Het bericht ‘Piloot F-16 over strijd tegen IS: Mijn grootste angst was pech’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het interview in het AD met een F16-piloot d.d. 21 februari 2019, over zijn ervaringen gedurende de luchtaanvallen op IS waaraan hij in de periode 2014–2016 als piloot deelnam?1
Ja.
Hoe verhoudt het in het openbaar treden van een F16-piloot over luchtaanvallen op IS zich tot het eerdere weigeren van het Ministerie van Defensie om data en locaties van luchtaanvallen te delen of zelfs het aantal burgerslachtoffers te noemen?
Hetgeen door de F16-piloot in kwestie is gezegd over de luchtcampagne komt overeen met het type informatie dat reeds door het Ministerie van Defensie met de Kamer is en wordt gedeeld. De piloot in kwestie noemt uit veiligheidsoverwegingen geen specifieke data en/of locaties van luchtaanvallen en spreekt niet over specifieke aantallen burgerslachtoffers. Uw Kamer is reeds openbaar en vertrouwelijk geïnformeerd over het feit dat het Ministerie van Defensie in de eerste inzetperiode (oktober 2014 tot en met juni 2016) drie gevallen heeft onderzocht waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers, en dat het OM onderzoek heeft ingesteld naar vier gevallen, inclusief de drie door het Ministerie van Defensie onderzochte gevallen (Kamerstuk 27 925, nr. 629). In geen geval zag het OM uiteindelijk aanleiding voor vervolgonderzoek. In de tweede inzetperiode (januari 2018 tot en met december 2018) heeft het Ministerie van Defensie geen aanleiding gezien om onderzoeken in te stellen. Het OM heeft, voor zover bekend, in dezelfde periode geen aanvullende onderzoeken ingesteld naar gevallen waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers.
Kunt u duiden in hoeverre de operationele veiligheid nu in het geding komt bij openbaar treden over de luchtaanvallen?2
De Nederlandse F-16 bijdrage in 2018 was voorzien voor de duur van één jaar en is volgens plan beëindigd op 31 december 2018. Aansluitend aan de beëindiging werd de redeployment fase ingezet, die in de tweede helft van februari 2019 werd afgesloten met het vertrek van het laatste transportvliegtuig uit Jordanië. Er is daarmee geen sprake van het in gevaar komen van de operationele veiligheid.
Acht u publieke transparantie omtrent burgerslachtoffers van belang? Kunt u toelichten of en in hoeverre Defensie hieraan nu voldoet?
Het kabinet acht het van het allergrootste belang dat bij de inzet van F-16’s het risico op nevenschade en burgerslachtoffers minimaal is. Het voorkomen van nevenschade en burgerslachtoffers heeft voor Nederland, evenals voor de anti-ISIS coalitie in brede zin, de hoogste prioriteit. Over het uiterst zorgvuldige targeting process van de coalitie en daarmee ook van Nederland is uw Kamer eerder reeds geïnformeerd (o.a. Kamerstuk 27 925, nr. 629).
Kunnen, met het oog op publieke transparantie, de data en locaties van luchtaanvallen alsnog worden vrijgegeven nu de missie is voltooid? Zo ja, kunt u dat schematisch weergeven? Zo nee, kunt u dit nader toelichten?
In het kader van transparantie gaf het Ministerie van Defensie gedurende de inzet van de F-16’s in 2018 in openbare weekoverzichten op haar website reeds meer informatie vrij over de inzet, zover dit in het kader van de operationele veiligheid mogelijk was. Ook is de Kamer per brief geïnformeerd over het totaal aantal gevlogen missies en het aantal keer dat daarbij sprake was van de inzet van wapens in de inzetperiode 2014–2016 (Kamerstuk 27 925, nr. 629) en de inzetperiode in 2018 (Kamerstuk 2019Z08204). Bij het vrijgeven van informatie over militaire inzet blijft in algemene zin altijd de afweging tussen transparantie en nationale en operationele veiligheid leidend. In dit kader kiest het kabinet ervoor om geen specifieke details vrij te geven over data en/of locaties van luchtaanvallen gedurende de inzetperiode van de F-16’s in Irak en Oost-Syrië.
Deelt u de mening dat, zonder het vrijgeven van de data en locaties van de bombardementen, slachtoffers niet kunnen achterhalen of en in welke gevallen Nederlandse toestellen verantwoordelijk waren voor eventuele burgerslachtoffers?
In eerste instantie moeten Iraakse burgers terecht kunnen bij de Iraakse autoriteiten. Daarnaast houdt op het Amerikaanse hoofdkwartier CENTCOM een team zich fulltime bezig met (het onderzoeken van) meldingen van mogelijke burgerslachtoffers. Dit team werkt nauw samen met onder andere Airwars. Maandelijks publiceert de coalitie een openbaar overzicht dat ingaat op meldingen van mogelijke burgerslachtoffers als gevolg van coalitieoptreden. Voor veel van de meldingen aan het adres van de coalitie ontbreekt echter voldoende bewijs om ze te kunnen verifiëren.
Ouderen in het aardbevingsgebied |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u zich bewust van de situatie van ouderen die zelfstandig wonen in het aardbevingsgebied? Realiseert u zich dat zelfstandig wonende, minder zelfredzame ouderen, meer tijd nodig hebben een woning uit te komen bij een beving? Wat is daarop uw reactie?1
De veiligheid van alle Groningers, oud én jong, staat voor mij voorop. De aanpak van het kabinet is er de afgelopen jaren op gericht om de veiligheidsrisico’s en de schade voor de Groningers zoveel mogelijk te beperken. Leven, wonen en werken in Groningen moet even veilig zijn als op andere plekken in Nederland.
De veiligheidsnorm van 10-5is daarvoor de basis. Dit betekent dat de kans om te overlijden ten gevolgen van het bezwijken van (delen van) een gebouw door een aardbeving voor een individu niet groter mag zijn dan 1 op de 100.000 (per jaar). In de versterkingsoperatie wordt gekeken naar de technische eigenschappen van een gebouw. Bij de beoordeling of versterkingsmaatregelen nodig zijn, wordt gebruikgemaakt van de Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR). In de NPR worden conform reguliere bouwregelgeving zogeheten «Consequence Classes» gehanteerd. Hiermee worden aanvullende veiligheidsfactoren geïntroduceerd voor gebouwen die van groot belang zijn voor het functioneren van de maatschappij, of daar waar het bezwijken van een gebouw effect heeft voor een grote groep personen of aanzienlijke economische of sociale gevolgen voor de omgeving heeft. Zo wordt zwaarder versterkt dan voor de norm voor het individueel risico noodzakelijk is. Op basis van de NPR wordt per type gebouw door experts bepaald van welke Consequence Class sprake is. Dit is niet aan mij als Minister.
Erkent u dat ouderen in Groningen, net als elders in Nederland, in staat moeten worden gesteld zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen? Beseft u dat dit betekent dat u uw beleid moet aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wil inderdaad ouderen overal in Nederland helpen in hun vertrouwde omgeving zelfstandig oud te worden, met een goede kwaliteit van leven. Dit beleid staat geformuleerd in het Programma Langer Thuis. In de versterkingsopgave staat veiligheid voorop, alle inspanningen zijn er dan ook op gericht om gebouwen veilig te maken. Bij voorkeur worden beide uitgangspunten gecombineerd. Het is mogelijk om bij de versterking een huis meteen levensloopbestendig te maken als de eigenaar dit wenst. Dit gebeurt ook al op verschillende plekken, zo bouwt Woningcorporatie Acantus bijvoorbeeld voor alle 386 huizen die gesloopt worden in Delfzijl Noord een levensloopbestendige woning terug.
Zijn woningen van zelfstandig wonende ouderen in het gebied in beeld? Om hoeveel woningen gaat het? Hoeveel van deze woningen komen als hoge prioriteit uit het model Hazard and Risk Assessment (HRA)? Hoeveel van deze woningen waren voorheen wel in beeld, maar komen nu niet uit het HRA-model? Gaan deze panden nu versneld geïnspecteerd en versterkt worden?
De woningen die voor opname en beoordeling in aanmerking komen, zijn in beeld bij de gemeenten. Ik heb er echter geen inzicht in welke van deze woningen bewoond worden door ouderen.
Is er specifiek onderzoek gedaan naar ouderen in het aardbevingsgebied? Vindt u dat er genoeg aandacht is voor deze groep mensen? Waarom vallen thuiszorg ontvangende ouderen niet onder het zorgprogramma (Bevings-)bestendige zorg in Groningen?2
De gezondheidsgevolgen van de aardbevingsproblematiek in Groningen zijn in verschillende onderzoeken gevolgd waarbij ook ouderen een plek hebben.
Ouderen waren bijvoorbeeld onderdeel van de GGD Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen in 2016. Met deze monitor is regionale en lokale uitsplitsing van de gezondheidsgegevens mogelijk en dit biedt de mogelijkheid regionaal en lokaal gezondheidsbeleid hier op af te stemmen. Er is dus voldoende aandacht voor ouderen binnen de bestaande onderzoeken.
