van Tzorg uit het artikel van de omroep Brabant zeer serieus te nemen. Er zijn over dit bericht ook vragen aan het college van B&W gesteld door de gemeenteraad van Breda. In de begeleidende tekst bij het antwoord op de raadsvragen geeft het college aan dat voor hun ook voorop staat dat de cliënten de zorg en ondersteuning moeten ontvangen die zij nodig hebben, ook in de zomermaanden. Het college stelt in haar beantwoording dat de suggestie in de berichtgeving, dat het aantal uren huishoudelijke hulp in de zomerperiode gehalveerd zou zijn, feitelijk onjuist is. Tzorg zou in alle gevallen getracht hebben de zorg te continueren op de vastgestelde momenten. Bij 130 van de 1140 cliënten is het voorgekomen dat een enkel zorgmoment niet heeft plaatsgevonden. Bij 23 cliënten zou Tzorg er niet in geslaagd zijn om vooraf het goede gesprek over de ondersteuning tijdens de zomerperiode te voeren. Tzorg zou in alle gevallen bij deze cliënten en de betrokken vaste hulpen hebben getoetst of het resultaat (schoon huis) behaald wordt.
Specifiek met het oog op de zomerperiode vinden voorafgaand extra overleggen plaats gericht op de continuïteit van de zorg en ondersteuning aan huis. Ondanks alle inspanningen, is gebleken dat de communicatie over de inzet tijdens de zomerperiode met cliënten niet altijd goed is verlopen. Daarom is er door de gemeente Breda een overleg ingepland met de gecontracteerde aanbieders op welke manier de gewenste vorm van proactieve communicatie kan worden gewaarborgd. In de beantwoording geeft het college verder aan dat Tzorg en andere zorgaanbieders in Breda kampen met de gevolgen van de arbeidsmarktkrapte. Om het arbeidsmarktprobleem aan te pakken is in de regio van Breda onlangs een Zorgpact gesloten.
Op grond van mij door de gemeente Breda aangereikte informatie en de beantwoording door het college van de vragen van de gemeenteraad concludeer ik dat het gewenste gesprek over de uitvoering van de Wmo 2015 op lokaal niveau op dit moment op een goede manier plaats vindt.
Is het voor u acceptabel dat cliënten gedurende de zomerperiode niet het aantal uren huishoudelijke hulp krijgen waar zij recht op hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid uit te zoeken of Tzorg, landelijk actief in circa 300 gemeenten, ook in andere plaatsen dan Breda uren huishoudelijke zorg heeft geschrapt in de zomerperiode?
Ik zie geen aanleiding om hiertoe zelf landelijk onderzoek te doen.
Het is daarnaast de verantwoordelijkheid van de gemeente om in te staan voor de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning, inclusief de continuïteit van voorzieningen tijdens de zomerperiode. Het is primair aan de gemeenteraad om het college van burgemeester en wethouders te controleren op de adequate uitvoering van de wet en het gemeentelijk beleid.
Zijn er ook andere thuiszorgorganisaties die in deze en voorgaande zomerperiodes hebben geschrapt in het aantal uren huishoudelijke hulp of verzorging?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een inschatting maken hoeveel thuiszorgorganisaties onterecht belastinggeld hebben ontvangen voor niet geleverde huishoudelijke hulp of verzorging in de zomerperiode?
Het is de verantwoordelijkheid van individuele gemeenten om toe te zien op een goede naleving van gemaakte afspraken over levering van huishoudelijke hulp of verzorging door de betrokken aanbieders. Het is daarbij aan de gemeenten om in gesprek te gaan met de aanbieder indien zij tot de conclusie komen dat de contractuele afspraken niet of niet in voldoende mate zouden worden nagekomen.
Bent u ook van mening dat indien huishoudelijke hulp of verzorging niet is geleverd in de zomerperiode, gemeenten dit geld ook terug moeten eisen van de thuiszorgorganisaties?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid gemeenten erop aan te spreken meer oog te hebben voor de huishoudelijke hulp of verzorging die mensen ontvangen in de zomerperiode? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de vragen 1 en 2. Ik heb geen aanleiding om de veronderstellen dat onhelderheid bestaat over de wettelijke opdracht oor gemeenten. Dit doet niets af aan het grote belang van continuïteit van (passende) zorg en ondersteuning, ook tijdens de zomerperiode.
