Het bericht dat woningcorporaties geen energiesubsidies mogen aanvragen |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Klopt het bericht dat woningcorporaties geen subsidies voor duurzame energie op grond van de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie (SDE+) mogen aanvragen? Hoe is het dan mogelijk dat andere corporaties wel gebruik hebben kunnen maken van de SDE+?1
Woningcorporaties zijn op grond van de Woningwet niet uitgesloten van het aanvragen van SDE-subsidie en ook de subsidieregeling kent ook geen uitsluiting voor verlening van SDE-subsidie aan corporaties.
Klopt het dat de productie en levering van elektriciteit aan derden buiten het werkterrein van corporaties valt? Hoe verhoudt deze passage zich tot de site van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) waar staat dat het plaatsen van zonnepanelen valt onder «het verlenen van diensten die rechtstreeks verband houden met de bewoning, zoals bedoeld in artikel 45(2), sub c Woningwet».»2
Het werkdomein van corporaties is beschreven in artikel 45 van de Woningwet.
Het is corporaties binnen de Woningwet toegestaan om diensten te verlenen die rechtstreeks verband houden met de bewoning. In artikel 47 van het Besluit toegelaten instellingen (BTIV) is toegelicht welke diensten daar niet onder vallen. Corporaties mogen geen diensten leveren die door nutsbedrijven geleverd kunnen worden, behalve als dit gebeurt met een voorziening die in of nabij de woongelegenheid aanwezig is. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een installatie voor warmtekoudeopslag of zonnepanelen die gekoppeld zijn aan de woningen of de gemeenschappelijke ruimten.
Het produceren en leveren van elektriciteit aan derden, anders dan overcapaciteit die wordt geleverd aan het net volgend uit het verlenen van een dienst die rechtstreeks verband houdt met de bewoning (conform artikel 47 (1), sub B BTIV), valt niet binnen de beschreven werkzaamheden op het gebied van de volkshuisvesting. Oftewel, corporaties mogen elektriciteit opwekken in of in de nabijheid van woongelegenheden wanneer deze rechtstreeks verband houden met de bewoning.
Bent u bereid om met de Autoriteit Woningcorporaties, RVO, Dunavie en Aedes, branchevereniging van woningcorporaties, om tafel te gaan om te zorgen dat voor alle corporaties dezelfde regels gelden, waardoor ook corporate Dunavie in aanmerking kan komen voor subsidie via de SDE+? Wilt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten?
De Woningwet geldt voor alle toegelaten instellingen. Daarmee gelden er gelijke regels voor alle toegelaten instellingen. De Autoriteit woningcorporaties (Aw) ziet toe op hoe corporaties handelen. Dit doet de Aw zowel op het niveau van individuele casuïstiek als op het niveau van de toegelaten instelling als geheel.
Zoals aangegeven onder antwoord 1 zijn er geen belemmeringen voor woningbouwcorporaties om SDE+ aan te vragen. Alle corporaties komen dus onder dezelfde voorwaarden in aanmerking voor een SDE+-subsidie.
Bent u bereid om bij de evaluatie van de Woningwet deze kwestie te betrekken, zodat het voor huurders en woningcorporaties makkelijker wordt om duurzaam energie op te wekken? Wanneer wordt de evaluatie naar de Kamer gestuurd?
De evaluatie van de herziene Woningwet verwacht ik binnenkort naar uw Kamer te versturen. In het kader van deze evaluatie kijk ik niet alleen terug, maar ook vooruit naar de toekomstbestendigheid van de Woningwet en specifiek op dit punt of er onwenselijke belemmeringen bestaan voor corporaties om te verduurzamen. Daarbij worden ook de Autoriteit woningcorporaties en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw betrokken. Zij kijken vanuit hun rol als respectievelijk toezichthouder en borger naar de mogelijke bedrijfsvoeringsrisico’s en een zorgvuldige inzet van het maatschappelijke vermogen.
De brief inzake Flexibilisering uitbetaling collegegeldkrediet voor studies in het buitenland |
|
Zihni Özdil (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hoe overtuigend vindt u uzelf door uw blokkade van flexibilisering uitbetaling collegegeldkrediet voor studies in het buitenland te onderbouwen met ramingen van «frauderisico» en «nepinschrijvingen», waarvan u zelf toegeeft dat ze «gebaseerd zijn op aannames, omdat niet bekend is hoeveel fraude er daadwerkelijk zal worden gepleegd»?1
Zoals ik in de brief concludeerde, vind ik dat de kosten – zowel de structurele uitvoeringskosten als de eenmalige kosten voor de proces- en systeemaanpassingen – en de risico’s van de mogelijkheid tot flexibele uitbetaling van het collegegeldkrediet niet opwegen tegen de voordelen. Gezien de beperkte ruimte op de begroting en de beperkte capaciteit binnen DUO, ben ik tot de conclusie gekomen dat ik nu voorrang wil geven aan andere maatregelen.
De inschatting van de kosten van fraude is gebaseerd op ervaringen die DUO heeft met het gebruik van studiefinanciering. Het risico op fraude wordt groter als grote bedragen aan collegegeldkrediet in één keer overgemaakt worden door DUO. Dat ik daarbij een aanname doe, komt nu eenmaal doordat nog niet bekend is hoeveel fraude er daadwerkelijk zal worden gepleegd wanneer het collegegeldkrediet flexibel wordt uitbetaald. Overigens is elke inschatting per definitie gebaseerd op aannames, dat geldt voor iedere post op de gehele rijksbegroting. In die zin was mijn uitleg daarover transparant maar eigenlijk tevens vanzelfsprekend.
Vindt u het eerlijk dat studenten die een paper of werkstuk schrijven niet weg zouden kunnen komen met een dergelijk flagrant en stuitend gebrek aan onderbouwing, zoals u die tentoonstelt in deze brief?
Zie antwoord vraag 1.
Waar komt uw wantrouwen als Minister tegen Nederlandse studenten die een opleiding in het buitenland willen doen vandaan? Waarom bent u zelfs bereid om «aannames» te hanteren om dat wantrouwen om te zetten in beleid?
Het stelt me teleur dat het lid Özdil spreekt van wantrouwen in Nederlandse studenten die een opleiding in het buitenland willen doen. Ik vind het erg belangrijk dat een student internationale ervaring kan opdoen. Ik ben dan ook niet ten principale tegen de flexibele uitbetaling van het collegegeldkrediet voor studies in het buitenland.
Ik vind het mijn verantwoordelijkheid om bij beleidsvoorstellen de uitvoeringskosten en ook de risico’s op fraude mee te wegen. De bijkomende kosten zijn nu te hoog om deze maatregel te kunnen nemen. Naast de krapte op de begroting, komt daarbij dat op dit moment beperkte capaciteit beschikbaar is bij DUO. Derhalve ben ik tot de conclusie gekomen dat ik op dit moment voorrang geef aan andere maatregelen, waar veel studenten baat bij hebben.
Deelt u de mening dat uw blokkade van flexibilisering uitbetaling collegegeldkrediet voor studies in het buitenland niet bijdraagt aan het bevorderen van uitgaande diplomamobiliteit, die in Nederland achterloopt mede vanwege de bezuinigingen van de kabinetten Rutte?
Op dit moment bestaan reeds verschillende mogelijkheden om een volledige studie in het buitenland te volgen. Zo is het al mogelijk om voor een studie een bedrag te lenen tot vijf keer het wettelijk collegegeld, ook voor een opleiding in het buitenland («meeneembare studiefinanciering»). Tevens bestaat voor gedreven en getalenteerde studenten de mogelijkheid om gebruik te maken van diverse beurzenprogramma’s. Tot slot herken ik mij niet in het geschetste beeld dat op uitgaande mobiliteit is bezuinigd.
Bent u bereid deze schriftelijke vragen te beantwoorden voor de aankomende begrotingsdebatten Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?
Ja.
De wachttijden voor ondernemers om zich in te schrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel |
|
Helma Lodders (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de situatie dat aanstaand ondernemers soms lang moeten wachten (circa drie weken) voordat zij zich kunnen inschrijven in het Handelsregister?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de wachttijden voor het inschrijven in het Handelsregister in de verschillende regio’s? Wat is daarbij de snelste doorlooptijd en bij welk Handelsregister in welke regio loopt de wachttijd op?
De wachttijd om een afspraak te maken voor een nieuwe inschrijving van een eenmanszaak (ZZP) en/of een vennootschap onder firma (VoF) in het handelsregister verschilt per regio. Zie onderstaande overzicht van de wachttijden (week 43):
Regio Noord: 8 kalenderdagen;
Regio NW: 14 kalenderdagen;
Regio Oost: 5 kalenderdagen;
Regio ZW: 4 kalenderdagen;
Regio Zuid: 9 kalenderdagen.
De Kamer van Koophandel (KvK) heeft weliswaar geanticipeerd op de aantrekkende economie en de flexibilisering van de arbeidsmarkt, maar de groei van eenmanszaken is boven verwachting. Op dit moment variëren de wachttijden van 4 tot 14 dagen, afhankelijk van de regio. De wachttijd in de regio’s Zuidwest (Rotterdam, Den Haag en Middelburg) en Oost (Arnhem, Apeldoorn, Zwolle en Enschede) is kort. De langste wachttijd is in de regio Noordwest (Amsterdam, Alkmaar, Almere, Amersfoort en Utrecht).
Een startende ondernemer kan op de website zien in welke regio de wachttijden het kortst zijn en besluiten om daar zijn inschrijving te doen om wachttijden te ontlopen. De inschrijving van een BV verloopt elektronisch via de notaris. Via de notarisapplicatie kan direct opgave worden gedaan en zijn er dus geen wachttijden aan de zijde van de KvK.
Kunt u aangeven hoeveel verzoeken tot inschrijving dagelijks worden ingediend bij de Kamer van Koophandel (KvK) en wat op dit moment de wachttijd is voor een verzoek tot inschrijving?
Het aantal inschrijvingen fluctueert per week (seizoensinvloeden) en per regio. Het wekelijkse totale aantal inschrijvingen varieert van ongeveer 2.500 tot 4.600 ondernemingen. De wachttijd voor het maken van een afspraak verschilt per regio (zie onder 2).
De afgelopen periode is het aantal inschrijvingen van nieuwe ondernemingen sterk gestegen (zie onderstaand overzicht).
Bedrijf inschrijven of overnemen op afspraak
Nieuwe functionaris inschrijven
Rechtsvorm wijzigen
Totaal
2016
146.104
21.747
6.882
174.733
2017
146.917
20.704
5.046
172.667
2018
160.828
20.208
4.799
185.835
Kunt u aangeven wat inmiddels de gemiddelde doorlooptijd is voordat een btw-nummer is afgegeven door de Belastingdienst?
Het overgrote deel van inschrijvingen aan de balie betreft eenmanszaken. De KvK verstrekt hiervoor direct een voorlopig btw-nummer waarmee de ondernemer direct actief kan zijn met zijn bedrijf. De Belastingdienst stuurt een definitieve bevestiging van het btw-nummer. De gemiddelde doorlooptijd van de bevestiging van een btw-nummer was in de maanden augustus en september zes werkdagen. Op dit moment is de gemiddelde doorlooptijd weer vijf dagen.
Als een particulier zonnepanelen heeft, kan hij voor teruggaaf van de btw op de aanschaf een btw-nummer aanvragen bij de Belastingdienst. De termijn voor afgifte van een btw-nummer aan particulieren die houder zijn van zonnepanelen bedraagt op dit moment zeven werkdagen.
Hoe lang zou naar uw mening de maximale wachttijd mogen beslaan voor inschrijving in het Handelsregister van de KvK?
Gezien de wettelijke termijn waarbinnen de opgave moet worden gedaan1, hanteert de KvK een doelstelling van een maximale wachttijd van 7 kalenderdagen voor de inschrijving van een eenmanszaak.
De inschrijving van rechtspersonen (zoals een BV) verloopt elektronisch. Bij de notaris kunnen ondernemers via een koppeling met de notarisapplicatie direct opgave doen en zijn er dus geen wachttijden bij de inschrijving in het Handelsregister.
Voldoet het Handelsregister aan deze verwachting in de verschillende regio’s? Zo nee, wat gaat u doen om dit te versnellen en wat is de oorzaak van een langere wachttijd?
De KvK voldoet niet in alle regio’s aan de doelstelling van een maximale wachttijd van zeven kalenderdagen. Wel kan een startende ondernemer op de website zien in welke regio de wachttijden het kortst zijn en besluiten om daar zijn inschrijving te doen.
Om de wachttijd terug te dringen zijn al voor de zomer de volgende acties ondernomen:
Waarom kan een ondernemer zich niet (ook) online registreren? Zijn er plannen om online registratie mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Rechtspersonen (BV’s en NV’s) kunnen zich digitaal inschrijven via de notaris.
In 2019 wil de KvK dat ook steeds meer andere ondernemers zich digitaal kunnen inschrijven. Aangezien in dat geval niet de notaris de betrouwbaarheid van de inschrijving vaststelt, moet deze via authenticatiemiddelen worden vastgesteld. Dit goed regelen is nog in ontwikkeling.
Kunt u aangeven of de in de antwoorden op schriftelijke vragen toegezegde termijn van vijf werkdagen voor de afgifte van een btw- en loonheffingnummer door de Belastingdienst wordt gehaald? Zo nee, kunt u aangeven wat de reden is dat deze termijn niet wordt gehaald?1
Op dit moment wordt de termijn van vijf werkdagen voor de afgifte van loonheffingsnummers gehaald. Voor de bevestiging c.q. afgifte van btw-nummers wordt deze niet in alle gevallen gehaald. Dat de termijn voor btw-nummers voor bij de KvK ingeschreven ondernemers in sommige gevallen niet wordt gehaald, wordt voornamelijk veroorzaakt door het feit dat de Belastingdienst een ondernemer registreert op of vanaf de opgegeven startdatum van zijn onderneming. Veel ondernemers schrijven zich al geruime tijd voor die startdatum in bij de KvK. De KvK meldt de inschrijving op dezelfde datum bij de Belastingdienst. De inschrijfdatum geldt ook als startmoment van de meting van de vijfdagentermijn, terwijl de Belastingdienst het btw-nummer pas bevestigt na de daadwerkelijke startdatum. Gelet op de functie van het btw-nummer als identificerend nummer voor btw-plichtige ondernemers is dat ook logisch. Vóór de daadwerkelijke startdatum is de ingeschrevene nog geen ondernemer voor de omzetbelasting en mag daarom niet beschikken over een «werkend» btw-nummer.
Dat de termijn voor zonnepaneelhouders op dit moment niet wordt gehaald, is het gevolg van een forse stijging van het aantal verzoeken van deze doelgroep, te weten van 45.000 in de periode januari-september 2017 tot ruim 72.000 in dezelfde periode dit jaar. De Belastingdienst geeft prioriteit aan bevestiging van het btw-nummer van bij de KvK ingeschreven ondernemers, omdat de bevestiging voor die doelgroep een hogere urgentie heeft.
