Toezicht op Persoonsgebonden Budget (PGB)-wooninitiatieven |
|
Lucille Werner (CDA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u de uitzendingen van Undercover in Nederland op 23 en 30 april jongstleden bekeken?
Ja, ik heb beide uitzendingen bekeken.
Hoe verhoudt uw antwoord op de vorige schriftelijke vragen waarin u stelde dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) voor het eerst op de hoogte werd gesteld van misstanden bij Aurora Borealis op 3 oktober 2022 door een van de bestuurders, zich tot de uitzending van Undercover in Nederland waaruit blijkt er in 2020 en in het voorjaar van 2022 al melding was gemaakt van mishandeling (waaronder waterboarding)? Zijn er buiten deze meldingen andere meldingen of signalen binnengekomen bij een van de betrokken instanties of het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport?1
Op 3 oktober 2022 nam één van de bestuurders van Aurora Borealis contact op met de IGJ en meldde dat de heer Stegeman heimelijk opnames had gemaakt. Dit was voor de IGJ het eerst bekende signaal. Op 8 november 2022 legde Alberto Stegeman contact met de IGJ. Hij informeerde de IGJ dat hij informatie aan de politie had gegeven over misstanden bij Aurora Borealis.
In de periode na het ingrijpen bij Aurora Borealis door de IGJ heeft de IGJ vernomen dat er twee melders zijn geweest die in november 2020 respectievelijk juni 2022 meldingen gedaan zouden hebben bij de IGJ. Contacten met de IGJ worden door de IGJ geregistreerd. De genoemde meldingen zijn echter niet teruggevonden. Het zorgkantoor en het Ministerie van VWS ontvingen niet eerder meldingen of signalen over Aurora Borealis.
Wat zijn de mogelijke verklaringen dat eerder gedane meldingen niet in het systeem van de IGJ staan, zeker waar het zeer ernstige mishandelingen betreft bij kwetsbare cliënten? Hoe kan het dat op meerdere momenten (2020 en voorjaar 2022) meldingen over mishandelingen bij de IGJ niet zijn opgeslagen en opgevolgd?
De IGJ heeft grondig in de systemen gezocht naar de twee meldingen die gedaan zouden zijn op of rond 18 november 2020 en 6 juni 2022. Hierbij is gebruik gemaakt van vele zoektermen. Daarnaast zijn álle telefonische en digitale contacten met de IGJ in een periode rond genoemde data bekeken.
Onlangs is alleen een telefoonnotitie teruggevonden over iemand die op 16 november 2020 de IGJ anoniem belde en uitleg vroeg over het doen van een anonieme melding over «een zorgboerderij», zonder dat daarbij de naam Aurora Borealis of de vestigingsplaats Wedde is genoemd. De uitleg over het doen van een anonieme melding is gegeven, maar een daaropvolgende melding is niet teruggevonden. Ook is niet duidelijk of het telefoongesprek betrekking had op Aurora Borealis.
De andere melding zou gedaan zijn op 6 juni 2022 (Tweede Pinksterdag); die dag was de IGJ gesloten. De meldkamer van het Ministerie van VWS fungeerde die dag als achtervang van de IGJ voor spoedgevallen. Ook daar is geen telefoongesprek teruggevonden dat betrekking zou kunnen hebben op Aurora Borealis. Bij de IGJ is ook geen digitale melding hierover teruggevonden.
Het onderzoek naar het niet terug kunnen vinden van deze twee meldingen is afgerond. De meldingen zijn op basis van de verstrekte informatie niet gevonden. Er is geen verklaring gevonden voor het niet terug kunnen vinden van de meldingen die in november 2020 en juni 2022 gedaan zouden zijn, ervan uitgaand dat die meldingen daadwerkelijk zijn verzonden naar de IGJ. De IGJ is altijd bezig
haar systemen en werkprocessen verder te verbeteren als daar aanleiding toe
blijkt.
Zijn eerdere situaties bekend waarbij meldingen van mishandeling of (seksueel) grensoverschrijdend gedrag niet goed in de systemen terecht zijn gekomen en er later alsnog is ingegrepen door de IGJ? Zo ja, hoe vaak is dit gebeurd?
Nee, zulke situaties zijn bij de IGJ niet bekend.
Wat is de tijdsplanning van het onderzoek van de IGJ naar het niet kunnen terugvinden van meldingen in de systemen? Wanneer kunnen de uitkomsten worden verwacht? Wat gaat de IGJ doen om ervoor te zorgen dat eenzelfde situatie zich niet meer zal voordoen?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat de IGJ op basis van het telefoontje van de bestuurder op 3 oktober 2022 al actie had kunnen ondernemen? Waarom is dit niet gebeurd? Erkent u dat dit de schijn heeft van een gebrek van gevoel van urgentie?
Op 3 oktober 2022 nam één van de bestuurders van Aurora Borealis contact op met de IGJ en meldde dat de heer Stegeman heimelijk opnames had gemaakt. De door de bestuurder verstrekte informatie betrof niet de omvang en ernst van de situatie zoals die later met de bestuurlijke rapportage en de undercover filmbeelden duidelijk werd. In retrospectief had de IGJ op basis van het contact met de bestuurder het toezichtsproces kunnen opstarten. Echter, dit zou waarschijnlijk niet sneller tot de overdracht van cliënten uit Aurora Borealis hebben geleid. Immers, voor het opleggen van het bevel en de aanwijzing heeft de IGJ gebruik gemaakt van de ernst en omvang van de situatie zoals die duidelijk werd uit de bestuurlijke rapportage en de filmbeelden die de IGJ ontving van politie en OM, in combinatie met de ernstige bevindingen uit het onaangekondigde inspectiebezoek. Zonder de informatie van de politie en het OM had de IGJ eerst zelf meer informatie moeten verzamelen voordat zij kon overgaan tot deze maatregelen; nu heeft zij gebruik gemaakt van de informatie van politie en OM. Hierbij is in de tijd afgestemd met het OM dat op 19 december 2022 tot aanhoudingen overging.
Om te zien waar nog verbeteringen mogelijk zijn, kijkt de IGJ ook naar de manier van werken bij meldingen.
Hoe verhoudt uw antwoord op vraag 6, 7 en 8 in bovengenoemde vragen, waarin u stelt dat de IGJ «geen nadere informatie over de ernst en omvang van de situatie [heeft] gekregen», zich tot de zinnen ervoor waarin u aangeeft dat de heer Stegeman op 8 november 2022 al telefonisch aangaf dat hij misstanden had ontdekt en er sprake was van mishandeling? Deelt u de mening dat het dan al volstrekt helder moet zijn dat er sprake is van een ernstige situatie waarnaar op z’n minst meteen een fysiek bezoek nodig is? Waarom is dat niet gebeurd?
De heer Stegeman informeerde op 8 november 2022 de IGJ dat hij informatie en filmbeelden aan de politie had gegeven. Hij vermeldde daarbij dat hij geen melding deed bij de IGJ en met de IGJ geen verdere informatie deelde. Hierop heeft de IGJ onmiddellijk contact opgenomen met de politie. Omdat het ging om een gelijktijdig onderzoek van eenzelfde feitencomplex, hebben IGJ en politie hierover onderling afgestemd. De politie deed onderzoek en informeerde de IGJ hierover. Dit leidde tot de bestuurlijke rapportage van de politie die de IGJ op 30 november 2022 ontving. Op 9 december 2022 kreeg de IGJ van de politie ook filmbeelden van Undercover in Nederland. Na afstemming met het Openbaar Ministerie bracht de IGJ op 14 december 2022 een niet-aangekondigd toezichtbezoek aan Aurora Borealis.
Op 19 december 2022 hield de politie twee bestuurders van Aurora Borealis aan. Dezelfde dag gaf de IGJ het bevel aan Aurora Borealis om de zorg aan twee cliënten blijvend te stoppen en mee te werken aan de overdracht van deze cliënten. Op 11 januari 2023 gaf de IGJ aan Aurora Borealis de aanwijzing ook de zorg aan de overige cliënten te stoppen en mee te werken aan de overdracht van deze cliënten aan (een) andere zorgaanbieder(s). Voorafgaand aan deze aanwijzing was op 22 december 2022 het «voornemen» tot deze aanwijzing verzonden, conform de procedure die hiervoor geldt. Op 19 december 2022 hebben de politie, het zorgkantoor en de IGJ op een bijeenkomst voor ouders of wettelijk vertegenwoordigers informatie gegeven over de situatie. Het zorgkantoor richtte die dag direct een crisisteam in om cliënten snel en zorgvuldig te begeleiden naar een passende alternatieve plek. Ook onafhankelijke cliëntondersteuners hebben daarbij een cruciale rol gespeeld, waarvoor ik hen zeer erkentelijk ben. Op 19 december heeft de IGJ ook het Ministerie van VWS ingelicht over de misstanden.
Erkent u dat op basis van de telefonische melding van de heer Stegeman vastgesteld had kunnen worden dat de situatie dermate ernstig was en dat een zo spoedig mogelijk beëindiging van de situatie moest worden nagestreefd?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom is naar aanleiding van het telefoontje van de heer Stegeman op 8 november 2022 alleen aan de politie verzocht om meer informatie te geven? Is door de IGJ of het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport geprobeerd om van de heer Stegeman/de redactie van Undercover in Nederland meer informatie te krijgen, gegeven de situatie waarin deze kwetsbare cliënten mogelijk verkeerden? Is in tussentijd contact gezocht met familieleden of wettelijk vertegenwoordigers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er tussen 14 en 29 december 2022 meldingen binnengekomen bij de IGJ? Zo ja, wat is er met deze meldingen gedaan?2
In de periode van 14 december 2022 tot en met 29 december 2022 zijn er diverse contacten geweest tussen de IGJ en betrokkenen bij Aurora Borealis. Dit heeft in die periode tot één aanvullende toezichtsmelding geleid op 29 december 2022. Deze melding is meegenomen in het handhavingstraject. In de eerdere beantwoording van de Kamervragen van het lid Westerveld3 antwoordde ik dat tussen 29 december 2022 en 23 januari 2023 de IGJ in totaal drie meldingen heeft ontvangen over Aurora Borealis. De melding van 29 december 2022 is ook in deze telling meegenomen.
Hoe kan het dat uit de uitzending bleek dat de mishandelingen op papier zijn gezet in dagrapporten, maar die dagrapporten kennelijk nooit door externen zijn gelezen? Wat zegt dit over het toezicht?
De IGJ ziet cliëntdossiers/patiëntdossiers en bijvoorbeeld dagrapportages in tijdens een inspectiebezoek. Dat is tijdens het inspectiebezoek van de IGJ aan Aurora Borealis op 14 december 2022 ook gebeurd. De dagrapportages zijn voor de zorgverleners, de cliënten en hun vertegenwoordigers. De IGJ ontvangt geen dossiers of rapportages van alle zorgaanbieders in Nederland op reguliere of regelmatige basis. Dat zou van zo’n 45.000 zorgaanbieders in Nederland ook niet werkbaar zijn; noch voor de zorgaanbieders, noch voor de IGJ. Overigens heeft de zorgaanbieder zelf ook een verantwoordelijkheid als het gaat om het leveren van goede zorg en het voorkomen van misstanden.
Hoe ziet de meld- en klachtenprocedure over PGB-wooninitiatieven er bij de IGJ uit? Hoe worden meldingen geregistreerd? Wordt onderscheid gemaakt tussen telefonische meldingen en meldingen via de mail? Vindt er altijd een terugkoppeling plaats?
Het toezicht van de IGJ op pgb-gefinancierde wooninitiatieven is op dezelfde wijze georganiseerd als het toezicht op andere zorgaanbieders. De IGJ houdt op alle instellingen toezicht die onder de instellingsdefinitie van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) vallen, ongeacht de financieringsvorm. Melders kunnen schriftelijk en mondeling melden. In de regel wordt inhoudelijke informatie gevraagd aan melders, om er zeker van te zijn dat het verhaal wat de IGJ beoordeelt ook het verhaal is wat zij willen melden. Het melden met betrekking tot pgb-gefinancierde wooninitiatieven is niet anders dan het melden ten behoeve van een andere financieringsvorm. Alle signalen en meldingen die de inspectie ontvangt worden geregistreerd. Indien de inhoud summier is of onvoldoende aanleiding geeft voor een mogelijk onderzoek dan wordt dit als signaal meegenomen in het signaaloverzicht. Van een signaal krijgen melders geen terugkoppeling. Van een melding ontvangen melders een schriftelijk bericht over hoe de inspectie omgaat met hun melding. Als een melding volledig anoniem is gedaan, dan is een terugkoppeling niet mogelijk.
Deelt u de mening dat het absurd is om de nadruk te leggen op proactief wanneer het om mensen gaat die een (meervoudige) beperking hebben, en zodoende vaak minder mobiel zijn, moeite hebben om zich te uiten en niet zelfstandig een computer of telefoon kunnen bedienen? Zo ja, waarom wordt telkens dit aspect benadrukt in de communicatie vanuit de IGJ en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo nee, hoe gaat u zorgen dat deze mensen zelf aan de bel kunnen trekken?
Mensen met een meervoudige beperking kunnen vaak niet zelf een melding doen. Zij hebben daarom (wettelijke) vertegenwoordigers die hun belangen behartigen. De IGJ roept iedereen op misstanden te melden: cliënten en patiënten als zij daartoe in staat zijn, maar ook familie, wettelijk vertegenwoordigers, zorgverleners en andere werknemers. Naast de inspectie spelen ook wettelijke vertegenwoordigers, cliëntenraden (niet verplicht bij kleine zorginstellingen), klachtenfunctionarissen, cliëntenvertrouwenspersonen (cvp’en) en familieleden een belangrijke rol bij het bewaken van de kwaliteit van zorg. Voor zorgaanbieders geldt dat het doen van een melding over bepaalde feiten wettelijk verplicht is. Dit geldt onder meer voor geweld in de zorgrelatie (incl. seksueel grensoverschrijdend gedrag), een calamiteit of een ontslag van een zorgverlener wegens disfunctioneren. De waarborgen zijn er dus wel, maar hebben rond Aurora Borealis onvoldoende gefunctioneerd. Ik wil beter begrijpen hoe dat komt. Daarom ben ik voornemens na de zomer met betrokken partijen twee leersessies te organiseren over het functioneren van alle waarborgen in dit geval.
Deelt u de mening dat het toezicht anders georganiseerd dient te worden, aangezien mensen met een (meervoudige) handicap vaak niet zelf aan de bel kunnen trekken? Vindt u ook dat juist deze groep mensen die volledig afhankelijk is van anderen, extra bescherming nodig heeft om misstanden te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit regelen?
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening dat onafhankelijke en gespecialiseerde cliëntvertrouwenspersonen, met regelmaat een bezoek zouden moeten brengen aan mensen met een (meervoudige) handicap die in instellingen of PGB-wooninitiatieven verblijven? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zijn er voldoende vertrouwenspersonen om dit op te kunnen pakken?
Er zijn instellingen die ervoor kiezen om zelf een vertrouwenspersoon zorg in dienst te nemen. Daarnaast is in de Wet zorg en dwang (Wzd) vastgelegd dat alle cliënten die te maken krijgen met onvrijwillige zorg recht hebben op advies en bijstand van een cliëntvertrouwenspersoon (cvp). Dat geldt ook voor cliënten die vrijwillig verblijven in een accommodatie die de Wzd toepast (een «Wzd-locatie»). De cvp is onafhankelijk van de zorgaanbieder. Het is echter niet de taak van de cvp om regelmatig op bezoek te gaan, bij wijze van toezicht. Het is de taak van de IGJ om toezicht te houden op het voldoen aan de verplichtingen van de Wzd.
Aurora Borealis was een geregistreerde Wzd-locatie. Op grond van de Wzd was de zorgaanbieder daarom verplicht de cliënt en diens vertegenwoordiger te informeren over mogelijkheden tot bijstand van de cvp. Het lijkt erop dat Aurora Borealis deze verplichting niet kende of niet is nagekomen.
In het algemeen is er gelukkig steeds meer bewustwording over onvrijwillige zorg, ook bij kleinschalige (pgb-gefinancierde) wooninitiatieven. De brancheorganisaties van kleinschalige zorgaanbieders zetten sinds de inwerkingtreding van de Wzd in op voorlichting en het verspreiden van kennis over onvrijwillige zorg, waaronder het recht op advies en bijstand van een cvp. Ik heb geen signalen dat er op dit moment onvoldoende cvp’en zijn om vragen van cliënten en vertegenwoordigers op te pakken als zij een beroep doen op de cvp.
Heeft het zorgkantoor ook driejaarlijkse gesprekken gevoerd over de kwaliteit van de zorg met de budgethouders, zoals verplicht is blijkens uw antwoorden op de eerdere vragen? Wat waren de conclusies van die gesprekken en hoe is er aan die conclusies vervolg gegeven?
Het zorgkantoor kent het pgb toe aan de individuele budgethouder. Daarmee bestaat er een (contract)relatie tussen de budgethouder en het zorgkantoor. Het zorgkantoor toetst op het individuele niveau van de budgethouder, via o.a. de huisbezoeken, of de budgethouder (of diens vertegenwoordiger) zorg van goede kwaliteit inkoopt en het pgb passend beheert. Het zorgkantoor heeft dus geen (contract)relatie met de zorgaanbieder en controleert daarom ook niet op het niveau van de organisatie.
In 2018 en 2019 heeft zorgkantoor Menzis huisbezoeken afgelegd bij budgethouders op de locatie van Aurora Borealis. In alle verslagen van de gesprekken komt naar voren dat de zorg naar tevredenheid verloopt. In de huisbezoeken zijn geen punten naar voren gekomen die aanleiding gaven tot een vervolg.
Hoe worden die kwaliteitsgesprekken vormgegeven als de cliënt de financiële zaken niet zelf regelt? Deelt u de mening dat medewerkers van het Zorgkantoor dan zowel met de budgethouder als de cliënt zou moeten spreken?
De budgethouder is de cliënt. Als de budgethouder (cliënt) niet zelf zijn pgb kan beheren, dan worden de gesprekken met de gewaarborgde hulp gevoerd. Een gewaarborgde hulp staat voor de budgethouder in voor de aan het pgb verbonden taken en verantwoordelijkheden. Ook kan er sprake zijn van een wettelijk vertegenwoordiger, als de budgethouder handelingsonbekwaam is. Bij de huisbezoeken («kwaliteitsgesprekken») is de budgethouder zelf aanwezig als dit, gezien de beperking van budgethouder, haalbaar is. Ook de gewaarborgde hulp/ wettelijk vertegenwoordiger is aanwezig bij de huisbezoeken.
Hoe kan het, dat terwijl uit jaarverslagen van de IGJ blijkt dat de gehandicaptensector, samen met de jeugdzorg, de meeste meldingen binnenkomen over (seksueel) grensoverschrijdend gedrag, dit niet heeft geleid tot meer toezicht, óók bij (kleinschalige) wooninitiatieven?3
Het aandeel meldingen over (seksueel) grensoverschrijdend gedrag dat over de gehandicaptenzorg bij de IGJ binnenkomt blijft hoog. Sinds 2021 heeft het toezicht op (seksueel) grensoverschrijdend gedrag binnen de IGJ meer aandacht gekregen. De IGJ vraagt in het toezicht meer aandacht voor preventie van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag. De Leidraad Veilige Zorgrelatie wordt door de IGJ bij zorgaanbieders onder de aandacht gebracht.
Bent u op de hoogte van het rapport en de aanbevelingen van Commissie de Winter, die onderzoek heeft gedaan naar misstanden in de jeugdzorg vanaf 1945?
Ja, ik ken het rapport van de Commissie De Winter.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om ook voor de gehandicaptenzorg een grootschalig onderzoek in het leven te roepen naar de aard en omvang van misstanden in de gehandicaptenzorg, in de wetenschap dat het aantal meldingen bij de IGJ vergelijkbaar is en het om een doelgroep gaat die afhankelijk is van anderen? Zo nee, waaruit maakt u op dat de misstanden in de gehandicaptenzorg een minder forse omvang zouden hebben?
Dit onderwerp is door de toenmalige Minister voor Medische Zorg eerder met uw Kamer besproken tijdens het debat over het eindrapport van Commissie De Winter over het onderzoek naar geweld in de jeugdzorg van 16 december 2020. Op basis van dit debat is een motie ingediend door het lid Hijink (SP), die vraagt een onderzoek in te stellen naar lichamelijk en geestelijk geweld in de gehandicaptenzorg.5
Mijn ambtsvoorganger heeft in haar reactie op deze motie benadrukt dat dit thema permanent aandacht verdient. In het kader van haar toezicht houdt de IGJ het aantal meldingen van lichamelijk en geestelijk geweld in de gehandicaptenzorg bij. Over de meldingen rapporteert de IGJ jaarlijks op haar website. De meldingen die in 2017–2019 zijn binnen gekomen heeft de IGJ nader geanalyseerd; zij heeft daarover begin 2021 gerapporteerd.6 De gehandicaptensector kiest op basis hiervan voor een aanpak waarbij bewustwording, preventie en het bespreekbaar maken centraal staan. Mijn ambtsvoorganger heeft voorgesteld aan de motie uitvoering te geven door in samenspraak met aanbieders, cliënten en naasten een kwalitatief onderzoek vanuit het cliëntperspectief te laten verrichten naar de effectiviteit van het huidige instrumentarium (het kwaliteitskader, de meldingsplicht, het gebruik van de leidraad) en de mogelijkheden om die effectiviteit te vergroten.
Zoals ik u in mijn brief van 4 februari 20227 heb gemeld, is het onderzoek met name toegespitst op seksueel misbruik; niet alleen komen daar de meeste meldingen vandaan, ook vanuit cliëntperspectief wordt dit als belangrijkste aspect aangedragen. In deze brief heb ik tevens aangegeven een aantal trajecten in samenhang te willen bezien om daarop mijn beleidsreactie aan de Kamer te kunnen geven: de conclusies en aanbevelingen van het rapport van Tiresias en Rutgers dat ik u reeds heb toegezonden, het onderzoek in het kader van ZonMw programma «Gewoon Bijzonder» naar mensen met een verstandelijke beperking in zorginstellingen en hun behoefte rondom seksualiteit en het vervolgonderzoek voor het uitvoeren van de motie Hijink. Ik heb u toegezegd mijn beleidsreactie op dit thema kort na de zomer te zullen toezenden.
Hoe is het toezicht op PGB-wooninitiatieven georganiseerd als deze niet geregistreerd zijn en dus niet allemaal in het zicht zijn van de IGJ? Betekent dit dat er alleen toezicht is op de PGB-wooninitiatieven die zijn ontstaan vanaf 1 januari 2022, zoals blijkt uit de antwoorden op de eerder gestelde vragen en dus onder de meldplicht voor nieuwe toetreders vallen? Als dat het geval is, hoe werd het toezicht dan voor 2022 uitgevoerd? Was dat puur op basis van meldingen?
