Treant en de toekomst van de ziekenhuiszorg in Drenthe en Zuidoost Groningen |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat Treant een adherentieverlies van 90% heeft geleden in Hoogeveen in de eerste drie maanden na de sluiting van de kinderafdeling en verloskunde?1 Zo ja, wat is daarop uw reactie? Acht u de Zorggroep financieel gezond genoeg om een dergelijk gebrek aan inkomsten op te vangen?
Er is in de regio Drenthe en Zuidoost-Groningen sprake van diverse uitdagingen voor de organisatie van de zorg. De betrokken partijen willen voorkomen dat, zoals zij dat zelf zeggen, «de toekomst hen overkomt». Het door een «stuurgroep» van huisartsen, ziekenhuizen en zorgverzekeraars gezamenlijk ontwikkelde plan voor de ziekenhuiszorg in Drenthe en Zuidoost Groningen betreft een periode van 10 jaar en heeft als doelstelling om de huidige zorg duurzaam voor de regio te behouden. Alle stakeholders (waaronder het kernteam, gemeenten, huisartsen en inwoners) in de regio zien het belang van het behoud van ziekenhuisvoorzieningen in Drenthe en Zuidoost Groningen. Juist daarvoor is het huidige plan ook geschreven: de zorg verdwijnt niet uit de regio, maar wordt anders ingericht. Ik wil benadrukken dat het plan van het kernteam een plan is en geen besluit. Het is een voornemen waarover het kernteam de komende maanden nader in gesprek gaat met medewerkers, patiënten, zorgaanbieders, overheden en inwoners. Men wil luisteren naar de zorgen en behoeftes van eenieder opdat deze kunnen worden meegenomen in het besluitvormingsproces.
Treant heeft desgevraagd aangegeven dat het nog te vroeg is om iets over het adherentieverlies te kunnen zeggen. Zij geven daarbij aan dat bij het sluiten van de acute verloskunde en acute kindergeneeskunde in Stadskanaal en Hoogeveen, ze reeds rekening hielden met een daling van het aantal bevallingen met 50% vanuit Stadskanaal en 75% vanuit Hoogeveen. Overigens zijn enkel de acute verloskunde en acute kindergeneeskunde in Hoogeveen en Stadskanaal gesloten. De poliklinieken kinderafdeling en gynaecologie (incl. verloskundige/obstetrische zorg) blijven in deze plaatsen gewoon open, ook in de huidige toekomstplannen, aldus Treant. Verder heeft Treant, hoewel het jaarverslag over 2018 nog niet officieel is vastgesteld, aangegeven dat zij over 2018 zwarte cijfers hebben geschreven en zijn de plannen die zij op 11 februari presenteerden juist bedoeld om de huidige zorg duurzaam voor de regio te behouden. Beheersing van de kosten is een van de onderdelen van die plannen.
Klopt het dat tijdens gesprekken met u over de toekomst van de zorg in de regio Drenthe en Zuidoost Groningen een bestaansgarantie aan de Treant Zorggroep is afgegeven voor de duur van tien jaar? Zo ja, onder welke voorwaarden is die garantie afgegeven?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 aangaf, betreft het door de stuurgroep ontwikkelde plan voor de ziekenhuiszorg in Drenthe en Zuidoost Groningen een periode van 10 jaar en heeft het als doelstelling te voorkomen dat «de toekomst hen overkomt» en de huidige zorg duurzaam voor de regio te behouden. Er is geen bestaansgarantie afgegeven. De Treant Zorggroep blijft zelf verantwoordelijk voor haar (financiële) bedrijfsvoering.
Is het waar dat u in overleg met het kernteam Zorg voor de regio in ruil voor een verdere concentratie in Emmen en sluiting van de Spoedeisende Hulp (SEH) in Hoogeveen en Stadkanaal een tien jaar durende bestaansgarantie heef gegeven aan Treant?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat u heeft aangegeven «geen zin te hebben in nog een faillissement» of woorden van een dergelijke strekking? Kunt u dit toelichten?
Uiteraard is een faillissement niet wenselijk. Faillissementen zorgen per definitie voor onrust en onzekerheid voor alle betrokkenen. Op te merken valt dat het plan over de toekomst van de zorg in de regio Drenthe en Zuidoost Groningen, zoals elke wijziging in het aanbod van ziekenhuiszorg, onrust veroorzaakt, met name bij de inwoners uit de regio Drenthe/ Zuidoost-Groningen. Het is echter een feit dat, zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 aangaf, de regio Drenthe/ Zuidoost-Groningen diverse uitdagingen voor de organisatie van de zorg kent. Dat de betrokken partijen, zoals zij dat zelf zeggen, willen voorkomen dat «de toekomst hen overkomt» en werken aan een plan voor het duurzaam behouden van zorg in de regio, kan ik alleen maar aanmoedigen.
Beseft u dat het door Treant verwachte adherentieverlies van 25% door de sluiting van SEH's in Stadskanaal en Hoogeveen in combinatie met de voorgenomen weekendsluitingen van beide ziekenhuizen blijkens reacties uit de bevolking waarschijnlijk ver zal worden overschreden? Zo ja, acht u dan een faillissement van Treant desondanks uitgesloten?
Ik wil nogmaals benadrukken dat het plan van het kernteam een plan is en geen besluit. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 aangaf, zien alle stakeholders (waaronder het kernteam, gemeenten, huisartsen en inwoners) in de regio het belang van het behoud van ziekenhuisvoorzieningen in Drenthe en Zuidoost Groningen. Juist daarvoor is het huidige plan ook geschreven: de zorg verdwijnt niet uit de regio, maar wordt anders ingericht. Daarnaast biedt het plan, door de inrichting van expertisecentra, ook nieuwe kansen voor de ziekenhuiszorg in de regio Drenthe en Zuidoost Groningen.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, heeft Treant mij desgevraagd laten weten dat het nog te vroeg is om iets over het adherentieverlies te kunnen zeggen en dat, hoewel het jaarverslag over 2018 nog niet officieel is vastgesteld, zij over 2018 zwarte cijfers hebben geschreven. Daarnaast heeft Treant aangegeven dat de plannen die zij op 11 februari presenteerden juist bedoeld zijn om de huidige zorg duurzaam voor de regio te behouden. Beheersing van de kosten is een van de onderdelen van die plannen.
Is het u bekend dat geen vertegenwoordigers van patiëntenorganisaties, verloskundigen en slechts een beperkt aantal huisartsen in het kernteam Zorg voor de regio zaten? Zo ja, acht u de plannen van het kernteam dan breed genoeg gedragen?
Het kernteam bestaat uit een vertegenwoordiging van de ziekenhuizen Ommelander Ziekenhuis Groningen, Treant en Wilhelmina Ziekenhuis Assen, Huisartsenzorg Drenthe (HZD), huisartsen in Zuidoost Groningen en zorgverzekeraars Menzis en Zilveren Kruis. Door hen en hun achterban wordt het plan gedragen. In de komende maanden wordt een brede consultatie met andere stakeholders opgestart.
Daarnaast is, zoals ik in mijn brief van 12 februari jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 192) heb aangegeven, in het bestuurlijk ROAZ Noord-Nederland (Drenthe-Friesland en Groningen) afgesproken dat het kernteam wordt aangevuld met een aantal belangrijke stakeholders uit de acute zorg zodat er samen met de acute zorgketen voor gezorgd kan worden dat de zorg goed op orde blijft. Samen zullen zij de «regiegroep» gaan vormen. Zoals ik ook in mijn brief van 12 februari jl. heb aangegeven zal de regiegroep, in lijn met de concept algemene maatregel van bestuur beschikbaarheid acute zorg, ook een continuïteitsplan acute zorg opstellen. In dit continuïteitsplan zal duidelijk worden gemaakt waar patiënten terecht kunnen voor hun zorg, als op een bepaalde locatie geen zorg meer wordt geleverd. In dit plan zal concreet worden gemaakt welke afspraken hierover moeten worden gemaakt en wanneer een en ander wordt gerealiseerd.
In mijn brief heb ik ook aangegeven dat ik het belangrijk vind dat ze in gesprek gaan met vele andere partijen in de regio, dat die partijen de mogelijkheid hebben om hun bezwaren, afwegingen, zorgen en suggesties in te brengen, en dat deze nog invloed kunnen hebben op de afwegingen die in het besluitvormingsproces worden gemaakt. De partijen willen alle ruimte geven voor de dialoog. In de gesprekken met het kernteam heb ik hier uitgebreid bij stil gestaan. De komende maanden gaat het kernteam nader in gesprek met medewerkers, patiënten, zorgaanbieders, overheden en inwoners over het plan dat het heeft ontwikkeld. Men wil niet alleen informeren maar ook consulteren.
In verband met de bovengemiddelde vergrijzing in Drenthe en Zuidoost Groningen en het hoge aantal patiënten met een of meer chronische ziektes is bereikbaarheid van zorg van groot belang; acht u de zorg voor alle inwoners (waaronder ook mensen met fysieke beperkingen) binnen de plannen van het Kernteam Zorg voor de regio gewaarborgd? Kunt u dit toelichten?
Het kernteam heeft mij desgevraagd laten weten dat zij specifiek aandacht besteden aan kwetsbare groepen in de regio. In de komende tijd zal hier zowel op regionaal als en lokaal niveau meer aandacht aan worden besteed zodat zorgvraag en zorgaanbod ook in de toekomst goed op elkaar aansluiten.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven zal de regiegroep, in lijn met de concept algemene maatregel van bestuur beschikbaarheid acute zorg, ook een continuïteitsplan acute zorg opstellen. In dit continuïteitsplan zal duidelijk worden gemaakt waar patiënten terecht kunnen voor hun zorg, als op een bepaalde locatie geen zorg meer wordt geleverd. In dit plan zal concreet worden gemaakt welke afspraken hierover moeten worden gemaakt en wanneer een en ander wordt gerealiseerd. De IGJ en NZa zullen het proces de komende maanden volgen. Zij hebben zoals u weet een belangrijke rol bij wijzigingen in het zorgaanbod: zij toetsen de borging van de kwaliteit respectievelijk continuïteit van de zorg.
Is het u bekend dat blijkens een landelijke enquête onder ruim 700 praktijkhoudende huisartsen slechts 6% vertrouwen heeft in Zilveren Kruis, uitgerekend de dominante zorgverzekeraar in het domein van Treant, terwijl juist van huisartsen medewerking noodzakelijk is voor de verplaatsing van klinische zorg naar de eerste lijn? Zo ja, acht u dan desondanks de plannen die in het rapport Zorg voor de regio worden bekend gemaakt verantwoord om tot uitvoering te brengen?
Zie mijn antwoord op vraag 6, waarin ik heb aangegeven dat het plan tot stand is gekomen door een kernteam bestaande uit onder meer Huisartsenzorg Drenthe, en dat het plan door alle betrokken partijen en hun achterban wordt gedragen.
Waarom wordt niet gekozen voor een oplossing waar onder de bevolking wel breed draagvlak voor is, namelijk het volwaardig openhouden van de ziekenhuizen in Hoogeveen en Stadskanaal inclusief spoedeisende hulp en klinische verloskunde? Waarom zou dat daar niet kunnen terwijl dat wel kan in Zeeuws-Vlaanderen in het Zorgsaam Ziekenhuis in Terneuzen?
Het kernteam geeft aan dat door veranderende zorgvraag, steeds strengere medische eisen en een tekort aan zorgprofessionals de huidige inrichting van de zorg in de regio Drenthe en Zuidoost Groningen niet houdbaar is. Juist daarom zijn de huidige plannen gemaakt en juist door de samenwerking binnen het kernteam kennen de plannen voor Drenthe en Zuidoost Groningen een veel breder draagvlak dan eerdere plannen die in de regio gepresenteerd zijn. De situatie is niet te vergelijken met Zorgsaam Zeeuws-Vlaanderen. In Drenthe en Zuidoost Groningen zijn meerdere mogelijkheden voor de bevolking. Dat is voor de inwoners in Zeeuws-Vlaanderen niet het geval, aldus het kernteam.
Daarnaast blijkt uit de «Analyse gevoelige ziekenhuizen» die ik op 28 juni 2018 naar uw Kamer stuurde2, dat de SEH en afdeling voor acute verloskunde van Zorgsaam in Zeeuws-Vlaanderen «gevoelige afdelingen» zijn. Met «gevoelig» wordt bedoeld dat de SEH of een afdeling acute verloskunde die «gevoelig» is, niet mag worden gesloten omdat daardoor het aantal mensen dat – volgens modelmatige berekeningen – niet binnen 45 minuten op een SEH of afdeling acute verloskunde zou kunnen zijn, zou toenemen. Dit is bij Zorgsaam Zeeuws-Vlaanderen het geval. Zowel de SEH als afdeling voor acute verloskunde mag daar niet sluiten.
Is het niet beter over te gaan tot een defusie van de ziekenhuizen van Treant, aangezien de praktijk heeft aangetoond dat de fusie een mislukking is gebleken en chemie tussen de regio’s en ziekenhuizen ontbreekt? Kunnen de ziekenhuizen Bethesda in Hoogeveen en het Refaja in Stadskanaal niet beter verder gaan als zelfstandige ziekenhuizen in samenwerking en met steun van grotere ziekenhuizen als het Isala in Zwolle of het UMCG? Waarom niet?
Het is aan partijen om de zorgverlening in de regio met elkaar en samen met zorgverzekeraars vorm te geven, en zo aan te sluiten op behoeften van patiënten en ontwikkelingen in de zorg. Treant heeft mij laten weten dat een eventuele defusie naar haar oordeel niet zou helpen bij het inspelen op deze ontwikkelingen, aangezien de noodzaak tot verandering van het zorglandschap ligt in een veranderende zorgvraag en een tekort aan zorgprofessionals.
De voorgenomen verplaatsing van OK-dagbehandelingen van Woerden naar Utrecht en Nieuwegein |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het voornemen om vanaf medio 2020 de OK-dagbehandelingen van Woerden te verplaatsen naar Utrecht en Nieuwegein?1
Ja.
Klopt het dat door deze beslissing jaarlijks drieduizend patiënten voor hun ingreep naar Utrecht of Nieuwegein moeten?2
Het ziekenhuis heeft mij desgevraagd het volgende laten weten. In 2016 is het Zuwe Hofpoort in Woerden gefuseerd met het St. Antonius Ziekenhuis wat al locaties had in Utrecht en in Nieuwegein. Vanaf medio 2020 zal de OK-dagbehandeling voor ongeveer 3000 patiënten verplaatst worden naar Utrecht of Nieuwegein. Het afgelopen jaar zijn er ongeveer 5200 OK- patiënten opgenomen op de OK-dagbehandeling in Woerden. Van deze patiënten komen er ongeveer 2200 voor een staaroperatie, deze blijft plaatsvinden in Woerden. Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat het de overlast door de verplaatsing van deze patiënten zo klein mogelijk probeert te houden. Het gaat om OK-dagbehandelingen waarvoor de patiënt maar één keer naar het ziekenhuis hoeft te komen. Alle poliklinische zorg (80% van de patiënten) en chronische zorg waarvoor patiënten vaker naar het ziekenhuis moeten komen blijft behouden in Woerden.
Kunt u aangeven waarom het ziekenhuis in Woerden destijds gesloten moest worden? Kunt u dit onderbouwen met adherentiecijfers?
Veranderingen in het ziekenhuislandschap zijn onvermijdelijk. Voorop staat voor mij dat het goed is dat zorginstellingen tijdig nadenken over hoe zij hun patiënten op de lange termijn kwalitatief goede zorg kunnen blijven bieden, zodat patiënten in de regio niet alleen vandaag, maar ook morgen en overmorgen kunnen rekenen op goede zorg. Het St. Antonius Ziekenhuis laat zien dat ze dit doen, door vroegtijdig na te denken over veranderingen in de zorg en wijzigingen in de locaties waar de zorg geleverd wordt.
Het St. Antonius Ziekenhuis laat weten dat er zonder fusie voor het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis geen toekomst was. De zorgvraag wordt complexer en steeds specialistischer, zorgverzekeraars stellen hogere eisen, ook qua volumenormen en er waren grote investeringen nodig op het gebied van apparatuur en behandeltechnieken. Ook geven ze aan dat patiënten steeds minder lang in het ziekenhuis verblijven en dat er steeds meer mogelijkheden op het gebied van eHealth komen waardoor patiënten in de toekomst ook thuis goed geholpen kunnen worden. Door het samengaan van het Zuwe Hofpoort met het St. Antonius Ziekenhuis kon de zorg in de regio op hoog niveau gehouden worden. Ik beschik niet over adherentiecijfers om dit verder te onderbouwen.
Om een passend zorgaanbod te kunnen blijven bieden heeft het ziekenhuis besloten om na de fusie, vanaf januari 2018, op de locatie in Woerden de spoedeisende hulp en de verpleegafdelingen te sluiten. Het ziekenhuis heeft, zo meldt het mij, bij de invulling van de zorg op de locatie Woerden vastgehouden aan de strategie: laagcomplexe zorg dicht bij huis blijven aanbieden waar het kan. Op de locatie in Woerden kunnen patiënten daarom nog steeds terecht voor alle polikliniek afspraken, (na)controles en diverse onderzoeken zoals bloedprikken, echo-, röntgen- en scopie-onderzoek, MRI- en CT-scans en staaroperaties. Ook de huurders, het Daan Theeuwes Centrum, de Sint Maartenskliniek en het Zorgpension zullen aanwezig blijven op de locatie in Woerden.
Tot medio 2020 kunnen de patiënten ook nog terecht voor diverse laagcomplexe OK-dagbehandelingen. Daarna zullen de OK-dagbehandelingen, behalve dus de staaroperaties, verplaatst worden naar de twee andere locaties van het St. Antonius Ziekenhuis. Het merendeel van de behandelingen zal verplaatst worden naar de locatie in Utrecht. Daar waar de behandeling op beide locaties gaat plaatsvinden kan de patiënt uiteraard zelf een keuze maken. Hierdoor blijft voor de mensen ook op de lange termijn kwalitatief goede en beschikbare zorg geborgd, aldus het ziekenhuis.
Kunt u aangeven wat destijds de toezeggingen waren aan Woerden bij de sluiting van het ziekenhuis? Welke behandelingen zouden bijvoorbeeld overblijven in Woerden?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het St. Antoniusziekenhuis aangeeft juist over het algemeen tevreden te zijn over hoe het loopt in Woerden?
Het ziekenhuis geeft aan dat de OK-dagbehandeling in Woerden goed loopt, maar dat het niet lukt om drie locaties volwaardig open te houden. Hiervoor zijn volgens het ziekenhuis drie belangrijke redenen te benoemen. De belangrijkste reden is de aanhoudende personeelskrapte. Ondanks ieders inzet is het moeilijk om voldoende geschikte collega’s te werven. Dit maakt het bemensen van alle OK’s niet eenvoudig. Daarnaast krijgt het ziekenhuis niet altijd alle OK’s in Woerden volledig gevuld, waardoor de inzet van mensen en middelen inefficiënt is. Patiënten met een zwaarder risicoprofiel opereert het ziekenhuis immers vanwege veiligheidsredenen alleen in Utrecht en Nieuwegein. Als laatste is het werken op twee locaties efficiënter wat betreft inroosteren en reizen. Dit zorgt ook voor een positief effect op de samenwerking tussen de professionals.
Kunnen de cijfers voor de drie locaties (Woerden, Utrecht en Nieuwegein) in beeld gebracht worden qua adherentie en het aantal behandelingen per specialisme?
Over deze gedetailleerde informatie beschik ik niet.
Waarom wordt niet gekozen voor aanpassingen in een van de andere twee locaties?
Op locatie Woerden, zo laat het ziekenhuis mij weten, kunnen alleen laag complexe operaties uitgevoerd worden bij specifieke patiëntgroepen die bovendien dezelfde dag nog naar huis moeten kunnen omdat er geen verpleegafdelingen zijn waar patiënten langer kunnen liggen. Door de medisch specialist wordt beoordeeld of zij passen binnen de zorgcriteria voor een operatie in Woerden zoals leeftijd, BMI, zorgzwaarte en benodigd instrumentarium. In Utrecht en Nieuwegein zijn een goed geoutilleerde spoedeisende hulp, Intensive Care/Medium Care en klinische verpleegafdelingen aanwezig, waardoor daar veel meer patiëntengroepen geopereerd kunnen worden.