Hoe lang zou naar uw mening de maximale wachttijd mogen beslaan van het verzoek om registratie bij de KvK tot en met de afgifte van een btw-nummer door de Belastingdienst? Welke stappen onderneemt u om de totale wachttijd zo kort mogelijk te maken?
De maximale wachttijd om te kunnen inschrijven in het handelsregister mag in principe 7 kalenderdagen beslaan. Voor een overzicht van de stappen die worden ondernomen om de wachttijd korter te maken, wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u de antwoorden voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aan de Kamer sturen?
Ja.
Financiële problemen NS op het Britse spoor. |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u het bericht gelezen dat NS financiële problemen heeft op activiteiten in Groot-Brittannië?1 2
Ja.
Kunt u de achtergronden, de aard en de omvang van de actuele financiële situatie schetsen?
NS-dochter Abellio is in het Verenigd Koninkrijk actief met meerdere concessies. Abellio UK heeft sinds de oprichting in 2003 ieder jaar winst gemaakt. Ook 2018 verwacht Abellio UK af te sluiten met een positief bedrijfsresultaat. Hoewel de resultaten van iedere afzonderlijke concessie per jaar kunnen variëren, verwachten zowel NS als Abellio UK dat elke concessie over de gehele looptijd gezien winstgevend zal zijn.
Het Britse Ministerie van Transport (Department for Transport, DfT) eist voor recent uitgegeven concessies een garantstelling (Parent Company Support, PCS) van de moedermaatschappij(en) van de concessiehouder. NS staat als moedermaatschappij garant voor de concessies van Abellio UK. De PCS (of een deel daarvan) wordt getrokken als de concessiehouder een te lage liquiditeitsbuffer heeft (lager dan 7%). Een PCS wordt doorgaans getrokken voor investeringen die veelal in de eerste jaren van een concessie plaatsvinden of als de winst op de desbetreffende concessie lager is dan verwacht. Een PCS-trekking betekent niet per definitie dat Abellio negatieve resultaten of liquiditeitsproblemen heeft. Het is een regulier mechanisme dat onderdeel is van concessies. Dat moederbedrijven hiervoor lenen aan een dochteronderneming is eveneens een reguliere werkwijze.
In het geval van een PCS-trekking verstrekt NS een lening aan Abellio UK. Abellio UK moet 8% rente over deze lening betalen. Bovendien moet Abellio UK deze lening aan het einde van de concessieperiode terugbetalen aan NS. NS heeft geen reden om aan te nemen dat de PCS-leningen aan Abellio UK niet worden terugbetaald aan het einde van de concessieperiode.
Om risico’s te beperken heeft de Minister van Financiën als aandeelhouder een bovengrens ingesteld van € 500 miljoen voor het totaal aan PCS-garanties dat NS jegens Abellio UK mag afgeven3. Naast een maximum op totaalniveau is ook de hoogte van de garantie per concessie begrensd, om zo risico’s te spreiden. Zo was de PCS die DfT eiste voor de concessie East Anglia hoger dan het risicokader toestaat. Mede daarom heeft NS al eerder 40% van de aandelen in East Anglia verkocht aan een partner (het Japanse beursgenoteerde bedrijf Mitsui) en zo is 40% van de PCS-garantie overgedragen. Daarmee past het risico voor NS binnen het vastgestelde kader.
Door East Anglia is in 2018 een PCS getrokken van £ 80 miljoen. Hiervan is £ 48 miljoen voor rekening van NS (60%) en £ 32 miljoen voor rekening van Mitsui (40%). Een belangrijke reden voor deze trekking is een hogere concessievergoeding als gevolg van het winst- en verliesdelingsmechanisme dat op deze concessie van toepassing is (het CLE-mechanisme: zie antwoord 6 voor nadere toelichting). NS houdt rekening met een aanvullende PCS-trekking in 2019 om geplande investeringen te kunnen doen en als buffer voor de hogere concessievergoeding door toepassing van het CLE-mechanisme. Hoe hoog deze zal zijn is mede afhankelijk van de resultaten van de gesprekken tussen NS en DfT (zie antwoord 7 en 10).
Klopt het dat een reddingspakket van 80 miljoen pond is verstrekt? Zullen er naar uw verwachting meer betalingen moeten plaatsvinden? Zo ja, met welke bedragen wordt rekening gehouden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het bericht dat accountsrapporten laten zien dat er sprake is van ondersteuning aan het dochterbedrijf Abellio door het moederbedrijf, waarvan NS mede-eigenaar is, van 30 miljoen pond in januari en nog eens 50 miljoen pond in augustus? Zo nee, wat zijn dan de juiste bedragen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het bericht dat Abellio East Anglian Limited een verlies boekte van 1,1 miljoen pond (voor belastingen) op een omzet van 650,2 miljoen pond in het jaar tot maart 2018? Zo ja, sinds wanneer is het u bekend en welke stappen heeft u nadien genomen?
Eind september 2018 zijn in het Verenigd Koninkrijk de lokale jaarrekeningen van Abellio gepubliceerd, waaronder die van Abellio East Anglia Ltd. Voor East Anglia is een resultaat vóór belastingen gerapporteerd van £ 1,1 miljoen negatief over de periode tot en met 31 maart 2018. Dit resultaat is beïnvloed door het toepassen van het CLE-mechanisme met een negatief resultaatsimpact van € 19 miljoen met betrekking tot perioden tot aan 1 januari 2018 (zie antwoord 6 voor nadere toelichting). Zonder toepassing van CLE zou het resultaat positief zijn geweest.
Als aandeelhouder stuurt de Minister van Financiën niet op de prestaties van individuele concessies. Het is voor de aandeelhouder van belang dat Abellio op haar totale concessie-portefeuille over de gehele looptijd een positief resultaat behaalt, zodat Abellio positief bijdraagt aan het resultaat van NS.
Klopt het dat de overeenkomst voor de East Anglia-franchise een risicodelingsmaatregel bevat die bekend staat als het Central-London-Employment (CLE)-mechanisme? Zo ja, kunt u uiteenzetten wat het doel en de effectieve werking is geweest van die maatregel?
Het Britse Ministerie van Transport (DfT) hanteert bij twee concessies (East Anglia en West Midlands) een specifiek winst- en verliesdelingsmechanisme. Dit mechanisme zou ervoor moeten zorgen dat de concessiehouder geen superwinsten of -verliezen realiseert en dat de concessieverlener (DfT) deelt in de winsten en verliezen. Dit mechanisme is onder andere gekoppeld aan de Central London Employment (CLE)-index: naarmate de werkgelegenheid in Londen stijgt of daalt, beweegt ook de concessievergoeding van Abellio UK aan DfT mee. Het CLE-mechanisme veronderstelt een correlatie tussen werkgelegenheid en passagiersaantallen, dus dat de omzet en winst van Abellio stijgen als de werkgelegenheid stijgt. In de praktijk blijkt deze correlatie niet (in die mate) te bestaan, bijvoorbeeld doordat mensen steeds meer vanuit huis werken en doordat de aard van de werkgelegenheid is veranderd. De werkgelegenheid in Londen stijgt, maar de passagiersaantallen en dus de omzet en winst van Abellio stijgen niet even hard mee. Abellio moet daarom een flinke winstdeling betalen aan DfT in de vorm van een hogere concessievergoeding, terwijl in de praktijk geen hogere passagiersaantallen en daarmee samenhangende resultaten worden gerealiseerd. Dit geldt overigens niet alleen voor Abellio UK, maar ook voor andere treinvervoerders die actief zijn in de regio Londen. Dit CLE-mechanisme is de belangrijkste reden waarom in augustus 2018 een PCS-trekking is gedaan door East Anglia. DfT erkent dat de veronderstelde correlatie van het CLE-mechanisme niet meer goed functioneert. Daarom past DfT voor nieuw uit te geven concessies het CLE-mechanisme niet meer toe.
Kunt u aangeven wat de inzet is van Abellio ten aanzien van het geschil en waar wordt deze aanhangig gemaakt?
NS en Abellio zijn in gesprek met het Britse Ministerie van Transport (DfT) over het CLE-mechanisme. Dit is een aangelegenheid van de directie van Abellio UK en de raad van bestuur van NS. Wij willen niet vooruitlopen op de uitkomsten van die gesprekken en de gevolgen daarvan voor de rest van de looptijd van de concessie.
Op welke wijze is in de governance en/of juridische structuur inhoud gegeven aan het feit dat de NS Nederland nooit aansprakelijk kan worden gesteld voor verliezen, schade of andere risico’s?
Abellio Group (Abellio Transport Holding BV) is een 100%-dochter van NS. De financiële risico’s van de investeringen van Abellio zijn beperkt tot het risicokader dat de Minister van Financiën heeft opgelegd (zie antwoord 2, 3, 4 en 11). Abellio is een aparte juridische entiteit waarvoor NS geen zogenoemde 403-verklaring4 heeft afgegeven. Hierdoor kunnen de buitenlandse activiteiten NS financieel slechts beperkt raken. Indien Abellio in gebreke blijft kunnen schuldeisers geen beroep doen op NS, anders dan waar dat expliciet is afgesproken. Het risico voor NS kan hiermee niet uitstijgen boven het in Abellio ingebrachte kapitaal en de garanties die NS voor Abellio verstrekt. Die garanties zijn gemaximaliseerd conform het overeengekomen beleidskader voor investeringen in het buitenland, dat in 2017 aan de Kamer is toegezonden.5
Wat betekent, naar uw visie, deze casus voor het meedingen naar nieuwe concessies in Groot-Brittannië?
De concessieverlener (DfT) past de CLE-index niet langer toe voor het winst- en verliesdelingsmechanisme bij recentere concessies. Deze casus heeft daarom geen gevolgen voor nieuwe concessies. Op alle nieuwe (en bestaande) concessies is het risicokader van toepassing, om de risico’s van investeringen door Abellio te maximeren en te spreiden.
Kunt u aangeven wat een negatieve uitkomst van het geschil kan betekenen voor de rest van de looptijd van de concessie (2025)?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze worden de tekorten gefinancierd en gaat het moederbedrijf van NS daar gevolgen van merken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de garantie geven dat het treinkaartje in Nederland niet duurder wordt door de Britse avonturen van de NS?
Voor beschermde reisrechten (ter bescherming van reizigers die zijn aangewezen op de trein) is het op grond van de concessie hoofdrailnet niet mogelijk om verliezen van Abellio UK door te berekenen in de prijs van Nederlandse treinkaarten6. Voor de overige reisproducten is er in beginsel sprake van wettelijke tariefvrijheid. NS geeft aan dat verliezen bij Abellio UK ook niet in overige reisproducten worden doorberekend. Dit omdat elk afzonderlijk bedrijfsonderdeel van NS haar tarieven baseert op de kostenontwikkeling en marktomstandigheden in haar eigen specifieke marktsegment. Daarnaast zijn de financiële risico’s van Abellio voor NS Groep beperkt tot het maximumbedrag uit het risicokader. Juist het beperken van de risico’s van buitenlandse activiteiten van NS en het voorkomen dat deze activiteiten negatieve effecten hebben op de dienstverlening op het Nederlandse spoor was een belangrijke reden voor de Minister van Financiën om dit risicokader met NS af te spreken (zie ook antwoord 8).
Het bericht ‘Enorme toename van criminaliteit in Kampen door asielzoekers’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Enorme toename van criminaliteit in Kampen door asielzoekers»?1
Ja.
Is u bekend hoeveel veroordeelde asielzoekers verblijven in het asielzoekerscentrum in Dronten? Zo ja, hoeveel?
Dit aantal is niet zonder meer uit het geautomatiseerde systeem van de migratieketen te genereren.
Waarom worden deze criminele asielzoekers niet per direct het land uitgezet?
Als asielzoekers overlast veroorzaken of criminele feiten begaan moeten er gepaste maatregelen genomen worden. Daarbij moet scherp in de gaten gehouden worden wanneer overlastgevend gedrag overgaat in crimineel gedrag. In die gevallen zal – net zoals voor iedereen in ons land – de aanpak primair via het strafrecht moeten verlopen. Het begaan van een ernstig misdrijf, waarvoor iemand wordt veroordeeld tot een gevangenis- of vrijheidsstraf van minimaal 6 of 10 maanden, kan ertoe leiden dat – afhankelijk van de bescherming die iemand nodig heeft – een asielvergunning wordt geweigerd of ingetrokken.
Naar aanleiding van incidenten tijdens de hoge asielinstroom zijn er reeds vele maatregelen genomen om overlastgevers aan te pakken. U bent hierover diverse malen geïnformeerd2. Het gaat onder meer om de invoering van snellere procedures voor evident kansarme asielaanvragen, de opening van twee extra begeleiding- en toezichtlocaties (ebtl’s) en het eerder in vreemdelingenbewaring stellen van overlastgevers. Ook heeft het COA het maatregelenbeleid aangescherpt waardoor er nadrukkelijker aandacht is voor het verbod op onaanvaardbaar gedrag, de sancties die hierop staan (zoals het inhouden van leefgeld of het beperken van opvang) en het doen van aangifte in geval van incidenten. Daarnaast is ingezet op de intensivering van lokaal casusoverleg tussen de migratieketen, politie, het openbaar ministerie en gemeenten. Hierin worden individuele overlastgevers en groepen besproken en kunnen gericht maatregelen worden genomen, zoals het uit elkaar halen van groepen, het opleggen van gebiedsgeboden en een dagelijkse meldplicht.
Naar aanleiding van een toename van lokale signalen over overlast heb ik u 8 juni jl. geïnformeerd over aanvullende maatregelen. Dit ging onder meer om de inzet om overlastgevers sneller in de begeleiding- en toezichtlocatie (ebtl) te plaatsen en in individuele gevallen ebtl-plaatsing mogelijk te maken voor alleenstaande minderjarigen vanaf 16 jaar. Daarnaast doen ketenpartners nog intensiever aan dossieropbouw met het oog op inbewaringstelling en wordt ingezet op om asielzaken van overlastgever met voorrang te laten behandelen door rechtbanken zodat ze sneller kunnen worden afgewezen.
Waarom wordt in deze zaken niet met voorrang versneld beslist?
Voorop staat dat overlastgevend en crimineel gedrag, zoals wordt veroorzaakt door een kleine groep bewoners van het AZC te Dronten als ook door bewoners van een aantal andere asielzoekerscentra, volstrekt onacceptabel is en vraagt om een harde aanpak. In onder meer mijn brief van 8 juni jl. ben ik ingegaan op de diverse maatregelen die hiertoe beschikbaar zijn.3 De door u genoemde maatregelen maken hier onderdeel van uit en worden – afhankelijk van de individuele situatie – ook ingezet.
