De aangespannen arbitragezaak tegen de Staat van ExxonMobil |
|
Sandra Beckerman , Julian Bushoff (PvdA) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD), van Marum |
|
![]() |
Kent u het bericht «ExxonMobil kondigt nieuwe arbitragezaak aan tegen Nederlandse staat om sluiting Groningenveld»?1
Ja.
Kunt u garanderen, dat u net als het vorige kabinet, geen integrale gesprekken gaat voeren met bedrijven als Shell en ExxonMobil waarvan elk verantwoordelijkheidsgevoel voor de aangerichte schade ontbreekt? Deelt u de mening dat er met zulke immorele bedrijven geen gesprekken gevoerd moeten worden en dat ze bestreden dienen te worden in een rechtszaak?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de stand van zaken van de procedures met NAM en haar aandeelhouders (Kamerstuk 33 529, nr. 1260) zijn begin dit jaar de op dat moment nog lopende gesprekken met Shell en ExxonMobil opgeschort in afwachting van besluitvorming door het kabinet. Shell en ExxonMobil hebben per brief laten weten graag opnieuw met de Staat in gesprek te gaan. Dit kabinet beziet op dit moment of het in het belang van de Staat is om, en zo ja, hoe gesprekken te hervatten. Omdat juridische procedures met Shell en ExxonMobil ook nadelen en risico’s kennen, wordt ook de optie van gesprekken door dit kabinet afgewogen. De gesprekken zullen niet hervat worden zonder de Kamer hierover vooraf te informeren.
Kunt u garanderen dat deze arbitragezaak niet tot een versobering of vertraging van de toch al moeizame schadeafhandeling voor getroffen Groningers zal leiden?
Het kabinet kan u verzekeren dat de discussies tussen ExxonMobil en de Staat over de kosten geen enkel effect hebben op de uitvoering van de schadeafhandeling en versterkingsoperatie. Na de afspraken die in 2018 zijn gemaakt, is de NAM volledig uit de schadeafhandeling en versterkingsoperatie gehaald.
Deelt u de mening dat het schaamteloos is van ExxonMobil, die miljarden heeft verdiend aan de gaswinning in Groningen terwijl er als gevolg meer dan 85.000 huizen schade hebben opgelopen en 20.000 mensen gezondheidsproblemen, nu niet hun verantwoordelijkheid nemen in recht doen aan Groningen: schadeafhandeling, versterking en de ereschuld inlossen?
Het kabinet vindt het belangrijk dat ExxonMobil, maar ook Shell, zich houdt aan de gemaakte afspraken en hun verantwoordelijkheid nemen. Shell en ExxonMobil hebben immers een belangrijke rol gespeeld bij de gaswinning in Groningen en de afspraken die de Staat met deze bedrijven heeft gemaakt vanaf 2018 weerspiegelen deze rol.
Hoe groot is volgens u het bedrag dat Shell en ExxonMobil, gezien de schade die ze hebben aangericht, moreel verplicht zijn aan de Groningers?
Gelet op zowel de procespositie van de Staat als de eventuele onderhandelpositie van de Staat, indien zoals hierboven aangegeven bij het antwoord op vraag 2 gesprekken hervat worden, is het niet wenselijk om eventuele bedragen te noemen.
Wat is uw mening betreft het feit dat aandeelhouders van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) meermaals verzoeken voor vrijwillige bijdrages aan de ereschuld hebben geweigerd? Deelt u de mening dat ongeacht de afloop van de arbitragezaak ExxonMobil recht moet doen aan Groningen door fatsoenlijk bij te dragen schadeafhandeling, versterking en de ereschuld inlossen?
De verantwoordelijkheid van de Staat en de NAM en haar aandeelhouders voor de negatieve gevolgen van de gaswinning uit het Groningenveld gaat wat het kabinet betreft verder dan alleen schadeafhandeling en de versterkingsopgave. Nij Begun bevat aanvullende maatregelen voor de aanpak van de maatschappelijke en economische problemen in Groningen, waarmee gedurende 30 jaar een generatielange bijdrage van 7,5 miljard euro gemoeid is. Het kabinet ziet graag dat NAM ook bijdraagt aan deze kosten om problemen in Groningen die worden veroorzaakt door de gaswinning structureel aan te pakken. De Staat heeft reeds meermaals de aandeelhouders van de NAM verzocht een vrijwillige bijdrage aan de ereschuld te leveren, tot op heden zonder resultaat. Dat betreurt het kabinet.
Bent u bereid om over te gaan op verplichte bijdrages van Shell en ExxonMobil, gezien het feit dat de aandeelhouders niet bereid zijn om vrijwillig hun ereschuld in te lossen? Zo nee, waarom niet?
Kenmerk van een ereschuld is dat deze niet juridisch afdwingbaar is. Zoals beschreven in de brief over een verkenning van een belastingheffing op Shell en ExxonMobil van 21 mei jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 1237) heeft de voormalige Staatssecretaris Mijnbouw de opties onderzocht voor een extra heffing, naast de bestaande heffingen voor de kosten van de schadeafhandeling en de versterkingsopgave. Die opties zijn beperkt en worden begrensd door artikel 104 van de Grondwet en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP EVRM). Een individuele heffing op de NAM is alleen mogelijk voor kosten ter bestrijding van de nadelige gevolgen van de gaswinning uit het Groningenveld, die in voldoende nauw verband staan met de verantwoordelijkheid of het handelen van NAM en niet aan een ander kunnen worden toegerekend.
Bent u bereid artikel 15 van de Tijdelijke Wet Groningen in te zetten om kosten in rekening te brengen bij de NAM voor de schadeafhandeling en de versterkingsopgave van de Groningers en zodoende hun ereschuld in te lossen? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag 7 is het kabinet ingegaan op de juridische afdwingbaarheid van een ereschuld. Artikel 15 van de Tijdelijke wet Groningen (TwG) wordt gebruikt om kosten in rekening te brengen bij de NAM voor de schadeafhandeling en de versterkingsopgave. Vanaf inwerkingtreding van de TwG op 1 juli 2020 wordt de schadeafhandeling uitgevoerd door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). De kosten daarvan worden door middel van heffingen doorbelast aan de NAM. Sinds de inwerkingtreding van de wetswijziging van de TwG voor versterken op 1 juli 2023 worden ook de kosten voor de versterking vanaf het derde kwartaal 2023 op de NAM verhaald door middel van een heffing op grond van artikel 15.2 Het kabinet is voornemens om alle kosten waarvoor NAM wettelijk aansprakelijk is via deze heffingen op de NAM te verhalen.
Bent u bereid de Tijdelijke Wet Groningen te verruimen zodat ook kosten voor overige maatregelen van overheden ter bestrijding van de nadelige gevolgen, zoals sociale en economische problemen alsook de verduurzamingsopgave, van de gaswinning in rekening kunnen worden gebracht bij de NAM? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel in behandeling waarin een wijziging van de heffingsgrondslag wordt voorgesteld.3 De bestaande bepalingen in combinatie met voorliggende aanpassingen maken het mogelijk om alle kosten ter bestrijding van de nadelige gevolgen van de gaswinning uit het Groningenveld, die vallen onder de aansprakelijkheid van de NAM, op de NAM te kunnen verhalen. De mogelijkheden tot het verhalen van kosten zijn daarmee niet onbegrensd: er zal altijd een relatie met de gaswinning moeten zijn. In de periodieke heffingsbesluiten zal worden onderbouwd welke kosten binnen de aansprakelijkheid van de NAM vallen.
Hoe groot deel van 1,1 miljard euro die in rekening is gebracht aan de NAM voor de versterkingsoperatie is reeds voldaan?
Voor wat betreft de stand van zaken rond doorbelasting van kosten aan de NAM verwijzen wij naar pagina’s 84 en 85 van de memorie van toelichting bij de ontwerpbegroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstuk 36 000-VII, nr. 2). In tabel 24 is opgenomen dat van de 1,306 miljard euro aan de NAM in rekening gebrachte kosten 756 miljoen euro is voldaan. Derhalve is 550 miljoen euro nog niet voldaan.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid van arbitragegesprekken achter gesloten deuren voor dit soort amorele bedrijven als Shell en ExxonMobil onwenselijk zijn?
In het Akkoord op Hoofdlijnen (AoH) is afgesproken dat geschillen tussen partijen beslecht worden door arbitrage bij het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI). Hier is voor gekozen omdat dit in het verleden ook zo afgesproken was binnen het gasgebouw. Arbitrageprocedures zijn in beginsel vertrouwelijk. Daarbij zijn partijen bij de arbitrage over het Akkoord op Hoofdlijnen overeengekomen dat het vonnis openbaar kan worden gemaakt (behoudens bedrijfsgevoelige informatie).
Kunt u deze vragen voor 5 november beantwoorden?
Vanwege de overlap in de vragen van de leden Bushoff (GL/PvdA) en Beckerman (SP) (ingezonden op 11 oktober 2024, met het kenmerk 2024Z15684) en de 28 vragen van het lid Teunissen (PvdD) (ingezonden op 18 oktober 2024, met het kenmerk 2024Z16315) en de benodigde afstemming tussen departementen is het helaas niet gelukt deze vragen binnen de gebruikelijke termijn te beantwoorden.
Het bericht 'GGD-arts slaat alarm: 'Asielkinderen opvang Assen zijn ondervoed en bang’' |
|
Michiel van Nispen , Kati Piri (PvdA) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «GGD-arts slaat alarm: «Asielkinderen opvang Assen zijn ondervoed en bang»»?1
Ja
Deelt u de mening dat, gezien de ernstige ongeschiktheid en de tekortkomingen van de locatie, er vanaf heden geen nieuwe (gezinnen met) kinderen mogen worden opgevangen in de Expo Hal? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 4 november jl.2 staat de opvangsituatie nog steeds onder druk. Om er voor te zorgen dat er geen mensen op straat hoeven te slapen, betekent dit dat het nog steeds nodig is om noodopvang in te zetten. Door het tekort aan reguliere opvangplekken is het helaas ook nodig om kinderen in de noodopvang op te vangen. Het COA probeert daarbij zoveel mogelijk te voorkomen dat kinderen en ook andere kwetsbare groepen in de noodopvang terecht komen en zover dat wel nodig is hen vervolgens weer zo snel mogelijk in een regulier azc te plaatsen.
In mijn brief van 4 november heeft u ook kunnen lezen dat het COA, in overleg met de bewoners, verschillende maatregelen heeft genomen om de situatie in Assen te verbeteren.
Deelt u de mening dat, gezien de ernstige ongeschiktheid en de tekortkomingen van de locatie, de (gezinnen met) kinderen die nu nog verblijven in de Expo Hal zo snel mogelijk moeten uitstromen naar reguliere asielzoekerscentra (azc's)? Zo ja, hoe wilt u dat doen en op welke termijn kunnen de (gezinnen met) kinderen die er nu verblijven uitstromen naar reguliere azc’s? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens om af te zien van de sobere voorzieningen en het niveau van voorzieningen in de Expo Hal op te schalen, gezien het feit dat asielzoekers en asielkinderen er langer verblijven dan afgesproken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat asielgezinnen met kinderen en begeleide alleenstaande minderjarige asielzoekers niet meer worden opgevangen in de Expo Hal en op welke termijn bent u voornemens om die stappen te nemen?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2,3, en 4, vind ik het van belang dat niemand op straat hoeft te slapen. Omdat er onvoldoende reguliere opvanglocaties zijn moet ik gebruik maken van noodopvanglocaties, zoals de Expo Hal in Assen, ook voor de opvang van kinderen. Ik ben de gemeente Assen dankbaar dat we deze locatie kunnen gebruiken ook al brengt deze locatie uitdagingen met zich mee. Momenteel wordt de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielsysteem uitgewerkt en geïmplementeerd. Via deze uitvoeringsagenda moet worden gekomen tot een stabiel opvanglandschap. Daarmee zou de Expo Hal niet meer nodig moeten zijn. Gelet op het feit dat ik voor het realiseren van opvang afhankelijk ben van andere partijen kan ik geen termijn geven waarop de inzet van noodopvanglocaties niet meer nodig is.
Ik verwijs u verder ook graag naar de antwoorden die ik recentelijk heb gegeven op de vragen van uw Kamer met betrekking tot de behandeling van de begroting van het Ministerie van Asiel en Migratie3.
Hoe lang verblijven asielzoekers gemiddeld in de Expo Hal in Assen?
Op dit moment (peildatum 13 november) zitten de asielzoekers er gemiddeld 15 dagen.
Hoe vaak wordt de afgesproken termijn van maximaal 20 dagen voor verblijf in de Expo Hal in Assen overschreden?
Op dit moment (peildatum 13 november) zitten in Assen 90 personen (van de 473) langer dan de norm van 20 dagen.
Wat is uw plan voor de uitwerking van de aangenomen motie van het lid Van Nispen over zorgen dat kinderen opgevangen worden op plekken waar voorzieningen voor kinderen zijn waarin wordt verzocht om kinderen op te vangen op geschikte plekken en daar waar voldoende onderwijs en buitenspeelmogelijkheden zijn?2
Het is reeds beleid dat kwetsbare groepen, waaronder kinderen, zoveel als mogelijk niet meer in de noodopvang worden geplaatst. In de beantwoording op de vragen 2, 3 en 4 heb ik aangegeven dat het op dit moment nog steeds nodig is om noodopvang in te zetten om er zo voor te zorgen dat er geen mensen op straat slapen. Daar waar noodopvang nodig is zal worden ingezet om de kwaliteit van de voorzieningen zoveel mogelijk te borgen, inclusief onderwijs en voorzieningen voor kinderen. Dit is ook sterk afhankelijk van de, door gemeenten, aangeboden locaties.
Toelichting: Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Boomsma (Nieuw Sociaal Contract), ingezonden 10 oktober 2024 (vraagnummer 2024Z15551).
Gaat u ervoor zorgen dat het prioriteit krijgt in het asielbeleid dat kinderen niet meer worden geplaatst in de noodopvang maar enkel nog in reguliere opvang terechtkomen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat u in een brief aan de Kamer op 8 oktober 2024, in reactie op de breed gedeelde zorgen in de Kamer dat het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) Veldzicht zou gaan stoppen met het opnemen van COA-bewoners en ongedocumenteerden met ernstige psychiatrische problematiek, de indruk wekt dat deze zorgen niet nodig zijn, er geen besluiten zijn genomen en de vreemdelingen die ernstige psychiatrische problematiek kennen, passende zorg en waar nodig beveiliging geboden kan blijven worden en zij niet zomaar op straat worden gezet?1
Zoals aangegeven in de Kamerbrief op 8 oktober jl., zetten we ons ervoor in dat aan vreemdelingen die ernstige psychiatrische problematiek kennen, passende zorg en waar nodig beveiliging geboden kan blijven worden. In de periode van uw Kamervragen waren er nog geen besluiten genomen over de samenwerkingsvorm tussen COA en DJI na afloop van de huidige samenwerkingsovereenkomst per 1 december 2024. Inmiddels is hierover een besluit genomen. Uw Kamer is middels de Kamerbrief «Samenwerkingsconvenant COA en Veldzicht» (referentie 544779) geïnformeerd.
Wanneer kan besluitvorming en nadere informatie verwacht worden voor de COA-doelgroep? Welk gelijkwaardig alternatief, met adequate zorg- en beveiligingsbehoefte, is er voor Veldzicht?
Uw Kamer is hierover vorige week geïnformeerd middels de Kamerbrief «Samenwerkingsconvenant COA en Veldzicht» (referentie 544779).
Waarom schrijft u dat het deel van de samenwerkingsafspraken dat ziet op de groep uit de Landelijke Vreemdelingen Voorziening (LVV) vooralsnog niet wordt aangepast, terwijl het feitelijk zo is dat Veldzicht inmiddels heeft laten weten dat deze doelgroep van vreemdelingen die (vermoedelijk) lijden aan een psychische stoornis en/of gedragsstoornis niet meer binnen de beveiligde omgeving van Veldzicht behandeld zal worden?
Uit de mediaberichten blijkt dat bij het lokaal bestuur de indruk is ontstaan dat de gesprekken over aanpassing van de samenwerkingsafspraken ook zien op ongedocumenteerde vreemdelingen. Die indruk is onjuist. De gereserveerde bedden in Veldzicht voor deze groep blijven vooralsnog beschikbaar. Wel is het zo dat Veldzicht iedere aanvraag afzonderlijk beoordeelt. In de beoordeling kunnen er contra-indicaties zijn op basis waarvan Veldzicht geen passende behandelzorg kunnen realiseren. Er vinden gesprekken plaats tussen betrokken partijen om te borgen dat duidelijk is onder welke criteria en randvoorwaarden deze groep op de gereserveerde bedden in Veldzicht geplaatst kunnen worden.
Vindt u het alternatief, namelijk opvang binnen sociowoningen maar buiten die beveiligde omgeving, voldoende passend voor de belangrijkste doelgroep, namelijk diegenen met ernstige gedragsproblematiek voor wie een specialistische behandelsetting noodzakelijk is vanwege het gevaar dat zij kunnen vormen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Waar kunnen deze mensen met ernstige problematiek nu veilig en verantwoord geplaatst worden?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is hier niet eerst over nagedacht en voor een alternatief gezorgd?
Zie antwoord vraag 3.
Beschouwt u zichzelf hier eigenlijk verantwoordelijk voor? Zo nee, van wie is deze verantwoordelijkheid dan wel?
Het kabinet voelt een gezamenlijke verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat deze groep vreemdelingen met psychiatrische problematiek met de juiste zorg geholpen wordt en geen gevaar vormt voor de samenleving. De Minister van Asiel en Migratie is hierbij verantwoordelijk voor de vreemdelingenketen, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is verantwoordelijk voor de zorg die geboden wordt aan vreemdelingen met een strafrechtelijke titel en de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport is stelselverantwoordelijk voor (het aanbod in) de reguliere ggz-zorg.