De zorgvisie «(Bevings-)bestendige zorg, Toekomstperspectief en versterken» ligt ten grondslag aan «Het Groninger Zorgakkoord». De zorgvisie is een invulling van het zorglandschap met een blik naar de toekomst, waarin keuzes worden gemaakt voor zorginfrastructuur ten aanzien van gebouwen. De visie heeft in hoofdzaak als reikwijdte de slimme versterking van gebouwen voor zorg met verblijf. Thuiszorg valt dan ook buiten de reikwijdte van de visie.
Bent u bereid de panden waarin kwetsbare, minder zelfredzame mensen wonen, te zien als zorggebouw, waarvoor hogere veiligheidseisen gelden (zoals staat vermeld in het plan van aanpak van de Nationaal Coördinator Groningen) en daarom te laten versterken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunnen deze woningen dan gelijk ook levensloopbestendig gemaakt worden?3
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat het stopzetten van zowel de gehele versterkingsoperatie als het project Eigen Initiatief voor ouderen zeer pijnlijk is, gezien hun levensverwachting? Deelt u de mening dat wachten voor hen een grote impact heeft? Wat gaat u doen om deze mensen tegemoet te komen? Ouderen kunnen toch niet wachten op uw vertragingen?
Er is nooit besloten de versterking stop te zetten. Terwijl gewerkt is aan het nieuwe plan van aanpak, heeft de versterking dan ook niet stilgelegen. Deze nieuwe aanpak, waarbij de hoogste prioriteit wordt gegeven aan de versterking van de meest risicovolle woningen, moet juist leiden tot een flinke versnelling in de uitvoering van de versterking die nog nodig is. Het is tevens onjuist dat het project Eigen Initiatief is stopgezet. Er komt voorlopig alleen geen nieuwe ronde Eigen Initiatief. Eigen Initiatief past namelijk niet bij de versterking nieuwe stijl waarin prioritering plaats vindt op basis van risicoanalyse. Voor iedereen die nu in Eigen Initiatief zit, heeft dit geen consequenties: de uitvoering loopt gewoon door. Samen met de belanghebbenden in de regio ben ik momenteel aan het bekijken binnen welke randvoorwaarden een vorm van versterking in eigen beheer alsnog gerealiseerd kan worden.
Wat is uw reactie op bijvoorbeeld dat mevrouw V. van 87 jaar, alleenstaand, slechtziend en slecht ter been, toe is aan aanpassing van de woning en al gestart was met Eigen Initiatief en dus voldeed aan de criteria, maar helaas nu moet wachten op een aangepaste woning omdat u alles stopzet? Betekent het feit dat deze woning geen hoger risico heeft volgens het HRA-model, dat mevrouw V. de rest van haar leven niet langer zelfstandig kan wonen?
Zonder op individuele gevallen in te kunnen gaan, kan ik in algemene zin zeggen dat het project Eigen Initiatief niet is stopgezet. Het wordt onverkort uitgevoerd voor alle deelnemers in het programma.
Schuldenlast |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Schulden een blok aan het been»?1
Ja.
Klopt de berekening in het artikel dat de kosten voor de samenleving een ton bedragen wanneer een gezin een daadwerkelijke probleemschuld heeft van 42.000 euro?
De maatschappelijke kosten en de gemiddelde probleemschuld die het artikel noemt, komen uit bekende en betrouwbare bronnen. Omdat verschillende gegevens en methoden zijn gebruikt, kunnen de getallen niet aan elkaar worden gekoppeld.
Het rapport «Overkoepelende blik op de omvang en preventie van schulden in Nederland» van het NIBUD beschrijft dat met een huishouden dat een verhoogd risico heeft op problematische schulden gemiddeld ongeveer € 100.000 maatschappelijke kosten samenhangen in een periode van tien jaar. Het NIBUD citeert eerder onderzoek.2 De berekende maatschappelijke kosten zijn niet alleen incassokosten, misgelopen vorderingen en huisuitzettingen, maar ook gederfde inkomsten op het BBP, ziekteverzuim, uitkeringen en kosten van re-integratie, maatschappelijke ondersteuning en schuldhulpverlening.
De NVVK (Vereniging voor Schuldhulpverlening en Sociaal Bankieren) meldt in het Jaarverslag 2017 dat de gemiddelde schuld van mensen die schuldhulp krijgen € 42.000 is.
Wat vindt u van de stelling in het artikel dat hulpverlening in de jeugdzorg, verslavingszorg, onderwijsinspectie en maatschappelijk werk geen «zier» oplevert zolang de uitzichtloosheid van de schulden blijven bestaan?
Deze uitspraak illustreert het bekende en breed gedragen inzicht dat zowel schulden moeten worden opgelost, als de daarmee samenhangende problemen aangepakt, zoals werkloosheid of laaggeletterdheid.
In hoeverre wijken de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP), de zogeheten wettelijke schuldsanering, af van de nieuwste wetenschappelijke inzichten dat mensen door stress niet in staat zijn om het benodigde papierwerk aan te leveren?
Wanneer schuldenaren geen schuldregeling kunnen treffen met hun schuldeisers, is er de mogelijkheid om toelating tot de wettelijke schuldsanering te verzoeken bij een rechtbank. Tijdens het minnelijke schuldhulpverleningstraject is het benodigde papierwerk al verzameld. Hulpverleners helpen mensen met schulden daarbij en bereiden zo nodig ook een verzoek voor de wettelijke schuldsanering voor. De gemeente of de door de gemeente ingeschakelde schuldhulpverleningsorganisatie moet immers verklaren dat het minnelijke traject niet is gelukt. In sommige gevallen begeleiden hulpverleners mensen vervolgens ook tijdens de hoorzitting. Dit neemt niet weg dat betere informatievoorziening van en meer informatie-uitwisseling tussen organisaties in de schulden- en incassoketen mensen met schulden zouden helpen. Met dit doel heb ik een wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening voorgesteld.3
Past de mogelijkheid om gericht schulden kwijt te schelden in het instrumentarium van bestaande wetten om mensen met problematische schulden te helpen en maatschappelijk kosten te besparen?
Het artikel citeert mijn mening over een generaal schuldenpardon correct:
Er zijn goede alternatieven voor een generaal schuldenpardon: Om mensen met schulden te helpen onderhandelen schuldhulpverleners vaak en met succes met schuldeisers om een groter of kleiner deel van de schulden kwijt te schelden. Dat gaat op vrijwillige basis. Als de vrijwillige route geen oplossing geeft, kan de rechter in de wettelijke schuldsanering zorgen voor een schone lei. Gemeenten kunnen bij de rechter ook vragen om een moratorium, zodat de schuldeisers alle incassoacties tijdelijk staken en de schuldenaar tot rust kan komen.
Wat vindt u van de aanbeveling om mensen die grote kans maken op problematische schulden, preventief verplicht onder bewind te plaatsen, omdat omgaan met geld in deze complexe samenleving voor hen te ingewikkeld is geworden?
De aanbeveling om mensen preventief onder bewind te stellen wordt in het artikel gekoppeld aan een generaal schuldenpardon: er wordt voor gepleit om mensen na een dergelijk pardon preventief onder bewind te plaatsen. In de beantwoording van vraag 5 heb ik mijn visie op een generaal schuldenpardon gegeven.
Ik ben er geen voorstander van mensen die een grote kans hebben op problematische schulden verplicht onder bewind te stellen.
Uitgangspunt in het burgerlijke recht is dat iemand zelf beslissingen neemt. Bewind is een ingrijpende maatregel, omdat iemand niet meer zelfstandig kan beslissen over zijn financiën.
Er zijn veel mensen die zelf, vrijwillig, bewind aanvragen. Naast bewind zijn er verschillende andere manieren waarop mensen met problematische schulden kunnen worden geholpen. Zo kunnen mensen worden geholpen met budgetbeheer, waarin zorg wordt gedragen voor het betalen van vaste lasten, en kunnen gemeenten schulden overnemen, zodat rust wordt gebracht doordat iemand nog maar één schuldeiser heeft.
Verder heeft het kabinet een wetsvoorstel in voorbereiding dat gemeenten de mogelijkheid geeft advies aan de rechter te verstrekken in de procedure rond schuldenbewind. Het adviesrecht moet gemeenten beter in staat stellen hun regierol bij schuldhulpverlening te vervullen, door de betrokkene gemeentelijke ondersteuning bij schuldenproblematiek aan te bieden en de rechter daarvan door middel van het advies in kennis te stellen. Ten tweede biedt het adviesrecht de rechter de mogelijkheid om alternatieve vormen van ondersteuning af te wegen bij de beoordeling van het verzoek tot instelling van schuldenbewind.
Bovendien komt artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (het Protocol) in het geding als iemand verplicht zijn zeggenschap over zijn huis, inkomen en ander vermogen verliest. Op grond van artikel 1 van het Protocol heeft eenieder recht op ongestoord genot van zijn eigendom. Eigendom kan kort gezegd slechts worden ontnomen in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet.
In het licht van het voorgaande vind ik het niet wenselijk om verplicht bewind bij wet mogelijk te maken.
Indien dit nu niet mogelijk is welke wetten zouden moeten worden aangepast om mensen vrijwillig of soms verplicht onder bewindvoering te plaatsen, ten einde problematische schulden te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel mensen zitten in problematische schulden die jonger zijn dan 25 jaar?