Waarom worden de desbetreffende asielzoekers niet meteen overgeplaatst naar één van de extra begeleiding en toezichtlocaties (EBTL’s), ook wel «aso-azc» genoemd, waar de beslissing op de aanvraag kan worden afgewacht wanneer er redenen zijn dat niet versneld beslist kan worden?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe komt het volgens u dat er een verdubbeling in aantal diefstallen in Kampen heeft plaatsgevonden?
In het artikel wordt gesproken over een toename in het totaal aantal winkeldiefstallen in Kampen. Mensen in de asielprocedure kunnen betrokken zijn bij incidenten of overlast veroorzaken op en rondom asielzoekerscentra maar ook daarbuiten. De mate waarin dit speelt fluctueert, en de aard en achtergrond van overlast zijn vaak divers.
In antwoord op Kamervragen van de leden Wilders en Fritsma4 heb ik gemeld dat data van de monitorberichten handhaving en toezicht aan afkomstig van het Nationaal Vreemdelingen Informatie Knooppunt (NVIK monitor asielinstroom/asielpopulatie, zaaknr. 2018–2402) met uw Kamer wordt gedeeld. Hierin staan gegevens van vreemdelingen, te analyseren en te koppelen aan gegevens uit bijvoorbeeld de Basis Voorziening Handhaving (BVH) van de politie. Op die manier kunnen personen met de status «verdachte» in BHV gekoppeld worden aan hun status in het vreemdelingenproces.
Deze data is recent verzameld en zal binnenkort openbaar worden gemaakt middels de online kanalen van de politie. Naast gegevens van de politie worden ook gegevens van ketenpartners gebruikt voor de monitor. De monitor geeft geen duiding aan fenomenen, het is een louter cijfermatig overzicht.
Mijn ministerie treedt op korte termijn met de gemeente in overleg om in gezamenlijkheid de problematiek en de daarbij horende aanpak te bespreken. Hierbij is er ruimte voor lokaal maatwerk waarbij het voorkomen van overlast in Dronten en Kampen en het behoud van draagvlak in de omgeving centraal staan. Het in gezamenlijkheid komen tot een effectieve aanpak heeft wat mij betreft hoge prioriteit.
In de eerste helft van volgend jaar zal weer een incidentenoverzicht verschijnen. Zoals eerder gemeld aan de Tweede Kamer ben ik de opzet van het incidentenoverzicht aan het herzien. Met het oog op meer pro-activiteit wil ik ook nadruk gaan leggen op hoe middels data-analyse te komen tot vroegsignalering van overlast en criminaliteit door asielzoekers.
Deelt u de mening dat niet gewacht moet worden met het uitzetten van criminele asielzoekers?
Zie antwoord vraag 3.
De door de gemeente Delfzijl aan te leggen noodleiding bij het NAM tankenpark in Farmsum |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht waarin aangekondigd wordt dat gemeente Delfzijl een noodleiding aan gaat leggen om regenwater af te voeren?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik ben met dat bericht bekend. Het riool is afgesloten om het daarin aanwezige aardgascondensaat op te ruimen. Het niet functioneren van het riool zou bij regenval tot problemen met de waterafvoer in het betreffende industriegebied kunnen leiden. De noodleiding is aangelegd om in het geval van regenval te zorgen voor een gecontroleerde afvoer gedurende de tijd dat het afgesloten riool niet daarvoor beschikbaar is.
Wie gaat er opdraaien voor de kosten van die aanleg?
De NAM heeft aangegeven de kosten voor het tijdelijke riool, het reinigen van het bestaande riool en het verwijderen van het gelekte aardgascondensaat te betalen.
Wat gaat er gebeuren met de 800 meter vervuilde rioolbuizen die momenteel gesloten zijn? Waar blijft het materiaal dat normaalgesproken door deze buizen loopt, nu?
Het vervuilde riool is afgesloten om reiniging mogelijk te maken. Het hemelwater en het water dat gebruikt is voor het reinigen van het riool inclusief het bij de reiniging vrijgekomen slib, is naar het tankenpark getransporteerd via een tijdelijk riool. Het hemelwater en het spoelwater is opgeslagen in een tank op het tankenpark. Het slib uit het riool is opgeslagen in tanks op een aangrenzend terrein.
Het afgesloten riool is in week 42 met een camera geïnspecteerd. In de periode 15 tot 29 oktober 2018 is het riool door een gespecialiseerd bedrijf gereinigd. Het riool is op 31 oktober 2018 weer in gebruik genomen.
Hoe vaak worden rioolbuizen normaal gesproken geïnspecteerd op scheurtjes en andere oneffenheden wanneer deze in de buurt liggen van chemische industrie? Wie is daarvoor verantwoordelijk?
Het riool is eigendom van de gemeente Delfzijl. De gemeente is verantwoordelijk voor de inspectiefrequentie en -strategie. Het is mij niet bekend hoe vaak rioolbuizen normaal gesproken in opdracht van een gemeente worden geïnspecteerd.
Wat gebeurt er met de aparte tanks waarin de NAM nu het spoelwater in op slaat?
Het spoelwater wordt vooralsnog apart opgeslagen in een tank op het tankenpark. Na bemonstering zal in overleg met SodM de verdere bestemming worden bepaald.
Wanneer is bekend hoeveel materiaal er is weggelekt? Wanneer is bekend welke gevolgen dit heeft voor de natuur, dieren en mensen in de omgeving?
Op basis van procesgegevens heeft de NAM een inschatting gemaakt dat er circa 30 m3 aardgascondensaat is gelekt. Hiervan is 1 m3in het riool achtergebleven en opgeruimd. Circa 29 m3 is via het riool in het kanaal terechtgekomen. Het grootste risico voor het milieu is de verontreiniging door een olieproduct. Het Waterschap heeft aangegeven dat er twee watervogels zijn overleden.
De mate waarin omwonenden zijn blootgesteld aan dampen afkomstig van het gelekte aardgascondensaat lijkt beperkt te zijn geweest. De brandweer heeft zondag 7 oktober 2018 op enkele locaties benzeen metingen verricht. De metingen in de openbare ruimte varieerden van 0,3 ppm tot 20 ppm. Het RIVM adviseert actief te communiceren bij een waarde van 30,7 ppm. Dit is de waarde waarbij de luchtconcentratie met grote waarschijnlijkheid door de blootgestelde bevolking als hinderlijk wordt waargenomen, of waarboven lichte gezondheidseffecten mogelijk zijn.
Werknemers van het waterschap, gemeente Delfzijl en de Omgevingsdienst Groningen hebben melding gemaakt van lichamelijke klachten zoals hoofdpijn, duizeligheid en last van de ogen. De gemeente Delfzijl heeft besloten om haar medewerkers een preventief bloedonderzoek aan te bieden.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat dergelijk afval nogmaals in het kanaal terecht komt?
Na het ontdekken van de oorzaak van de lekkage van het aardgascondensaat heeft SodM de NAM gesommeerd om de schade te herstellen. Ook moest de NAM direct een onderzoek starten naar het ontstaan van de lekkage en ook aangeven hoe zo’n incident in de toekomst kan worden voorkomen. Op 26 oktober 2018 heeft SodM drie aanvullende veiligheidsmaatregelen opgelegd. Deze zijn door de NAM direct uitgevoerd. De NAM heeft de prioritering van de alarmeringen aan moeten passen, zodat signalen van mogelijke lekkage direct en met de hoogste prioriteit worden opgepakt, een afsluiter tussen de installatie en het riool moeten plaatsen en de NAM moet ervoor zorgen dat ook buiten kantooruren personeel op het tankenpark aanwezig is zodat direct ingegrepen kan worden bij een calamiteit.
De afsluiter tussen de installatie en het riool en de permanente bemensing zijn tijdelijke maatregelen, die na afronding van het bestuursrechtelijke onderzoek al dan niet omgezet worden in permanente maatregelen. Ook heeft SodM het tankenpark onder verscherpt toezicht gesteld. Dit betekent dat SodM frequent inspecties uitvoert en dat het bedrijf wekelijks schriftelijk rapporteert.
Het bericht ‘TenneT zegt miljoenencontract 380kv-lijn met Heijmans op, project loopt vertraging op’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «TenneT zegt miljoenencontract 380kv-lijn met Heijmans op, project loopt vertraging op?1
Ja.
Kunt u aangeven welke rol het kabinet als tenderverlener speelt in deze contracten?
TenneT heeft als netbeheerder van het landelijke hoogspanningsnet een aansluitplicht en de wettelijke taak om te zorgen voor voldoende transportcapaciteit op het hoogspanningsnet. Voor de daarvoor noodzakelijke investeringen stelt TenneT een investeringsplan op dat door mij getoetst wordt. TenneT besteedt onderdelen van de realisatie van de investeringen uit aan marktpartijen, zoals in dit geval het leveren van hoogspanningsmasten aan Heijmans Europoles B.V, en vervult daarmee de rol van aanbestedende dienst. De rijksoverheid heeft hier dus geen rol.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de uitrol van windparken op zee indien Tennet en HEP er niet uit komen?
Het contract met Heijmans Europoles B.V betreft hoogspanningsmasten voor de projecten «Zuid-West 380 kV West» (incl. Rilland) op de geplande hoogspanningstracés Borssele-Rilland en «Noord-West 380 kV» op het tracé Eemshaven-Vierverlaten. De beëindiging van de contracten heeft alleen directe gevolgen voor de planning van Zuid-West 380 kV West, inclusief de aftakking van station Rilland 380kV, dat momenteel wordt gebouwd. Er zijn vooralsnog geen consequenties voor de geplande inbedrijfname van Noord-West 380 kV.
Op basis van huidige inzichten verwacht TenneT voor Zuid-West 380 kV West een vertraging van minimaal een jaar. TenneT neemt echter alle mogelijke maatregelen om de planning te versnellen. Zo bereidt TenneT o.a. een nieuwe aanbesteding voor en treedt TenneT zo snel mogelijk in overleg met haar stakeholders over het vervolg van de projecten en de planningen. Om openbare aanbestedingsprocedures van deze omvang en complexiteit zorgvuldig te doorlopen, moet rekening worden gehouden met een doorlooptijd van minstens een half jaar na publicatie van de opdrachtomschrijving.
De vertraging in de planning heeft geen gevolgen voor de ontsluiting van de windparken in het windenergiegebied Borssele. De windparken zullen conform de planning in het ontwikkelkader windenergie op zee worden aangesloten. Wel is het zo dat tot de ingebruikname van Zuid-West 380 kV West het op sommige momenten kan voorkomen dat het landelijk hoogspanningsnet niet alle opgewekte elektriciteit kan afvoeren. Dit is sterk afhankelijk van de marktsituatie (productie/verbruik) en de weersomstandigheden (bijvoorbeeld veel wind) op dat moment. In het geval er toch congestie optreedt, neemt TenneT congestiemanagement-maatregelen en maakt daarvoor kosten. Deze kosten mag TenneT betrekken bij haar toegestane inkomsten en komen dus tot uiting in de transporttarieven.
Welke inzet pleegt u om te voorkomen dat dergelijke ontwikkelingen niet de uitrol van windparken op zee zullen belemmeren?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al aangaf heeft deze ontwikkeling geen gevolgen voor de uitrol van de windparken. Het is aan TenneT om te zorgen voor voldoende netcapaciteit en, indien nodig, om de benodigde congestiemaatregelen te nemen. Uiteraard heb ik TenneT om opheldering gevraagd en dring ik erop aan dat de realisatie van de betreffende verbindingen zo snel mogelijk wordt hervat.
Een olievlek bij Farmsum |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Olievlek Farmsum is giftig aardgascondensaat van de NAM»?1
Ja.
Klopt het dat er giftige gassen vrij zijn gekomen in Farmsum en dat de NAM de dader is?
In de nacht van 2 op 3 oktober 2018 is circa 30 m3 aardgascondensaat van het NAM tankenpark Delfzijl (tankenpark) in het riool gelekt. Hierdoor is op 3 oktober 2018 circa 29 m3 aardgascondensaat in het oppervlaktewater terechtgekomen. Het aardgascondensaat is giftig en bevat met name koolwaterstoffen, zoals pentaan, hexaan, cyclohexaan, benzeen, heptaan, tolueen, octaan, ethylbenzeen, xyleen en ook langere koolwaterstoffen. Veel van deze koolwaterstoffen zijn vluchtig en zijn als gas uit het gelekte condensaat verdampt.
Wat is er precies gebeurd?
In mijn brief2 aan uw Kamer en tijdens het Algemeen Overleg over mijnbouw op 11 oktober 2018 heb ik aangegeven dat het incident wordt onderzocht door het Openbaar Ministerie, Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de NAM. Op dit moment is wel al duidelijk wat er precies is gebeurd, maar nog niet hoe dit heeft kunnen gebeuren.
In de nacht van 2 op 3 oktober 2018 is circa 30 m3 aardgascondensaat van het NAM tankenpark Delfzijl (tankenpark) in het schoonwaterriool van Farmsum in de gemeente Delfzijl terechtgekomen. De lozing is ontstaan door een combinatie van factoren waardoor verschillende beveiligingen in het drainsystem van de NAM faalden en het aardgascondensaat in het riool en daarna in het oppervlaktewater is gekomen:
Op aandringen van SodM heeft de NAM de alarmering aangepast. Er moet direct actie worden ondernomen op het moment dat een hoog niveau alarm wordt aangesproken. Daarnaast heeft de NAM een afsluiting geplaatst tussen de opvangbak en het riool. Ook is er nu na kantoortijd een operator op het terrein aanwezig. Deze kan bij een eventueel incident direct ingrijpen.
Ik verwacht dat de lopende onderzoeken duidelijkheid zullen geven over de nadere toedracht, de verantwoordelijkheden en de maatregelen die men zal nemen om een dergelijk incident in de toekomst te voorkomen.
Is er een incident gemeld bij het Staatstoezicht op de Mijnen?
Op 6 oktober 2018 om 20.50 uur heeft de regionale uitvoeringsdienst Groningen bij SodM gemeld dat er sprake was van een aardgascondensaat lekkage in het Duurswold kanaal. Vervolgens heeft SodM op 6 oktober 2018 de NAM gebeld. De NAM heeft SodM op 6 oktober 2018 om 21.48 uur geïnformeerd dat men gestart is met een onderzoek.
Wat betekent dit voor de veiligheid van de inwoners van Farmsum en Delfzijl?
De mate waarin omwonenden zijn blootgesteld aan dampen afkomstig van het gelekte aardgascondensaat is moeilijk nauwkeurig vast te stellen. De brandweer heeft zondag 7 oktober 2018 op enkele locaties benzeen metingen verricht. De gemeten concentratie in de openbare ruimte varieerden van 0,3 ppm tot 20 ppm. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) adviseert actief te communiceren bij een waarde van 30,7 ppm. Dit is de waarde waarbij de luchtconcentratie met grote waarschijnlijkheid door de blootgestelde bevolking als hinderlijk wordt waargenomen, of waarboven lichte gezondheidseffecten mogelijk zijn.