Het toezicht van de IGJ op pgb-gefinancierde wooninitiatieven is op dezelfde wijze georganiseerd als het toezicht op andere zorgaanbieders. De IGJ houdt toezicht op alle instellingen die onder de instellingsdefinitie van de Wkkgz vallen, ongeacht de financieringsvorm. Ook kleinschalige (pgb-gefinancierde) wooninitiatieven vallen onder de Wkkgz-definitie.
Zoals in de eerdere beantwoording van de Kamervragen van het lid Westerveld is aangegeven heeft de IGJ nog geen zicht op alle pgb-gefinancierde wooninitiatieven.8 Voorheen kwamen pgb-gefinancierde wooninitiatieven vooral via meldingen en signalen in beeld bij de IGJ. Door wijziging van de wetgeving wat betreft de meldplicht en de uitbreiding van de plicht tot jaarverantwoording heeft de IGJ de pgb-gefinancierde wooninitiatieven nu beter in beeld. De nieuwe regelgeving voor jaarverantwoording geldt ook voor reeds bestaande pgb-wooninitiatieven.
Ziet u mogelijkheden om alle PGB-wooninitiatieven de verplichting op te leggen om zich aan te melden, niet alleen nieuwe initiatieven? Zeker als het wooninitiatieven betreft met kwetsbare cliënten, zoals bij zorgboerderij Aurora Borealis het geval was? Zo nee, waarom niet?
Bestaande pgb-gefinancierde wooninitiatieven hadden op grond van de Wtza de verplichting zich voor 1 juli 2022 te melden indien zij onder het instellingsbegrip van de Wkkgz vallen. Alle pgb-wooninitiatieven vallen onder dit instellingsbegrip. Zij waren alleen van deze meldplicht uitgezonderd als ze al waren opgenomen in het openbare Landelijk Register Zorgaanbieders (LRZa) of indien ze de jaarverantwoordingsplicht over 2021 tijdig waren nagekomen. Op deze manier zouden wooninitiatieven via één van deze routes in beeld moeten zijn als zorgaanbieder, zij het dat het LRZa niet apart vermeldt of een zorgaanbieder een wooninitiatief is. De IGJ kan het LRZa raadplegen. Het is niet te garanderen dat alle kleinschalige wooninitiatieven in het LRZa zijn opgenomen. Ik ben op dit moment niet voornemens alsnog een meldplicht op te leggen aan al vóór 2022 bestaande wooninitiatieven.
Waarom is het aantal onaangekondigde Inspectiebezoeken flink gedaald, zoals blijkt uit de cijfers van de IGJ?4
Een inspectiebezoek is slechts één van de vele instrumenten die de IGJ inzet in haar toezicht. Op basis van het effect van deze keuzes passen de afdelingen van de IGJ hun werkwijze voortdurend aan. Dat maakt dat de cijfers van opeenvolgende jaren niet één-op-één te vergelijken zijn. Bovendien kan het zijn dat in sommige sectoren minder en in andere sectoren juist meer inspectiebezoeken worden gedaan.
Ook andere factoren spelen een rol: vanaf 2022 bundelt de IGJ haar toezichtactiviteiten op een andere manier en de coronajaren hebben tot de nodige (deels tijdelijke, deels blijvende) aanpassingen in het toezicht geleid.
Hoe verhoudt uw antwoord waarin u stelt dat de korting van vijf miljoen euro geen effect heeft op het aantal inspecteurs, zich tot het werkplan van de IGJ waarin de volgende passage staat: «De IGJ wordt geconfronteerd met een korting van € 5 miljoen. Dit betref een algemene korting, waarvoor scherpe keuzes gemaakt zullen moeten worden. Concreet betekent dit dat er voor het toezicht minder inspecteurs zullen zijn»?5
Deze algemene, niet geoormerkte korting had minder inspecteurs kunnen betekenen. De IGJ heeft dit jaar een groot deel van deze korting echter kunnen opvangen door gebruik te maken van een loonkostencompensatie. De rest kon de IGJ zonder personele consequenties binnen de begroting oplossen.
Hoeveel inspecteurs waren er in het bezoek-team van de afdeling gehandicaptenzorg werkzaam in 2021, voor de bezuiniging van € 5.000.000? Hoeveel zijn dat er nu?6
Eind december 2021 waren er 17 inspecteurs in het bezoekteam van de afdeling gehandicaptenzorg werkzaam. In mei 2023 waren er 23 inspecteurs in het bezoekteam van de afdeling gehandicaptenzorg werkzaam.
Waarom wordt er structureel vijf miljoen euro bezuinigd terwijl slechts incidenteel en met redenen de kosten tijdens de coronaperiode lager uitvielen voor de IGJ?
De korting van 5 miljoen euro vloeit voort uit de onderuitputting op de begroting van de IGJ. Ook in 2022, na de coronaperiode, is er sprake van onderuitputting op de begroting van de IGJ.
Wat is de door de IGJ verwachte afname van het aantal inspecteurs door de vijf miljoen euro korting?
De IGJ heeft de korting dit jaar kunnen opvangen door gebruik te maken van een loonkostencompensatie. Zij kon de korting zonder personele consequenties binnen de begroting oplossen.
Waarom kiest u ervoor om de algemene korting ten koste te laten gaan van het aantal inspecteurs, terwijl het toezicht door de IGJ op PGB-wooninitiatieven door capaciteitsbeperkingen reeds uitsluitend plaatsvindt naar aanleiding van meldingen van misstanden?7
Zie antwoord vraag 27.
Hoe schat u in dat de extra capaciteit van zes inspecteurs voor de jaren 2023–2026 zich verhoudt tot de hoeveelheid te verwerken meldingen? Kan overal op bezoek worden gegaan als dit wenselijk wordt geacht?
De inspectie houdt risico-gericht toezicht. De beschikbare capaciteit maakt dat er ook na de uitbreiding nog altijd keuzes gemaakt moeten worden.
Waarom wordt het aantal inspecteurs tijdelijk en niet structureel uitgebreid? Waarom verwacht u dat het aantal inspecteurs na 2026 weer kan worden teruggeschroefd?
Voor de periode 2023–2026 wordt € 1 miljoen (2023 en 2024) en € 1,2 miljoen (2025 en 2026) vanuit VWS beschikbaar gesteld voor intensivering van het toezicht op de gehandicaptenzorg. Dit op grond van de «Toekomstagenda Gehandicaptenzorg: zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking». Voor deze toekomstagenda zijn bij de Voorjaarsnota 2022 meerjarig, voor de periode tot en met 2026, middelen aan de begroting van VWS toegevoegd. De extra middelen voor het toezicht door de IGJ lopen gelijk met de programmaperiode van de toekomstagenda. Na deze programmaperiode evalueer ik de effecten van de acties in de toekomstagenda en bezie ik welk vervolg daarop nodig en wenselijk is.
Gaat u deze «extra» capaciteit ook inzetten om bezoeken af te leggen bij PGB-wooninitiatieven? Gebeurt dat alleen naar aanleiding van meldingen, of vindt u dat het bij PGB-wooninitiatieven, die door iedereen opgericht kunnen worden, in ieder geval wenselijk is dat de IGJ eens langsgaat? Deelt u de mening dat dit bij Aurora Borealis, ook zonder registratie van eerder genoemde meldingen, veel sneller had kunnen leiden tot een einde van de mishandelingen, aangezien de mishandelingen stonden beschreven in de dagverslagen?
De extra capaciteit wordt door de IGJ risico-gericht ingezet op toezicht in relatie tot onderwerpen uit de «Toekomstagenda gehandicaptenzorg: zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking». Daarmee wordt de extra capaciteit onder andere gebruikt om toezicht te houden op zorgaanbieders die zorg leveren aan cliënten met een hoog zorgprofiel (complexe zorg), waaronder kleinschalige woonzorgvoorzieningen (inclusief pgb-gefinancierde wooninitiatieven). In het toezicht maakt de IGJ geen onderscheid tussen pgb-gefinancierde wooninitiatieven en anders-gefinancierde zorg.
In haar toezicht moet de IGJ keuzes maken in hoe zij haar capaciteit inzet. Het gegeven dat het gaat om een pgb-gefinancierd wooninitiatief hoeft op zichzelf geen aanleiding te zijn voor een bezoek. In mijn reguliere overleg met de IGJ vraag ik in het bijzonder aandacht voor kleinschalige wooninitiatieven, waaronder pgb-wooninitiatieven.
Waarom zijn slachtoffers en naasten zelf verantwoordelijk voor juridische bijstand, zoals u aangeeft in de beantwoording van de vragen? Deelt u de mening dat het voor mensen met een meervoudige beperking onmogelijk is om zelf op zoek te gaan naar rechtsbijstand en dat datzelfde kan gelden voor familieleden/naasten die in een zeer complexe en emotioneel zware situatie zijn terechtgekomen?
Iemand met een meervoudige beperking is niet in staat zijn eigen budget te beheren en niet kan overzien wat de beste zorg is die hij/zij nodig heeft. Daarom is er wettelijke vertegenwoordiging en bestaat er voor pgb specifiek de (eerder genoemde, zie vraag13 gewaarborgde hulp. De gewaarborgde hulp is vaak een naaste; in elk geval iemand die nauw betrokken is bij de cliënt. Bij handelingsonbekwaamheid is er sprake van een wettelijk vertegenwoordiger die de belangen van de cliënt behartigt. Verder verwijs ik nu naar mijn antwoord op eerdere Kamervragen14, waarin ik aangeef dat er alles aan is gedaan om cliënten en hun vertegenwoordigers door te verwijzen naar partijen die hen kunnen helpen met/richting juridische bijstand.
Hoeveel ouders/wettelijk vertegenwoordigers hebben een advocaat of een andere vorm van juridische hulp gevonden?
Deze gegevens zijn niet bekend. Ik vind het te belastend voor familieleden/naasten om hier specifiek navraag naar te doen.
Deelt u de mening dat helpen met van financieringsmogelijkheden voor een civielrechtelijke zaak of een slachtofferadvocaat het minste is dat voor hen geregeld zou moeten worden? Zo ja, wat gaat u doen?
Ik begrijp uw vraag heel goed, alleen ben ik niet de aangewezen partij om hierin te voorzien. In Nederland kennen we een wettelijk systeem voor deze ondersteuning. Ouders of andere naasten van de slachtoffers kunnen voor juridische bijstand of advies mogelijk een vergoeding krijgen voor de kosten van een bemiddelaar of advocaat. De overheid subsidieert deze vormen van rechtsbijstand onder voorwaarden, als betrokkenen geen advocaat kunnen betalen. Ik adviseer betrokkenen hierover contact te zoeken met het Juridisch Loket. Voor meer informatie verwijs ik u naar www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/rechtspraak-en-geschiloplossing/gesubsidieerde-rechtsbijstand.
Daarnaast hebben ouders /andere naasten de mogelijkheid om een zogenaamde «no cure, no pay» advocaat in te schakelen. Of en welke advocaat het beste kan worden ingeschakeld is afhankelijk van het gewenste soort procedure alsook de vraag tegen wie een procedure aanhangig wordt gemaakt.
Wat is er gedaan om (psychische) nazorg aan cliënten en hun naasten te regelen?
Slachtofferhulp is direct ingeschakeld op 19 december. Zorgkantoor Menzis heeft ook een onafhankelijke clientondersteuner ingeschakeld voor de directe contacten met de families. Tevens heeft het zorgkantoor zich ingespannen om een vervangende woonplek te organiseren. Direct op de dag van de inval is er een crisisinterventieteam aanwezig geweest om de zorg te continueren.
Hebben alle slachtoffers nu een passende plek met goede en liefdevolle zorg gevonden?
Alle slachtoffers hebben een ander, veilig onderkomen gevonden.
De uitzending van Undercover in Nederland op 23 april 2023 |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u de uitzending van Undercover in Nederland van 23 april jl. gezien en zo ja, wat vond u ervan?1
Ja, ik heb deze uitzending gezien. Het is onacceptabel wat zich heeft afgespeeld in de zorgboerderij in Wedde. Dat kwetsbare mensen lichamelijk en geestelijk zijn mishandeld, is verwerpelijk. Ik heb vernomen dat deze mensen slachtofferhulp aangeboden hebben gekregen en zijn begeleid naar een passende alternatieve plek. Ook ouders/vertegenwoordigers hebben slachtofferhulp aangeboden gekregen. De politie heeft de bestuurders voor deze verdenking aangehouden. Het is aan de politie om namens het OM strafrechtelijk onderzoek te doen. Zorg dient te allen tijde van goede kwaliteit en veilig te zijn.
Kunt u aangeven hoe regelmatig zorgboerderijen door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) worden bezocht? Is hier een richtlijn voor?
In deze casus betreft het een zorgboerderij, die grotendeels middels pgb’s gefinancierd wordt. De meldplicht of vergunningsplicht met betrekking tot pgb-gefinancierde wooninitiatieven die onder het instellingsbegrip van de Wkkgz vallen is niet anders dan ten behoeve van een andere financieringsvorm. Alle signalen en meldingen die de inspectie ontvangt, worden geregistreerd. De IGJ houdt hierbij risicogestuurd toezicht. Voor dit zogenoemde risicogestuurde toezicht kijkt de IGJ waar de risico’s het grootst zijn. De IGJ gebruikt hiervoor meerdere bronnen, zoals meldingen van zorgaanbieders, zorgverleners, patiënten/cliënten, burgers of andere betrokkenen. Daarnaast zijn er signalerende bronnen zoals klachten van burgers (trends), maatschappelijke ontwikkelingen, informatie over de bedrijfsvoering uit de jaarverantwoording, en informatie/signalen uit eerder toezicht.
Voor het bepalen van de grootste risico’s en de wijze van toezicht heeft de IGJ aandacht voor kwetsbare doelgroepen. Dit zijn bijvoorbeeld bewoners met een hoog zorgprofiel, indien dit bij de IGJ bekend is. Met de meldplicht op grond van de Wtza ontvangt de IGJ informatie over de soort zorg die de nieuwe zorgaanbieder gaat bieden. Hierbij moet worden opgemerkt dat een inspectiebezoek slechts een van de vele instrumenten is die de IGJ inzet in haar toezicht. Op basis van het effect van deze keuzes past de IGJ haar werkwijze voortdurend aan. Er is geen richtlijn voor de frequentie van het bezoeken van zorgboerderijen.
Kunt u aangeven waarom een zorgaanbieder met minder dan tien medewerkers zich alleen moet melden en niet vergunningplichtig is?
De reden daarvoor is dat bij grotere instellingen het belang van goede governance voor de kwaliteit van zorg een grotere rol speelt, bijvoorbeeld omdat in die instellingen beslissingsbevoegden op grotere afstand van het zorgproces kunnen staan. Er is gezocht naar een goede balans tussen het belang van de vergunning enerzijds en de administratieve lastendruk voor zorgaanbieders en de uitvoeringslasten, bijvoorbeeld van het CIBG en de IGJ, anderzijds.
Is het gezien de uitzending van Undercover in Nederland niet beter ook zorgaanbieders met minder dan tien medewerkers vergunningplichtig te laten zijn? Waarom wel of waarom niet?
Zoals ik in reactie op vraag 3 heb geantwoord, is bij de inrichting van de huidige vergunningplicht een balans gezocht tussen het belang van de vergunning enerzijds en de administratieve lastendruk en de uitvoeringslasten anderzijds. Een algemene vergunningplicht voor alle zorgaanbieders is een onwenselijke administratieve last, zo kwam onder meer bij de plenaire behandeling van de Wet toetreding zorgaanbieders aan de orde. Bovendien vergt dit heel veel extra capaciteit, vooral van het CIBG die alle vergunningaanvragen moet beoordelen, waarbij het maar de vraag is of een vergunningsplicht een situatie als deze had voorkomen. Een algemene vergunningplicht zal misstanden in de zorg niet uitsluiten.
Ik heb aandacht voor het toepassingsbereik van de vergunningsplicht en de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen risicosectoren de vergunningplicht uit te breiden. Het is onder meer onderwerp van de invoeringstoets Wtza die op dit moment wordt uitgevoerd. Een incident zoals het onderhavige onderstreept het belang van blijvende aandacht hiervoor.
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat de medewerkers en oprichters van de zorgboerderij in kwestie niet elders opnieuw beginnen als zorgaanbieder of werkzaam zijn en blijven in de gehandicaptenzorg?
Zorgaanbieders moeten op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), voordat zij een zorgverlener inhuren of in dienst nemen, controleren of de nieuwe medewerker geschikt is om zorg te verlenen. Dit kan onder meer door het vragen van referenties bij vorige werkgevers en/of het vragen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Voor zorgverleners, die in de gehandicaptenzorg werken op grond van de Wet langdurige zorg, is een VOG op grond van de Wkkgz verplicht.
Wanneer de oprichters een nieuwe zorgonderneming starten, worden zij direct onder verscherpt toezicht geplaatst van de IGJ. Zij moeten bovendien voldoen aan de meldplicht, zoals opgenomen in de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). Mogelijk hebben zij tevens een vergunning nodig op grond van de Wtza. Een toelatingsvergunning wordt niet verleend als aannemelijk is dat de instelling niet voldoet aan een aantal criteria voor het verlenen van goede zorg. Voor de beoordeling van de criteria voor vergunningverlening, wordt in het aanvraagformulier voor de vergunning onder meer gevraagd naar het verleden van de leden van de dagelijkse en algemene leiding. Zo wordt gevraagd of een lid de afgelopen vijf jaar betrokken is geweest bij een instelling waar door de IGJ een aanwijzing is opgelegd of een schriftelijk bevel is gegeven. Ook kan in het kader van de vergunningverlening naar een VOG worden gevraagd of een Wet Bibob-onderzoek worden uitgevoerd.
Wat kunnen verwanten en familieleden doen als ze vermoedens hebben van mishandeling of verwaarlozing van een bewoner met een (meervoudige) handicap op een zorgboerderij?
Verwanten, familieleden en naasten kunnen in dat geval een melding doen bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de IGJ. De IGJ beoordeelt aan de hand van de informatie in de melding of de melding nader moet worden onderzocht. De IGJ beoordeelt of een situatie voor de veiligheid van cliënten of de zorg een ernstige bedreiging betekent of kan betekenen. Indien er sprake is van een situatie die een ernstige bedreiging vormt voor de veiligheid van cliënten of de kwaliteit van de zorg, kan de IGJ in actie komen.
Indien er sprake is van ernstige mishandeling, kunnen verwanten en familieleden ook aangifte doen bij de politie of het OM.
Kunt u bevestigen dat alle bewoners van de betreffende zorgboerderij elders een plekje hebben gevonden en dat het gezien de omstandigheden goed met hen gaat? Krijgen zij nu wel menswaardige en respectvolle zorg?
Ik heb vernomen dat deze bewoners Slachtofferhulp aangeboden hebben gekregen en zijn begeleid naar een passende alternatieve plek. Het betreffende zorgkantoor heeft hierbij hulp aangeboden.
Het artikel “Het gebrek aan zorg voor psychiatrische patiënten met een verslaving drijft ouders tot wanhoop: ‘Wij zijn gevangen in de zorg voor hem’ |
|
Hülya Kat (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht over het gebrek aan zorg voor psychische patiënten met een verslaving?1
Ja, dat bericht is ons bekend.
Wat is uw reactie op de gestelde problematiek in het artikel: «je hebt lichte psychische problemen, maar je verliest je huis, je sociale steunsysteem en je kan ook niet snel bij je psychiater terecht, dan is de kans groot dat je na een half jaar op straat bent afgegleden naar een zeer zwaar geval»?
We vinden het belangrijk dat mensen met psychische klachten en problemen op andere levensdomeinen passende en tijdige ondersteuning en zorg krijgen. In het Integraal zorgakkoord (IZA) hebben we daarom afspraken gemaakt om de samenwerking tussen ggz, sociaal domein en huisartsenzorg te verbeteren. Voor mensen die de grip op het leven kwijt zijn of dreigen te raken zetten we daarnaast in op het vormgeven van een werkende aanpak op lokaal niveau. Met het actieprogramma Grip op onbegrip (AGO) stellen we gemeenten in staat om deze aanpak vorm te geven, van elkaar te leren en concrete initiatieven uit te rollen.2
Heeft u een beeld van de omvang van de groep patiënten met meerdere psychische klachten (waaronder verslaving)? Kunt u daarop reflecteren?
Het Trimbos instituut geeft aan dat een fors deel van de mensen met psychische problemen ook kampt met een verslaving en vice versa dat een groot deel van de mensen met een verslaving kampt met psychische problemen. Dit is de zogenaamde dubbele diagnose. Het is moeilijk om een exact beeld te krijgen van hoeveel mensen een dubbele diagnose hebben, maar er zijn wel schattingen gedaan waarbij ervan wordt uitgegaan dat 20 tot 50 procent van de patiënten in de ggz ook verslavingsproblematiek heeft, naast hun psychische stoornis.3 De samenloop van verslaving en psychische problematiek is dus veelvoorkomend en vraagt om een integrale blik op beide aspecten in de zorgverlening. Hier is in de verschillende zorgstandaarden dan ook expliciet aandacht voor, zowel binnen de zorgstandaarden voor de ggz, als voor de verslavingszorg.
Hoe kan het dat deze groep met multiproblematiek geen plek vindt in ons zorgsysteem, juist omdat meerdere problemen (waaronder verslaving) vaak voorkomen?2
Verslavingszorg is een onderdeel van geestelijke gezondheidszorg. In de kwaliteitsstandaard «Verslavingszorg als onderdeel van de ggz» is opgenomen dat kennis van verslaving (diagnostiek en behandeling) binnen elke ggz-instelling aanwezig moet zijn. In de kwaliteitsstandaarden voor de verschillende verslavingen (alcohol, opiaten en drugs) wordt ingegaan op samenhang tussen verslaving en psychische problemen bij de diagnose en in de behandeling. Toezicht op de naleving van deze kwaliteitsstandaarden is belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Indien personen met dubbele diagnoses niet de juiste zorg ontvangen kan dit liggen aan het zorgaanbod, dat niet voldoende is toegerust op de ernst of samenloop van aandoeningen en/of problemen. In dit soort gevallen is het aan zorginstanties om te bezien hoe een patiënt toch passende zorg geboden kan worden, waarbij de zorgverzekeraar ook vanuit zijn zorgplicht de wettelijke verantwoordelijkheid heeft om te zorgen dat de patiënt toegang krijgt tot deze zorg.
Heeft u in beeld hoe groot de groep is die nu «tussen wal en schip» valt omdat zorginstanties naar elkaar verwijzen (eerst afkicken, of juist eerst psychische stoornis behandelen)?
Zorginstanties houden geen gegevens bij over het doorverwijzen naar andere zorginstanties, dus er is geen landelijk beeld hoe groot deze groep is. Zoals is vermeld bij de beantwoording van vraag 4 is in dit soort gevallen het aan zorginstanties om te bezien hoe een patiënt toch passende zorg geboden kan worden, waarbij de zorgverzekeraar ook vanuit zijn zorgplicht de wettelijke verantwoordelijkheid heeft om te zorgen dat de patiënt toegang krijgt tot deze zorg. Voor mensen voor wie via de reguliere kanalen geen passende behandelplek gevonden kan worden, bestaat het opschalingsmodel van de regionale doorzettingsmacht5. Hierbij wordt eerst op regionaal, dan op bovenregionaal en dan op bestuurlijk niveau gezocht naar een passende plek.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor de patiënt en de samenleving als deze patiënten niet de juiste zorg (eventueel met opvangplek) krijgen?