Bent u bereid om opname binnen een beveiligde setting te garanderen en zeker geen mensen die een gevaar kunnen vormen voor zichzelf of de samenleving op straat te zetten of zonder opvang te laten, totdat het Kamerdebat hierover heeft plaatsgevonden?
Zoals bij vraag 7 aangegeven, doet het kabinet er alles aan om te bewerkstelligen dat mensen met psychiatrische problematiek met de juiste zorg geholpen worden en geen gevaar vormen voor de samenleving. U kunt ervan uitgaan dat de huidige populatie die in CTP Veldzicht verblijft zonder passend alternatief in de GGZ niet zomaar op straat wordt gezet. Voor de groep ongedocumenteerden blijft de samenwerkingsovereenkomst voorlopig van kracht. Zie voor meer uitgebreide toelichting de Kamerbrief «Samenwerkingsconvenant COA en Veldzicht» (referentie 544779).
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
We hebben met de beantwoording van deze vragen gewacht tot besluitvorming over de samenwerkingsafspraken met de COA doelgroep heeft plaatsgevonden. Hierover bent u geïnformeerd met de Kamerbrief «Samenwerkingsconvenant COA en Veldzicht» (referentie 544779).
De studie naar de ervaringen van Joodse en Israëlische studenten en medewerkers tijdens de protesten na 7 oktober |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met de studie naar de ervaringen van Joodse en Israëlische studenten en medewerkers tijdens de protesten na 7 oktober?1
Ja.
Deelt u de constatering dat het hoger onderwijs, gelet op het beeld uit deze studie, kennelijk niet in staat is de basale veiligheid van alle studenten te waarborgen? Hoe reageert u op de bevinding dat een substantieel deel van de Joodse studenten zelfs te maken heeft met intimidatie, pesterijen en haatzaaiende uitingen?
Alle studenten moeten zich veilig kunnen voelen op de campus. Helaas is dit niet overal het geval, in het bijzonder niet onder Joodse studenten. De afgelopen maanden heb ik gesprekken gevoerd met Joodse studenten over hun ervaringen. Mede door deze gesprekken weet ik dat er inderdaad studenten zijn die zich onprettig of soms zelf onveilig hebben gevoeld op de universiteit of hogeschool. Hun verhalen en zorgen gaan mij aan het hart. Antisemitisme mag op geen enkele plek voorkomen en de onderwijsinstelling is daarop geen uitzondering. Onderwijsinstellingen zijn bij uitstek de plek waar men met elkaar het gesprek voert en elkaars standpunten uitdaagt, ook op het scherpst van de snede. Daarbij is er geen enkele plaats voor racisme, discriminatie of antisemitisme. Dat er zich toch incidenten voordoen is diep triest.
De studie, gebaseerd op kwalitatief onderzoek, biedt belangrijke en tot zorg stemmende inzichten. Het is – zoals de onderzoekers zelf ook aangeven – tegelijkertijd van belang om hieraan geen algemene conclusies over de basale veiligheid van de gehele studentengemeenschap te ontlenen. Instellingen hebben een belangrijke verantwoordelijkheid om een prettige en veilige leer- en werkomgeving voor iedereen te creëren. De veiligheid van eenieder binnen de onderwijsgemeenschap mag niet in het geding komen. Het is aan instellingen om hun veiligheidsbeleid hierop in te richten en ik blijf hier onverminderd aandacht voor vragen. Ik weet ook dat bestuurders hier volop mee bezig zijn. Ik ondersteun en stimuleer hen hierbij.
In hoeverre zijn de klachten en incidenten uit dit onderzoek te herkennen in de informatie die de instellingen zelf rapporteren als het gaat om de veiligheid van Joodse studenten? Is binnen de instellingen een toereikende systematiek van signalering en behandeling van misstanden aanwezig die recht doet aan deze problematiek?
Er is geen rapportageverplichting voor instellingen om informatie aan mijn ministerie te leveren over de veiligheid van studenten. Ik kan daarom de klachten en incidenten uit het onderzoek niet relateren aan informatie van de instellingen. Ook zijn er begrenzingen vanuit onder meer vertrouwelijkheid en privacywetgeving aan de informatie die instellingen zelf over specifieke groepen studenten kunnen verzamelen. Het is niet toegestaan en bovendien niet wenselijk dat instellingen in geval van een klacht van een student, diens nationaliteit of geloofsovertuiging zouden registreren. Wel wordt er door de instellingen gewerkt aan monitoring van sociale veiligheid van alle studenten en medewerkers (zie verder mijn antwoord op vraag 6). Ook werk ik momenteel aan de uitvoering van de motie van het lid Martens-America, die ziet op het rapporteren aan de Kamer over situaties waarin onderwijsinstellingen niet vrij, veilig of toegankelijk zijn. Voor de kerst zal ik uw Kamer hierover nader informeren. Daarnaast is aan de Kamer toegezegd om de bestuursafspraak over het besteden van aandacht aan sociale veiligheid in de jaarverslagen aan te scherpen. Ik ben hierover in gesprek met de Vereniging Hogescholen (VH) en Universiteiten van Nederland (UNL).
Ten aanzien van systematiek van signalering en behandeling van misstanden kan ik uw Kamer melden dat op dit moment een onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van mijn ministerie naar de inrichting en werking van de meld- en klachtvoorzieningen binnen het hbo en wo. Daarbij zal specifiek gekeken worden naar het handelingsperspectief in de omgang met klachten en meldingen over antisemitisme, bijvoorbeeld bij doorverwijzing naar de strafrechtketen. De resultaten van dit onderzoek worden in het voorjaar van 2025 verwacht. Ook wordt met functionarissen rondom sociale veiligheid gesproken over wat zij verder nodig hebben in het herkennen van en omgaan met antisemitisme.
In hoeverre zijn de zorgen over de veiligheid van Joodse studenten in de afgelopen periode onderwerp van gesprek geweest tussen studentenraden en instellingen? Heeft u over deze zorgen gesproken met studentenorganisaties?
De studentenraden zetten zich in om alle signalen over sociale onveiligheid te bespreken met bestuurders. Ik stimuleer raden ook om opgevangen signalen over antisemitisme bespreekbaar te maken. Met Joodse studenten ben ik in gesprek om inzicht te krijgen in hun ervaringen binnen instellingen. Ook spreekt mijn ministerie in relatie tot de demonstraties met studentenorganisaties ISO en LSVb over o.a. het gevoel van veiligheid van diverse, ook niet-Joodse studenten. Ik blijf dit soort gesprekken voortzetten.
Deelt u de suggestie van de onderzoekers dat instellingen sterkere, meer ondersteunende maatregelen moeten nemen om antisemitisme op de campus te bestrijden? Welke maatregelen staat daarbij voor u centraal?
De verantwoordelijkheid voor een veilige leer- en werkomgeving ligt primair bij de instellingen. Met de instellingen voer ik het gesprek over hoe zij omgaan met protesten en de impact daarvan op de (ervaren) veiligheid van alle studenten en medewerkers, waaronder de Joodse. Dit rapport zal ik in dat gesprek betrekken.
Via de integrale aanpak sociale veiligheid werk ik samen met de sector aan het vergroten van sociale veiligheid voor studenten en medewerkers van de onderwijsinstellingen. Daarvoor is de komende jaren jaarlijks € 8 miljoen beschikbaar. Hierbij is ook ruimte om de middelen in te zetten voor antisemitismebestrijding. Zo wordt voor het landelijk programma sociale veiligheid een subsidieregeling bekostigd voor het financieel ondersteunen van activiteiten van de regiegroep sociale veiligheid en het veld met als doel de bevordering van een sociaal veilige leer- en werkomgeving voor studenten en werknemers in het hoger onderwijs en de wetenschap. Hier kunnen door de (samenwerkende) universiteiten, hogescholen, studie- en studentenverenigingen alsmede medewerkers- en promovendiorganisaties ook voorstellen ter bestrijding van antisemitisme worden ingediend. Daarnaast kunnen de middelen voor uitvoering van de afspraken ten aanzien van sociale veiligheid in het Bestuursakkoord ook door onderwijsinstellingen worden besteed aan antisemitismebestrijding.
Aanvullend op de integrale aanpak sociale veiligheid zijn in april jongstleden en in de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030 extra maatregelen aangekondigd in het kader van antisemitismebestrijding binnen het hbo en wo. Zo wordt in het onderzoek naar klacht- en meldvoorzieningen gekeken naar het handelingsperspectief bij meldingen van antisemitisme. De resultaten van dit onderzoek worden in het voorjaar van 2025 verwacht. Ook wordt met vertrouwenspersonen en andere functionarissen rondom sociale veiligheid gesproken over wat zij verder nodig hebben in het herkennen van en omgaan met antisemitisme en wordt er voor vertrouwenspersonen in het hbo en wo een handreiking ontwikkeld over het herkennen van en omgaan met antisemitisme. Ik wil bezien hoe bovengenoemde maatregelen uitpakken voordat aanvullende maatregelen in overweging worden genomen.
Hoe zorgt u ervoor dat de instellingsmonitor sociale veiligheid met spoed geïmplementeerd wordt, zoals afgesproken in het bestuursakkoord uit 2022? Vindt u ook dat incidenten, net als in het middelbaar beroepsonderwijs, op gelijke wijze met gelijke categorieën geregistreerd zouden moeten worden door instellingen?
In het Bestuursakkoord 2022 is afgesproken dat de instellingen zorgen voor een monitor van ervaren sociale veiligheid. De VH en UNL hebben het programma Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs (IV-HO) opdracht gegeven om deze monitor vorm te geven, waarna een pilot is uitgevoerd. Hieruit voortvloeiend wordt momenteel gewerkt aan een sectorbeeld van sociale veiligheid in het hbo en wo. In het bestuursakkoord is afgesproken dat VH en UNL de resultaten geaggregeerd op sectorniveau opleveren. Zij gaan ervan uit dat dit eerste sectorbeeld in het voorjaar van 2025 beschikbaar is. In mijn periodieke gesprekken met de VH en UNL heb ik aandacht voor de ontwikkeling van de monitor. Ik zal daarbij tevens met hen in gesprek gaan over de mogelijkheden die zij zien om de ervaren veiligheid van Joodse studenten en medewerkers hierin mee te nemen. Hoewel ik van mening ben dat het belangrijk is dat de monitor er op korte termijn komt, is het ook belangrijk dat zorgvuldig wordt gekeken naar de invulling van de monitor, ook in relatie tot de begrenzingen die er zijn vanuit privacywetgeving.
Het wetsvoorstel voor de zorgplicht sociale veiligheid wordt momenteel voorbereid. Daarbij wordt onder andere gekeken naar de zorgplicht in het funderend onderwijs. De zorgplicht in het funderend onderwijs kent een registratieplicht. Ik verken de mogelijkheden om een vergelijkbare registratieplicht voor veiligheidsincidenten in het vervolgonderwijs in te voeren. Ik neem de antisemitische incidenten zeer serieus en ik zal bij het opstellen van het wetsvoorstel over zorgplicht onderzoeken of het wenselijk, werkbaar en proportioneel is om een registratieplicht voor antisemitische incidenten mee te nemen.
Onderkent u dat het gelet op de aard van de problematiek niet toereikend is om instellingen in algemene zin te laten registreren en rapporteren over discriminatieklachten? Bent u voornemens ook specifiek te kijken naar de registratie van antisemitische incidenten in het kader van het wetsvoorstel over sociale veiligheid?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid een stuurgroep antisemitisme in het hoger onderwijs in te richten met experts ten aanzien van sociale veiligheid en antisemitisme? Hoe voorziet u erin dat instellingen gebruik maken van de expertise van de Nationaal coördinator antisemitismebestrijding?
Zoals aangekondigd in de Strategie Bestrijding Antisemitisme zal onder verantwoordelijkheid van de Minister van JenV de Taskforce Bestrijding Antisemitisme worden opgericht die voorstellen doet voor maatregelen ten behoeve van de veiligheid van Joden. Met de oprichting wordt uitvoering gegeven aan de aangenomen motie van het lid Stoffer2.
De Nationaal coördinator antisemitismebestrijding (NCAB) heeft onderwijs als belangrijke pijler in haar werkplan opgenomen. In gesprekken met onderwijsinstellingen, VH en UNL zal ik de rol van de NCAB als adviseur, aanjager en verbinder benoemen en de wijze waarop de NCAB van nut kan zijn voor onderwijsinstellingen.
Het bericht dat een huisarts machteloos staat om hulp te krijgen voor hulpbehoevende jongere |
|
Patrick Crijns (PVV) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zelden stond ik als huisarts zo machteloos. Wat ik ook doe, ik krijg geen hulp voor Jordy»?1
Ja.
Weet u of er meerdere signalen zijn ontvangen van huisartsen die aangeven dat hun doorverwijzingen, inclusief de urgentie daarvan, niet serieus worden genomen door andere hulpverleners?
Ik hoor regelmatig over huisartsen die moeite hebben om voor hun patiënt passende zorg of ondersteuning te regelen. Bijvoorbeeld door wachtlijsten of exclusiecriteria van aanbieders.
Wat gaat u concreet doen om ervoor te zorgen dat doorverwijzingen voortaan adequaat worden opgevolgd en hoe wil u voorkomen dat huisartsen in de toekomst tegen deze problemen blijven aanlopen?
Het is belangrijk dat huisartsen en gemeenten (lokale teams) op het terrein van jeugdhulp goed met elkaar samenwerken. In de Hervormingsagenda Jeugd2 wordt daarom o.a. ingezet op een goede samenwerking tussen de huisarts en lokale teams. Zodat zij elkaar eenvoudig kunnen vinden en een goede analyse mogelijk is of ondersteuning of hulp nodig is en in welke vorm deze passend is. Veel gemeenten en huisartsenpraktijken hebben er inmiddels gezamenlijk voor gekozen om een jeugdconsulent of ondersteuner jeugd in te zetten in de huisartsenpraktijk, zodat deze direct lichte hulp kan bieden en een apart traject in veel gevallen niet meer nodig is. Andere huisartsenpraktijken werken samen met een poh-ggz (met aandachtsgebied jeugd).
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) zijn verder onder meer afspraken gemaakt over de samenwerking tussen de huisarts en de ggz. Zo wordt vanuit Mentale Gezondheidsnetwerken het verkennend gesprek aangeboden, waarmee we mensen sneller en beter naar zorg of ondersteuning toe willen leiden en zo de huisarts ontlasten. Daarnaast zijn afspraken gemaakt over de bereikbaarheid van de ggz voor de huisarts buiten kantooruren, waarmee de huisarts een beroep kan doen op de kennis en expertise van ggz. Ook is er bij het IZA aandacht voor een betere samenwerking tussen het medisch en het sociaal domein. Zoals opgenomen in het Regeerprogramma (uitwerking van het Hoofdlijnenakkoord door het Kabinet), wil het Kabinet het bestaande zorgakkoord verbreden, intensiveren en concretiseren in een aanvullend zorg en welzijnsakkoord tot en met 2028.
Ziet u in dat het gebrek aan regie binnen de hulpverlening ernstige gevolgen heeft? En wat gaat u doen om dit probleem nu eindelijk op te lossen?
Jeugdigen in de meest kwetsbare situaties, die hulp- en ondersteuning echt nodig hebben, moeten kunnen rekenen op tijdig beschikbare en passende (specialistische) jeugdhulp. Hiervoor is goede samenwerking en communicatie tussen betrokken partijen in de jeugdzorg en daarbuiten (zoals met huisartsen) belangrijk.
Daartoe zetten we vanuit de Hervormingsagenda Jeugd in op enerzijds een beweging richting een sterke sociale (pedagogische) basis, stevige lokale teams en algemene collectieve voorzieningen. Stevige lokale teams, die zelf hulp bieden, breed de verbinding zoeken met o.a. de sociale basis, schuldhulpverlening, volwassen GGZ, onderwijs en specialistische expertise. Waarbij specialistische expertise de basishulp en ondersteuning vanuit het lokale team aanvult. De lokale teams zijn het vaste aanspreekpunt voor het gezin en voeren de regie over een integraal zorgaanbod. Verder initiëren we een maatschappelijke dialoog om op een andere manier naar (hulp) vragen in de samenleving te kijken.
Anderzijds zetten we in op beschikbare en kwalitatief goede specialistische hulp voor jeugdigen en gezinnen die het echt nodig hebben. Specialistische hulp die zoveel mogelijk aansluit bij de context en leefwereld van kind en gezin. Hiervoor is een betere organisatie en inkoop van de specialistische jeugdhulp nodig. Het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg, dat op 25 april jl. bij uw Kamer is ingediend, is een belangrijke stap ter invulling hiervan.
Het wetsvoorstel regelt onder meer dat gemeenten verplicht regionaal moeten
samenwerken bij de inkoop van specialistische jeugdzorg, om zo te zorgen voor een dekkend jeugdzorglandschap.
Deelt u de mening dat de slechte communicatie en gebrekkige samenwerking tussen zorginstanties een groot probleem is binnen de jeugdzorg? Welke concrete maatregelen gaat u nemen om dit op te lossen?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Ziet u in dat het onaanvaardbaar is dat jongeren met ernstige psychische klachten maanden moeten wachten op zorg? Welke concrete stappen gaat u ondernemen om de wachtlijsten in de jeugdzorg direct aan te pakken?
We zien dat jongeren met meervoudige problematiek te vaak worden doorverwezen en/of te lang moeten wachten op passende hulp.