Landelijke representatieve cijfers over de omvang van schuldenproblematiek in Nederland uitgesplitst naar achtergrondkenmerken van huishoudens ontbreken op dit moment. Het CBS heeft in opdracht van SZW een onderzoeksmethodiek ontwikkeld om betrouwbare cijfers over de omvang en achtergronden van schuldenproblematiek in Nederland te verkrijgen op basis van beschikbare databestanden.4 Het CBS voert momenteel het eerste onderzoek uit naar schuldenproblematiek in Nederland op basis van deze methodiek. Publicatie verwacht ik in de eerste helft van 2020.
Hoeveel kinderen groeien op in een gezin met problematische schulden? Hoeveel kinderen waren dat 5 jaar terug?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel kinderen groeien op in een gezin met problematische schulden in Duitsland, België en Denemarken?
Over het aantal kinderen dat in deze landen opgroeit in gezinnen met problematische schulden zijn mij geen cijfers bekend.
Zijn er EU-landen waar het gericht kwijtschelden van problematische schulden tot het instrumentarium van de overheid hoort? Zo ja, wat zijn daar de resultaten van het gebruik van dat instrument?
In het rapport «Verkennend onderzoek naar Europese incassomodellen»5 heb ik een vergelijking laten maken van de Nederlandse situatie met die in België, Duitsland, Spanje, Verenigd Koninkrijk en Zweden. Hieruit blijkt dat minnelijke en wettelijke schuldsanering, waarbij grotere of kleinere delen van schulden worden kwijtgescholden, ook in andere EU-landen voorkomen. De onderzoekers hebben een aantal potentiële lessen gevonden om de Nederlandse situatie te optimaliseren. Die lessen gaan over samenwerking tussen de betrokken organisaties en informatie-uitwisseling en niet over kwijtschelden van problematische schulden.
Levensbedreigend ziek zijn en lang op de wachtlijst staan |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «13 jaar en levensbedreigend ziek: 9 maanden wachten» van Remke van Staveren, gepubliceerd door Hart voor de GGZ op 2 april?1
Ja. In dit verband wil ik mij excuseren voor het feit dat ik uw vragen niet eerder beantwoord heb.
Bent u van het bericht geschrokken? Zo ja, beseft u zich dat deze situatie geen uitzondering is?
Ja, ik ben erg geschrokken van dit bericht. Ik realiseer me terdege, dat een dergelijke situatie vaker voorkomt.
Heeft u de brief van moeder Marieke gelezen en beantwoord?
Ik heb de zeer indrukwekkende brief van de moeder gelezen en ik heb mijn medewerkers gevraagd actie te ondernemen. Uiteindelijk is via een medewerker van het regionaal expertteam een behandelplek voor het meisje gevonden. Ik heb vervolgens zelf in juli met de moeder contact gehad.
Ontvangt u vaker brieven van dergelijke aard en beantwoordt u dergelijke brieven altijd? Zo nee, waarom niet en waarom deze brief juist wel?
Ik ontvang regelmatig brieven over de zorg, en dat betreft zowel de zorg voor volwassen als de zorg voor jongeren. Ik probeer de brieven zelf te beantwoorden of door mijn medewerkers te laten behandelen.
In de brief staat dat uit eindeloos rondbellen blijkt dat de behandelcapiciteit van de GGZ veel te klein is; bent u het met die constatering eens?
Er kunnen diverse knelpunten optreden bij het zoeken van de juiste behandelplek voor kinderen en jongeren met een eetstoornis. Zo is het behandelaanbod niet altijd goed in beeld, wordt de zorgstandaard niet altijd nageleefd en kan ook sprake zijn van onvoldoende behandelcapaciteit in een regio.
Ik wil daarom een structurele verbetering van de gehele keten van de zorg voor kinderen en jongeren met eetstoornissen, in het bijzonder voor anorexia nervosa. U heeft een brief met het voorstel en advies voor de landelijke ketenaanpak voor eetstoornissen voor de komende jaren ontvangen1. De bouwstenen die in dit plan van aanpak staan, zijn oplossingen voor bovengenoemde knelpunten; zoals een actueel overzicht van het behandelaanbod, de inrichting van regionale expertise centra voor eetstoornissen en de uitwerking van kwaliteitscriteria voor netwerkzorg. Zie in dit verband ook mijn antwoord op vraag 9.
Heeft u er zicht op hoeveel jongeren met levensbedreigende eetstoornissen er op een wachtlijst staan? Kunt u deze informatie de Kamer doen toekomen en daarbij ook ingaan op hoe lang ze op de wachtlijst staan?
Ik heb geen zicht op hoeveel jongeren met levensbedreigende eetstoornissen of levensbedreigende psychische aandoeningen op een wachtlijst staan. Ook is bij mij niet bekend of de wachtlijsten voor jongeren met complexe psychische problemen toe- of afnemen. Er bestaat geen landelijk overzicht van wachtlijsten en wachttijden.
Ik heb met gemeenten afgesproken dat zij met hun aanbieders afspraken moeten maken over hoe om te gaan met wachttijden. Het gaat om een regionale aanpak van wachtlijsten. Een wachtlijstaanpak in de regio was tevens voorwaarde om in aanmerking te komen voor het Transformatiefonds. Het ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) ondersteunt regio’s met het (verbeteren) van de regionale aanpak. Met behulp van data krijgen de regio’s beter in beeld wat er in de regio bijdraagt aan wachttijden en wachtlijsten.
Hoeveel jongeren met andere levensbedreigende psychische aandoeningen staan op een wachtlijst? Hoe lang staan zij gemiddeld op deze wachtlijst?
Zie antwoord vraag 6.
Is bekend of wachtlijsten voor jongeren met complexe psychische problemen toe- of afnemen?
Zie antwoord vraag 6.
Algemeen bekend is dat stoornissen in een beginfase beter te behandelen zijn; wat gaat u er aan doen om de wachtlijsten te verkorten, zodat jongeren met ernstige psychische aandoeningen eerder behandeld kunnen worden?
Ik vind het belangrijk dat juist voor jongeren met complexe problematiek, zoals ernstige psychische aandoeningen, goede hulp tijdig beschikbaar is. Daarom ga ik een aantal regionale expertisecentra voor gespecialiseerde jeugdhulp inrichten. Met het amendement van mevrouw Westerveld en de heer Klaver wordt in 2020 hier een bedrag voor 11,5 miljoen voor vrijgemaakt. Structureel gaat het om een bedrag van 26 miljoen. Deze expertisecentra gaan zich richten op meerdere specialismen en het bieden van integrale vormen van jeugdhulp, en moeten ook bijdragen aan een verbetering in de gehele keten, van basisjeugdhulp tot zeer gespecialiseerde hulp. Het eerder signaleren en het eerder inzetten van passende hulp zorgt voor het verkorten van wachtlijsten.
Ook in de landelijke ketenaanpak van eetstoornissen zijn diverse maatregelen erop gericht om zo snel mogelijk een eetstoornis te herkennen, te begrijpen en eerder en beter te behandelen. Het gaat onder andere over; de implementatie van de zorgstandaard en scholing van professionals, onderzoek naar de invloed van (social) media en heldere afspraken in de regio over triage, verwijzing, samenwerking, consultatie en casuïstiekbespreking.
Het bericht dat Brunei extreme straffen invoert, onder meer de doodstraf voor homoseksuele handelingen |
|
Isabelle Diks (GL), Bram van Ojik (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat Brunei extreme straffen heeft ingevoerd, waaronder de doodstraf voor homoseksuele handelingen, ondanks onder andere een oproep van de Verenigde Naties dit niet te doen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het absoluut verwerpelijk is dat Brunei deze extreme straffen invoert, en zeker de doodstraf voor homoseksuele handelingen?
Het kabinet heeft met veel zorg kennis genomen van het besluit van Brunei om fase 2 en 3 van de Penal Code in te voeren. De nieuwe strafwetgeving heeft een nadelige invloed op een aantal kwetsbare groepen in Brunei, waaronder LHBTI’s, vrouwen en kinderen. In een publiek statement heb ik mij uitgesproken tegen de invoering van de inhumane straffen en Brunei opgeroepen de invoering van de straffen tegen te houden. Op 5 mei jl. gaf de sultan van Brunei in een speech aan dat het de facto moratorium op de doodstraf, dat geldt voor de common law, tevens zal gelden voor de syariah. Daarbij gaf hij ook aan dat het land het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing (UNCAT) zal ratificeren.
De Nederlandse regering is principieel tegen de doodstraf. Bovendien is de bescherming van de gelijke rechten van LHBTI’s prioriteit in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland zet zich in internationale fora en in bilaterale relaties stelselmatig in voor de bescherming en bevordering van gelijke rechten van LHBTI’s. Belangrijk onderdeel daarvan, naast de bevordering van sociale acceptatie en het tegengaan van discriminatie, is de afschaffing van de strafbaarstelling van homoseksualiteit.
Heeft u kennisgenomen van de oproep van LHBTI-belangenorganisatie COC aan de regering om meer actie te ondernemen Brunei zover te krijgen om de wetgeving niet in voeren, dan wel terug te draaien?
Ja.