De juiste zorg is voor zowel patiënt als de samenleving van groot belang. De gevolgen wanneer iemand niet de juiste zorg ontvangt kunnen uiteenlopend zijn en verschillen daarmee per casus. Het is daarom belangrijk om passende en kwalitatief goede zorg te bieden. Hier zetten we ook volop op in, onder andere met de gemaakte afspraken in het IZA. Een voorbeeld van deze IZA-afspraken is
het opzetten van regionale mentale gezondheidscentra. De huisarts verwijst zijn patiënt hier naartoe als er onduidelijkheid is over hoe iemands sociaal-maatschappelijke problemen zich verhouden tot de psychische klachten.
In hoeverre deelt u de overtuiging dat verslavingszorg en psychiatrische zorg te gescheiden zijn in Nederland?
Zoals in antwoord op vraag 4 is aangegeven, wordt binnen de diagnostiek en behandeling van ggz-patiënten rekening gehouden met de zogenaamde dubbele diagnose. Er zijn ook veel goede voorbeelden van zorg en ondersteuning in de praktijk die zijn toegespitst op patiënten met dubbele diagnoses. Dit zijn bijvoorbeeld FACT-teams die zich richten op het algehele welzijn van patiënten en het Landelijk Expertisecentrum Dubbele Diagnose (LEDD) dat zich specifiek richt op mensen met zowel verslaving als psychische problemen. In samenwerking met het Trimbos-instituut stelt het LEDD instrumenten beschikbaar voor de implementatie van een geïntegreerde aanpak en biedt het zorginstanties en professionals de meest actuele informatie over behandelmethodes en -instellingen voor dubbele diagnoses.
Deelt u als Staatssecretaris de mening dat deze mensen (mét multiproblematiek) terecht zouden moeten kunnen in begeleid wonen-projecten, zodat zij een thuis kunnen behouden?
Ja, ik deel de mening dat deze mensen zoveel mogelijk thuis moeten kunnen wonen, met ambulante zorg en ondersteuning. Het beleid van onder andere gemeenten en het Rijk in het kader van de zorgakkoorden (onder andere het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) en IZA) en de beweging van beschermd wonen naar een beschermd thuis is dan ook gericht op de beweging naar de voorkant. Door meer in te zetten op preventie en een passende zorg- en ondersteuningsinfrastructuur voor de patiënt in de thuissituatie is verhuizen naar en opname in een instelling minder vaak noodzakelijk. Of dat mogelijk is moet per patiënt worden bezien, het betreft individueel maatwerk.
Factoren die dat mede bepalen zijn onder meer de concrete problematiek van de patiënt, het sociale netwerk en de aanwezigheid van een lokale en regionale ambulante zorg- en ondersteuningsinfrastructuur die flexibel kan inspelen op de vaak wisselende zorgbehoefte van een patiënt. In een aantal gevallen is de ondersteuning en zorg thuis niet toereikend en is – tijdelijke of langdurige – opname nodig in een ggz-instelling of instelling voor beschermd wonen. Ook dan blijft het doel gericht op herstel, toewerken naar zelfredzaamheid en vergroten van de zelfstandigheid.
Sinds 2021 is het ook mogelijk voor mensen met psychische problemen om een beschermde woonvorm te krijgen vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz). Dan is er sprake van een langdurige en intensieve zorgvraag waarbij er geen zicht is op herstel.
Wat is nu de gemiddelde wachttijd voor een beschermd wonen-plek?
Wachttijden en wachtlijsten voor beschermd wonen worden niet structureel en uniform in kaart gebracht. Wat wel bekend is uit het onderzoek Wachtlijsten Beschermd Wonen dat in 2019 was sprake van omvangrijke wachtlijsten in beschermd wonen. Het ging destijds om ongeveer drie- tot vierduizend patiënten6. Meer recente landelijke gegevens over wachttijden voor beschermd wonen zijn niet bekend.
In hoeverre zijn kleinere gemeenten nu toegerust om patiënten met complexe problematiek (zoals psychische stoornissen gecombineerd met een verslaving) te helpen?
Preventie en passende ambulante ondersteuning zijn in beginsel beschikbaar in alle gemeenten. Gemeenten ontvangen hier ook middelen voor vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Op dit moment ontvangen alleen 43 centrumgemeenten middelen voor beschermd wonen en voeren zij in mandaat van de andere gemeenten in de regio beschermd wonen uit, onder meer bij de inkoop. Voor de (kleinere) regiogemeenten is er geen prikkel en ontbreken ook de middelen om een goede ambulante ondersteuningsinfrastructuur op te bouwen. In het kader van de beweging «van beschermd wonen naar een beschermd thuis» is het dan ook het voornemen om de middelen voor beschermd wonen door te decentraliseren naar alle gemeenten, zodat een geleidelijke verschuiving naar meer beschermd thuis en ambulante vormen van ondersteuning en zorg wordt gemaakt.
Herkent u als Minister het beeld dat de geestelijke gezondheidszorg (ggz) nu te verkokerd is en welke stappen kunt u nemen om de samenwerking in de ggz meer te bevorderen?
Zoals eerder aangegeven in de antwoorden op vraag 4 en 7 is de verslavingszorg onderdeel van de ggz en zijn er goede voorbeelden van zorg die is toegespitst op dubbel diagnoses en waar goed wordt samengewerkt. Naast de in het antwoord op vraag 4 genoemde kwaliteitsstandaarden over verslavingszorg als onderdeel van de ggz, heeft de sector ggz heeft ook veldnormen voor samenwerking. Het gaat hierbij om het Landelijk Kwaliteitsstatuut ggz en de Landelijke samenwerkingsafspraken.7 De Landelijke samenwerkingsafspraken geven aanbevelingen voor de samenwerking tussen de huisartsenpraktijken met de generalistische basis GGZ en de gespecialiseerde GGZ bij de zorgverlening en ze geven aandachtspunten voor regionale afstemming. Zowel het Landelijk Kwaliteitsstatuut ggz als de Landelijke samenwerkingsafspraken zijn door Zorginstituut Nederland opgenomen in het Openbaar Register als veldnorm voor goede zorg en de IGJ houdt toezicht op de uitvoering hiervan.
Daarnaast is per 1 december 2022, naar aanleiding van een afspraak in het Coalitieakkoord, Arnt Schellekens aangesteld als Nationaal Rapporteur Verslavingen (NRV).8 De NRV heeft aangegeven comorbiditeit in de ggz en verslavingszorg een belangrijk punt van aandacht te vinden. Wij laten ons door de NRV informeren over eventuele verbeterpunten op dit vlak.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat organisaties die verantwoordelijk zijn voor wonen en dagbesteding naadloos samenwerken met de ggz?
Goede samenwerking op lokaal niveau tussen sociaal domein en de ggz is van groot belang. Hier wordt in de regio’s op verschillende manier vorm aan gegeven. Ook in het kader van het IZA wordt veel aandacht besteed aan het verbeteren van de samenwerking tussen de ggz en het sociaal domein. Er wordt onder andere een werkwijze opgezet waarin goed opgeleide professionals verkennende gesprekken voeren, waarbij wordt afgewogen of ggz of inzet vanuit het sociaal domein, waaronder dagbesteding, nodig is. De nadruk ligt hier onder andere op het inzetten van consultatie en overleg tussen de het sociaal domein en de ggz voor individuele patiënten en het gezamenlijk begeleiden van burgers met ernstige psychische aandoeningen.
Hoe kijkt u aan tegen de pilot van HVO Querido waar bewoners in samenwerking met ggz-medewerkers 24 uur per dag begeleiding krijgen?
De Staatssecretaris van VWS staat in algemene zin positief ten aanzien van nieuwe tussenvormen van beschermd wonen waar passende – op- en afschaalbare – ondersteuning en zorg mogelijk is, al dan niet met 24-uurs toezicht.
Bent u van plan de pilot van HVO Querido landelijk in te voeren als deze succesvol is?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van passende ondersteuning die vanuit de Wmo wordt geboden. Om die reden is het aan gemeenten om deze pilot landelijk in te voeren. Wel zal ik deze pilot – indien succesvol – onder de aandacht brengen bij gemeenten en de vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG) om verder bezien of en hoe we deze pilot als goed voorbeeld breder kunnen toepassen.
Hoe kijkt u aan tegen de «De Nieuwe ggz» – een beweging die de geestelijk gezondheidszorg in Nederland compleet anders wil inrichten, weg van dwingende labels uit het psychiatrisch handboek DSM-5?
De Kamerbrief van 21 oktober 20229 bevat een reactie op het artikel «Het medisch model is te dominant in de ggz» waarin psychiater Floortje Scheepers de beweging van «De Nieuwe ggz», zorg gericht op gezondheid in plaats van ziekte, ondersteunt. Zoals benoemd in de reactie op het voorgenoemde artikel sluit deze beweging aan bij de afspraken die wij samen met partijen, waaronder de deNLggz, ZN, de LHV en de VNG, in het IZA hebben gemaakt over het verbeteren van de samenwerking tussen sociaal domein, huisartsenzorg en ggz.
Het bericht ‘Wet verhindert stoppen onterechte zorguitkering’ |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Wet verhindert stoppen onterechte zorguitkering»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Hoe beoordeelt u het feit dat een aantal gerechtelijke uitspraken, die stellen dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) geen indicaties meer kan intrekken als blijkt dat mensen geen recht hebben op langdurige zorg vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz), de aanpak van fraude met zorggeld bemoeilijkt?
Het CIZ heeft de wettelijke mogelijkheid om een indicatie in te trekken indien vast is komen te staan dat er sprake is van fraude, dit is vastgelegd in de Wlz artikel 3.2.4. onderdeel a. De uitspraken van de Centrale Raad van Beroep doen hier niets aan af. Overigens is het opsporen en aantonen van fraude geen eenvoudig proces en is dit in beginsel niet de taak van het CIZ als indicatiesteller voor de Wlz en Wet zorg en dwang (Wzd).
Wanneer een verzekerde niet langer is aangewezen op de geïndiceerde zorg kan het CIZ het indicatiebesluit herzien of intrekken (Wlz artikel 3.2.4. onderdeel b). Dit is een andere situatie dan in het geval van aantoonbare fraude. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in een aantal zaken uitspraken gedaan over het intrekken van indicaties door het CIZ wanneer een verzekerde niet langer op de Wlz was aangewezen. Bij deze zaken was het intrekken van de indicatie niet op grond van aantoonbare fraude. Het CIZ heeft op basis van de uitspraken van de CRvB besloten om op dit moment in geval van wijziging in de zorgbehoefte van de cliënt enkel een herziening (dus bijvoorbeeld een lager zorgprofiel) op basis van artikel 3.2.4, onderdeel b, van de Wlz toe te passen. Er wordt bij een herziening door het CIZ dan niet getoetst op de toegangscriteria voor de Wlz, maar alleen op het best passende zorgprofiel. Vanwege de uitspraken van de CRvB ben ik met het CIZ in overleg om zorgvuldig te bekijken wat deze uitspraken betekenen voor het CIZ.
Wordt op dit moment gewerkt aan een aanpassing van de wet om te voorkomen dat mensen die geen recht hebben op langdurige zorg, deze ook niet meer krijgen? Zo ja, wat is de stand van zaken? Zo nee, bent u bereid dit traject te starten?
Vanuit beleidsmatig perspectief vind ik het wenselijk dat het CIZ over de bevoegdheid beschikt om een indicatiebesluit te herzien of in te trekken wanneer de verzekerde niet (langer) is aangewezen op de geïndiceerde zorg (zoals ook beschreven in de Wlz artikel 3.2.4, onderdeel b en de memorie van toelichting) of wanneer er sprake is van fraude (Wlz artikel 3.2.4. onderdeel a).
In overleg met het CIZ onderzoek ik momenteel of naar aanleiding van de uitspraken van de CRvB verduidelijking van het wettelijk kader nodig is. Op dit moment is nog niet duidelijk of de wet wordt aangepast en zo ja, vanaf wanneer.
Kan de Wet bevordering samenwerking en rechtmatige zorg op zo’n manier aangepast worden dat deze ook helpt bij het aanpakken van dergelijke fraudeconstructies?2
Nee, het Wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg, dat op 18 april jongstleden door uw Kamer is aangenomen, voorziet in wettelijke grondslagen voor gegevensuitwisseling tussen instanties in het zorgdomein ten behoeve van een effectieve bestrijding van fraude in de zorg. Wat een instantie met de gegevens kan in de uitvoering van diens wettelijke taak, zoals in het geval van het CIZ ten aanzien van indicatiestellingen, wordt niet in het wetsvoorstel geregeld.
Vindt u het wenselijk dat het CIZ een opsporingsbevoegdheid krijgt? Zo nee, waarom niet?
Het CIZ is verantwoordelijk voor de onafhankelijke indicatiestelling voor de Wlz. Een nieuwe taak in het opsporen van fraude past niet bij de rol die het CIZ in de keten als onafhankelijk indicatiesteller heeft. Wel vind ik het van belang dat er goed wordt samengewerkt tussen ketenpartijen om signalen van fraude te kunnen onderzoeken. Het CIZ heeft daar ook een belangrijke rol in. Het CIZ werkt in de bestrijding van fraude samen met de ketenpartners die zijn aangesloten bij het knooppunt zorgfraude (IKZ). Signalen van ketenpartners worden gedeeld via het verzamelpunt zorgfraude bij het IKZ. Zoals genoemd bij vraag 4 biedt de wet bevordering samenwerking en rechtmatige zorg het partijen van het IKZ een wettelijke grondslag voor het uitwisselen van signalen met ketenpartners.
Kunt u aangeven hoeveel gevallen van deze zorgfraudekwestie, die is gevonden in het Friese dorp, sinds de gerechtelijke uitspraak gesignaleerd zijn?
Nee, elke fraudemelding staat op zichzelf en bevat andere signalen van zorgfraude. Overigens komt het bijna niet voor dat een signaal van zorgfraude wordt onderbouwd met video opnames van omwonende. Er zijn geen soortgelijke fraudemeldingen geregistreerd bij het CIZ.
Worden na constatering en bewijs van fraude de financiële omvang in kaart gebracht, aangezien de financiële gevolgen van deze fraudeconstructie naar schatting rond de een miljoen euro liggen? Zo nee, waarom niet en vindt u dat dit wel zou moeten? Zo ja, worden deze financiële gegevens gedeeld met de toezichthouders?
Het zorgkantoor is verantwoordelijk voor de doelmatige en rechtmatige uitvoering van de Wet langdurige zorg (Wlz). Regelmatig controleren zij in de regio of zowel zorgaanbieders en/of cliënten zich aan de regels houden. Helaas komt het soms voor dat er misbruik wordt gemaakt van het persoonsgebonden budget (pgb). Ook duiken er declaraties op voor zorg in zorginstellingen die niet geleverd is. Het zorgkantoor onderzoekt mogelijke fraudegevallen zorgvuldig. Wanneer het zorgkantoor duidelijk fraude constateert, zijn de gevolgen afhankelijk van de situatie. Mogelijke maatregelen zijn het pgb stopzetten, de zorgovereenkomst stopzetten, pgb terugvorderen, aangifte doen bij de politie of melding doen bij het landelijk meldpunt, zodat ook andere zorgkantoren actie kunnen ondernemen. Het Kenniscentrum Fraudebeheersing is onderdeel van Zorgverzekeraars Nederland. Via het Kenniscentrum Fraudebeheersing werken zorgverzekeraars onderling en met ketenpartners samen aan het tegengaan en voorkomen van fraude in de zorg. Die ketenpartners zijn: NZa, IGJ, CIZ, Nederlandse Arbeidsinspectie, FIOD, OM, VNG, Belastingdienst, politie en Verbond van Verzekeraars.
Het bericht 'OM gaat ‘schokkend’ Hamas-filmpje bij De Kuip onderzoeken, CIDI doet aangifte' |
|
Mirjam Bikker (CU), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met bovenstaand bericht?1
Ja, wij zijn bekend met bovenstaand bericht.
Bent u bekend met het feit dat voorafgaand aan de bekerwedstrijd Feyenoord-Ajax «Hamas, Hamas, alle joden aan het gas» werd gezonden en gescandeerd? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja. Wij vinden dit afschuwelijk. Dit soort verwerpelijke en kwetsende teksten horen überhaupt niet gezongen of gescandeerd te worden, ook niet in of rondom een voetbalstadion.
Gaat het Openbaar Ministerie naast de zanger in beeld ook onderzoek doen naar de tientallen mensen die luidkeels meezongen met de antisemitische leuzen?
Het Openbaar Ministerie richt zich momenteel op het onderzoek naar de beelden waarop te zien is dat er, voorafgaand aan de wedstrijd Feyenoord – Ajax op 5 april 2023, antisemitische leuzen worden gezongen. Er kunnen geen uitspraken worden gedaan over lopende of nieuw op te starten onderzoeken.
Feijenoord is in nauw contact met de politie om de alle deelnemers te identificeren. Ook het Auditteam Voetbal en Veiligheid zal onderzoek doen naar de incidenten rond en tijdens de wedstrijd Feyenoord – Ajax. Onderdeel van het onderzoek is of er antisemitische teksten zijn gezongen of geroepen.
Waarom is niet direct ingegrepen door de aanwezige politie of de voetbalclub zelf? Bent u het ermee eens dat dit wel had moeten gebeuren? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat in de toekomst in soortgelijke situaties wel direct wordt ingegrepen?
De politie heeft, nadat het incident hen bekend werd, dit gemeld bij de beveiligingsorganisatie en aan Feyenoord verzocht om de beelden (en geluid) veilig te stellen. Ook is aan het Voetbal Recherche Team gevraagd deze zaak op te pakken. Hun informatieorganisatie heeft op internet gezocht naar beeldmateriaal van het incident en de Voetbaleenheid heeft contact gehad met het CIDI voor het doen van aangifte.
In dit geval was het niet de ingehuurde zanger die (binnen de hekken van het stadion) deze afschuwelijke teksten uitkraamde, maar een door hem op het podium gevraagde willekeurige supporter die eerst een gewoon vrolijk Feyenoord-lied inzette maar plotseling overging op genoemde teksten.
De lokale driehoek heeft met Feyenoord het incident besproken en geëvalueerd. Met hen zijn wij het eens dat ingegrepen had moeten worden. Dit is ook binnen de club met beveiliging en stewarding besproken. Geschokt door de gebeurtenis zal de club hier in de toekomst nog strikter op toezien. Zoals hierboven vermeld wordt ook door het auditteam onderzoek gedaan naar het incident.
Los van het incident wordt er veel gedaan om dergelijke incidenten te voorkomen. De KNVB heeft de afgelopen jaren samen met betrokken partijen, waaronder de overheid, veel gerealiseerd om racisme en discriminatie tegen te gaan via het programma Ons Voetbal Is Van Iedereen (OVIVI).2 Een onderdeel van dit programma is de samenwerking met de Anne Frank Stichting, die op aangeven van de betaald voetbalorganisatie, trajecten aanbiedt aan supporters die zich misdragen in het stadion. Bijvoorbeeld aan supporters die zich schuldig maken aan het roepen van antisemitische of discriminerende leuzen. Een dergelijk traject biedt een optie voor strafvermindering en zet in op bewustwording en het tegengaan van antisemitische en discriminerende uitingen. Feyenoord heeft als eerste club samen met de Anne Frank Stichting een lokale tour opgezet als onderdeel van dit Spreekkorenproject. De supporters worden langs diverse lokale plekken genomen die relevant zijn voor het oorlogsverleden en ontmoeten medesupporters die gekwetst worden door bepaalde spreekkoren. De anti-Joodse spreekkoren zijn het uitgangspunt van de tour. Er is ook aandacht voor andere discriminerende spreekkoren. Het merendeel van de deelnemers geeft aan dat zij na de tour anders tegen de spreekkoren aankijken.
Welke acties zijn door de voetbalclub zelf genomen? Welke acties verwacht u van de voetbalclub in dit verband? Ziet u hier ook verantwoordelijkheid voor de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB)? Zo ja, welke?
De club is zoals aangegeven geschrokken en is in nauw contact met de politie om de deelnemers te identificeren. Ook zal de club maatregelen als stadionverboden opleggen als daders kunnen worden geïdentificeerd. Feyenoord heeft een omvangrijk programma aan activiteiten – waaronder lesprogramma’s en reizen naar voormalige concentratiekampen met supporters – om antisemitisme tegen te gaan en bewustwording te creëren. Het werkt daarbij nauw samen met onder andere diverse Joodse en maatschappelijke instanties.
De wijze waarop betaald voetbal organisaties (BVO’s) dienen op te treden bij kwetsende spreekkoren binnen in de stadions staat omschreven in de richtlijn bestrijding verbaal geweld, wat onderdeel is van het handboek competitiezaken betaald voetbal van de KNVB. Uitgangspunt is dat BVO’s en supportersverenigingen primair verantwoordelijk zijn voor het gedrag van hun supportersaanhang c.q. leden en voor duidelijke tolerantiegrenzen ten aanzien van ongewenste spreekkoren en verbaal geweld. Deze grenzen worden onder meer bekendgemaakt in het huisreglement van de club. In het stadion is de organisator verantwoordelijk voor een veilig verloop van het evenement en gelden de protocollen uit het Handboek Competitiezaken van de KNVB. Daarbuiten zorgt de overheid voor veiligheid en handhaving van de openbare orde.
Als discriminerende spreekkoren zich voordoen dan zijn clubs verplicht hierover te rapporteren aan de KNVB en hierbij aan te geven wat ze hieraan hebben gedaan. Meldingen kunnen ook door bezoekers worden gedaan via app DiscriminatieMelder, waarbij meldingen tijdens de wedstrijd bij de veiligheidsorganisatie van een betaald voetbalclub binnen kunnen komen. Daarnaast kan het ook middels waarneming door de veiligheidsorganisatie zelf binnenkomen in de commandoruimte (meldkamer stadion).
Discriminerende spreekkoren kunnen ook worden gesignaleerd en geregistreerd door auditoren van de KNVB die wedstrijdaudits uitvoeren. Voor spreekkoren geldt het protocol dat het publiek door de stadionspeaker wordt toegesproken en gewaarschuwd dat bij herhaling/voortzetting de wedstrijd zal worden stilgelegd. Indien de spreekkoren worden voortgezet, wordt de wedstrijd stilgelegd. Er wordt dan met de lokale overheid overlegd of er definitief wordt gestaakt of dat de wedstrijd nog één keer wordt hervat. In geval van hervatting van de wedstrijd en opnieuw herhaling van de spreekkoren wordt de wedstrijd definitief gestaakt. Want dergelijke spreekkoren zijn abject en absoluut ontoelaatbaar.
Bent u in contact geweest met de voetbalclub om deze uitingen van Jodenhaat aan de kaak te stellen? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit contact? Zo nee, waarom niet?