Dit kan meerdere oorzaken hebben. Waaronder:
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van jeugdhulp. Bij hulpvragen die vastlopen kunnen ouders, jongeren, gemeenten en zorgverleners terecht bij het regionaal expertteam (RET). Dit expertteam heeft als doel om voor elk kind passende hulp te organiseren, ongeacht de complexiteit van de zorgvraag. Daarnaast heeft het RET een belangrijke rol in het bijdragen aan een lerend jeugdstelsel door te leren van casuïstiek. Bijvoorbeeld door knelpunten te agenderen bij zorgaanbieders en jeugdregio’s.
Via het door uw Kamer aangenomen Amendement Westerveld/Klaver zijn er acht bovenregionale expertisenetwerken. Deze netwerken ondersteunen gemeenten, jeugdregio’s, zorgaanbieders, zorgprofessionals en regionaal expertteams om de zorg voor jeugdigen met meervoudige problematiek te verbeteren. Zodat geen enkele jeugdige met een complexe hulpvraag tussen wal en schip valt.
Op 21 juni jl. heeft mijn voorganger uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over de voortgang van de Bovenregionale expertisenetwerken en de gerealiseerde resultaten3.
Daarnaast ondersteunt de Aanpak Wachttijden in opdracht van VWS en de VNG jeugdzorgregio’s bij het aanpakken van onderliggende oorzaken van wachttijden. Deze aanpak zet in op structurele verbeteringen in de hele keten van instroom, doorstroom en uitstroom van de jeugdzorg om wachttijden duurzaam terug te dringen.
Hoe beoordeelt u de analyse van de commissie rechtsstatelijke toets regeerprogramma dat het abrupt en eenzijdig opzeggen van afspraken over onderwijsinvesteringen in strijd is met het rechtsstatelijke uitgangspunt van een betrouwbare en voorspelbare overheid?2
Het rechtsstatelijke uitgangspunt van een betrouwbare en voorspelbare overheid houdt volgens de analyse van de commissie in dat de overheid zich houdt aan (eigen) regels, burgers de overheid daarop kunnen aanspreken, de overheid haar macht niet misbruikt, haar handelen baseert op rechtmatig en in de wet verankerd en kenbaar beleid, haar macht op een van tevoren duidelijke en achteraf te controleren manier uitvoert en verantwoordt en dat niemand gestraft mag worden voor iets dat nog niet strafbaar was op het moment dat het feit werd begaan.
Ik deel de mening van de commissie niet dat het aanpassen van de afspraken in het Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap in strijd is met dit uitgangspunt. Anders dan de vraag suggereert, is het bestuursakkoord niet de grondslag op basis waarvan de bekostiging wordt verstrekt. De begrotingswetgever stelt jaarlijks financiële middelen ter beschikking. Als er voldoende middelen zijn dan krijgen hogeronderwijsinstellingen conform de gemaakte afspraken in het bestuursakkoord jaarlijks bij de rijksbijdragebrief extra bekostiging erbij. Het is aan de begrotingswetgever om jaarlijks de hoogte van de landelijke rijksbijdrage te bepalen.
Ik besef ten zeerste dat de bezuinigingen pijn doen in het veld. Daarom is het des te belangrijker dat de budgettaire opgave verstandig wordt ingevuld, juist omdat ik veel waarde hecht aan een betrouwbare overheid. Zo heb ik er bijvoorbeeld voor gekozen om de sectorplannen overeind te houden, zodat vaste banen voor wetenschappers behouden konden worden. Dit is echter ten koste gegaan van de startersbeurzen, wat voor veel wetenschappers een teleurstelling is. Wel heb ik een resterend bedrag van gemiddeld € 78 miljoen tot en met 2031 van de stimuleringsbeurzen overeind weten te houden om de instellingen te helpen de werkdruk te verlagen, overeenkomstig de oorspronkelijke doelstelling van de stimuleringsbeurzen. Dit bedrag kan tevens ingezet worden om al toegezegde starters- en stimuleringsbeurzen toe te kennen.
Bent u bereid om alle ambtelijke advisering en de onderliggende nota’s op dit punt voor het commissiedebat DUO en hoger onderwijs d.d. 23 oktober 2024 naar de Kamer te sturen?
Dat ben ik niet, omdat het kabinet geen ambtelijke adviezen en nota’s deelt die zien op het opstellen van het Regeerprogramma, op grond van eenheid kabinetsbeleid.
Het bericht ‘Zorgcowboys worden nog nauwelijks aangepakt: verdacht hoge winst, meer dividend en minder controle’ |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u het bericht «Zorgcowboys worden nog nauwelijks aangepakt: verdacht hoge winst, meer dividend en minder controle» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik ben bekend met het bericht «Zorgcowboys worden nog nauwelijks aangepakt: verdacht hoge winst, meer dividend en minder controle».
De bestrijding van zorgfraude is helaas niet eenvoudig. Fraudeurs lijken steeds handiger te zijn in het ontwijken van de regels. We moeten onder ogen zien dat we opereren in een context met weerbarstige dilemma’s. Steeds is het een (politieke) afweging tussen het toegankelijk houden van de zorg, het aantrekkelijk houden van de zorg voor zorgmedewerkers en het realiseren van een maximaal fraudebestendige aanpak in de zorg. Dit alles met oog voor de lastendruk en waarborgen rondom privacy. Dit laat onverlet dat zorgverzekeraars, zorgkantoren, gemeenten, opsporingsinstanties én de toezichthouders goed moeten samenwerken en alles op alles moeten zetten om zorgfraude tegen te gaan.
Wat is uw reactie op het feit dat er jaarlijks 10 miljard euro verdwijnt uit de zorg door fraude?
Een onderbouwing voor het benoemde bedrag waarmee gefraudeerd wordt in de zorg, is onbekend. Los van de exacte omvang vind ik elk geval van zorgfraude er een te veel.
Hoe verklaart u dat het aantal signalen van mogelijke fraude dat bij het Informatie Knooppunt Zorgfraude binnenkomt sinds 2018 daalt?
De Algemene Rekenkamer (AR) geeft aan dat partijen steeds minder signalen van zorgfraude met elkaar via het Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ) delen. De belemmerende factor hierin is dat voldoende wettelijke grondslagen om gegevensuitwisseling met het IKZ mogelijk te maken ontbreken.
De Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz), die per 1 januari 2025 in werking treedt, neemt belangrijke knelpunten weg en biedt instanties duidelijke grondslagen voor het verwerken van persoonsgegevens in de bestrijding van zorgfraude. Het gaat om gegevensuitwisseling in het Waarschuwingsregister zorgfraude en via de Stichting IKZ.
Hoe verklaart u dat aantal zorgbedrijven dat minimaal 3 jaar achter elkaar minimaal 10 procent winst maakt, niet afneemt? Vindt u dit een zorgelijke ontwikkeling? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
De winstgevendheid van een zorgbedrijf hangt af van veel verschillende factoren, denk aan of er recent grote investeringen hebben plaatsgevonden, of dat er ingezet is op een efficiëntere personeelsinzet. Zonder inzicht in het gehele financiële plaatje van de desbetreffende zorginstellingen, is het niet mogelijk om te verklaren waarom deze zorgbedrijven 3 jaar achter elkaar 10 procent (of meer) winst hebben behaald en of dit onrechtmatig was.
Ik ben tegen excessieve winsten in de zorg, maar deel de mening niet dat er in het algemeen makkelijk overmatige winst te behalen valt in de zorgsector. Tarieven in de zorg komen tot stand in onderhandelingen tussen zorgaanbieders en zorginkopers, zoals zorgverzekeraars, en zijn deels ook gereguleerd door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Als er langere tijd onverklaarbare hogere winstmarges worden behaald in bepaalde sectoren in de zorg, is het aan de zorginkopende partijen en soms ook aan NZa hierop te acteren. Daarnaast houdt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht op de kwaliteit van zorg en handhaaft, ook indien de kwaliteit van zorg ten gevolge van excessieve winsten onder de maat zakt.
Kunt u bevestigen dat op het moment dat fraude wordt aangetoond in de zorg, dit er meestal niet toe leidt dat de fraudeur ermee stopt of wordt gehinderd? Zo ja, hoe gaat u dit veranderen? Zo nee, op basis waarvan concludeert u dit?
De fraudeurs in de zorg voelen zich niet gehouden aan wetten en regels. De opsporing en het stoppen van fraude zijn terecht wel gebonden aan strenge regels, hetgeen het stoppen en hinderen van fraude niet altijd eenvoudig maakt. Het Functioneel Parket (hierna: FP), een specialistisch, landelijk opererend onderdeel van het Openbaar Ministerie, heeft de aanpak van zorgfraude evenwel als een van de prioriteiten gesteld. De aandacht en prioritering van opsporing en vervolging van zorgfraude is er dus al. Het Ministerie van VWS spreekt hierover geregeld met het OM.
Het bestrijden van een maatschappelijk probleem als zorgfraude is een ketenbrede inspanning. Het strafrecht moet worden gezien als ultimum remedium, naast de inzet van civiel- en bestuursrechtelijke handhaving. Verwezen wordt naar de effectenbrief van de Taskforce Integriteit Zorgsector (TIZ) 2023, in het bijzonder de signaleringsparagraaf vanaf p. 392. Een voorwaarde voor een effectieve aanpak van zorgfraude is ook fraudebestendige wet- en regelgeving. Denk aan strengere regels voor het toetreden tot de zorgmarkt en een wettelijke mogelijkheid om bekende fraudeurs van de zorgmarkt te weren. Denk ook aan verbeterde wettelijke mogelijkheden om informatie uit te wisselen tussen ketenpartners. Ook is onder andere regelgeving nodig die zorgaanbieders verplicht transparant te zijn over de vraag wie binnen een complexe organisatiestructuur de feitelijke zorg levert. Want complexe structuren – zoals bijvoorbeeld onder aanneming – dragen niet bij aan de kwaliteit van zorgverlening maar bemoeilijken wel controle, toezicht en strafrechtelijke opsporing van mogelijk malafide zorgaanbieders.
De recherche Zorgfraude van de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) levert jaarlijks 16 tot 22 strafrechtelijke onderzoeken in bij het FP. In de selectie, uitvoering en afdoening van onderzoeken werkt zij nauw samen met het FP. Het strafrecht is omgeven met veel waarborgen, zoals bijvoorbeeld het verschoningsrecht, en is daardoor complex en tijdrovend.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er tussen 2017 en 2019 minstens 121 miljoen euro aan dividend is uitgekeerd en tussen 2020 en 2022 dit bedrag is opgelopen naar bijna 200 miljoen euro? Welke relatie ziet u tussen deze hoge dividendbedragen en het huidige zorgsysteem van marktwerking?
Excessieve winstuitkeringen in de zorg zijn onacceptabel. Ik ben tegen graaiers. Tegelijk ben ik niet van mening dat er in het algemeen makkelijk overmatige winst te behalen valt in de zorgsector, maar ik wil wel paal en perk stellen aan excessievewinstuitkeringen in de zorg, en de zorg beschermen tegen die ondernemers die het financieel belang in plaats van het patiënten belang vooropstellen. Dit ga ik meenemen in het wetsvoorstel van de Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz). Mijn streven is om dit wetsvoorstel begin 2025 aan uw Kamer toe te sturen.
Vindt u de hoge winsten en dividenduitkeringen net zoals uw voorganger «maatschappelijk onverantwoord»? Zo ja, wat bent u van plan om te gaan doen aan deze «maatschappelijk onverantwoorde» winsten? Zo nee, waarom niet?
Het is mij een doorn in het oog als malafide zorgaanbieders megawinsten maken. Daarom heb ik het voornemen om basisvoorwaarden aan winstuitkering te stellen in die sectoren waar winstuitkering in de zorg en jeugdhulp is toegestaan. Deze basisvoorwaarden zullen betrekking hebben op de kwaliteit van zorg die de aanbieder levert, de (financiële) bedrijfsvoering van de zorgaanbieder en op de risico’s van winstuitkering voor de continuïteit van de zorgaanbieder. Dit doe ik via de Wibz.
Bent u van mening dat het mogelijk zou moeten zijn om überhaupt winst te kunnen maken in de zorg? Zo ja, wat vindt u een acceptabele winstmarge voor een zorgbedrijf? Zo nee, wat gaat u doen om winst te maken in de gehele zorg te verbieden?
Door het toestaan van gereguleerde winstuitkering wordt het voor aanbieders gemakkelijker om nieuwe investeringen (gedeeltelijk) te financieren, door risicodragend kapitaal aan te trekken, in vergelijking met de situatie dat ze vooral zijn aangewezen op vreemd vermogen, zoals een lening. Zorgaanbieders zullen investeerders er wel van moeten overtuigen dat zij een goed onderbouwd investeringsplan hebben, dat meerwaarde voor het zorgaanbod met zich meebrengt. Zo kunnen innovaties en andere plannen sneller worden doorgevoerd. Het kan daarbij gaan om procesinnovaties (nieuwe manieren waarop processen worden vormgegeven, bijv. verbetering van patiënten logistiek), innovaties in dienstverlening (nieuwe, bijvoorbeeld digitale, manieren waarop diensten worden aangeboden aan patiënten) of productinnovaties (nieuwe producten, instrumenten, apparatuur). Onderzoek van SiRM en Financial ideas3, een praktijkanalyse en een effectanalyse, bevestigt dit en concludeert tevens dat winstuitkering kan leiden tot meer toetreding van nieuwe aanbieders. De onderzoekers geven daarbij wel aan dat er mogelijk ook nadelen zijn verbonden aan het toestaan van uitkeren van dividend, bijvoorbeeld als de focus op financiële resultaten ten koste gaat van het benodigde niveau van kwaliteit van zorg, of leidt tot ongewenste risicoselectie. Daarom heb ik, zoals vermeld bij vraag 7, het voornemen om basisvoorwaarden aan winstuitkering te stellen in die sectoren waar winstuitkering in de zorg en jeugdhulp is toegestaan.
Welke boodschap heeft u voor de groep zorgbedrijven die minstens 3 jaar lang meer dan 10% winst maakt?
Ik wil waarborgen dat de focus van zorgaanbieders primair gericht is en blijft op kwalitatief goede en toegankelijke zorg. En niet op de eigen financiële belangen. De eigen financiële belangen mogen nooit zwaarder wegen dan het leveren van kwalitatief goede zorg die toegankelijk is voor elke patiënt. Daarom heb ik het voornemen om basisvoorwaarden aan winstuitkering te stellen in die sectoren waar winstuitkering in de zorg en jeugdhulp is toegestaan. Deze basisvoorwaarden zullen betrekking hebben op de kwaliteit van zorg die de aanbieder levert, de (financiële) bedrijfsvoering van de zorgaanbieder en op de risico’s van winstuitkering voor de continuïteit van de zorgaanbieder. Dit doe ik via de eerdergenoemde Wibz.
Kunt u, net als uw voorganger, reflecteren op het rapport van de Algemene Rekenkamer «Een Zorgelijk Gebrek Aan Daadkracht»?
Het onderzoek van de AR schetst een zorgelijk beeld van de aanpak van zorgfraude. De aanpak van zorgfraude kan en moet beter. Op 29 juni 2022 is uw Kamer door middel van de Hoofdlijnenbrief4 geïnformeerd over de afspraken die ik met de TIZ heb gemaakt om de effectiviteit van de (gezamenlijke) aanpak te verbeteren. Daarnaast zijn in deze brief ambities en prioriteiten toegelicht om op te treden tegen fraude in de zorgsector, en daarmee de aanpak van niet-integere zorgaanbieders. Hierbij sluit ik aan bij de ambities van mijn voorganger.
Het invoeren van maatregelen tegen fraude kost tijd, en de invoering van wetgeving duurt lang. Er ligt nu een groot pakket aan beleid en wetten. De urgentie om de aanbevelingen uit het AR rapport op te pakken is groter dan ooit. Komende maanden ga ik in gesprek met de partners van de TIZ om de ambities voor komende jaren vast te leggen.
Zijn er afgelopen jaren stappen gezet om zorgfraude harder aan te pakken? Zo ja, welke stappen zijn er dan gezet? Zo nee, waarom niet?
Vanuit mijn verantwoordelijkheid is beleid, wet- en regelgeving en andere ondersteuning van het veld gerealiseerd en in voorbereiding, om de aanpak van zorgfraude te verbeteren. Ik noem een aantal voorbeelden:
Klopt het dat instanties onderling minder signalen delen omdat ze voorzichter zijn geworden door privacywetgeving? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom geeft de Algemene Rekenkamer dit dan aan?
Zoals al aangegeven bij mijn antwoord op vraag 3 zal de Wbsrz, die per 1 januari 2025 in werking treedt, belangrijke knelpunten wegnemen. De Wbsrz biedt instanties eenduidige grondslagen voor het verwerken van persoonsgegevens in de bestrijding van zorgfraude. Het gaat om gegevensuitwisseling in het Waarschuwingsregister zorgfraude en via de Stichting Informatieknooppunt zorgfraude.
Daarnaast heeft uw Kamer recent wetgeving aangenomen die rechtstreekse gegevensuitwisseling tussen ziektekostenverzekeraars en gemeenten in fraudeonderzoeken (na gegevensuitwisseling met het IKZ) vergemakkelijkt.
Gaat u opvolging geven aan de conclusies en aanbevelingen uit dit rapport? Zo ja, wanneer kunnen we dit verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf de conclusies en aanbevelingen uit het rapport «Een Zorgelijk Gebrek Aan Daadkracht» van de AR. In het antwoord op vraag 10 verwijs ik naar de hoofdlijnenbrief, waarmee ik uw Kamer heb geïnformeerd over de manier waarop ik opvolging geef aan de aanbevelingen in dit rapport. Met de effectenbrief5 van 26 oktober 2023 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de aanpak zorgfraude. De volgende Jaarbrief van de TIZ zal binnenkort naar uw Kamer worden verzonden.