Hoe gaat u er voor zorgen dat in de toekomst mensen met recht op huishoudelijke hulp of verzorging, die ook gedurende de zomerperiode ontvangen?
Zie antwoord vraag 7.
De veiligheid op rangeerterrein Kijfhoek in Zwijndrecht |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u het bericht gelezen dat de veiligheid in Kijfhoek structureel in gevaar is?1
Ja.
Bent u ook geschrokken van de conclusie uit het genoemde bericht dat veiligheidsinstructies bij groot onderhoud niet worden nageleefd en dat treindienstleiders de verantwoordelijken daar niet op aanspreken?
De geconstateerde feiten zijn ernstig. Ik neem deze zaak daarom heel serieus. Mijn ministerie heeft hier afgelopen periode op verschillende niveaus uitvoerig contact over gehad met ProRail, en daarin zijn zorgen geuit. Aan de zijde van ProRail is deze zorg erkend. Voorts staan wij ook in nauw contact met de ILT over hun bevindingen.
Daarnaast heb ik persoonlijk over deze situatie contact gehad met de burgemeesters van Zwijndrecht en Barendrecht.
Wat is uw visie op de conclusie van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) dat ProRail bij werkzaamheden voorrang geeft aan het rangeren boven veiligheid?
De ILT stelt in haar brief dat ProRail prioriteit gaf aan het heuvelproces ten opzichte van het uitvoeren van geplande werkzaamheden Dat kan veroorzaken dat de werkzaamheden onder tijdsdruk moeten worden uitgevoerd en dat kan een onveilige situatie tot gevolg hebben. De ILT heeft dit tijdens haar inspectie op Kijfhoek geconstateerd en in een brief aan de directies van ProRail en de onderhoudsaannemer gemeld. Deze incidenten zijn onder andere het gevolg van menselijke fouten tijdens het uitvoeren van werkzaamheden. Ik onderschrijf de analyse van de ILT en ik deel de opvatting dat dergelijke incidenten voorkomen moeten worden. De directie van ProRail heeft direct na de incidenten zelf maatregelen getroffen en werkt volledig mee aan de maatregelen van de ILT om dit soort incidenten in de toekomst niet meer te kunnen laten plaatsvinden.
Was het u bekend dat de veiligheid op Kijfhoek in deze ernstige mate in het geding is? Zo ja, sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt bij veiligheidsincidenten altijd door de ILT en ProRail geïnformeerd. Op 15 juni, 15 juli en 18 juli hebben zich incidenten voorgedaan waarbij is afgeweken van veiligheidsvoorschriften. ProRail heeft de feitenrapporten van deze incidenten met het ministerie gedeeld.
De ILT stelt dat deze incidenten het gevolg waren van structurele gebreken in de organisatie van werkzaamheden waardoor menselijke fouten zijn gemaakt.
ProRail heeft direct na deze incidenten zelf beheersmaatregelen ingesteld zoals het aanscherpen van procedures en het aanstellen van een manager die integraal verantwoordelijk is voor de veiligheid. Daarnaast heeft de ILT verscherpt toezicht ingesteld met betrekking tot de onderhoudswerkzaamheden aan de spoorweginfrastructuur in verband met bijvoorbeeld storingsherstel. Dit betekent dat de ILT een 100% controle uitvoert van de uitvoering van de onderhoudswerkzaamheden en nauwgezet de door ProRail aan te brengen structurele verbeteringen beoordeelt. De ILT is tevens nauw betrokken bij de door ProRail uit te voeren risicoanalyse en de afweging om de werkzaamheden weer op te starten.