De KNVB en lokale driehoek hebben contact gehad met Feyenoord. Zoals eerder vermeld heeft Feyenoord aangegeven geschrokken te zijn van de beelden en werkt op dit moment mee aan het onderzoek van het Openbaar Ministerie om de deelnemers te identificeren. Op 17 mei gaan wij in gesprek met de KNVB. In het gesprek zal de aanpak van antisemitische spreekkoren ook worden besproken.
Bent u het ermee eens dat het uiten van dit soort antisemitische leuzen niet alleen schadelijk is voor de Joodse gemeenschap maar ook bedreigend? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om met een strengere aanpak van antisemitische spreekkoren in en rondom voetbalstadions te komen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat zijn wij volkomen met u eens.
BVO’s in Nederland moeten voldoen aan de licentie-eisen van de KNVB. Een van de licentie-eisen is het hebben van een schriftelijk antidiscriminatie en antiracisme beleid en het toepassen van dit beleid in de organisatie. Hieronder valt ook beleid ten aanzien van antisemitisme. De BVO’s rapporteren aan een onafhankelijke certificeringsinstantie en de licentiecommissie betaald voetbal monitort en toets of clubs aan de gestelde criteria voldoen.
Dat alleen is niet voldoende. Mede daarom zijn wij met alle partners uit Ons Voetbal Is Van Iedereen, waaronder de KNVB, in gesprek over een vervolg. Daarin willen we met elkaar een proces in gang zetten gericht op het normeren van gedrag in en rondom stadions met betrekking tot het terugdringen van onwenselijke en discriminerende spreekkoren waaronder antisemitische.
Het belang van zwemvaardig zijn. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u nog steeds de ambitie dat alle kinderen voor de zomer van 2025 hun zwemdiploma moeten kunnen halen?
Als het gaat om kinderen die daar motorisch toe in staat zijn, meestal vanaf het vijfde levensjaar, ben ik het eens met de ambitie dat iedereen de kans moet hebben om een zwemdiploma te kunnen halen.
Op welke manier wordt uitvoering gegeven aan de motie Westerveld c.s.1, waarin wordt verzocht om binnen drie jaar een plan te maken met gemeenten zodat alle kinderen een zwemdiploma kunnen halen? Wat is de voortgang nu?
Ik heb uw Kamer in de brief «Sportstelsel en sportbeleid»2 geïnformeerd over de wijze waarop ik met gemeenten invulling geef aan de motie Westerveld c.s. Vervolgens heb ik toegezegd u te informeren over de voortgang om te komen tot een landelijk dekkend aanbod zwembaden3. Ik informeer uw Kamer hierover in de Kamerbrief Aanpak wachtlijsten zwemles en landelijk dekkend aanbod die ik parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer zal aanbieden.
Wordt binnen deze plannen expliciet aandacht besteed aan kinderen met een beperking?
Ja. In het bijzonder via de bijscholing/opleiding van docenten die deze doelgroep les kunnen geven en via de vindbaarheid van passende aanbieders voor ouders van deze doelgroep.
Heeft u een landelijk beeld van het aanbod van zwemles voor kinderen met en zonder beperking? Zo ja, waar zitten de grootste uitdagingen?
Op dit moment weten we dat landelijk ongeveer duizend zwemlesaanbieders actief zijn. Ongeveer 700 daarvan zijn aangesloten bij de Nationale Raad Zwemveiligheid. Daarnaast zijn via de website van Uniek Sporten ongeveer 100 zwemlesaanbieders te vinden die zwemles aanbieden voor kinderen met een beperking. Uit dit beeld komt naar voren dat met name in de minder stedelijke gebieden (bijv. Noord-Oost Groningen, Oost-Drenthe en Zeeland) het aantal aanbieders beperkt is.
Hebben alle gemeente toereikende financiële tegemoetkomingen voor kinderen uit gezinnen met weinig geld? Zo nee, wat gaat u doen om de kinderen uit die gezinnen te helpen?
Dit najaar zal duidelijk zijn hoe de regeling van het Jeugdfonds Sport en Cultuur gebruikt wordt voor zwemles en of deze voor iedereen toereikend is.
Wat zijn de effecten van het sluiten van zwembaden op de ambitie om alle kinderen een zwemdiploma te laten halen?
Wanneer een zwembad sluit waar zwemles gegeven wordt, leidt dat vaak tot vertraging in het diplomazwemmen op die specifieke locatie. Via verschillende maatregelen, zoals de recent gepubliceerde SPUK ter compensatie van meerkosten voor energie, wordt ingezet op de sportinfrastructuur waar nodig overeind te houden. In mijn brief Kamerbrief Aanpak wachtlijsten zwemles en landelijk dekkend aanbod ga ik hier verder op in.
Hoeveel zwembaden zijn er sinds 2010 gesloten? Wat heeft dat betekend voor het aanbod van zwemles?
Er zijn verschillende redenen waarom zwembaden sluiten, een deel van deze redenen horen ook bij een gezond sport- en ondernemersklimaat. Er zijn geen cijfers van het aantal gesloten zwembaden in ons land tijdens het laatste decennium, echter zien we wel een toename in het absolute aantal zwembaden. In 2012 telde het Mulier Instituut in totaal 1.537 zwembaden in ons land. Daarbij zijn natuur- en strandbaden buiten beschouwing gelaten. In de meest recente telling van 2020 telt het Mulier Instituut in totaal 1.891 zwembaden.
Wat zijn de meest actuele cijfers over de wachtlijsten? Neemt de wachttijd toe of af?
De meeste actuele inschatting op basis van een quick scan onder gemeenten en landelijke aanbieders is dat de wachttijd vooral varieert van 6 tot 12 maanden. Hoewel de wachttijden sinds de COVID-19 pandemie teruggedrongen zijn, stagneert volgens NRZ een verdere daling.
Hoeveel zwembaden zijn er sinds de coronacrisis gesloten? Wat heeft dat betekend voor het aanbod van zwemles?
Hiervoor ontbreken gedetailleerde cijfers. Het is mij bekend dat er drie zwembaden, waaronder één openbaar zwembad, gesloten zijn. Ik heb op ambtelijk niveau contact gehad met de betreffende gemeente over de unieke achtergronden van de sluiting. Daarnaast geven zowel de VSG als de NRZ aan dat, hoewel in uitzonderlijke gevallen zwembaden de deuren moesten sluiten, dit allesbehalve een landelijke trend is. Bovendien werden in het afgelopen half jaar ook diverse nieuwe zwembaden geopend. Op dit moment zie ik dus geen negatieve ontwikkeling in de beschikbaarheid van het zwembadwater (voor zwemles).
Welke bewindspersoon op dit moment politiek verantwoordelijk is voor de mondkapjesdeal waarbij 100,8 miljoen euro belastinggeld verloren ging |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met uw antwoorden op eerder schriftelijke vragen over «het antwoord dat oud-minister Martin van Rijn verantwoordelijk is voor de mondkapjesdeal waar 100,8 miljoen euro mee verloren ging»?1
Ja.
Wilt u gaarne duidelijk aangeven met een naam welke Minister op dit moment ministerieel verantwoordelijk is voor de mondkapjesdeal?
Zie hiervoor mijn beantwoording van Kamervragen van de PVV-fractie van 6 april jl.2 Dientengevolge heeft u het debat terecht met mij gevoerd.
Als het antwoord hierop de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (de heer Kuipers) is, waarom doet u dan het debat over het Deloitte-onderzoek naar de mondpakjesdeal in plaats van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het geen rare constructie dat de Minister die ministerieel verantwoordelijk is voor de mondkapjesdeal het debat over het Deloitte-onderzoek naar de mondkapjesdeal niet zelf doet? Waarom is dat?
Zie de beantwoording van vraag 2 en 3 voor de verantwoordelijkheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS). Als Minister voor Langdurige Zorg en Sport ben ik verantwoordelijk voor het proces «coördinatie verantwoording COVID-19» bij VWS.3 Daaronder valt ook het aanvullende onderzoek naar de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen (hierna: het onderzoek en hierna: PBM). In mijn beantwoording van vragen van de PVV-fractie in de brief aan uw Kamer van 6 april jongstleden, heb ik dit toegelicht.4 Vanuit deze verantwoordelijkheid kan ik vragen van uw Kamer beantwoorden die zien op het verloop van het onderzoek en vragen beantwoorden gericht op de bevindingen uit het «Onderzoek inkoop PBM – (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.» (hierna: het rapport).
Waarom kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de tweede termijn van het debat niet zelf doen, zodat we de ministerieel verantwoordelijke Minister kunnen bevragen in plaats van een Minister die niet ministerieel verantwoordelijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is dit voor een rare gang van zaken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met uw antwoord op de vierde vraag van de bovengenoemde schriftelijke vragen?
Ja.
Kunt u de vraag beantwoorden die werd gesteld, namelijk, op basis van welk contact met wie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Van Lienden, Danne en Van Gestel op de avond van 12 april 2022 concludeerden dat ze miljonair zouden worden?
In het rapport staat opgenomen dat de heer Van Lienden in gesprekken met Deloitte Forensic and Dispute Services B.V (hierna: het onderzoeksbureau) heeft toegelicht dat uit zijn belgegevens blijkt dat hij in de avond van 12 april 2020 met Functionaris 3 VWS heeft gebeld.5 De heer Van Lienden heeft aan het onderzoeksbureau toegelicht dat het gesprek met Functionaris 3 VWS aanleiding was om een nieuw voorstel aan VWS en het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (hierna: LCH) te doen.6
In gesprekken met het onderzoeksbureau heeft Functionaris 3 VWS aangegeven dat VWS een opening heeft gehouden waarin de heer Van Lienden als leverancier kon optreden. Wanneer de heer Van Lienden zich daar niet in had kunnen vinden, zou het niet tot een overeenkomst zijn gekomen.7
Kunt u aangeven met met wie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat, door u omschreven als «op basis van feedback van VWS» heeft plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom werpt u in uw antwoord op de zesde vraag een rookgordijn op door een semantische discussie te starten over dat u uit het rapport niet kunt opmaken dat de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zou hebben afgedwongen dat er opnieuw werd onderhandeld met Van Lienden, Danne en Van Gestel?
Het rapport geeft een uitvoerige en gedetailleerde weergave van de relevante feiten en gebeurtenissen rondom de overeenkomst met Relief Goods Alliance B.V.8 Zoals toegelicht in mijn eerdere beantwoording van Kamervragen van de PVV-fractie, kan ik de formulering, dat uit het rapport zou blijken dat de toenmalig Minister van VWS zou hebben afgedwongen dat er opnieuw onderhandeld zou worden met de heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel, niet uit het rapport opmaken.9 Wel blijkt uit het rapport dat de toenmalig Minister van VWS aan het onderzoeksbureau heeft toegelicht dat hij op 10 april 2020 aan Functionaris 1 VWS heeft gevraagd om contact op te nemen met de heer Van Lienden.10
Het klopt toch dat er opnieuw werd onderhandeld door het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) met Van Lienden, Danne en Van Gestel door de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Graag licht ik volledigheidshalve toe dat er twee verschillende dialogen zijn gevoerd met de heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel. In de eerste voorstellen van de heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel ging het om voorstellen om naast het LCH een tweede inkoop- en distributiekanaal op te zetten. Tot tweemaal toe worden deze voorstellen voor een tweede kanaal door VWS en het LCH afgewezen, waarna op 12 april 2020 door VWS aan de heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel wordt gevraagd een voorstel te doen om als leverancier te komen tot een samenwerking met het LCH.11
Uit het rapport komt naar voren dat de toenmalig Minister van VWS aan het onderzoeksbureau heeft toegelicht dat hij op 10 april 2020 aan Functionaris 1 VWS heeft gevraagd om contact op te nemen met de heer Van Lienden.12
Voor wat betreft gesprekken met de heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel kan ik uit het rapport opmaken dat de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport betrokken was bij gesprekken die zagen op het voorstel om als leverancier te komen tot een samenwerking met het LCH.
Waarom beweert u in vredesnaam dat de brief van de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de heer De Jonge, overeenkomt met de bevindingen in het Deloitte-onderzoek? Neemt u uw ministeriële verantwoordelijkheid voor dit antwoord onder de zesde vraag van de bovengenoemde schriftelijke vragen? Is er daarmee niet sprake van twee ministerieel verantwoordelijke ministers voor de mondkapjesdeal die gelijktijdig in hetzelfde kabinet zitten?
Op 6 april 2022 heb ik als bijlage bij mijn brief aan uw Kamer, een brief gedeeld die de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (hierna: VRO) mij heeft toegezonden. Deze brief bevat een toelichting op de gestelde vragen over zijn betrokkenheid bij de «mondkapjesdeal» met de heer Van Lienden.13 De Minister voor VRO heeft hierin benoemd dat het staatsrechtelijk ongebruikelijk is dat een Minister die inmiddels een andere portefeuille bekleedt in het kabinet, zich mengt in een debat over gebeurtenissen die in de vorige kabinetsperiode hebben plaatsgehad. De Minister voor VRO heeft hierin aangegeven er aan te hechten de vragen die zijn opgekomen te beantwoorden en de context van toen toe te lichten.
In mijn eerdere beantwoording van vragen van de PVV-fractie op 6 april jongstleden heb ik aangegeven dat de inhoud van deze brief overeenkomt met de door het onderzoeksbureau opgetekende bevindingen betreffende de datum van 10 april 2020.14
De beantwoording van vragen over de bevindingen uit het rapport vallen onder mijn verantwoordelijkheid zoals hierboven bij de beantwoording van vraag 2, 3, 4, 5 en 6 staat toegelicht.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de tweede termijn van het debat over het Deloitte-onderzoek naar de mondkapjesdeal?
Ja.
Het bericht 'COC meldt ‘homohaat tegen kinderen’, pand in Eindhoven belaagd' |
|
Jeanet van der Laan (D66) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat de daders een groep voetbalsupporters betreft die later die dag een wedstrijd bij zouden wonen?1
Dat is niet met zekerheid te zeggen. Op dit moment loopt het politieonderzoek naar de precieze toedracht nog. In het belang van het onderzoek doet de politie geen verdere mededelingen.
Ziet u een verband tussen de anti-LHBTI-spreekkoren tijdens voetbalwedstrijden en acties door voetbalsupporters, zoals het belagen van het COC-pand in Eindhoven of de poging tot brandstichting van de sportschool van de oprichter van Roze Kameraden?
Ik zie dat discriminatie en racisme breed speelt in de voetbalwereld. Tijdens wedstrijden in de vorm van (antisemitische) spreekkoren, zoals bijvoorbeeld de wedstrijd Feyenoord-Ajax van 5 april jl. Soms strekken deze incidenten zelfs tot ver buiten het stadion, zoals het vandalisme aan de panden van de (voorzitter van de) Roze Kameraden en het COC in Rotterdam. Met de partners van het programma «Ons voetbal is van iedereen» (OVIVI) zet ik mij onverminderd in om discriminatie en racisme in en om het voetbal tegen te gaan.
Hoeveel incidenten van anti-LHBTI-geweld hebben er in de afgelopen tien jaar plaatsgevonden waarbij voetbalsupporters betrokken waren?
Over het algemeen wordt er door de betrokken instanties niet gewerkt op basis van «incidenten». Bij de politie kan melding of aangifte worden gedaan. Wat betreft strafbare feiten, gericht tegen de lhbtiq+ gemeenschap zou gedacht kunnen worden aan commune feiten, zoals bijvoorbeeld mishandeling (art. 300 Wetboek van Strafrecht), openlijke geweldpleging (141 Wetboek van Strafrecht) of brandstichting (art. 157 Wetboek van Strafrecht) met een discriminatoir aspect. Daarnaast kan sprake zijn van specifieke discriminatiefeiten uit het Wetboek van Strafrecht (bijvoorbeeld artikel 137c en 137d Wetboek van Strafrecht). Daarbij dient opgemerkt te worden dat over het algemeen niet op dusdanig specifieke wijze geregistreerd wordt, zoals benoemd in de vraag. Daarom kan ik op deze vraag geen antwoord worden.
In hoeverre was hierbij sprake van gerichte en vooropgezette acties door groepen met een georganiseerd karakter?
Op dit moment kan ik daar geen uitspraken over doen in verband met lopend onderzoek.
Bij hoeveel eredivisiewedstrijden in de afgelopen 10 jaar hebben homofobe, seksistische en racistische spreekkoren plaatsgevonden en in hoeveel gevallen is daar een sanctie aan verbonden, zoals het stilleggen van een wedstrijd of een stadionverbod?
Vanaf het seizoen 2019/2020 registreren ketenpartners (betaald voetbalorganisaties, KNVB, gemeenten, OM en politie) incidenten in het betaald voetbal in de Ketenvoorziening Voetbal (KVV), waarbij incidenten van racisme en discriminatie apart worden geregistreerd. In het seizoen 2019/2020 zijn via de KVV 22 discriminatie-incidenten geregistreerd, waarvan vijftien incidenten – vooral die binnen het stadion – opvolging hebben gekregen. In het seizoen 2021/2022 werden 24 incidenten van discriminatie geregistreerd. De meeste discriminatie-incidenten betroffen antisemitische uitlatingen, gevolgd door racistische uitlatingen. Driemaal werden discriminerende uitlatingen gerelateerd aan seksuele voorkeur geregistreerd.2 Vóór het seizoen 2019–2020 registreerden de ketenpartners de incidenten in het Voetbal Volgsysteem (VVS). Door wijziging van het registratiesysteem zijn deze cijfers niet vergelijkbaar. Door de coronabeperkingen zijn veel wedstrijden in de seizoenen 2019–2020 en 2020–2021 gespeeld met minder of geen publiek, wat van invloed kan zijn op de hoogte van het aantal incidenten.
Op welke wijze is uitvoering gegeven aan de motie van de leden Westerveld en Van der Laan over het stilleggen van wedstrijden bij spreekkoren?2
Zoals ook aangegeven in de brief aan uw Kamer van 10 mei 20224 heeft de KNVB de «Richtlijn bestrijding verbaal geweld» opgesteld. In de richtlijn zijn zowel de verantwoordelijkheidsverdeling van betrokken actoren als de geldende maatregelen beschreven met betrekking tot het tegengaan van discriminatoire, racistische, antisemitische en andersoortige spreekkoren. Sinds de uitvoering van de motie van de leden Westerveld en Van der Laan over het stilleggen van wedstrijden bij spreekkoren heeft de KNVB de richtlijn extra onder de aandacht gebracht bij de betaald voetbalclubs (bvo’s). Ook is er een aanpassing gedaan met betrekking tot de rol van de scheidsrechter waardoor deze de wedstrijd ook zelfstandig mag stilleggen.
Tevens is de richtlijn aangescherpt en geldt dat bij spreekkoren het publiek door de stadionspeaker wordt toegesproken en gewaarschuwd wordt dat bij herhaling/voorzetting de wedstrijd zal worden stilgelegd. Indien de spreekkoren worden voortgezet, wordt de wedstrijd stilgelegd. Er wordt dan met de lokale overheid overlegd of er definitief wordt gestaakt of dat de wedstrijd nog één keer wordt hervat. In geval van hervatting van de wedstrijd en opnieuw herhaling van de spreekkoren wordt de wedstrijd definitief gestaakt.
Tot slot zijn de partners met elkaar in gesprek over een vervolg op het actieplan OVIVI. Daarin zal ook aandacht zijn voor spreekkoren en zullen we samen met partners, de John Blankenstein Foundation en de Anne Frank Stichting een proces in gang zetten gericht op het normeren van gedrag in stadions met betrekking tot onwenselijke uitingen zoals homofobe spreekkoren. Daarom ben ik met bvo’s en supporters in gesprek over de impact van kwetsende spreekkoren.
In hoeverre bent u van mening dat de voetbalwereld een structureel probleem heeft op het gebied van anti-LHBTI-sentimenten en in hoeverre speelt deze problematiek ook in andere takken van sport?
Op dit moment vallen anti-lhbtiq+-sentimenten met name in het voetbal op. Dit kan mede het geval zijn doordat het een zeer zichtbare sport is. Deze problematiek speelt echter in meerdere takken van sport. Discriminatie doet zich helaas voor in alle delen van onze samenleving.
De aanpak hiervan gaat niet vanzelf en vergt een brede aanpak gericht op cultuur- en gedragsverandering. Met NOC*NSF ben ik dan ook in gesprek over een geschikte aanpak voor andere sportbonden dan de KNVB.
In hoeverre bent u van mening dat dit probleem niet opgelost kan worden als er niet actief opgetreden wordt tegen deze spreekkoren en dat voetbalclubs hierin hun verantwoordelijkheid moeten nemen en de beslissing om een wedstrijd stil te leggen niet mogen neerleggen bij een individuele speler?
Ik ben het met u eens dat actief moet worden opgetreden tegen discriminerende en ongewenste spreekkoren. Discriminatie hoort niet thuis in Nederland, ook niet op het voetbalveld.
Naast een speler, kan ook een coach of de veiligheidscoördinator (namens de bvo) de scheidsrechter verzoeken een wedstrijd stil te leggen. Ook kan de scheidsrechter op eigen initiatief handelen en de wedstrijd stilleggen, zo lijkt de voornaamste druk bij de spelers te zijn weggehaald.
Bent u bereid om met de KNVB in overleg te treden en af te spreken dat iedere club in het betaald voetbal een actieplan moet ontwikkelen om anti-LHBTI-sentimenten binnen hun club en de voetbalwereld tegen te gaan?
Betaald voetbalclubs (bvo’s) in Nederland moeten voldoen aan de licentie-eisen van de KNVB. Een van de licentie-eisen is het hebben van een schriftelijk antidiscriminatie en antiracisme beleid en het toepassen van dit beleid in de organisatie. De bvo’s rapporteren aan een onafhankelijke certificeringsinstantie (KIWA) en de licentiecommissie betaald voetbal monitort en toets of clubs aan de gestelde criteria voldoen.
Zoals ook gezegd in antwoord 6 ben ik met partijen, waaronder de KNVB, in gesprek over een vervolg op OVIVI. Daarin willen we met elkaar een proces in gang zetten gericht op het normeren van gedrag in stadions met betrekking tot het terugdringen van onwenselijke uitingen zoals homofobe spreekkoren. Als onderdeel daarvan is de KNVB hierover in gesprek met de betaald voetbalclubs en supportersverenigingen. De komende periode wordt dit traject verder ingevuld en vormgegeven.
Welke stappen onderneemt de KNVB momenteel wanneer voetbalclubs hun verantwoordelijkheid niet nemen en geen stappen ondernemen om anti-LHBTI-sentimenten binnen hun club aan te pakken?
Om in Nederland betaald voetbal te mogen spelen moeten betaald voetbalclubs (bvo’s) voldoen aan de licentie-eisen van de KNVB5. Een van de licentie-eisen is het hebben van een schriftelijk antidiscriminatie en antiracisme beleid en het toepassen van dit beleid in de organisatie. De bvo’s rapporteren aan een onafhankelijke certificeringsinstantie (KIWA). KIWA toetst aan de hand van de licentie-criteria of clubs hier wel/niet aan voldoen. Voldoen ze niet, krijgen ze mogelijkheid om hier wel aan te voldoen. De Licentiecommissie betaald voetbal houdt hier toezicht op, onder meer met haar sanctiemogelijkheden (waarschuwing, opleggen plan van aanpak tot uiteindelijk intrekken van Licentie).