Deelt u de mening dat door marktwerking in de zorg het aantal commerciële aanbieders groot is, waardoor de controle veel lastiger is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet. De zorgsector bestaat sinds oudsher uit een private zorgaanbieders. Ik ben wel van mening dat er ook gefocust moet worden op het minder makkelijk en minder aantrekkelijk maken van zorgfraude. Daarom zet ik in op de verbetering van de mogelijkheden tot het screenen en weren van (nieuwe)zorgaanbieders. Door de vergunningsplicht voor nieuwe zorginstellingen en de voorgenomen uitbreiding van de doelgroep – via het amendement Bushoff – wordt bijgedragen aan het voorkomen van fraude. Om zorgaanbieders waarvan het niet aannemelijk is dat zij goede zorg kunnen verlenen te weren en stoppen, zal het kabinet extra weigerings- en intrekkingsgronden voor de vergunning in de Wibz opnemen. Ik ben tevens van mening dat commerciële belangen van zorgaanbieders of investeerders nooit vóór het maatschappelijk belang van zorg en jeugdhulp mogen gaan. Ik zal daarom in wetgeving vastleggen dat het uitkeren van winst in die sectoren, waar winstuitkering is toegestaan6, alleen onder een aantal basisvoorwaarden mogelijk is. Deze basisvoorwaarden zullen samenhangen met de kwaliteit van de geleverde zorg, de rechtmatigheid van declaraties, de continuïteit van de zorgaanbieder en het voeren van een zorgvuldige en integere bedrijfsvoering. Ik zal deze aanscherpingen wettelijk vastleggen via de eerdergenoemde Wibz.
Heeft u plannen om de marktwerking in onder andere de thuiszorg, de gehandicaptenzorg en de geestelijke gezondheidszorg aan te pakken? Zo ja, wanneer komen deze plannen naar de Kamer? Zo nee, waarom ziet u niet de noodzaak van het aanpakken van de marktwerking?
Nee, ik ben niet voornemens om voor specifieke sectoren stelselwijzigingen door te voeren. Ik wil wel waarborgen dat de focus van zorgaanbieders ook in deze sectoren primair gericht is en blijft op kwalitatief goede en toegankelijke zorg, en niet op de eigen financiële belangen. De eigen financiële belangen mogen nooit zwaarder wegen dan het leveren van kwalitatief goede zorg die toegankelijk is voor elke patiënt. Daarbij wordt er met de eerdergenoemde Wibz ook voor deze sectoren voorwaarden aan winstuitkeringen gesteld, voor zover zij niet onder het winstuitkeringsverbod vallen.
Bent u bereid als doelstelling op te nemen in uw kabinetsperiode, de zorgcowboys – die vaak slechte zorg verlenen en zorggeld in hun zak steken – volledig te weren uit de zorg? Zo ja, wanneer komen plannen hiervoor naar de Kamer?
In mijn antwoord op vraag 14 heb ik aangegeven welke voornemens ik heb met de Wibz.
Gaat u extra investeren in de verschillende instanties die de zorg inspecteren? Zo ja, welk bedrag wordt hiervoor vrijgemaakt? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van fraude bestaat uit een reeks van maatregelen door verschillende partijen, zoals ik in de vragen hierboven uiteengezet heb. Er zijn hiervoor geen extra middelen voorzien.
Bent u bereid te onderzoeken hoe voorkomen kan worden dat zorgcowboys geld wegsluizen via investeringen in vastgoed of ongeloofwaardig hoge kosten voor kantoorartikelen? Zo nee, waarom niet?
De eerdergenoemde Wibz, die u begin 2025 zult ontvangen, draagt bij aan het voeren van een integere bedrijfsvoering.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begrotingsbehandeling van VWS?
Ja.
Het nieuws dat rijkere gemeenten meer sociaaljuridische hulp hebben en dat er juist minder sociaaljuridische hulp is in gemeenten met meer mensen met schulden |
|
Michiel van Nispen |
|
Struycken |
|
Bent u bekend met het onderzoek van de Hogeschool Utrecht dat rijkere gemeenten meer sociaaljuridische hulp hebben en dat er juist minder variatie is in sociaaljuridische hulp in gemeenten met meer mensen met schulden?1
Ja.
Bent u het met de stelling eens dat deze situatie, die blijkt uit het onderzoek, onwenselijk is?
De Hogeschool Utrecht heeft op basis van een eerdere inventarisatie uit 2023 van het (lokale) aanbod aan sociaaljuridische dienstverlening2 gekeken naar de relatie tussen enerzijds het aanbod en anderzijds diverse kenmerken van gemeenten en hun inwoners.
Het onderzoek van de Hogeschool Utrecht maakt duidelijk dat niet alleen sprake is van grote verscheidenheid in het aanbod aan sociaaljuridische dienstverlening maar ook dat het aanbod slechts deels lijkt aan te sluiten bij de vermoedelijke behoeften van de inwoners van een gemeente. Op een aantal punten troffen de onderzoekers een ander verband aan dan zij verwachtten. Zo is er minder sociaal juridische ondersteuning in gemeenten waar meer huishoudens met problematische schulden zijn, en juist meer sociaal juridische ondersteuning in gemeenten met gemiddeld meer welvaart onder inwoners. Overigens kent het onderzoek methodologische beperkingen en geeft het geen inzicht in gebruik van het sociaaljuridische aanbod en (de kwaliteit van) de uitkomsten van de dienstverlening. Bovendien vermelden de onderzoekers in voetnoot 25 dat CBS data over inkomens rond de Wrb-grens een betere indicator van behoefte en gebruik van eerstelijns juridische dienstverlening kunnen zijn dan de gemiddelde financiële welvaart van inwoners, zoals gebruikt in het onderzoek.
Het is belangrijk dat iedereen in Nederland toegang heeft tot sociaaljuridische hulp. Of het nu gaat om schulden, problemen met een overheidsinstantie of een huurwoning, ontslag of een complexe echtscheiding. Gemeenten worden aangemoedigd naar aanleiding van het onderzoek nader te toetsen of en hoe deze aansluiting beter zou kunnen. Mijn departement zal nadere gesprekken hierover op landelijk niveau initiëren, met onder andere Divosa.
Specifiek vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand zet ik in op goede toegang tot en versterking van de dienstverlening door het Juridisch Loket en op samenwerking tussen het juridisch en het sociale domein in regio’s. Op deze manier wordt bevorderd dat het aanbod sociaal juridische dienstverlening beter gaat aansluiten bij de behoeften van de inwoners.
Bent u het met de stelling eens dat dit in de praktijk rechtsongelijkheid kan opleveren en in stand kan houden?
Enkel op basis van het onderzoek van de Hogeschool Utrecht kan niet geconcludeerd worden dat sprake zou zijn van rechtsongelijkheid. Wel geeft het extra aanleiding om lokaal en landelijk in gesprek te gaan over het verbeteren van de aansluiting tussen (lokale) sociaaljuridische dienstverlening en de behoeften van inwoners.
Vindt u ook dat deze situatie ervoor pleit om te komen tot een laagdrempelig en landelijk dekkend netwerk van voorzieningen voor sociaaljuridische hulp?
Het is essentieel in een rechtsstaat dat burgers goede toegang hebben tot het recht, waaronder (sociaal)juridische hulp. Het Juridisch Loket is de landelijke organisatie voor eerstelijns rechtshulp. Burgers met een laag inkomen kunnen voor een breed scala aan vragen terecht op ruim 50 plekken verspreid door het land. Ook zijn er een (gratis) telefoonnummer en een website waar veel relevante informatie te vinden is. Het begrip «sociaaljuridische dienstverlening» is echter veel breder en valt grotendeels buiten het bereik van mijn departement. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor schuldhulpverlening en bepalen zelf hoe zij hulp bij schulden en eventuele andere vormen van sociaaljuridische dienstverlening inrichten, zoals sociaal raadsliedenwerk.
Wanneer sprake is van financiële problemen kan de burger terecht bij de gemeentelijke schuldhulpverlening. Daarnaast kunnen burgers met geldzorgen contact opnemen met Geldfit via het gratis telefoonnummer (0800-8115) of via de chat of e-mail. Medewerkers van Geldfit staan burgers te woord, beantwoorden vragen en/of verwijzen door naar passende ondersteuning. De afgelopen jaren is ingezet op het verbeteren van de dienstverlening van gemeenten op het gebied van armoede en schulden door middel van acties uit de aanpak geldzorgen, armoede en schulden.3 Gemeenten hebben hiervoor extra middelen vanuit het Rijk ontvangen.4 Ook zijn er bestuurlijke afspraken gemaakt over de basisdienstverlening, onder andere om de verschillen tussen gemeenten in de dienstverlening bij schuldhulpverlening te verkleinen.5 Ook het huidige kabinet heeft nadrukkelijk aandacht voor problematische schulden. Momenteel worden een aantal maatregelen uitgewerkt vanuit de Kabinetsreactie op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) problematische schulden, dat recent aan uw Kamer is aangeboden.6 Hierbij is er nadrukkelijk aandacht voor een zorgplicht van gerechtsdeurwaarders met een bijbehorende signaalfunctie.
Ook in bredere zin is de aandacht voor lokale rechtsbescherming gegroeid. Divosa kan op verzoek gemeenten ondersteuning geven bij het versterken hiervan. Vanuit het programma Robuuste Rechtsbescherming ontwikkelde Divosa samen met Sociaal Werk Nederland in 2023 een mooie handreiking voor gemeenten, die bouwstenen bevat voor het inrichten van sociaaljuridische dienstverlening.7
In de Kabinetsreacties op het rapport van de parlementaire enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening (PEFD) en het rapport van de staatscommissie rechtstaat («De gebroken belofte van de rechtstaat») zal nader ingegaan worden op het onderwerp laagdrempelig en landelijk dekkend netwerk.
Gaat u zich inzetten om ervoor te zorgen dat deze situatie wordt gekeerd en dat in alle gemeenten een laagdrempelige voorziening voor rechtshulp beschikbaar komt en een diverse inzet aan sociaaljuridische ondersteuning, met als doel dat alle inwoners van ons land betere toegang tot het recht krijgen?
Voldoende nabijheid van sociaaljuridische ondersteuning en de mogelijkheid voor persoonlijk contact zijn overal belangrijk. Dit behoeft extra aandacht in regio’s waar het voorzieningenniveau laag is. Het Rijk en de gemeenten moeten samenwerken om de dekking van sociaaljuridische ondersteuning te verbeteren. Ik zal mij hiervoor inzetten door het gesprek aan te gaan op landelijk niveau. Er loopt een ontwikkeltraject in de regio Noord/Midden Limburg, waarbij JenV samen met het Juridisch Loket, Divosa, enkele gemeenten, sociaal raadslieden en andere maatschappelijke organisaties, een vorm van samenwerking opzetten om mensen met juridische hulpvragen beter te bereiken en te helpen. Hierbij worden de geleerde lessen uit de pilotfase van het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand betrokken. Uiteindelijk moet dit traject resulteren in een (regionaal) gecoördineerd dienstverleningsaanbod in Noord/Midden Limburg. Ervaringen vanuit het ontwikkeltraject zal ik vervolgens inzetten om de toegang tot het recht in andere regio’s te verbeteren. Ik informeer uw Kamer over de vorderingen via de voortgangsrapportages van het programma stelvernieuwing rechtsbijstand; de eerstvolgende staat gepland voor medio december 2024.
De uitspraak van de minister van VWS ‘Als het staatsnoodrecht in gaat, wil ik nog wel eens zien wie zo stoer is om het tegen te houden’ |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Fleur Agema (minister ) (PVV), Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Herinnert de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich haar uitspraak «Als het staatsnoodrecht in gaat, wil ik nog wel eens zien wie zo stoer is om het tegen te houden»?
Ja.
Aan wie is het dreigement gericht? Aan het parlement, de rechterlijke macht of aan een andere institutie?
Natuurlijk is dit niet als dreigement bedoeld. Zoals ik inmiddels ook publiekelijk heb aangegeven, heb ik veel respect voor het parlement.
Is deze uitspraak gedaan namens het gehele kabinet en vraagt het kabinet zich dus af wie zo stoer is om het staatsnoodrecht tegen te houden als het is ingegaan? Zo nee, waarom negeert de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de in artikel 45 van de Grondwet en artikel 4 van het Reglement van orde voor de ministerraad verankerde eenheid van regeringsbeleid?
Ik heb hier met de Minister-President over gesproken. Ik heb er vertrouwen in dat de Minister van Asiel en Migratie een dragende motivering zal vinden. Ik heb veel respect voor het parlement.
Ben u op de hoogte van het feit dat Nederland een democratisch rechtsstaat is, waarin het parlement bepaalt welke wetten al dan niet in werking treden en wetgeving die juridisch onhoudbaar zijn door een rechter buitenwerking kunnen worden gesteld?
Ja.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport niet past binnen een democratische rechtsstaat? Zo nee, waarom niet?
Ik heb er vertrouwen in dat de Minister van Asiel en Migratie een dragende motivering zal vinden voor de inzet van het staatsnoodrecht en ik heb veel respect voor het parlement.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot een reeds door de Eerste Kamer aanvaarde motie waarin zij zich uitspreekt tegen de inzet van staatsnoodrecht?
De inzet van het staatsnoodrecht is opgenomen in het Hoofdlijnenakkoord en het Regeerprogramma. De Minister van Asiel en Migratie werkt nog aan een dragende motivering voor de inzet van het staatsnoodrecht als bedoeld in de artikelen 110 en 111 van de Vreemdelingenwet. Het parlement heeft het laatste woord over de inzet van het staatsnoodrecht.
Neemt u afstand van deze uitspraak? Zo nee, waarom niet?
Mijn uitspraak is niet als dreigement bedoeld. Ik heb veel respect voor het parlement.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden voor vrijdag 18.00 uur?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord; dat is helaas niet gelukt voor afgelopen vrijdag 18 uur.
Het rapport ‘Groei zonder winst’ |
|
Ines Kostić (PvdD), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Groei zonder winst», gepresenteerd op 23 september 2024?1
Ja.
Wat is uw reactie op de zeven conclusies van het onderzoek? Kunt u uw reactie onderbouwen met (wetenschappelijk) onderzoek?
De reactie op de conclusies van het onderzoek:
De luchthavengelden (tarieven) worden door Schiphol vastgesteld. Ze dienen kostengeoriënteerd te zijn, wat betekent dat de luchthavengelden worden gebaseerd op de kosten die Schiphol maakt voor de afhandeling van het luchtverkeer. In de periode 2014–2018 hanteerde Schiphol steeds het maximaal toegestane tarief. Bovendien zijn de luchthavengelden en overheidsheffingen op Schiphol de afgelopen jaren gestegen, waarbij Schiphol van plaats 8 (in 2022) naar plaats 4 (in 2023) van duurste (benchmark) luchthavens is gegaan.2 Ten aanzien van Lelystad Airport geldt dat de vraag naar slots op Nederlandse luchthavens, en in het bijzonder Schiphol, groot is. Uit diverse economische prognoses blijkt dat de vraag naar luchtvervoer zal blijven stijgen in de toekomst.3 De Schipholtarieven zouden volgens de systematiek van vraag en aanbod zeer sterk moeten stijgen om de marktvraag naar Lelystad Airport als overloopluchthaven teniet te doen. De mate van stijging is echter begrensd door het feit dat de tarieven kostendekkend dienen te zijn.
Deze conclusie is onjuist. De hubfunctie van Schiphol dient een bredere betekenis. Wanneer Schiphol zijn hubfunctie verliest en de hubcarrier geen transferproduct meer aanbiedt, zal het aantal vluchten vanaf Schiphol halveren. Daarmee daalt ook de connectiviteit en netwerkkwaliteit voor de in Nederland vertrekkende of aankomende herkomst-bestemmingspassagiers.4 Hieronder zijn veel zakenreizigers: ongeveer 15 miljoen in 2019.5 In een hub-and-spoke netwerk, zoals dat van Schiphol, zijn vluchten afhankelijk van elkaar, aangezien inkomende vluchten (transfer)passagiers leveren aan uitgaande vluchten. Als bestemmingen niet langer direct verbonden zijn, neemt de gemiddelde reistijd toe doordat een overstap noodzakelijk is. Het verschil in reistijd ligt voor niet-Europese bestemmingen tussen de drie à vijf uur.6
Het ministerie herkent zich niet in deze conclusie. De internationale bereikbaarheid die Schiphol faciliteert wordt door bedrijven in Nederland beschouwd als een belangrijke vestigingsplaatsfactor.7 Een uitgebreid bestemmingennetwerk is aantrekkelijk voor internationaal georiënteerde bedrijven, omdat het hen in staat stelt om mensen en goederen snel en tegen relatief lage kosten te verplaatsen. De kostenvoordelen en productiviteitswinsten die hieruit voortvloeien, maken het aantrekkelijk voor bedrijven om zich in de buurt van een grote luchthaven te vestigen. Schiphol is ook een hub voor luchtvracht en biedt daarmee extra economische voordelen voor zijn gebruikers.8 De goed functionerende logistiek op Schiphol is een belangrijke vestigingsplaatsfactor voor Europese distributiecentra en voor andere bedrijven die waardevolle (bv. ASML) en/of tijdkritische goederen (bv. Flora Holland) produceren en distribueren.
De ontwikkeling van Lelystad Airport is altijd bedoeld als overloopluchthaven van Schiphol. De luchthaven is erop ingericht om vakantieverkeer te accommoderen. Binnen de strikte Europese regels van de slotsystematiek probeert de overheid op deze overloopfunctie te sturen. Hiermee kunnen Schiphol en luchtvaartmaatschappijen op de luchthaven zich richten op internationaal hubverkeer. Zoals hierboven al genoemd, is het uitgebreide bestemmingennetwerk, dat wordt gefaciliteerd door de hub-functie, een belangrijke vestigingsplaatsfactor.