Is het zorgbeeld van deze regio al in kaart gebracht, conform de aangenomen motie van den Berg/Segers?3
Er moet ook in deze regio worden gekeken naar wat de ontwikkelingen in de zorgvraag en het zorgaanbod zijn. Ik heb van de grootste zorgverzekeraar uit de regio begrepen dat hierover op het gebied van onder meer geboortezorg en acute zorg in de regio Utrecht en omgeving overleg plaats vindt tussen zorgverzekeraars, zorgaanbieders en andere stakeholders, maar dat een compleet zorgbeeld voor deze regio nog niet is gemaakt. De verzekeraar in deze regio is daar momenteel wel mee bezig en zal voor de zomer de betrokken partijen, waaronder het St. Antonius Ziekenhuis, betrekken bij het concretiseren van de zorgbeelden. Daar ben ik blij mee, en ik ondersteun dat waar ik kan. Bijvoorbeeld door het RIVM gegevens beschikbaar te laten stellen, door bijeenkomsten te organiseren waar partijen concrete ervaringen kunnen uitwisselen en van elkaar kunnen leren, door een website met goede voorbeelden beschikbaar te stellen en door financieel te ondersteunen als partijen expertise moeten inhuren om die zorgbeelden op te stellen of om de gegevens te interpreteren. En als uit dat beeld blijkt dat er in een regio wat moet gebeuren, dan wil ik dat iedereen om tafel komt om samen de zorg voor mensen goed te regelen.
Deelt u de mening dat het St. Antoniusziekenhuis geen onomkeerbare stappen moet zetten over het verplaatsen van zorg zolang het zorgbeeld van de regio nog niet in kaart is gebracht? Zo nee, waarom niet?
In het hoofdlijnenakkoord 2019–2022 is afgesproken dat er feitelijke beelden gemaakt worden van de sociale en gezondheidssituatie in een regio om ervoor te zorgen dat het benodigde zorgaanbod in beeld komt. Zoals al eerder aangegeven is een compleet zorgbeeld voor deze regio nog niet gemaakt. Ik vind het wel heel belangrijk dat dit beeld er snel komt, de grootste verzekeraar heeft aangegeven hier al mee bezig te zijn. Tot die tijd is een complete standstill wat mij betreft niet wenselijk.
Het St. Antonius Ziekenhuis heeft de keuze voor het verplaatsen van de OK-dagbehandelingen gemaakt voordat het zorgbeeld er is. Het is jammer dat hier niet op gewacht kon worden maar ook begrijpelijk dat deze keuze nu al gemaakt is, rekening houdend met de arbeidsmarktproblematiek in de regio en het kunnen blijven garanderen van de beste zorg voor de patiënt. Het gaat hier ook niet om het verdwijnen van zorg uit de regio maar om het verplaatsten van zorg tussen de locaties van het ziekenhuis. Uiteindelijk zijn zorgaanbieders, samen met de zorgverzekeraars, als eerste verantwoordelijk voor het maken van keuzes rondom de organisatie van het zorgaanbod en de locatie daarvan. Ik vind het daarbij wel belangrijk dat dit zorgvuldig gebeurt en alle betrokken partijen, ook de omwonenden, goed en tijdig betrokken worden, mee kunnen denken, suggesties kunnen doen, hun zorgen kunnen uiten en goed geïnformeerd worden. Daarnaast toetst de IGJ of bij veranderingen in het zorgprofiel van ziekenhuislocaties de kwaliteit en veiligheid van de zorg geborgd zijn. De NZa ziet toe op de toegankelijkheid van zorg en spreekt zorgverzekeraars aan op hun zorgplicht.
Deelt u de mening dat het St. Antonius ziekenhuis deze beslissing sowieso niet had moeten nemen voordat er met vertegenwoordigers van zorgaanbieders en inwoners van Woerden e.o. gesproken is over een passend en innovatief zorgaanbod? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp goed dat de aanpassing van het zorgprofiel voor patiënten en inwoners leidt tot onrust, vragen en zorgen. Ziekenhuizen zijn maatschappelijke instellingen en inwoners voelen zich hier erg betrokken bij. Een ziekenhuis in de buurt geeft een gevoel van zekerheid. Zoals al eerder gezegd is de Raad van Bestuur van het ziekenhuis samen met de zorgverzekeraar verantwoordelijk voor het maken van keuzes rondom de (interne) organisatie van zorgaanbod en de locatie daarvan. Tegelijkertijd moeten wijzigingen in het zorgaanbod en onzekerheden die daarmee gepaard gaan hand in hand gaan met het bieden van zekerheden dat patiënten de zorg krijgen die ze nodig hebben.
Ik verwacht dat de Raad van Bestuur alle betrokken partijen in de regio, waaronder ook de bewoners, heel actief informeert en betrekt en er tijdig (voordat de OK-dagbehandelingen worden geconcentreerd op andere locaties) afspraken gemaakt worden. De patiënten moeten op tijd weten dat hun zorg zeker is gesteld en hoe precies: waar kan iemand voor welke behandeling precies terecht, is er ook voldoende behandelcapaciteit en kan de patiënt zijn eigen dokter houden? Verwijzers moeten weten waar zij de patiënt heen moeten verwijzen.
Het ziekenhuis geeft aan dat ze met vertegenwoordigers van zorgaanbieders, huisartsen en inwoners gaan praten om een passend en innovatief zorgaanbod in Woerden te kunnen blijven leveren. Er zal ook gekeken worden welke zorg juist versterkt moet worden op de locatie in Woerden. Gezien de vergrijzing in deze regio is de verwachting dat de zorg voor ouderen in ieder geval een bijzondere plaats gaat krijgen op deze locatie. Dat het zorgpension in Woerden is uitgebreid is hier een goed voorbeeld van. Daarnaast wordt gekeken of het mogelijk is om St. Antonius Slaapgeneeskunde te concentreren in Woerden.
Wie voert het onderzoek uit naar hoe de locatie Woerden op langere termijn ingevuld moet worden? Op welke wijze zijn vertegenwoordigers van zorgaanbieders en inwoners van Woerden e.o. hierbij betrokken?
Hoe de locatie op de langere termijn ingevuld gaat worden, is nu nog in onderzoek, geeft het ziekenhuis desgevraagd aan. Zoals gezegd gaat het St. Antonius met diverse vertegenwoordigers van in- en externe (zorg)partijen in gesprek en zoeken ze naar innovatieve vormen van zorg in Woerden. Het ziekenhuis geeft aan de locatie in Woerden verder te willen versterken. Uitgangspunt is dat het St. Antonius in Woerden blijft.
Het bericht dat de vliegroutes voor Lelystad Airport gewijzigd zijn tijdens de lopende zienswijzenprocedure |
|
Suzanne Kröger (GL), Lammert van Raan (PvdD), Cem Laçin |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Kampen verbaasd over plotseling wijzigen vliegroutes Lelystad Airport»?1
Ja.
Klopt het dat onder andere de gemeente Kampen niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van deze routewijziging?
In het najaar van 2017 heeft de consultatiefase over de aansluitroutes (internetconsultatie, advies bewonersdelegatie, bestuurlijk overleg) plaatsgevonden. Het toen voorliggende routeontwerp is als resultaat van die inspraak op een groot aantal punten verbeterd. Op 21 februari 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het gewijzigde routeontwerp en de actualisatie van het MER. In de consultatiefase is over de vertrekroute ter hoogte van Wezep zorg uitgesproken. En is onder meer verzocht om de route langs knooppunt Hattemerbroek en snelweg A50 te laten lopen. Een verbetering was toen, vanwege de complexiteit van het luchtruim boven deze regio en de tijd die nodig is om opties met de omgeving af te stemmen, niet in het lopende proces mee te nemen. Omdat Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en het Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK) aangaven wel mogelijkheden te zien, heb ik toen in mijn brief toegezegd om met LVNL en CLSK en de omringende gemeenten te verkennen op welke wijze een aanpassing van de ligging en het gebruik van de route boven Wezep mogelijk is. Doel daarbij is dat er minder over bebouwd gebied gevlogen wordt. Bij de verkenning waren de gemeenten Oldebroek, Elburg, Hattem en Heerde betrokken. Het afgelopen half jaar zijn met hen de mogelijkheden verkend. Deze verkenning biedt perspectief, wat maakt dat hierover nu verder overleg kan plaatsvinden. Er is derhalve nog geen besluit tot een routewijziging.
De verkenning is gericht op verbetering van de route ter hoogte van Wezep. Bij de uitwerking in de verkenning bleek dat een van de voorstellen iets dichter langs de gemeente Kampen passeert. Daarop is door mijn ministerie en LVNL met de gemeenten Kampen en ook Zwolle in overleg getreden. Naar aanleiding van dit overleg is afgesproken een en ander qua ontwerpen nog verder uit te werken.
De route die in de media is verschenen betreft een van de voorstellen uit de verkenning die ter bespreking voorligt. Als vervolgproces is voorzien dat bewonersgroepen uit de betrokken gemeenten evenals de omringende gemeenten de gelegenheid krijgen hun visie hierop te geven. Mijn ministerie heeft met de gemeenten afgesproken dat de bewonersgroepen vervolgens een reactie richting hen geven, waarna de gemeenten gezamenlijk mij zullen adviseren. Mede op basis van dit advies zal ik een besluit nemen over een mogelijke aanpassing van de route.
Welke organisaties en overheden zijn wél betrokken geweest bij de totstandkoming van deze routewijziging?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen hoe de beslissing voor deze routewijziging tot stand is gekomen? Welke nieuwe informatie lag hieraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is er besloten om pas over deze routewijziging te communiceren op een moment dat al veel mensen en organisaties hun zienswijzen hadden ingediend op het luchthavenbesluit van Lelystad Airport?
De zienswijzeprocedure heeft betrekking op het wijzigingsbesluit van het Luchthavenbesluit uit 2015 met de geactualiseerde Milieueffectrapportage (MER) die daaraan ten grondslag ligt. Dat laat onverlet dat mensen een zienswijze hebben kunnen indienen waarover zij willen. Het verbetertraject rondom Wezep is een uitvloeisel van de in het najaar van 2017 gehouden consultatiefase over de tijdelijke aansluitroutes en kent, zoals in antwoord op vaag 4 uiteengezet een eigen spoor van consultatie en advisering.
Erkent u dat u de opstellers van reeds ingediende zienswijzen hierdoor onnodig met extra werk opzadelt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, 3 en 4 is er nog geen sprake van een gewijzigde route. Gemeenten en bewoners krijgen nog de gelegenheid te reageren. Mijn ministerie heeft met de gemeenten afgesproken dat de bewonersgroepen een reactie richting hen geven, waarna de gemeenten gezamenlijk mij zullen adviseren. Mede op basis van dat advies zal ik een besluit nemen over een mogelijke aanpassing van de route.
In het geactualiseerde MER, welke ter visie heeft gelegen tot en met 21 februari jl., is rekening gehouden met een mogelijke aanpassing van de route middels een gevoeligheidsanalyse. Deze analyse laat zien dat een beperkte routewijziging in dit gebied geen effect heeft op de wettelijke geluidscontouren. Als het tot een routewijziging komt, hoeft het luchthavenbesluit en onderliggend MER hier dus niet voor aangepast te worden. Routeverbeteringen vinden ook op andere luchthavens die reeds een milieuvergunning hebben plaats, zolang de wettelijke contouren niet wijzigen. Het verlengen van de zienswijze procedure is derhalve niet aan de orde.
Welke consequenties hebben deze routewijzigingen voor de wijze waarop de reeds ingediende zienswijzen inhoudelijk worden meegenomen in het vervolgproces?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de zienswijzenprocedure voor het luchthavenbesluit van Lelystad Airport te verlengen, zodat alle belanghebbenden de tijd hebben om deze nieuwe situatie te verwerken in hun zienswijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze kunnen bewoners, die onder de verlegde laagvliegroutes wonen, hun kennisachterstand nog op tijd wegwerken om een goede zienswijze in te dienen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven krachtens welke regelgeving en/of procedure is besloten om tijdens de inspraakprocedure de route te wijzigen?
Het verbetertraject rondom Wezep is een uitvloeisel van de in het najaar van 2017 gehouden consultatiefase over de tijdelijke aansluitroutes. De route die in de media is verschenen betreft een van de voorstellen uit de verkenning die ter bespreking voorliggen. Deze verkenning biedt perspectief, wat maakt dat hierover nu verder overleg kan plaatsvinden. Er is derhalve nog geen besluit tot een routewijziging.
Deelt u de mening dat dit voorbeeld prima past in de toch al beschamende lijst voorbeelden van «Schiphollen»? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Zie de antwoorden op vragen 2 t/m 4 en 6 t/m 9. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 10 is er nog geen sprake van een gewijzigde route. De verkenning is gericht op verbetering van de route ter hoogte van Wezep, waarbij minder over bebouwd gebied gevlogen wordt.
Kent u het bericht «Ministerie op Lelystad Airport bijeenkomst in Apeldoorn: «Zienswijze insturen heeft wel zin»»?2
Ja.
Erkent u dat er dankzij het ontransparante optreden van het ministerie inmiddels veel mensen twijfelen aan het nut van het insturen van zienswijzen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven is de verkenning naar een routeverbetering rond Wezep een uitkomst van de internetconsultatie uit 2017 en de toezegging hierover aan uw Kamer. Door de verkenning in samenspraak met gemeenten uit te voeren doe ik recht aan mijn toezegging aan de Kamer.
Wat is uw inzet om dit gebroken vertrouwen te herstellen?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe verhoudt deze inspraakprocedure, met daarin de suggestie aan omwonenden dat ze het besluitvormingsproces kunnen beïnvloeden, zich tot uw interview met de Volkskrant van 18 februari 2019 waarin u aangeeft dat Lelystad Airport er sowieso komt?3
In het regeerakkoord is opgenomen dat Lelystad Airport open gaat en primair fungeert als overloopluchthaven van Schiphol voor vakantievluchten. De wijziging van het huidige luchthavenbesluit heeft de openbare voorbereidingsprocedure gevolgd waarbij eenieder de mogelijkheid heeft gekregen om te reageren op het wijzigingsbesluit en het geactualiseerde MER.
Het adverteren voor en meewerken aan maagdenvliesherstel in Nederland |
|
Arno Rutte (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Dokters geven geen attest van maagdelijkheid meer»?1
Ja.
Bent u bereid in uw toegezegde gesprekken met de gynaecologen in Nederland in elk geval de optie van het niet langer afgeven van een bewijs van maagdelijkheid, zoals de nationale raad der orde van artsen in België, heeft verordonneerd ook voor Nederland te doen gelden? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer informeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bereid om tijdens mijn gesprek met de gynaecologen in Nederland dit aan de orde te stellen. In het kader van het programma Geweld hoort nergens thuis werk ik, samen met anderen, een aantal acties uit om schadelijke traditionele praktijken verder te kunnen bestrijden. In de volgende voortgangsrapportage over dit programma zal ik uw Kamer over de stand van zaken informeren, en specifiek over het gesprek met de gynaecologen.
Het bericht ‘Leerkracht geschorst na beledigen profeet’ |
|
Geert Wilders (PVV), Harm Beertema (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Leerkracht geschorst na beledigen profeet»?1
Ja.
Ziet u door dit incident in dat islam onderwerping betekent en dat, als iedere keer wordt gebogen voor de eisen van de islam, dit geen incident zal blijven? Zo nee, waarom niet?
Ik neem afstand van de suggestie die in uw vraag schuilt. In Nederland is er vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting. Het kabinet staat pal voor deze waarden.
Deelt u de mening dat het vertellen van de waarheid over de islam nooit mag leiden tot een schorsing van een docent en dat hier de intimiderende leerlingen geschorst en desnoods van school verwijderd hadden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
In de praktijk is het aan het bestuur, schoolleider, leraren, ouders en leerlingen om met elkaar en uiteraard binnen de grenzen van de wet afspraken te maken over de invulling van een schoolcultuur waarin iedereen zijn grondwettelijke rechten kan beleven. Daarbij hangt het sterk af van de feitelijke uitspraken, gedragingen en van de context af of een schorsing eventueel op zijn plaats is. Dit is ter beoordeling van het bestuur en de school. In beginsel past mij hier geen oordeel.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om de docent direct weer veilig zijn werk te kunnen laten doen en de betrokken leerlingen gestraft te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is niet aan mij.
Het overmatig gebruik van cafeïnepillen |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van Max Meldpunt «Overdosis cafeïnepillen»?1
Ja.
Heeft u een beeld op welke schaal overmatig gebruik van cafeïnepillen, met alle gevolgen van dien, voorkomt in Nederland? Klopt het dat er de afgelopen jaren een stijging in het gebruik van cafeïnepillen is?
In 2017 werd het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) van het UMC Utrecht geconsulteerd over 14 blootstellingen van mensen aan pure cafeïne, dat als los poeder, tabletten of capsules werd ingenomen. Dit is een verdubbeling van het aantal blootstellingen met pure cafeïne ten opzichte van 2016. In 2018 werd het NVIC over 17 blootstellingen van mensen aan pure cafeïne geraadpleegd. In deze gevallen werd er (veel) meer cafeïne gebruikt dan de aanbevolen dosering die op de verpakking staat.
Klopt het dat cafeïnepillen goedkoop en in grote hoeveelheden te bestellen zijn zonder dat dit gepaard hoeft te gaan met enige vorm van waarschuwing?
Cafeïnepillen zijn relatief goedkoop en in grote hoeveelheden te koop, vooral via internet. De verantwoordelijkheid voor het op de markt brengen van veilige producten die voldoen aan de wet- en regelgeving ligt bij de fabrikant en verkoper. Cafeïnepillen worden te koop aangeboden als voedingssupplement. Volgens artikel 6 van het Warenwetbesluit voedingssupplementen zijn de volgende vermeldingen verplicht:
Volgens artikel 10, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 moet op het etiket van levensmiddelen waaraan cafeïne is toegevoegd met fysiologische doeleinden de volgende vermelding staan: «Bevat cafeïne. Niet aanbevolen voor kinderen en zwangere vrouwen» in hetzelfde gezichtsveld als de benaming van het levensmiddel, gevolgd door vermelding tussen haakjes en overeenkomstig artikel 13, lid 1, van het cafeïnegehalte uitgedrukt in mg/100 g/ml. Voor voedingssupplementen wordt het cafeïnegehalte uitgedrukt per in de etikettering voor dagelijkse consumptie aanbevolen portie.
Klopt het dat de gehaltes per capsule wisselen, en er vaak een andere gehalte in zit dan weergegeven?
Cafeïne wordt zowel als los poeder, tabletten en capsules verkocht. In het geval van tabletten en capsules gaat het meestal om 200 mg cafeïne. De NVWA heeft geen gegevens van het werkelijke gehalte cafeïne per capsule. Op basis van analyseresultaten van andere voedingssupplementen uit het verleden (bijvoorbeeld vitamines) komt het regelmatig voor dat het gehalte microvoedingsstof (vitamine of mineraal) afwijkt van de vermelde waarde op het etiket. Dit kunnen afwijkingen naar boven en naar beneden zijn. Hiervoor gelden zogenaamde toleranties: de aanvaardbare verschillen tussen de op een etiket vermelde voedingswaarden en de voedingswaarden die bij officiële controles worden vastgesteld.
Dit is uitgewerkt in deze leidraad: (https://ec.europa.eu/food/sites/food/files/safety/docs/labelling_nutrition-vitamins_minerals-guidance_tolerances_1212_nl.pdf).
In hoeverre zijn volgens u cafeïnepillen te vergelijken met het dagelijks drinken van een paar kopjes koffie, hetgeen veel mensen doen en wat een onschuldig imago heeft?
Een kopje koffie bevat circa 80 mg cafeïne, een kopje thee circa 30 mg en frisdrank circa 17 mg. Een cafeïnepil of -tablet van 200 mg kan dus met een paar kopjes koffie worden vergeleken.
Bent u van mening dat er een limiet zou moeten gelden hoeveel cafeïne in zo’n pil zit? Zo nee, waarom niet?