Werknemers van het waterschap, gemeente Delfzijl en de Omgevingsdienst Groningen hebben melding gemaakt van lichamelijke klachten zoals hoofdpijn, duizeligheid en last van de ogen. De gemeente Delfzijl heeft besloten om haar medewerkers een preventief bloedonderzoek aan te bieden.
Dreigen dit soort incidenten vaker voor te komen?
Om te voorkomen dat dit soort incidenten zich nogmaals voordoen, heeft SodM het tankenpark onder verscherpt toezicht gesteld. SodM heeft drie extra veiligheidsmaatregelen geëist. Deze zijn direct door de NAM uitgevoerd. Een daarvan betreft het 24 uur per dag bemensen van het tankenpark. Na afronding van het bestuursrechtelijk onderzoek zal besloten worden of deze maatregel permanent van toepassing zal worden.
Op dit moment worden, onafhankelijke van elkaar, twee onderzoeken uitgevoerd namelijk een strafrechtelijk onderzoek door het Openbaar Ministerie en een bestuursrechtelijk onderzoek door SodM. Het doel van het bestuursrechtelijke onderzoek is om de oorzaken van het voorval te achterhalen en daarmee herhaling te voorkomen. Ondertussen heeft het bestuursrechtelijke onderzoek geleid tot aanpassing van het systeem en de operationele procedure van het tankenpark.
Wordt alle schade op de NAM verhaald?
Ja.
De ‘vingerscan-affaire in Spijkenisse’ |
|
Jasper van Dijk , Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Vingerscan-affaire Spijkenisse: vingerafdruk eisen is beestachtig»1 en «Gemeenten verzamelden illegaal vingerafdrukken»?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat er vier jaar lang illegaal vingerafdrukken van bijstandsgerechtigden zijn verzameld?
Het scannen en verzamelen van vingerafdrukken van bijstandsgerechtigden ter controle van hun aanwezigheid bij een werkbedrijf acht ik onwenselijk en bovendien in strijd met de geldende privacywetgeving.
In de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) worden vingerafdrukken aangemerkt als biometrische gegevens. Op grond van artikel 9, eerste lid, AVG worden dergelijke gegevens beschouwd als bijzondere persoonsgegevens waarvoor in principe een verwerkingsverbod geldt. Dit verbod is op grond van het tweede lid van artikel 9 niet van toepassing bij nadrukkelijke toestemming van de betrokkene, of als dit op grond van het recht van een lidstaat is bepaald, waarbij beoordeeld moet worden of dit evenredig is en de privacy is gewaarborgd. Toestemming van de bijstandsgerechtigde kan geen grondslag zijn voor verwerking van vingerafdrukken, omdat in deze verhouding tussen overheid en burger immers sprake is van een afhankelijkheidsrelatie en het dus geen in vrijheid gegeven toestemming betreft. In Nederland is de AVG nader uitgewerkt in de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG). In artikel 29 UAVG is geregeld dat dit verwerkingsverbod niet van toepassing is indien de verwerking noodzakelijk is voor authenticatie of beveiligingsdoeleinden. Deze bepaling geldt ook in de verhouding tussen gemeente en bijstandsgerechtigde, waarbij toestemming niet aan de orde is. De regeling in de AVG en UAVG verzet zich dus tegen het gebruik van vingerafdrukken van een bijstandsgerechtigde voor andere doelen dan authenticatie en beveiligingsdoeleinden, zoals een aanwezigheidscontrole in het kader van de bijstandsverplichtingen.
Zijn er meer gemeenten die biometrische gegevens verzamelen van bijstandsgerechtigden?
Het Ministerie van SZW beschikt, behoudens de situatie bij werkleerbedrijf Voorne-Putten Werkt, niet over de informatie of, en zo ja in welke mate, het voorkomt dat gemeenten biometrische gegevens verzamelen van bijstandsgerechtigden.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) inmiddels al actie ondernomen tegen deze gemeenten?
De Autoriteit Persoonsgegevens is een onafhankelijk opererende, toezichthoudende instantie die in principe geen informatie over lopende zaken deelt. Deze informatie wordt door de Autoriteit Persoonsgegevens beschouwd als niet-openbare informatie en wordt dus ook niet op de website van de Autoriteit Persoonsgegevens gepubliceerd. Tot op heden heeft er ook geen publicatie op de website plaatsgevonden van afgeronde onderzoeken en/of acties in dit kader. Ik kan dan ook geen uitspraken doen over eventuele door de Autoriteit Persoonsgegevens ondernomen acties.
Heeft u actie ondernomen naar aanleiding van dit nieuws? Zo ja, welke actie heeft u ondernomen? Zo nee, waarom niet?
De genoemde werkwijze bij werkleerbedrijf Voorne-Putten Werkt is inmiddels beëindigd. Ik zie daarom geen aanleiding voor nadere actie. Het is de verantwoordelijkheid van elke gemeente om de geldende privacyregels op een juiste wijze toe te passen. Desgewenst kunnen gemeenten hiervoor een beroep doen op de expertise van de VNG. Daarnaast kunnen zij uiteraard vragen voorleggen aan de Autoriteit Persoonsgegevens.
Vindt u ook dat de kortingen die zijn opgelegd omdat uitkeringsgerechtigden weigerden een vingerafdruk af te geven ongedaan moeten worden gemaakt?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet. Dit betreft ook de handhaving op de (arbeids-)verplichtingen. Controle op de rechtmatigheid van de uitvoering is de primaire bevoegdheid van de gemeenteraad. Wanneer in de uitvoeringspraktijk situaties ontstaan die naar de mening van de belanghebbende niet conform de wet zijn, staat er voor hem of haar een rechtsgang open. Het is uiteindelijk aan de rechter en niet aan de Staatssecretaris van SZW om op individueel niveau te toetsen of de gemeentelijke besluitvorming in dit kader voldoet aan de geldende wet- en regelgeving.
Vindt u ook dat bijstandsgerechtigden op deze manier worden behandeld als criminelen?
Het is het doel van de Participatiewet om eenieder in staat te stellen als volwaardig burger mee te doen in de samenleving en, daar waar kan, zo snel mogelijk aan het werk te helpen. Gemeenten bieden ondersteuning bij het vinden van werk, maar in de eerste plaats geldt een inspanningsverplichting van de bijstandsgerechtigde zelf om zo snel mogelijk uit de uitkering te komen. Aan het bijstandsrecht zijn namelijk arbeidsverplichtingen verbonden. Zo is de uitkeringsgerechtigde ook verplicht om gebruik te maken van een door de gemeente aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, zoals een re-integratietraject bij een werkleerbedrijf. Wordt een verplichting niet of onvoldoende nagekomen, dan kan de gemeente een maatregel opleggen.
Ik vind het belangrijk dat de regels worden nageleefd, want misbruik tast het maatschappelijk draagvlak onder onze sociale voorzieningen aan. Het regeerakkoord onderstreept dan ook dat handhaving op de naleving van de verplichtingen van uitkeringsgerechtigden een randvoorwaarde is voor een werkend stelsel van sociale zekerheid.
Bij zowel de ondersteuning bij het vinden van werk als bij handhaving op de naleving van verplichtingen is vertrouwen tussen de uitkeringsinstantie en de uitkeringsgerechtigde een relevante factor. Ik vind het met name belangrijk dat handhaving zoveel mogelijk effect resulteert. Daarom is «effectief handhaven» één van de hoofdlijnen in de SZW handhavingskoers 2018–2021.3 Het is van groot belang dat handhaving ook zorgvuldig en binnen de kaders van de wet geschiedt. De rechtszekerheid van een individu moet worden gewaarborgd en tegelijkertijd moeten uitkeringen rechtmatig worden verstrekt. De uitvoering is de primaire verantwoordelijkheid van het lokale bestuur.
Denkt u dat dergelijke maatregelen bijstandsontvangers ook daadwerkelijk aan het werk helpen? Deelt u de mening dat vanuit vertrouwen handhaven effectiever is?
Zie antwoord vraag 7.
De mishandeling bij de slacht van verzwakte, afgedankte melkkoeien |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de berichten «Opnieuw onrust door horror slachthuis» en «Vlees uit Duits horror slachthuis mogelijk ook in Nederlandse schappen»?1 2
De wijze waarop de dieren behandeld worden zoals te zien in de bedoelde video is onacceptabel. Het behandelen van de dieren zoals zichtbaar in de getoonde beelden is zowel in strijd met de bepalingen in de Transportverordening (EU 2005/1) als de Verordening inzake de bescherming van dieren bij het doden (1099/2009). Dieren voortslepen, het gebruik van lieren, trekken aan lichaamsdelen, schoppen, en het gebruik van elektrische veedrijvers op een wijze zoals in deze beelden te zien, is niet toegestaan. Indien een toezichthouder van de NVWA dergelijk gedrag aantreft zal deze handhavend optreden.
Wat vindt u van de wijze waarop de dieren worden behandeld zoals te zien is op de beelden gemaakt in het Duitse slachthuis, zoals het verslepen van levende koeien met een lier, het insteken op de dieren met elektrische veedrijvers waarbij zelfs de elektrische schokken de dieren niet meer overeind kunnen brengen en het uit de wagens gooien en aan hun oren voortslepen van jonge kalveren?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er in het betreffende Duitse slachthuis in Nedersaksen, wat grenst aan Nederland, ook Nederlandse koeien geslacht? Zo ja, in welke perioden en hoeveel koeien betreft het?
Voor zover de NVWA heeft kunnen nagaan zijn er in 2017 en 2018 geen dieren rechtstreeks vanuit Nederland naar het betreffende slachthuis vervoerd.
Kunt u uitsluiten dat het vlees van de koeien die in dit slachthuis worden geslacht ook in Nederland wordt verkocht?
Het is niet uitgesloten dat er vlees van dit slachthuis naar Nederland geëxporteerd is. Na de postmortemkeuring in een EU-erkend slachthuis is vlees dat geschikt verklaard is voor menselijke consumptie vrij verhandelbaar binnen de EU. Dat betekent dat er geen certificaten worden afgegeven voor het vervoer van dat vlees naar andere EU-landen.
Erkent u het feit dat afgedankte melkkoeien, ook in Nederland, zo verzwakt en ziek raken door de extreme melkproductie die nog altijd verder wordt opgevoerd, de vele zwangerschappen en bevallingen die nodig zijn om de melkproductie gaande te houden en de korte tijd tussen de zwangerschappen die men nog altijd verder probeert te verkorten? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Uit data van de Coöperatieve Rundveeverbeteringsorganisatie (CRV), waar de productiegegevens van 90% van de Nederlandse koeien zijn geregistreerd, blijkt dat de productie per levensjaar (rollend jaargemiddelde) 8.373 kg bedroeg in 2015 en 8.029 kg per koe per jaar in 2005. De levensproductie en de levensduur bedroegen 30.868 kg en 2.097 dagen in 2015, respectievelijk 27.701 kg per koe en 2.067 dagen in 2005. Vanaf 2016 vertonen de cijfers een vertekend beeld, zie mijn antwoord op vraag 7. In Duitsland bedroeg de productie per koe per jaar 7.900 kg in 2016 en 7.100 kg in 2006 (IFCN Dairy Report 2017).
Wat is de huidige productie van een reguliere melkkoe in Nederland, per levensjaar en in haar volledige leven? Hoe verhouden deze cijfers zich tot de situatie tien jaar geleden? Hoe verhouden deze cijfers zich tot de Duitse melkproductie?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van het feit dat de melkproductie het afgelopen jaar een recordhoogte heeft bereikt?3
De recordhoogte van de melkproductie per koe in 2017/2018 hangt nauw samen met het fosfaatreductieplan 2017 en de introductie van het fosfaatrechtenstelsel in 2018. In deze beide jaren hebben de melkveehouders extra veel melkkoeien afgevoerd, waardoor het productiegemiddelde van de achterblijvende koeien een sterk verhoogd beeld geeft.
Wat is de productie van een biologische melkkoe in Nederland?
De gemiddelde productie van een biologische melkkoe is 6.630 kg per jaar (2015). Dit cijfer is gebaseerd op de steekproef van 30 biologische melkveebedrijven van het WUR- bedrijveninformatienetwerk (BINternet).
Hoe beoordeelt u de huidige ontwikkelingen binnen de melkveesector, waarbij vanwege het fosfaatstelsel wordt ingezet op een nog verdere verhoging van de melkproductie per koe, het eerder afdanken van koeien als zij na het bevallen van een kalf problemen krijgen en het sneller insemineren van koeien na een bevalling?4
Bij de keuze van een fosfaatrechtenstelsel (Kamerstuk 33 979, nr. 98) dan wel een stelsel van dierrechten is onder meer overwogen dat dierrechten een extra onwenselijke prikkel uitlokken tot het sturen op een hoge melkproductie per koe. Dit zou negatieve gevolgen kunnen hebben voor diergezondheid en -welzijn. Effectief sturen op een hogere productie per koe is vooral succesvol bij volledig opstallen en waardoor weidegang extra onder druk zal komen te staan.
De gemiddelde tussenkalftijd (de tijd tussen twee opeenvolgende kalvingen) van de Nederlandse melkveestapel vertoont tot 2015 geen daling. De tussenkalftijd bedroeg 390 dagen in 1995, in 2015 was deze 415 dagen. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 7 geven de afvoercijfers van melkkoeien de laatste jaren geen goed beeld.
Erkent u de relatie tussen het toenemende gebruik van preventieve vaccinaties tegen, onder andere, pijnlijke uierontstekingen en diarree en de toenemende melkproductie? Deelt u de mening van ethici die stellen dat er een grens moet worden gesteld aan het middelengebruik en aan het op het spel zetten van «het welzijn van en respect voor het individuele dier»? Welke conclusies verbindt u hier aan?5
Er is geen directe relatie tussen het gebruik van vaccins en melkproductie. Het doel van het gebruik van vaccinaties is om gezondheidsproblemen bij dieren te voorkomen en is daarmee ook voordelig voor het welzijn van het dier. Er is daarom geen reden om het gebruik van vaccinaties ter discussie te stellen.
Bent u bereid een maximum te stellen aan de melkproductie van een koe? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee. Terwijl in het verleden de aandacht in de melkveehouderij vooral lag op productieverhoging, is tegenwoordig het accent meer verbreed naar een goede gezondheid en dierwelzijn. Een goede melkgift blijft noodzakelijk voor een goed verdienmodel in de melkveehouderij, maar daarbij staan een goede voeding, huisvesting en verzorging voorop. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 9 is bewust gekozen voor een systeem van fosfaatrechten in plaats van dierrechten. Een melkveehouder streeft vanwege optimale aanwending van de beschikbare fosfaatrechten naar het aanhouden van een beperkt aantal stuks jongvee ten gunste van het aantal melkkoeien. Het fosfaatrechtenstelsel is een extra stimulans voor de melkveehouder om de levensduur van zijn melkkoeien te verhogen.