Deelt u de conclusie, dat het onacceptabel is dat de onveiligheid al zeer veel jaren voortduurt?1
Er is geen sprake van een al jaren voortdurende onveiligheid op Kijfhoek. In uw vraag refereert u aan een onderzoek uit 2011 door de toenmalige Inspectie Verkeer en Waterstaat naar informatie-uitwisseling met betrekking tot gevaarlijke stoffen. Een aantal vervoerders is destijds beboet omdat zij onvoldoende duidelijk hadden gemaakt welke lading vervoerd werd. Sindsdien zijn hier gericht maatregelen voor getroffen. Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd4dat inmiddels circa 92% van de wagons met gevaarlijke stoffen op emplacementen correct is geregistreerd, en heb ik aangegeven welke acties in gang zijn gezet om de registratie volledig te kunnen automatiseren
De incidenten van de afgelopen periode hadden niets te maken met een (onvolledige) registratie van de inhoud van wagons, maar spelen op het gebied van veilig werken. Daarbij hebben zich onder andere situaties voorgedaan waarbij niet aan alle eisen voor veilig werken werd voldaan. In deze situaties is vanwege het veiligheidsbelang en verscherpt toezicht het heuvelproces korte tijd en beheerst stilgelegd tot het moment dat de beheersmaatregelen wel volledig in praktijk konden worden gebracht.
Deelt u de conclusie van de ILT dat, hoewel zij het onderzoek pas in november kan afronden, de eerste uitkomsten zo schrikbarend zijn dat het terecht is dat ze nu al naar buiten worden gebracht? Zo ja, welke acties gaat u daarop nemen? Zo nee, waarom niet?
Primair zijn ProRail, de aannemers en vervoerders aan zet om te komen tot een snel herstel en (waar nodig) verbetering van de veiligheidssituatie op Kijfhoek.
De ILT heeft in haar rol van toezichthouder op basis vande incidenten van de afgelopen twee maanden onderzoek ingesteld. Op basis van de eerste bevindingen heeft ILT besloten om vooruitlopend op de afronding van het onderzoek verscherpt toezicht in te stellen op zowel ProRail als de aannemer ten aanzien van de onderhoudswerkzaamheden.
Het feit dat ProRail haar verantwoordelijkheid heeft genomen en meteen na het eerste incident beheersmaatregelen heeft getroffen, onderstreept ook de noodzaak tot snel ingrijpen.
Over de ontstane situatie en de acties heb ik contact gehad met de gemeenten Zwijndrecht en Barendrecht. Ik heb ook afgesproken via bestuurlijk overleg de voortgang van de acties te zullen bewaken. Voorts zal een vertegenwoordiging vanuit het ministerie plaatsnemen in de begeleidingscommissie voor het onafhankelijk en extern uit te voeren onderzoek naar de veiligheidsmaatregelen en -cultuur op Kijfhoek.
Heeft u afspraken gemaakt met ProRail en anderen inzake deze problematiek? Zo ja, wilt u die delen met de Kamer en daarbij aangeven volgens welke tijdsplanning gewerkt wordt aan verbeteringen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Door ProRail zijn beheersmaatregelen getroffen en is onder meer een integraal manager als eindverantwoordelijke voor Kijfhoek aangesteld. De ILT heeft naar aanleiding van de incidenten en het stilleggen van het onderhoud voorwaarden gesteld waaronder het werk weer hervat mocht worden. ProRail verleent volledige medewerking aan de invulling van deze voorwaarden. Naast het verscherpt toezicht door de ILT worden door de ILT, ProRail en de aannemer onaangekondigde veiligheidsinspecties uitgevoerd. Voorafgaand aan iedere dienst spreken ProRail en de aannemer de veiligheidsprocedures door. Over tussentijdse (kleine) incidenten worden de direct betrokken overheden door ProRail goed geïnformeerd.
Naar de oorzaak van de incidenten vindt onderzoek plaats door de ILT. Zij verwacht dit in de loop van november af te kunnen ronden. Daarnaast is vanwege de opvolging van de incidenten in korte tijd de vraag opgeworpen hoe het is gesteld met de veiligheidscultuur op Kijfhoek. In overleg tussen ProRail en direct betrokken overheden is daarom afgesproken om onafhankelijk en extern onderzoek te laten uitvoeren naar zowel de veiligheidsmaatregelen als de veiligheidscultuur op Kijfhoek. Dit onderzoek wordt momenteel door ProRail in samenspraak met de betrokken partijen voorbereid en moet op korte termijn starten.
Op welke wijze zijn en worden gemeentebesturen, veiligheidsregio’s en omwonenden geïnformeerd?