Het afromen van schaarstewinsten wordt in zekere mate al gedaan door de vliegbelasting. In reactie op de twee genoemde maatregelen:
In het kader van onderzoek naar beleidsalternatieven voor luchthavenontwikkeling en het Luchthavenbesluit Lelystad Airport zijn er Maatschappelijke Kosten en Baten Analyses (MKBA’s) uitgevoerd. In deze MBKA’s wordt breed gekeken naar directe effecten zoals investeringen en bedrijfseconomische effecten. Deze MKBA’s laten zien dat Lelystad Airport in positieve zin bijdraagt aan de brede welvaart van Nederland.9 De werkgelegenheidsaspecten die in deze MKBA’s zijn bepaald, komen overeen met onderzoek van de provincie Flevoland. Verder is er gekeken naar externe en indirecte effecten op de omgeving zoals bijvoorbeeld geluid, emissies, externe veiligheid en werkgelegenheid. Deze aspecten komen onder andere terug in het te actualiseren milieueffectrapport en worden in de besluitvorming meegenomen.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Laat ver-vliegers en overstappers zelf meer opdraaien voor de kosten», verschenen op 2 oktober 2024?2
Ja.
Wat is uw reactie op dit artikel?
Het artikel stelt dat de maatschappelijke kosten van de luchtvaart grotendeels niet door de luchtvaart zelf worden gedragen, en verdere verhogingen en verbredingen van de vliegbelasting noodzakelijk zijn.
In het regeerprogramma is een nieuwe afstandsafhankelijke vliegbelasting opgenomen vanaf 1 januari 2027. Op deze manier worden verre vluchten zwaarder belast. Met de nieuwe differentiatie en verhoging zullen de maatschappelijke kosten van lange afstandsvluchten beter geïnternaliseerd zijn dan dat nu het geval is.
In juli 2023 is het onderzoek «includeren transferpassagiers in de vliegbelasting» naar de Kamer gestuurd.11 Deze verbreding van de vliegbelasting naar transferpassagiers heeft, afhankelijk van de hoogte, potentieel een groot effect op de netwerkkwaliteit van Schiphol en veroorzaakt een relatief grote uitwijk naar buurlanden. Momenteel worden de effecten van een afstandsafhankelijke vliegbelasting onderzocht. Hierin worden ook de effecten van een transferbelasting meegenomen.
Internationale samenwerking op dit onderwerp is belangrijk. Het initiatiefrecht voor het indienen van een voorstel tot het invoeren van een Europese vliegbelasting ligt bij de Europese Commissie. Tot op heden lijkt de Europese Commissie geen concrete plannen te hebben voor een voorstel van een Europese vliegbelasting. Nederland blijft wel voorstander van een geharmoniseerde Europese vliegbelasting omwille van een gelijk speelveld en het voorkomen van weglekeffecten.
Deelt u de stelling van beide publicaties, dat de (maatschappelijke) prijs van de huidige omvang van de onze luchtvaart de (maatschappelijke) baten overschrijden?
Nee.
Zo nee, waarom niet en kunt u dit onderbouwen?
Er zijn verschillende maatschappelijke baten van luchtvaart. De huidige omvang van onze luchtvaart en het daarbij behorende uitgebreide Schipholnetwerk is positief voor onder andere:
De maatschappelijke kosten zijn, onder andere: geluid, CO2 en niet-CO2 uitstoot. Door de vliegbelasting te verhogen en te differentiëren per 1 januari 2027 zullen de maatschappelijke kosten beter worden geïnternaliseerd. Daarnaast werkt IenW via onder meer het Hoofdlijnenbesluit Schiphol aan maatregelen om de geluidsbelasting van Schiphol te verminderen.
Zo ja, bent u er dan voor om de (maatschappelijke) baten te verhogen of de (maatschappelijke) kosten te verlagen? En hoe zou zoiets beleidsmatig gerealiseerd kunnen worden?
Zie beantwoording van vraag 5 en 6.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voor het commissiedebat Luchtvaart van 24 oktober 2024?
Ja.
Het doel “een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering” te realiseren |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de uitgaven van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei voor het jaar 2025 – ruim 4,5 miljard euro in totaal – tot doel hebben een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering te realiseren? (Kamerstuk 36 600 XXIII)
Het Ministerie van Klimaat en Groene Groei werkt aan een schoner en sterker Nederland, door te werken aan een klimaatneutrale samenleving en door te investeren in mensen, innovatie en duurzame energie.
Wat verstaat u onder een doelmatige energievoorziening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een klimaatneutrale, betaalbare, betrouwbare, veilige en schone energievoorziening die Nederland in staat stelt economische kansen te verzilveren en waarbij het energiesysteem op een evenwichtige manier in de leefomgeving wordt geïntegreerd. Daarbij zet het kabinet in op meer eigen duurzame energieproductie om de afhankelijkheid van minder betrouwbare regimes te verkleinen.
Wat verstaat u onder beperking van de klimaatverandering? Doelt u met verandering op opwarming of afkoeling? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Beperken van klimaatverandering is het tegengaan ervan door de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen, oftewel mitigatie. Klimaat(verandering) behelst meer dan de temperatuur, maar het gaat om opwarming: zowel de mondiaal gemiddelde temperatuur als de temperatuur in Nederland stijgt (zie bijvoorbeeld rapporten van IPCC en KNMI).
Wat is in uw ogen de ideale gemiddelde temperatuur voor het leven op aarde en waarom juist deze temperatuur? Wat is in uw ogen de minimaal benodigde en maximaal aanvaardbare gemiddelde temperatuur voor het leven op aarde en waarom juist deze temperaturen? Kunt u uw antwoorden uitdrukken in graden Celsius en voorzien van een wetenschappelijke onderbouwing?
Volgens de auteurs van de IPCC-rapporten is er geen «ideale» gemiddelde temperatuur. Zij constateren dat de mensheid heeft kunnen floreren door de relatief stabiele temperaturen tijdens het holoceen, die landbouw mogelijk maakten. Ter indicatie, afwijkingen bedroegen ongeveer 0,5°C (en maximaal 1°C) ten opzichte van het pre-industriële niveau (IPCC zesde assessment report – AR6, werkgroep 1 – WGI). Daar treden we nu buiten en dat brengt risico’s met zich mee voor mensen en ecosystemen.
Wat is in uw ogen het ideale CO2-gehalte in de atmosfeer voor het leven op aarde en waarom juist dit gehalte? Wat is in uw ogen het minimaal benodigde en maximaal aanvaardbare CO2-gehalte in de atmosfeer voor het leven op aarde en waarom juist deze gehalten? Kunt u uw antwoorden uitdrukken in aantal deeltjes per miljoen (ppm) en voorzien van een wetenschappelijke onderbouwing?
De scenario’s in de meest recente IPCC-rapporten gebruiken verschillende niveaus van stralingsforcering (watt per vierkante meter) als startpunt in plaats van concentraties (ppm), omdat daarmee het effect van broeikasgassen en andere factoren die het klimaat beïnvloeden, zoals aërosolen, geïntegreerd wordt. Om toch een indicatie te geven van de concentraties: mondiaal hebben we afgesproken ernaar te streven de temperatuurstijging te beperken tot 1,5°C ten opzichte van het pre-industriële niveau. De CO2-gehaltes die daar volgens de scenario’s waarover IPCC rapporteert bij passen bedragen ongeveer 400 ppm CO2 (Box TS.5, IPCC AR6 WGI).
In de Memorie van Toelichting van de begroting van uw ministerie voor het jaar 2025 spreekt u over de uitstoot van broeikasgassen en andere vervuiling (Kamerstuk 36 600 XXIII). Betekent dit dat u broeikasgassen als zodanig (en dus per definitie) als vervuilend (en dus onwenselijk) beschouwt? Beschouwt u waterdamp – net als CO2 een broeikasgas – als vervuilend? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet? Beschouwt u CO2 als vervuilend? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Hier wordt bedoeld dat economische activiteiten broeikasgassen (inclusief waterdamp) uitstoten, die zorgen voor klimaatverandering en daarmee voor negatieve effecten voor mensen en ecosystemen. Daarnaast stoten ze andere stoffen uit, bijvoorbeeld luchtverontreinigende stoffen met gezondheidseffecten. Sommige maatregelen, zoals het sluiten van kolencentrales, hebben effect op de uitstoot van zowel broeikasgassen als luchtverontreinigende stoffen.
Welk klimaat neemt u als referentie voor de klimaatverandering die u poogt te beperken? Hoe beoordeelt u het feit dat de temperatuur in de 19e eeuw – die lager was dan nu – veelal als norm wordt gesteld, terwijl de temperatuur op aarde in de afgelopen tienduizend jaar (het huidigeInterglaciaal) een zeer significant deel van de tijd – volgens verscheidene reconstructies zelfs zo’n zestig procent – juist hoger was dan nu?1 Erkent u dat klimaatverandering een natuurlijk fenomeen is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van mening dat met de 19e eeuwse temperatuur als norm een vertekend beeld ontstaat van de huidige klimaatverandering? Kunt u uw antwoorden toelichten en voorzien van een wetenschappelijke onderbouwing?
In de klimaatwetenschap is het gebruikelijk om het klimaat van voor de industriële revolutie als referentie te hanteren. Dat is logisch omdat de temperatuur tot de industriële revolutie relatief stabiel was. Daarna is een snelle toename in gang gezet door broeikasgasuitstoot. Ik ben niet van mening dat deze referentie een vertekend beeld geeft van klimaatverandering. De huidige temperatuur is zeer waarschijnlijk de hoogste van de afgelopen 125.000 jaar. Het afgelopen decennium was warmer dan welke periode ook sinds het laatste interglaciaal, zo’n 125.000 jaar geleden (IPCC AR6 WGI, Figuur 2.11). De huidige klimaatverandering kan alleen verklaard worden door naast natuurlijke factoren ook menselijke oorzaken (uitstoot van broeikasgassen) mee te nemen.
Bij welke gemiddelde temperatuur op aarde is uw doel «beperking van de klimaatverandering» geslaagd? En ten opzichte van welke verwachte gemiddelde temperatuur op aarde is de klimaatverandering in dat geval beperkt? Kunt u beide uitdrukken in graden Celsius? Op welke voorspellingen baseert u deze verwachte gemiddelde temperatuur? Kunt u uw antwoorden toelichten?
In de Overeenkomst van Parijs hebben we afgesproken de mondiaal gemiddelde temperatuurstijging te beperken tot ruim onder 2°C ten opzichte van pre-industrieel, en te streven naar 1,5°C.
Met hoeveel graden Celsius en op welke termijn verwacht u de klimaatverandering te kunnen beperken met de begrote financiering van 4,5 miljard euro? Kunt u uw berekening met cijfers onderbouwen? Zo nee, hoe weet u dan zeker dat dit bedrag goed is besteed?
Om klimaatverandering te beperken is afgesproken dat ontwikkelde landen het voortouw nemen en daarom hebben Europa en Nederland zich gecommitteerd aan klimaatneutraliteit in 2050. Daar is ons beleid op gericht. Nederland levert zo zijn bijdrage aan deze gezamenlijke opgave. Wat dat in graden Celsius oplevert is niet te zeggen, omdat de temperatuurstijging het gevolg is van het totaal aan broeikasgasuitstoot over de hele wereld. Broeikasgasmoleculen mengen namelijk volledig in de atmosfeer. Dat betekent dat elke vermeden uitstoot van belang is voor het beperken van klimaatverandering.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Het artikel waaruit blijkt dat meerdere burgers in korte tijd meerdere aanslagen van het Waterschap Amstel, Gooi & Vecht binnenkrijgen. |
|
Hidde Heutink (PVV) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de forse problemen met het betaalsysteem van het Waterschap Amstel, Gooi & Vecht?1
Ja.
Deelt u de mening dat burgers niet de dupe mogen zijn van interne problemen van het waterschap? Zo ja, wat kunt u doen om deze problemen bij het waterschap te helpen oplossen?
Het is heel vervelend dat burgers nu in een korte periode meerdere aanslagen achter elkaar krijgen toegestuurd. Het is wel nodig dat waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) een inhaalslag maakt om de verschuldigde belasting te innen. Daarmee worden de werkzaamheden gefinancierd die het waterschap de afgelopen jaren heeft uitgevoerd voor de betreffende inwoners van het waterschap.
Het waterschap biedt burgers die hun belastingaanslag niet in één keer kunnen of willen betalen de mogelijkheid om deze in acht termijnen te betalen. Burgers die niet kunnen betalen biedt het waterschap een verruiming aan van twaalf termijnen. Dit is een manier waarop het waterschap maatwerk toepast voor schrijnende gevallen.
Burgers kunnen onder voorwaarden ook in aanmerking komen voor kwijtschelding van de verschuldigde waterschapsbelastingen. Of een persoon in aanmerking komt voor kwijtschelding, wordt aan de hand van het inkomen en het vermogen beoordeeld. Uit wet- en regelgeving volgt onder welke voorwaarden kwijtschelding van rijksbelastingen mogelijk is. Decentrale overheden volgen het kwijtscheldingsbeleid dat geldt voor rijksbelastingen. Hierbij hebben decentrale overheden wel de ruimte om desgewenst een ruimer kwijtscheldingsbeleid te voeren. Het waterschap hanteert ruimere kwijtscheldingsmogelijkheden dan de Belastingdienst bij de kwijtschelding van rijksbelastingen. Zo heeft het waterschap bijvoorbeeld de spaargeldnorm verhoogd, zodat burgers een ruimere financiële buffer kunnen aanhouden zonder dat ze hiermee het recht op kwijtschelding verliezen.
Ook kan het waterschap besluiten om geen verdere invorderingsmaatregelen te treffen (voorheen «niet verder bemoeilijken» geheten), als de belastingschuldige niet in aanmerking komt voor kwijtschelding, maar voortzetting van de invordering niet gewenst is. Met deze maatregelen hanteert het waterschap op dit moment een ruimhartig kwijtscheldingsbeleid, passend binnen de wet- en regelgeving.
Kunt u toelichten hoe deze problemen hebben kunnen ontstaan en is er een risico dat meer waterschappen met deze problematiek kampen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Het probleem is voortgekomen uit een probleem met een ICT-systeem dat alleen bij Waternet wordt gebruikt. In die zin is dus sprake van een op zichzelf staand probleem. Waternet is de gezamenlijke uitvoeringsorganisatie op het gebied van waterbeheer en drinkwater van waterschap AGV en de gemeente Amsterdam. De situatie die zich hier heeft voorgedaan zou niet op een vergelijkbare manier van toepassing kunnen zijn op andere waterschappen.
Deelt u de zorgen van de ombudsman, dat mensen maar moeilijk hun nota’s en afschrijvingen kunnen controleren of ze kloppen?Zo ja, op welke wijze kunt u zorgen dat dit beter gaat?
Inwoners kunnen hun betalingsgeschiedenis en de status van hun rekeningen voor de waterschapsbelasting eenvoudig online inzien via MijnWaternet. Hier kunnen ze zien welke aanslagen er zijn opgelegd, welke er volledig betaald zijn, en welk termijnbedrag als volgende zal worden afgeschreven. Hoewel MijnWaternet veel informatie biedt, werkt het waterschap eraan om het overzicht verder te verbeteren, zodat er nog meer duidelijkheid komt over welke betalingen precies zijn gedaan, wanneer deze betalingen hebben plaatsgevonden en welke termijnen nog volgen.
Voor wie de voorkeur geeft aan persoonlijk contact of aanvullende vragen heeft, blijft het mogelijk om telefonisch of per e-mail informatie over de betalingshistorie op te vragen. Voor mensen die het lastig vinden om te bellen of de website te gebruiken, biedt het waterschap de mogelijkheid om langs te komen op het kantoor.
Deelt u de mening dat het geconfronteerd worden met hoge aanslagen, zonder dat inwoners dit hebben zien aankomen, voor grote problemen kan zorgen en met welke inzet gaat u het gesprek met het waterschap hierover voeren?
Ja, het is niet ondenkbaar dat dit tot problemen kan leiden. In het antwoord op vraag 2 is aangegeven welke mogelijkheden burgers hebben die niet in staat zijn om deze belastingen in één keer te betalen. Zoals aangegeven past het waterschap in schrijnende gevallen maatwerk toe.
Het algemeen bestuur van een waterschap stelt het beleid van het waterschap vast en controleert of het dagelijks bestuur van het waterschap dat goed uitvoert. Het behoort in eerste instantie tot de bevoegdheid van het algemeen bestuur om het dagelijks bestuur erop aan te spreken, indien het van mening is dat de taken niet goed worden uitgevoerd. Daarnaast is het toezicht op de waterschappen ingevolge de Grondwet in principe belegd bij het provinciebestuur, en is het aan het provinciebestuur om hierover zo nodig het gesprek aan te gaan met het waterschap.
Binnen ons overheidsbestel is het respect voor de beleidsruimte en uitvoering van medebewindstaken door andere bestuursorganen van groot belang. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat onderschrijft dat belang, en hecht waarde aan de rolverdeling inzake het toezicht op de waterschappen door de provincie en de verantwoordelijkheid tot regeling en bestuur van de eigen huishouding van waterschap zelf. Hieruit vloeit voort dat het waterschap de problemen in eerste instantie zelf oplost.
In het kader van het financieel toezicht heeft er zowel ambtelijk als bestuurlijk overleg plaatsgevonden tussen de provincies en het waterschap. Dit heeft er onder andere in geresulteerd dat het waterschap een herstelplan kasgeldlimiet en een verbeterplan continuïteit waterschapstaken heeft opgesteld. Over de voortgang en uitvoering van dit programma vindt intensief afstemming plaats tussen provincies en het waterschap. Vanwege de systeemverantwoordelijkheid voor de Waterschapswet en de waterschappen heeft ook het ministerie gesprekken gevoerd met zowel de provincies als het waterschap.