Erkent u dat het slachten van zieke en gewonde dieren ook een realiteit is in Nederland, gelet op onder andere de recente inval door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en het Openbaar Ministerie bij een runderslachterij in Hoogeveen en eerder bij een slachterij in Drachten?6 7
Het klopt dat een slachthuis in Nederland recentelijk door de strafrechter is veroordeeld in verband met aanvoer van zieke, niet transportwaardige dieren. Over lopende strafrechtelijk onderzoeken kan ik geen uitspraken doen.
Kunt u toelichten wat de reden of de aanleiding is geweest voor de inval in het slachthuis in Hoogeveen vorige week?
Over lopende strafrechtelijke onderzoeken kan ik geen uitspraken doen.
Welke acties worden er ondernomen in de richting van de transporteurs die zieke en gewonde dieren hebben vervoerd naar dit slachthuis?
Opgelegde maatregelen transporteurs aanvoer dieren niet geschikt voor vervoer:
2015
4
3
1
2016
41
3
1
1
2017
5
3
2
2018
51
4
1
1
Eén interventie kan leiden tot het opleggen van meerdere maatregelen, namelijk een schriftelijke waarschuwing (SW) en/of een bestuurlijke boete (BB).
Welke acties worden er ondernomen in de richting van de veehouders die zieke en gewonde dieren hebben laten vervoeren naar dit slachthuis?
Opgelegde maatregelen veehouders aanvoer dieren niet geschikt voor vervoer:
2015
4
3
1
2016
5
4
1
2017
6
6
2018
4
4
SW Schriftelijke Waarschuwing
BB Door NVWA opgelegde bestuurlijke boete
Hoe was het toezicht op dit slachthuis vormgegeven? Was er sprake van permanent toezicht door een NVWA-dierenarts?
Er vindt geen permanent toezicht plaats op dit slachthuis, omdat het als middelgroot aangemerkt is. Dit op basis van het aantal slachtingen per maand.
Elke slachtdag worden de te slachten dieren levend (ante mortem) gekeurd door een NVWA-dierenarts. De keuringsgegevens worden schriftelijk vastgelegd. De geslachte keuring wordt door een officiële assistent van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) uitgevoerd. Ook vindt geslachte keuring plaats door de NVWA-dierenarts van door KDS overgedragen karkassen en de in nood geslachte dieren.
Hoe vaak zijn er in de afgelopen drie jaar boetes uitgedeeld of andere maatregelen getroffen bij dit slachthuis?
Vervoer van Dieren
1
R&O-vervoermiddelen/-plaats
1
2
Hygiënevoorschriften slachthuis
3
1
Vervoer Dierlijke Bijproducten
1
Vervoer van vlees
1
Traceerbaarheid levensmiddelen
1
SW Schriftelijke Waarschuwing
BB Door NVWA opgelegde bestuurlijke boete
PV Proces-verbaal, afhandeling door OM
Hoe verklaart u het feit dat er niet eerder is ingegrepen in dit slachthuis?
Het beeld dat er niet is ingegrepen door de NVWA is niet juist. Niet slachtwaardige dieren worden door de NVWA dierenarts al tijdens de levende keuring als ongeschikt voor de slacht aangemerkt.
Zijn er, gelet op eerdere berichtgeving over de directeur van dit slachthuis, waarbij uw voorganger is gewaarschuwd dat dierenartsen onder druk werden gezet om een oogje dicht te knijpen, aanpassingen gedaan in het toezicht op dit slachthuis, zoals de inzet van minimaal twee inspecteurs? Zo nee, waarom niet?8 9
Nee, de NVWA heeft tot op heden geen aanleiding gezien om tot aanpassing van het toezichtregime te komen.
Hoe beoordeelt u de beschrijving van de ernstige vormen van intimidatie waar NVWA-inspecteurs in slachthuizen mee te maken hebben en de wens van de geciteerde NVWA-dierenarts om het toezicht in het slachthuis niet in je eentje, maar met z’n tweeën uit te voeren, zoals beschreven in de Groene Amsterdammer en welke conclusies verbindt u hieraan?10
Wanneer er sprake is van intimidatie van inspecteurs heeft de NVWA het beleid dat zij haar werkzaamheden per direct staakt, aangifte doet bij de politie en de eigenaar/directeur voor een gesprek uitnodigt op het hoofdkantoor. Pas wanneer deze een schriftelijke verklaring heeft gegeven waarin hij aangeeft dat de veiligheid van NVWA medewerkers is gewaarborgd en men de werkzaamheden zonder intimidatie kan uitvoeren, worden de werkzaamheden hervat. Veelal betekent dit dat de werkzaamheden voor onbepaalde tijd door twee NVWA medewerkers worden uitgevoerd en in rekening gebracht.
Zorgen uit het land over de subsidieregeling voor pelsdierhouderijen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken van de subsidieregeling sloop- en ombouw pelsdierhouderij?
Tot op heden zijn er vijf aanvragen ingediend. Drie van deze aanvragen hebben het besluit tot verlening van de subsidie ontvangen, één is door de aanvrager ingetrokken, en één is afgewezen.
Klopt het dat de subsidieregeling sloop- en ombouw pelsdierhouderij in werking is getreden met ingang van 15 januari 2013? Zo nee, welk moment wordt gehanteerd en waarom?
Het Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij is niet in werking getreden op 15 januari 2013, maar op 28 februari 2018.
Het Besluit voorziet niet alleen in de subsidiëring van sloop en ombouw van oude pelsdierhouderijen, maar ook in enkele fiscale voorzieningen. Anders dan de subsidiëring van sloop en ombouw, is aan de fiscale voorzieningen terugwerkende kracht verleend tot en met 15 januari 2013. Dit hangt samen met EU-regelgeving inzake staatssteun en het besluit van de Europese Commissie van 15 januari 2016 (SA.41842 (2015/N), C (2016) 58) om de fiscale voorzieningen, in tegenstelling tot de subsidiëring van sloop en ombouw, niet als staatssteun te beschouwen. In verband met die staatssteunregelgeving is het niet mogelijk ook aan de subsidiëring van sloop en ombouw terugwerkende kracht te verlenen. Ten aanzien van de verstreken tijd tot aan de totstandkoming van het Besluit, verwijs ik u naar het overzicht bij de beantwoording van de Kamervragen van 31 januari 2018 (Kamerstuk 30 826, nr. 51).
Bent u van mening dat de overheid ruimhartig om moet gaan met de ondersteuning van pelsdierhouders (ruimhartig is de inzet op het volledig benutten van het beschikbare budget)? Zo nee, waarom niet?
De Wet verbod pelsdierhouderij voorziet in flankerend beleid voor de afbouw van de pelsdierhouderij. Het flankerend beleid bestaat, naast de overgangstermijn tot 1 januari 2024, uit drie maatregelen:
Ik heb € 28 miljoen in de periode tot 2024 gereserveerd voor het flankerend beleid. Hiernaast heb ik besloten (Kamerstuk 28 973, nr. 200) om € 8 miljoen extra te reserveren. Daarmee komt het totaal gereserveerde budget op € 36 miljoen en dit is volledig beschikbaar voor het flankerend beleid. Tevens heb ik de sector uitgenodigd een sociaaleconomisch plan op te stellen, gericht op advisering, kennisoverdracht, omscholing, beroepsopleidingen en voorlichting, waarvoor een deel van dit budget beschikbaar kan worden gesteld.
Klopt het dat voor de looptijd van de subsidie een periode van één jaar wordt gehanteerd en is deze termijn in de praktijk werkbaar gebleken voor de pelsdierhouders, aangezien er bij ombouw verschillende procedures doorlopen moeten worden waarbij de pelsdierhouders geen invloed kunnen uitoefenen op de snelheid maar afhankelijk zijn van procedures bij derden?
In het Besluit is bepaald dat de subsidiabele activiteiten (sloop of ombouw) uiterlijk één jaar na de verleningsbeschikking moeten zijn uitgevoerd. Binnen deze periode van één jaar kunnen pelsdierhouders gefaseerd slopen of ombouwen, mits de volledige sloop of ombouw binnen deze periode afgerond wordt. Pelsdierhouders met meerdere bedrijfslocaties kunnen subsidie aanvragen per locatie, en hoeven de bedrijfsactiviteiten niet op alle locaties tegelijk te staken.
Overigens moeten pelsdierhouders, op grond van het Besluit, op het moment van de subsidieaanvraag beschikken over alle voor sloop of ombouw benodigde vergunningen. De periode van één jaar tussen verlening en afronding van de activiteiten is derhalve niet bestemd voor het volgen van procedures voor het verkrijgen van de benodigde vergunningen van decentrale overheden, maar voor het daadwerkelijk uitvoeren van de sloop of ombouw.
Welke signalen heeft u hierover ontvangen en hoe heeft u geanticipeerd op deze signalen? Geeft de subsidieregeling sloop- en ombouw pelsdierhouderij de mogelijkheid tot een geleidelijke overgang naar andere bedrijfsactiviteiten? Zo ja, op welke manier is dit geregeld en hoe lang kunnen pelsdierhouders over een geleidelijke overgang doen? Zo nee, waarom wordt deze ruimte niet geboden? Bent u bereid om ook een geleidelijke overgang te bieden? Zo nee, waarom niet?
De pelsdiersector heeft mij een aantal knelpunten aangedragen, waarvan de periode van één jaar tussen verlening en afronding, en gefaseerd stoppen en ombouwen er twee zijn. Samen met de sector kijk ik of en in hoeverre het mogelijk is om deze knelpunten weg te nemen, binnen de randvoorwaarden van de wet, het budget en de EU-regelgeving inzake de verlening van staatssteun. Ik zal uw Kamer in het voorjaar 2019 over deze en overige resultaten van het gevoerde overleg met de sector informeren.
Overigens is de pelsdiersector zowel rechtstreeks als via een internetconsultatie in de gelegenheid gesteld om op- en aanmerkingen te maken bij een concept van het Besluit subsidiëring sloop en ombouwkosten pelsdierhouderij. De pelsdiersector heeft aangegeven zich niet te kunnen vinden in de voorgelegde regelgeving en heeft geen inhoudelijke op- of aanmerkingen gemaakt.
Kunt u aangeven of er vanuit de beperking dat om in aanmerking te komen voor de ombouwsubsidie het bedrijf op dezelfde locatie omgebouwd moet worden naar een nieuw landbouwbedrijf of niet- landbouwbedrijf, problemen zijn bij pelsdierhouders die niet op de bestaande locatie kunnen ombouwen of die vanwege een rood voor rood regeling op een andere locatie aangewezen zijn? Kunt u aangeven hoe in deze situaties wordt omgegaan en op welke wijze de pelsdierhouder tegemoet gekomen is of wordt? Wordt er in deze ook rekenschap gegeven aan de voorwaarden en regels die een provincie stelt? Zo nee, heeft u overleg met de betreffende provincies?
De subsidiëring van ombouw is locatiegebonden en staat de subsidiëring van ombouw op een andere locatie niet toe. Overigens kan een pelsdierhouder wel aanspraak maken op subsidiering voor de sloopkosten. Ik ben met de sector in overleg over de ondervonden knelpunten.
Anders dan in enkele andere sectoren is in de pelsdierhouderij geen sprake van een stelsel van productierechten (fosfaatrechten of dierrechten). Pelsdieren behoren daarmee tot de overige diercategorieën waarop dit niet van toepassing is.
Ook is de uitstoot naar de omgeving van ammoniak-, fijnstof- en geuremissie in de pelsdiersector laag of niet vastgesteld. Daardoor zijn de mogelijkheden voor ombouw van een voormalige pelsdierlocatie naar een andere diercategorie beperkt als dit gepaard gaat met een hogere belasting. De mogelijkheden voor ombouw zijn daarmee ook sterk locatie- en omgevingsgebonden. De voorwaarden voor omschakeling naar een andere onderneming worden bepaald door het gemeentelijk bestemmingsplan en het ruimtelijke beleid van de provincies.
Het is primair de verantwoordelijkheid van de sector zelf en de betrokken brancheorganisaties om bij gemeenten en provincies knelpunten te signaleren en oplossingen aan te dragen, zoals over de (beperkte) mogelijkheden voor ombouw. Ik zal de meest betrokken provincies attenderen op de ruimtelijke- en milieuaspecten in relatie tot de ombouw van voormalige pelsdierhouderijen.
Kunt u inzicht geven in het aantal bedrijven dat op dit moment al gestopt is? Kunt u, uitgaande van de signalen van de sector, een inschatting maken hoeveel bedrijven op korte termijn moeten stoppen?
Uit de gecombineerde data-inwinning (GDI) van 2017 zijn 153 bedrijven die nertsen houden, geteld en in de GDI van 2018 152 bedrijven. Signalen vanuit de sector geven aan dat 30–40% van de nertsenhouders in het najaar van 2018 stopt met het houden van nertsen.
Bent u bereid om nu halverwege de overgangstermijn een evaluatie te doen of de ontwikkelingen op de bedrijven overeenkomen met datgene wat destijds door de indieners van de wet is beoogd? Zo nee, waarom niet?
Ik zie op dit moment geen aanleiding voor het doen van een evaluatie, maar zal ten aanzien van de ontwikkelingen in de sector de vinger aan de pols houden.
Kunt u bevestigen dat er voor de subsidieregeling sloop- en ombouw pelsdierhouderij 28 miljoen euro beschikbaar is en bent u van mening dat dit bedrag ook in zijn totaliteit ten goede moet komen aan het doel wat aan deze regeling gekoppeld is? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds aangegeven is het totaal gereserveerde budget € 36 miljoen en is dit budget volledig beschikbaar voor het hele flankerend beleid, waaronder de subsidiëring van sloop en ombouw.
Is het beleid voor aanvulling van de pensioentekorten al uitgewerkt? Zo ja, hoeveel geld is hiervoor beschikbaar en op welke wijze zijn de pelsdierhouders hierover geïnformeerd?
De Wet voorziet in een hardheidsclausule die is bestemd voor individuele, oudere pelsdierhouders waarbij zich onbillijkheden van overwegende aard voordoen ten aanzien van de pensioenvoorziening. Het budget voor flankerend beleid is mede beschikbaar voor tegemoetkoming in de pensioenvoorziening. In een overleg tussen mijn ministerie en de sector op 15 oktober jl. is dit aan de sector toegelicht.
Welke aandacht is er specifiek voor de oudere pelsdierhouders die hun pensioen in het bedrijf hadden zitten, waarbij het bedrijf nu minder waard is geworden en er onvoldoende tijd is om dit tekort aan te vullen?