Gezien de mogelijke gezondheidsrisico´s van het gebruik van cafeïnepillen wil ik cafeïne in de bijlage van de Verordening (EG) Nr. 1925/2006 op laten nemen waardoor het mogelijk is op EU-niveau beperkingen zoals een maximale hoeveelheid aan cafeïnepillen te stellen.
Bent u van mening dat op de etikettering gewaarschuwd moet worden over de maximale dosering? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat op de verpakking van cafeïnepillen een waarschuwing zou moeten staan van mogelijke bijeffecten? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Welke acties kunt u ondernemen om er voor te zorgen dat er een limiet op de hoeveelheid cafeïne per pil komt, en/of dat er waarschuwingen over de maximale dosering en/of waarschuwingen over mogelijke bijeffecten op de verpakking worden geplaatst?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
De werkwijze van het NPO-fonds |
|
Jan de Graaf (CDA), Thierry Aartsen (VVD), Harry van der Molen (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Wie de subsidie geeft dat is geheim»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de werkwijze van het NPO-fonds niet transparant is en het risico met zich mee brengt dat de procedure ruimte laat voor willekeur en belangenverstrengeling?
Het NPO-fonds is door NPO gestart als geoormerkt geld binnen de eigen begroting met aandacht voor Nederlandse documentaires, drama en andere culturele mediaproducties. De raad voor bestuur van de NPO heeft dit initiatief genomen nadat het Stimuleringsfonds Nederlandse culturele mediaproducties (beter bekend als het Mediafonds) per 1 januari 2017 is opgeheven. Het is in die zin dan ook geen cultuurfonds zoals bijvoorbeeld het Nederlandse Filmfonds.
De werkwijze en procedure van het NPO-fonds is voor verantwoordelijkheid van de raad van bestuur van de NPO. Daarbij dienen de kwaliteit en onafhankelijkheid van de beoordeling van aanvragen voorop te staan. Het vertrouwen daarin is gediend met zoveel mogelijk transparantie. De NPO geeft aan ook voorstander van transparantie te zijn, maar vreest dat met het opheffen van de anonimiteit van commissieleden zowel de kwaliteit van de adviezen als de onafhankelijke beoordeling door commissieleden onder druk komen te staan. De NPO heeft er daarom vooralsnog voor gekozen de anonimiteit te handhaven en daaraan de mogelijkheid tot uitsluiting van commissieleden toe te voegen om de kans op belangenverstrengeling te minimaliseren.
Op basis van welke criteria wordt een aanvraag bij het NPO-fonds inhoudelijk beoordeeld? Zijn deze criteria op dit moment openbaar? Deelt u de mening dat deze criteria wel openbaar zouden moeten zijn?
De criteria voor het beoordelen van de aanvragen staan op de openbare website2 van het NPO-fonds.
Op welke wijze wordt bij de beoordeling van de aanvragen en de verdeling van de middelen van het NPO-fonds rekening gehouden met de weerspiegeling van de pluriformiteit van onder de bevolking levende overtuigingen, opvattingen en interesses op maatschappelijk, cultureel en levensbeschouwelijk gebied?
Het doel van het NPO-fonds – het stimuleren van hoogwaardige dramaproducties, documentaires en talentontwikkeling – is niet gericht op weerspiegeling van de genoemde pluriformiteit. Dit is namelijk de programmatische opdracht voor de gehele publieke omroep. Met het NPO-fonds streeft de NPO wel nadrukkelijk na aanvragen te honoreren die rechtdoen aan de diverse samenleving (geslacht, leeftijd, culturele achtergrond), zowel qua onderwerpkeuze, als wat betreft crew en cast. Verder worden producties op toegevoegde waarde getoetst: de betekenis van het project (inhoud en vorm) voor een divers video- en audioaanbod, lineair en online. De producties die met een bijdrage van het NPO-fonds zijn gemaakt, dragen in het totaal van de programmering bij aan de pluriformiteit van de publieke omroep.
Wat vindt u ervan dat leden van de adviescommissies die een advies moeten uitbrengen aan de raad van bestuur van de NPO over een aanvraag bij het fonds ook zelf een aanvraag bij het fonds kunnen indienen? Verhoogt dit niet het risico op belangenverstrengeling? Vindt u het wenselijk dat leden van de adviescommissie soms moeten oordelen over een aanvraag afkomstig van iemand die werkt voor eenzelfde producent?
Alleen landelijke publieke omroepen kunnen een aanvraag indienen. Makers kunnen alleen voorstellen indienen bij een landelijke publieke omroep. Commissieleden kunnen in voorkomende gevallen als makers of anderszins betrokken zijn bij aanvragen die een landelijke omroep bij het NPO-fonds indient. Volgens de NPO worden commissieleden echter in dat geval niet ingezet voor de beoordeling van de aanvragen en worden bovendien volledig uitgesloten voor de beoordeling van andere aanvragen in die ronde. De NPO ziet er op toe dat er geen sprake is van een vaste werkgever-werknemer relatie tussen commissielid en producent.
Welke mogelijkheden heeft een aanvrager om op inhoudelijke gronden een bezwaar in te dienen tegen een afwijzing?
Belanghebbenden bij een besluit kunnen binnen zes weken nadat het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt daartegen bezwaar maken bij de raad van bestuur van de NPO.3
Wat vindt u van de kritiek van de geschillencommissie dat het NPO-bestuur de oordelen van de adviescommissies te gemakkelijk overneemt, het bestuur dat doet zonder zich er voldoende van te vergewissen dat die oordelen zorgvuldig tot stand zijn gekomen, de inhoud inzichtelijk is en de conclusie onbetwistbaar?
Ik kan geen oordeel geven over de bevindingen van de geschillencommissie. Het is aan het NPO-bestuur om uitspraken van de geschillencommissie te beoordelen en eventueel ter harte te nemen.
Wat vindt u ervan dat niet bekend wordt gemaakt welke deskundigen er deel uit maken van een adviescommissie voor een specifieke aanvraag, waardoor het voor aanvragers onduidelijk is wie de aanvraag inhoudelijk heeft beoordeeld?
Zie antwoord 2. Het NPO-fonds zal de reeds bestaande mogelijkheid tot
uitsluiting van commissieleden en de mogelijkheid om na een eerste afwijzing in gesprek te gaan met een zich daartoe beschikbaar gesteld commissielid en de betreffende secretaris, duidelijk op de website van het NPO-fonds vermelden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van deskundigen onvoldoende getoetst kan worden door belanghebbenden en de rechter, en dat het van belang is dat de NPO aanvragers hierover beter informeert en meer transparantie biedt?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u toelichten hoe het voor een aanvrager mogelijk is om een verzoek tot uitsluiting van een lid van de adviescommissie in te dienen als niet bekend is welk commissielid over een aanvraag adviseert?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat de samenstelling van de adviescommissies openbaar moet worden gemaakt, evenals hun nevenfuncties en achtergrond?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat een leerkracht van het Hoofdvaart College geschorst is wegens ’belediging profeet’ |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Leerkracht Hoofdvaart College geschorst wegens belediging profeet»?1
Ja.
Klopt het dat een techniekinstructeur van het Hoofdvaart College in Hoofddorp al ruim een maand is geschorst, omdat hij volgens leerlingen de profeet Mohammed beledigd heeft?
Nee. Volgens de informatie die de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) van het bestuur en de school heeft gekregen, is er sprake van een time-out en niet van een schorsing. De time-out heeft een voorgeschiedenis die verder gaat dan de recente gebeurtenissen, die overigens wel de directe aanleiding waren voor de time-out.
Klopt het dat de kwestie inmiddels zo hoog is opgelopen dat de raad van bestuur van de scholenkoepel Dunamare Onderwijsgroep, waar het Hoofdvaart College onder valt, de schorsing met maximaal drie maanden heeft verlengd?
Er is sprake van een time-out en niet van een schorsing. Gelet op alle publiciteit heeft het bestuur de time-out verlengd. Ik beschik niet over specifieke informatie over de periode waarvoor deze verlenging geldt.
Kunt u het bericht van de voorlichter van de school bevestigen dat er een time-out is ingesteld, vanwege onrust op de school? Is er sprake van een time-out of een schorsing?
Volgens de informatie die de inspectie van het bestuur en de school heeft gekregen, gaat het inderdaad om een time-out, vanwege de ontstane onrust.
Deelt u de mening dat in deze situatie, los van de bewering van de leerlingen, schorsing van de leraar een excessief instrument is?
Het opleggen van een time-out of een schorsing is een kwestie tussen werkgever en werknemer. In beginsel past mij daar geen oordeel. Naar aanleiding van de publiciteit rond deze situatie, heeft de inspectie de school bezocht en gesproken met het bestuur, de directie, leraren, leerlingen en conciërges.
De inspectie heeft me laten weten dat hun eerste weging van de situatie is dat er sprake is van een personeelskwestie, waarbij het handelen van bestuur en schoolleiding gelet op de voorgeschiedenis begrijpelijk lijkt.
Deelt u de mening dat, wanneer er over een uitspraak of feitelijkheid onrust op een school ontstaat, het eerder voor de hand ligt om met leerlingen hierover in gesprek te gaan dan om een leraar te schorsen?
Als op een school onrust ontstaat, ligt het in het algemeen voor de hand om eerst met alle betrokkenen in gesprek te gaan, voordat er maatregelen worden genomen. Naar ik van de inspectie heb begrepen, is dit in het onderhavige geval ook gebeurd.
Deelt u de mening in deze situatie dat het de omgekeerde wereld is als de leraar in plaats van een leerling wordt geschorst «voor de sociale veiligheid van de leerlingen en de vereiste rust en orde binnen de school»?
Volgens de informatie die de inspectie gekregen heeft is er geen sprake van een schorsing, maar van een time-out. Deze time-out heeft een voorgeschiedenis die verder gaat dan de recente gebeurtenissen, die overigens wel de directe aanleiding waren voor de time-out.
Deelt u de mening dat schorsing in deze situatie de terugkeer van de leraar bemoeilijkt, aangezien daarmee het signaal wordt gegeven dat de leraar iets fout zou hebben gedaan?
Dit kan ik niet beoordelen. Met een time-out wordt niet per se het signaal gegeven dat een leraar iets fout heeft gedaan. In die zin kan de time-out op zichzelf de terugkeer van een leraar naar mijn mening niet bemoeilijken.
Deelt u de mening dat leraren in het onderwijs kwetsbaar zijn als het gaat om beweringen en uitlatingen van leerlingen?
Onderwijs is mensenwerk. Daarbinnen zijn altijd kwetsbaarheden, zeker als je met kinderen werkt. Het is de verantwoordelijkheid van iedere werkgever om goed personeelsbeleid te voeren en bij incidenten iedereen te horen en zorgvuldig te handelen. Dat mogen we van besturen in het onderwijs verwachten en ik heb geen reden om aan dat vermogen te twijfelen.
Hoe gaat u voorkomen dat leraren het slachtoffer worden van leerlingen die het «zich beledigd voelen» onterecht gebruiken als argument tegen leraren?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke manier draagt u er zorg voor dat leraren voor de klas zich vrij kunnen uiten binnen de kaders van vrijheid van onderwijs, vrijheid van meningsuiting en geloofsvrijheid?
Ik ben verantwoordelijk voor een stelsel waarbinnen de in de vraag genoemde uitgangspunten gelden. Het huidige stelsel verzekert die uitgangspunten. Maar daarmee kan niet worden voorkomen dat zich in individuele gevallen op schoolniveau discussies voordoen. De vrijheid van de leraar is- net als iedere vrijheid – niet onbegrensd.
Het blijven zitten met restschulden na overlijden |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van Radar op 25 februari 2019?1
Ja.
Klopt het dat verschillende banken spaarhypotheken in combinatie met een overlijdensrisicoverzekering verkochten waarbij, als richting het einde van de looptijd een van beide partners overlijdt, een deel van het opgebouwde vermogen aan de bank toevalt? Zo ja, bij welke banken werden dergelijke producenten verkocht?
De spaarhypotheek is een combinatie van een lening en een kapitaalverzekering. De maandelijkse premie die voor deze verzekering betaald moet worden bestaat uit een spaar- en overlijdensrisicodeel. Met de spaarpremie-inleg wordt kapitaal opgebouwd waarmee aan het einde van de looptijd de hypotheek wordt afgelost. De rentevergoeding over het spaarkapitaal is gelijk aan de rente die betaald wordt over de hypothecaire lening. Het overlijdensrisicodeel dekt het risico van vroegtijdig overlijden van de verzekerde af. Wanneer de verzekerde vroegtijdig overlijdt keert deze verzekering het verzekerde bedrag uit, al dan niet verpand.
Tussen 2004 en 2010 heeft ABN-AMRO een spaargroeihypotheek aangeboden, een variant van de spaarhypotheek. De spaargroeihypotheek bood klanten de mogelijkheid om de dekking van de overlijdensrisicoverzekering aan te passen naar gelang de wensen en risicobereidheid van de klant middels een aantal opties bij overlijden. De hoogte van de dekking bepaalde het rendement op het opgebouwde spaarkapitaal. De klant ontving een hoger rendement wanneer de dekking lager was. Een hoger rendement op het spaarkapitaal zorgt voor een snellere opbouw, waardoor de premies lager zijn. Deze lagere dekking brengt echter het risico met zich mee dat bij vroegtijdig overlijden het opgebouwde spaarkapitaal vervalt en alleen de overlijdensrisicoverzekering wordt uitgekeerd. Afhankelijk van de verstreken periode sinds het afsluiten van de hypotheek is het opgebouwde spaarkapitaal hoger of lager dan de uitkering.
Voor zover mij bekend werd een dergelijk product door verschillende kredietverstrekkers aangeboden, maar ik heb geen overzicht van welke kredietverstrekkers dit betrof.
Bent u het ermee eens dat het verkopen van een omgekeerde verzekering nooit de bedoeling van consumenten zal zijn geweest?
Het is afhankelijk van de risicobereidheid van de consument of de risico’s van het product opwegen tegen de lagere spaarpremie-inleg en het hogere rendement op het spaarkapitaal. Ik vind het belangrijk dat consumenten de mogelijkheid hebben om te kiezen voor het product dat het beste aansluit bij hun specifieke situatie en wensen. Hierin ligt een belangrijke taak voor de financieel adviseur zodat consumenten weloverwogen en goed geïnformeerd een besluit kunnen nemen.
Zijn mensen die te goeder trouw een hypotheek en een overlijdensrisicoverzekering afsloten fatsoenlijk geïnformeerd? Heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) deze polissen bekeken? Zo nee, bent u bereid de AFM hier op te wijzen?
Aanbieders zijn verplicht te zorgen dat de productinformatie die zij aan klanten verstrekken over hypotheken en verzekeringen correct, duidelijk en niet-misleidend is. De AFM beoordeelt risicogeoriënteerd onder meer reclame-uitingen van hypotheekaanbieders en verzekeraars en meldingen van consumenten. Indien nodig geeft zij hier passende opvolging aan.
De AFM heeft voorafgaand aan de hierboven genoemde Radar-uitzending geen meldingen ontvangen over de spaargroeihypotheek van ABN-AMRO. Er is daardoor voor de AFM geen aanleiding geweest om onderzoek te doen naar de informatieverstrekking richting klanten over dit product. Sinds de Radar-uitzending heeft de AFM één signaal ontvangen dat verband houdt met dit product. De AFM beoordeelt en prioriteert signalen en geeft hier waar nodig verdere opvolging aan.
Sinds 1 januari 2013 gelden tevens wettelijke eisen ten aanzien van de kwaliteit van productontwikkelingsprocessen van financiële ondernemingen en de daaruit voortvloeiende producten (PARP). Het is daarmee de verantwoordelijkheid van aanbieders om bij de ontwikkeling van hun producten op evenwichtige wijze rekening te houden met de belangen van de klant. De Spaargroeihypotheek is verkocht tussen 2004 en 2010. Omdat de PARP-wetgeving pas in 2013 in werking is getreden, kon de AFM geen toezicht houden op de productontwikkeling van de Spaargroeihypotheek.
Herkent u de overeenkomst met de verkoop van derivaten aan het midden- en kleinbedrijf (mkb), waarbij mensen zich eveneens wilden indekken en bij onverhoedse omstandigheden onverwacht de rekening gepresenteerd kregen en waarbij de voorlichting ook inadequaat was?
Er is een fundamenteel verschil in de aard van deze twee producten, waardoor niet gesteld kan worden dat momenteel dezelfde problematiek speelt.
Vindt u het redelijk dat als mensen af willen van de omgekeerde verzekering zij daarvoor extra moeten betalen? Ze hebben het geld toch zelf al gespaard?
ABN-AMRO heeft klanten benaderd om de voor- en nadelen van het reeds afgesloten product opnieuw onder de aandacht te brengen, zodat de klant kan bezien of het product nog steeds passend is bij de huidige situatie. Als de klant er daarbij voor kiest om het product aan te passen, kunnen hier kosten aan verbonden zijn. Deze kosten moeten echter wel redelijk en passend zijn.
Wat vindt u er ethisch van dat mensen bij overlijden van de partner ineens geconfronteerd kunnen worden met financiële zorgen, omdat een deel van het gespaarde vermogen door de bank wordt afgenomen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in gesprek te gaan met banken om deze producten te beëindigen?
De Spaargroeihypotheek wordt in de praktijk niet meer nieuw afgesloten. ABN-AMRO heeft bestaande klanten van dit product benaderd en heeft indien gewenst klanten verschillende opties aangeboden. Gelet hierop zie ik geen aanleiding om hierover met de bancaire sector in gesprek te gaan om deze producten te beëindigen.
Wat vindt u ervan dat Radar een oproep moet doen aan de voorzitter van de Raad van Bestuur van ABN AMRO om actie te ondernemen, omdat de bank commentaar weigert? Past dit bij de nieuwe wijze van communiceren en de maatschappelijke betrokkenheid die de sector predikt?
Het is van belang dat de sector laat zien dat zij haar bijzondere maatschappelijke rol en verantwoordelijkheden serieus neemt. Financiële ondernemingen moeten hun klanten en de samenleving vakkundig en fatsoenlijk bedienen. Ze moeten hierbij niet alleen naar de letter van wet- en regelgeving handelen, maar zelf ook verbetermogelijkheden onderkennen, initiatieven ontplooien die overtuigend tegemoetkomen aan maatschappelijke verwachtingen en hierover verantwoording afleggen. Dat ABN-AMRO klanten actief heeft benaderd om de voor- en nadelen van het reeds afgesloten product opnieuw onder de aandacht te brengen, zodat klanten kunnen bezien of het product nog steeds passend is bij de huidige situatie, en (schriftelijk) heeft gereageerd op vragen van Radar, past hierbij.
Het bericht ‘Koeien verdrinken onder emissieloze stalvloer’ |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Koeien verdrinken onder emissieloze stalvloer»?1
Ja.
Bent u bereid een landelijke inventarisatie te doen naar incidenten met dit type vloer?
Naar aanleiding van het incident in Markelo voer ik samen met de melkveesector een inventarisatie uit.
Is of wordt er onderzoek gedaan naar de inherente risico’s van dit type vloer en constructie? Zo ja, zijn deze risico’s aanvaardbaar en wanneer wordt de uitkomst van het onderzoek bekendgemaakt aan de Kamer?
Brandweer en verzekeraar geven aan geen bewijs te hebben dat emissiearme stalvloeren gevaarlijker zijn dan andere stalvloeren. Ik zie vooralsnog geen reden om de veiligheid van emissiearme vloeren verdergaand te onderzoeken.