ProRail en de ILT hebben in de gemeenteraad van Zwijndrecht uitleg gegeven over incidenten op het rangeerterrein en de voortgang van getroffen veiligheidsmaatregelen. Zowel de Omgevingsdienst Zuid Holland-Zuid, de Veiligheidsregio Zuid Holland-Zuid als de gemeente Zwijndrecht worden door ProRail en de ILT zorgvuldig en frequent geïnformeerd en bijgepraat. Voorafgaand aan het instellen van het verscherpte toezicht zijn deze organisaties door de ILT ook op de hoogte gesteld. Daarnaast is er bestuurlijk overleg tussen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de burgemeesters van Zwijndrecht en Barendrecht, en heeft Zwijndrecht de gemeenteraad en buurgemeenten geïnformeerd. Daar waar blijkt dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn, treedt de ILT op, zoals nu bij Kijfhoek.
Kunt u schetsen hoe de veiligheidssituatie in het goederenvervoer in het algemeen is en hoe die is op andere rangeerterreinen? Welke acties en/of verbeterplannen worden er geïmplementeerd?
Het bericht ‘Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland»?1
Ja.
Is het waar dat het regime van president Erdogan weekendscholen gaat organiseren en financieren in verschillende landen waaronder Nederland? Zo ja, heeft u daar contact over gehad met Turkije?
Vorig jaar heeft de Turkse overheid het project «Anadolu weekendscholen» gestart. Binnen dit project kunnen weekendscholen buiten Turkije een subsidie krijgen van de Turkse overheid voor het aanbieden van Turkse taal- en cultuurlessen. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft de Nederlandse zorgen over Turkse weekendscholen besproken met zijn Turkse collega. De Turkse Minister van Buitenlandse Zaken heeft in dit gesprek toegezegd dat Turkije maximale transparantie met betrekking tot dit project voor weekendscholen nastreeft en relevante informatie over deze weekendscholen met Nederland zal delen.
Is u bekend of er al aanvragen zijn ingediend voor weekendscholen in Nederland die door de Turkse overheid gefinancierd gaan worden? Zo ja, hoeveel zijn dit er en waar worden deze opgericht?
De Turkse Minister van Buitenlandse Zaken heeft in het gesprek met de Minister van Buitenlandse Zaken toegezegd dat Turkije maximale transparantie met betrekking tot dit project voor weekendscholen nastreeft en relevante informatie over deze weekendscholen met Nederland zal delen. Er is actief contact met Turkije hierover gezocht en het contact hierover loopt nog steeds. De schatting van de Turkse overheid is dat er tot nu toe circa 15 subsidieaanvragen vanuit Nederland zijn gedaan.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Turks-Nederlandse organisaties twijfels hebben bij de weekendscholen en zich afvragen wie er toezicht houdt op wat er op deze scholen gebeurt? Is het waar dat weekendscholen niet onder toezicht staan van de Inspectie van het Onderwijs en zich niet aan de burgerschapsopdracht hoeven te houden? Zo ja, aan welke wet- en regelgeving moeten deze scholen wel voldoen en welke mogelijkheden heeft u om misstanden tegen te gaan?
Het klopt dat de weekendscholen niet onder toezicht staan van de Inspectie van het Onderwijs, omdat deze weekendscholen geen scholen in de zin van de onderwijswetgeving zijn. Voor de weekendscholen geldt geen specifieke wet- en regelgeving, maar wel algemeen in Nederland geldende regelgeving zoals bijvoorbeeld de Arbeidstijdenwet en de Wet gelijke behandeling.
Deelt u de mening dat financiering van onderwijs in Nederland aan jonge kinderen vanuit een onvrij en ondemocratisch land als Turkije risico’s met zich meebrengt voor de integratie en het recht van Nederlanders om zich vrij in de Nederlandse samenleving te kunnen ontwikkelen en mee te doen? Zo ja, hoe gaat u dit risico terugdringen?
Nederland is een open en vrije samenleving. De vrijheden van vereniging en van vergadering zoals vastgelegd in onze Grondwet zijn een groot goed. Het staat landen vrij om behoud van de eigen taal en cultuur te stimuleren in het buitenland. In veel gevallen betalen landen daaraan mee en zijn ze daar ook helder over. Nederland doet dit ook.