Voor oudere pelsdierhouders bestaat de bij vraag 10 benoemde hardheidsclausule. Ik heb geen inzicht in de pensioensituatie van individuele pelsdierhouders en of zich daarbij eventueel onbillijkheden van overwegende aard voordoen.
Wanneer wordt duidelijk hoe de 8 miljoen euro bestemd voor flankerende maatregelen ingezet worden? Welke suggesties heeft het bedrijfsleven hiervoor aangereikt?
De € 8 miljoen is een deel van het totaalbudget dat beschikbaar is voor het flankerend beleid, binnen de randvoorwaarden van de wet en de EU-regelgeving inzake de verlening van staatssteun. Het bedrijfsleven heeft het belang onderstreept van de maximale benutting van de beschikbare middelen en heeft aandacht gevraagd voor de sociaaleconomische gevolgen van het verbod voor de ondernemers, medewerkers en hun gezinnen en het daartoe opstellen van een sociaaleconomisch plan. Het bedrijfsleven neemt het voortouw in het uitwerken van een sociaaleconomisch plan.
Wilt u deze vragen per vraag beantwoorden?
Ja.
De brandveiligheid van gebouwen |
|
Sandra Beckerman , Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nijmegen wil minder streng zijn met regels rond veiligheid van panden»?1
Ja.
Is er meer informatie bekend over de schaal van het gebruik van brandgevaarlijke gevelplaten in Nederland? Is er al meer duidelijkheid over de inventarisatie en de wijze van onderzoek? Wanneer verwacht u de resultaten naar de Kamer te kunnen sturen?
Op 26 september 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019 nr. 84) heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn besluit om vooruitlopend op de resultaten van het Engelse onderzoek naar de brand bij Grenfell Tower alle gemeenten te vragen een inventarisatie uit te voeren van de meest risicovolle gebouwen en daarbij te laten toetsen of de brandveiligheid van de gevels voldoet aan het Bouwbesluit. Ik ben nog in overleg met de Vereniging Bouw- & Woningtoezicht Nederland (VBWTN) en de Brandweer over deze inventarisatie en de wijze van onderzoek. Ik verwacht uw Kamer hierover eind november aanstaande verder te kunnen informeren.
Deelt u de mening dat het niet moet kunnen dat Nijmegen eerst in opspraak raakt in Zembla en Nieuwsuur vanwege een slechte brandveiligheid van gebouwen, en daarna oproept om soepeler met regels om te gaan?2
Op 26 september 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 84) heb ik eerdere Kamervragen beantwoord over de gemeente Nijmegen. Ik heb toen geantwoord dat gemeenten beleidsvrijheid hebben bij de uitvoering van het toezicht op de bouwvoorschriften. Over de uitvoering hiervan leggen burgemeester en wethouders verantwoording af aan de gemeenteraad. De wijze waarop de gemeente Nijmegen invulling geeft aan het toezicht op brandveiligheid van gebouwen is daarmee een gemeentelijke aangelegenheid. Hoewel het dus niet aan mij is om hierover een mening te hebben, heb ik in het kader van wederhoor navraag gedaan bij de gemeente. De berichtgeving heeft volgens de gemeente betrekking op de publicatie van het nieuwe beleidsdocument voor toezicht en handhaving. Het Plan van Aanpak Fysieke Veiligheid 2016–2018 is in Nijmegen vervangen door het De weerbare stad – veiligheidsplan 2018–2022. Het nieuwe beleidsdocument is gebaseerd op dezelfde uitgangspunten als het oude document. Er is geen sprake van dat de gemeente soepeler wil omgaan met regels.
Wat voor mogelijkheden heeft u om in gemeenten in te grijpen, om te zorgen dat landelijke wet- en regelgeving gewoon wordt nageleefd, gebouwen gewoon veilig zijn, en bewoners niet in onzekerheid hoeven te zitten?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoorden op vraag 3 en 4.
Wat vindt u er van dat de burgemeester regels over de veiligheid van gebouwen aan zijn laars wil lappen? Bent u bereid desnoods in de gemeente Nijmegen in te grijpen, om te zorgen dat gebouwen gewoon veilig zijn, en Nijmegenaren niet in onzekerheid hoeven te zitten?
Het bericht ‘Onterecht geld opstrijken; Ouders kunnen zich inschrijven voor studie en, zonder ooit op te dagen, kinderopvangtoeslag ontvangen. Waterdichte controle is er niet’ |
|
Judith Tielen (VVD), Helma Lodders (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onterecht geld opstrijken; Ouders kunnen zich inschrijven voor studie en, zonder ooit op te dagen, kinderopvangtoeslag ontvangen. Waterdichte controle is er niet»?1
Ja.
Hoeveel huishoudens ontvangen kinderopvangtoeslag? Hoeveel huishoudens ontvangen kinderopvangtoeslag omdat één van de ouders een studie volgt?
In totaal ontvingen vorig jaar 486.000 huishoudens kinderopvangtoeslag voor de opvang van 733.000 kinderen2. Circa 10.000 huishoudens ontvingen kinderopvangtoeslag vanwege hun doelgroepstatus als studerend ouder voor de formele opvang van 13.000 kinderen.
Kunt u aangeven hoeveel terugvorderingen er plaatsvinden vanwege het onterecht ontvangen van kinderopvangtoeslag omdat ouders wel een bewijs van inschrijving hebben, maar in werkelijkheid de studie niet volgen? Zo ja, wat wordt er gedaan om deze vorm van misbruik en fraude te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het niet volgen van de studie is geen grond voor het terugvorderen van de kinderopvangtoeslag. Indien een ouder ingeschreven staat bij een onderwijsinstelling waarnaar verwezen wordt in artikel 1.6 lid 1 letter j van de Wet kinderopvang (Wko), voldoet deze ouder aan één van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor kinderopvangtoeslag. Hier controleert de Belastingdienst op.
De kinderopvangtoeslag is een inkomensafhankelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Deze tegemoetkoming zal altijd minder zijn dan de gemaakte kosten voor het gebruik van kinderopvang, omdat de ouder een inkomensafhankelijke eigen bijdrage moet betalen voor de kinderopvang. Er is geen financiële prikkel voor ouders om zich in te schrijven als student, enkel om in aanmerking te komen voor kinderopvangtoeslag, omdat bovenop het inschrijfgeld de eigen bijdrage betaald moet worden. Betaalt een ouder de eigen bijdrage niet, dan wordt niet voldaan aan de voorwaarden en zal de Belastingdienst de volledige kinderopvangtoeslag terugvorderen.
Klopt het dat een bewijs van inschrijving bij een erkende opleiding voldoende is om aanspraak te maken op kinderopvangtoeslag? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Voor het recht op kinderopvangtoeslag gelden verschillende eisen. Ouders moeten werken of onder een doelgroep vallen, bijvoorbeeld ouders die zijn ingeschreven bij een school of instelling3. Daarnaast moeten ouders hun kind naar een erkende kinderopvangorganisatie brengen en een inkomensafhankelijke eigen bijdrage betalen voor deze opvang. Een bewijs van inschrijving alleen is dus niet voldoende.
Welke controle is er en hoe vaak vindt controle plaats op het ontvangen van kinderopvangtoeslag voor studerende ouders?
De Belastingdienst controleert of de aanvrager of diens partner staat ingeschreven bij een onderwijsinstelling waarnaar wordt verwezen in artikel 1.6, lid 1, letter j Wko. Die controle vindt plaats aan de hand van informatie die van de Dienst Uitvoering Onderwijs per kwartaal wordt ontvangen. Komt de toeslagontvanger niet voor in deze contra-informatie, dan vraagt de Belastingdienst het bewijs van inschrijving op bij de burger.
Is er verschil in de wijze waarop controle plaatsvindt tussen ontvangers van kinderopvangtoeslag die zijn ingeschreven bij bekostigde en bij niet-bekostigde opleidingen? Zo ja, wat is het verschil?
Nee, er is geen verschil in de wijze waarop de controle plaatsvindt. De wijze waarop de controle plaatsvindt is beschreven bij het antwoord op vraag 5.
In hoeverre denkt u dat controle voldoende is om misbruik van kinderopvangtoeslag door deze groep ouders tegen te gaan? Welke mogelijkheden ziet u om misbruik van kinderopvangtoeslag onder «studerende» ouders tegen te gaan? In welke mate is effectieve controle in deze gevallen überhaupt mogelijk?
Zoals ook bij het antwoord op vraag 3 aangegeven is inschrijving bij de instelling een van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor kinderopvangtoeslag. De controle is gericht op de inschrijving bij de instelling. Deze controle wordt voldoende effectief uitgevoerd.
De Nederlandse instemming met een Palestijns voorzitterschap van de G77 |
|
Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU), Thierry Baudet (FVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Nederland stemt voor Palestijns voorzitterschap G77»1
Ja.
Klopt het dat Nederland in VN-verband heeft ingestemd met een Palestijns voorzitterschap van de G77?
De leden van de groepering landen genaamd G-77 (waar thans 134 landen lid van zijn) hebben bepaald dat de Palestijnse delegatie in 2019 in de VN het voorzitterschap van hun groepering zal vervullen. Voor het uitvoeren van de taken die behoren bij deze functie, was een technische resolutie nodig om de Palestijnse delegatie bij de Verenigde Naties in New York een aantal rechten toe te kennen. Deze rechten zijn in tijd en aard beperkt tot wat nodig is voor het uitoefenen van het voorzitterschap van de G77 in 2019. Nederland heeft, in gezelschap van de meerderheid van EU-leden, ingestemd met toekenning van deze specifieke rechten. Tegelijkertijd heeft het Koninkrijk zijn jarenlange consistente positie ten aanzien van de niet-erkenning van de «Staat Palestina» in een stemverklaring herbevestigd onder verwijzing naar de stemverklaring van 29 november 2012 inzake de toetreding van de «Staat Palestina» als een als «Non-Member Observer State» tot de VN. Deze stemverklaring stuur ik hierbij mee.3
Bent u ervan op de hoogte dat deze resolutie spreekt van een «Palestijnse Staat»?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze tekst zich tot het feit dat Nederland de Palestijnse Staat niet formeel erkend heeft? Hoe is het mogelijk dat Nederland desalniettemin in heeft gestemd met deze resolutie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan een niet-lidstaat voorzitter worden van een dergelijk VN-orgaan? Bestaan hier precedenten van?
De G-77 vormen geen VN-orgaan, maar een coalitie en overlegkader van een aantal landen. Het is niet eerder voorgekomen dat een delegatie die door de Algemene Vergadering de status is verleend van «Non-Member Observer State» voorzitter werd van een samenwerkingsverband van leden van de Verenigde Naties. Wel zijn er andere voorbeelden van niet-leden die een voorzitterschapsrol vervullen, zoals de EU-delegatie dat doet voor de EU.
Bent u bereid voortaan tegen VN-resoluties te stemmen waarmee de suggestie gewekt wordt dat een Palestijnse staat erkend wordt?
De positie van het Koninkrijk ten aanzien van de niet-erkenning van de «Staat Palestina» is wereldwijd bekend. Het Koninkrijk zal dit, waar nodig, blijven duidelijk maken.
Het bericht ‘Zorgen om verdwijnen van minderjarige asielzoekers’ |
|
Achraf Bouali (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zorgen om verdwijnen van minderjarige asielzoekers»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat het aantal minderjarige asielzoekers dat alleen naar Nederland komt en van de radar verdwijnt is verdubbeld? Deelt u de mening dat dit beeld zorgelijk is?
De in het bericht aangehaalde cijfers zijn afkomstig uit de Slachtoffermonitor mensenhandel 2013–2017. Vanzelfsprekend vind ik het zorgelijk als mensen slachtoffer worden van criminele activiteiten zoals mensenhandel en seksueel geweld, zeker wanneer dit kinderen betreft.
Kunt u nader ingaan op de zorgen die in dat bericht worden geuit dat een deel van deze kinderen slachtoffer wordt van criminele activiteiten zoals mensensmokkel en seksueel geweld? Hoe spant u zich in teneinde te voorkomen dat deze kinderen verdwijnen en slachtoffer worden van degelijke criminaliteit?
Het bestrijden van mensenhandel is in de eerste plaats een taak van de opsporingsorganisaties, politie en openbaar ministerie. Signalen over mensenhandel worden door COA en Nidos doorgegeven aan de politie die daar vervolgens op kan acteren.
Amv’s die slachtoffer of potentieel slachtoffer zijn van mensenhandel worden in de beschermde opvang geplaatst. Er worden in de beschermde opvang extra veiligheidsmaatregelen getroffen, zoals extra bewaking en intensieve begeleiding. Tevens wordt nauw samengewerkt met de (plaatselijke) politie en vindt afstemming plaats over eventuele extra risico’s. Als een jongere probeert weg te lopen of de opvang vroegtijdig wil verlaten, proberen de medewerkers de jongere te overtuigen om te blijven en het gedrag van deze jongere wordt nauwlettend gevolgd. Als een amv toch voortijdig uit de beschermde opvang vertrekt, wordt meteen de politie en Nidos geïnformeerd. Als de amv niet wordt aangetroffen doet de voogd (Nidos) aangifte van vermissing. Naast deze maatregelen is er in de beschermde opvang een werkwijze die gericht is op een multidisciplinaire risicoanalyse van de kwetsbaarheden van de jongeren.
Bij deze multidisciplinaire risicoanalyse zijn AVIM, Nidos en betreffende COA-contractpartij Xonar of Jade betrokken. Deze risicoanalyse is een middel om te bepalen welk risico de jongere loopt en of de beschermde opvang de juiste opvang is. De multidisciplinaire risicoanalyse vindt plaats in de eerste zes weken na plaatsing van een jongere in de beschermde opvang.
Zijn destijds na het rapport van de Inspectie Veiligheid en Justitie over dit onderwerp, alle voorgestelde maatregelen overgenomen? Zo nee, welke niet? Is het mogelijk deze maatregelen alsnog door te voeren?
In 2015 heeft de Inspectie Jeugdzorg een onderzoek gedaan naar de beschermde opvang voor amv’s. In december 2016 heeft de Inspectie een hertoets van de kwaliteit van de beschermde opvang uitgevoerd. Bij brief van 5 september 2016 (Kst. 2015–2016, 27 062, nr. 103) en 6 september 2017 (Kst 2016–2017, 27 062, nr. 106) is uw Kamer op de hoogte gesteld van de verbetermaatregelen die het COA naar aanleiding van het onderzoek en de hertoets heeft getroffen om aan alle toetsingscriteria van de Inspectie te voldoen. Het COA heeft in september 2017 de laatste verbetermaatregelen doorgevoerd. Ik verwijs u voor een nadere toelichting naar deze brieven.
Hoe verklaart u dat ondanks de genomen maatregelen, het aantal verdwenen jongeren niet is afgenomen? Is bijvoorbeeld gemonitord of de maatregelen de gewenste uitwerking hadden?