De positie van de civiele rechter bij de mijnbouwschade in Groningen en de toegang tot het recht |
|
Michiel van Nispen , Sandra Beckerman |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel dat onlangs is gepubliceerd in het Nederlands Juristenblad over het conceptwetsvoorstel waarin aardbevingsschade geheel weggehaald wordt bij de civiele rechter en de afhandeling een publiekrechtelijke grondslag krijgt?1
Ik ben bekend met het artikel waar u naar verwijst. Het wetsvoorstel om de publiekrechtelijke afhandeling van schade als gevolg van de gaswinning in Groningen wettelijk te verankeren («Wetsvoorstel Instituut Mijnbouwschade Groningen») is van 5 juli tot en met 14 augustus 2018 via internet in consultatie geweest. Mevrouw de Bock reageert op deze consultatieversie. In deze consultatieversie heb ik aangegeven voornemens te zijn de afhandeling van aanvragen om vergoeding van schade door de overheid bestuursrechtelijk vorm te geven. Eén van de redenen hiervoor is dat de Staat actief de schadeafhandeling op zich heeft genomen. De Staat neemt beslissingen over de vorderingen tot schadevergoeding van de Groningers. Dit zijn bestuursrechtelijke besluiten. Hiermee wordt de positie van de Groningers in twee opzichten verbeterd. De burger kan terecht bij de overheid en treft de NAM niet meer tegenover zich. Tegen de besluiten van de overheid staat een laagdrempelige bezwaar- en beroepsmogelijkheid open.
Na afloop van de consultatieperiode heb ik verschillende wijzigingen doorgevoerd. Het wetsvoorstel is op dit moment voor advies aanhangig bij de Afdeling Advisering van de Raad van State. Om die reden kan ik nu niet vooruitlopen op discussies die de inhoud van het wetsvoorstel raken. Ik verwacht het voorstel voor de zomer aan te kunnen bieden aan de Tweede Kamer. Op dat moment voer ik graag uitgebreid met u de discussie, waarin vanzelfsprekend ook het artikel van mevrouw De Bock aan de orde kan worden gesteld.
Wat is uw reactie op de kritiek van Ruth de Bock op het conceptwetsvoorstel om de afhandeling van aardbevingsschade bij de bestuursrechter te leggen en de burgerlijk rechter hier geheel buiten spel te zetten? Wat vindt u van het genoemde bezwaar dat het bestuursprocesrecht op veel gebieden minder klantvriendelijk is dan het civiele procesrecht, onder andere doordat de burger niet de mogelijkheid heeft om gedurende de gehele procedure zowel de grondslag van de vordering als de vordering zelf aan te vullen, te vermeerderen en nader te onderbouwen met bewijsstukken, wat een grote impact kan hebben op de behandeling van schadevergoedingsbesluiten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de vijf bezwaren die de Bock noemt weerleggen vanuit het perspectief van de Groningers, met andere woorden voor wie is weghalen bij de civiele rechter en onder bestuursrecht plaatsen beter? Voor de inwoners van Groningen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt de breed levende gedachte waar Ruth de Bock over spreekt in het artikel dat de bestuursrechter lagere schadevergoedingen toekent («zuiniger is») dan de civiele rechter?
Voor deze gedachte bestaat geen bewijs. De bestuursrechter en de civiele rechter hebben de laatste jaren veel werk gemaakt van het voorkómen van uiteenlopende rechtsoordelen, ook met betrekking tot schadevergoedingen. Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij een beslissing op een verzoek om schadevergoeding aansluiting zoekt bij het civiele recht. Er vindt veel informeel rechtseenheidsoverleg plaats, niet alleen tussen de hoogste bestuursrechters onderling, maar ook tussen de civiele rechter en de bestuursrechter op «rechtbankniveau». Meer in het algemeen is er bovendien aandacht voor kennisdeling en -uitwisseling tussen de civiele rechter en de bestuursrechter. Zo is de president en een raadsheer van de Hoge Raad benoemd tot staatsraad in buitengewone dienst bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Wat vindt u van de centrale stelling van Ruth de Bock dat civiele rechtspraak feitelijk niet toegankelijk genoeg is, bijvoorbeeld doordat voor mensen de procedures bij de civiele rechters te duur zijn door te hoge griffierechten en te hoge advocaatkosten, ze het procederen bij de civiele rechter te ingewikkeld vinden, men een psychologische drempel ervaart om naar de rechter te stappen en de mogelijkheid om naar de civiele rechter te gaan niet zichtbaar genoeg is?
Mevrouw De Bock stelt in het artikel dat bij de mensen die hun zaak hebben voorgelegd aan de Arbiter Bodembeweging de meest genoemde reden om niet naar de civiele rechter te gaan was: «Ik wist niet dat dat kon». Mevrouw De Bock noemt daarnaast nog twee redenen waarom gedupeerden niet bij de civiele rechter terecht kwamen:
Volgens mevrouw De Bock had de civiele rechtspraak uit kunnen dragen dat vorderingen tot schadevergoeding ook op eenvoudige wijze bij de civiele rechter hadden kunnen worden ingediend. De civiele rechter had bijvoorbeeld kunnen zorgen voor een standaardformulier. Zij merkt op dat de rechtspraak hier geen stappen heeft ondernomen.
Rechtshulpverleners, zoals bijvoorbeeld het Juridisch Loket, zijn er om mensen te wijzen op hun juridische mogelijkheden. Als er een laagdrempelige en bevredigende weg is voor het verhaal van schade bij de Arbiter Bodembeweging, dan is het begrijpelijk dat gedupeerden voor deze route kiezen. De rechtspraak heeft onderzoek laten doen naar een laagdrempelige procedure voor aardbevingszaken in Groningen2. Gelet op de ontwikkelingen rond het wetsvoorstel Instituut Mijnbouwschade Groningen, heeft de rechtspraak ervoor gekozen deze ontwikkeling af te wachten alvorens substantiële innovaties in de civiele rechtspraak op het gebied van mijnbouwschade te ontwikkelen.
De toegankelijkheid en maatschappelijke effectiviteit van de civiele rechtspraak hebben de volle aandacht van de Minister voor Rechtsbescherming. Zo is het wetgevingsprogramma Verbetering burgerlijk procesrecht erop gericht de civiele rechter dichterbij de burger te brengen en responsiever te maken. Onderdeel daarvan is het voorstel voor een Experimentenwet rechtspleging, dat de Minister voor Rechtsbescherming voor de zomer bij uw Kamer verwacht in te dienen. Dit voorstel maakt het mogelijk om op basis van een AMvB te experimenteren met innovatieve gerechtelijke procedures over burgerlijk recht. Op deze wijze kan in de praktijk worden onderzocht hoe de procesvoering voor de burgerlijke rechter kan worden verbeterd met het oog op de behoefte van rechtzoekende burgers en bedrijven aan meer eenvoud, snelheid, flexibiliteit en effectiviteit bij gerechtelijke procedures. Ook onderzoekt de Minister voor Rechtsbescherming op dit moment hoe incassoprocedures kunnen worden verbeterd. De Rechtspraak is zelf ook bezig om de civiele rechtspraak maatschappelijk effectiever en responsiever te maken. Daarvoor worden bijvoorbeeld pilots ontwikkeld zoals de Groningse spreekuurrechter en de Rotterdamse regelrechter.
Het wetsvoorstel Instituut Mijnbouwschade Groningen ligt op dit moment voor advies voor aan de Afdeling Advisering van de Raad van State. Om die reden kan ik nu niet vooruitlopen op discussies die aan de inhoud van het wetsvoorstel raken.
Wat vindt u van de oplossing die Ruth de Bock aandraagt om gedupeerden die het niet eens zijn met de beslissing van het Instituut Mijnbouwschade, de mogelijkheid te verschaffen naar de civiele rechter te kunnen stappen met een verzoekschrift om de schade vast te stellen? Wat vindt u verder van de suggestie om het conceptwetsvoorstel aan te passen zodat de Hoge Raad en niet de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevoegd wordt om prejudiciële vragen over aardbevingsschade te beantwoorden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het voor Groningers nu erg moeilijk is om naar de rechter te gaan? Vindt u ook dat het een ongelijke strijd is om te strijden tegen «een batterij chique Zuidas-advocaten»?2 Vindt u ook dat het makkelijker moet worden voor gedupeerden om hun recht te halen? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat Groningers dit beeld hebben. Mede om deze reden heb ik de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) opgericht. Door gedupeerden de mogelijkheid te bieden om hun schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg via de TCMG vergoed te krijgen wordt de gedupeerde ontlast en wordt een gang naar de rechter voor hem waar mogelijk voorkomen. De mogelijkheid om schade langs deze route vergoed te krijgen is op dit moment alleen beschikbaar voor fysieke schade aan gebouwen en werken (en materiële gevolgschade). Ik streef ernaar om dit met het wetsvoorstel Instituut Mijnbouwschade Groningen voor alle vormen van schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg mogelijk te maken. Voor de plannen die de verbetering van het burgerlijk procesrecht betreffen verwijs ik graag naar het antwoord op de vragen 5 en 8 hiervoor.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn de civiele rechtspraak laagdrempeliger te maken? Bent u bereid hiertoe in overleg te treden met de rechtspraak, mede gelet op de experimenten die op dit moment lopen in verband met «maatschappelijk effectieve rechtspraak»? Zou het geen goed idee zijn om nu juist in Groningen (al dan niet als pilot) ervoor te zorgen dat de toegang voor Groningers tot de civiele rechter makkelijker wordt en zo Groningers die schade hebben geleden vanwege de mijnbouwactiviteiten te ondersteunen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe is de 200.000 euro die is toegevoegd aan het werkbudget van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) ingezet ten behoeve van het voeren van proefprocessen, zoals beschreven in het amendement van de leden Van Tongeren en Ouwehand in 2016? Wat zijn de resultaten van die inzet? Kan dit bedrag van 200.000 euro nog worden ingezet om de toegang tot het recht makkelijker te maken?3
De € 200.000,– om proefprocessen te voeren staat nog steeds op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Het doel van de motie was om maatgevende uitspraken te ontlokken aan de rechter met het oog op toekomstige schadeafhandeling en om de weg naar de rechter te vergemakkelijken. Met de oprichting van de TCMG en het wetsvoorstel Instituut Mijnbouwschade in voorbereiding worden gedupeerden ontlast en wordt de toegang tot het recht gemakkelijker gemaakt. Daarnaast zijn sinds de indiening van de motie verschillende malen rechterlijke uitspraken gedaan en prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad, waardoor de jurisprudentie verder ontwikkeld wordt. Het doel van de motie wordt hiermee vooralsnog ingevuld. Indien het wetsvoorstel wordt aangenomen en in werking is getreden, kan eventueel nog blijken dat het geld in het publiekrechtelijk systeem van schadeafhandeling kan worden ingezet. Ik wil daar echter niet op vooruit lopen.
Wat vindt u van de gedachte van Ruth de Bock dat de civiele rechtspraak zich in zijn algemeenheid moet openstellen voor vernieuwing om rechtszoekenden een betere toegang tot het recht te verschaffen? Wanneer u deze gedachte deelt, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zou het geld uit het amendement van de leden Van Tongeren en Ouwehand ook hiervoor ingezet kunnen worden?
Het kabinet onderschrijft de wens van mevrouw De Bock om de rechtspraak de mogelijkheid te bieden om zich voortdurend te kunnen ontwikkelen en verbeteren. Het Programma Verbetering civiele rechtspleging en het voorstel voor een Experimentenwet rechtspleging kunnen daaraan bijdragen. Zie ook het antwoord op vraag 5, en 8, alsmede het antwoord op vraag 9 voor de inzetting van de 200.000 euro om proefprocessen te voeren.
Kent u het interview met Groningse hoogleraren op de site van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG)?4 Klopt het dat de omgekeerde bewijslast bij de civiele rechter niet geldt? Klopt het dat Groningers dus zelf bewijs moeten leveren dat hun schade door de NAM is veroorzaakt? Is het niet zo dat omgekeerde bewijslast juist was geregeld?
Het bewijsvermoeden is van toepassing op de afhandeling van schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld. Gedupeerden kunnen zich hierop dus beroepen in een procedure bij de civiele rechter. Dit is ook mogelijk in een procedure bij de TCMG. Het bewijsvermoeden werkt in alle gevallen als een verlichting van de op de gedupeerde rustende bewijslast.
Een verschil is wel dat de gedupeerde in een civiele procedure zelf moet aantonen dat het bewijsvermoeden van toepassing is. Daarvoor moet hij aannemelijk maken dat zijn schade redelijkerwijs veroorzaakt is door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld. In de procedure bij de TCMG wordt de gedupeerde ook op dit punt ontlast. De TCMG onderzoekt namelijk zelf of op de schade het bewijsvermoeden van toepassing is.
Wordt de TCMG, nu bijna twee jaar na de oprichting en voordat de wet behandeld gaat worden, geëvalueerd? Zo ja, wanneer verwacht u de evaluatie met de Kamer te kunnen delen? Vindt u het belangrijk dat de ervaringen van gedupeerden meegenomen worden in de evaluatie en de nieuw te vormen wet?
Op dit moment lijkt het uitvoeren van een evaluatie mij nog niet nuttig. De organisatie van de TCMG is afgelopen jaar van de grond af opgebouwd en opende op 19 maart 2018 haar loket. Ik ben mij ervan bewust dat het tempo van afhandeling van schade momenteel nog te laag ligt. Dit besef leeft ook bij de TCMG. De TCMG richt zich nu op de versnelling van de schadeafhandeling. Daarnaast moet TCMG zich dit jaar voorbereiden op de transitie naar het Instituut Mijnbouwschade Groningen en de uitbreiding naar de vergoeding van andere soorten schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning. In het licht van de voorziene versnellingen en veranderingen geeft een evaluatie op dit moment geen volledig beeld. Wel ben ik van plan de afhandeling van schade door TCMG en het Instituut Mijnbouwschade Groningen, indien het wetsvoorstel wordt aangenomen en in werking is getreden, te evalueren.
Is u bekend dat arbiters momenteel uitspraken na een zitting soms meerdere malen aanhouden, waardoor mensen nog langer in de onzekerheid zitten? Kunt u aangeven waarom dit gebeurt? Wat gaat u eraan doen om dat te stoppen?
Het is inderdaad voorgekomen dat de uitspraak in een zaak meerdere malen moest worden aangehouden. De arbiters vinden het ongewenst dat uitspraken worden aangehouden. De inzet van de arbiter is erop gericht om het aanhouden van uitspraken na een zitting zoveel als mogelijk te voorkomen. De arbiters houden niet bij hoe vaak dit desondanks wel is gebeurd, maar het lijkt om incidenten te gaan. De oorzaken van deze incidenten zijn uiteenlopend, maar dit zit onder andere in de (toegenomen) complexiteit van de nog te behandelen zaken.
Het bericht dat 70 procent van de huurbemiddelaars illegale bemiddelingskosten rekent |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «70 procent huurbemiddelaars rekent illegale bemiddelingskosten»?1
Ja, ik ben met het bericht bekend. Ik ben dan ook verheugd over de aankondiging2 van de Autoriteit Consument & Markt (ACM), die intensiever op gaat treden tegen huurbemiddelaars die onterechte kosten in rekening brengen aan huurders. Het is een logisch vervolg van de geïntensiveerde contacten van mijn departement met de ACM. Deze contacten hebben ertoe geleid dat ik verschillende vormen van verkapte bemiddelingskosten heb verduidelijkt zodat ACM haar handhaving scherper kan inzetten.
De wet is duidelijk. Het is verboden om, onder welke benaming dan ook, kosten bij de huurder in rekening te brengen in het geval dat de bemiddelaar (ook) in opdracht van de verhuurder bemiddelt. Met diverse partijen verken ik hoe gerichter opgetreden kan worden tegen deze malafide huurbemiddelaars. In mijn brief van 9 november 2018 over Goed verhuurderschap3 licht ik dit uitgebreid toe. Ik kan echter niet garanderen dat bemiddelaars nooit meer onterechte bemiddelingskosten in rekening (blijven) brengen. Dat komt mede omdat bemiddelaars altijd nieuwe wegen zoeken om al dan niet geoorloofde verdienmodellen in de markt neer te zetten. Daarom is hier in de contacten met de ACM blijvende aandacht voor.
Bij een overtreding kan de ACM een boete opleggen aan de overtreder en eventueel aan degene die opdracht tot deze overtreding heeft gegeven of er een leidinggevende rol in heeft gespeeld. De boete kan oplopen tot € 900.000 per overtreding. In sommige gevallen kan de boete nog hoger zijn en een percentage van de totale jaaromzet bedragen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat malafide huurbemiddelingsbureaus geld verdienen aan de machteloze positie van woningzoekenden? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat in de toekomst nog illegale bemiddelingskosten worden gevraagd? Zullen bemiddelingsbureaus die bemiddelingskosten vragen strafrechtelijk worden vervolgd?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u ook dat huurders die bemiddelingskosten hebben betaald dit geld terug moeten krijgen? Zo ja, wordt dit bedrag terug gevorderd? Gaat u huurders helpen hun geld terug te krijgen?
Naast handhaving blijft het belangrijk dat huurders zo vaak mogelijk onterecht betaalde bemiddelingskosten terugvorderen. Niet alleen om de schade die zij zelf hebben geleden terug te draaien, maar ook om huurbemiddelaars te ontmoedigen dergelijke kosten in rekening te brengen. De ACM heeft geconstateerd dat malafide bemiddelaars voorheen een maand huur in rekening brachten maar nu een zodanig laag bedrag in rekening brengen dat de huurder minder gauw de stap zet om het geld, desnoods via de rechter, terug te vorderen. Naast de aankondiging hiertegen op te gaan treden verwijst de ACM gedupeerden naar haar consumentenloket ConsuWijzer. Daar kunnen consumenten meer informatie vinden over hun rechten bij huurbemiddeling en een voorbeeldbrief waarmee zij de onterecht betaalde kosten kunnen terugvorderen. Verder is op de website van de Woonbond een deurwaarderscheck te vinden aan de hand waarvan de huurder kan beoordelen of hij kans maakt met het terugvorderen van de betaalde bemiddelingskosten. Bovendien is op de website van de Woonbond een modelbrief te vinden waarmee huurders de ten onrechte betaalde bemiddelingskosten van de bemiddelaar kunnen terugvorderen.
Tenslotte is op de website van de NVM informatie te vinden over het terugvorderen van ten onrechte betaalde bemiddelingskosten, inclusief een voorbeeld van een terugvorderingsbrief en een voorbeelddagvaarding.
Deelt u de mening dat als 70 procent van de huurbemmiddelaars illegale bemiddelingskosten rekenen er iets goed mis is in de sector en daarom hard moet worden opgetreden? Zo ja, welke actie wordt ondernomen?
Zie antwoord vraag 1.
Denkt u ook dat de landelijke invoering van een verhuurdersvergunning naar Gronings voorbeeld de huurder kan beschermen tegen illegale praktijken zoals het innen van bemiddelingskosten?
Het «Groningse model» is een lokale aanpak waar ik graag als voorbeeld naar kijk. Ik faciliteer dit door het als pilot te ondersteunen met een bijdrage van € 500.000. De gemeente Groningen heeft hierbij gebruikgemaakt van haar lokale autonomie om de problematiek die in haar gemeente speelt met deze aanpak te bestrijden. Het is aan iedere gemeente zelf om op basis van de lokale omstandigheden een afweging te maken over de voor haar gemeente wenselijke en toepasbare aanpak. Zoals in mijn brief van 12 februari 2019 is uiteengezet monitort de gemeente Groningen de aanpak en deelt zij de opgedane kennis en ervaringen met mij en andere gemeenten, zodat op basis daarvan kan worden bezien of een dergelijke aanpak ook bij andere gemeenten kan worden uitgerold. Zoals in die brief toegezegd zal ik uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang. Zoals in mijn brief van november 2018 aangegeven is een algemene vergunningplicht voor verhuurders disproportioneel en niet doelmatig en leidt deze tot hoge uitvoeringslasten.
Het loket agroloket@minez.nl |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kunt u zich herinneren dat op initiatief van het lid Lodders eind 2017 het Agroloket voor boeren, tuinders en vissers is geopend om onnodige regeldruk te melden en om ondernemers meer ruimte te bieden?1
Ja.
Kunt u zich herinneren dat dit een gemakkelijk vindbaar loket zou moeten zijn voor ondernemers zoals boeren, tuinders en vissers uit de agrofoodsector die knelpunten willen melden?
Ja.
Op welke manier en hoe vaak heeft u dit Agroloket in 2018 onder de aandacht van boeren, tuinders en vissers gebracht?
Het Agroloket is op meerdere manieren en in verschillende periodes onder de aandacht van ondernemers gebracht.