Zal de financiering van de Alliantie Gelijke Spelen worden voortgezet om sportclubs te kunnen blijven ondersteunen in het bevorderen van LHBTI-acceptatie3?
Ja, het kabinet is voornemens om de Alliantie Gelijke Spelen voort te zetten.
Hoe kijkt de Minister aan tegen het Football v. Homophobia-initiatief4, een internationale campagne uit het Verenigd Koninkrijk om homofobie in de voetbalwereld tegen te gaan, en welke elementen hieruit zouden wij in Nederland nog over kunnen nemen?
Het initiatief Football versus Homophobia uit het Verenigd Koninkrijk kent vergelijkbare doelen als het Nederlandse OVIVI. Ik zal de elementen van dit Britse initiatief bestuderen en waar mogelijk meenemen in de vormgeving van OVIVI 2. Na de zomer informeer ik uw Kamer hier verder over.
Het bericht ’Binnenlopen met bejaarden’ |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Binnenlopen met bejaarden»?1
Het artikel in de Groene Amsterdammer schetst een aantal mogelijke verdienmodellen voor private equity partijen in de zorg. Zoals ik uw Kamer eerder heb laten weten ben ik van mening dat commerciële activiteiten van zorgaanbieders positieve effecten kunnen hebben op de zorg. Daarbij mogen de financiële belangen van aandeelhouders en andere betrokkenen niet zwaarder wegen dan de maatschappelijke belangen bij het leveren van zorg die betaalbaar, toegankelijk en van goede kwaliteit is. Toezichthouders zoals de IGJ en NZa zien daarom ook toe op naleving van de bestaande wet- en regelgeving die is gericht op de waarborging van deze publieke belangen. Daarbij is relevant dat binnen de bestaande zorgstelsels zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten als inkopers van zorg een belangrijke rol hebben om kwalitatief goede en doelmatige zorg in te kopen tegen tarieven die daarbij passen.
Wat vindt u ervan dat de zorg wordt gebruikt als verdienmodel door private equity-bedrijven en andere beleggers?
Aanbieders die zorg uitsluitend als verdienmodel zien horen wat mij betreft niet thuis in de zorg. Ik zie namelijk risico’s voor de kwaliteit of toegankelijkheid van zorg wanneer aan het realiseren van (uitkeerbare) winst een groter belang wordt gehecht dan aan de genoemde publieke belangen. Ook commerciële aanbieders dienen zich daarom, net als alle andere zorgaanbieders in Nederland, te houden aan de geldende regelgeving in de zorg. Zij dienen te allen tijde de belangen van de patiënten, cliënten en/of andere belanghebbenden en het maatschappelijk belang voorop te stellen. Dat vraagt om een integere bedrijfsvoering van zorgaanbieders waarbij zij ook verantwoord omgaan met keuzes rond winstuitkering. Om die reden wordt gewerkt aan een betere borging van die integere bedrijfsvoering van zorg- en jeugdhulpaanbieders door aanscherping van de publiekrechtelijke randvoorwaarden. Met deze doelstelling is het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) in voorbereiding.
Hoe heeft het aandeel van commerciële partijen in de ouderenzorg zich de laatste jaren ontwikkeld en wat is uw verwachting voor de komende jaren?
Er wordt niet apart geregistreerd of de zorg wordt geleverd door commerciële partijen. De NZa publiceert elk anderhalf jaar de informatiekaart concentraties in de zorg, waarbij ook gekeken wordt naar concentraties waarbij private equity betrokken is. In de periode juli 2019 tot en met december 2020 zijn er negen concentraties in de langdurige zorg geweest en in de periode januari 2021 tot en met juni 2022 zijn dit er vijf geweest. Daarbij is er een aantal commerciële partijen (waaronder Dagelijks Leven) dat in de afgelopen jaren fors is gegroeid. Op basis daarvan neem ik aan dat het aandeel commerciële partijen in de ouderenzorg in de afgelopen jaren is gegroeid. Ik kan niet voorspellen of deze groei zich in de komende jaren ook verder doorzet.
Is bekend hoeveel commerciële bedrijven in Nederland «too big to fail» zijn? Zo ja, hoeveel zijn dit er? Zo nee, kan daar onderzoek naar worden gedaan?
Mij is geen recent onderzoek bekend naar de omvang van commerciële bedrijven in Nederland die «too big to fail» zijn. De NZa geeft in haar «Informatiekaart Concentraties in de zorg 2022» aan dat ze in de periode januari 2021 t/m juni 2022 (anderhalf jaar) 149 gevallen van concentraties in de zorg heeft beoordeeld waarbij een private equity partij betrokken was. In de periode juli 2019 t/m december 2020 waren dit er 122 en tussen januari 2018 en juni 2019 gold dit voor 151 casussen. Het aangehaalde Deloitte rapport heeft het over 12 transacties in 2022 in de kern van de zorg. Hier wordt onder verstaan transacties van zorgaanbieders zelf, zoals ziekenhuizen, klinieken, GGZ en VVT-aanbieders, waarbij sprake is van ondernemingen met een omzet en/of ondernemingswaarde boven de 5 miljoen euro2.
Ik zie vooralsnog geen mogelijkheid voor een onderzoek naar hoeveel van deze private equity partijen «too big to fail» zijn. De NZa heeft aangegeven dat het begrip «too big to fail» niet eenduidig te definiëren is, omdat deze sectorspecifiek is en sterk afhangt van het beschikbare regionaal vervangend aanbod voor bepaalde typen zorg. Een grenswaarde voor «te groot» is daarom niet absoluut vast te stellen.
Mochten er bij een zorgaanbieder financiële problemen ontstaan waarbij de continuïteit van zorg mogelijk in het geding is, dan geldt het continuïteitsbeleid zoals dat eerder ook aan uw Kamer is gemeld3. In de eerste plaats is het de verantwoordelijkheid van de individuele zorgaanbieder en zorgverzekeraars om de problemen die mogelijk leiden tot discontinuïteit van zorg op te lossen. De zorgverzekeraar heeft hierbij een zorgplicht in de richting van de verzekerden om te zorgen voor goede en passende zorg en continuïteit van zorg. De NZa en de IGJ houden daarbij toezicht op de situatie vanuit het oogpunt van deze zorgplicht en de kwaliteit van zorg.
Bent u het er mee eens dat de aanwezigheid van deze «too big to fail» bedrijven in de gezondheidszorg een gevaar kunnen vormen voor de Nederlandse zorg?
Voor verschillende aanbieders in de zorg, commercieel en niet commercieel, geldt dat deze een zodanige omvang hebben dat hun zorgaanbod moeilijk gemist kan worden. Daarom is het genoemde continuïteitsbeleid ook gericht op het garanderen van de toegankelijkheid van zorg. Daarbij gaat het om de toegankelijkheid van zorg en dat is zeker niet altijd hetzelfde als het «redden» van de zorginstellingen zelf.
Welke stappen gaat u ondernemen om de risico’s van deze «too big to fail» bedrijven in de gezondheidszorg in Nederland te verminderen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven dienen alle zorgaanbieders in Nederland zich aan dezelfde regels te houden. Daarnaast borg ik onder andere via het continuïteitsbeleid de toegankelijkheid van zorg.
Welk deel van de stijgende zorgkosten wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van private equity-bedrijven en andere beleggers in de zorg?
Mij is geen onderzoek bekend dat inzicht biedt in het deel van de stijging van de zorgkosten dat wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van private equity-bedrijven en andere beleggers in de zorg.
Op welke manieren neemt u de aanwezigheid van private equity-bedrijven en andere beleggers in de zorg mee in de berekeningen van de stijgende zorgkosten?
Bij de berekening van de kosten van zorg wordt geen onderscheid gemaakt tussen zorgorganisaties op basis van hun eigendomsstructuur. De kostenontwikkeling van commerciële zorgorganisaties loopt dus mee in de berekening van de macro zorgkosten.
Erkent u dat er mogelijk sprake kan zijn van belangenverstrengeling wanneer een adviesbureau dat adviseert over de indicatie voor de Wet langdurige zorg (Wlz) eigendom is van een private equity-maatschappij (e.g. Argonaut en Bain Capital)?
Nee, Argonaut speelt geen rol in de indicatiestelling voor de Wet langdurige zorg. Het CIZ onderzoekt onafhankelijk en zorgvuldig wie recht heeft op zorg uit de Wet langdurige zorg (Wlz). Het CIZ en Argonaut hebben geen onderlinge afspraken in het kader van de indicatiestelling voor de Wlz.
Erkent u dat er mogelijk sprake kan zijn van belangenverstrengeling wanneer bedrijven die patiënten adviseren over de aankoop van orthopedische hulpmiddelen in handen zijn van bedrijven die deze hulpmiddelen zelf produceren?
Ik heb van verzekeraars begrepen dat zij zich er terdege van bewust zijn dat leveranciers en fabrikanten van hulpmiddelen aandeelhouder gestuurd kunnen werken. Verzekeraars zijn overigens doorgaans niet vooraf geïnformeerd over en/of betrokken bij de in het artikel genoemde verticale integratie en/of overname door investeringsmaatschappijen. Voor verzekeraars is van belang dat de verzekerde een passend hulpmiddel krijgt, maar ook dat premiegeld doelmatig ingezet wordt. Dat betekent dat het ten goede komt aan een passend hulpmiddel voor een doelmatige prijs waarbij er buitensporig veel premiegeld naar aandeelhouders van de zorgaanbieders gaat zodat de zorg betaalbaar blijft. Passende zorg, betaalbaarheid en toegankelijkheid worden geborgd in de zorgovereenkomsten die verzekeraars met zorgaanbieders sluiten.
Welke stappen gaat u ondernemen om dergelijke mogelijke belangenverstrengeling aan banden te leggen?
In het Wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders wordt het externe toezicht voorzien van extra handvatten om zorgaanbieders aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een integere financiële bedrijfsvoering. Bij twijfels over bijvoorbeeld tegenstrijdige belangen binnen een zorgorganisaties moet het externe toezicht in de toekomst sneller en voortvarender kunnen optreden.
Welke mogelijkheden zijn er om commerciële bedrijven, die veel hogere prijzen rekenen voor de inzet van zorgverleners dan het bruto loon van deze zorgverleners, aan te pakken?
Het in rekening brengen van onredelijk hoge prijzen door aanbieders gaat ten koste van de houdbaarheid van de zorg. Het is daarbij primair de verantwoordelijkheid van de inkopende zorgverzekeraars om in de contractering kritisch te zijn over de hoogte van de overeen te komen tarieven. Daarnaast zijn zorgaanbieders in het kader van goed bestuur verantwoordelijk voor integere bedrijfsvoering, ook richting de medewerkers. Medewerkers dienen eerlijk betaald te worden binnen de geldende wet- en regelgeving en conform de van toepassing zijnde cao. Zorgaanbieders zijn daarbij vrij om gebruik te maken van detacheringsbureaus voor de inzet van personeel. Indien de tarieven van dergelijke bureaus te hoog zijn kan de zorgaanbieder dit betrekken bij het besluit om wel of niet gebruik te maken van een detacheringsbureau. Daarbij is het redelijkerwijs te verwachten dat detacheringsbureaus hogere tarieven in rekening brengen dan het brutoloon van de ingehuurde medewerker, vanwege o.a. de standaard werkgeverslasten.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Hijink/Van den Berg over onderzoeken wat nodig is om de kwalijke praktijken van commerciële overnames van huisartsenpraktijken aan te pakken?2
Ik ben momenteel bezig met de uitvoering van de motie Hijink-Van den Berg. Onlangs heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd5. Uiterlijk voor het einde van dit jaar, wanneer ook de IGJ en de NZa het aangekondigde onderzoek naar innovatieve ketens hebben afgerond6 , zal ik zoals toegezegd de Tweede Kamer nader informeren over de uitvoering van deze motie.
Zou het aanpakken van de in het artikel beschreven tactieken die private equity-bedrijven gebruiken om winst uit de zorg te trekken niet een topprioriteit moeten zijn voor de regering, gezien de focus van de regering op het tegengaan van de stijgende zorgkosten?
Zie hiervoor de antwoorden op de vragen 1 en 2.
Beseft u na het lezen van dit artikel dat de markt de problemen in de zorg niet gaat oplossen, maar vaak juist veroorzaakt?
Hoe kijkt u naar ontwikkelingen zoals in Schotland en Noorwegen, waar juist initiatieven zijn om de ouderenzorg meer publiek te organiseren?
Commerciële activiteiten van zorgaanbieders kunnen ook positieve effecten hebben op de zorg. Bijvoorbeeld omdat er meer prikkels ontstaan tot innovatie en efficiëntie. Of doordat commerciële partijen kunnen bijdragen aan de toegankelijkheid van zorg, zeker bij schaarste in het zorgaanbod. Tegelijk zie ik, zoals ook aangegeven in de antwoorden op de vragen 1 en 2, dat zich risico’s kunnen voordoen voor kwaliteit en toegankelijkheid van zorg als aan het realiseren van (uitkeerbare) winst een groter belang wordt gehecht dan aan de maatschappelijke belangen van kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg. Juist om die redenen is in de zorg ook geen sprake van een vrije markt maar bestaat er veel regulering om die maatschappelijke belangen te waarborgen. De toezichthouders in de zorg zien erop toe dat partijen zich aan die regulering houden.
Bent u bereid om het verbod op winstuitkering uit te breiden naar de gehele zorg, aangezien investeerders momenteel nog veel te veel mogelijkheden hebben om winst uit de zorg te trekken?
Met het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders wordt de mogelijkheid gecreëerd om voorwaarden aan winstuitkering te stellen voor die categorieën van zorgaanbieders die zijn uitgezonderd van het verbod op winstuitkering. Met deze voorwaarden kunnen de risico’s voor de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg worden beperkt. Gezien de in het antwoord op vraag 15 genoemde mogelijke positieve prikkels van commerciële activiteiten voor innovatie en toegankelijkheid van zorg acht ik een dergelijke benadering meer in balans dan een algemeen verbod op winstuitkering in de zorg.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het ratificeren van het facultatief protocol bij het VN-verdrag voor rechten van mensen met een beperking |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Maarten Hijink (SP), Mohammed Mohandis (PvdA), Lucille Werner (CDA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u zich de toezegging herinneren dat u voor het einde van het eerste kwartaal uitsluitsel zou geven over het ratificeren van het facultatief protocol van het VN-verdrag voor rechten van mensen met een beperking?
Ja. Zoals ik in het plenair debat over de implementatie van het VN-verdrag op 22 december 2022 heb aangegeven, vind ik dit een belangrijk onderwerp. Mijn inzet is er dan ook op gericht om spoedig tot een kabinetsbesluit te komen. Ik ben hierop dit moment volop over in gesprek met mijn collega’s in het kabinet.
Kunt u binnen één week duidelijkheid verschaffen over de ratificatie van het VN-protocol?
De besluitvorming vraagt tijd, omdat naar aanleiding van de ontvangen voorlichting van de Raad van State1 zowel naar het facultatief protocol bij het VN-verdrag, het 3e protocol bij het IVRK als het protocol bij het IVESCR wordt gekeken. Hierdoor is brede afstemming met mijn ambtscollega’s in het kabinet, die voor deze verdragen en het vraagstuk rond deze facultatieve protocollen (mede) verantwoordelijkheid dragen, nodig.
Het spoedig afronden van de besluitvorming binnen het kabinet zie ik als één van mijn prioriteiten. Mijn inzet is erop gericht om u uiterlijk medio mei 2023 het kabinetsbesluit te doen toekomen.
Spreekkoren bij de halve finale van de KNVB beker. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Spakenburg gaat supporters confronteren met homofobe-spreekkoren: «Dit is een smet»»?1
Ja.
Waarom was van te voren niet duidelijk dat Spakenburg primair verantwoordelijk was om de wedstrijd stil te leggen bij discriminerende spreekkoren?
Voor de bestrijding van ongewenste spreekkoren moet door de club (BVO) gebruik worden gemaakt van de Richtlijn bestrijding verbaal geweld. Omdat de TOTO KNVB Beker een betaald voetbalcompetitie is, wordt de richtlijn gedeeld met alle deelnemende clubs aan de TOTO KNVB Beker. Alle deelnemende clubs zijn derhalve bekend met de richtlijn. Een thuisspelende club is primair verantwoordelijk voor het optreden tegen discriminatoire, racistische en/of antisemitische spreekkoren.
Waarom is de wedstrijd niet stilgelegd?
Ik vind dergelijke spreekkoren ook verwerpelijk en zou graag zien dat een wedstrijd om die reden wordt stilgelegd. Homofobe uitingen zijn in beginsel discriminatoir. Er is echter een grijs gebied als het gaat om het gebruik van het woord «homo» dat an sich niet strafbaar is. De aanpak in het tegengaan van homofobe spreekkoren behoeft daarom verdere uitwerking. Samen met de partners wil ik in het vervolg op «Ons voetbal is van iedereen. Samen zetten we racisme en discriminatie buitenspel» (OVIVI) hier op inzetten en ons richten op het normeren van gedrag in stadions. De komende periode wordt dit traject verder ingevuld en vormgegeven.
Hoe rijmt deze gang van zaken met uw eerdere uitspraken waarin u aangeeft dat de verantwoordelijkheden duidelijk zijn belegd?2
De verantwoordelijkheden en afspraken rondom spreekkoren zijn duidelijk belegd in de Richtlijn bestrijding verbaal geweld. Zoals ook terugkomt in het antwoord op vraag 3 behoeft de aanpak van homofobe spreekkoren een nadere uitwerking.
Hoe vaak zijn wedstrijden in het betaald voetbal stilgelegd en gestaakt na homofobe spreekkoren?
De KNVB houdt niet expliciet bij hoeveel wedstrijden worden stilgelegd. Maar voor zover bekend is er nog nooit een wedstrijd stilgelegd en gestaakt na homofobe spreekkoren.
Begrijpt u dat clubs terughoudend zijn om wedstrijden stil te leggen, aangezien ze dan ook onderwerp kunnen worden van onderzoek door de aanklager betaald voetbal, om te toetsen of de club zich wel voldoende heeft ingezet om de spreekkoren te doen stoppen of te voorkomen?3
Er wordt door de aanklager betaald voetbal altijd gekeken of een club juist heeft gehandeld bij spreekkoren. Dit is niet alleen na het stilleggen van wedstrijden. Het stilleggen van een wedstrijd kan zelfs een positief effect hebben op het onderzoek van de aanklager betaald voetbal.
Deelt u de mening dat clubs daardoor een belang hebben om wedstrijden helemaal niet stil te leggen? Is het dan niet beter om niet de clubs of scheidsrechter hiervoor verantwoordelijk te maken, maar de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB)?
Die mening deel ik niet. Ook de scheidsrechter kan de wedstrijd stilleggen. Wanneer de arbitrage constateert dat sprake is van discriminatoire, racistische, antisemitische of andere extreme spreekkoren, dan zal de scheidsrechter –bij wijze van ultimum remedium– zelfstandig de wedstrijd stilleggen. Vervolgens roept de scheidsrechter de beide aanvoerders, de betrokken veiligheidscoördinator en/of de omroeper bij de 4e official om aan te geven wat aan de hand is en vervolgacties met elkaar af te spreken.
Mocht het aanvullend noodzakelijk zijn, dient de scheidsrechter direct in overleg te treden met de thuisspelende BVO en de lokale autoriteiten waarbij de overige uitgangspunten van de richtlijn dienen te worden gevolgd alsmede het lokale beleid ter bestrijding van verbaal geweld. Dit laat onverlet dat de BVO’s primair verantwoordelijk zijn voor de bestrijding van spreekkoren en niet de KNVB.
Waarom staat er in de richtlijn dat een speler zich bij de scheidsrechter moet melden als hij door de spreekkoren niet meer kan functioneren en mag de scheidsrechter daarna pas het spel stil leggen? Zouden discriminerende spreekkoren niet sowieso aangepakt moeten worden, onafhankelijk of een speler daar zichtbaar last van heeft?
Naast een speler, kan ook een coach of de veiligheidscoördinator (namens de BVO) de scheidsrechter verzoeken een wedstrijd stil te leggen. Daarnaast kan de scheidsrechter ook op eigen initiatief handelen, zo lijkt de voornaamste druk bij de spelers te zijn weggehaald.
Deelt u de mening dat voetbal niet voor iedereen is, zolang nog homofobe of discriminerende spreekkoren te horen zijn op de tribunes? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord van vraag 3 vind ik dergelijke spreekkoren verwerpelijk en wil ik met alle partijen optrekken om homofobe uitingen uit stadions te verbannen. Iedereen hoort zich thuis te voelen op en rond het voetbalveld, ook in het stadion. Helaas is dat niet het volledige beeld en gebeuren er soms ook negatieve dingen, zoals discriminerende en kwetsende spreekkoren. Daarom zet ik me met de partners uit OVIVI onverminderd in om racisme en discriminatie aan te pakken en ervoor te zorgen dat ons voetbal ook echt van iedereen is.
Het bericht 'Vrijblijvend kwaliteitskompas is feestje voor zorgaanbieder' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vrijblijvend kwaliteitskompas is feestje voor zorgaanbieder»?1
Ja, ik ben met dit bericht bekend.
Deelt u de mening van partijen (Patientenfederatie Nederland, Verenso, V&VN en Zorgverzekeraars Nederland) die hebben meegewerkt aan het nieuwe kwaliteitskompas dat het kompas te vrijblijvend is en geen concrete, toetsbare afspraken bevat? Zo nee, waarom niet?
Alle partijen die hebben meegewerkt aan het kompas steunen deze beweging en de ontwikkelagenda. Een paar partijen zoekt meer houvast op het vervolgproces en tijdslijn. De genoemde elementen van deze partijen vormen onderdeel van de ontwikkelagenda, daarom hebben ze gezegd «ja, mits». Het Zorginstituut heeft het toetsingsproces doorlopen en heeft de betrokken partijen gesproken. Het Zorginstituut heeft besloten partijen extra tijd te geven om op korte termijn een gedragen procesvoorstel voor de concretiseringslag te maken2. Het Generiek kompas «Samen werken aan kwaliteit van bestaan», inclusief meetinstrumenten, moet uiterlijk 1 december 2023 klaar zijn. Een onafhankelijk voorzitter gaat dit proces begeleiden. Ik heb er alle vertrouwen in dat op deze wijze een gedragen nieuw kader tot stand zal komen.
Klopt het dat professionals en cliënten met het nieuwe kwaliteitskompas straks niet weten waar zij aan toe zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Wie van de partijen uit het veld, patiënten, zorgaanbieders, zorgverleners, zorgverzekeraars of cliëntenorganisaties, heeft voorgesteld om in het nieuwe kwaliteitskompas af te stappen van de huidige bezettingsnorm uit het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u met Zorgverzekeraars Nederland van mening dat de inbreng en instemming van alle beroepsgroepen nodig is voor het kwaliteitskompas? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zou u de Kamer het nieuwe kwaliteitskompas willen toezenden? Zo nee, waarom niet?