Het onderzoek en de hertoets van de Inspectie Veiligheid en Justitie hadden betrekking op de beschermde opvang. Uit de cijfers over de beschermde opvang blijkt dat er na de stijging die er in 2015 en 2016 plaatsvond in 2017 sprake was van een duidelijke daling van het aantal verdwijningen van minderjarigen uit de beschermde opvang. Deze trend zet zich in 2018 voort. Deze daling is deels verklaarbaar doordat de amv’s die zonder toezicht de beschermde opvang hebben verlaten tussen 2015 en 2017 overwegend de Vietnamese nationaliteit hadden en de instroom van deze groep sinds 2017 sterk is afgenomen. Daarnaast lijken de maatregelen voor de beschermde opvang effect te hebben gehad.
De cijfers van de nationaal rapporteur mensenhandel zien grotendeels op amv’s, waarbij op voorhand geen reëel vermoeden van voortijdig vertrek en/of sprake van een verdachte situatie was, en die in reguliere kleinschalige amv-opvang verblijven.
In hoeverre heeft u al eerder signalen ontvangen dat de genomen maatregelen niet tot de gewenste vermindering leidt?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt de huidige stand van zaken zich tot de stand van zaken die aan de orde werd gesteld in het algemeen overleg asiel- en vreemdelingenbeleid op 14 december 2017? Zijn er sindsdien extra maatregelen genomen? In hoeverre is er sindsdien verbetering dan wel verslechtering zichtbaar geweest?
Zoals aangegeven bij vraag 3 worden amv’s waar op voorhand een reëel vermoeden van voortijdig vertrek is en/of sprake is van een verdachte situatie in de beschermde opvang geplaatst.
In het nieuwe amv-opvangmodel worden amv’s kleinschalig opgevangen en worden zij, gericht op het bieden van maatwerk, intensief begeleid. De medewerkers in de amv-opvanglocaties spannen zich dagelijks in om voor de bewoners een zo veilig mogelijke omgeving te creëren. Hierbij hebben de medewerkers ook oog voor signalen van mensenhandel. Amv’s die aangeven te willen vertrekken worden geïnformeerd over de verschillende perspectieven die er zijn en worden gewezen op risico’s van illegaal verblijf, zoals mensenhandel en seksueel geweld.
Zowel de beschermde opvang als de reguliere kleinschalige opvang voor amv’s zijn echter geen gesloten setting. Dat betekent dat amv’s zich vrij kunnen bewegen in Nederland en dus ook de opvang kunnen verlaten. Het is niet mogelijk en wenselijk om van iedereen, dus ook van kinderen, bij te houden waar iedereen op welk moment van de dag verblijft. Als een jongere de opvang verlaat en het niet bekend is dat hij of zij elders op een veilige plek verblijft, bijvoorbeeld bij familie of vrienden, wordt dit binnen 24 uur gemeld aan Nidos en de politie.
Wat vindt u van de suggesties van Defence for Childeren voor nog kleinschaliger opvang en het instellen van één partij die de regie voert over alleenstaande minderjarige jongeren?
Op dit moment wordt het amv-opvangmodel geëvalueerd. Ik wacht graag de uitkomsten van dit onderzoek af.
Ziet u nog andere oplossingen voor dit probleem? Bent u bereid zich hiervoor in te spannen?
Zie antwoord vraag 7.
Een alarmerende daling van studentenaantallen voor Nederlandse Taal en Cultuur |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Wat klopt er van het bericht dat de studentenaantallen voor Nederlandse Taal en Cultuur zich in een vrije val bevinden?1
In antwoord op de Kamervragen van lid Van der Molen2 heb ik geantwoord dat de instroom van de opleiding Nederlands aan universiteiten in vergelijking met 10 jaar geleden met ongeveer 60% is gedaald. Deze daling is de afgelopen jaren afgevlakt. Op basis van de nu bekende voorlopige aanmeldgegevens lijkt er reden tot zorg. De definitieve instroomcijfers van het huidige collegejaar zijn pas in januari bekend.
Wat gaat dit op termijn betekenen voor het tekort aan bevoegde eerstegraadsleraren Nederlands in de bovenbouw van havo en vwo?
Een dalend aantal afgestudeerden in de bachelor- en masteropleidingen Nederlands in het wetenschappelijk onderwijs draagt bij aan het tekort van leraren Nederlands en zal in ieder geval het streven naar meer wo-opgeleide leraren in het voortgezet onderwijs verder onder druk kunnen zetten. Vanuit de instellingen zijn diverse initiatieven gestart om de instroom te vergroten, zoals het Nationaal Platform voor de Talen. Het Platform is opgezet vanuit de faculteiten Geesteswetenschappen en het programmabureau Geesteswetenschappen3 en komt in 2019 met een Deltaplan voor de Talen. Het Nederlands heeft een bijzondere positie in het plan, naast de andere talen. Een van de belangrijke onderdelen van het beoogde Deltaplan is het vergroten van de toestroom naar de universitaire taalopleidingen. Daarnaast heb ik de KNAW gevraagd om tot een probleemanalyse en eventuele oplossingsrichtingen te komen voor de studie Nederlands.4
Hoe oordeelt u over de suggesties die prof. dr. M.P.J. Sanders doet voor manieren waarop de tendens kan worden gekeerd? Bieden deze voldoende perspectief om meer schoolverlaters te interesseren voor een studie Nederlandse Taal en Cultuur?
Ik vind het positief dat prof. Dr. M.P.J. Sanders en anderen suggesties doen om de instroom voor de opleiding Nederlandse Taal en Cultuur te vergroten. Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven is de sector nu aan zet om te bekijken wat met de suggesties te doen. Dit kan bijvoorbeeld door het enthousiasmeren van leerlingen in het voortgezet onderwijs voor het volgen van een lerarenopleiding op te pakken als activiteit van de regionale aanpak van het lerarentekort. Met deze regionale aanpak worden lerarenopleidingen en scholen gestimuleerd om in de regio met elkaar samen te werken om de tekorten tegen te gaan. Daarnaast wordt in het kader van curriculum.nu bekeken hoe het schoolvak Nederlands minder op vaardigheden en meer op inhoud kan worden gericht om meer scholieren voor het Nederlands te interesseren.
Verdwenen minderjarige asielzoekers |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zorgen om verdwijnen van minderjarige asielzoekers»?1
Ja.
Schrikt ook u van de constatering dat het aantal minderjarige asielzoekers dat alleen naar Nederland komt en van de radar verdwijnt in twee jaar tijd ruim verdubbeld is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wanneer kinderen in Nederland asiel aanvragen dan is het van belang dat zij in een veilige omgeving worden opgevangen. Dat geldt ook voor alleenstaande minderjarige asielzoekers. Hiertoe zijn al verschillende maatregelen getroffen, waaronder de beschermde opvang, een opvang specifiek ingericht voor amv die slachtoffer of potentieel slachtoffer zijn van mensenhandel. Uw Kamer is over deze maatregelen onder meer bij brief van 29 juni 2017 (Kamerstuk 28 638, nr. 159) geïnformeerd. Helaas komt het nog steeds voor dat kinderen de opvang verlaten zonder dat de overheid weet waar deze kinderen naartoe gaan. Vanzelfsprekend baart mij dit zorgen.
Naar aanleiding van een onderzoek van de Inspectie veiligheid en Justitie zijn verschillende maatregelen genomen om de beschermde opvang te verbeteren. Hierover is uw Kamer geïnformeerd bij brieven van 5 september 2016 (Kamerstuk 27 062, nr. 103) en 6 september 2017 (Kamerstuk 27 062, nr. 106). Het COA heeft in september 2017 de laatste verbetermaatregelen doorgevoerd.
Uit de cijfers over de beschermde opvang blijkt dat er na de stijging die er in 2015 en 2016 plaatsvond, in 2017 sprake was van een duidelijke daling van het aantal verdwijningen van minderjarigen uit de beschermde opvang. Deze daling is deels verklaarbaar doordat de amv’s die zonder toezicht de beschermde opvang hebben verlaten tussen 2015 en 2017 overwegend de Vietnamese nationaliteit hadden en de instroom van deze groep sinds 2017 sterk is afgenomen. Deze trend zet zich door in 2018. Daarnaast lijken de maatregelen voor de beschermde opvang effect te hebben gehad.
De cijfers van de nationaal rapporteur mensenhandel zien grotendeels op amv’s, waarbij op voorhand geen reëel vermoeden van voortijdig vertrek en/of sprake van een verdachte situatie was, en die in reguliere amv-opvang verblijven. In het nieuwe amv-opvangmodel worden amv’s kleinschalig opgevangen en worden zij, gericht op het bieden van maatwerk, intensief begeleid. De medewerkers in de amv-opvanglocaties spannen zich dagelijks in om voor de bewoners een zo veilig mogelijke omgeving te creëren. Hierbij hebben de medewerkers ook oog voor signalen van mensenhandel. Amv’s die aangeven te willen vertrekken worden geïnformeerd over de verschillende perspectieven die er zijn en worden gewezen op risico’s van illegaal verblijf, zoals mensenhandel en seksueel geweld.
Zowel de beschermde opvang als de reguliere kleinschalige opvang voor amv’s zijn echter geen gesloten setting. Dat betekent dat amv’s zich vrij kunnen bewegen in Nederland en dus ook de opvang kunnen verlaten. Het is niet mogelijk en wenselijk om van iedereen, dus ook van kinderen, bij te houden waar iedereen op welk moment van de dag verblijft. Als een jongere de opvang verlaat en het niet bekend is dat hij of zij elders op een veilige plek verblijft, bijvoorbeeld bij familie of vrienden, wordt dit binnen 24 uur gemeld aan Nidos en de politie.
Hoe komt het dat eerder genomen maatregelen om het weglopen van asielkinderen te voorkomen blijkbaar niet afdoende zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de Nationaal rapporteur mensenhandel dat er geen zicht is op waar deze kinderen terechtkomen? Zo ja, hoe komt het dat er geen zicht op is? Zo nee, waar komen deze kinderen dan terecht?
Het is van de kinderen die de opvang verlaten veelal niet bekend waar zij naartoe gaan. Er zijn signalen dat amv’s doorreizen naar vrienden of familie in Nederland of in andere lidstaten. Een deel van de amv’s die uit de opvang vertrekt is bijna 18 jaar. Meestal zijn dit uitgeprocedeerde amv’s die na hun 18e geen recht meer hebben op opvang.
Bent ook u bezorgd dat deze kinderen in de criminaliteit te werk worden gesteld of slachtoffers van mensenhandelaren of seksueel misbruikt worden? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om deze kinderen voortaan beter te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van Defence for Children dat de opvang deze kinderen in pleeggezinnen kan voorkomen dat zij met onbekende bestemming en ongewisse toekomst verdwijnen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt het nieuwe opvangmodel voor amv’s geëvalueerd. Ik wacht graag de uitkomsten van dit onderzoek af.
De pilot omgevingsmanagement gericht op de aardgaswinning onder de Waddenzee bij Ternaard |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva Akerboom (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u een pilot «omgevingsmanagement» bent gestart die gericht is op het betrekken van lokale belanghebbenden bij besluiten over fossiele mijnbouw?
Mijn ambtsvoorganger is in 2016 met een aantal pilots begonnen met het oog op het beter betrekken van omwonenden en andere lokale belangengroepen bij energieprojecten die vallen onder de Rijkscoördinatieregeling (RCR). Doel van deze pilots is om te experimenteren met instrumenten uit de nieuwe Omgevingswet, in het bijzonder de instrumenten die gericht zijn op participatie. Hierbij worden omwonenden en andere belanghebbenden gericht geïnformeerd en betrokken in de voorbereiding van de besluitvorming. Deze inbreng komt als een expliciet en herkenbaar onderdeel terug in de besluitvorming.
In de brief over omgevingsmanagement van 23 januari 2017 (Kamerstuk 31 239, nr. 211) wordt een overzicht gegeven van deze pilots, en is gemeld dat een van deze pilots gaat over de voorgenomen gaswinning rondom Ternaard. De andere projecten zijn Windpark Zeewolde en de netverbinding Hollandse Kust-Zuid. Op deze manier ontstaat er een goed beeld van de uitdagingen bij verschillende energieprojecten en kunnen er tegelijkertijd over en weer lessen geleerd worden.
Klopt het dat u voor deze pilot de voorgenomen gaswinning onder de Waddenzee vanuit het dorp Ternaard heeft geselecteerd?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat bij deze pilot de colleges van burgemeester en wethouders van de eilandgemeenten niet zijn betrokken? Waarom is dat niet gebeurd? Zullen deze colleges van burgemeester en wethouders alsnog betrokken worden bij de pilot? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bij de start van de pilot in Ternaard in 2016 is er een uitnodiging uitgegaan naar de gemeentebesturen in het verwachte effectgebied, met de vraag om deel te nemen en bij te dragen aan de pilot. Het is een afweging van de lokale besturen geweest om wel of niet deel te nemen. De gemeente Ameland heeft gekozen om niet aan de pilot deel te nemen. Er is geregeld contact met alle bij de winning betrokken lokale besturen. Momenteel zijn mij geen signalen bekend dat eilandgemeenten deel zouden willen nemen aan het bestuurlijk overleg. Indien die wens er wel is, dan is daar alle mogelijkheid toe.
Waarom heeft u voor een pilot die gericht is op lokaal draagvlak juist een internationaal erkend UNESCO werelderfgoed uitgekozen?
De gaswinning in Ternaard is uitgekozen als pilot voor omgevingsmanagement omdat juist bij projecten van nationaal en internationaal belang, het lokale belang een zichtbaar en herkenbaar onderdeel van de bestuurlijke afweging moet zijn. Dit onderdeel loopt anders het risico ondergesneeuwd te raken, terwijl het gaat om de mensen die het meest direct leven in en rond het gebied in kwestie.
Kunt u aangeven hoe het nationale en internationale belang van het behoud van de Waddenzee worden meegewogen in deze pilot?
Natuur en milieu is, naast kosten en techniek en omgeving, één van de pijlers voor besluitvorming over de gaswinning bij Ternaard. De effecten op natuur en milieu komen in de besluitvorming terug door het laten uitvoeren van een uitgebreide Milieueffect Rapportage (MER), waar ook het huidige beleid met betrekking tot de Waddenzee onderdeel van is.
Gaswinning onder de Waddenzee vindt plaats met toepassing van het «Hand aan de Kraan»-principe. Dit houdt in dat ik de gaswinning zal beperken of stoppen als dat nodig is om de natuur in het gebied te beschermen. Uitgangspunt is dat de natuurlijke zandtoevoer (sedimentatie) de door de gaswinning veroorzaakte bodemdaling en de zeespiegelstijging kan bijhouden, en dat de natuurlijke kenmerken van de Waddenzee niet worden aangetast.