Vóór en bij de lancering van het Agroloket in oktober 2017 is aan overkoepelende brancheorganisaties het doel en de werking uitgelegd. De brancheorganisaties hebben het Agroloket onder de aandacht van hun leden gebracht. Door het woord Agroloket als zoekterm bij Google in te toetsen is dit eenvoudig te vinden.
Het programma Ruimte in Regels heeft in die beginperiode ook speciaal aandacht besteed aan het nieuwe Agroloket.
Halverwege 2018 is het eindrapport van de maatwerkaanpak (de voorloper van het Agroloket) naar de brancheorganisaties gestuurd en op rijksoverheid.nl geplaatst2. In de begeleidende mail werden ondernemers uitgenodigd het Agroloket te benutten.
Verder wordt er gedurende het hele jaar door mijn ambtenaren bij bezoeken aan ondernemers, congressen en (regulier) overleg geregeld aandacht gevraagd voor de mogelijkheden die het Agroloket biedt.
Begin 2019 is het «doe mee» loket online gegaan en hiermee kan iedereen nu ideeën en inspiratie voor de kringlooplandbouw delen. Via de opgenomen link naar het Agroloket zijn ook knelpunten en oplossingen in de regelgeving te melden. Deze combinatie heeft tot nu toe tot meer dan tien serieuze meldingen aan het Agroloket geleid.
Kunt u aangeven waarom het Agroloket nog steeds een e-mailadres hanteert van het voormalig Ministerie van Economische Zaken?2
De aanpassing van de e-mailextensies is gaande. Het Agroloket krijgt de extensie van het Ministerie van LNV. De overgang naar een nieuw LNV-emailadres voor het Agroloket zal zonder problemen verlopen voor indieners van het Agroloket. De ondernemer krijgt zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie het antwoord-emailadres op het scherm als hij/zij een knelpunt in de regelgeving wil aangeven.
Kunt u aangeven welke meldingen er over 2018 zijn binnengekomen en hoe en binnen welke termijn deze zijn afgehandeld?
Vanaf het begin van het Agroloket zijn er in 2018 zes knelpunten binnengekomen en bij het Ruimte in Regels loket zijn er in die tijd zeven nieuwe Agrofood-gerelateerde vragen binnengekomen. In 2019 zijn er tot nu toe zeven nieuwe meldingen op het Agroloket geweest. Door de interdepartementale samenwerking tussen LNV, Economische Zaken en Klimaat en andere departementen maakt het voor de behandeling van de meldingen niet uit of ze bij het Agroloket of bij Ruimte in Regels binnenkomen.
Het zijn knelpunten voor de indienende ondernemer op het gebied van mogelijkheden van (mest)vergisting, hergebruik van voedselafval, hennep- en lisdoddekweek voor de productie van vezels en bioraffinage en de scheidslijn tussen dierlijke bijproducten en afval.
Meldingen komen overigens via verschillende wegen binnen, via het Agroloket, maar ook via sectoroverleggen en persoonlijke contacten. Deze blijven onvermeld op het Agroloket. Ze zijn even waardevol vanwege het persoonlijke contact met de ondernemer en de mogelijkheid om ze mondeling op te lossen.
Kunt u aangeven waarom er geen overzicht is opgenomen van de via dit loket gemelde belemmeringen of knelpunten en de afhandeling hiervan en bent u voornemens om dit vanaf 2019 wel te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
De procedure voor beide loketten is hetzelfde. De informatie over de belemmeringen wordt op eenduidige wijze bijgehouden. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Het Agroloket is opgenomen op de website van het programma «Ruimte in Regels voor Groene Groei»; kunt u aangeven waarom bij de thema’s van deze website wel melding wordt gemaakt van afgeronde belemmeringen en een werklijst met huidige belemmeringen?3
De website is op 5 maart jl. vernieuwd online gegaan. Op de nieuwe website worden geen lijsten van lopende en afgehandelde belemmeringen meer gepubliceerd. De nieuwe opzet is om de website overzichtelijk en goed toegankelijk te houden voor gebruikers. Informatievoorziening richt zich op innovatieve ondernemers en bevoegde instanties die deze informatie kunnen gebruiken in hun bedrijfsvoering, respectievelijk besluitvorming over innovaties en experimenten. Het Agroloket en Ruimte in Regels zullen in de komende tijd de informatie op de themapagina Landbouw, Natuur en Voedsel verder aanvullen, met onder meer een selectie van relevante praktijkvoorbeelden.
Bent u op de hoogte dat de links «voorraadlijst» en «belemmeringen 2017 tot en met 12 oktober 2017» niet werken? Sinds wanneer werken deze links niet meer en waarom werken ze niet?4
Ja, dat is bekend. Deze links zijn in een eerdere onderhoudsbeurt aan de website uitgeschakeld, maar per abuis niet verwijderd. Ook in de nieuwe opzet van de website hebben deze links geen functie. Ze zijn daarom niet opgenomen.
Bent u op de hoogte dat bij «Ruimte in Regels voor Groene Groei» een tiental thema’s wordt genoemd?
Ja.
Kunt u aangeven wat de gemiddelde afhandeltermijn is van de gemelde belemmeringen, wat de uitschieters in positieve zin en in negatieve zin zijn en kunt u hierbij onderscheid maken in de verschillende thema’s die raakvlakken hebben met uw ministerie?
Het wegnemen van barrières loopt uiteen van het geven van extra informatie over de toepassing van wetgeving tot het creëren van draagvlak voor de wijziging van wettelijke kaders. De afhandeltermijn kan daarmee variëren van enkele weken tot meer dan een jaar. Het programma Ruimte in Regels en het Agroloket streven naar een snelle, effectieve behandeling, maar houden niet specifiek bij wat de behandeltermijnen per casus zijn.
Kunt u aangeven waarom bij een drietal afgeronde belemmeringen («Herwonnen fosfaten kunnen niet als meststof worden gebruikt», «Mogelijkheden Transport van Struviet buiten Nederland» en «WEELABEX») het document ontbreekt en kunt u deze documenten alsnog op de website plaatsen? Zo nee, waarom niet?
De informatiebladen bij de genoemde belemmeringen waren op de oude website niet meer te downloaden, omdat de informatie verouderd was. Zo is in het geval van de casus over herwonnen fosfaten het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet gewijzigd, waardoor herwonnen fosfaten wel als meststof gebruikt kunnen worden. Bij de verdere uitwerking van de informatie op de nieuwe website zullen Ruimte in Regels en het Agroloket afwegen of de informatie over de in de vraag genoemde afgeronde belemmeringen relevant is om te vermelden.
Bent u voornemens om het Agroloket op uw eigen website te vermelden zodat boeren, tuinders, vissers en andere ondernemers uit de keten dit loket makkelijker kunnen vinden en bent u tegelijkertijd bereid om bij deze gelegenheid dit Agroloket weer actief onder de aandacht van de sector te brengen? Zo nee, waarom niet?
Vanaf 23 januari 2019 is het Agroloket op de website van het Ministerie van LNV vermeld op de pagina «Doe mee met de omslag naar kringlooplandbouw»6. Rond de start van dit loket voor de omslag naar de kringlooplandbouw is in de media hier breed bekendheid aan gegeven.
Daarbij wordt duidelijk vermeld dat boeren, tuinders, vissers en andere ondernemers met een voorstel voor regeldrukvermindering of een ervaring van belemmeringen bij innovatieve investeringen zich bij het Agroloket kunnen vervoegen via de link.
Bent u van mening dat uw opdracht om onnodige regeldruk aan te pakken en meer ruimte voor ondernemers te zoeken geslaagd is? Zo ja, waarop baseert u dat?
Als hulpmiddel op de reguliere aanpak regeldruk vind ik mijn actieplan regeldruk verminderen LNV (Kamerstuk 32 637, nr. 314) een functioneel instrument voor deze kabinetsperiode.
Daarnaast blijf ik openstaan voor signalen over onnodige regeldruk. Het Agroloket is een laagdrempelige manier voor agrarische ondernemers om zelf ervaren onnodige regeldruk te melden. Na een melding wordt er door mijn ministerie met de ondernemer contact opgenomen om het knelpunt toe te lichten en de aanpak van het probleem te bespreken. Deze persoonlijke aanpak leidt tot meer duidelijkheid voor ondernemers in de ruimte die de regelgeving biedt en kan ook belemmeringen wegnemen voor het doen van investeringen voor innovatie.
De meeste ondernemers zijn zich er overigens van bewust dat regels ook voordelen kunnen bieden. De borging door de overheid van de kwaliteit van de Nederlandse producten is een belangrijke component van onze positie als tweede exporteur van de wereld op het gebied van agrarische producten.
Kunt u aangeven hoeveel meldingen er bij het nieuw geopende Kringlooploket zijn binnengekomen en waar een overzicht van deze meldingen (en de opvolging) is weergegeven? Zo nee, waarom wilt u deze ideeën niet delen en wanneer krijgen deze meldingen een opvolging?
Bij het loket «Doe mee met de omslag naar de kringlooplandbouw» hebben zich inmiddels 114 inzenders gemeld met een idee, project of vraag op het gebied van kringlooplandbouw. Veel inzenders geven aan kennis te willen delen en mee te willen werken aan de uitvoering van de kringlooplandbouw in de praktijk.
Bij de huidige opzet van dit loket is het niet mogelijk om een overzicht van de inzendingen op te nemen. Er wordt gewerkt aan een online platform, waar goede voorbeelden en resultaten worden getoond en kennis kan worden gedeeld.
Alle inzenders ontvangen vanzelfsprekend een antwoord. Meldingen van belemmerende wet- en regelgeving die via dit loket binnenkomen, worden door het Agroloket opgepakt volgens de bij vraag 10 beschreven werkwijze.
Bent u bereid deze vragen een voor een te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Provinciaal ontgasverbod is een wassen neus ’ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Tankers lozen elke dag illegaal kankerverwekkend gas vanaf de Waal»1 en «Provinciaal ontgasverbod is een wassen neus»?2
Ja.
Kent u de verontrustende feiten die in deze artikelen worden geschetst en hoe beoordeelt u deze? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze artikelen zijn mij bekend.
Om het varend ontgassen zo snel mogelijk overal in Nederland te stoppen is op voorstel van Nederland het internationale Scheepsafvalstoffenverdrag aangepast. Met het besluit van juni 2017 wordt het varend ontgassen van de meeste gevaarlijke stoffen op termijn verboden. Momenteel wordt gewerkt aan de implementatie in nationale regelgeving die nog in mei aan de Tweede Kamer zal worden voorgelegd.
Deelt u de mening dat nu het Europees Verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (ADN-verdrag) per 1 januari 2019 binnenvaartschepen verbiedt om te ontgassen rondom sluizen en dichtbevolkte gebieden er ook door het Rijk anticiperend opgetreden moet worden op het ontgassen? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is voor het Rijk geen wettelijke grondslag om anticiperend tegen ontgassen op te treden op grond van de aanpassing in het ADN. Dit geldt ook voor alle andere verdragstaten waar dit jaar deze aanpassing van het ADN van kracht wordt.
Het ADN verbiedt namelijk het ontgassen niet in het algemeen, maar stelt voorwaarden waaraan tijdens het ontgassen moet worden voldaan.
Wel zal op basis van het ADN de regelgeving in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen worden aangescherpt. Hierdoor kan vanaf de tweede helft van dit jaar in dichtbevolkte gebieden en bij bruggen en sluizen, inclusief voorhavens niet meer worden ontgast.
In de taskforce ontgassen wordt op dit punt door RWS, de ILT en de provinciale handhavingsdiensten gezamenlijk een thema-actie voorbereid in de tweede helft van dit jaar.
Deelt u de mening dat het lozen van kankerverwekkend gas van schepen zo snel mogelijk gestopt moet worden in Nederland en dat anticiperend handhaven noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Inderdaad het uitstoten van carcinogene stoffen moet zo snel mogelijk worden gestopt. Er wordt dan ook alles aan gedaan om de benodigde regelgeving en praktische voorwaarden voor de uitvoering eind dit jaar af te ronden. Mijn streven is om in 2020 de betreffende regelgeving in werking te kunnen laten treden.
Daarbij wordt verwezen naar de antwoorden die eerder op 20 november 2018 aan uw Kamer zijn gezonden naar aanleiding van op 25 oktober 2018 gestelde vragen van de leden Wassenberg en Teunissen (beide PvdD), het lid Laçin (SP) en de leden Von Martels en Geurts (beiden CDA)3.
Welke bevoegdheden en middelen heeft u om een eind te maken aan deze gevaarlijke praktijken en welke bent u bereid in te zetten?
Voor een totaal en algemeen verbod op het varend ontgassen moet eerst een juridische basis bestaan op grond waarvan kan worden gehandhaafd. In dit geval is dat bij het in werking treden van het aangepaste Scheepsafvalstoffenbesluit. Daarna kan via de bestaande systematiek in dit besluit worden gehandhaafd. Voor de handhaving zijn RWS en ILT de aangewezen diensten. Verder kan voor wat betreft de handhaving van de bestaande wetgeving worden verwezen naar het onder 3 gegeven antwoord met betrekking tot de thema actie.
Kunt u toelichten welke stappen u samen met Rijkswaterstaat gaat nemen om provincies te ondersteunen in hun provinciale ontgasverboden, het ADN-verdrag kracht bij te zetten en zo snel mogelijk te komen tot gezamenlijke handhaving om deze illegale lozingen te stoppen?
Zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Overigens is handhaving pas aan de orde na het in werking treden van een verbod. Op dit moment is geen sprake van illegale lozingen tenzij deze plaatsvinden in dichtbevolkte gebieden of bij bruggen en sluizen.
De belastingsubsidies op elektrische auto’s, de modellen die aangepast lijken te zijn (en geen rekening meer houden met de CO2-uitstoot die gepaard gaat met het opwekken van de elektriciteit voor elektrische auto’s) en een internationale vergelijking |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Herinnert u zich dat u toegaf dat het CARbonTAX-model, waarop de voorspellingen van de verkoop van elektrische auto’s gebaseerd is, er meer dan 100% naast zat, dat het model wel wordt aangepast en beschreven wordt maar dat het model zelf geheim blijft?1
Nee. Aan de hand van het CARbontax-model worden inschattingen gemaakt voor allerlei ontwikkelingen in het totale wagenpark en de nieuwverkopen. Een van die inschattingen is de ontwikkeling van de opkomende markt van emissievrije auto’s. Uit het CARbontax-model volgde medio 2015 de inschatting dat ongeveer 0,4% van het totale wagenpark in 2018 emissievrij zou zijn. Eind 2018 zijn – vooruitlopend op de invoering van de begrenzing van de milieukorting in de bijtelling tot een catalogusprijs van € 50.000 – relatief veel dure EV’s verkocht. Uiteindelijk is zo’n 0,5% van het totale wagenpark in 2018 emissievrij. De onzekerheden en uitgangspunten van de verwachtingen en aannames zijn nadrukkelijk beschreven de doorrekening van Autobrief II. Hierin zijn scenario’s uitgewerkt voor een sterkere of minder sterke daling van de batterijkosten van elektrische auto’s, fabrikantenkeuzes voor actieradius versus kostenverlaging en voor de economische context die invloed heeft op de aantallen nieuwverkopen. In deze doorrekening is bijvoorbeeld aangegeven dat bij gunstige batterijprijsontwikkelingen en hogere economische groei het aantal elektrische auto’s bijna 10.000 hoger uit zou vallen. Oftewel, wanneer wordt gecorrigeerd voor deze (in 2015) onvoorziene ontwikkelingen (zoals de sterke daling van batterijkosten en economische groei) zat het CARbontax-model, ook voor wat betreft de absolute aantallen EV-nieuwverkopen in 2018, dichtbij de realisatie.
Het model is intellectueel eigendom van onderzoeksbureau Revnext. Het model is niet «geheim» maar het is niet aan de rijksoverheid om dit model openbaar te maken. In de PBL-doorrekening van het ontwerpKlimaatakkoord staat een zeer uitgebreide omschrijving van de werking van het model.
Herinnert u zich dat u mijn vraag of het model ook wetenschappelijk gevalideerd is en of ik daar een bewijs van mocht zien, eigenlijk niet beantwoordde omdat u weigerde de vraag apart te beantwoorden en in ieder geval geen enkele brief van een universiteit of gerenommeerde instelling kon laten zien met het bewijs dat het model wetenschappelijk gevalideerd is?2
Het PBL heeft in de zomer van 2018 kritisch gekeken naar de uitgangspunten van het model en deze uitvoerig met Revnext besproken en getoetst.
Ik bied uw Kamer hierbij opnieuw aan om meer inzicht te verschaffen in het model door bijvoorbeeld een overleg tussen de Kamer en de modelmakers te faciliteren. Dit zou eventueel kunnen in de vorm van een technische briefing.
Kunt u een bewijs (bijvoorbeeld een ondertekende brief) sturen van de wetenschappelijke validatie van het CARbonTAX-model?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich dat in maart 2018 het Planbureau voor de Leefomgeving kwam met «Kosten Energie- en Klimaattransitie in 2030 – Update 2018»?3
Ja.
Herinnert u zich dat de ambitie 100% elektrische auto’s in 2030 volgens Tabel 18 nationale kosten met zich meebracht van -110 miljoen euro per jaar en potentiële reductie zou hebben van 1,8 Mton per jaar?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verklaart u deze nationale opbrengsten van 110 miljoen euro per jaar aangezien de geraamde kosten voor de overheid oplopen tot ongeveer een miljard euro per jaar?
Nationale kosten zijn volgens PBL de investeringen en gebruikskosten van particulieren en bedrijven. Voor particulieren en bedrijven zijn dit de aankoopkosten, onderhoudskosten en gebruikskosten (brandstof). Belastingen en subsidies maken geen deel uit van de nationale kosten.De besparing op de nationale kosten in 2030 vloeit voort uit de lagere energie- en onderhoudskosten voor de elektrische rijders. Op de korte termijn zijn er echter wel zogenoemde «aanloopkosten». Uiteindelijk zijn elektrische auto’s goedkoper in onderhoud en hebben ze lagere «brandstofkosten». Dat leidt tot een positief beeld voor wat betreft de nationale kosten. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het gaat om een «eindbeeld» in 2030. Overheidskosten betreffen het saldo van het budgettaire beslag van de fiscale stimuleringsmaatregelen en de dekkingsmaatregelen. De voorgestelde fiscale stimulering van elektrisch vervoer is lastenneutraal vormgegeven. Dit neemt niet weg dat het versnellen van de ingroei van elektrische auto’s, door middel van fiscale stimulering, een relatief hoge lastenschuif vergt.
Hoe verklaart u dat de netto reductie van deze maatregel nu wordt geraamd op drie tot vijf Mton per jaar, terwijl de potentiële reductie eerder werd geschat door PBL op 1,8 Mton per jaar? Kunt u heel precies aangeven hoe die reductie volgens beide berekeningen bereikt wordt?
De 3 tot 5 Mton betreft de «tank to wheel» (hierna: TTW)-emissiereductie bij een snel of minder snel ingroeipad naar 100% emissievrije nieuwverkopen in 2030. De 1,8 Mton is een afwaardering van het effect van 3 Mton voor de mogelijke emissies voor de elektriciteitsproductie voor elektrisch rijden. Onder de aanname dat de extra elektriciteitsbehoefte voor deze elektrische auto’s wordt gegenereerd met moderne gascentrales, komt (zoals weergegeven in de door de vragenstellers aangehaalde tabel 18) circa 1,2 megaton CO2 vrij bij de productie van elektriciteit.
Kunt u aangeven waar de indirecte (negatieve) effecten van 1,2 Mton per jaar uit bestaan in tabel 18?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat in het CARbonTAX-model die indirecte negatieve effecten, van bijvoorbeeld het gebruik door elektrische voertuigen van elektriciteit opgewekt met kolen en gas en het energiegebruik bij het maken van elektrische voertuigen, niet zijn meegenomen? Kunt u dit antwoord uitgebreid toelichten?