Inmiddels zijn de ICT-systemen van het waterschap weer grotendeels functioneel en zal het waterschap naar verwachting met ingang van het belastingjaar 2025 weer op tijd belastingaanslagen kunnen opleggen, zodat een ieder in de toekomst naar verwachting weer één aanslag zal ontvangen.
Winkelverboden aan criminele overlastgevende asielzoekers |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
David van Weel (minister ) , Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Hoeveel winkelverboden zijn er de afgelopen jaren opgelegd vanaf 2020?
In onderstaande tabel staan de aantallen van zowel de individuele winkelverboden als de collectieve winkelverboden. Onderstaande cijfers zijn afkomstig uit de registratie collectieve winkelverboden van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV).
Deze cijfers geven geen compleet beeld van het aantal individuele winkelverboden, omdat hier geen landelijke registratie voor wordt bijgehouden. Het betreft hier het aantal individuele winkelverboden dat is opgelegd in winkelgebieden die zijn aangesloten bij de systematiek voor het collectief winkelverbod. Bij een collectief winkelverbod wordt een persoon toegang ontzegd tot een winkelgebied met meerdere winkels.
310
160
420
150
660
230
950
270
980
250
Peildatum: 23 oktober 2024. De cijfers zijn afgerond op tientallen.
Klopt het dat ondernemers die gebruik willen maken van een winkelverbod voor criminele overlastgevende asielzoekers, dat winkelverbod zelf aan de asielzoeker moeten uitreiken?
Ja, (collectieve) winkelverboden moeten door de ondernemer in persoon aan de verdachte worden uitgereikt. Het winkelverbod wordt in drievoud opgemaakt, waarvan één exemplaar wordt uitgereikt aan de verdachte, één exemplaar naar de politie wordt verstuurd en één exemplaar bedoeld is voor de eigen administratie.
Als de verdachte meewerkt, volstaat deze afhandeling. Als de verdachte niet meewerkt, is het van belang dat de ondernemer aangifte doet waarbij ondersteuning van de politie is vereist om bijvoorbeeld de NAW-gegevens van verdachte te controleren.
Klopt het dat ondernemers sinds kort ook worden verplicht om alle winkelverboden die ze willen opleggen niet alleen zelf moeten uitreiken, maar ook worden verplicht vertalingen aan te bieden in het Engels, Arabisch, Russisch en/of een aantal andere talen, omdat de asielzoeker anders het winkelverbod niet zou kunnen begrijpen en het winkelverbod daardoor juridisch mogelijk geen stand zou houden?
Er bestaat geen wettelijke bepaling die verplicht tot het uitreiken van een winkelverbod in de (moeder)taal van de betrokkene/verdachte. Een vereiste waar de rechter wel aan toetst is dat het bij betrokkene/verdachte kenbaar is geweest dat hij geen toestemming had voor toegang tot de winkel, zo blijkt uit jurisprudentie.
De politie raadt aan om een afschrift van het winkelverbod naar het plaatselijke politiebureau te versturen. Als een strafdossier namelijk geen ontvangstbewijs noch enig ander bewijsmiddel zit waaruit blijkt dat het winkelverbod betrokkene/verdachte heeft bereikt, dan zal de rechter hoogstwaarschijnlijk overgaan tot vrijspraak. Maar zoals gezegd is hier niet expliciet een verplichting tot vertaling van het winkelverbod in de taal van betrokkene aan gekoppeld.
Op het moment dat er strafbare feiten worden gepleegd, of als er aangifte wordt gedaan van lokaalvredebreuk vanwege overtreding van het uitgereikte winkelverbod, dan heeft iemand wel het recht om kennis te nemen van hetgeen hem wordt aangerekend (denk aan tolk of tolkentelefoon bij politieverhoor, of vertaling van dagvaarding).
Met de inwerkingtreding per 1 oktober 2013 van de Wet tot implementatie van richtlijn 2010/64/EU betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures is namelijk ook de bijstand van tolken en vertalers in de opsporingsfase wettelijk geregeld. Een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt bij het politieverhoor bijgestaan door een tolk; zie hiervoor de Aanwijzing bijstand van tolken en vertalers in de opsporing en vervolging van strafbare feiten.
Als er wordt gewerkt met de systematiek van de Collectieve Winkelontzeggingen conform het modelprotocol van het CCV, dan is de ondernemer verplicht de formulieren te gebruiken die ten behoeve hiervan zijn ontwikkeld. Deze zijn door de Autoriteit Persoonsgegevens beoordeeld en goedgekeurd. Op de achterzijde van de formulieren voor het opleggen van een winkelverbod die worden verstrekt, staat in meerdere talen vermeld wat de aanzegging inhoudt.
Kunt u bevestigen dat het Openbaar Ministerie (OM) en de politie juist zoveel mogelijk hun best moeten doen om de drempel om aangifte te doen te verlagen, bij winkeldiefstal en bij overtreden van winkelverboden? Zo ja, hoe wordt dat in de praktijk gebracht?
De politie werkt doorlopend aan het verbeteren en verduidelijken van de mogelijkheden voor burgers en bedrijven om contact op te nemen met politie. Op die manier wordt de contactbereidheid van burgers en bedrijven bevorderd, ook voor het doen van aangifte. Zo wordt de voorziening voor bedrijven om online aangifte te doen doorontwikkeld en is binnen de nieuw ontwikkelde politie-applicatie RAPP (Registratieve Applicatie Politie Processen) een mogelijkheid gemaakt om met een paar klikken ter plaatse een aangifte terzake winkeldiefstal op te maken.
Klopt het dat een aantal opgelegde winkelverboden niet rechtsgeldig zijn omdat het volgens het OM onduidelijk zou zijn of de criminele overlastgevende asielzoeker de inhoud van het winkelverbod begrijpt?
De rechtsgeldigheid van het winkelverbod wordt beheerst door het civiele recht. Voor strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het overtreden van een winkelverbod is onder meer vereist dat de verdachte bekend is met de wederrechtelijkheid van zijn gedraging. Voor alle verdachten geldt dan ook dat een winkelverbod moet zijn uitgereikt dan wel – indien een verdachte weigert het verbod in ontvangst te nemen – dat de betekenis daarvan is uitgelegd op een voor de verdachte begrijpelijke wijze. Indien dit niet duidelijk blijkt uit het strafdossier, volgt vrijspraak. Dit laat de rechtsgeldigheid van het winkelverbod op grond van het civiel recht onverlet.
Welke maatregelen treft u nog meer in het kader van de aanpak voor overlastgevende asielzoekers om de aangiftebereidheid van winkeliers en omwonenden te verhogen?
Het is van belang dat er van strafbare feiten, zoals diefstal, geweld (verbaal of fysiek) of bedreiging, altijd aangifte wordt gedaan door het slachtoffer. In de ketensamenwerking is dit een permanent aandachtspunt, dat ook actief wordt uitgedragen door de ketenmariniers en de ketenorganisaties. Alleen als er aangifte wordt gedaan van strafbare feiten, kan er een dossier worden opgebouwd en kan er een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld hetgeen kan leiden tot een veroordeling. Het opbouwen van (strafrechtelijke) dossier is van belang omdat dit gevolgen kan hebben voor de strafvervolging en de afhandeling van de asielaanvraag. Zo kan uit het dossier blijken dat een asielzoeker veelvuldig wordt verdacht van veelvoorkomende criminaliteit als (winkel)diefstal, vernieling of zakkenrollerij of daarvoor reeds is veroordeeld. Dit is van belang voor de strafrechtelijke aanpak door het Openbaar Ministerie.
Wanneer er geen sprake is van een strafbaar feit, maar wel van overlastgevend gedrag, is het alsnog van belang dit te melden bij de politie. De politie registreert bij meldingen een incident. Deze informatie kan bruikbaar zijn voor een nieuwe zaak.
Bent u het met de stelling eens dat in de «Toolbox aanpak overlastgevende en/of criminele asielzoekers» kan worden geëxpliciteerd dat winkeliers niet zelf verantwoordelijk zijn om een aantal vertalingen aan te bieden bij het uitreiken van een winkelverbod aan een overlastgevende asielzoeker? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
Om gemeentes op weg te helpen in een lokale aanpak, is in de Toolbox1 een groot aantal maatregelen verzameld die gemeenten in kunnen zetten. In de huidige Toolbox wordt benoemd dat ondernemers een (collectief) winkelverbod kunnen invoeren. Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) kan ondernemers hierbij ondersteunen. In de Toolbox wordt daarom verwezen naar de protocollen van het CVV. Deze verwijzing volstaat en het is daarom niet noodzakelijk om de tekst in de Toolbox aan te passen. De inhoud van de protocollen waarnaar wordt verwezen, kan indien nodig door het CCV worden aangepast of gespecificeerd.
Het rapport 'Van wet naar werkelijkheid: Bewegingsonderwijs op de basisschool' |
|
Michiel van Nispen |
|
Mariëlle Paul (VVD), Karremans |
|
Wat is uw reactie op het rapportVan wet naar werkelijkheid: Bewegingsonderwijs op de basisschool?1
Uit het onderzoek van het Mulier Instituut blijkt dat ongeveer twee derde van de scholen2 voldoet aan de wettelijke verplichting van 90 minuten (advies: twee keer 45 minuten) bewegingsonderwijs per week, gegeven door een bevoegd (vak)leerkracht. Al deze scholen hebben zich ingespannen om aan die norm te voldoen en dat is een compliment waard.
Aan de andere kant is het zorgwekkend dat ongeveer een derde van de basisscholen nog niet voldoet aan de wettelijke norm. Het is belangrijk dat kinderen voldoende gymles krijgen. Dit legt de basis om later gezond door het leven te gaan en daarom moet in het primair onderwijs voldoende aandacht worden besteed aan de kerndoelen voor bewegen en sport.
Wat bent u van plan om te doen om scholen beter te ondersteunen, zodat zij wel kunnen voldoen aan de norm van 90 minuten bewegingsonderwijs per week?
Ik verwacht van alle scholen dat ze voldoen aan de wettelijke verplichtingen die gelden voor het onderwijs, inclusief de urennorm voor bewegingsonderwijs. Scholen en gemeenten hebben zich drie jaar kunnen voorbereiden op deze norm, die er tevens op uitdrukkelijke wens van de Tweede Kamer is gekomen.3
Tot en met vorig jaar konden scholen ook gebruik maken van de subsidieregeling Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs. Vanuit de voormalige prestatieboxmiddelen was € 8 miljoen per jaar beschikbaar waarmee een extra impuls kon worden gegeven aan de kwaliteit van bewegingsonderwijs. Op verzoek van de Tweede Kamer4 is bovenstaande subsidieregeling gemaakt om scholen, in eerste instantie voor twee jaar, te ondersteunen bij de wettelijke verplichting van 90 minuten bewegingsonderwijs. In totaal hebben 1613 scholen in het primair onderwijs deelgenomen aan de subsidieregeling, verdeeld over twee jaren.
Recent is besloten de gereserveerde middelen voor bewegingsonderwijs op te nemen in de rijksbrede subsidietaakstelling.5 Dit maakt dat we in de toekomst geen extra geld hebben om eventueel scholen te ondersteunen bij het voldoen aan de urennorm voor bewegingsonderwijs. Vanuit de lumpsumbekostiging kunnen scholen het bewegingsonderwijs betalen.
Zoals ook te lezen in het rapport van het Mulier Instituut is de verwerking van gymlessen in de roosters een uitdaging voor scholen. Scholen geven aan dat het lesrooster te vol is. Ik werk daarom aan herziening van het curriculum. Niet alleen vanwege de benodigde tijd voor sport en bewegen, maar zeker ook vanwege de prioriteit die ik wil geven aan lezen, schrijven en rekenen. Met een scherpere focus dringen we de overladenheid terug en creëren we ruimte voor scholen om zich te focussen op wat prioriteit heeft.
Bent u bereid om te onderzoeken waarom sommige gemeenten onvoldoende sportaccommodaties beschikbaar kunnen stellen? Bent u bereid om daarbij ook te kijken naar de risico’s die het ravijnjaar hiervoor veroorzaakt?
We weten dat het niet altijd makkelijk is om voldoende en kwalitatief goede accommodaties voor gymles te vinden. Voor zover dat niet al gebeurt moeten scholen en gemeenten hier samen mee aan de slag. De gemeente heeft de wettelijke taak om te zorgen voor de accommodaties. Scholen hebben verder de rol en ook de verantwoordelijkheid om tijdig het gesprek aan te gaan met gemeenten over het ontbreken van voldoende geschikte ruimte voor gymlessen.
Ik ga ervan uit dat gemeenten op de hoogte zijn van het belang van voldoende accommodaties en, indien nodig, zelf onderzoek doen naar de stand van zaken en mogelijkheden voor verbetering in hun gemeente. Wel blijft het Ministerie van OCW in gesprek met de PO-Raad, de Vereniging Sport en Gemeenten, de Koninklijke Vereniging voor Lichamelijke Opvoeding en de Academies voor Lichamelijke Opvoeding over knelpunten in het bewegingsonderwijs en hoe deze vanuit goede samenwerking met het veld opgepakt kunnen worden.
Bent u bereid om te onderzoeken op welke manier er meer vakleerkrachten kunnen worden aangetrokken en behouden voor het bewegingsonderwijs?
Uit het rapport blijkt dat steeds meer scholen werken met een vakleerkracht, daar ben ik blij om. Uiteraard mogen scholen het bewegingsonderwijs ook laten verzorgen door een bevoegde groepsleerkracht.
Echter, het lerarentekort treft het hele onderwijs en daarmee ook het bewegingsonderwijs. Daarom werkt het Ministerie van OCW hard aan het terugdringen van het gehele lerarentekort. Specifiek onderzoek vanuit het Ministerie van OCW naar enkel vakleerkrachten bewegingsonderwijs ligt dan ook niet in de rede.
Wel is er een aantal gunstige ontwikkelingen die de toename en het behoud van (vak)leerkrachten bewegingsonderwijs moet bespoedigen. Denk hierbij aan de combinatie tussen de PABO en ALO voor studenten die zowel in de klas als in de gymzaal aan de slag willen gaan. Deze ontwikkelingen juich ik toe en ik ben ervan overtuigd dat dit een positieve impuls geeft aan het aantal vakleerkrachten voor bewegingsonderwijs dat in het primair onderwijs aan de slag wil gaan.
Hoe reageert u op het feit dat «een aanzienlijk deel van de schoolleiders en vakleerkrachten die nog niet aan de eisen voldoen, weinig motivatie toont om in de toekomst de belemmeringen aan te pakken»? Welke stappen bent u van plan om te zetten om scholen te overtuigen van de noodzaak van voldoende bewegingsonderwijs?
De urennorm bewegingsonderwijs is een wettelijke verplichting voor alle scholen in het primair onderwijs en het speciaal basisonderwijs. Het is de taak van scholen en gemeenten om hier uitvoering aan te geven. Zij hebben drie jaar de tijd gehad om zich voor te bereiden op deze norm. Ik verwacht dus van scholen dat zij aan deze wettelijke verplichting voldoen. Van gemeenten verwacht ik dat zij zich optimaal inzetten om scholen bij deze taak te ondersteunen.
Indien de Inspectie van het Onderwijs merkt dat er sprake is van een structureel niet willen en/of kunnen halen van de urennorm, kan zij een herstelopdracht verstrekken aan de school.
Het bericht 'GGD-arts slaat alarm: 'Asielkinderen opvang Assen zijn ondervoed en bang' |
|
Diederik Boomsma (CDA) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel?1
Ja
Kunt u de brandbrief van de GGD-arts met de Kamer delen en een reactie geven op elk van de punten in de brandbrief?
Klopt het dat meerdere jonge kinderen daar zijn afgevallen tot ondergewicht?
Hoe beoordeelt u het niveau van de opvang, met name voor gezinnen met kinderen in Assen?
Zijn maatregelen noodzakelijk? Zo ja, welke?
Kunt u deze vragen één voor één en binnen een week beantwoorden?
De gevolgen van de recente uitspraak van het Europese Hof van Justitie op het asielbeleid |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 4 oktober jl. (C-608/22 en C-609/22) die stelt dat vrouwen in Afghanistan als een specifieke sociale groep moeten worden gezien en dat de talibanmaatregelen een zodanige cumulatieve discriminatie vormen dat deze als vervolging kunnen worden aangemerkt?
Ja
Verwacht u dat de drempel voor het verkrijgen van vluchtelingenstatus hiermee wordt verlaagd? Bestaat het risico dat deze uitspraak leidt tot een aanzienlijke toename van asielverzoeken?
Neen, het arrest komt in belangrijke mate overeen met het Nederlandse beleid op grond van het meest recente ambtsbericht Afghanistan en met de huidige beslispraktijk. Hierin is reeds aandacht voor de kwetsbare positie van vrouwen en meisjes in Afghanistan en de verregaande beperkingen die de Taliban oplegt ten aanzien van de rechten voor vrouwen en meisjes. Vrouwen en meisjes zijn om die reden ook eerder al aangemerkt als risicoprofiel. Er is dan ook geen concrete reden om een toename van asielverzoeken te verwachten.
Welke impact verwacht u dat deze uitspraak heeft op het Nederlandse asielbeleid? Deelt u de mening dat de uitspraak lijkt te impliceren dat een brede groep vrouwen uit Afghanistan, enkel op basis van hun geslacht en de situatie in hun land, in aanmerking komt voor de vluchtelingenstatus? Hoe zal dit doorwerken in de beoordeling van toekomstige asielaanvragen?