Als het nieuwe Kwaliteitskompas bij het Zorginstituut is geregisterd zal ik het aan de Kamer toesturen.
Schaamt u zich nu niet kapot dat u actief beleid voort waarmee er bovenop de 1,6 miljard euro die u volgens het CPB (CEP) bezuinigt op het personeel in verpleeghuizen nog meer zorgmedewerkers het verpleeghuis uit bezuinigd zullen worden?
Het beleid van het kabinet is erop gericht om de zorg toegankelijk, betaalbaar en van goede kwaliteit te houden. In het licht van de vergrijzing en de krappe arbeidsmarkt is het daarbij nodig om de zorg anders te organiseren. Er is geen sprake van dat zorgmedewerkers worden wegbezuinigd uit verpleeghuizen. Integendeel. De maatregelen van het kabinet remmen de groei van de toenemende vraag naar zorgmedewerkers af. Dat is van belang in het licht van de arbeidsmarkt. Rekening houdend met voorgenomen beleid zijn er in 2026 nog steeds 65 duizend extra zorgmedewerkers nodig in de verpleegzorg (in plaats van 75 duizend bij ongewijzigd beleid).
Realiseert u zich dat huidige personeelstekort in de verpleeghuizen van 17.900 medewerkers ten opzichte van een gemiddelde bezetting van twee zorgmedewerkers op acht bewoners tijdens piektijden (voormalig Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg) door u alleen maar groter wordt? Waar ligt voor u de bodem van de personeelsbezetting in onze verpleeghuizen?
Eind 2022 waren er in de branche Verpleeghuizen, Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) 18.700 openstaande vacatures. Als we de thuiszorg en de niet-zorgfuncties buiten beschouwing laten, ligt het aantal openstaande vacatures voor zorgpersoneel in de verpleeghuiszorg ergens tussen de 10.000 en 12.000.
Mijn beleid is erop gericht om dit aantal zo laag mogelijk te houden. Dit doe ik onder andere via het programma TAZ (Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg & Welzijn). De situatie op de arbeidsmarkt in Nederland is echter zodanig dat dit geen gemakkelijke opgave is, voor mij niet en met name voor de werkgevers niet. Ik kan dan ook niet uitsluiten dat het aantal openstaande vacatures de komende jaren nog wat oploopt in de verpleegzorg, waarmee de organisatie van zorg lastiger wordt. Dat maakt het nog meer van belang dat we naast inzetten op behoud van zorgmedewerkers, ook inzetten op het anders organiseren van de (verpleeg)zorg.
De energieregeling voor openbare zwembaden. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat zwembad De Pals in Westervoort, zwembad De Zeehoek in Wervershoof en het zwembad in Hoorn vrijwel tegelijkertijd aankondigen dat ze dicht moeten gaan?1, 2, 3
Ja.
Wanneer wordt de energieregeling ter waarde van maximaal 207 miljoen euro voor openbare zwembaden gepubliceerd, waarmee openbare zwembaden ondersteund moeten worden in een deel van de meerkosten voor energie over 2022 en 2023?
De energieregeling voor openbare zwembaden is bijna afgerond en zal binnenkort gepubliceerd worden. Gemeenten kunnen naar verwachting vanaf eind mei een aanvraag indienen.
Zouden de drie genoemde zwembaden in aanmerking zijn gekomen voor de ondersteuning vanuit de energieregeling voor openbare zwembaden? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de mij bekende gegevens is alleen zwembad De Zeehoek in Wervershoof een openbaar zwembad dat in aanmerking komt voor de energieregeling voor zwembaden. De overige twee zwembaden zijn private zwembaden en komen mogelijk in aanmerking voor de TEK-regeling.
Als (een van de) genoemde zwembaden wel in aanmerking zou komen voor ondersteuning vanuit deze energieregeling voor openbare zwembaden, bent u dan bereid contact op te nemen met betreffende zwembad(en) en gemeente(n) om te bekijken of met deze ondersteuning een doorstart gerealiseerd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb contact gehad met de gemeente Medemblik. De gemeente geeft aan dat er voor zwembad De Zeehoek al meerdere plannen zijn geweest om over te gaan tot herbouw of nieuwbouw, maar deze tot nu toe niet konden worden gerealiseerd. Inmiddels lopen vanwege de leeftijd van het zwembad de onderhoudskosten te hoog op en is er sprake van personeelstekort, waardoor het zwembad maar tot 31 juli 2023 open kan blijven. De gemeente was al bekend met de komende ondersteuningsregeling voor energiekosten, maar steun uit die regeling zou volgens de gemeente de onderliggende problemen niet oplossen.
Kunt u alle voorwaarden opsommen waaraan voldaan zal moeten worden om voor de energieregeling voor openbare zwembaden in aanmerking te kunnen komen?
Via de energieregeling voor openbare zwembaden kunnen gemeenten ondersteuning krijgen voor een deel van de meerkosten voor energie. Voorwaarde daarbij is dat het openbare zwembad in (een deel van) 2022 en 2023 ook daadwerkelijk te maken heeft gekregen met meerkosten ten opzichte van het referentiejaar 2019. Gemeenten kunnen, op basis van dezelfde systematiek als ten tijde van de coronasteun voor zwembaden, steun aanvragen voor de zwembaden waarmee ze een duurzame financiële relatie hebben, zoals een jaarlijkse exploitatiebijdrage, of die in gemeentelijk eigendom en beheer zijn. Zwembaden waarvoor TEK-steun is aangevraagd, komen in het geheel niet in aanmerking voor ondersteuning op grond van de energieregeling voor openbare zwembaden.
Komen zwembaden die aangesloten zijn op een warmtenet/stadswarmte in aanmerking voor de energieregeling voor openbare zwembaden? Zo nee, waarom niet?
Ja, openbare zwembaden komen in aanmerking.
Bent u ermee bekend dat zwembaden die aangesloten zijn op een warmtenet/stadswarmte ook niet in aanmerking komen voor de Tegemoetkomting Energiekosten (TEK)-regeling? Wilt u zich ervoor inspannen dat deze zwembaden op zo kort mogelijke termijn wel in aanmerking komen voor de TEK-regeling?
Ja, ik ben ermee bekend dat deze (private) zwembaden niet in aanmerking komen voor de TEK. Mkb-ers die voldoen aan de voorwaarden van de regeling kunnen in aanmerking komen voor een compensatie van hun energiekosten als gevolg van het gebruik van gas en elektriciteit. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 9 februari jl.4 komt de Minister van Economische Zaken en Klimaat nog terug op de toezegging om in de uitwerking van de TEK-regeling in te gaan op mkb-ondernemingen die op een warmtenet zitten. Zodra hierover meer bekend is wordt de Kamer geïnformeerd.
Het bericht ‘Gehandicapte in de knel: hulp aan verstandelijk beperkte met gedragsstoornis te duur’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u dit bericht? Zo ja, wat vindt u hiervan?1
Dit bericht is mij bekend. Dergelijke signalen uit het veld neem ik zeer serieus. Daarom heb ik ook actief ingezet op het onderzoeken van deze signalen om zo nodig te komen met een passende oplossing. Ik vind dat mensen met een complexe zorgvraag recht hebben op passende zorg en ondersteuning. Het is belangrijk dat zij hier toegang toe hebben en houden.
Klopt het dat er 130 mensen op de wachtlijst staan en 46 mensen een acute plek nodig hebben?
Nee, op dit moment staan in totaal 133 mensen met een VG7 indicatie op de wachtlijst. Daarvan zijn er momenteel 5 cliënten die een acute plek nodig hebben. Zij hebben de status «urgent plaatsen»2. Daarnaast zijn er 42 mensen die actief op een plek wachten. Het grootste deel van de wachtenden, 86 mensen, wacht op een plek naar voorkeur.
Kunt u toelichten waarom het aantal cliënten met VG7-zorg sinds 2015 in vergelijking met 2022 zo is gestegen?
Er is sinds 2015 inderdaad sprake van een toename in het aantal cliënten met een VG7 indicatie. Een eenduidige verklaring daarvoor is er niet.
We zien een aantal factoren samenkomen: er zijn aanwijzingen dat in de populatie van mensen met een beperking de zorgvragen steeds complexer worden. Er lijken steeds meer mensen met een verstandelijke beperking noodgedwongen af te haken in een maatschappij die steeds sneller en digitaler wordt. Vaak is er een samenloop met psychiatrische – of verslavingsproblematiek. Daarnaast neemt de instroom van de lichtere zorgprofielen af, waardoor er ook relatief meer mensen met een zwaarder zorgprofiel in de Wlz stromen.
Zijn er sinds 2015 extra plaatsen bij aanbieders voor cliënten die VG7-zorg nodig hebben? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Er zijn sinds 2015 bijna 3.000 mensen met een VG7 indicatie extra opgenomen.
Het aantal personen met verblijf voor VG7 cliënten per jaar is weergegeven in onderstaande tabel. Het aantal plaatsen bij aanbieders is mij niet bekend: de cijfers laten het aantal cliënten zien dat op peilmomenten zorg met verblijf ontvangt3.
11.555
12.040
12.305
12.920
13.470
13.895
14.420
Klopt het dat dit vooral een groep cliënten betreft met zogenaamde «dubbelproblematiek», zoals een lichte verstandelijke beperking in combinatie met psychiatrische problemen/verslaving?
De populatie van mensen met een VG7-indicatie is niet generiek te omschrijven. De doelgroep die u omschrijft is een onderdeel van de VG7-populatie. Het betreft mensen met een lichte tot ernstige verstandelijke handicap gecombineerd met gedrags- en/of psychiatrische problematiek.
Kunt u aangeven of het klopt dat cliënten die nu in aanmerking komen voor VG7-zorg eerst waren opgenomen/werden behandeld bij een ggz-aanbieder en nu worden of moeten worden behandeld/opgenomen door een aanbieder in de gehandicaptenzorg?
Het signaal dat cliënten zouden worden afgestoten van de GGZ-sector richting de VG-sector ken ik niet. Wel ben ik bekend met het feit dat een groep overlapt tussen de GGZ en VG en dat hierin verschuivingen plaats kunnen vinden.
Het CIZ kijkt naar de zorgbehoefte van de cliënt en welk zorgprofiel daarbij het best passend is. Afhankelijk van de indicatie zal een passende zorgaanbieder worden gezocht. Zorgkantoren zijn verantwoordelijk voor het inkopen van voldoende passende plekken bij zorgaanbieders. Wanneer iemand een VG7-indicatie heeft zal deze doorgaans in zorg worden genomen door een VG-aanbieder en wanneer iemand een GGZ-indicatie heeft zal deze doorgaans in zorg worden genomen door een GGZ-aanbieder.
Wat is er gebeurd sinds het rapport waaruit bleek dat het bedrag voor deze cliënten te laag is (uit 2021)? Welke stappen zijn er gezet naar het onderzoek dat in mei 2023 komt?
In 2021 is er een probleemanalyse en verkennende analyse VG7 gemaakt. Deze onderzoeken toonden aan dat niet alleen de bekostiging niet voldoende passend is voor cliënten met VG7, maar dat er ook een kwaliteitsslag nodig is naar goede zorg.
Ik vind het belangrijk om aan de slag te gaan met de aanbevelingen uit de onderzoeken en daarom heb ik in de «Toekomstagenda zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking» een hoofdstuk opgenomen dat zich richt op de complexe zorg. Samen met het veld heb ik hierin diverse acties opgenomen die de zorg en ondersteuning voor mensen met een hoog zorgprofiel en een complexe zorgvraag verder moeten verbeteren. Zo werk ik samen met de partijen, met wie ik aan de toekomstagenda werk, aan een ontwikkelprogramma waarbij zorgorganisaties ondersteund worden om kwalitatief goede zorg te leveren. Omdat in de onderzoeken duidelijk werd dat er behoefte is aan extra personeel, intervisie en scholing zijn de arbeidsmarktvraagstukken en goed werkgeverschap ook onderdeel van het ontwikkelprogramma.
Ik erken dat er ook op het vlak van bekostiging stappen nodig zijn, maar door de verscheidenheid van de doelgroep is het lastig om generieke oplossingen te treffen. De zorg- en ondersteuningsvraag van mensen met een VG7-indicatie fluctueert, waardoor deze meer en minder intensief kan zijn. Ook tussen cliënten onderling zijn er flinke verschillen. De uitgevoerde onderzoeken hebben laten zien dat het tekort in tarief niet door alle VG7-zorgaanbieders wordt ervaren. We kennen aanbieders die met het huidige tarief goed uit de voeten kunnen. Waar dat niet het geval is bestaat de mogelijkheid om meerzorg aan te vragen. Om het aanvragen van meerzorg te vereenvoudigen is er per 1 januari 2023 een nieuwe Meerzorgsystematiek ingevoerd die eenvoudiger is en waarbij herbeoordelingen minder vaak nodig zijn.
Omdat een deel van de VG7-cliënten regelmatig meerzorg nodig heeft heb ik KPMG gevraagd om te onderzoeken of er een aanpassing van het zorgprofiel VG7 mogelijk is, waardoor deze qua inhoud beter aansluit bij de ondersteuningsbehoefte van cliënten. De partijen met wie ik aan de toekomstagenda werk zijn als klankbordgroep betrokken bij dit onderzoek.
Zoals u weet verwacht ik uw Kamer in mei te kunnen informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Daarnaast laat ik momenteel onderzoek uitvoeren naar vroegsignalering om meer inzicht te krijgen in de levensloop van mensen met een VG7-indicatie om zo te bezien hoe de zorg en ondersteuning in elke fase het best passend kan worden gegeven. Passende zorg kan escalaties en een complexere zorgvraag voorkomen. De resultaten verwacht ik voor het kerstreces met uw Kamer te kunnen delen.
Waarom heeft het onderzoek van 2021 niet geleid tot ophoging van de tarieven?
Gezien de diversiteit van de doelgroep en de zorgvragen is een generieke oplossing niet mogelijk en niet wenselijk. Het is de taak van de NZa om passende tarieven vast te stellen voor alle zorgprofielen. De NZa zal in de zomer van 2023 starten met haar periodieke kostenonderzoek en de resultaten hiervan in juli 2024 opleveren. Naar aanleiding van dit onderzoek zullen nieuwe passende tarieven voor alle zorgprofielen worden ingevoerd per 2025. Vooruitlopend op dit kostenonderzoek heb ik in 2022 aan KPMG gevraagd om onderzoek te doen naar de mogelijkheid om zorgprofiel VG7 te actualiseren op basis van onderscheidende cliëntkenmerken. De eindresultaten verwacht ik in mei met uw Kamer te kunnen delen. De NZa zal deze uitkomsten meenemen in haar kostenonderzoek.
Hoeveel zorgaanbieders hebben inmiddels aangegeven geen nieuwe cliënten met complexe problematiek meer op te nemen?
Zorgkantoren maken in hun regio met zorgaanbieders afspraken over het aantal benodigde plaatsen. Zorgkantoren geven aan dat zij signalen van zorgaanbieders krijgen dat zij geen extra cliënten met een hoger zorgprofiel meer kunnen of willen plaatsen. Ook krijg ik via belangenorganisatie VGN, en vorig najaar via een brandbrief van ’s Heeren Loo die ook naar uw Kamer is gegaan, signalen over het knellende tarief.
Om dit al langer bestaande probleem op te lossen moeten zorgaanbieders, zorgkantoren en de overheid elkaar vinden in oplossingen op korte en middellange termijn. Goed werkgeverschap, gebruik maken van practice en/of evidence based methoden, goede voorbeelden en deze uitwisselen zijn daarbij onverminderd belangrijk. Daarom start ik, samen met de partijen met wie ik aan de toekomstagenda werk, een ontwikkelprogramma complexe zorg, waarin zorgorganisaties ondersteund worden om aan de slag te gaan met deze thema’s.
Zoals eerder opgemerkt zal ik uw Kamer informeren over de ontwikkelingen op dit dossier.
Bent u in overleg met zorgkantoren en met zorgaanbieders die nieuwe cliënten met complexe problematiek niet meer opnemen?
Zie antwoord vraag 9.
Zo ja, kunt u de Tweede Kamer in kennis stellen wat uit deze gesprekken komt?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat zorginstellingen inkomsten mislopen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «De zorgverlener zit klaar, maar de cliënt komt niet: voor iedereen zonde» uit het Financieel Dagblad?1
Ja.
Hoeveel zorginstellingen hebben te maken met verminderde inkomsten omdat cliënten met een beperking niet naar hun dagbesteding kunnen?
In de tarieven voor de dagbesteding is rekening gehouden met het feit dat er ook cliënten zijn die niet naar de dagbesteding gaan. De kosten die instellingen maken voor cliënten, die niet op komen dagen bij de dagbesteding, zijn opgenomen in het tarief van de dagbesteding van de cliënten die wel naar de dagbesteding gaan. Voor iedere cliëntengroep is rekening gehouden met een gemiddeld aantal cliënten dat niet naar de dagbesteding gaat. Voor iedere cliënt, die wel naar de dagbesteding gaat, ontvangt de instelling daarmee ook een vergoeding voor de kosten die de instelling maakt voor cliënten die niet naar de dagbesteding gaan. Mij is niet bekend hoeveel zorginstellingen momenteel met verminderde inkomsten te maken hebben, omdat cliënten minder vaak naar hun dagbesteding gaan.
Klopt het dat zorginstellingen wordt geadviseerd een extra financiële bijdrage te vragen als cliënten niet naar hun afspraak kunnen komen? Vindt u dat rechtvaardig voor kinderen en volwassenen met een beperking die bijvoorbeeld vanwege ziekte of overmacht niet naar de dagbesteding kunnen?
Instellingen kunnen in overleg gaan over een financiële bijdrage indien de cliënt niet op komt dagen. De zorgaanbieder moet de cliënt wel op de hoogte stellen van deze regeling, door bijvoorbeeld schriftelijke informatie of door een melding op de website van de zorgaanbieder (zie bericht hierover van de NZa)2. Vaak helpt het al als cliënten en hun vertegenwoordigers er weet van hebben dat het niet op komen dagen de instelling geld kost. Het gesprek hierover kan eraan bijdragen dat «vermijdbare» afwezigheid kan worden verminderd. Doel daarvan is niet om afwezigheid als gevolg van overmacht (bijvoorbeeld als gevolg van ziekte) tegen te gaan. Ik verwacht dat ouders van zieke kinderen ook rekening houden met de kwetsbare gezondheid van de andere kinderen en de gezondheid van hen niet in gevaar zullen willen brengen. Zoals aangegeven gaat het bij het vragen van een eventuele financiële bijdrage vooral om het terugdringen van «vermijdbare» afwezigheid en niet de »onvermijdbare» afwezigheid als gevolg van bijvoorbeeld ziekte. Veel meer, dan het vragen van een bijdrage, is het goede gesprek met cliënten en of hun vertegenwoordigers van belang. De hoogte van een eventuele financiële bijdrage, die instellingen vragen, kan natuurlijk lager zijn dan de daadwerkelijke kostprijs, waarmee instellingen hun cliënten niet opzadelen met torenhoge kosten, maar waarvan wel een stimulans kan uitgaan om de «vermijdbare» afwezigheid terug te dringen of daarover het gesprek aan te gaan.
Deelt u de mening dat ouders hierdoor een financiële prikkel krijgen om zieke kinderen, of kinderen die een virus bij zich dragen, alsnog naar de dagbesteding te sturen? Deelt u de mening dat dit, gelet op de gezondheid van de andere cliënten, zeer onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 3.
Welke opties hebben zorginstellingen om te compenseren als cliënten wegens ziekte niet kunnen komen?
Zoals in antwoord op vraag 2 aangegeven, is er een vergoeding voor afwezigheid opgenomen in de tarieven voor aanwezigheid. Instellingen kunnen in gesprek gaan met cliënten en hun vertegenwoordigers om duidelijk te maken dat afwezigheid de instelling geld kost. Dat kan helpen om «vermijdbare» afwezigheid terug te dringen. In een aantal gevallen (maar dat is ook afhankelijk van de omvang en flexibiliteit van de organisatie) is het mogelijk om afwezigheid in de bedrijfsvoering van de zorginstelling als geheel op te vangen.
Verwacht u dat het aantal «no-shows» in de nabije toekomst weer zal afnemen of zal het aantal «no-shows» na corona lang hoger blijven?
Ik heb geen inzicht of de percentages afwezigheid in de toekomst weer gaan afnemen. In de kostenonderzoeken van de NZa zullen de gewijzigde afwezigheidspercentages overigens doorwerken in de tarieven.
Waarom kunnen zorgkantoren pas financieel bijspringen als organisaties drie jaar lang verlies lijden?
De bekostiging in de Wlz is persoonsvolgend. Geleverde zorg wordt bekostigd en de kosten van niet geleverde zorg zitten versleuteld in de tarieven van wel geleverde zorg. Met het kostenonderzoek van de NZa dat deze zomer start, zullen de tarieven in de gehandicaptensector per 2025 worden aangepast op basis van de nieuwste inzichten waarmee gemiddelde percentages van «no-show» voor iedere cliëntengroep worden verwerkt.
Het is aan zorgkantoren om hun zorgplicht in te vullen. Daarbij is een gezonde bedrijfsvoering van aanbieders van belang. Zorgkantoren kunnen daarbij maatwerk leveren. De tarieven die de NZa heeft vastgesteld voor de dagbestedingsprestaties (en overige prestaties in de Wlz) betreffen maximumtarieven. In de onderhandelingen met zorgaanbieders kopen de zorgkantoren over het algemeen in tegen tarieven die iets onder dat maximumtarief liggen. Daarmee is er enige ruimte voor zorgkantoren en zorgaanbieders om – daar waar nodig – met elkaar in overleg te treden over de compensatie van misgelopen inkomsten als gevolg van hogere afwezigheid. Daarnaast kunnen zorgaanbieders in overleg treden met cliënten en/of hun verwanten om het percentage afwezigheid te verlagen.
Hoe kijkt u naar een tijdelijk, tenminste totdat het kostenonderzoek is afgerond, «no-show» tarief voor zorginstellingen als cliënten wegens ziekte of vanuit voorzorg zijn verhinderd?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om gericht op de fysiek meest kwetsbare groepen (bijvoorbeeld met zorgprofiel VG8) tijdelijk compensatie voor de hogere no show te bieden binnen de bestaande tarieven?
Zie antwoord vraag 7.
Wat gebeurt er met het voor zorg gereserveerde geld dat niet wordt uitgegeven aan zorg als cliënten niet van hun dagbesteding gebruikmaken?
De middelen voor de dagbesteding vormen onderdeel van de regionale budgetten voor de Wlz-zorg. Middelen die niet ingezet worden voor de dagbesteding zijn beschikbaar voor andere onderdelen van de Wlz.
Hoe wilt u voorkomen dat gezonde zorginstellingen, die zeer belangrijk werk doen voor mensen met een beperking, moeten gaan bezuinigen of verlies gaan lijden omdat er nu (tijdelijk) meer «no-shows» zijn?