Op dit moment heeft het kabinet geen volledig zicht op de aard en omvang van het informeel onderwijs op onder andere weekendscholen die zich richten op taal, cultuur en religie, omdat weekendscholen geen scholen zijn in de zin van de onderwijswetgeving. Dit houdt bijvoorbeeld in dat de Inspectie van het Onderwijs hier geen wettelijke bevoegdheden heeft. Het is daarom ook niet mogelijk om dit soort informeel onderwijs te verbieden. Het staat iedere burger vrij om hun kinderen buiten de onderwijstijd informeel onderwijs te laten volgen.
Wat het kabinet niet wenselijk vindt, is onderwijs dat de integratie in Nederland belemmert of antidemocratische opvattingen stimuleert. Het kabinet vindt het van belang dat in ons land alle mensen meedoen in de samenleving; informeel onderwijs zou dat niet in de weg moeten staan.
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft de Nederlandse zorgen over Turkse weekendscholen ook gedeeld met zijn Turkse collega, onder andere tijdens de gesprekken met zijn Turkse collega op 3 en 4 oktober jl. De Turkse Minister van Buitenlandse Zaken heeft in dit gesprek toegezegd dat Turkije maximale transparantie met betrekking tot dit project voor weekendscholen nastreeft en alle relevante informatie over deze weekendscholen met Nederland zal delen.
Bent u bereid toezicht te houden op weekendscholen die vanuit onvrije en ondemocratische landen als Turkije worden gefinancierd en tijdig in te grijpen als het belang van volwaardige integratie en actief burgerschap in de Nederlandse samenleving wordt aangetast? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland’ |
|
Harm Beertema (PVV), Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland»?1
Ja.
Waarom staat u deze inmenging in de opvoeding en opleiding van kinderen door de Turkse sultan Erdogan op Nederlandse bodem toe in plaats van Erdogans greep op Nederland te beëindigen, wetende dat Erdogan eerder heeft gezegd dat integratie voor Turken een misdaad is, dat moskeeën zijn kazernes zijn, minaretten bajonetten en moslims soldaten? Deelt u de mening dat zijn weekendscholen daarmee passen in zijn masterplan om alle Turken in het westen vooral Turks en moslim te laten zijn?
Nederland is een open en vrije samenleving. De vrijheden van vereniging en van vergadering zoals vastgelegd in onze Grondwet zijn een groot goed. Het staat landen vrij om behoud van de eigen taal en cultuur te stimuleren in het buitenland. In veel gevallen betalen landen daaraan mee en zijn ze daar ook helder over. Nederland doet dit ook.
Op dit moment heeft het kabinet geen volledig zicht op de aard en omvang van het informeel onderwijs op onder andere weekendscholen die zich richten op taal, cultuur en religie, omdat weekendscholen geen scholen zijn in de zin van de onderwijswetgeving. Dit houdt bijvoorbeeld in dat de Inspectie van het Onderwijs hier geen wettelijke bevoegdheden heeft. Het is daarom ook niet mogelijk om dit soort informeel onderwijs te verbieden. Het staat iedere burger vrij om hun kinderen buiten de onderwijstijd informeel onderwijs te laten volgen.
Wat het kabinet niet wenselijk vindt, is onderwijs dat de integratie in Nederland belemmert of antidemocratische opvattingen stimuleert. Het kabinet vindt het van belang dat in ons land alle mensen meedoen in de samenleving; informeel onderwijs zou dat niet in de weg moeten staan.
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft de Nederlandse zorgen over Turkse weekendscholen ook gedeeld met zijn Turkse collega, onder andere tijdens de gesprekken met zijn Turkse collega op 3 en 4 oktober jl. De Turkse Minister van Buitenlandse Zaken heeft in dit gesprek toegezegd dat Turkije maximale transparantie met betrekking tot dit project voor weekendscholen nastreeft en alle relevante informatie over deze weekendscholen met Nederland zal delen.
Deelt u de mening dat we in Nederland geen Turkse weekendscholen nodig hebben, maar dat Nederland alleen gebaat is bij uitstekend onderwijs op Nederlandse scholen, gericht op deelname aan een Nederlandse maatschappij en met de joods-christelijke waarden, normen en cultuur als uitgangspunt en leidende cultuur? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze Turkse scholen niet toe te staan en de organisaties die willen deelnemen te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.