De CO2-uitstoot bij de productie van elektriciteit, fossiele brandstoffen of hernieuwbare brandstoffen («well-to-tank»- emissies) wordt, voor zover deze plaatsvindt op Nederlands grondgebied, in de PBL-analyse van het ontwerpKlimaatakkoord toegerekend aan de sector elektriciteit. Dit is een logische benadering om dubbeltelling van CO2-uitstoot te voorkomen. Om die reden richt ook het CARbontax-model zich op de veranderingen in de omvang en samenstelling van het personenautopark in Nederland en leidt daar de TTW-CO2-emissies uit af. Deze benadering is conform de richtlijn van het Intergovernmental Panel on Climate Change (hierna: IPCC) waarin wordt voorgeschreven dat in de mobiliteitssector alleen de «directe» (oftewel TTW) emissies van de voertuigen wordt gerapporteerd en geraamd. De emissies voor de productie van brandstof, auto en elektriciteit vallen onder de sectoren industrie en elektriciteit, voor zover deze plaatsvinden op Nederlands grondgebied.
Is er op enig moment overgestapt op de «tank-to-wheel»-benadering voor elektrisch rijden in combinatie met de fictie dat elektrische auto’s (bijna) altijd op groene stroom rijden? Kunt u toelichten wanneer en waarom dat is gebeurd?
Er is geen sprake geweest van een dergelijk verzoek of een overstap van WTW naar TTW. Bij de doorrekening van een integraal pakket zoals de Nationale Energie Verkenning (hierna: NEV) of het ontwerpKlimaatakkoord wordt de CO2-uitstoot van de extra elektriciteitsvraag voor elektrische auto’s meegenomen bij de sector elektriciteit. Dit is de meest logische rekenmethode en is tevens in lijn met de richtlijn van het IPCC. Zie ook antwoord op vraag 9.
Kunt u aangeven, indien is overgestapt op de TTW-benadering, wie dat besluit dan genomen heeft? Indien overgestapt is, op welk moment is het door PBL gebruikte model aangepast?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u aangeven of de mobiliteitstafel (of iemand anders) op enig moment het PBL gevraagd heeft om over te stappen op de TTW-benadering (die de CO2-uitstoot van het opwekken van elektrische auto’s niet meeneemt in de berekeningen en dus ervan uitgaat dat de elektrische auto’s rijden op de wind)?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bekend met het TNO-rapport «TNO 2015 R10386 Energie- en milieuaspecten van elektrische personenvoertuigen», dat een vergelijking uitvoert tussen elektrische auto’s en conventionele auto’s en dat doet op basis van de hele energieketen en ook op basis van de materiaallevenscyclus?4
Ja.
Deelt u de mening dat een vergelijken op basis van de hele energieketen en eigenlijk op basis aan de hele materiaallevenscyclus de enige juiste is? Zo nee, wilt u uw antwoord dan uitgebreid motiveren?
Nee. In de context van het Klimaatakkoord is de TTW-benadering de logische benadering. Voor het ontwerpKlimaatakkoord valt de CO2-uitstoot van de productie van auto, brandstof en elektriciteit onder de sectoren industrie en elektriciteit. Deze CO2-uitstoot wordt dus meegenomen in de berekeningen voor het Klimaatakkoord. Alleen het gebruik van de auto (TTW) ligt op het terrein van de mobiliteitssector.
Het kan echter om andere redenen interessant zijn om inzicht te krijgen in de CO2-uitstoot over de hele energieketen.
Herinnert u zich dat het kabinet in 2016 een grote Interdepartementale beleidsstudie deed en dat u daar concludeerde: «Uit het IBO CO23 blijkt bovendien dat het reduceren van CO2-uitstoot via Europees bronbeleid vele malen kosteneffectiever is dan bijvoorbeeld het fiscaal stimuleren van nul-emissievoertuigen»?5
Ja. Het kabinet maakt zich in Europees verband daarom sterk voor het aanscherpen van Europees bronbeleid.
Herinnert u zich dat in figuur 3 het fiscaal stimuleren van elektrisch rijden als veruit, maar dan ook veruit de minst kosteneffectieve maatregel uit de bus kwam?
Op dit moment heb ik geen actuele vergelijking tussen deze maatregelen, zoals gemaakt in het IBO CO2, voor handen. Kosteneffectiviteit in euro’s per vermeden ton CO2 bezien vanuit overheidsperspectief is een beperkte invalshoek om de fiscale stimulering van emissievrije auto’s te beoordelen op doelmatigheid en doeltreffendheid. Zie ook vraag 6. Bovendien is het doel van de fiscale stimulering van emissievrije auto’s niet alleen CO2-reductie. Het versnellen van de transitie naar emissievrij rijden leidt naast CO2-reductie immers ook tot vele andere maatschappelijke baten zoals verbetering van de luchtkwaliteit, minder geluidsoverlast, innovatieve kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven en gezondheidswinst. Om die reden heeft het kabinet in het regeerakkoord afgesproken dat alle nieuwe auto’s in 2030 emissievrij zijn en dat de fiscale stimulering wordt afgebouwd in lijn met dit streven.
Is het stimuleren van elektrisch rijden nog steeds de minst kosteneffectieve maatregel van alle maatregelen genoemd in figuur 3? Kunt u dit antwoord motiveren?
Zie antwoord vraag 16.
Herinnert u zich nog het rapport «Aandachtspunten bij subsidieregeling elektrische voertuigen voor particulieren» dat u ook aan de Kamer deed toekomen?6
Ja. Subsidies vormen een beperkt deel van het stimuleringspakket voor EV’s. Overigens heeft het kabinet deze conclusie nogmaals willen toetsen door bij de doorrekening van het klimaatakkoord ook een variant op te nemen met de nadruk op subsidie in relatie tot andere voordelen.
Herinnert u zich dat de conclusie van dat rapport luidde: «Kostenefficiëntie en effectiviteit: eerder onderzoek heeft aangetoond dat subsidies op elektrische voertuigen ten opzichte van andere CO2-reductie maatregelen relatief weinig effect sorteren en bovendien tegen relatief hoge kosten. Ook bij deze regeling lijkt de kostenefficiëntie (€/ton CO2) vrij laag te zijn. Daarnaast is de totale CO2-besparing door uitvoering van deze subsidies lager dan bij andere beleidsmaatregelen»?
Zie antwoord vraag 18.
Is er een rapport waaruit het tegendeel blijkt en dat het kostenefficiënt is om elektrisch rijden te subsidiëren? Zo ja, welk rapport?
Vanuit het perspectief van overheidskosten per vermeden ton CO2 vergt de fiscale stimulering van emissievrije auto’s een relatief hoge lastenschuif. Zoals beschreven in mijn antwoorden op vragen 16 en 17 moet worden gekeken naar alle voordelen van de transitie naar emissievrij rijden om deze maatregelen op doelmatigheid en doeltreffendheid te beoordelen.
Herinnert u zich dat bij LNG precies te berekenen viel of de milieuwinst (minder CO2, minder fijnstof, minder NOx) genoeg maatschappelijke baten had om kosteneffectief te zijn?7
In de «Evaluatie teruggaafregeling LNG in de accijnzen» is inderdaad gekeken naar kosten van de regeling ten opzichte van de milieubaten die samenhingen met CO2, NOx en PM10. In de evaluatie is toen ook aangegeven dat het monetariseren van de milieubaten een vrij brede bandbreedte betrof. Ook werd opgemerkt dat in de evaluatie geen volledige maatschappelijke kosten- en batenanalyse is gedaan. In de evaluatie staat daarover het volgende:
«De kosten van de regeling per truck die begin 2016 is aangeschaft, aangenomen dat de regeling na 2018 stopt, zijn berekend op € 11.000.
De milieubaten van LNG ten opzichte van diesel euro VI trucks bedragen € 5.380 tot € 23.230 afhankelijk van de vraag of de onderkant van de bandbreedte of de bovenkant van de bandbreedte wordt gekozen voor de monetarisering van de baten. Dit betekent dat de milieubaten in het «laag» scenario lager zijn dan de kosten van de teruggaafregeling, terwijl in scenario «hoog» de milieubaten hoger zijn dan de kosten.
De belangrijkste factor die van invloed is op de uitkomsten is de efficiënte CO2-prijs waarmee gerekend wordt. Opgemerkt moet worden dat dit geen volledig beeld geeft van alle maatschappelijke kosten en baten, maar een beeld van de kosteneffectiviteit van de teruggaveregeling. Een volledige maatschappelijke kosten en batenanalyse (LNG versus dieseltruck) zou onder andere kunnen kijken naar zaken als verschillen in BTW(-inkomsten), motorrijtuigenbelasting en accijnzen, verschillen in inzetbaarheid en verschillen in geluidemissies.»
Kunt u precies dezelfde berekening als u voor LNG uitvoerde, uitvoeren voor de Tesla model S die vijf jaar lang geleased wordt?
Deze berekening is niet specifiek te maken voor een Tesla model S. In de «Evaluatie teruggaafregeling LNG in de accijnzen» zijn, zoals in antwoord op vraag 21 al aangegeven, door Ecorys de milieubaten die samenhingen met CO2, NOx en PM10 voor een laag en een hoog scenario berekend. In de evaluatie werd opgemerkt dat geen volledige maatschappelijke kosten- en batenanalyse is gedaan. In tabel 1 hieronder is op een vergelijkbare manier (met de nodige aannames) een inschatting gemaakt van de baten door verminderde luchtemissies (CO2, NOx en PM10) van een grote zakelijke volledig elektrische auto ten opzichte van een grote zakelijke fossiele auto over de gehele levensduur. Dit betreft een eigen berekening van Financiën. Hierbij is gebruik gemaakt van onderzoeken van TNO naar de CO2-, NOx- en PM10-uitstoot van (elektrische) personenauto’s uit 2014 en 2015.8 Voor de prijs van emissies zijn dezelfde aannames gebruikt als in de «Evaluatie teruggaafregeling LNG in de accijnzen». In de «Evaluatie teruggaafregeling LNG in de accijnzen» is een berekening gemaakt met een WTW-benadering. Voor elektrische auto’s is dat ingewikkelder, aangezien daar een aanname gemaakt moet worden voor de elektriciteitsmix waar elektrische auto’s op rijden. Daarom is zowel een berekening gemaakt een groene stroom als met de Nederlandse mix (zoals die in de onderzoeken van TNO was). De Nederlandse mix zal steeds groener worden. Daarnaast is de berekening ook voor de TTW gemaakt. Hoewel de bestaande fiscale stimulering van elektrische auto’s een relatief hoge lastenschuif vraagt in verhouding tot de baten, wil het kabinet benadrukken dat het hier gaat om initiële investeringen in emissievrije mobiliteit die voor de Nederlandse samenleving als geheel zeer waardevol zullen zijn. Om die reden heeft het kabinet in het regeerakkoord afgesproken dat alle nieuwe auto’s in 2030 emissievrij zijn en dat de fiscale stimulering wordt afgebouwd in lijn met dit streven.
WTW (groen)
€ 5.000
€ 22.000
WTW (NL mix)
€ 3.000
€ 13.000
TTW
€ 4.000
€ 18.000
Voor de WTW (well-to-wheel) is gekeken naar twee vormen van stroom. Groene stroom: Nederlandse en buitenlandse groene stroom in de huidige verhouding van 1:3. NL mix: Nederlandse grijze en groene stroom in de verhouding van 85%-15%. Daarnaast is ook gekeken naar de TTW (tank-to-wheel).
Herinnert u zich dat u aan de Kamer scheef dat een Hyundai KONA electric die voor vijf jaar geleased wordt, een totaal belastingvoordeel krijgt van 22.759 euro tot 24.551 euro?8
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel belastingvoordeel diezelfde Hyundai KONA krijgt als die vijf jaar geleased wordt c.q. in de eerste vijf jaar nadat hij gekocht is in de ons omliggende landen (Verenigd Koninkrijk, Duitsland, België, Frankrijk, Denemarken) en in Noorwegen?
De gevraagde casus kan niet worden berekend omdat daarvoor veel informatie niet voorhanden is of doordat daarvoor nog allerlei aanvullende landenspecifieke aannames nodig zijn waar de relevante informatie voor ontbreekt. In plaats daarvan wordt een overzicht gegeven van de stimuleringsmaatregelen voor EV’s die in de gevraagde landen van kracht zijn.
Belastingvoordelen kunnen gegeven worden in de vorm van een aankoopsubsidie, als korting op of vrijstelling van de BTW, de registratiebelasting (in Nederland BPM), wegen-/motorrijtuigen-/houderschapsbelasting (in Nederland MRB) en/of de inkomstenbelasting (in Nederland bijtelling). Daarnaast zijn er nog kortingen of vrijstellingen mogelijk voor bedrijven. 10
In het Verenigd Koninkrijk krijgt men voor volledig elektrische auto’s een aankoopsubsidie van £ 3.500. Het Verenigd Koninkrijk kent geen registratiebelasting, maar wel een aparte belasting voor het eerste jaar. Volledig elektrische auto’s die goedkoper zijn dan £ 40.000 zijn vrijgesteld. Voor overige auto’s is de belasting afhankelijk van de CO2-uitstoot en kan oplopen tot maximaal £ 2.070. Vanaf het tweede jaar zijn volledig elektrische auto’s die goedkoper zijn dan £ 40.000 nog steeds vrijgesteld, voor overige auto’s is de belasting £ 130 – £ 140 per jaar. Voor auto’s die duurder zijn dan £ 40.000 geldt de eerste 5 jaar een toeslag van £ 310. Voor privégebruik van een auto van de zaak geldt voor een volledig elektrische auto een bijtelling van 13% in 2018–19. Voor overige auto’s is de bijtelling afhankelijk van de CO2-uitstoot en kan oplopen tot maximaal 37%.
Duitsland kent een aankoopsubsidie van € 4.000 voor volledig elektrische auto’s. In Duitsland zijn volledig elektrische auto’s 10 jaar lang vrijgesteld van wegenbelasting. Overige auto’s betalen op basis van CO2-uitstoot en cilinderinhoud van de motor. Beide componenten lopen lineair op: bij een CO2-uitstoot vanaf 95 g/km met € 2 per g/km en bij cilinderinhoud met € 2 (benzine) of € 9 (diesel) per 100 cc. Voor privégebruik van een auto van de zaak geldt een bijtelling van 12% plus 0,36% maal de enkele afstand woon-werkverkeer van de catalogusprijs. Voor volledig elektrische auto’s zijn de percentages 6% en 0,18%.
België kent verschillende regelingen voor Brussel, Wallonië en Vlaanderen. België kent een aankoopsubsidie van € 4.000 voor volledig elektrische auto’s. In Vlaanderen zijn volledig elektrische auto’s vrijgesteld van de registratiebelasting en de verkeersbelasting (wegenbelasting). Voor privégebruik van een auto van de zaak geldt een bijtelling afhankelijk van de CO2-uitstoot per gram in de range van 4% tot en met 18%.
Frankrijk kent een aankoopsubsidie van maximaal € 6.000 voor auto’s die maximaal 20 g/km CO2-uitstoot hebben.
In Noorwegen hoeft geen BTW (25%) betaald te worden voor volledig elektrische auto’s. Voor privégebruik van een auto van de zaak geldt een bijtelling van 30% tot een catalogusprijs van 308.500 Noorse kronen (NOK) en 20% daarboven. Voor volledig elektrische auto’s geldt 60% van de catalogusprijs in plaats van 100% als basis voor de berekening. In Noorwegen wordt de motorrijtuigenbelasting geheven als onderdeel van de verzekeringspremie. Volledig elektrische auto’s zijn hiervan vrijgesteld. Voor overige auto’s bedraagt de premie/belasting 2.910 NOK (benzine) of 3.390 NOK (diesel). Noorwegen kent een als registratiebelasting een importbelasting. Volledig elektrische auto’s zijn hiervan vrijgesteld. Overige auto’s betalen op basis van gewicht, CO2-uitstoot en NOx-uitstoot. De belasting op het gewicht loopt met verschillende stapjes op tot maximaal 227 NOK per kg boven 1.500 kg, tot 500 kg geldt geen belasting. De belasting op CO2-uitstoot is erg progressief en loopt op tot 3505 NOK boven 195 g CO2/km, onder 71 g CO2/km geldt een aftrek van 952 NOK per g CO2/km. Voor NOx geldt een lineaire oploop van 72 NOK per mg/km. De som van deze drie componenten kan niet negatief worden.
In Denemarken waren volledig elektrische auto’s vrijgesteld van de registratiebelasting. Van 2016 tot en met 2022 wordt de vrijstelling afgebouwd. In 2017–2018 moet 20% van de belasting betaald worden, in 2019 40%, in 2020 65%, in 2021 90% en in 2022 volledig.
Kunt u deze vragen een voor een, precies en voor 10 maart 2018 beantwoorden?
Het kabinet beantwoordt Kamervragen zo veel mogelijk conform de officiële termijnen. Vanwege onderlinge consistentie zijn de antwoorden op enkele vragen samengenomen.
Het bericht ‘Reactie PBL op gebruik NEV-cijfers en modellen’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) waarin het het volgende stelt: «Op een beperkt aantal terreinen beschikt het PBL niet over een eigen model, maar zijn we afhankelijk van externe partijen. Dat geldt onder meer voor het Carbontax-model, dat eigendom is van een private partij, Revnext. Dit is het enige model voor het gebruik van elektrische voertuigen in Nederland. Indien het PBL een berekening wil laten maken met dit model, voert Revnext deze uit, bijvoorbeeld voor de doorrekening van de fiscale stimulering van elektrische voertuigen zoals voorgesteld in het ontwerpKlimaatakkoord. Uiteraard beoordelen PBL-experts deze uitkomsten vervolgens op plausibiliteit. Vanwege de toepassing voor onze analyses op ontwerpKlimaatakkoord, is het PBL in de tweede helft van 2018 met Revnext in gesprek gegaan om het model specifiek voor deze toepassing te verbeteren. Omdat het model geen eigendom is, kunnen we dit ook niet ter beschikking stellen aan derden. Tweede Kamerlid Pieter Omtzigt heeft terecht geconstateerd dat het gebruikte Carbontax-model geen transparantie biedt. Dit zou verbeterd kunnen worden als er meer documentatie van het bestaande Carbontax-model beschikbaar komt of als het PBL zelf een eigen model voor het gebruik van elektrische vervoertuigen zou ontwikkelen»?1
Ja. Ter verduidelijking van het persbericht kan aangegeven worden dat het PBL hier transparantie richting de buitenwereld bedoelt en niet een gebrek aan transparantie richting het PBL. Aan alle informatieverzoeken en gevraagde gevoeligheidsanalyses door het PBL is gehoor gegeven door Revnext.
Bij het bekendmaken van de resultaten van de doorrekening van het ontwerp Klimaatakkoord door PBL is een bijlage meegezonden waarin Revnext meer inzicht geeft in de werking van het CARbontax-model.
Beschikt het Ministerie van Financiën (en/of de Belastingdienst) over het Carbontax-model (inclusief inzicht in alle vergelijkingen en parameters) om er zelf berekeningen mee uit te voeren?
Nee. De ministeries van Financiën en Infrastructuur en Waterstaat hebben globale kennis van de werking en de parameters van het model. Het Ministerie van Financiën voert plausibiliteitschecks uit op de uitkomsten.
Het PBL heeft, vanwege de toepassing voor zijn analyses op ontwerpKlimaatakkoord, in de zomer van 2018 kritisch gekeken naar de uitgangspunten en de uitkomsten van het model en deze uitvoerig met Revnext besproken en getoetst. Zo heeft het PBL Revnext opdracht gegeven om allerlei input- en outputvariabelen uit het model in detail uit te splitsen en verschillende gevoeligheidsanalyses uit te voeren om de werking, robuustheid en geschiktheid van het model te toetsen.
Beschikt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat over het Carbontax-model (inclusief inzicht in alle vergelijkingen en parameters) om er zelf berekeningen mee uit te voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Beschikt het PBL over het Carbontax-model (inclusief inzicht in alle vergelijkingen en parameters) om er zelf berekeningen mee uit te voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat een internationale wetenschappelijke vitistatiecommissie bij het PBL in 2013 onder andere schreef: «Beyond this, we encourage PBL to improve transparency of and access to all data and models» en dat het PBL in haar antwoord schreef: «a strategy will be developed in 2013 for increasing transparency and opening up of models and data»?