Ik besef dat de zorginstellingen die het hier betreft belangrijk werk doen. Met het kostenonderzoek van de NZa zullen de tarieven in de gehandicaptensector per 2025 worden aangepast op basis van nieuwe inzichten waarmee gemiddelde percentages van «no-show» voor iedere cliëntengroep worden verwerkt. Daarnaast kunnen zorgaanbieders en zorgkantoren in overleg met elkaar ook in de tussentijd met elkaar afspraken maken over mogelijke oplossingen voor de korte termijn. Uit het artikel in het Financiële Dagblad blijkt ook dat het percentage «no-show» per instelling kan verschillen. Het is ook aan de instellingen om in hun bedrijfsvoering hier rekening mee te houden en te zoeken naar oplossingen.
Het sluiten van Emergis |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Lisa Westerveld (GL), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Deel van autismekliniek Emergis definitief dicht, ondanks zorgen en kritiek» van Omroep Zeeland alsmede de antwoorden op vragen van het lid Van den Berg over het bericht «Emergis krimpt kliniek verder in afdeling autisme van 16 naar 5 bedden»?1, 2
Ja, deze zijn bij mij bekend.
Deel u de mening dat er landelijk overzicht moet zijn van alle klinische ggz-bedden, inclusief alle ambulante plekken? En deelt u de mening dat er een overzicht moet zijn van alle hoogcomplexe ggz, specialistische ggz en ggz-zorg in combinatie met gehandicaptenzorg? Zo ja, wanneer zijn die overzichten beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat de zorg toegankelijk is voor iedereen die haar nodig heeft. Er moet dus voldoende passende zorg beschikbaar zijn. De zorgverzekeraars kopen deze in en om dat goed en proactief te kunnen doen is inzicht nodig in de vraag naar ggz en het aanbod van ggz. De regiobeelden zijn hiervoor een belangrijk instrument. Daarom hebben we in het Integraal Zorg Akkoord (IZA) afgesproken dat voor iedere zorgkantoorregio eind juni een nieuw of herijkt regiobeeld gereed is. In dit regiobeeld wordt o.a. in kaart gebracht worden wat het zorgaanbod en de zorgvraag is. De ggz is daar onderdeel van, net als alle andere zorgsectoren.
Daarnaast wil ik specifiek meer grip krijgen op de cruciale ggz. Daarom heb ik in het IZA met partijen afgesproken dat het aanbod van cruciale ggz in Nederland in beeld wordt gebracht. Als eerste stap is in december 2022 de handreiking cruciale ggz vastgesteld die een werkdefinitie geeft voor cruciale ggz. Cruciale ggz is ggz die een hoge organisatiegraad heeft, waar een netwerk van samenhangende voorzieningen omheen georganiseerd moet zijn, waar vaak sprake is van een hoog complexe zorgvraag, waar schaarste in kennis of personeel op is en waarbij vaak slechts één of enkele aanbieders dat aanbod bieden in een zorgkantoorregio. Momenteel brengt elke regio aan de hand van een inventarisatiemodel in beeld welk cruciaal ggz aanbod er regionaal, bovenregionaal en landelijk beschikbaar is. De focus ligt daarbij op de Zvw-zorg. Regio’s kunnen ervoor kiezen om ook andere domeinen, zoals Wlz, jeugd-ggz of gehandicaptenzorg mee te nemen.
De afspraak is dat regio’s voor 15 mei bij de Nederlandse ggz aanleveren in hoeverre er in hun regio sprake is van cruciale zorg waar de continuïteit van in het geding is. Deze uitkomsten worden door zorgverzekeraars besproken en betrokken bij de inkoop voor 2024. Vanaf juli a.s. worden de inventarisaties per regio landelijk gebundeld, zodat er een eerste overzicht ontstaat van welk aanbod er is als het gaat om cruciale ggz. Op basis van het overzicht van het aanbod van cruciale zorg en inzicht in de vraag naar cruciale ggz wordt bepaald wat het noodzakelijk zorgaanbod moet zijn en waar dit aanbod het beste georganiseerd kan worden.
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van het landelijk aantal beschikbare intramurale bedden naar ambulante bedden over de laatste tien jaar per regio?
De meeste recente cijfers die ik heb over het aantal klinische plekken zijn afkomstig uit de monitoring ambulantisering 2020. Zoals op 15 maart 2021 aan uw Kamer is gecommuniceerd3 was er tussen 2015 en 2019 een afname te zien in klinische capaciteit van 14%, waarvan 1% in 2019. De cijfers zijn niet uitgesplitst naar regio.
In de opvolger van de monitor ambulantisering, de voortgangsrapportage monitor psychische problematiek, wordt niet de capaciteit, maar het gebruik gemonitord.
Deze monitor heb ik op 1 december 2022 met de Kamer gedeeld4. Hierin is te zien dat het aantal cliënten dat gebruik maakt van klinische voorzieningen binnen de ggz in de periode 2015 tot en met 2020 is gedaald met 8,7 procent. Voor wat betreft het gebruik van ambulante voorzieningen geldt dat de jaren 2015–2019 telkens een stijging lieten zien van het aantal cliënten die hiervan gebruikmaken. In 2020 daalt dit aantal voor het eerst met 2,7 procent. De COVID-19-pandemie kan invloed hebben gehad op deze daling. In onderstaand figuur uit de voortgangsrapportage monitor psychische problematiek worden de beschikbare cijfers weergegeven.
Klopt het dat circa 1,5 procent van het totaal aantal mensen met een ggz-probleem mensen met een Ernstige Psychische Aandoening (EPA) zijn en dat dit percentage de afgelopen jaren vrij constant is gebleven?
Vektis, die zich baseert op diagnosedata, geeft aan dat er in 2019 218.200 EPA patiënten waren,5 wat neer komt op ongeveer 1,25 procent van de bevolking. In de factsheet geeft Vektis aan dat het aantal EPA patiënten de afgelopen jaren licht is gestegen van 214.000 in 2015 naar 218.200 in 2019. Gezien de demografische ontwikkelingen is het aandeel EPA patiënten in Nederland ongeveer gelijk gebleven.
Kunt aangeven hoeveel plekken er voor EPA-patiënten op basis van deze cijfers beschikbaar zouden moeten zijn?
Vektis geeft aan dat in 2019 ongeveer 191.500 EPA-patiënten alleen ambulante zorg in de ggz of Wlz ontvingen. Ongeveer 26.700 EPA-patiënten werden minimaal één dag per jaar opgenomen.
Eén bed kan gedurende het jaar voor meerdere patiënten met verschillende zorgbehoeften gebruikt worden en het komt voor dat patiënten een passende behandeling ambulant hebben, maar incidenteel gebruik maken van een intramurale plek (bed). Het is dus niet zo dat er in de ggz per patiëntengroep, zoals de EPA-patiënten, een aantal bedden beschikbaar is. Daarom is hier geen overzicht van te geven. Wel werken de IZA-partijen aan het in beeld krijgen van de aansluiting van vraag en aanbod van zorg in de regiobeelden en heb ik specifieke afspraken gemaakt over cruciale ggz, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel bedden er nu voor EPA-patiënten beschikbaar zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven waarom er geen eenduidige definities worden gebruikt in de ggz, aangezien de ene partij spreekt van cruciaal, de andere van hooggespecialiseerd, en de derde van complexe ggz?
Cruciale ggz is een werktitel waaronder in het IZA afspraken zijn gemaakt tussen verschillende partijen. Wat betreft andere termen die gebruikt worden in de ggz, zoals hooggespecialiseerde ggz en complexe ggz, is het goed om aan te geven dat dit verzameltermen van interventies in de zorg zijn die in de praktijk worden gebruikt.
In het IZA is afgesproken dat het aanbod van cruciale ggz wordt geïnventariseerd. We doen dit met behulp van een werkdefinitie die is opgenomen in de handreiking cruciale ggz6. Na de inventarisatie wordt bekeken of de definitie moet worden aangescherpt. De insteek bij het begrip cruciale ggz ligt op het kunnen organiseren van die ggz die een complexe organisatiegraad heeft om die zorg te kunnen leveren, waar een netwerk van samenhangende voorzieningen omheen georganiseerd moet zijn, waar vaak sprake is van een hoog complexe zorgvraag, waar schaarste in kennis of personeel op is en vaak slechts één of enkele aanbieders dat aanbod bieden in een zorgkantoorregio. Als sprake is van deze combinatie van verschillende factoren, is sprake van een aanbod dat cruciaal is.
Dat aanbod dat door de gezamenlijke partijen (aanbieders en financiers) als cruciaal wordt bestempeld gaat veelal ook over hooggespecialiseerde of hoog complexe ggz. Belangrijk is te benoemen dat wat nu als cruciaal wordt beschouwd door innovaties in de zorg aan verandering onderhevig is en daarmee geen statisch gegeven is.
Waarom is het niet mogelijk eenduidige terminologie af te spreken en die ook te registeren? Wat heeft u daarvoor nodig?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 is cruciale ggz een werktitel waaronder in het IZA afspraken zijn gemaakt. De andere gebruikte termen, zoals hooggespecialiseerde ggz en complexe ggz, zijn verzameltermen van interventies in de zorg die niet bedoeld zijn voor bronregistraties. Partijen hebben met elkaar afgesproken in het IZA om grip en zicht te krijgen op cruciale ggz. Daarvoor worden dan nu ook verschillende stappen gezet, zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel praktijkondersteuners huisartsenzorg (POH’ers) er nu actief zijn en daarmee hoeveel capaciteit (in uren) basisggz-zorg beschikbaar is?
Cijfers van het Nivel laten zien dat in het najaar van 2021 78 procent van de huisartsenpraktijken een POH-ggz in de praktijk had.7 Het aantal consulten bij de POH-ggz was in 2021 172,3 per 1000 ingeschreven patiënten.8 Het aantal consulten bij de POH-ggz is de afgelopen jaren gestegen, wat ook zichtbaar is in de uitgaven aan de POH-ggz.9 Ik kan niet aangeven hoeveel praktijkondersteuners ggz (POH-ggz) er nu actief zijn in de huisartsenzorg en hoeveel capaciteit basisggz-zorg beschikbaar is, omdat dit niet structureel bijgehouden wordt.
De POH-ggz in de huisartsenpraktijk kan veel lichte psychische zorgvragen zelf behandelen zonder dat patiënten doorverwezen hoeven te worden naar de ggz. In het IZA zijn er tevens afspraken gemaakt om de samenwerking tussen het sociaal domein, de ggz en de huisartsenzorg te verbeteren. Om hiervoor ruimte te creëren binnen de huisartsenzorg, heb ik de NZa verzocht om het maximumaantal uren van de POH-ggz per normpraktijk per 1-1-2024 te verhogen met vier uur, van 12 naar 16 uur per week.
Bent u bereid met zorgverzekeraars in overleg te gaan om een einde te maken dat iedere ggz-instelling zelf bepaalt welke ggz-zorg zij aanbieden en welke zij weigeren c.q. afstoten, c.q. welke intramurale zorg zij verminderen?
Een instelling bepaalt zelf welke zorg zij aanbiedt. Een zorgverzekeraar heeft zorgplicht en koopt zorg in. Ik vind het van belang dat passende zorg toegankelijk is voor de mensen die haar nodig hebben. In het IZA heb ik daarom afspraken gemaakt met zorgpartijen – waaronder de zorgverzekeraars – die er op zijn gericht het aanbod van – en de vraag naar zorg beter op elkaar aan te laten sluiten. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot tarifering, aangezien het zorgprestatiemodel immers in 2022 is ingevoerd zonder voldoende overeenstemming over zorgvraagtypering en zonder toereikende ICT-systemen?
Met betrekking tot de tarifering heb ik uw Kamer op 13 april jongstleden geïnformeerd in de brief over het zorgprestatiemodel.10
Het zorgprestatiemodel draagt bij aan reële tarieven voor geleverde zorg, minder administratieve lasten voor behandelaren en ondersteunende afdelingen en een begrijpelijke factuur voor de patiënt. Met de invoering kunnen declaraties ook sneller worden verstuurd en verwerkt dan voorheen, waarmee sneller inzicht ontstaat in de ontwikkeling van de zorgkosten. Daarnaast zorgt het zorgprestatiemodel samen met de zorgvraagtypering voor een betere match tussen zorgvraag en -aanbod. Deze zorgvraagtypering is namelijk de «taal» die gebruikt kan worden om de link te kunnen leggen tussen de zorgvraag en het zorggebruik van specifieke groepen patiënten. Die taal is hard nodig, juist zodat er gestuurd kan worden bij het inkopen van voldoende zorg voor complexere patiënten. Dit draagt bij aan een goede ggz, die toegankelijk is voor iedereen die haar nodig heeft. De partijen binnen het programma zorgprestatiemodel11 hebben bij de invoering van het zorgprestatiemodel hun steun uitgesproken voor het systeem van zorgvraagtypering.
Zoals ik ook heb aangegeven in de brief van 13 april jongstleden, blijkt uit een eerste evaluatie dat de invoering van het zorgprestatiemodel een grote operatie is (geweest) voor (de backoffices van) de zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Het gereed maken van de elektronische patiëntendossiers (EPD’s) bij de zorgaanbieders heeft meer tijd gekost dan verwacht, met name bij de grote zorgaanbieders. Dit leidde ertoe dat aanbieders lange tijd niet hebben kunnen declareren. Inmiddels is deze declaratiestroom wel op gang gekomen. De schattingen zijn dat voor 2022 ongeveer 75% van de verwachte kosten inmiddels is gedeclareerd en uitbetaald. Uit de evaluatie komt ook naar voren dat het zorgprestatiemodel brede steun geniet van de betrokken partijen. Het wordt gezien als een verbetering ten opzichte van de dbc-systematiek. Net als ieder bekostigingsmodel kent ook het zorgprestatiemodel sterke en zwakke kanten en de evaluatie geeft een aantal concrete aanbevelingen aan partijen. In mijn brief van 13 april jongstleden beschrijf ik hoe deze aanbevelingen worden opgepakt. Zo wordt aanbevolen om de kostendekkendheid van de tarieven te onderzoeken. De NZa is twee kostprijsonderzoeken gestart. Het eerste onderzoek wordt dit jaar uitgevoerd en kan leiden tot een aanpassing van de tarieven voor 2024. Het tweede onderzoek is een nieuw kostenonderzoek om actuele en kostendekkende tarieven te bepalen die per 2026 ingaan. Een andere aanbeveling is om een visie te ontwikkelen op zorgvraagtypering. Deze aanbeveling wordt opgepakt binnen de doorontwikkeling van de zorgvraagtypering. Voor deze doorontwikkeling is een adviescommissie zorgvraagtypering ggz opgericht in opdracht van de NZa.
Veldpartijen hebben bij de invoering van het zorgprestatiemodel bestuurlijk afgesproken gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen voor een financieel verantwoorde, zorgvuldige en macroneutrale overgang naar het zorgprestatiemodel. Om uitvoering te geven aan de afspraken is er in de bekostiging ruimte gecreëerd. Om zorgaanbieders en zorgverzekeraars te ondersteunen bij het maken van financiële transitie-afspraken, heeft de NZa namelijk voor de jaren 2022 en 2023 een transitieprestatie met een vrij tarief geïntroduceerd. Onderdeel van de bestuurlijke afspraken is om deze transitieprestatie te gebruiken om voor iedere individuele ggz instelling zorgvuldig en verantwoord over te laten gaan naar het zorgprestatiemodel. In verschillende bestuurlijke overleggen die de afgelopen periode tussen de betrokken partijen hebben plaatsgevonden zijn deze eerder gemaakte bestuurlijke afspraken herbevestigd. Ik vind het belangrijk dat de partijen samen deze verantwoordelijkheid blijven nemen, en dat zij steeds meer en beter gebruik maken van de handvatten die het zorgprestatiemodel daarvoor aanreikt.
Waar kunnen de cliënten die nu in behandeling zijn bij de autismekliniek van Emergis en nog nadere behandeling nodig hebben na de sluiting naartoe? Zijn er passende vervolgplekken die ook voor ouders te bereizen zijn? Hoe worden cliënten en hun ouders geholpen bij het vinden van een passende vervolgplek?
Emergis heeft aangegeven dat cliënten die nog klinische vervolgzorg nodig hebben door Emergis geplaatst kunnen worden binnen de bestaande klinische voorzieningen van Emergis en dat cliënten die over kunnen naar ambulante behandeling deze vanaf medio 2023 bij Emergis krijgen of – als ze van buiten Zeeland komen – in hun eigen regio.
Het ‘Nationaal onderzoek toekomstbestendigheid sportclubs’ via de RVVB [Register voor Verenigingsbesturen] |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het nationaal onderzoek toekomstbestendigheid sportclubs, dat wordt uitgevoerd door het Register voor Verenigingsbesturen (RVVB)?1
Ja.
Kunt u aangeven welke verschillen in regels en verantwoording tussen de commerciële sport en de verenigingssport de afgelopen tien jaar zijn weggenomen?
Commerciële sport en sportverenigingen hebben een andere rechtsvorm. De verschillen in regels en verantwoording volgen dan uit het verschil in gekozen rechtsvorm bij oprichting. Sportverenigingen hebben geen winstoogmerk en kiezen er meestal voor een vereniging of stichting op te richten. De commerciële sport daarentegen heeft juist een winstoogmerk en kiest veelal een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (bv) als rechtspersoon. De regels en verplichtingen hangen samen met het verkrijgen van inkomsten, zoals het aanvragen en verantwoorden van subsidies en een eventuele ANBI-status, welke niet beschikbaar is voor de commerciële sport. Maar ook om verplichtingen die samenhangen met financiële verantwoording (jaarrekening) en belastingen (zoals de BTW regelgeving en vennootschapsbelasting). Vanwege de verschillende rechtsvormen is het niet mogelijk om weggenomen verschillen te benoemen.
Kunt u aangeven welke regels en eisen er de afgelopen tien jaar voor sportverenigingen zijn bijgekomen? Kunt u tevens aangeven of toenemende regeldruk ook financiële impact heeft gehad en hoe daar bij bijvoorbeeld een regeldruktoets rekening mee is gehouden?
Op dit moment voert Sira Consulting onderzoek uit naar de aard, omvang en achterliggende oorzaken van de ervaren regeldruk bij vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen, waar ook sportverenigingen onder vallen. Hierbij zal een overzicht worden gegeven van de wettelijke verplichtingen waar deze organisaties aan moeten voldoen, dus ook de verplichtingen die er de afgelopen 10 jaar zijn bijgekomen. Voor de zomer zal de Staatssecretaris van VWS het rapport naar uw Kamer toezenden.
Heeft er in de afgelopen tien jaar een toetsing van de regeldruk plaatsgevonden voor de sportsector? Zo nee, bent u bereid een regeldruktoets te laten doen naar de effecten van de verzwaring van regeldruk en extra eisen aan de sportvereniging op een vrijwilligersorganisatie?
Het handboek meting regeldruk van het kabinet schrijft in de regeldrukparagraaf voor dat bij nieuwe regelgeving ook verantwoording plaatsheeft van de regeldrukgevolgen voor «georganiseerde burgers». Bij de georganiseerde burgers gaat het volgens het handboek (versie 2014) om verenigingen en stichtingen zonder winstoogmerk. Daar vallen dus ook amateursportorganisaties onder. Het kijken naar en verantwoorden van regeldruk voor amateursportorganisatie is daarmee dus al verplicht op rijksniveau.
Een afzonderlijke (verplichte) vrijwilligerstoets voor amateursportorganisaties bestaat op dit moment niet. Bij een dergelijke geformaliseerde toets, vergelijkbaar met de mkb-toets, wordt in een gesprek met een panel van individuele mkb-bedrijven de werkbaarheid van nieuwe regelgeving besproken en zo nodig gekeken naar minder belastende alternatieven. Kanttekening bij de invoering van een dergelijke regeldruktoets is dat een afzonderlijk panel(gesprek) voor (of met) amateursportorganisaties inzet van menskracht en deskundigheid van deze organisaties vraagt en dat is op dit moment een aandachtspunt, zoals ook geconcludeerd wordt in het RVVB rapport.
NOC*NSF heeft in 2021 een inventarisatie gedaan naar de regeldruk voor sportverenigingen. Hierbij is feedback opgehaald bij de eindgebruikers ten aanzien van de toepasbaarheid van het handboek wet- en regelgeving sportverenigingen. Op dat moment werden geen regels geïdentificeerd als overbodig of onwenselijk. Er werd geconcludeerd dat het met name van belang is dat (de toepassing van) regelgeving begrijpelijk en behapbaar is voor vrijwilligersorganisaties. Het geactualiseerde digitale handboek wet- en regelgeving sportverenigingen draagt hier aan bij. Tegelijkertijd blijft het een voortdurend punt van aandacht bij de ondersteuning en ontwikkeling van sportverenigingen.
Op welke wijze wordt er binnen uw ministerie met betrekking tot bijvoorbeeld regeldruk rekeninggehouden met het feit dat een sportvereniging gedragen wordt door vrijwilligers die het besturen of andere taken vaak alleen in de avonduren kunnen doen, naast de gewone baan die ze hebben? Zijn deze gevolgen in kaart gebracht en kunt u dit met de Kamer delen?
Vrijwilligers zijn van groot belang om sportverenigingen draaiende te houden. Binnen ons ministerie realiseren we ons heel goed dat sportverenigingen gedragen worden door de 1 miljoen vrijwilligers die actief zijn in de sport. Via het Sportakkoord streef ik ernaar sportverenigingen zoveel mogelijk te ondersteunen, bijvoorbeeld door het versterken van technisch, bestuurlijk en vrijwillig kader en het vergroten van de uitvoeringskracht bij clubs door het aanstellen van clubkadercoaches en verenigingsmanagers.
Zoals aangegeven voert Sira Consulting momenteel onderzoek uit naar regeldruk bij vrijwilligersorganisaties en filantropische instellingen, waarbij er aanbevelingen worden gedaan om de regeldruk die voortvloeit uit de wet- en regelgeving waar dat mogelijk is terug te dringen. De Kamer wordt hierover voor de zomer geïnformeerd.
Welke mogelijkheden ziet u om lokale overheden te overtuigen dat vrijwilligersorganisaties met lokale regelgeving voor bijvoorbeeld de organisatie van evenementen niet op dezelfde wijze behandeld moeten worden als professionele organisaties, maar meer ondersteuning nodig hebben?
Het kijken naar en verantwoorden van regeldruk voor amateursportorganisatie is al verplicht op rijksniveau. Het al dan niet beoordelen en verantwoorden van de regeldruk met betrekking tot lokale regelgeving is de verantwoordelijkheid van de lokale overheden. Dat geldt ook voor zaken als de organisatie van evenementen en het aanvragen van vergunningen.
Het bericht ‘33 gemeenten verlagen tarieven voor pgb ondanks inflatie: ‘Als ik weer moet gaan werken, dan moeten mijn kinderen naar een instelling’’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat de uurtarieven voor het persoonsgebonden budget (pgb) in 33 gemeenten zijn verlaagd, soms tot het minimumloon?1
Ik vind het belangrijk dat budgethouders de zorg en ondersteuning kunnen krijgen die ze nodig hebben. Gemeenten zijn wettelijk verplicht om toereikende tarieven vast te stellen, zodat budgethouders passende zorg en ondersteuning kunnen inkopen. Daarbij moeten gemeenten in de verordening opnemen hoe zij tot de opbouw van hun pgb-tarieven komen.