Bent u bereid om, net als Duitsland, de ambassadeur van Brunei voor Nederland (gezeteld in Brussel) te ontbieden en het bezwaar tegen de straffen uit te spreken? Zo ja, bent u bereid dit voor 1 mei 2019 te doen en hierover te rapporteren aan de Kamer?
Het kabinet heeft met veel zorg kennisgenomen van het besluit van Brunei om fase 2 en 3 van de Syariah Penal Codein te voeren. Voordat de invoering plaatsvond, heb ik publiekelijk mijn zorgen uitgesproken over de invoering van inhumane straffen en Brunei opgeroepen de invoering van de straffen tegen te houden. Deze boodschap is tevens op 2 april jl. op hoog ambtelijk niveau overgebracht aan de Bruneise ambassadeur.
Mede op aandringen van Nederland heeft de EU-woordvoerder namens de EU Hoge Vertegenwoordiger een verklaring uitgebracht.3 Daarnaast heeft Nederland zich in de Equal Rights Coalition ingezet voor een verklaring over de situatie in Brunei, die op 12 april is gepubliceerd met steun van 36 landen.4
Nederland heeft in de Raad Buitenlandse Zaken van 8 april jl. zorgen uitgesproken over het besluit van de regering van Brunei om strafverzwaringen van de Syariah Penal Code in te voeren, met inbegrip van inhumane straffen. Nederland heeft benadrukt dat Brunei zich aan zijn internationale en regionale verplichtingen ten aanzien van mensenrechten dient te houden en riep EU-lidstaten op zich hierover eensgezind uit te spreken, onder andere tijdens de Universal Periodic Review van de Mensenrechtenraad over Brunei in mei. In Europees verband wordt op korte termijn verder gesproken over eventuele verdere stappen om Brunei te bewegen om van uitvoering af te zien.
Bent u bereid per direct de huidige wapenhandel met Brunei, in 2017 voor 1,26 miljoen euro voor componenten voor wapens en munitie en componenten voor «overige militaire goederen» (ten opzichte van slechts 0,10 miljoen euro in 2016), stop te zetten? Zo ja, bent u bereid om hierover voor 1 mei 2019 te rapporteren aan de Kamer?
In 2017 bedroeg de vergunning waarde voor export van militaire goederen naar Brunei € 1.363.254. In 2016 was dat € 98.490. In alle gevallen ging het om onderdelen voor radar- en C3- (command, control, communication) systemen t.b.v. de marine van Brunei. In 2018 (en vooralsnog in 2019) zijn er geen militaire goederen vanuit Nederland naar Brunei geëxporteerd.
Alle vergunningaanvragen voor de export van strategische goederen naar niet-EU/NAVO+-landen2 ondergaan een grondige toetsingsprocedure waarbij het risico op de inzet van deze goederen bij eventuele mensenrechtenschendingen wordt gewogen. In het geval van Brunei betekent dit dat er, ook bij toekomstige aanvragen, zeer zorgvuldig wordt onderzocht of o.a. de goederen op enige manier kunnen worden ingezet bij het uitvoeren van de doodstraf of bij de vervolging van LHBTI’s. Als daar een duidelijk risico toe bestaat, wordt de vergunning niet toegekend. Om die reden acht het kabinet het op dit moment niet noodzakelijk om een moratorium af te kondigen op de export van strategische goederen naar Brunei. Exportcontrole is geen strafmiddel maar dient om te voorkomen dat goederen worden ingezet t.b.v. ongewenste doeleinden.
Ziet u andere mogelijkheden om uiting en opvolging te geven aan de afkeuring van Nederland over de invoering van de extreme straffen?
Zie antwoord vraag 4.
Een bericht op facebook |
|
Aukje de Vries (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de heer Van Steenbergen over een cadeau in de vorm van een geldbedrag van zijn werkgever in verband met een 12,5 jarig werkjubileum?1
Ja, ik heb aandachtig kennisgenomen van het verhaal.
Deelt u de mening dat werken moet lonen?
Ja.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling kan zijn dat iemand met een aanvullende Wajonguitkering die jarenlang werkt bij een werkgever en daarvoor een eenmalig extraatje krijgt, dit extraatje dan direct wordt afgenomen door het UWV door een korting door te voeren op zijn Wajonguitkering?
Ja. Ik kan me goed voorstellen dat het wrang is dat iemand een eenmalige beloning na jarenlange inzet voor een werkgever gelijk moet inleveren. Ik snap de verontwaardiging daarover.
Heeft het UWV volgens de regels gehandeld met betrekking tot het terugvorderen van de uitkering?
Het UWV is een zelfstandig bestuursorgaan met eigen verantwoordelijkheid voor de uitvoering van onder meer de Wajong. Ik kan daarom niet reageren op individuele gevallen.
In de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten zijn de regels voor inkomensondersteuning voor mensen in de oWajong, Wajong2010 en Wajong2015 opgenomen. Als een Wajonger inkomen uit arbeid ontvangt, wordt het inkomen door UWV verrekend met de uitkering conform de regels voor inkomensondersteuning waar de betrokkene onder valt. In lagere regelgeving (Algemeen inkomensbesluit en regeling samenloop) is vastgelegd welke inkomensbestanddelen UWV moet verrekenen met de uitkering. In de meest voorkomende gevallen bepaalt het loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 het inkomen.
Een uitkering of verstrekking die eenmalig wordt toegekend na het bereiken van een diensttijd van ten minste 25 jaar of ten minste 40 jaar behoort op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel o, op de Wet op de loonbelasting 1964 niet tot het loon. Aangezien een uitkering of verstrekking die eenmalig wordt toegekend na het bereiken van een diensttijd van ten minste 25 jaar of ten minste 40 jaar niet tot het loon behoort, maakt deze geen onderdeel uit van het inkomen dat op grond van het Algemeen inkomensbesluit of de Regeling samenloop verrekend moet worden met de Wajong-uitkering. Als gevolg hiervan kan een Wajonger de betreffende beloning in zijn geheel houden. Een eenmalige verstrekking bij ten minste 12,5 jaar in dienst is op basis van de Wet op de loonbelasting niet vrijgesteld. Dergelijke uitkeringen zijn loon in de zin van de wet op de loonbelasting en vallen daarmee onder het inkomensbegrip zoals dat in het Algemeen Inkomensbesluit en de Regeling samenloop zijn opgenomen. Dat betekent dat UWV dergelijke uitkeringen moet verrekenen met de Wajong-uitkering.
De regels voor inkomensondersteuning voor mensen in de oWajong, Wajong2010 en Wajong2015 wil ik verbeteren en eenvoudiger maken. De regels zijn er voor de mensen, niet andersom. Ik heb een wetsvoorstel gemaakt met maatregelen die er onder meer voor moeten zorgen dat (meer) werken loont. Voor mij staat voorop dat mensen met een Wajonguitkering zeker moeten zijn van inkomensondersteuning. Zij moeten geholpen worden bij het hebben en houden van werk, zich kunnen ontwikkelen en worden beloond als ze meer gaan werken.
Kunt u aangeven op basis van welke beleids-/uitvoeringsregel het UWV is overgegaan tot het terugvorderen van de uitkering?
Zie antwoord vraag 4.
Op basis van welke beleids-/uitvoeringsregelregel mag een extraatje ten behoeve van een 25 of 40 jarig dienstverband wel gehouden worden door de ontvanger?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met de aangenomen motie-Nijkerken-de Haan/Peters?2
Ja.
Bent u bereid gelijk aan de motie ook een vrijstelling van extra’s boven het maandinkomen (bonus, dertiende maand, eindejaarsuitkering enz.) mee te nemen in de verdere uitwerking van de Wet vereenvoudiging Wajong die u binnenkort naar de Kamer stuurt?
Als huidige invulling van de motie Nijkerken-De Haan en Peters3 wordt met de voorgestelde harmonisering van de regels voor inkomensondersteuning geregeld dat Wajongers in ieder geval minimaal 30 procent van de extra's boven het maandinkomen behouden. Binnen het huidige wettelijke kader is het niet mogelijk om extra’s boven het maandinkomen zoals bonussen en gratificaties volledig vrij te stellen. Een dertiende maand of eindejaarsuitkering op basis van een cao zijn onderdeel van het reguliere inkomen.
Het uitzonderen van extra’s boven het maandinkomen van het loon, zoals het geval is met een uitkering of verstrekking die wordt toegekend na het bereiken van een diensttijd van 25 en 40-jarig, vergt een wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964. Een dergelijke wijziging is generiek van aard en heeft gevolgen voor alle wet- en regelgeving waarin voor de definitie van loon wordt aangesloten bij de Wet op de loonbelasting 1964. Bonussen en gratificaties zouden daarbij voor alle werknemers moeten worden uitgesloten van loonbelasting.
Het vrijstellen van extra’s boven het maandinkomen vergt dat UWV kan beschikken over betrouwbare gegevens over de feitelijke hoogte van deze extra’s. Dit is momenteel niet mogelijk omdat in de loonaangifte geen onderscheid wordt gemaakt in het vaste loon en eventuele extra’s. Zowel loon als een eenmalige bonus of gratificatie wordt door een werkgever als loon verantwoord. Dit betekent dat eenmalige uitkeringen, zoals een bonus of gratificatie in de Polisadministratie niet afzonderlijk inzichtelijk zijn. Dit probleem geldt niet voor de gratificaties bij 25 en 40 jaar, omdat deze geen onderdeel van het loon uitmaken. Het is daarom voor UWV niet mogelijk om op basis van de Polisadministratie extra’s die Wajongers boven het maandinkomen ontvangen vrij te stellen van verrekening met de uitkering. Aanpassen van de loonaangifte om daarmee deze extra’s wel in de Polisadministratie in beeld te brengen zorgt voor een substantiële toename van de administratieve lasten voor alle werkgevers en acht ik daarom niet opportuun.