Ja. De samenvattende conclusie die de internationale visitatiecommissie in 2013 publiceerde, was positief over het PBL. Dat het PBL in deze tijd van overheidsbezuinigingen effectieve strategische keuzes heeft gemaakt, die onder meer zijn gebaseerd op een goede analyse van PBL’s rol als beleidsadviseur en van de veranderende maatschappelijke context waarin het planbureau toentertijd opereerde. De commissie deed daarnaast aanbevelingen om de kwaliteit en relevantie van het PBL-werk verder te verbeteren. Het PBL heeft deze aanbevelingen ter harte genomen en heeft acties rondom kwaliteitsborging en uniformiseren opgenomen in de opvolgende werkprogramma’s.
Bent u ervan op de hoogte dat de visitatiecommissie in 2018 schreef: «Een ultieme stap richting transparantie is het openbaar maken van gebruikte modellen en databronnen, en het geven van inzicht in de sensitiviteit van onderzoeksbevindingen voor gehanteerde aannames»?
Ja. In april 2018 verscheen het rapport van de visitatiecommissie PBL, die onder het voorzitterschap stond van oud-WRR-voorzitter Knotterus. Deze commissie heeft een zeer positief oordeel gegeven over het PBL: voor de maatschappelijke relevantie en de toekomstgerichtheid een 2 («zeer goed» en «internationaal gerespecteerd») en voor de wetenschappelijke kwaliteit zelfs een 1 («excellent» en «van wereldklasse». De visitatiecommissie heeft ook aanbevelingen gedaan, onder meer om de beleidsmatige impact van PBL–werk meer systematisch in beeld te brengen; meer openheid te geven over de gebruikte modellen en aannames; en meer tijd te nemen voor de landingsfase van onderzoek. In 2019 gaat, zoals geformuleerd in het werkprogramma, het PBL verder aan de slag met deze aanbevelingen.
Herinnert u zich dat leden van de Kamer twee keer eerder gevraagd hebben om een bewijs van externe validatie van het Carbontax-model 3.0 en dat deze niet gegeven is?
Het CARbontax-model is voor elke grote beleidsstudie uitgebreid herijkt zodat wordt aangesloten bij de meest actuele ontwikkelingen. Daarvoor is in het verleden input gebruikt van onder meer TNO en Policy Research Corporation. Het PBL heeft, vanwege de toepassing voor zijn analyses op ontwerpKlimaatakkoord, in de zomer van 2018 kritisch gekeken naar de uitgangspunten en de uitkomsten van het model en deze uitvoerig met Revnext besproken en getoetst. Deze toets is mede uitgevoerd op basis van inzichten uit bestaande (wetenschappelijke) literatuur en op basis van een, in opdracht van het PBL uitgevoerde, TNO-studie over de verwachte ontwikkeling van elektrisch rijden tot 2030. Daarmee is het model naar het oordeel van PBL geschikt voor de doorrekening van het ontwerpKlimaatakkoord. Deze TNO studie is op 13 maart eveneens als bijlage bij de doorrekening ontwerpKlimaatakkoord toegevoegd.2
Ik bied uw Kamer hierbij opnieuw aan om meer inzicht te verschaffen in het model door bijvoorbeeld een overleg tussen de Kamer en de modelmakers te faciliteren. Dit zou eventueel kunnen in de vorm van een technische briefing.
Beschikt de rijksoverheid (inclusief het PBL) over een externe validatie van het Carbontax-model 3.0 of heeft zij er ooit opdracht gegeven om er een uit te voeren? Zo ja, kunt u die externe validatie – al dan niet vertrouwelijk – aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 7.
Op basis waarvan zijn ministeries en het PBL tot het oordeel gekomen dat het Carbontax-model bruikbaar is voor beleidsanalyse en voorspellingen?
Er is op dit moment geen ander model, dat zo compleet is, maar ook onderscheid maakt in zakelijk en privé per autosegment, import- en export meeneemt, effecten van verschillende beleidsmaatregelen kan inschatten en op basis daarvan de effecten op verreden kilometers, op het aandeel nieuwverkopen van EV’s en op de samenstelling van het wagenpark. Het CARbontax-model is daarmee op dit moment het enige formele model dat geschikt is voor het doorrekenen van de beleidsmaatregelen uit het ontwerpKlimaatakkoord.
Is het Carbontax-model, waarvan versie 2.0 er meer dan 100% naast zat bij de voorspelling van het aantal verkochte elektrische auto’s in 2018 en bijna 200% in de totale kosten daarvan, in de derde geheime versie, geschikt voor beleidsanalyse? Zo ja, op basis waarvan concludeert u dat?
Zoals in de antwoorden op vragen 8 en 9 is toegelicht is het CARbontax-model geschikt voor het maken van beleidsanalyses.
Aan de hand van het CARbontax-model worden inschattingen gemaakt voor allerlei ontwikkelingen in het totale wagenpark en de nieuwverkopen. Een van die inschattingen is de ontwikkeling van de opkomende markt van emissievrije auto’s. Uit het CARbontax-model volgde medio 2015 de inschatting dat ongeveer 0,4% van het totale wagenpark in 2018 emissievrij zou zijn. Eind 2018 zijn – vooruitlopend op de invoering van de begrenzing van de milieukorting in de bijtelling tot een catalogusprijs van € 50.000 – relatief veel dure EV’s verkocht. Uiteindelijk is zo’n 0,5% van het totale wagenpark in 2018 emissievrij. De onzekerheden en uitgangspunten van de verwachtingen en aannames zijn nadrukkelijk beschreven de doorrekening van Autobrief II. Hierin zijn scenario’s uitgewerkt voor een sterkere of minder sterke daling van de batterijkosten van elektrische auto’s, fabrikantenkeuzes voor actieradius versus kostenverlaging en voor de economische context die invloed heeft op de aantallen nieuwverkopen. In deze doorrekening is bijvoorbeeld aangegeven dat bij gunstige batterijprijsontwikkelingen en hogere economische groei het aantal elektrische auto’s bijna 10.000 hoger uit zou vallen. Oftewel, wanneer wordt gecorrigeerd voor deze onverwachtse ontwikkelingen (zoals batterijkosten en economische groei) zat het CARbontax-model, ook voor wat betreft de absolute aantallen EV-nieuwverkopen in 2018, dichtbij de realisatie.
Bent u bereid om met RevNext in gesprek te gaan en ervoor te zorgen dat het Carbontax-model openbaar wordt en de Kamer daarover op zeer korte termijn terug te rapporteren?
Het CARbontax-model is geen eigendom van het Rijk maar is intellectueel eigendom van Revnext, daarom is het niet aan het Rijk om het openbaar te maken. Ik bied uw Kamer hierbij opnieuw aan om meer inzicht te verschaffen in het model door bijvoorbeeld een overleg tussen de Kamer en de modelmakers te faciliteren. Dit zou eventueel kunnen in de vorm van een technische briefing. Bij het bekendmaken van de resultaten van de doorrekening van het ontwerp Klimaatakkoord door PBL is een bijlage meegezonden waarin Revnext meer inzicht geeft in de werking van het CARbontax-model.
Hoeveel geld heeft de overheid de afgelopen twee jaar uitgegeven aan doorrekeningen met het Carbontax-model van RevNext? Kunt u dat bedrag specificeren naar afgegeven opdrachten?
Met het CARbontax-model zijn in de afgelopen jaren meerdere doorrekeningen gemaakt.
In 2011 heeft het Ministerie van Financiën een onderzoek naar de fiscale stimulering van (zeer) zuinige auto’s (ten behoeve van Autobrief I) uitbesteed via een openbare aanbesteding. Door twee onderzoeksbureaus is een offerte ingediend. De opdracht is uiteindelijk gegund aan Ecorys voor een totaalbedrag van € 81.148,48 (incl. btw). Voor dit onderzoek is een eerste versie van het CARbontax-model gebouwd. In 2014 heeft het Ministerie van Financiën het onderzoek naar een robuust belastingsysteem met een evenwichtige stimulering van (zeer) zuinige auto’s (ten behoeve van Autobrief II en de Evaluatie Autogerelateerde Belastingen 2008–2013) uitbesteed via een openbare aanbesteding. Door twee onderzoeksbureaus is een offerte ingediend. De opdracht is gegund aan een samenwerkingsverband tussen Policy Research Corporation en TNO voor een totaalbedrag van € 138.368,– (incl. btw). Na dit onderzoek heeft het Ministerie van Financiën PRC opdracht gegeven enkele vervolgopdrachten (in de periode juli 2014–oktober 2015) uit te voeren voor een totaalbedrag van € 134.128,50 (incl. btw). Deze vervolgopdrachten zagen op extra beleidsvarianten.
Dergelijke kosten passen bij omvangrijk onderzoek als deze. De kosten van een onderzoek hangen af van hoe groot een onderzoek is en hoeveel werk er in het onderzoek zit. Doorgaans wordt door meerdere mensen aan een onderzoek gewerkt met verschillende uurtarieven. Deze uurtarieven zitten in de range 100 tot 200 euro.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft in 2018 en 2019 het onderzoeksbureau Revnext opdracht gegeven voor het doorrekenen van diverse beleidsscenario’s en varianten voor fiscale stimulering van emissievrije auto’s naar aanleiding van de passages hierover uit het regeerakkoord en ten behoeve van de beleidsvorming aan de mobiliteitstafel. Deze opdracht is direct aan onderzoeksbureau Revnext gegund omdat het CARbontax-model op dit moment het enige model is dat geschikt is voor het maken van dergelijke ingewikkelde beleidsstudies. De opdrachtsom bedraagt € 29.222,– (dat betrof een voorverkenning) plus € 487.500,– (incl. btw) voor de periode tot medio 2020.
Voor de analyse van het ontwerpKlimaatakkoord (vanaf begin 2018) heeft het PBL Revnext twee opdrachten gegeven voor gevoeligheidsanalyses rond elektrisch rijden. Het gaat in totaal om € 40.414,00 incl. btw.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Het kabinet beantwoordt Kamervragen zo veel mogelijk conform de officiële termijnen. Vanwege onderlinge consistentie zijn de antwoorden op enkele vragen samen genomen.
Een dreigende uithuiszetting van een gezin met kinderen vanwege de vondst van 96 gram hennep |
|
René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat een gezin met kinderen en pleegkinderen uit hun woning dreigt te worden gezet en dakloos wordt, omdat er in het huis 96 gram hennep is gevonden?1
Ja.
Klopt dit bericht en zo ja, deelt u de mening dat deze maatregel van uithuiszetting buitenproportioneel is en dat kinderen hiervan niet de dupe mogen worden?
In de Brede Schuldenaanpak2 zet ik in op het zo veel mogelijk voorkomen van huisuitzettingen door huurachterstanden.
Uit het artikel maak ik op dat het hier gaat om een ontbinding van een huurovereenkomst vanwege een in de woning aangetroffen hoeveelheid drugs. Bij overtreding van de Opiumwet kan de woningcorporatie de huurovereenkomst ontbinden en kan de burgemeester op basis van lokale beleidsregels en na een zorgvuldige belangenafweging besluiten de woning te sluiten. In sommige gevallen blijkt bij fraude en overlast huisuitzetting onontkoombaar.
Ook dan moet zo veel mogelijk voorkomen worden dat mensen op straat komen te staan, zeker als daar kinderen bij betrokken zijn. Mijn departement heeft informatie ingewonnen bij de gemeente Almelo. De moeder en kinderen hebben elders woonruimte aangeboden gekregen.
Het komt helaas vaker voor dat mensen met een samenloop van problemen te maken hebben, waarbij zowel gemeente, hulpverleners, verhuurder, politie en justitie betrokken zijn. Het artikel laat goed het belang van samenwerking tussen al deze partijen zien.
Deelt u tevens de mening dat uithuiszettingen schadelijk, duur en nutteloos zijn, zeker als er kinderen bij betrokken zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw toezegging om met de VNG en woningcoöperaties in gesprek te gaan om dit soort schadelijke uithuiszettingen zoveel mogelijk te voorkomen?
Ik ga ervanuit dat u doelt op de drie moties4 die in 2018 zijn aangenomen over het voorkomen van huisuitzetting. De focus van de rijksoverheid is woningcorporaties te faciliteren bij het voorkomen van huisuitzetting door schulden. Uw Kamer is eind 2018 door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geïnformeerd over maatregelen om huisuitzetting te voorkomen.5
Herinnert u zich tevens de onlangs aangenomen motie Peters2 tegen uithuiszettingen, waarin gevraagd is om een actieplan voor nul uithuiszettingen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om dit soort voorbeelden mee te nemen in dit actieplan?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u tevens bereid om met de betreffende gemeente contact op te nemen en de gemeente te informeren over de door de Kamer aangenomen motie en de uitvoering daarvan, zodat wellicht alsnog de dreigende uithuiszetting kan worden voorkomen?
In de uitgave «Gemeentenieuws 2019–2»6 informeer ik gemeenten over mijn beleidsvoorstellen met betrekking tot vroegsignalering bij schulden, teneinde gemeenten in staat te stellen mensen met huurachterstanden beter en sneller te vinden en te helpen.
Met betrekking tot individuele casuïstiek beschikt de rijksoverheid over het algemeen niet over alle benodigde informatie. Voorkomen moet worden dat op basis van onvolledige gegevens wordt gereageerd. Het is mijn ervaring dat gemeenten en woningcorporaties hun werk goed doen en er alles aan doen om te voorkomen dat mensen op straat komen te staan. In dit specifieke geval heeft dit ook zonder tussenkomst van de rijksoverheid geleid tot andere woonruimte voor de kinderen en hun moeder (zie ook mijn antwoord op vraag 2 en 3).
Het bericht ‘Ritalin is populair op het schoolplein. Kan dat kwaad?’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel in Trouw «Ritalin is populair op het schoolplein. Kan dat kwaad?»1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Bent u op de hoogte van de mate waarin oneigenlijk gebruik van ritalin of andere pepmiddelen (bijvoorbeeld cafeïnepillen ofbraincaps) onder leerlingen en studenten plaatsvindt?
Allereerst vind ik het op zijn plaats een onderscheid te maken tussen het geneesmiddel Ritalin en de zogenaamde vrij verkrijgbare middelen met een opwekkende werking zoals cafeïnepillen of braincaps. Methylfenidaat is onder verschillende merknamen in de handel, waaronder Ritalin. Methylfenidaat staat op lijst I behorende bij de Opiumwet. Dit zijn zware geneesmiddelen, waarvoor een apart voorschrijfregiem geldt. Ritalin is een geneesmiddel dat enkel op recept verkrijgbaar is en voor medische doeleinden wordt voorgeschreven door een arts en verstrekt wordt door een apotheker. Ritalin wordt bijvoorbeeld voorgeschreven aan kinderen met de psychische stoornis ADHD. De werkzame stoffen, effecten en bijwerkingen zijn echter anders dan die van de genoemde vrij verkrijgbare middelen met een opwekkende werking en zijn om die reden ook niet gelijk aan elkaar.
De exacte schaal en omvang van de handel in dan wel het oneigenlijk gebruik van Ritalin door leerlingen en studenten is onvoldoende bekend. Wel blijkt uit onderzoek naar alcohol en drugsgebruik onder scholieren van het Trimbos-instituut (ESPAD-European School Project on Alcohol and other Drugs) dat in 2015 2,8% van de scholieren van het voortgezet onderwijs ooit Ritalin (of andere ADHD-medicatie) heeft gebruikt zonder voorschrift van een arts. Dit percentage nam toe met de leeftijd van 1,3% onder 14-jarigen tot 3,8% onder 16-jarigen.
Over het oneigenlijk gebruik van vrij verkrijgbare middelen met een opwekkende werking (cafeïnepillen) verwijs ik u naar de antwoorden op de Kamervragen over het overmatig gebruik van cafeïnepillen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1957).
Kwalificeert u het gebruik als problematisch? Zo nee, waarop baseert u dat? Zo ja, welke acties worden er ondernomen om het oneigenlijk gebruik van pepmiddelen als Ritalin tegen te gaan?
Het is bekend dat Ritalin ook voor niet-medische doeleinden en dus zonder voorschrift van een arts wordt gebruikt. Alle geneesmiddelen die zonder medische indicatie en zonder tussenkomt van een arts en apotheker worden verkregen en gebruikt, brengen gezondheidsrisico’s met zich mee voor de gebruiker en vind ik om die reden onverantwoord en ongewenst.
Aangezien het geneesmiddel alleen onder strikte voorwaarden via een arts mag worden voorgeschreven, vindt het oneigenlijk gebruik van Ritalin buiten het medische circuit plaats en dus op illegale wijze. Op internet zijn er mogelijkheden om Ritalin zonder recept te verkrijgen via online-aanbieders of via particulieren die deze middelen niet meer nodig hebben en doorverkopen op vraag- en aanbodsites. Daarnaast kunnen er vervalste recepten in omloop zijn. Het op illegale wijze verkrijgen van receptgeneesmiddelen keur ik af. Het te koop aanbieden en/of doorverkopen van receptplichtige geneesmiddelen is in Nederland verboden. Daarbij is niet alleen sprake van een overtreding van de Geneesmiddelenwet, maar ook van de Opiumwet. Ook mogen Nederlandse voorschrijvers geen recepten uitschrijven aan personen die de voorschrijver niet persoonlijk kent.
Er wordt al veel gedaan om het op illegale wijze verkrijgen van geneesmiddelen tegen te gaan. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en andere handhavende diensten acteren – waar mogelijk gezamenlijk – op meldingen en signaleringen die duiden op illegale handel in geneesmiddelen, waaronder ook Opiumwetmiddelen. De aanpak van online-aanbieders blijkt in de praktijk niet eenvoudig. Er is daarom vanuit VWS veel aandacht voor het informeren van consumenten over de risico’s van het op illegale wijze verkrijgen van geneesmiddelen.
In het verleden zijn er twee publiekscampagnes gelanceerd. Ook is er op Europees niveau een keurmerk dat consumenten helpt legale apotheken te herkennen en veilige keuzes te maken. Om artsen en apothekers te ondersteunen heeft het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik op mijn verzoek een module ontwikkeld om gezondheidsklachten te herkennen die mogelijk worden veroorzaakt door het gebruik van geneesmiddelen die buiten het legale circuit zijn verkregen.
Tot slot verwijs ik u ook naar mijn reactie op het onderzoek van de Consumentenbond naar het bestellen van geneesmiddelen via internet van 27 maart 2019 (Kamerstuk 29 477, nr. 565). In deze reactie ga ik uitgebreid in op de genomen maatregelen om het illegaal verkrijgen van (vervalste) geneesmiddelen zo veel mogelijk in te perken.
Klopt het dat het gebruik van Ritalin zonder medische indicatie niet alleen schadelijk voor de gezondheid is, maar dat dit ook nog eens een negatieve invloed op de schoolprestaties heeft?
Ritalin kent, zoals bij elk geneesmiddel het geval is, bijwerkingen die niet onderschat mogen worden. Gebruik is daarom alleen verantwoord onder toezicht en begeleiding van een arts. Gebruik van Ritalin zonder medische indicatie kan gezondheidsrisico’s met zich meebrengen.
Onderzoek naar oneigenlijk gebruik van Ritalin is zoals gezegd beperkt voorhanden en laat geen eenduidige resultaten zien met betrekking tot effecten en mogelijke bijwerkingen. Het middel lijkt populair te zijn onder leerlingen en studenten vanwege de stimulerende werking die zou leiden tot een verhoogde concentratie of betere studieprestaties, maar exacte (stijgingen of dalingen in) schattingen over aantallen studenten die dit middel zonder voorschrift gebruiken, ontbreken tot op heden.
De Vrije Universiteit van Amsterdam heeft in 2018 een grote studie gedaan naar de samenhang van ADHD-medicatie op de schoolprestaties van leerlingen. Een opmerkelijke uitkomst van de studie is dat het gebruik van de ADHD-medicatie nauwelijks positieve invloed heeft op de schoolprestaties. Meer onderzoek naar het gebruik van Ritalin op schoolprestaties is mij niet bekend. De vraag of het gebruik een negatieve invloed heeft op de schoolprestaties, kan ik om die reden niet beantwoorden.