Voor het Nederlandse landgebonden asielbeleid voor Afghanistan verwijs ik u naar de brief hierover die op 23 januari 2024 met uw Kamer is gedeeld1. Naar aanleiding van deze brief heeft uw Kamer via een schriftelijk overleg nog enkele aanvullende vragen gesteld, welke op 10 april 2024 zijn beantwoord2. In de voornoemde stukken is toegelicht dat op grond van de beperkende maatregelen van de Taliban, bovenop de reeds langer bestaande leefregels en de andere risico’s die vrouwen en meisjes in Afghanistan lopen, vrouwen en meisjes bij terugkeer dermate ernstig in hun mogelijkheden tot ontplooiing en sociale en maatschappelijke deelname worden beperkt dat zij in aanmerking kunnen komen voor bescherming. Per individuele zaak wordt beoordeeld of de vreemdeling hierom heeft te vrezen. Gelet op de vele en ernstige door de Taliban opgelegde beperkingen zal dit waarschijnlijk in de praktijk in de meeste gevallen al snel aannemelijk kunnen worden gemaakt. Hierbij wijs ik ook op de beantwoording op de vragen van uw Kamer naar aanleiding van de rechtszaak van Nederland tegen Afghanistan3.
Uit het arrest volgt dat lidstaten kunnen oordelen dat bij verzoeken om internationale bescherming door vrouwelijke onderdanen van Afghanistan het momenteel niet nodig is om een individuele beoordeling te doen naar het reëel en specifieke risico om aan vervolging te worden onderworpen bij terugkeer naar Afghanistan, indien de nationaliteit en het geslacht vaststaan. Hierin wordt geen beperking gelezen om een individuele beoordeling te verrichten conform het Nederlandse landgebonden beleid voor Afghanistan. Als aangegeven in antwoord op vraag 1 vormt het arrest dan ook geen aanleiding om een toename van asielverzoeken te verwachten.
Hoe zorgt u ervoor dat Nederland, gezien de reeds hoge instroom van asielzoekers, niet onevenredig zwaar belast wordt door deze uitspraak? Welke maatregelen overweegt u om de asielinstroom beheersbaar te houden in het licht van deze nieuwe juridische ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om in Europees verband het debat aan te gaan over de mogelijke gevolgen van deze uitspraak voor de migratiepolitiek binnen de EU? Acht u het wenselijk dat het Europese Hof van Justitie op deze manier invulling geeft aan het asielbeleid, gezien de mogelijke gevolgen voor de nationale soevereiniteit van lidstaten?
Nederland is zelf verantwoordelijk voor het opstellen van landgebonden asielbeleid. Asielaanvragen worden op basis van dit asielbeleid door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beoordeeld. Het gaat hierbij altijd om een zorgvuldige individuele beoordeling op grond waarvan de IND een besluit neemt. Het recente arrest van het Europese Hof van Justitie staat deze individuele beoordeling ook niet in de weg.
Daarbij laat dit arrest van het Hof van Justitie de ruimte aan lidstaten om ten aanzien van Afghaanse vrouwen en meisjes van individuele beoordeling af te zien en op grond van hun geslacht en nationaliteit vluchtelingschap te verlenen en daarmee gunstigere normen vast te stellen of te handhaven, wanneer deze geen afbreuk doen aan de algemene opzet en doelstellingen van de Kwalificatierichtlijn.
Besluiten van de overheid kunnen worden getoetst bij een rechter, die kan bepalen of besluiten op de juiste wijze en rechtmatig zijn genomen. Omdat Nederland deel uitmaakt van de Europese Unie is Nederland ook betrokken bij de wetgevingstrajecten van de Europese Unie. Als onderdeel van de Europese Unie kunnen besluiten die door de Nederlandse overheid worden genomen ook aan Europese wetten worden getoetst. Net zoals dat bij uitspraken van nationale rechters geldt kunnen arresten van het Europees Hof van Justitie invloed hebben op het Nederlandse beleid.
Hoe zorgt u ervoor dat individuele toetsing van asielaanvragen gewaarborgd blijft, ondanks dat de uitspraak van het Hof lijkt te suggereren dat de algemene situatie in Afghanistan op zichzelf voldoende kan zijn voor de toekenning van de vluchtelingenstatus? Hoe voorkomt u dat de asielprocedure een standaardprocedure wordt zonder zorgvuldige beoordeling van persoonlijke omstandigheden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u voornemens om maatregelen te treffen om de gevolgen van deze uitspraak in Nederland beheersbaar te houden?
Zoals hierboven aangegeven heeft het arrest geen wezenlijke invloed op de huidige beslispraktijk ten aanzien van asielaanvragen van vrouwen uit Afghanistan. Het is derhalve niet nodig om maatregelen te treffen.
Ziet u noodzaak om op nationaal niveau te kijken naar de positie van internationale rechtspraak in ons nationale asielbeleid, gezien de steeds grotere invloed van uitspraken van internationale hoven zoals het Europese Hof van Justitie? In hoeverre is het wenselijk dat dergelijke uitspraken de beleidsvrijheid van Nederland op het gebied van asiel- en migratiepolitiek beïnvloeden?
Zie antwoord vraag 5.
Passend onderwijs aan kinderen met Long COVID en andere infectieziekten. |
|
Lisa Westerveld (GL), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Mariëlle Paul (VVD), Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Heeft u cijfers of is er een inschatting te maken van het aantal kinderen dat door Long COVID en/of een andere acute virus of bacteriële infectie met een ernstige energie limitering (zoals ME/CVS, QVS, Chronische lyme, Post sepsis en Pans/ Pandas) tijdelijk of langer niet naar school kunnen of konden gaan?
Ondanks dat COVID-19 bij kinderen vaak mild verloopt, komt post-COVID ook bij kinderen voor. Post-COVID kan kinderen van alle leeftijden treffen.
Het RIVM heeft in het kader van het gezondheidsonderzoek COVID-19 een vragenlijstonderzoek gedaan onder 5.283 jongeren tussen 12 en 25 jaar (juni 2024).1 Op basis van zelfrapportage gaf 3% van de jongeren aan nog langdurig klachten na een coronabesmetting te hebben. Bijna de helft van de jongeren die zelf zegt post-COVID te hebben, gaf aan niet volledig mee te kunnen doen op school of de opleiding. Van de andere in de vraag genoemde aandoeningen is niet bekend welk deel van de kinderen tijdelijk niet meer naar school kan of kon gaan. Dit wordt niet geregistreerd.
Herkent u de signalen vanuit ouders en belangenorganisaties die aangeven dat er nog vaak sprake is van onbekendheid van de effecten van deze aandoeningen? Herkent u het beeld dat dit tot onwenselijke situaties kan leiden tussen ouders en school, maar ook kinderen het gevoel kunnen krijgen niet begrepen en uitgesloten te worden?
Wij herkennen het signaal dat deze soms ingrijpende aandoeningen nog relatief onbekend zijn. Het is spijtig om te horen dat kinderen en hun ouders daardoor soms tegen onbegrip aanlopen. We proberen daar oplossingen voor te bieden.
Patiënten met postinfectieuze klachten ten gevolge van Q-koorts en COVID-19, waaronder ouders en kinderen, kunnen terecht bij de nazorgorganisaties Q- en C-support voor advies en begeleiding op maat. Daar waar nodig geven zij extra informatie aan professionals zoals een huisarts, jeugdarts, maar ook de school, leerplichtambtenaren, veilig thuis of andere betrokken dienstverleners.2
Het Ministerie van VWS investeert in kennisontwikkeling via onder andere het ZonMw post-COVID programma, waarin specifieke aandacht is gevraagd voor onderzoek naar kinderen. Hierdoor wordt getracht meer begrip te krijgen van de ziekte en te komen tot een curatieve oplossing. Een ander voorbeeld is actieonderzoek uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van VWS. In samenwerking met Ingrado is een infographic over maatwerkonderwijs voor jongeren met ME/CVS gemaakt en onder de aandacht gebracht in het veld, met specifieke aandacht voor leerplichtambtenaren.3 Deze infographic is ook te gebruiken voor leerlingen met andere postinfectieuze aandoeningen, waar dezelfde symptomen optreden.
Hoe beoordeelt u het dat er signalen blijven komen van ouders, belangenorganisaties en scholen die aangeven dat de ondersteuning aan deze kinderen ontoereikend is? Herkent u ook de signalen dat deze kinderen soms (dreigen) uitgeschreven (te) worden en thuis komen te zitten omdat passende ondersteuning ontbreekt?
Het is ongewenst als jongeren niet de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben. Het is aan scholen en samenwerkingsverbanden passend onderwijs om te zorgen dat er een aanbod is voor alle leerlingen binnen de regio. Zij ontvangen ook middelen die zij kunnen inzetten voor de ondersteuning van leerlingen die dat nodig hebben. De wet- en regelgeving biedt ook al enige ruimte om maatwerk te kunnen bieden, bijvoorbeeld door een gedeeltelijke vrijstelling van de leerplicht, waardoor een jongere (tijdelijk) wel naar school kan blijven gaan, maar niet voor de volledige tijd aanwezig hoeft te zijn. Omdat we zien dat er behoefte is aan meer maatwerk, heb ik een wetsvoorstel in voorbereiding om de mogelijkheden te vergroten, bijvoorbeeld op het gebied van onderwijslocatie en -tijd. Deze mogelijkheden kunnen ook helpen voor kinderen met post-COVID en andere postinfectieuze aandoeningen.
Wat is sinds de vorige schriftelijke vragen precies gedaan om de kennis met betrekking tot Kinderen met Long COVID te vergroten, ook in de praktijk?1
Via het ZonMw programma «Post-COVID: onderzoeksprogramma, kennisinfrastructuur en expertisenetwerk» zet de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in op kennisontwikkeling. Binnenkort zal, voortkomend uit dit programma, in het UMC Utrecht een project starten waarin post-COVID bij kinderen wordt onderzocht om diagnostische markers en doelen voor behandelingen te identificeren.5 We zijn ons ervan bewust dat onderzoek onder kinderen erg belangrijk is om hen perspectief te bieden. In de laatste subsidieronde van het post-COVID ZonMw programma is nog nadrukkelijker aandacht gevraagd voor onderzoek onder kinderen.6
Het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM) en C-Support hebben op verzoek van ZonMw in 2023 een inventarisatie uitgevoerd naar de kennis en het lopende onderzoek op het gebied van post-COVID. In opdracht van ZonMw vindt een update plaats. In die update is ook aandacht voor kinderen (onder andere diagnose en symptomen).
Daarnaast is in de afgelopen periode gewerkt aan verdere informatievoorziening. Over post-COVID bij kinderen en jongeren geeft C-support informatie aan zowel patiënten als professionals (onder andere jeugdartsen). C-support wordt gefinancierd vanuit het Ministerie van VWS.
Het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM) brengt elke twee maanden een post-COVID journaal uit met actuele zaken en de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen op het gebied van post-COVID. Het IVM voert daarvoor regelmatig literatuur updates uit en verwerkt dit in de post-COVID journaals. Deze journaals zijn gericht op zorgprofessionals. Ook is daarin aandacht voor kinderen.7 Het post-COVID journaal is in opdracht van ZonMw en vervangt sinds begin 2024 het eerdere coronanieuws.
Ook vanuit andere organisaties wordt er ingespeeld om de kennis met betrekking tot kinderen met post-COVID te vergroten. Op initiatief van stichting Kinderen met LongCovid en mede dankzij ZonMw financiering, is eerder dit jaar door hen de brochure «Jouw leerling met long covid» opgesteld. De brochure biedt praktische informatie voor leerkrachten in het basisonderwijs en voorgezet onderwijs en is breed verspreid.8 9
Wat wordt er gedaan om bekendheid te geven op scholen dat het Sars- COVID 2 virus zich ook via de lucht verspreidt? En dat goede luchtkwaliteit (ventilatie en luchtfiltering zoals Hepa’s of UV) belangrijk is om herhaaldelijke besmettingen te voorkomen van leerlingen en onderwijspersoneel?
Het onafhankelijke kenniscentrum Ruimte-OK heeft in opdracht van het Ministerie van OCW speciaal voor scholen het programma «Optimaal ventileren op scholen» opgesteld. Dit programma bestaat uit verschillende onderdelen: er wordt kennis gedeeld met scholen door middel van diverse handreikingen, adviezen en andere kennisitems. Scholen kunnen gratis bellen of mailen met de helpdesk als zij vragen hebben over ventilatie. En scholen kunnen kosteloos een expert van het hulpteam uitnodigen voor een dagbezoek op school. Tijdens dit bezoek maakt de expert op basis van een rondgang door de school de huidige situatie inzichtelijk en geeft concrete adviezen en aanbevelingen.
Daarnaast maakt het zorgen voor frisse lucht onderdeel uit van de basisadviezen bij het voorkomen van luchtweginfecties. Deze basisadviezen worden zowel door het RIVM als op rijksoverheid.nl uitgedragen.
Meer informatie over het onderzoek naar mobiele luchtreinigers op scholen vindt u in de recent aan uw Kamer toegezonden Periodieke Kamerbrief onderwijshuisvesting.10
Wat is het algemene advies bij griep- en verkoudheidsklachten voor leerlingen en hoe wordt dit gecommuniceerd?
De algemene richtlijn voor influenza wordt geformuleerd door de Landelijke Coördinatie Infectieziektenbestrijding (LCI), een onderdeel van het RIVM. Deze is te vinden via de website van het RIVM.11 Er gelden generieke adviezen die helpen om verspreiding van luchtwegvirussen te beperken. Aangegeven wordt dat het verstandig is om thuis te blijven als je ziek bent, in je elleboog te hoesten of te niezen, regelmatig handen te wassen en voor voldoende frisse lucht te zorgen. Deze adviezen zijn ook te vinden op de website van de rijksoverheid.12
Er zijn geen specifieke adviezen voor leerlingen in dit kader.
Deelt u de mening dat fysiek onderwijs altijd uitgangspunt moet blijven, maar voor kinderen die om welke reden dan ook het (tijdelijk) niet volhouden om hele dagen aanwezig te zijn in de klas, afstandsonderwijs wel een recht zou moeten zijn? Zo ja, is dit op iedere school technisch mogelijk of gaat u dat op korte termijn nu regelen? Zo nee, hoe rijmt u dit met het recht op onderwijs en de leerplicht?
Fysiek onderwijs is een belangrijk uitgangspunt, voor elke doelgroep. Tegelijkertijd is voor specifieke groepen afstandsonderwijs belangrijk om zich te kunnen blijven ontwikkelen. Mijn doel is dat digitaal afstandsonderwijs een volwaardig onderdeel wordt van het stelsel van passend onderwijs, zoals eerder ook aan uw Kamer gecommuniceerd.13 Daarvoor is een wetswijziging noodzakelijk, die in voorbereiding is. Daarnaast blijft het belangrijk dat de mogelijkheden voor digitaal afstandsonderwijs die er nu al zijn binnen het funderend onderwijs, ten volle worden benut. Het Actieprogramma Digitale School ondersteunt scholen daarbij en stimuleert de verdere ontwikkeling van digitaal afstandsonderwijs. Een belangrijk onderdeel van het Actieprogramma is de subsidieregeling Digitale School. Doel van deze regeling is een landelijk dekkend aanbod te ontwikkelen van (boven-)regionale digitale voorzieningen voor afstandsonderwijs. Zo kunnen scholen en samenwerkingsverbanden maatwerk met digitaal afstandsonderwijs geven aan zieke leerlingen, waaronder leerlingen met post-COVID. De subsidie is toegekend aan 16 coalities van samenwerkingsverbanden.
Is bekend of de stijging van het aantal kinderen in cluster 3 van het speciaal onderwijs ook te maken kan hebben met een toenemend aantal kinderen dat langdurig ziek is?
Nee, dit is niet bekend.
Is bekend hoe vaak ouders en scholen terecht komen bij de Onderwijsconsulenten of de Landelijke Klachtencommissie Onderwijs of de Landelijke Geschillencommissie Onderwijs, omdat ze er niet uitkomen als het gaat over de ondersteuning van een kind dat met Long COVID of een ander ziektebeeld met ernstige energie limitering kampt?
Nee, dit is bij ons niet bekend.
Bent u ervan op de hoogte dat kinderen met Long COVID een grotere kans hebben op herbesmetting? En dat een van de grote lessen van de coronapandemie is dat de luchtkwaliteit op scholen beter moeten om kinderen veilig onderwijs te kunnen bieden, ook bij eventuele volgende pandemieën. Zo ja, zijn er nu maatregelen genomen opiedere school? Zo nee, waarom niet?
Het is ons niet bekend dat kinderen met Long COVID een grotere kans hebben op herbesmetting. Wel hebben wij signalen ontvangen dat een herbesmetting met Sars-CoV-2 bij patiënten met post-COVID kan leiden tot een lichamelijke terugval. Onderzoek naar post-COVID, ook waar het post-COVID bij kinderen betreft, is nog volop in ontwikkeling. Dit brengt met zich mee dat er nog geen duidelijke conclusies hierover zijn.
Er is op diverse wijzen ondersteuning geboden door het Rijk bij het verbeteren van het binnenklimaat in schoolgebouwen. Dit door middel van het eerder genoemde programma «optimaal ventileren op scholen», door middel van de subsidieregelingen SUVIS en Maatwerkregeling ventilatie en door middel van de CO2-meterverplichting die op 1 juli 2025 in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) wordt opgenomen en waarvoor scholen eerder al een vergoeding kregen in de lumpsum. Ik verwijs u daarnaast naar het antwoord op vraag 5.
Op welke wijze vindt er controle en handhaving plaats als de luchtkwaliteit op scholen onvoldoende is en risico geeft op gezondheidsschade bij leerlingen en onderwijspersoneel? Welke normen worden gehanteerd en wat welke actie wordt ondernomen als die niet op orde zijn? Wie is primair verantwoordelijk voor de luchtkwaliteit binnen schoolgebouwen?