Ik constateer dat de betrouwbare gegevens die voor het vrijstellen van extra’s die Wajongers boven het maandinkomen ontvangen noodzakelijk zijn, op dit moment niet beschikbaar zijn. Aanpassing van de Wet op de loonbelasting of aanpassing van de loonaangifte om de extra’s boven het maandinkomen van het loon wel in beeld te brengen acht ik op dit moment niet opportuun.
Ik ben bereid om conform de motie Nijkerken-De Haan en Peters4 en de motie Van Brenk c.s.5 in overleg met UWV te verkennen of er uitvoerbare en handhaafbare alternatieven zijn. Bijvoorbeeld het samenstellen van een limitatieve lijst met extra’s boven het maandinkomen die niet verrekend worden met de uitkering. Ik streef ernaar u voorafgaand aan de behandeling van het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong in de Tweede Kamer te informeren over de voortgang.
Het bericht dat dagbesteding voor gehandicapten onder druk staat |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Dagbesteding gehandicapten sterk onder druk»1 als ook van het daaraan ten grondslag liggende rapport «Keuze in dagbesteding» van Ieder(in), KansPlus en het Landelijk Steunpunt Medezeggenschap?2
Ja.
Herkent u het signaal dat steeds minder sprake is van variatie (en dus keuze) in het aanbod van dagbesteding als ook van alternatieven?
Het rapport beschrijft de uitkomsten van een onderzoek in 2016 en 2017 naar de ervaringen van circa 100 mensen (cliënten of hun naasten/vertegenwoordigers) met de dagbesteding die hen op grond van de Wet langdurige zorg wordt verstrekt. Respondenten geven aan dat er veranderingen in de dagbesteding hebben plaatsgevonden. Over die veranderingen is ongeveer een kwart van de ondervraagden ronduit positief, ruim 20% is blij met de huidige dagbesteding met kanttekeningen, circa 25% is tevreden maar denkt dat het nog beter kan en ruim een kwart is ontevreden over de huidige dagbesteding.
Geconstateerd wordt dat circa de helft van de geïnterviewden te maken heeft gehad met een noodgedwongen wijziging in hun dagbesteding, omdat het aanbod van de zorgaanbieder veranderde.
Met de vernieuwing van de langdurige zorg is geen afbreuk gedaan aan het uitgangspunt dat mensen die zijn aangewezen op zorg, deze ook moeten krijgen. Die zorg dient optimaal aan te sluiten op de zorgvraag van de individuele cliënt, zijn omstandigheden en persoonlijke voorkeuren. De wetgeving biedt hiertoe de waarborgen. Het belang van een doelmatige uitvoering van zorg en ondersteuning met het oog op de houdbaarheid van het stelsel, doet niets aan die waarborgen af. Verandering in de wijze waarop mensen dagbesteding als voorziening ervaren kan verband houden met de doorontwikkeling van deze voorziening in de tijd. Het is belangrijk om veranderingen zo goed als mogelijk aan te laten sluiten op de zorgvraag van betrokkene en deze daaraan voorafgaand in dialoog voldoende helder te krijgen, zodat ontevredenheid over de verstrekte voorziening wordt voorkomen.
Met betrekking tot het specifieke punt over het vervoer naar de dagbesteding merk ik nog op dat per 1 januari 2019 het vervoersbudget in de Wlz, naar aanleiding van signalen over ontoereikende tarieven, met € 75 miljoen is verhoogd. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft op hetzelfde moment ook de beleidsregels, de voorwaarden om dit vervoer te kunnen declareren, verduidelijkt.
In de praktijk bleek deze verduidelijking niet het juiste effect te hebben en leidde deze tot – volgens de aanbieders- tot een verenging van de declaratiemogelijkheden. Om die reden heb ik onlangs de NZa gevraagd de beleidsregels aan te passen zodat de continuïteit van vervoer naar de dagbesteding, in afwachting van een structurele oplossing, alsnog kan worden geborgd. Einde van dit jaar kom ik met een voorstel voor een toekomstbestendig en doelmatig beleid voor vervoer naar de dagbesteding Wlz.
Herkent u de conclusie van het artikel en het onderzoek dat sluiting van voorzieningen, reorganisaties en bezuinigingen de beschikbaarheid en kwaliteit van dagbesteding in de gehandicaptenzorg sterk onder druk zetten? Zo ja, wat wilt u doen om daar verbetering in aan te brengen?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u de stelling uit het artikel en het onderzoek dat daar waar sprake is van «nieuwe dagbesteding» cliënten daarin niet of nauwelijks inspraak hebben (gehad), laat staan dat sprake is (geweest) van een eigen keuze hetgeen wel zou (hebben ge-)moeten? Wat vindt u daarvan en (ervan uitgaande dat u het ermee eens is dat dat geen goede zaak is) op welke wijze zou een en ander kunnen worden verbeterd?
De kern van de aanbevelingen uit het rapport betreft het bevorderen van de zeggenschap en eigen regie van cliënten. Ik onderschrijf dit uitgangspunt volmondig. Meer maatwerk, zorg die zo goed mogelijk aansluit bij de vraag en kenmerken in de betreffende situatie was en is het leidende uitgangspunt in de vernieuwing van de langdurige zorg. Dit maatwerk vraagt om een goede, evenwichtige dialoog tussen mensen met een beperking, hun naasten en de professional. Goede voorlichting en informatie over de mogelijkheden in aanbod en de inzet van onafhankelijke cliëntondersteuning kunnen daaraan een belangrijke bijdrage leveren.
In een tijd waarin ook de zorgvraag van mensen aan het veranderen is, vraagt deze relatie bij alle betrokkenen om hun volle en blijvende aandacht. Ik erken dat de uitvoering op dit punt nog stappen kan en moet maken. Het SCP heeft in het evaluatieonderzoek naar de Hervorming van de langdurige zorg ook hierop gewezen. Juist met het oog hierop zijn diverse trajecten gestart gericht op verbetering.
Met het programma Onbeperkt Meedoen wordt in de actielijn Zorg & Ondersteuning gewerkt aan het verbeteren van de toegang tot zorg en ondersteuning. Er worden regiosessies georganiseerd waarin wordt ingezet op het verbeteren van het toegangsproces, vakmanschap en het herkennen en erkennen dat sommige problematiek levenslang en levens breed is. Daarnaast zijn extra middelen beschikbaar gesteld voor de lokale versterking van de onafhankelijke cliëntondersteuning. Beide ontwikkelingen dragen bij aan het vergroten van de regie en zeggenschap van cliënten.
Ook met het programma Zorg voor de jeugd wordt, in de geest van de wet, gericht gewerkt aan het versterken van de regie en zeggenschap van cliënten en/of hun ouders. Samen met OCW, VNG en Iederin wordt gewerkt aan een voorstel voor een escalatiemodel waar jeugdigen en hun ouders terecht kunnen als zij vastlopen in het zorgstelsel.
In het programma Volwaardig Leven wordt samen met cliëntvertegenwoordigers, aanbieders, professionals en ook zorgkantoren ingezet op meer toekomstbestendige gehandicaptenzorg. In dit programma is naast talentontwikkeling van mensen met een beperking ook de verbetering van de cliëntondersteuning een belangrijk onderdeel. Cliënten leren verwoorden wat ze willen, of komen erachter welke activiteit bij hen past. Hiermee wordt actief bijgedragen aan het vergroten van de regie en zeggenschap van deze doelgroep.
Onderschrijft u de aanbevelingen uit voornoemd rapport? Zo ja, welke en tot welke actie van uw kant gaan die leiden?
Zie antwoord vraag 4.
De twijfels van het bedrijfsleven over de kosten van het klimaatbeleid |
|
Chris Stoffer (SGP), Thierry Baudet (FVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de twijfels en vragen van VNO-NCW en MKB-Nederland over de gehanteerde veronderstellingen en modelberekeningen bij het ontwerpKlimaatakkoord (OKA) en de doorrekening ervan?1
Ja. Op 1 april ontving ik een brief van VNO-NCW en MKB-Nederland met vragen over de doorrekeningen het Klimaatakkoord door het PBL en het Centraal Planbureau (CPB), aangevuld met een aantal op zichzelf staande verzoeken. Voor mijn reactie op deze brief verwijs ik graag naar het afschrift van mijn reactiebrief dat ik op 4 juni jl. aan uw Kamer heb doen toekomen (Kamerstuk 32 813, nr. 328).
Deelt u de mening dat betrouwbare informatie en een integraal beeld van de haalbaarheid en betaalbaarheid van het klimaatbeleid essentieel zijn voor het draagvlak voor de energietransitie?
Ja. Daarom heeft het kabinet het voorstel voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord en het ontwerpKlimaatakkoord, zoals overeengekomen door een brede vertegenwoordiging van maatschappelijke partijen, laten doorrekenen door het PBL en het CPB.