Wel wordt er binnen de verschillende ZonMw-programma’s onderzoek gedaan naar ADHD. Er is een speciaal aandachtsgebied «Jeugd en ADHD» waarin ook de (lange termijn) effecten van de behandeling van kinderen met het middel methylfenidaat wordt onderzocht. Ik zal in de komende periode onderzoeken of en zo ja, aan welke wetenschappelijke kennis er nog meer behoefte is.
Wat betreft de voorlichting aan de patiënt over de risico’s van het gebruik van het geneesmiddel ligt er een belangrijke taak bij de zorgverleners. Zowel de apotheker als de arts hebben hierin een verantwoordelijkheid. Zoals al deels aangegeven in antwoord op vraag 7, heeft VWS in de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in het beschikbaar stellen van onafhankelijke informatie over het gebruik van geneesmiddelen aan zorgverleners en patiënten.
Bent u bekend met onderzoek naar de (langdurige) effecten van het gebruik van pepmiddelen zoals Ritalin op de schoolprestaties? Deelt u de mening dat hier meer onderzoek naar gedaan moet worden om daarmee leerlingen en studenten beter te kunnen voorlichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Ervan uitgaande dat het CDA signalen ontvangt over een toegenomen studiedruk onder jongeren, ziet u een verband tussen toegenomen studiedruk en het oneigenlijk medicijngebruik of gebruik van pepmiddelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre heeft u zicht op hoe studenten zonder medische indicatie aan Ritalin komen? Ritalin is immers alleen verkrijgbaar op doktersrecept. Is bekend hoe misbruik kan worden gemaakt van recepten, zodat de medicijnen worden doorverkocht? Is doorverkoop van Ritalin strafbaar?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er gekeken moet worden naar om doorverkoop van medicijnen zoals Ritalin aan banden te leggen?
Zie antwoord vraag 3.
De harde kritiek vanuit de rechtspraak op het beleid waardoor het vertrouwen in en het gezag van de rechtspraak ondermijnd wordt |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de harde kritiek vanuit de rechtspraak op het kabinetsbeleid van de afgelopen jaren en uw beleid in het bijzonder, zoals in het bericht van 22 februari verwoord door de president van de Haagse rechtbank?1
Ik heb, om te beginnen, oog en oor voor de zorgen die er bestaan binnen de rechtspraak. De rechtspraak kampt met financiële tekorten en de digitalisering is achter gebleven. Rechters ervaren een hoge werkdruk, de doorlooptijden blijven hoog en de rechtspraak kan winnen aan maatschappelijke relevantie. De uitdagingen zijn groot. Over al deze onderwerpen ben ik overigens constructief in overleg met de Raad voor de rechtspraak. Daarbovenop ga ik, mede naar aanleiding van een discussie daarover met uw Kamer, met onder meer Tegenlichtrechters en de NVvR in gesprek over de ervaren kloof tussen de werkvloer en de bestuurders in de rechtspraak en de daaraan ten grondslag liggende oorzaken.
Dat laat onverlet dat ik mij niet herken ik het beeld dat opeenvolgende kabinetten al jaren lang bezig lijken de positie van de rechter zoveel mogelijk terug te dringen. Ik herken dat beeld niet voor de voorgaande kabinetten, maar zeker ook niet voor het beleid van het huidige kabinet. Ik maak me sterk en blijf dat doen voor het behoud van de prominente en onafhankelijke positie die de rechtspraak in onze rechtsstaat inneemt. Onze rechtsstaat is immers gebaseerd op wetten en regels en de mogelijkheid om uiteindelijk een onafhankelijke rechter een oordeel te vragen over de toepassing daarvan. Om die positie te behouden ondersteun ik de beweging die binnen de rechtspraak zelf is opgekomen om de maatschappelijke effectiviteit van de rechtspraak nog groter te maken. Ook maak ik mij sterk voor een gezonde financiële positie van de rechtspraak. In dat kader pas ik bijvoorbeeld het bekostigingssysteem aan en betrek ik de uitkomsten van het doorlichtingsonderzoek bij het komen tot prijzen voor de rechtspraak voor de periode 2020–2022. Om de toegang tot de rechter verder te waarborgen worden de griffierechttarieven voor vorderingen tot vijfduizend euro verlaagd. In het strafrecht komt er een rechterlijke toets bij hoge transacties.
Dat de gang naar de rechter zo veel mogelijk vermeden moet worden, en dat budgettaire overwegingen de aanleiding zijn om alternatieve geschilbeslechting te bevorderen, herken ik niet. Zoals ik heb aangegeven in mijn brieven over rechtsbijstand en maatschappelijk effectieve rechtspraak gaat het mij erom dat problemen van mensen snel, effectief en laagdrempelig worden opgelost.2 Dat kan via de rechter, maar een rechterlijk vonnis levert, zoals de rechtspraak zelf ook ziet, niet altijd een duurzame oplossing voor de (onderliggende) problemen van mensen op.3 In het nieuwe stelsel voor rechtsbijstand komt er laagdrempelige informatie en advies voor iedereen over verschillende vormen van geschiloplossing en de bijbehorende voor- en nadelen, met een gedegen beoordeling van wat nou écht kan bijdragen aan een oplossing van hun problemen. Dit zou ook heel goed een laagdrempelige vorm van rechtspraak kunnen zijn, zoals de buurtrechter, schuldenrechter of echtscheidingsrechter. De ambitie om de rechtspraak maatschappelijk effectiever te maken sluit goed aan bij waar het me bij de herziening van rechtsbijstand om te doen is: problemen van mensen snel, effectief en laagdrempelig oplossen.
Schrikt u er van dat de president van de Haagse rechtbank het nodig vindt om «het verhaal van de rechtspraak» nu op deze wijze te vertellen, daarbij verwijzend naar de trieste ontwikkelingen met de rechtsstaat in Polen, waar de rechtspraak te laat was met het benadrukken van het belang van onafhankelijke rechtspraak en vrije pers?
De opmerkingen van de president van rechtbank Den Haag hebben mij verbaasd. Ik deel de kritiek niet en neem dan ook afstand van de voorbeelden die worden genoemd als onderbouwing van de «sluipende ondermijning» van de rechtspraak. Zo is er geen grond voor de vaststelling dat de invoering van strafbeschikkingen door het Openbaar Ministerie hebben geleid tot «duizenden onterecht veroordeelden».4 Het voorbeeld inzake e-court heeft mijn wenkbrauwen doen fronsen, omdat de wetgever de rechtsstatelijke waarborging van deze vorm van geschiloplossing bij de rechtspraak zelf heeft neergelegd, in de vorm van een rechterlijke toets voor verschaffing van een titel tot tenuitvoerlegging. Eerder heb ik mijn zorgen over e-court met uw Kamer gedeeld en geconstateerd dat er binnen de rechtspraak verschillende inzichten bestaan over de diepgang van de toetsing die nodig is voor titelverschaffing.5 Het is niet aan mij (de rechtspraak is immers onafhankelijk) in deze beoordeling te treden. Ook is geen sprake van een «ernstige beperking tot de toegang tot het recht» door de invoering van te hoge griffierechten.6 Met betrekking tot een door velen als problematisch ervaren griffierecht voor vorderingen tussen € 500 en € 5.000 heb ik bovendien voorstellen gedaan voor een verlaging.7
De ontwikkelingen in Polen zijn gelukkig op geen enkele manier vergelijkbaar met de situatie in Nederland. De onafhankelijkheid van de rechtspraak is in Nederland, anders dan in Polen, goed gewaarborgd. Uit het EU Justice Scoreboard 2018 blijkt dat Nederland voor de gepercipieerde onafhankelijkheid hoog scoort, waarbij de ontwikkeling, in tegenstelling tot in Polen, een oplopende trend vertoont.8 Niet voor niets is het vertrouwen van mensen in de rechtspraak in Nederland hoog. En niet voor niets behoort Nederland op de wereldindex voor de rechtsstatelijkheid, the World Rule of Law Index, al jarenlang tot de top.
Trekt u zich deze kritiek aan? Zo nee, hoe is dat mogelijk?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze gaat u iets doen met deze stevige en inhoudelijke kritiek? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Het onderzoek ‘Overstappen op de arbeidsmarkt’ Een onderzoek naar van Werk Naar Werk-beleid en - trajecten |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Overstappen op de arbeidsmarkt Een onderzoek naar Van Werk Naar Werk beleid en -trajecten»?1
Ja.
Deelt u de conclusies in het rapport dat in Van Werk Naar Werkbeleid en -trajecten boventalligen jonger dan 55 jaar beter af zijn dan oudere boventalligen en dat hoger opgeleiden de transitie naar nieuw werk beter maken dan lager opgeleiden?
Het rapport heeft betrekking op ondersteuning aan boventalligen die is geboden door werkgevers ter bevordering van de overgang van werk naar werk. De conclusie uit de resultaten van dit onderzoek is dat personen jonger dan 55 jaar en hoger opgeleiden betere kansen hebben. Het rapport vindt geen verschil tussen degenen die werk hebben gevonden en degenen die hier niet in zijn geslaagd wat betreft het gemiddeld aantal VWNW-activiteiten waaraan men heeft deelgenomen. Deelname aan sommige specifieke VWNW-activiteiten lijkt wel verschil te maken in werkloosheidsduur. Het aantal VWNW-activiteiten waaraan wordt deelgenomen lijkt een averechts effect te hebben: hoe meer VWNW-activiteiten, hoe langer de werkloosheidsduur. Deelname aan VWNW-activiteiten algemeen hangt volgens het rapport niet samen met het wel of niet vinden van werk. Op grond van deze conclusies kan ik niet in zijn algemeenheid vaststellen dat in Van Werk Naar Werkbeleid en -trajecten boventalligen jonger dan 55 jaar beter af zijn dan oudere boventalligen en dat hoger opgeleiden de transitie naar nieuw werk beter maken dan lager opgeleiden.
Deelt u de conclusies in het rapport dat met name het volgen van training en scholing impact heeft op het vinden van nieuw werk, dat het volgen van training of opleiding een groter verschil maakt voor ouderen dan voor jongeren en dat het effect van het volgen van opleiding en trainingen het sterkst is voor lager- en middelbaar opgeleiden?
Het rapport vermeldt dat lager opgeleiden en oudere boventalligen minder gebruik maken van de mogelijkheid om training of scholing te volgen en van diverse andere voorzieningen. De lagere deelname aan scholing van 55 plussers en laagopgeleiden is bekend uit ander onderzoek, bijvoorbeeld onderzoek van ROA (2018) Leren onder werkenden met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. Volgens het onderzoek Overstappen op de arbeidsmarkt zijn er geen grote verschillen tussen het wel of niet volgen van een training of opleiding en de werkuitkomsten. Degenen die in de context van een VWNW-traject een training of opleiding hebben gevolgd, hebben slechts iets vaker een kwalitatief goede baan dan degenen die dat niet hebben gedaan. Ook wat betreft het type contract is er weinig verschil. Er is wel een effect zichtbaar op de duur van de werkloosheid, en dat effect is volgens de onderzoekers sterker voor ouderen en het sterkst voor laagopgeleiden. Het onderzoek gaat echter niet dieper in op mogelijke verklaringen voor deze bevindingen. Denkbaar is bijvoorbeeld dat een soort zelfselectie is opgetreden, waarbij degenen die wel kiezen voor deelname aan training/opleiding op voorhand al een betere arbeidsmarktpositie hebben door opleiding en/of ervaring, waardoor ze eerder ander werk hebben gevonden. Verder geldt dat de resultaten van het onderzoek alleen degenen betreffen die aan een VWNW-traject hebben deelgenomen. Er is geen vergelijking gemaakt met boventalligen die geen ondersteuning hebben gekregen.
Deelt u de mening dat het dan ook logisch, nodig en effectief is om het beleid voor leven lang ontwikkelen zeker ook sterk te richten op ouderen en lager- en middelbaar opgeleiden? Kunt u aangeven hoe het beleid specifiek gericht is of gaat worden op deze groepen?
Het is niet goed om te wachten met scholing tot kwalificaties zijn verouderd en ontslag dreigt. Wanneer werkgevers en werkenden langdurig niet in hun ontwikkeling investeren, dan is het risico groot dat kwalificaties verouderen en een deel van hen op termijn langs de kant komt te staan door een gebrek aan actuele kennis en vaardigheden.
Bovendien verandert de arbeidsmarkt snel onder invloed van technologische ontwikkelingen en digitalisering. Tegelijkertijd zullen we langer blijven werken en daarmee is het belangrijker dan ooit tevoren om je te blijven ontwikkelen, via scholing en cursussen maar vooral ook op het werk zelf. Deelname aan formeel en informeel leren ligt in Nederland vergeleken met andere OESO landen hoog. Werkgevers en werknemers zijn primair verantwoordelijk en investeren reeds fors in scholing van werkenden, op bedrijfsniveau en via de O&O fondsen. Van Werk Naar Werk trajecten maken daarvan deel uit. Voor zelfstandigen is het vinden van werk vast onderdeel van hun bestaan als zelfstandige. Een zelfstandige moet zelf zijn werk verwerven.
Gelet op de snelle veranderingen op de arbeidsmarkt is het zaak onze leercultuur verder te versterken en iedereen daarin mee te nemen, ongeacht leeftijd, opleiding, aard van het arbeidscontract of omvang van het bedrijf waar iemand werkt. De overheid zorgt daarbij voor de noodzakelijke randvoorwaarden. In de brief van 27 september 2018 is aangegeven langs welke lijnen het kabinet daaraan invulling geeft, naast reeds lopend beleid dat in de bijlage bij die brief is samengevat. Om eigen regie op je loopbaan te versterken, werkt het kabinet aan het omzetten van de huidige fiscale aftrekpost voor scholingskosten in een individueel leerbudget, waarvoor iedereen in aanmerking komt. Met sociale partners worden daarnaast afspraken gemaakt over het stimuleren van private individuele leerrekeningen voor werknemers om hun duurzame inzetbaarheid te verbeteren en hen meer eigen regie te geven.
Specifiek voor wat betreft leven lang ontwikkelen voor ouderen, wil ik verder wijzen op de tijdelijke subsidieregeling Ontwikkeladvies. Met deze regeling kunnen werkenden van 45 jaar of ouder zich (tot eind 2019) aanmelden voor een persoonlijk loopbaanadvies, waarmee ze een beeld krijgen van hun situatie op de arbeidsmarkt. Vervolgens kunnen ze met een loopbaanadviseur bepalen welke stappen ze kunnen nemen om gezond en werkend de pensioenleeftijd te bereiken. Met deze regeling wil ik ruim 25.000 mensen bereiken.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat Nederland, in tegenstelling tot andere landen, geen omvattend systeem heeft voor het tijdig ondersteunen van mobiliteit van met werkloosheid bedreigde personen, waarvan alle werknemers kunnen profiteren? Wat gaat u doen om bijvoorbeeld medewerkers in het midden- en kleinbedrijf (mkb), zelfstandigen en flexwerkers mee te nemen in van Werk naar Werk beleid en -trajecten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke elementen uit de systematische aanpak die landen als Zweden en Finland wel kennen voor Van Werk Naar Werk transities wilt u gaan overnemen of stimuleren in Nederland?
Voor werknemers die met werkloosheid worden bedreigd is van belang dat er maatregelen beschikbaar zijn voor ondersteuning bij het vinden van andere arbeid en de overgang van werk naar werk. Werkgevers kunnen hun werknemers ondersteuning bieden bij de overgang van werk naar werk. Vanuit O&O-fondsen kunnen middelen ter beschikking worden gesteld voor bijvoorbeeld scholing en training. Volgens het onderzoeksrapport zijn er transitiefondsen in de grootste sectoren in Zweden en Finland. O&O-fonds zouden ook een rol kunnen spelen bij transitie van werk naar werk. Sinds 2015 bestaat voor werknemers bij ontslag recht op een transitievergoeding die zij kunnen inzetten voor ondersteuning bij zoeken naar werk. Deze transitievergoeding komt met de Wet arbeidsmarkt in balans beschikbaar voor alle werknemers vanaf aanvang van het dienstverband en wordt hoger naarmate het dienstverband langer heeft geduurd. Werkzoekenden kunnen ook voordat de dienstbetrekking is geëindigd zich inschrijven als werkzoekende bij UWV. Zo zijn zij vindbaar voor werkgevers die personeel zoeken, en zij kunnen gebruik maken van werk.nl om te zoeken naar vacatures. Ook kunnen ze ondersteuning krijgen in hun zoektocht van werk naar werk door gebruik van digitale hulp op deze site bij bijvoorbeeld bij het opstellen van een sollicitatiebrief en cv en online testen doen en deelnemen aan online trainingen. Ik verwijs naar mijn antwoord van 5 juli 2018 op Kamervragen van de heer Wiersma (VVD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2687). Met behulp van subsidie op grond van de Tijdelijke regeling dienstverlening werkzoekenden en samenwerking en regie arbeidsmarkt zijn hulpmiddelen ontwikkeld zoals Tiptrack www.tiptrack.nl voor ondersteuning van werkzoekenden ter versterking van hun positie op de arbeidsmarkt in het algemeen en hulp bij de zoektocht naar ander werk.
Bent u bereid de mogelijkheden van het inzetten van stages in het Van Werk Naar Werk-beleid en -aanbod, die genoemd worden in het onderzoek, nader te (helpen) verkennen en uit te bouwen? Zo ja, hoe?
In het onderzoek waren degenen die hadden deelgenomen aan stage daarover enthousiast. Er was echter door slechts 8 werknemers aan deelgenomen. Sociale partners kunnen stages aanbieden als middel voor werknemers om kennis te maken met andere bedrijven en beter geïnformeerd keuzes te maken bij de overstap. Bedrijven kunnen hun aanbod van stageplaatsen plaatsen op de website werk.nl. Werkzoekenden kunnen een stageplek zoeken binnen de vacatures en binnen de gevonden vacatures sorteren op speciale vacatures zoals stageplaats. UWV kan werkloze werkzoekenden attenderen op stageplaatsen die door bedrijven worden aangeboden.
Hoe verklaart u de conclusie in het onderzoek dat de stap naar ander werk doorgaans een bepaalde verslechtering inhoudt wat betreft de aard van het arbeidscontract (vaker tijdelijk), het salaris en de secundaire arbeidsvoorwaarden?
Dagelijks vinden veel overstappen plaats van werk naar werk. In veel gevallen zal dat vrijwillig zijn en heeft de werknemer langere tijd kunnen zoeken naar ander werk en zal hij een vooruitgang boeken in arbeidsvoorwaarden of arbeidsomstandigheden, arbeidstijden of andere voor hem belangrijke factoren. Bij een overstap naar ander werk waar geen vrijwillige keuze aan ten grondslag ligt is de zoektijd doorgaans beperkter en de mogelijkheid om geschikt werk te vinden op ten minste hetzelfde niveau als voorheen dus ook. De betrokkene zal daarom waarschijnlijk vaker genoegen nemen met werk dat minder voordelen biedt dan hij wilde.
Deelt u de conclusie van onderzoekers dat het voor de hand liggend is de versterking van werkzekerheid voor mensen die boventallig zijn of dreigen te raken vooral te zoeken in de intensivering van scholing, training, individuele aandacht en begeleiding? Wat gaat u daar concreet aan doen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat Nederland een omvattend systeem voor het tijdig ondersteunen van mobiliteit van met werkloosheid bedreigde personen, waarvan alle werknemers kunnen profiteren, moet krijgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit omvattende systeem te helpen realiseren?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat sociale zekerheid in brede zin niet alleen moet worden geboden op het moment dat een recht op uitkering ontstaat, maar dat Van Werk Naar Werkbeleid voor iedereen, waarin training en scholing centraal staan, ook een integraal onderdeel moet worden van de sociale zekerheid?
Ik vind een goed werkende arbeidsmarkt van groot belang, waarin werknemers werkzekerheid hebben en van werk naar werk kunnen gaan en werkloosheid zoveel mogelijk wordt voorkomen. Over de sociale zekerheid en training en scholing daarin heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd in brieven over aanpak van de krapte op de arbeidsmarkt en de maatregelen op het terrein van leven lang ontwikkelen op 27 september 2018 (Kamerstukken 30 012, nr. 92) en 26 november 2018 (Kamerstuk 29 544, nr. 850).