Er is een onderscheid tussen tarieven voor formele en informele zorgverleners. Gemeenten hebben de ruimte om hierin een passend onderscheid te maken. De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet zijn ontworpen om mensen waar mogelijk op eigen kracht, aangevuld met gebruikelijke hulp door naasten, met mantelzorg en hulp van het sociale netwerk, en daar waar nodig met passende (formele) zorg en ondersteuning zoveel mogelijk mee te laten doen in de samenleving. Er wordt daarbij – waar dat kan – een beroep gedaan op het probleemoplossend vermogen van de cliënt zelf, zijn naasten en zijn sociale netwerk.
Als er sprake is van informele zorg, is er in veel gevallen geen formele arbeidsverhouding tussen de zorgverlener en de budgethouder. Tegenover deze vorm van informele zorg staat een lagere vergoeding dan bij formele zorg. Gemeenten zijn bij informele zorgverleners in ieder geval gehouden aan het wettelijk minimumloon (Wml).
Wat vindt u ervan dat tientallen budgethouders anoniem willen blijven, omdat ze bang zijn voor of geen ruzie willen hebben met de gemeente?
Ik vind het belangrijk dat budgethouders geen drempels ervaren als zij hun zorgen uiten of als zij zich melden bij hun gemeente. Het is een onwenselijke situatie als budgethouders anoniem willen blijven uit angst voor eventueel nadelige gevolgen. Ik hecht er waarde aan dat gemeenten een goede vertrouwensband hebben met hun inwoners.
Deelt u de mening dat je uitspreken over de hoogte van het pgb niet mag leiden tot een volgende lagere indicatie?
Ja. Wanneer een inwoner het niet eens is met de hoogte van zijn pgb, mag dat geen reden zijn tot een lagere indicatie.
Snapt u dat – gezien vraag 3 – het melden bij de gemeente, mocht je niet met je pgb uitkomen, voor een budgethouder ingewikkeld is?
Ik vind het belangrijk dat budgethouders zich kunnen melden bij de gemeenten indien zij het niet eens zijn met een beslissing van een gemeente. Daar bestaan tevens (formele) bezwaar- en beroepsprocedures voor. Er zijn mij geen signalen bekend dat melden bij de gemeenten leidt tot nadelige gevolgen, zoals een lagere beschikking.
Vindt u dat deze 33 gemeenten een reëel tarief betalen voor het pgb? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het hanteren van toereikende tarieven en dienen in de verordening te onderbouwen op welke wijze zij tot toereikende tarieven komen. De beoordeling of tarieven in individuele gevallen toereikend zijn, is daarmee primair aan gemeenten. Wanneer een budgethouder het niet eens is met de hoogte van het budget bestaat de mogelijkheid van bezwaar en beroep.
Kunt u uitleggen waarom u met een landelijke richtlijn komt?
Ik vind het belangrijk dat gemeenten toereikende tarieven vaststellen, zodat budgethouders passende zorg en ondersteuning kunnen inkopen.
Gemeenten moeten in hun verordening opnemen hoe zij de kostprijs van een voorziening berekenen. Het berekenen van deze kostprijs wordt voor de voorzieningen in natura in de Wmo 2015 gedaan op basis van de AMvB reële prijs Wmo 2015. Deze schrijft de (minimale) kostprijselementen voor op basis waarvan een tarief moet worden opgebouwd; deze elementen moeten ook verankerd worden in de lokale verordening. Voor de Jeugdwet is momenteel een AMvB reële prijs in ontwikkeling. Het voornemen is om de AMvB reële prijs Jeugdwet voor het zomerreces te agenderen in de Tweede Kamer.
Ook voor de hoogte van het pgb geldt dat gemeenten in de verordening moeten vastleggen op welke wijze zij de tarieven opbouwen. Ik constateer dat gemeenten op verschillende manieren hun tarieven bepalen en dat dit soms onduidelijkheid kan veroorzaken voor budgethouders en zorgaanbieders.
Daarom ontwikkel ik, in samenwerking met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en Per Saldo, een handreiking waarin een methode wordt uitgewerkt voor het berekenen van toereikende pgb-tarieven. Er worden geen landelijke tarieven vastgesteld, maar wel een uniforme, uitlegbare en uitvoerbare werkwijze. Met deze werkwijze wil ik gemeenten ook toerusten om transparant te zijn in de opbouw van een pgb-tarief.
Kun u toelichten wat u bedoelt met de zinsnede dat «gemeenten ook de ruimte moeten krijgen om de lokale situatie goed te laten meewegen»?
Gemeenten hebben de beleidsvrijheid om zelf keuzes te maken in de totstandkoming van lokale tarieven. Deze tarieven kunnen zij zo opbouwen, zodat deze passen bij de lokale situatie en lokale zorg- en ondersteuningsstructuur.
Daarin houden gemeenten bijvoorbeeld rekening met lokale verschillen in de verschillende kostprijselementen, de beschikbaarheid van zorgaanbieders, het soort zorgaanbieders en andere mogelijkheden van lokale ondersteuning.
Gaat u in de landelijke richtlijn formele en informele tarieven voor een pgb opnemen? Waarom wel of waarom niet?
De handreiking waarin de werkwijze voor de opbouw van pgb-tarieven wordt opgenomen, richt zich primair op tarieven voor formele zorg en ondersteuning.
Daarbij is het belangrijk voor ogen te houden dat er een onderscheid is tussen formele en informele zorgverleners. Bij een tarief voor formele zorg zie ik een duidelijke parallel met een maatwerkvoorziening (zorg in natura) uit de Wmo 2015. De kostprijs van een dergelijke voorziening, of deze nu door de gemeente of via een pgb wordt ingekocht, kan langs vaste kostprijselementen worden opgebouwd. Voor het tarief voor informele zorg, waarbij het gaat om ondersteuning door naasten, vind ik een dergelijke werkwijze niet passend.
Worden naast de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) ook cliënten- en patiëntenorganisaties betrokken bij het maken van de landelijke richtlijn? Zo ja, hoe dan precies? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik ben met zowel Per Saldo als met de VNG en gemeenten in gesprek bij het vormgeven van deze handreiking. Ik vind het belangrijk dat ook Per Saldo betrokken is bij deze opgave, omdat zij het perspectief van pgb-houders voor het voetlicht brengen.
Kunt u aangeven wanneer de landelijke richtlijn gereed is?
Het voornemen is om de handreiking voor het kerstreces gereed te hebben.
Het bericht ‘33 gemeenten verlagen tarieven voor pgb ondanks inflatie’ |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «33 gemeenten verlagen tarieven voor pgb ondanks inflatie: «Als ik weer moet gaan werken, dan moeten mijn kinderen naar een instelling»»?1
Ja.
Is het juist dat er gemeenten zijn die de persoonsgebonden budget (pgb)-tarieven tot 50 procent oplopend verlagen?
Vanuit landelijk perspectief heb ik geen exact inzicht in de hoogte van de pgb-tarieven bij individuele gemeenten. Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om toereikende tarieven vast te stellen. In de uitzending van EenVandaag wordt gesteld dat er gemeenten zijn die hun tarieven verlagen. Alle gemeenten zijn wettelijk verplicht om toereikende tarieven vast te stellen, zodat budgethouders met een pgb de zorg en ondersteuning kunnen inkopen die ze nodig hebben.
Kunt u van de 33 genoemde gemeenten aangeven wat het percentage van de verlaging is?
Nee dat kan ik niet. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Is het bekend of buiten de 33 genoemde gemeenten in dit bericht er nog meer gemeentes zijn die hun tarieven verlagen?
Ik ben structureel in gesprek met belangenorganisatie Per Saldo. Mede hierdoor ben ik bekend met enkele signalen van gemeenten die hun tarieven verlagen. Ik vind elk geval van een niet toereikend tarief onwenselijk. Alle gemeenten zijn wettelijk verplicht om toereikende tarieven vast te stellen zodat alle mensen met een pgb de zorg en ondersteuning kunnen inkopen die ze nodig hebben.
Bent u het eens dat een verlaging van deze omvang nauwelijks te begrijpen is in het licht van de hoge inflatie van afgelopen periode? Hoe onderbouwen gemeenten deze nieuwe tarieven als «reële tarieven»?
Pgb-tarieven worden in het kader van de Wmo 2015 en de Jeugdwet door gemeenten zelf bepaald. Gemeenten zijn vrij om hier zelf keuzes in te maken, maar zijn ook aan een aantal wettelijke voorwaarden gebonden. Zo zijn gemeenten verplicht om toereikende tarieven te hanteren en dienen gemeenten in hun verordening te beschrijven op welke wijze het pgb-tarief opgebouwd wordt. Voor de Wmo 2015 en de Jeugdwet geldt bij een informeel tarief de ondergrens van de Wet minimumloon (Wml).
De Wmo 2015 en de Jeugdwet zijn gedecentraliseerde wetten en gemeenten zijn verantwoordelijk voor een correcte uitvoering van de wet en dus voor een correcte opbouw van het tarief.
Om gemeenten te ondersteunen ontwikkel ik, in samenwerking met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en Per Saldo, een handreiking waarin een methode wordt uitgewerkt voor het berekenen van toereikende pgb-tarieven. Er worden geen landelijke tarieven vastgesteld, maar wel een uniforme, uitlegbare en uitvoerbare werkwijze waarmee ik gemeenten toerust om transparant te zijn in de opbouw van een pgb-tarief. Deze handreiking zal gemeenten ondersteunen bij het goed onderbouwen van de opbouw van hun tarieven.
Kunt u aangeven of en op welke manier gemeenten in contact staan met pgb-houders om de continuïteit van zorg voor deze groepen te borgen?
Als iemand niet zelfredzaam is en ook met hulp van naasten of het eigen sociale netwerk niet kan worden voorzien van de hulp en ondersteuning die nodig is, kan de gemeente passende zorg en ondersteuning – al dan niet in de vorm van een pgb – als voorziening verstrekken. Hier gaat een keukentafelgesprek aan vooraf. De aanvrager bespreekt in dat gesprek of de hulp wordt geleverd via zorg in natura, of dat dit via een pgb kan en wenselijk is.
Als er gekozen wordt voor een pgb kan een budgethouder de zorg en ondersteuning zelf inkopen middels de inzet van een zorgaanbieder of inzet via informele zorg door het sociale netwerk. In het geval dat de hulp geleverd wordt vanuit het sociaal netwerk, gebeurt dit (meestal) tegen een lager, informeel tarief.
Op welke wijze gemeenten contact houden met de budgethouders is vaak geregeld in het (persoonlijk) plan van de budgethouder. In de regel onderhouden gemeenten periodiek contact met de budgethouder.
Wat is het huidige uurtarief voor de zorg bij een pgb in de Wet langdurige zorg (Wlz), gegeven zowel de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 als de Wlz het pgb kent? Hoe verhoudt zich dit tot het in het bericht aangehaalde voorbeeld waarbij het tarief is verlaagd tot 14 euro per uur?
Voor de Wlz worden er maximum uurtarieven gehanteerd. Voor informele zorg wordt een maximum uurtarief gehanteerd van € 22,98. Voor formele zorg wordt een maximum uurtarief gehanteerd van € 72,39.
Het maximale tarief voor informele zorg in de Wlz is van toepassing voor zorgverleners die partner, familielid of kennis van de budgethouder zijn, zorgverleners zonder BIG-registratie of zorgverleners zonder KvK-inschrijving. Het tarief voor formele zorg geeft het maximum aan voor pgb-zorgverleners die werken voor een zorgaanbieder, die een BIG-registratie of KvK-inschrijving hebben.
Gemeenten hebben binnen de wettelijke kaders ruimte om zelf tarieven te bepalen. Deze tarieven liggen vast in gemeentelijke verordeningen en nadere regelgeving.
Het bericht ‘Ziekteverzuim nadert hoogst gemeten niveau ooit, vooral in de zorg’ |
|
Judith Tielen (VVD), Harry Bevers (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ziekteverzuim nadert hoogst gemeten niveau ooit, vooral in de zorg»?1
Ja.
Welke extra kosten gaan gepaard met het huidige ziekteverzuim? Kunt u dat per sector laten zien?
Ik beschik niet over cijfers over de kosten van het ziekteverzuim.
Deelt u de mening dat verzuim te maken heeft met goed werkgeverschap, zeggenschap en autonomie en een veilige werkomgeving? Is bekend hoe groot de invloed is van deze afzonderlijke factoren op verzuim?
Het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW) heeft in december 2021 een verdiepend onderzoek laten uitvoeren naar de samenhang tussen werkbeleving, arbeidsomstandigheden en verzuim. Het onderzoek is gebaseerd op algemene cijfers over het ziekteverzuimpercentage in de sector zorg en welzijn.2 Hieruit komt naar voren dat (langdurig) verzuim voor een deel niet te voorkomen is omdat dit ziektegevallen betreft waarvan de oorzaak buiten het werk ligt. Daarnaast komt naar voren dat werkklimaat een belangrijke rol speelt bij ziekteverzuim: tevreden medewerkers verzuimen de helft minder dan ontevreden medewerkers. Ook de bejegening van medewerkers door leidinggevenden draagt hieraan bij, net als pesten of intimidatie op de werkvloer. Ook de mate waarin medewerkers kunnen voldoen aan de fysieke en psychische eisen van het werk speelt een rol bij verzuim.
Het loont daarom voor organisaties om te investeren in gezond en veilig werk. Ik vind het belangrijk dat werkgevers in de zorg goed invulling geven aan goed werkgeverschap, zorgen voor zeggenschap en autonomie bij de medewerkers en hun verantwoordelijkheid nemen als het gaat om een veilige werkomgeving. Het genoemde onderzoek van AZW geeft enig inzicht in de samenhang tussen verzuim en werkbeleving en arbeidsomstandigheden, al is niet precies bekend hoe groot de invloed is van de afzonderlijke factoren op het verzuim.
Uit de nieuwste cijfers van Vernet3 komt naar voren dat het verzuim in de VVT, ziekenhuizen, GGZ en gehandicaptenzorg licht is gedaald. Afgelopen februari was het verzuim in deze vier branches gemiddeld 8,93%, vorig jaar februari was dit 10,32%.
Deelt u de mening dat goed werkgeverschap in de zorg een positief effect kan hebben op het terugdringen van verzuim? Hebben maatregelen die werkgevers inzetten om verzuim terug te dringen effect? Zo ja, welke maatregelen blijken effectief?
Ja, voor zover de oorzaken van het verzuim in werk liggen kan goed werkgeverschap een positief effect hebben op het terugdringen van verzuim. Binnen het programma TAZ zetten we dan ook vol in op goed werkgeverschap. Ik kijk hierbij primair naar werkgevers. Zij zijn verantwoordelijk voor goed personeelsbeleid, ik ondersteun en faciliteer hen hierbij waar nodig. Het Programma TAZ focust op de volgende vijf thema’s als onderdeel van goed werkgeverschap:
Het is aan werkgevers om na te gaan of de maatregelen die zij binnen hun organisatie nemen op het gebied van verzuim ook effectief zijn. Zij worden hierin gesteund door diverse initiatieven. Het Actie Leer Netwerk verzamelt en verspreidt goede voorbeelden rond gezond en veilig werken op haar site. En via het initiatief Gezond & Zeker van RegioPlus worden zorgmedewerkers over het thema duurzame inzetbaarheid voorzien van kennis en informatie via regionale netwerkdagen, e-learnings en tips op de bijbehorende website. Binnen het programma TAZ heb ik met brancheorganisaties en vakbonden de afspraak gemaakt om de actielijn «mentaal gezond aan het werk» van de aanpak «Mentale gezondheid: van ons allemaal» te vertalen naar een set aandachtspunten voor de sector zorg en welzijn. Daarnaast subsidieer ik de data-gedreven aanpak «Preventieplan voor zorg- en welzijnsmedewerkers» van Stichting IZZ, Coöperatie PGGM en Stichting FWG, die eind april van start zal gaan. Met deze aanpak zetten zij in op het terugdringen van verzuim en ongewenst verloop van zorg- en welzijnsmedewerkers. Binnen drie regio’s zullen naar verwachting 18 zorg- en welzijnsorganisaties uit diverse branches aan de slag gaan om hun verzuim en ongewenst verloop met het preventieplan aan te pakken. Door bundeling van unieke data, succesvolle praktijkvoorbeelden en de dialoog met zorgprofessionals wordt meer inzicht en handelingsperspectief voor werkgevers geboden om dit vraagstuk aan te pakken. De opgedane inzichten zullen binnen de regio als sector breed gedeeld worden.
Op welke manieren zetten werkgevers zich in als het gaat om het tegengaan van verzuim en inzet op een goede re-integratie van medewerkers? Welke aansporende acties worden vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ondernomen om werkgevers te wijzen op hun verantwoordelijkheid hierin?
Zoals in het antwoord op vraag 2 en 3 aangegeven zijn kunnen er diverse achterliggende oorzaken in het werk liggen als het gaat om het verzuim, en daaraan gespiegeld is er ook een breed palet aan maatregelen die werkgevers kunnen nemen om verzuim tegen te gaan. Dit kan bijvoorbeeld gaan om het doorvoeren van organisatieveranderingen om de zeggenschap en autonomie bij de medewerker te vergroten, het roosteren beter laten aansluiten bij de behoefte van medewerkers voor een betere werk/privé balans, of het doorvoeren van arbeidsbesparende innovaties om werkdruk te verlagen, en goede begeleiding bij instroom van nieuwe medewerkers. Uit Arbowet -en regelgeving volgt dat zowel de werkgever als de zieke werknemer verantwoordelijk zijn voor de re-integratie. Dat betekent dat zij er beiden alles aan moeten doen om de getroffen werknemer zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan. Hierbij moeten ze ondersteund worden door een gecertificeerd verzuimbedrijf.
In de beantwoording van vraag 4 is uiteengezet op welke wijze ik werkgevers binnen het programma TAZ stimuleer om verzuim tegen te gaan.
In hoeverre is vanuit het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg & welzijn (TAZ) inmiddels overleg geweest met werkgevers betreffende goed werkgeverschap? Welke rol heeft het terugdringen van verzuim in deze gesprekken?
Met het programma TAZ wordt samen met de betrokken partijen (waaronder werkgevers) ingezet op goed werkgeverschap. De geformuleerde opgaven en acties dragen bij een verdere beweging naar goed werkgeverschap binnen de zorg en welzijn. Primair zijn werkgevers aan zet, ik ondersteun hen hierbij. Denk aan de thema’s gezond en veilig werken, het verhogen van professionele zeggenschap en het aantrekkelijker maken van het werken in loondienst. Gezamenlijk met partijen is de keuze gemaakt om via hefboomthema’s en bijbehorende kerngroepen invulling te geven aan de verschillende onderdelen van goed werkgeverschap. Het terugdringen van verzuim is een van de achterliggende doelen van goed werkgeverschap.
Deelt u de mening dat agressie en intimidatie bijdragen aan verzuim en uitstroom van zorgmedewerkers? Hoe geeft u uitvoering aan het bij de afgelopen begrotingsbehandeling van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingediende amendement voor de aanpak van agressie en intimidatie in de zorg?2
Agressie draagt helaas inderdaad bij aan verzuim van zorgmedewerkers: uit het onderzoek dat ik in het voorjaar van 2021 samen met PGGM&Co heb laten uitvoeren blijkt dat 2% van de zorgmedewerkers die met agressie of ongewenst gedrag van cliënten, patiënten of diens naasten te maken hebben gehad zich voor kortere of langere tijd ziekmeldt. Er zijn zeker ook mensen bij wie agressie of ongewenst gedrag een rol spelen bij het verlaten van de sector. Dit is een zeer ongewenste situatie, agressief gedrag tegen hulpverleners is te allen tijde onacceptabel. Zij moeten hun werk veilig kunnen doen zonder te worden uitgescholden, belaagd of aangevallen. Als dat toch gebeurt is een goede opvang en nazorg van groot belang. De primaire verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de werkgevers. Om hen te ondersteunen hierbij continueer ik de branche-gerichte aanpak die door mijn voorganger is ingezet. Door middel van het genoemde amendement worden middelen uit die branchegerichte aanpak gealloceerd voor onderzoek naar en aanpak van agressie en intimidatie in de eerstelijnszorg. Er heeft inmiddels een aantal gesprekken plaatsgevonden met vertegenwoordigers van vijf partijen uit de eerste lijn (KNMP, KNMT, LHV, KNGF en KNOV). Zij zijn voornemens een onderzoek uit te laten voeren naar het vóórkomen van agressie in de eerstelijn en naar de achtergelegen oorzaken. Op basis daarvan willen ze een aanpak opstellen voor het tegengaan van agressie. Ik ben voornemens zowel de uitvoering van het onderzoek als het ontwikkelen van een aanpak financieel te ondersteunen. Daarnaast is een vertegenwoordiger van deze partijen aangesloten bij de reflectiegroep agressie en ongewenst gedrag en zullen deze partijen worden uitgenodigd voor deelname aan het lerend netwerk omtrent agressie en ongewenst gedrag dat ik op wil starten.
Deelt u de mening dat ziekteverzuim verminderd kan worden door zorgmedewerkers meer zeggenschap en grip te geven op hun werkzaamheden? Hoeveel aanvragen voor de subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap zijn er gedaan, mogelijk gemaakt door een eerder ingediend amendement voor het verbeteren van professionele zeggenschap? Hoe zal deze regeling geëvalueerd worden?3
Ja, die mening deel ik. In de beantwoording op vraag drie is uiteengezet hoe ziekteverzuim en meer zeggenschap zich tot elkaar verhouden. Voor de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap zijn 204 aanvragen gedaan. In totaal zijn 136 subsidies van 50.000 euro verleend. De projectorganisatie van het Landelijk Actieplan Zeggenschap (LAZ) begeleid de 136 instellingen die subsidie hebben ontvangen. Het LAZ heeft ook een rol in de evaluatie van de Subsidieregeling. Zij analyseren de interventies waarmee naar de gewenste situatie veerkracht en zeggenschap toegewerkt wordt om in kaart te brengen of dit aansluit bij het doel van de Subsidieregeling. Verder zal – zoals eerder aan uw Kamer vermeld6 – het effect van de inzet op (veerkracht en) zeggenschap worden geëvalueerd met de Monitor Zeggenschap. Met deze monitor wordt in kaart gebracht in hoeverre zorgmedewerkers – in het bijzonder de verpleegkundige beroepsgroep – zeggenschap ervaren op verschillende niveaus en welke factoren hierop van invloed zijn.
Welke stappen gaat u zetten om het ziekteverzuim in de zorg terug te dringen? Bent u bereid om de Kamer hier voor het zomerreces over te informeren?
Voor het terugdringen van het ziekteverzuim zijn primair werkgevers aan zet, ik ondersteun hen hierbij binnen het programma TAZ. Voor de zomer zal ik de Tweede Kamer over de voortgang van het Programma TAZ informeren, waarbij ik ook aandacht zal geven aan het terugdringen van het ziekteverzuim.