Waarom rekent het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) met een aanzienlijk lagere omvang van de gemiddelde investeringskosten per woning dan het Economisch Instituut voor de Bouw (15.000 versus 30.000 euro)?
Daar zijn de volgende verklaringen voor te geven:
1. Het PBL heeft nationale investeringskosten gerapporteerd. Dit zijn kosten exclusief btw en andere belastingen.
2. Het ontwerpKlimaatakkoord gaat uit van kosteneffectieve, woonlastenneutrale verbouwingen. Het PBL heeft dit geïnterpreteerd als renovaties met «standaard» isolatiemaatregelen, zoals reguliere vloer-, dak- en spouwmuurisolatie en HR++ ramen. Dergelijke maatregelen vragen veel lagere investeringen dan vergaande isolatieconcepten waarbij woningen naar nieuwbouwkwaliteit of Nul-op-de-meter-niveau worden gerenoveerd.
3. In veel woningen is al eens eerder na-geïsoleerd. Dat betekent dat niet in elke woning elke isolatiemaatregel nog moet worden toegepast. Hier heeft het PBL rekening mee gehouden in haar berekeningen.
4. Partijen streven in het ontwerpKlimaatakkoord naar aanzienlijke kostendaling. Dit is meegenomen in bovenkant van de bandbreedte in de analyse van PBL.
Hoe robuust acht u het OKA-uitgangspunt van woonlastenneutraliteit, gezien de gerede twijfels over de kosten van het verduurzamen van woningen?
In antwoord op vraag 3 ben ik ingegaan op de kosten van het verduurzamen van woningen. Woonlastenneutraliteit is één van de uitgangspunten zoals geformuleerd in het ontwerpKlimaatakkoord. Woningen woonlastenneutraal verduurzamen kan worden bereikt door middel van kostenreductie van (isolatie)maatregelen. Kostenreductie is mogelijk door opschaling via aanbod- en vraagbundeling, digitalisering en innovatie. Daarnaast is gunstige financiering noodzakelijk voor woonlastenneutrale verduurzaming van woningen. Hier zal op verschillende manieren in voorzien worden. Zoals aangegeven in mijn brief van 21 december jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 263) zal het Burgerlijk Wetboek worden aangepast om gebouwgebonden financiering mogelijk te maken. In het definitieve Klimaatakkoord wordt besloten over de vormgeving van een Warmtefonds. Daarnaast wordt de investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) gecontinueerd.
Wat gaat u doen om de lasten van de verduurzaming van de gebouwde omgeving voor huishoudens en ondernemers binnen de perken te houden?
Eén van de uitgangspunten van het kabinet is dat de energietransitie voor huishoudens haalbaar en betaalbaar moet zijn. Het kabinet voorziet in een samenhangend pakket van maatregelen om mensen bij de verduurzaming van hun woning te helpen, adviseren en financieel te ondersteunen. Zoals aangekondigd in de kabinetsreactie op de doorrekening van het PBL en het CPB (Kamerstuk 32 813, nr. 307) heeft het kabinet daarnaast besloten de Opslag Duurzame Energie (ODE) voor huishoudens aanzienlijk te verlagen en zo een betere balans aan te brengen in de lastenverdeling tussen huishoudens en bedrijven. Daarnaast staat in de het ontwerpKlimaatakkoord dat partijen via innovatie en efficiencyverbetering werken aan 20–40% kostenreductie. Daling van de kosten is van groot belang om de transitie haalbaar en betaalbaar te maken, voor zowel huishoudens als ondernemers.
Behouden woningeigenaren in de toekomst de vrijheid om te beslissen over investeringen in verduurzaming van hun woning?
In het ontwerpKlimaatakkoord is opgenomen dat voor verbouwingen, waarbij maar één of enkele bouwdelen worden aangepakt (zoals dak, gevel, vloer), streefwaarden voor isolatie worden vastgesteld. Deze komen naast een standaard (in kWh per m2 per jaar) voor de gehele woning. De standaard wordt gebaseerd op de bouwkundige/technische mogelijkheden in combinatie met de financiële haalbaarheid. De streefwaarden voor bouwdelen dragen bij aan het halen van de standaard.
De hoogte van de standaard en de streefwaarden wordt nog bezien samen met de betrokken stakeholders. De streefwaarden zijn geen wettelijke verplichting, maar geven mensen die hun woning verbouwen inzicht in wat gelet op de toekomst een verstandige en spijtvrije verbouwing is.
De rijksoverheid, energieloketten, consumentenorganisaties, financiële instellingen, adviseurs, makelaars en aanbieders zullen, gebruikmakend van zoveel mogelijk bestaande informatiekanalen, woningeigenaren en huurders breed informeren over de standaard en de streefwaarden. De rijksoverheid zal de standaard (en streefwaarden) integreren in de bouwregelgeving.
Waarom zijn een aantal maatregelen met een significante impact op de CO2-reductie in de industrie, zoals het subsidiëren van nieuwe technieken met behulp van de SDE++-regeling en het beschikbaar stellen van extra SDE++-budgetten bij achterblijvende reductie, niet meegenomen in de doorrekening van het PBL?
Het PBL geeft aan het subsidiëren van nieuwe technieken met behulp van de SDE++, waaronder afvang en opslag van CO2, elektrificatie en procesefficiencyverbeteringen, wel te hebben meegenomen in de doorrekening. Het PBL heeft de stimulering van hybride-elektrificatie via de SDE++ niet meegenomen in de doorrekening, omdat er op dit punt nog niet voldoende informatie beschikbaar was in het ontwerpKlimaatakkoord voor een doorrekening. Het PBL geeft verder aan dat er onzekerheid is over met welke technische maatregelen en tegen welk kostenniveau emissiereducties bereikt kunnen worden. Het PBL is, overeenkomstig met de indicatieve sectorale verdeling van de SDE++ middelen uit het OKA, uitgegaan van maximaal € 550 miljoen SDE++ subsidiemiddelen voor de CO2-reducerende maatregelen in de industrie (naast bestaande SDE++ middelen voor duurzame warmte) en heeft geen rekening gehouden met de in het ontwerpKlimaatakkoord aangegeven mogelijkheden voor € 150 miljoen extra middelen en € 340 miljoen voorfinanciering. Dit omdat de wijze en het moment waarop die extra middelen beschikbaar zouden komen naar het oordeel van het PBL op het moment van de doorrekening nog niet duidelijk genoeg was.
Wat is het effect als deze maatregelen wel worden meegenomen?
Het PBL hanteert een bandbreedte in het te verwachten effect van het ontwerpKlimaatakkoord, van 6 Mton (onderkant van de bandbreedte) tot 14 Mton (bovenkant van de bandbreedte). Het PBL stelt dat bij het meenemen van extra middelen boven op de € 550 miljoen binnen de SDE++ de emissiereductie bij de bovenkant van de bandbreedte hoger zou zijn uitgevallen, maar bij de onderkant van de bandbreedte niet noodzakelijkerwijs.
De effectiviteit van de SDE++ is immers niet alleen afhankelijk van het beschikbare budget, maar ook van de mate waarin bedrijven van de SDE++ gebruik maken en bereid zijn om laag in te schrijven op de tenders.
Dit wordt weer beïnvloed door de effectiviteit van een CO2-heffing en de hoogte van de ETS-prijzen.
Wanneer komt u met de uitwerking van deze maatregelen, zodat de CO2-reductie hiermee alsnog kan worden behaald?
Uw Kamer is op 26 april jl. geïnformeerd over de stand van zaken van de verbreding van de SDE+ naar de SDE++ (Kamerstuk 31 239, nr. 300). Daarnaast heeft het kabinet op 13 maart jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 307) de uitwerking van een verstandige CO2-heffing aangekondigd, waar op dit moment hard aan wordt gewerkt.
Wat is de oorzaak voor de relatief lage inschatting van de hoogte van de investeringskosten voor de industrie door het PBL ten opzichte van de inschatting door Navigant?2
PBL geeft aan dat er onzekerheid is over met welke technische maatregelen en tegen welk kostenniveau emissiereducties bereikt kunnen worden. Met name is er onzekerheid over de kosten van de inpassing van nieuwe CO2-reducerende technologieën in bestaande situaties. Verschillende aannamen door het PBL en Navigant zouden een deel van het verschil kunnen verklaren. Verder heeft PBL de meerkosten ten opzichte van bestaand beleid berekend, terwijl door Navigant ook de kosten van het huidige beleid worden meegenomen (Navigant rekent dus met investeringen behorend bij 19,4 Mton reductie in plaats van die behorend bij 6 tot 14 Mton door PBL). Ook dit verklaart waarom de kostenschattingen van PBL lager liggen dan van Navigant.
Wat gaat u doen om de investeringskosten voor verduurzaming in de industrie binnen de perken te houden?
In het ontwerpKlimaatakkoord is de afspraak opgenomen om samen met de industrie te investeren in innovatie-opties in de industrie. Het streven is om de kosten van maatregelen met 20% naar beneden te brengen door innovatie te richten op kostenreductie van klimaatmaatregelen. Uit de klimaatenvelop is de komende jaren oplopend € 68 tot € 100 miljoen per jaar beschikbaar voor de industrie.