Als onderdeel van het «Hand aan de Kraan»-principe wordt de beschikbare gebruiksruimte elke vijf jaar aangepast op basis van een geactualiseerd beleidsscenario voor de zeespiegelstijging. In dit beleidsscenario wordt, op basis van de meest recente meetresultaten en de laatst beschikbare klimaatmodellen, steeds een nieuwe inschatting gemaakt voor de zeespiegelstijging voor de periode van de delfstofwinning.
Bent u bekend met de waarschuwingen van de Deltacommisaris en het Wetterskip Fryslân dat het wad zal verdwijnen als gevolg van de steeds verdere stijging van de zeespiegel? Op welke manier worden deze waarschuwingen meegewogen in de pilot?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u lokaal draagvlak voldoende voor het doorzetten van een mijnbouwproject onder een natuurgebied dat van groot nationaal en internationaal belang is?
Het lokaal draagvlak moet blijken aan het eind van het proces, op het moment dat alle plannen en afspraken, waaronder de gaswinning, in samenhang gepresenteerd worden. Hierbij hebben zowel de initiatiefnemer als het ministerie een open houding ten aanzien van eventuele bezwaren of te stellen beperkingen aan de gaswinning.
Kunnen nationale en internationale belangen uw beslissing over het mijnbouwproject nog doen veranderen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De randvoorwaarden uit de Structuurvisie Waddenzee – aangevuld met de beperkingen voor mijnbouwwerken zoals opgenomen in artikel 7a van de Mijnbouwwet – vormen het kader voor mijn afweging. Ik neem daarbij de aanbevelingen uit het bestuurlijk overleg met de mede-overheden in het gebied nadrukkelijk mee in mijn afweging.
Kan het ontbreken van lokaal draagvlak er toe leiden dat de gaswinning onder de Waddenzee via Ternaard wordt gestopt? Zo ja, bent u bereid de gaswinning te stoppen bij het ontbreken van lokaal draagvlak? Zo nee, welk doel dient de pilot?
Bij het vaststellen van lokaal draagvlak gaat het niet om een eenvoudig ja of nee met betrekking tot de voorgestelde gaswinning. Het omgevingsproces is erop gericht vast te stellen welke ontwikkelingen in het gebied voorzien zijn en in hoeverre de gaswinning deze ontwikkelingen in de weg staat, of ontwikkelingen elkaar kunnen versterken, of dat ontwikkelingen plaatsvinden waar gaswinning geen onderdeel van uitmaakt. Deze informatie betrek ik bij mijn uiteindelijk te maken afweging. Het is onder andere deze benadering die Ternaard een pilot maakt.
Het bericht 'Privacyregels bedreigen duizenden pensioenen' |
|
Martin van Rooijen (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Privacywet nekt pensioenspaarders»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het een buitengewoon goede zaak is als pensioenfondsen actief deelnemers uit het verleden opsporen?
Ja, ik deel de mening dat het een goede zaak is als pensioenfondsen actief op zoek gaan naar de personen behorend bij een zogenaamd «vergeten pensioen». Ik vind het belangrijk dat pensioengeld, dat een persoon heeft opgebouwd ook bij die betreffende persoon terecht komt. Dit doel kan mogelijk ook worden bereikt via andere oplossingsrichtingen.
Deelt u de mening dat er geen enkel maatschappelijk belang gediend is bij het belemmeren van pensioenfondsen in hun zoektocht naar deelnemers uit het verleden?
Bij de zoektocht naar de deelnemers uit het verleden moet rekening worden gehouden met onder meer de bescherming van persoonsgegevens. Het beschermen van de persoonlijke levenssfeer is een maatschappelijk belang dat ook gediend moet worden. Er zal een afweging moeten worden gemaakt tussen het vinden van de deelnemer om het opgebouwde pensioen alsnog uit te kunnen keren en het door de deelnemer niet gevonden willen worden. Dit zou een aantasting van de persoonlijke levenssfeer kunnen opleveren en een inbreuk vormen op de bescherming van persoonsgegevens als deze zomaar worden gedeeld.
Kunt u een voorbeeld schetsen van een situatie waarbij een individu nadeel ondervindt als een pensioenfonds er via bestanden van derden achter komt dat deze persoon nog recht heeft op een pensioen?
Zoals bij vraag 3 genoemd heeft een persoon het recht om niet gevonden te willen worden; de reden doet daarbij niet ter zake. Bij de verwerking van persoonsgegevens zijn pensioenfondsen gebonden aan regels die zijn vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet AVG (UAVG). Bij elke verwerking is er sprake van een handeling met persoonsgegevens, waarbij de bescherming van die gegevens in het geding kan komen. Er dient gewaarborgd te worden dat persoonsgegevens niet zoekraken, veranderd worden of ingezien kunnen worden door onbevoegden. Ook dient voorkomen te worden dat persoonsgegevens, zonder toestemming van de betrokkene, gebruikt worden voor andere doelen dan waarvoor ze zijn verzameld. Verstrekking van persoonsgegevens door organisaties/instanties aan pensioenfondsen kan leiden tot een onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens. Zoals eerder aangegeven moet een zorgvuldige afweging worden gemaakt tussen de verschillende belangen. Samen met de sector wil ik daarom op zoek gaan naar verschillende oplossingsmogelijkheden. Hierbij is het van belang dat de oplossing past binnen de kaders van de AVG.
Is het u bekend dat de nieuwe privacywet belemmerend kan werken voor pensioenfondsen die deelnemers uit een (ver) verleden willen opsporen?
In de AVG is het wettelijk kader vastgelegd dat bij verwerking van persoonsgegevens in acht moet worden genomen. Voordat de AVG dit jaar in werking trad, waren soortgelijke regels inzake de bescherming van persoonsgegevens in Nederland neergelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Ook onder de Wbp waren er regels verbonden aan de verwerking van persoonsgegevens. Door de inwerkingtreding van de AVG dit jaar zijn organisaties opnieuw naar de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming ervan gaan kijken. In sommige gevallen heeft de AVG ertoe geleid dat interne regels voor de verwerking van persoonsgegeven zijn aangescherpt. Die aangescherpte werkwijze zorgt bijvoorbeeld voor minder eenvoudige herleidbaarheid tot een persoon, of betere beveiliging van de gegevens. Deze werkwijze kan er mogelijk toe leiden dat pensioenfondsen minder makkelijk persoonsgegevens van derden kan verkrijgen om deelnemers uit het verleden op te sporen om pensioengeld uit te keren.
Klopt het dat de wet moet worden gewijzigd om pensioenfondsen rechtstreeks toegang tot de bestanden te verlenen?
Een verwerking van persoonsgegevens is rechtmatig als deze op ten minste één van de zes voorwaarden van artikel 6, eerste lid, van de AVG is gebaseerd. Per gegevensverwerking moet worden beoordeeld welke voorwaarde van toepassing is. Indien na een zorgvuldige afweging blijkt dat een wijziging van pensioenwetgeving wel noodzakelijk en evenredig is, zal dit worden meegenomen in het eerstvolgende passende wetstraject in 2019.
Voor verschillende gegevensverwerkingen is een wettelijke verplichting, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de AVG, reeds voorzien. Zo hebben pensioenfondsen toegang tot de basisregistratie personen en ontvangen ze op grond van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) gegevens en inlichtingen van het UWV en de SVB, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van pensioenregelingen. Tevens heb ik vernomen dat de SVB met de Pensioenfederatie in overleg is over de verstrekking van gegevens door de SVB uit het Register Niet ingezetenen (RNI) aan pensioenfondsen. Indien een pensioenfonds op basis van de huidige wetgeving voldoende aanknopingspunten heeft om oude deelnemers op te sporen, is het vastleggen van een andere wettelijke verplichting niet aan de orde. Er zal hierover op korte termijn overleg plaatsvinden met de sector.
Klopt het dat de wet moet worden gewijzigd om pensioenfondsen indirect (via derden) toegang tot de bestanden te geven?
Zie antwoord vraag 6.
Wat kunt u op korte termijn doen om te garanderen dat pensioenfondsen hun zoektocht naar deelnemers uit het verleden zonder onderbreking kunnen voortzetten?
Ik zal op korte termijn in gesprek gaan met de sector om een passende oplossing te vinden voor de knelpunten die worden ervaren. Daarbij is het belangrijk dat de verschillende mogelijkheden zorgvuldig worden afgewogen en indien nodig zullen wettelijke maatregelen worden getroffen.
Het nieuws dat Nederland genetische gegevens gaat delen met andere EU-landen |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland deelt DNA-data in Europees Project»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland zich heeft aangesloten bij een Europees Project waarmee medische en genetische gegevens beschikbaar gesteld worden aan andere lidstaten van de Europese Unie (EU)?2
Nederland participeert in het Europese Million European Genomes project, een nieuwe samenwerking van inmiddels negentien lidstaten. Het doel is gezamenlijk de kennis te vergroten over gezondheid en belangrijke ziektes als kanker en dementie met een genetische oorzaak. Het project verkeert nog in de opstartfase.
Kunt u aangeven wat voor soort gegevens beschikbaar gesteld worden? Zo nee, waarom niet? Om welke indicatoren gaat het?
Het initiatief richt zich op WGS (whole genome sequencing)-analyses, waarbij gebruik wordt gemaakt van genetische data. Bij WGS houdt men zich bezig met de sequencing van het gehele genoom. Dat is het bepalen van de nucleïnezuur- of aminozuur-volgorde van een DNA, RNA respectievelijk eiwit. Op basis van de WGS-analyses gaat men zich richten op het statistisch betrouwbaar opsporen van genetische en gezondheidsverschillen uit grote aantallen personen die niet met de huidige, landelijke aanpak te vinden zijn. Zie ook het antwoord op vraag 13 en 14.
Kunt u aangeven hoe de infrastructuur om informatie te delen ingericht gaat worden?
Momenteel wordt gewerkt aan een governancemodel van de samenwerking. Hierin worden de (technische) voorwaarden en kaders voor de toegang tot en uitwisseling van data geregeld. Lokaal verzamelde gegevens blijven ook lokaal opgeslagen. Daarom wordt vooral gewerkt aan afspraken en standaarden voor het internationaal vindbaar, toegankelijk, interoperabel en herbruikbaar maken van dergelijke gegevens.
Het belang van zorgvuldige omgang met zorgdata benoemde ik ook in twee brieven die ik u recent heb gestuurd, namelijk de brief over internationale zorginformatiedeling (Kamerstuk 27 529, nr. 160) en de brief «Data laten werken voor gezondheid» (Kamerstuk 27 529, nr. 164).
Welke «Public Authority» zal namens Nederland bij de uitwisseling betrokken zijn?
Wettelijk ligt vast dat voor Nederland de Autoriteit Persoonsgegevens de toezichthoudende partij is. Het samenwerkingsverband gaat bij het opstellen van het governancemodel nog in op hoe de verschillende landelijke autoriteiten (nationaal, regionaal), wetenschappelijke instituties en individuele burgers optimaal betrokken kunnen worden bij de praktische vormgeving en toetsing van het onderzoek.
Hebben alle deelnemende partijen altijd inzicht in alle gegevens? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe is dat inzicht begrensd?
De voorwaarden om als onderzoekers van een lidstaat genoom data gecombineerd met die van andere lidstaten te kunnen analyseren zijn nog in ontwikkeling als onderdeel van het governancemodel. Alle afspraken zullen binnen het juridische kader van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) vallen.
Bestaat de mogelijkheid bepaalde landen de toegang te ontzeggen of bestaat de mogelijkheid om gegevens slechts in beperkte kring te delen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan hier nog geen eenduidig antwoord op geven, omdat er nog wordt gewerkt aan de governance. De voorwaarden in het governancemodel met betrekking tot ontzegging zullen transparant zijn. Het beperken van de toegang tot kleinere kring druist in tegen de achtergrond van het project, maar kan nodig zijn dat zo’n bepaling bijvoorbeeld in de oorspronkelijke toestemming wordt opgenomen.
Wat moet er worden verstaan onder de term «hoogste standaarden van databescherming»? Door welke partij is die kwalificatie vastgesteld? En op basis waarvan?
Het project groeit mee met de (technologische- en beleids-) ontwikkelingen op het vlak van databescherming, en maakt daarmee gebruik van «state-of-the-art» methoden en afspraken voor bescherming van gegevens.
Kunt u aangeven op welke manieren de data beschermd gaat worden?
De data worden beschermd door het al bestaande juridische kader voor gegevensbescherming. Het nog te ontwikkelen governancemodel zal ook worden ontwikkeld binnen deze kaders.
Welke garanties bestaan er dat ook in de toekomst de databescherming van het hoogste niveau is?
Alle deelnemende lidstaten hebben de Europese regels omtrent gegevensbescherming geïmplementeerd. Toezichthouders in de lidstaten controleren of instanties zich aan die regels houden. Op het moment dat bepaalde regels worden overtreden, kunnen zij handhavend optreden.
Kunt u aangeven op welke manier beslist wordt of gegevens wel of niet gedeeld worden? Zo nee, waarom niet?
In het governancemodel wordt nader bepaald onder welke voorwaarden gegevens gebruikt kunnen worden. Er wordt ook gekeken naar de technische specificaties die nodig zijn om de data tussen lidstaten uit te wisselen. Daarbij is te voorzien dat het combineren van gegevens in de toekomst zal gebeuren via lerende algoritmen die beveiligde datastations bezoeken (onder strikte voorwaarden toegankelijk), ter plaatse een analyse uitvoeren en alleen de conclusies meenemen, zonder gegevens zelf te verplaatsen of te aggregeren.
Worden ook gegevens uit reeds bestaande databanken gedeeld? Gaat er in dat geval opnieuw toestemming gevraagd worden aan betrokkenen? Zo nee, waarom niet?
Het project bouwt voort op reeds bestaande gegevenscollecties, al was het maar om te voorkomen dat dergelijke metingen onnodig dubbel gedaan worden en zo publieke middelen verspild worden. Uiteraard worden ook in dit geval de geldende juridische kaders gevolgd.
Kunt u garanderen dat voor alle aanwezige gegevens expliciete toestemming is gegeven om ze op deze manier te gebruiken?
In lijn met de privacywetgeving (AVG) worden gepseudonimiseerde persoonsgegevens (persoonsgegevens die zonder aanvullende gegevens niet tot een specifieke persoon te herleiden zijn) gebruikt waar personen actief en geïnformeerd toestemming («informed consent») voor hebben gegeven.
Is alle data volledig geanonimiseerd? Gegeven de focus op zeldzame ziekte, kan er worden uitgesloten dat de data te herleiden is tot individuele personen?
Voor wetenschappelijk onderzoek is het niet nodig persoonsgegevens te kennen. Wel is van belang dat (gepseudonimiseerde) genetische gegevens kunnen worden gecombineerd met overige gezondheidsgerelateerde gegevens van hetzelfde individu. Alleen door deze combinatie ontstaat de zeggingskracht van wetenschappelijk gebruik van deze genetische gegevens.