Er zijn geen wettelijke normen voor luchtkwaliteit in scholen opgenomen in wet- en regelgeving, enkel bouwvoorschriften ten aanzien van installaties. Op deze bouwvoorschriften, verankerd in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving, wordt toezicht gehouden door het gemeentelijk Bouw- en woningtoezicht. Daarnaast zijn schoolbesturen op grond van de Arbowetgeving eveneens verplicht om zorg te dragen voor een gezond binnenklimaat in schoolgebouwen voor werknemers.
Het bericht 'Minister ontkent inzet slimme software voor WIA-fouten, ondanks dat dit wel verteld is aan UWV-medewerkers' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u het met ons eens dat hoewel u in het laatste debat over de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) heeft aangegeven dat er geen slimme software wordt gebruikt om fouten bij WIA-uitkeringen op te sporen en dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) dit ook niet voornemens is, de signalen hierover toch serieus te noemen zijn en dat de Kamer op de hoogte moet zijn van alles wat hieromtrent besproken is?1
In het antwoord op vraag 2 ga ik in op de feitelijke situatie, waarmee ik uw Kamer zo transparant mogelijk informeer. Uiteraard neem ik alle signalen serieus.
Kunt u nogmaals uitzoeken wat de leidinggevende, die het onderzoek doet naar de fouten, en dus goed ingevoerd is in de materie, precies heeft bedoeld toen hij aangaf dat dit plan wel degelijk is besproken in het kader van de hersteloperatie en dat UWV ook voor andere processen algoritmen en AI inzet?
Het programma EenVandaag is digitaal aanwezig geweest bij een UWV-medewerkersbijeenkomst over de WIA-problematiek. Een medewerker heeft daar inderdaad de term «slimme software» als mogelijkheid genoemd om fouten te detecteren en te herstellen bij de komende herstelactie rond de WIA. Daarmee werd de mogelijkheid bedoeld om met een digitale assistent bestanden te doorzoeken om het grote aantal van circa 250.000 uitkeringen die zijn vastgesteld in de periode 2020–2024 te analyseren. De digitale assistent is een programma dat veel repeterend handmatig werk voorkomt, vergelijkbaar met een relatief eenvoudige macro in Excel. Daarmee kan UWV sneller bepalen welke dossiers als eerste handmatig onderzocht moeten worden. UWV heeft mij bevestigd dat deze digitale assistent geen besluiten neemt en dat de inzet ervan niet leidt tot willekeur in de behandeling van cliënten.
In de mediaberichtgeving is slimme software vooral vertaald als de mogelijke inzet van artificiële intelligentie (AI). Dat is niet aan de orde bij de komende WIA-herstelactie. UWV heeft dit ook niet overwogen.
Volledigheidshalve merk ik op dat u over de wijze waarop UWV in algemene zin nadenkt over mogelijke toekomstige inzet van AI bent geïnformeerd in de Stand van de Uitvoering van juni 2024 (p. 25, ICT-ontwikkelingen bij UWV en SVB). In de voortgangsbrief over sociaal medisch beoordelen van 21 mei 2024 is mijn ambtsvoorganger daarnaast specifiek ingegaan op een pilot bij de WIA. De Algemene Rekenkamer heeft recentelijk in haar focusonderzoek «Focus op AI bij de rijksoverheid» geconstateerd dat UWV tien systemen in gebruik heeft. In vier gevallen betreft dit de inzet van algoritmen waarover UWV zich verantwoordt in zijn openbare algoritmeregister (https://www.uwv.nl/nl/over-uwv/organisatie/algoritmeregister-uwv). Deze algoritmen zijn niet zelflerend en nemen nooit beslissingen. Ook hier is het nemen van beslissingen voorbehouden aan de medewerkers van UWV. In de overige zes gevallen betreft het de inzet van ondersteunende software met een AI-component voor interne medewerkers, bijvoorbeeld voor samenwerking en planning van werkzaamheden. Deze systemen zijn niet specifiek voor UWV ontwikkeld en worden breed gebruikt.
Als de reden is dat u onvoldoende op de hoogte was van wat er bij het UWV speelde, hoe is dat mogelijk aangezien deze kwestie de hoogste prioriteit zou moeten hebben op het ministerie en bij u?
Ik was niet onvoldoende op de hoogte. Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u de motie Ergin/Patijn2 heroverwegen, aangezien de mogelijkheid toch echt bestaat dat het UWV de slimme software wel onderzoekt, en dat dit met alle mogelijke waarborgen omgeven dient te zijn?
Ik zie geen aanleiding om mijn advies om de motie te ontraden te herzien.
Bent u bekend met het bericht dat UN Women PVV-bewindslieden, te weten Staatssecretarissen Ingrid Coenradie en Vicky Maeijer, heeft geweigerd bij de aftrap van een campagne tegen geweld tegen vrouwen en meisjes in Enschede, uitsluitend vanwege hun politieke kleur?1
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving hierover.
Deelt u de mening dat het volstrekt onaanvaardbaar is dat een VN-organisatie zoals UN Women, die zegt op te komen voor vrouwenrechten, vrouwelijke bewindslieden uitsluit enkel op basis van hun politieke affiliatie? Zo nee, waarom niet?
Indien bewindslieden omwille van hun politieke affiliatie worden uitgesloten is dat volstrekt onaanvaardbaar.
Het kabinet zet zich in voor de gelijkwaardigheid van vrouwen en de aanpak van geweld tegen vrouwen. De Staatssecretaris voor Langdurige en Maatschappelijke Zorg en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hebben hierin een cruciale rol, bijvoorbeeld bij de aanpak van femicide en huiselijk geweld. Zij zullen zich hiervoor blijven inzetten, zoals zij ook voornemens waren te doen bij de startbijeenkomst van Orange the World.
UN Women Nederland is een stichting van hoofdzakelijk vrijwilligers die valt onder het Nederlands recht. Het is geen onderdeel van de Verenigde Naties.2
Deelt u de mening dat het uitsluiten van democratisch gekozen vertegenwoordigers op basis van hun politieke kleur de fundamenten van onze democratische rechtsstaat schaadt en dat dit soort uitsluiting onacceptabel is voor een VN-organisatie? Zo nee, waarom niet?
Ongelijke behandeling op basis van politieke gezindheid is onacceptabel. Dit uitgangspunt betreft een belangrijk onderdeel van onze rechtsstaat en is daarom ook verankerd in artikel 1 Grondwet en in de Algemene wet gelijke behandeling. Juist bij een cruciaal onderwerp als het bestrijden van geweld tegen vrouwen is het van belang dat de politiek en de maatschappij zich eensgezind uitspreken, ongeacht politieke kleur.
Bent u ervan op de hoogte dat UN Women in Nederland wordt geleid door voormalig GroenLinks-Europarlementariër Marije Cornelissen? Hoe kan het dat een VN-organisatie onder haar leiding politieke uitsluitingen maakt die lijken voort te komen uit haar eigen politieke voorkeuren? Welke concrete stappen gaat u nemen om deze politieke discriminatie te stoppen?
Ik ben op de hoogte van het feit dat mevrouw Cornelissen de algemeen directeur van UN Women Nederland is. UN Women Nederland is een Nederlandse stichting en geen VN-organisatie. Het staat de stichting vrij om zelfstandig afwegingen te maken over wie zij willen uitnodigen voor hun evenementen en hoe zij zich uiten, zolang dit binnen de kaders van de wet gebeurt. De keuzes en uitingen van deze organisatie omtrent dit evenement zijn niet gedaan namens de Verenigde Naties dan wel namens de Nederlandse Rijksoverheid.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat juist vrouwelijke Staatssecretarissen van de PVV worden uitgesloten van een campagne tegen geweld tegen vrouwen door een organisatie die zegt specifiek op te komen voor vrouwenrechten?
Geweld tegen vrouwen is volstrekt onacceptabel en een groot probleem in de Nederlandse samenleving. Het kabinet veroordeelt dit stevig en werkt op diverse manieren aan het bestrijden en voorkomen hiervan. Leden van het kabinet spreken zich dan ook publiekelijk uit tegen geweld tegen vrouwen en steunen initiatieven die zich inzetten voor vrouwenrechten. Orange the World is een belangrijke campagne waarbij het kabinet graag bewindspersonen had afgevaardigd om steun uit te spreken. Dit is een doel van het gehele kabinet, ongeacht de politieke gezindheid of het geslacht van individuele bewindspersonen.
Kunt u bevestigen dat de gemeente Enschede overweegt zich terug te trekken uit de organisatie van het evenement indien UN Women haar discriminerende houding jegens PVV-bewindspersonen niet herziet? Is het kabinet bereid de gemeente hierbij te ondersteunen indien zij deze terechte stap zet?
De gemeente Enschede heeft zich inmiddels teruggetrokken uit de organisatie van het Orange the World evenement en heeft een persbericht uitgebracht om haar overwegingen nader toe te lichten.
Het artikel 'Steeds meer studenten met een beperking krijgen extra studietoeslag' |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Steeds meer studenten met een beperking krijgen een extra studietoeslag»?1
Ja. We vinden de sterke toename in het gebruik van de studietoeslag zeer goed nieuws. Het betekent dat voor meer studenten met een medische beperking een financiële belemmering wordt weggenomen om te gaan studeren en dat zij hun energie kunnen steken in het afronden van hun studie. Met een diploma hebben zij meer kansen op de arbeidsmarkt.
Hoeveel studenten die wel in aanmerking komen voor de individuele studietoeslag (IST) maken hier toch geen gebruik van? Wat is hiervan de reden?
Dit is niet bekend. Daarvoor zou de overheid zicht moeten hebben op hoeveel studenten voor de studietoeslag in aanmerking komen. Dit is niet het geval. De overheid zou dan van alle studenten moeten bijhouden of zij vanwege een medische beperking structureel niet kunnen bijverdienen naast een voltijdstudie. Het is niet zonder meer toegestaan om deze bijzondere categorie van persoonsgegevens voor dit doeleinde te verwerken en in elk geval lijkt dit ons onwenselijk. Om niet-gebruik tegen te gaan zetten we daarom in op voorlichting, zowel direct richting (aankomend) studenten als indirect, via hun omgeving, waaronder ouders, decanen of studieadviseurs en belangenorganisaties. Daarnaast wordt ingezet op verbetering van de communicatie door gemeenten.
Om welke reden(en) is de IST onderdeel van de Participatiewet?
Tijdens het hervormingstraject van de individuele studietoeslag naar de huidige studietoeslag is besloten om de uitvoering bij gemeenten te houden.2 De uitvoering door gemeenten is passend en heeft meerdere voordelen. Gemeenten hebben sinds de decentralisaties meer bevoegdheden en verantwoordelijkheid gekregen voor integraal beleid in het sociale domein. Daardoor zijn studenten bij de aanvraag van de studietoeslag mogelijk al in beeld bij hun gemeente, omdat zij al gebruik maken van andere ondersteuning, bijvoorbeeld op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eerder contact en nabijheid kunnen ervoor zorgen dat de aanvraag voor de student zo min mogelijk moeite kost. De gemeente kan bijvoorbeeld afzien van een advies door een medisch adviseur als de beperking evident is of al bekend is bij de gemeente. Daarnaast kan de studietoeslag aansluitende ondersteuning na de studie bevorderen. Gemeenten begeleiden mensen met een arbeidsbeperking bij het verkrijgen en behouden van werk. Na afloop van de studie is het mogelijk dat de oud-student met een structurele medische beperking deze begeleiding in meer of mindere mate nodig heeft. Door de studietoeslag hebben de gemeente en oud-student al contact, en heeft de gemeente al een eerste beeld van de oud-student en diens behoeftes.
Zou het vanuit het oogpunt van bestaanszekerheid, complexiteitreductie voor studenten, het terugdringen van verschillen tussen gemeenten en vereenvoudiging van de uitvoering niet logischer zijn om de IST onderdeel te maken van de Wet studiefinanciering 2000? Zo ja, waarom? Zo niet, waarom niet?
Het is niet zonder meer logisch om de studietoeslag onderdeel te maken van de Wet studiefinanciering 2000. Bij de hervorming van de studietoeslag (2019–2022) is ervoor gekozen om de uitvoering bij gemeenten te houden.3 Dat kent namelijk voordelen, zoals de nabijheid van de uitvoering en de mogelijkheid om bij een evidente of reeds bekende medische beperking af te zien van een beoordeling door een medisch adviseur. En het weghalen van de uitvoering bij gemeenten kan er ook voor zorgen dat de aansluiting op andere ondersteuning vanuit de gemeente minder wordt (zie ook het antwoord op vraag4. Een goede aansluiting bevordert na de studie de duurzame ondersteuning ten behoeve van de bestaanszekerheid van de doelgroep. Dit in combinatie met het stijgende gebruik maakt dat het kabinet nu geen aanleiding ziet om de studietoeslag onderdeel te maken van de Wet studiefinanciering 2000. Overigens zou dit een substantiële wijziging van de uitvoeringspraktijk bij DUO betekenen, terwijl de capaciteit de komende jaren al zeer schaars is. Het blijft immers een aparte regeling die een medische beoordeling vergt.
Kan uitvoering van de IST door Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) behulpzaam zijn voor het verder beperken van het niet-gebruik van de regeling omdat DUO al contact heeft met studenten en gemeenten deze groep niet automatisch in het vizier heeft? Zo niet, waarom niet?
Of het uitvoeren van de studietoeslag door DUO ook zou leiden tot meer aanvragen, is niet met zekerheid te zeggen. DUO biedt al informatie over de studietoeslag op de website. Voor studenten die zoeken naar (financiële) ondersteuning of specifiek de studietoeslag is deze dus al te vinden bij DUO. Voor een aanvraag worden zij doorverwezen naar de woongemeente. Bovendien heeft DUO de specifieke doelgroep van de studietoeslag niet in beeld. Gerichte proactieve dienstverlening is daarom niet mogelijk. DUO weet namelijk niet of een student een structurele medische beperking heeft. Dit wordt nu niet bijgehouden en zou ook niet zonder meer zijn toegestaan (zie ook het antwoord op vraag5. De gemeente kan de student mogelijk al wel in beeld hebben. Het gaat namelijk om jonge mensen met een structurele medische beperking; zij ontvangen mogelijk al een vorm van ondersteuning vanuit hun gemeente.
Het gebruik van de studietoeslag neemt nog steeds toe. Aangezien we het belangrijk vinden dat studenten weten waar ze (mogelijk) recht op hebben, blijven we inzetten op goede voorlichting. Daarbij richten we ons zowel op (aankomend) studenten als op hun omgeving, waaronder ouders, decanen of studieadviseurs en belangenorganisaties. Daarnaast wordt ingezet op verbetering van de communicatie door gemeenten.
Een groot deel van de studenten woont niet in de gemeente waar zij studeren en gemeenten mogen zelf bepalen hoeveel IST zij – met inachtneming van de minimumbedragen – verstrekken waardoor studenten van dezelfde leeftijd die aan dezelfde universiteit, hbo- of mbo-instelling studeren verschillende bedragen ontvangen, vindt u dat te verdedigen? Zo ja, om welke redenen? Zo niet, welke oplossingen ziet u dan voor deze verschillen?
Het is tijdens het hervormingstraject naar de studietoeslag (2019–2022) de nadrukkelijke wens van uw Kamer geweest om gemeenten de ruimte te bieden om per leeftijdscategorie een hoger bedrag aan studietoeslag te verstrekken dan het minimumbedrag. Het toenmalige kabinet heeft gewezen op de verschillen die kunnen ontstaan tussen studiegenoten uit verschillende woongemeenten.6 We kunnen ons dan ook voorstellen dat studenten deze verschillen als oneerlijk ervaren. Een mogelijke oplossing kan liggen in een volledige harmonisering van de bedragen. Dit vereist een wijziging van de Participatiewet waarbij het minimumkarakter van de maandbedragen komt te vervallen.
Maakt de aanpassing van de IST in 2022 (minimumbedragen en afschaffing van de vermogenstoets van student en ouders) het voor DUO eenvoudiger om de IST uit te voeren?
DUO voert de studietoeslag niet uit. Het is daarom niet te zeggen of de wijzigingen die in 2022 zijn doorgevoerd de uitvoering voor DUO per saldo zouden hebben vereenvoudigd. Aangezien dit kabinet nu geen aanleiding ziet om de studietoeslag te wijzigen, is dat ook niet aan de orde. Belangrijker dan de minimumbedragen en afschaffing van de vermogenstoets, is dat DUO zou moeten toetsen of studenten voldoen aan de criteria. De uitvoeringspraktijk van DUO is hier niet op ingericht, met name met betrekking tot de medische beoordeling. (Zie ook het antwoord op vraag 4.)
Is het na de aanpassingen van de IST in 2022 nog steeds logisch/noodzakelijk om de IST onderdeel te laten uitmaken van de Participatiewet?
Dit is niet noodzakelijk, omdat de studietoeslag sinds de hervorming in 2022 niet langer is vormgegeven als bijzondere bijstand. Maar zolang de uitvoering is belegd bij gemeenten, achten wij dit passend. Opname van de studietoeslag in een aparte wet vergt aanpassingen door gemeenten en wetgevingscapaciteit, terwijl er materieel niets wijzigt.
Welk signaal geven we studenten met een medische beperking wanneer we hen vragen zich al tijdens hun studietijd te melden voor een toeslag op basis van de Participatiewet? Vindt u dat wenselijk? Zo ja, waarom. Zo niet, waarom niet?
Wij geven hiermee het signaal dat we het in Nederland belangrijk vinden dat je, als je een medische beperking hebt, van de overheid ondersteuning mag verwachten om naar vermogen mee te kunnen doen. Dus ook om een studie te kunnen afronden. De Participatiewet regelt op het gebied van werk en inkomen dat iedereen met beperkt arbeidsvermogen voor ondersteuning bij de gemeente terecht kan. De Participatiewet is er daarmee voor iedereen in Nederland die deze ondersteuning nodig heeft.