Daarnaast staat er nu al een aantal subsidieregelingen open voor de industrie gericht op innovatie en demonstratie van nieuwe technologie, zoals bijvoorbeeld nieuwe waterstoftechnologie. De verbrede SDE++ zal kunnen worden gebruikt om een deel van de meerkosten van technieken voor verduurzaming van de industrie af te dekken.
Wat gaat u doen om het draagvlak voor de energietransitie onder burgers en bedrijven te vergroten?
Conform de motie Mulder c.s. (Kamerstuk 30 196, nr. 586) geldt maatschappelijk draagvlak als een van de kaders van het kabinet voor het Klimaatakkoord. Naast de haalbaar- en betaalbaarheid (zie het antwoord op vraag 5) zijn ruimtelijke inpassing en participatie hiervoor van belang. Twee belangrijke instrumenten waardoor burgers en bedrijven een actieve rol kunnen spelen bij het uitwerken van de transitie in hun lokale leefomgeving zijn de wijkgerichte aanpak in de gebouwde omgeving en de vormgeving van de Regionale Energiestrategieën (RES). Participatie is een cruciaal onderdeel van de wijkgerichte aanpak. Het Rijk gaat daarom samen met de VNG een handreiking voor participatie bij de wijkgerichte aanpak opstellen. Verder worden ervaringen van gemeenten gedeeld in het Kennis- en Leerprogramma. Daarnaast is het kabinet voornemens om burgerparticipatie, conform de motie Jetten c.s. (Kamerstuk 30 196, nr. 578), mede vorm te geven met een brede publieksaanpak en koepelcampagne, die gericht is op het geven van handelingsperspectief aan burgers en bedrijven.
Bent u, gezien de verschillende vraagtekens bij de doorrekening van het PBL en het belang van voldoende draagvlak voor de energietransitie, bereid meer inzicht te (laten) geven in de berekeningen en aannames van het PBL?
Ik deel het belang van openbare en toetsbare modellen. Het PBL werkt via het eigen werkprogramma voortdurend aan het verbeteren van de kwaliteit en transparantie van de modellen. Het werkprogramma 2019 van het PBL gaat bijvoorbeeld zowel in op de kwaliteit van modellen in enge zin (het verbeteren van de documentatie over modellen en publiceren over de modellen in wetenschappelijke artikelen) als op de wisselwerking met externe stakeholders Een goed voorbeeld daarvan is het MIDDEN-model waar samen met universiteiten en TNO gewerkt wordt aan een model dat een beter inzicht geeft in de reductieopties binnen de industrie.
Bijlage: Ontwikkeling van de emissie van broeikasgassen tussen 1990 en het 2030 (NEV 2017)
Tabel 1 geeft de emissie van broeikasgassen in 1990, 2015, 2017 en het 2030 (NEV 2017), en de reducties ten opzichte van 1990. De gerealiseerde emissies tot en met 2017 zijn gebaseerd op de meest recente emissiestatistieken van de emissieregistratie (ER, 20193; National Inventory Report 20194).
De geraamde emissie in 2030 betreft het zogenaamde basispad 2030 dat is gebaseerd op een scenariovariant uit de NEV 20175. In het basispad richting 2030 is het vastgestelde en voorgenomen beleid uit de NEV 2017 meegenomen, maar zonder nieuwe openstellingen onder de SDE+ regeling vanaf 20206. Dit basispad is mede gebruikt in de PBL-analyses «Effecten Ontwerp Klimaatakkoord7» en de analyse van het «Voorstel voor Hoofdlijnen voor een Klimaatakkoord8». In de KEV 2019 wordt een nieuwe emissieraming voor 2030 opgesteld.
Sector
Broeikasgasemissies
[megaton CO2-equivalenten]
Reductie van broeikasgasemissies ten opzichte van 1990 [procent]1
Realisaties [emissieregistratie, 2019]
Raming [NEV 2017 basispad]
Realisaties [emissieregistratie, 2019]
Raming [NEV 2017 basispad]
1990
2015
2017
2030
2015
2017
2030
Elektriciteit
39,6
53,3
48,5
32,6
– 35%
– 22%
18%
Industrie
87,0
56,4
57,7
50,0
35%
34%
43%
Gebouwde omgeving
29,9
24,5
24,6
18,7
18%
18%
37%
Mobiliteit
32,3
34,7
35,5
32,4
-8%
– 10%
– 1%
Landbouw
32,9
27,0
27,4
24,2
18%
17%
26%
Landgebruik
6,5
5,6
5,6
6,9
14%
14%
– 7%
Totaal, zonder landgebruik
221,7
196,0
193,7
158,0
12%
13%
29%
Totaal, met landgebruik
228,2
201,7
199,3
164,9
12%
13%
28%
Een negatief getal betekent een stijging ten opzichte van 1990.
Het bericht ‘Niger, part 1: At the centre of a brewing militant storm’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Niger, part 1: At the centre of a brewing militant storm» van de New Humanitarian van 28 maart 2019, en van het bericht «Niger, part 2: Counting the dead, waiting for justice» van de New Humanitarian van 1 april 2019?
Ja.
Deelt u de zorgen over het toenemend aantal vluchtelingen in de regio Tillabéri en Tahoua in Niger en het toenemende geweld en onrust in deze gebieden?
Nederland deelt de zorgen over de verslechtering van de veiligheidssituatie in deze regio’s. Het geweld in de grensregio Mali – Niger heeft in belangrijke mate bijgedragen aan de toename van vluchtelingen en interne ontheemden in Niger.
Welke gevolgen hebben de ontwikkelingen in deze regio voor de levensomstandigheden in Niger en in deze gebieden in het bijzonder?
Niger vangt als gevolg van de onrust in de buurlanden Mali en Nigeria een groot aantal vluchtelingen op uit deze landen. Volgens de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR waren er per 1 maart 2019 in Niger 174.767 vluchtelingen waarvan 118.868 uit Nigeria en 55.496 uit Mali. Niger behoort tot de armste landen in de wereld en eindigde in 2018 op de Human Development Index van de Verenigde Naties als minst ontwikkelde land ter wereld (189/189). Hierdoor staat de publieke dienstverlening in het hele land onder druk. Dit geldt des te meer voor de grensregio’s waar de meeste vluchtelingen worden opgevangen.
Heeft u contact gehad met de VN Vluchtelingenorganisatie UNHCR over de situatie die is deze regio is ontstaan en op welke wijze de UNHCR ondersteund kan worden om verslechtering van de situatie zoveel mogelijk te voorkomen? Zo nee, heeft u contact gehad met andere op de Sahel gerichte hulporganisaties of internationale samenwerkingsverbanden? Zo ja, wat is hieruit gekomen?
Nederland onderhoudt regelmatig contact met diverse VN-organisaties, zoals UNHCR, over de humanitaire situatie in de regio, ook vanuit het ambassadekantoor in Niamey. Ook tijdens mijn recente bezoek aan Niger op 12 en 13 februari jl. heb ik gesproken met UNHCR. Nederland steunt UNHCR met een ongeoormerkte bijdrage van EUR 33 miljoen. Daarnaast zal Nederland de komende jaren de steun aan Niger verder uitbreiden (zie antwoord vraag 7).
Beschikt Nederland inmiddels zelf over een vertegenwoordiging in Niger? Zo nee, op welke termijn verwacht u dit?
Sinds januari 2018 is een ambassadekantoor operationeel in Niger, waar op dit moment een uitgezonden diplomaat werkzaam is. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft dat kantoor op 31 oktober 2018 officieel geopend in aanwezigheid van zijn Nigerijnse ambtgenoot. In het Algemeen Overleg Postennet van 17 oktober 2018 heeft hij aangegeven in de loop van het jaar de opties te verkennen om dit kantoor uit te breiden tot een ambassade. In de loop van het jaar 2019 zal het personeelsbestand verder worden uitgebreid, teneinde uitvoering te geven aan de intensivering van het beleid m.b.t. de Sahel, zoals aangegeven in de nota «Investeren in Perspectief».
Heeft u dan contact gehad met uw Europese ambtsgenoten over deze ontwikkelingen of in een ander internationaal verband? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hierover informatie verschaffen?
Nederland bespreekt de politieke en humanitaire situatie in Niger en de Sahel regelmatig met de Europese vertegenwoordigers in de regio, in Brussel en op het niveau van de hoofdsteden.
Wat kan er, gelet de verontrustende combinatie van instabiliteit en armoede, volgens u gedaan worden om verslechtering van de situatie in Niger zoveel mogelijk te voorkomen?
Tijdens mijn laatste bezoek aan Niger, 12 en 13 februari jl., heb ik aangekondigd dat Nederland voor 2019–2022 EUR 100 miljoen zal investeren in de ontwikkeling van Niger. De Nederlandse inzet in Niger zal sterk gericht zijn op het versterken van de stabiliteit in Niger door meer te investeren in perspectief voor, met name, jongeren, vrouwen en meisjes. Hierbij gaat de aandacht in het bijzonder uit naar water en voedselzekerheid, justitie en rechtsstaat, SRGR, onderwijs en de bevordering van de private sector. Tevens draagt Nederland bij aan het tegengaan van migrantensmokkel in Niger middels een bijdrage aan de VN organisatie ter bestrijding van drugs en criminaliteit (UNODC). Naast het geven van ontwikkelingshulp (ongeveer 950 miljoen Euro tussen 2014–2020) versterkt de EU ook de Nigerijnse veiligheidssector middels capaciteitsopbouw ten behoeve van regulering grensverkeer en aanpak van irreguliere migratie (EUCAP Sahel Niger). Nederland draagt aan deze missie twee trainers/experts bij.
Wat zijn de gevolgen voor de strategie voor vredesprocessen en de ontwikkeling van de regio wanneer de lokale milities inderdaad wapen- en drugsmokkelaars blijken te zijn, en zij niet primair politiek gemotiveerd zijn?
Het is niet ongebruikelijk dat politiek gemotiveerde milities (waar ook ter wereld) zichzelf financieren met criminele activiteiten, en dat zulke activiteiten gestaag meer en meer op de voorgrond treden. Een doeltreffende aanpak door leger, politie en justitiële autoriteiten is daarop het antwoord, met handhaving van de mensenrechten, en met waarborgen voor een correct verlopende strafrechtketen. Nederland ontwikkelt daarom momenteel een regionale activiteit ter ondersteuning van de strafrechtketen en ter bestrijding van transnationale criminaliteit in Niger, Mali en Burkina Faso.
Welke invloed hebben deze ontwikkelingen voor de uitvoering en de doelstellingen van de Sahel-strategie zoals verwoord in de beleidsnota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
In de beleidsnota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is de Sahel geïdentificeerd als focusregio, juist omdat in deze regio sprake is van een verontrustende combinatie van instabiliteit en armoede. De regering pakt deze problemen aan door in te zetten op armoedebestrijding en te investeren in programma’s voor (beroeps)onderwijs, werk en inkomen voor jongeren en vrouwen in de Sahel. Zie tevens het antwoord op vraag 7.
Deelt u de opvatting dat door de focus op terrorismepreventie aan de noden van de slachtoffers niet of onvoldoende kan worden voldaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke verbetermogelijkheden ziet u?
De Nederlandse inzet in de Sahel en Niger wordt gekenmerkt door een geïntegreerde benadering, met investeren in perspectief als leidraad. Hierbij vormen de BHOS-nota, maar ook de Gemeenschappelijke Buitenland- en Veiligheidsstrategie en de integrale migratieagenda van het kabinet de belangrijkste beleidskaders voor de inzet.
Heeft u een verklaring voor het toegenomen terroristische en intercommunaal geweld? Speelt discriminerende wet- en regelgeving in Niger hierbij mogelijk rol? Zo ja, ziet u mogelijkheden deze in bilateraal dan wel internationaal verband bij de Nigerese autoriteiten onder de aandacht te brengen?
Zoals eerder benoemd, het toegenomen geweld in Niger vindt voor een groot deel zijn oorsprong in de buurlanden Mali en Nigeria. Ook Niger kent een geschiedenis van intercommunale spanningen, in het bijzonder met de Touareg in het noorden, maar heeft al sinds de jaren 90 sterk ingezet op meer diversiteit en inclusiviteit in het bestuur als onderdeel van een vredesakkoord. Er zijn daarom minder intercommunale spanningen in Niger dan in buurland Mali en dus minder mogelijkheden voor gewelddadige groepen om gevoelens van onvrede te exploiteren voor eigen doeleinden. Niger wordt juist veelal geroemd om de wijze waarop het omgaat met de vertegenwoordiging van diverse bevolkingsgroepen in het openbaar bestuur.
Het bericht dat de VS Turkije uit F-35 programma dreigen te gooien om Russische raketten |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving dat de VS besloten hebben de levering van F-35-apparatuur aan Turkije te staken?1 Hoe beoordeelt u deze berichtgeving?
Bent u het eens met de reden die de Amerikanen hiervoor aanvoeren, namelijk de voorgenomen aanschaf door Turkije van Russische S-400 luchtverdedigingssystemen? Deelt u de opvatting dat deze aanschaf «onacceptabel» is en een bedreiging vormt voor de F-35?2
Hoe beoordeelt u, mede in het licht van de motie-Van Helvert c.s.3, het gedrag van de Turkse president Erdogan, die blijft weigeren om af te zien van deze aanschaf? Is het waar dat Erdogan zelfs opperde in de toekomst mogelijk ook nog het modernere Russische S-500-systeem te kopen?
Acht u de kans reëel dat de VS, naast het stopzetten van het leveren van apparatuur aan Turkije, ook de Turkse industriële participatie in het F-35 programma stopzetten?
De Amerikaanse overheid heeft Nederland begin april jl. geïnformeerd dat indien Turkije niet afziet van de levering, de VS dan zullen overwegen sancties in te stellen onder Countering America's Adversaries Through Sanctions Act (CAATSA). Tevens kan de deelname van Turkije als partner in het F-35 programma potentieel in gevaar komen. Daarnaast hebben de VS het F-35 Joint Program Office (JPO) opdracht gegeven om activiteiten te initiëren om tot alternatieve toeleveranciers te komen voor componenten die in Turkije worden geproduceerd.
Is het waar dat Lockheed Martin al druk op zoek is naar alternatieve toeleveranciers voor onderdelen van de F-35 productielijn?
Zie antwoord vraag 4.
Welke kansen en mogelijkheden ziet u voor de Nederlandse industrie om wegvallende Turkse participatie in het F-35 programma over te nemen? Bent u bereid deze proactief te helpen benutten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb vermeld maken de Amerikanen zich zorgen over de levering van het Russische S-400 luchtverdedigingssysteem aan Turkije. Nederland onderhoudt nauw contact met de VS over deze kwestie. Het is onwenselijk om in dit stadium openlijk te speculeren over mogelijke vervolgstappen in het programma. Turkije is op dit moment immers partner in het F-35 programma.
Het bericht ‘Amerikaanse kerncentrales in Saoedi-Arabië, en Urenco?’ |
|
Tom van der Lee (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Amerikaanse kerncentrales in Saoedi-Arabië, en Urenco?»?1
Ja.
Klopt het dat de Verenigde Staten nucleaire technologie aan Saoedi-Arabië gaan verkopen? Wat is uw oordeel over deze zet in het kader van de moord op de journalist Jamal Khashoggi en de (wapen)embargo’s die daarna door meerdere landen, zoals Duitsland2, zijn ingesteld?
Saoedi-Arabië heeft kenbaar gemaakt de intentie te hebben om kernreactoren te bouwen voor het opwekken kernenergie. De kernenergie zou alleen voor vreedzame doeleinden worden gebruikt. Het gebruik van kernenergie voor vreedzame toepassingen is toegestaan onder het Non-proliferatieverdrag (NPV) waarbij Saoedi-Arabië partij is.
Verschillende media hebben gemeld dat de VS toestemming zou hebben gegeven voor het exporteren van nucleaire technologie naar Saoedi-Arabië, maar de Amerikaanse autoriteiten hebben dit niet bevestigd. Wel heeft de VS aangegeven in onderhandeling te zijn over uitvoer van nucleaire technologie voor vreedzame toepassingen naar Saoedi-Arabië.
Zoals bekend heeft de verschrikkelijke moord op journalist Jamal Khashoggi wereldwijd geleid tot politieke druk op Saoedi-Arabië en heeft een aantal landen het wapenexportbeleid herzien. Nederland is al langere tijd zeer terughoudend met het leveren van wapens aan Saoedi-Arabië vanwege de rol die Saoedi-Arabië speelt in het conflict in Jemen. Bestaande (wapen)embargo’s en restricties op wapenexportvergunningen hebben geen betrekking op het exporteren van nucleaire technologie voor vreedzaam gebruik.
Saoedi-Arabië is voor zover bekend niet bezig met het ontwikkelen van kernwapens. Kroonprins Mohammed Bin Salman heeft publiekelijk verklaard dat zijn land niet streeft naar een eigen kernwapen, maar als Iran een kernbom zou ontwikkelen, zou Saoedi-Arabië volgen. Dit zou in strijd zijn met het Non-Proliferatieverdrag (NPV) en zou een zorgelijke ontwikkeling zijn.
Hoe beoordeelt u de Amerikaanse zet om Saoedi-Arabië nucleaire technologie te gaan verkopen, gelet op het feit dat Saoedi-Arabië er geen geheim van maakt kernwapens te willen ontwikkelen? Deelt u de mening dat dit een zorgelijke ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de kans groot is dat het Nederlandse staatsbedrijf Urenco daar verrijkt uranium voor zal leveren indien Saoedi-Arabië kerncentrales gaat bouwen, aangezien Urenco hetzelfde doet voor de Verenigde Arabische Emiraten?
Op de levering van (verrijkt) uranium door Urenco wordt – onder het Verdrag van Almelo – toezicht gehouden door het Joint Committee (JC) bestaande uit overheidsvertegenwoordigers van de drie verdragstaten Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. In het verdrag zijn verplichtingen opgenomen met betrekking tot non-proliferatie. Zo mag het door Urenco geleverde uranium uitsluiteind voor vreedzame doeleinden worden aangewend. Een van de taken van het JC is hierop toe te zien. Bij levering van verrijkt uranium van Urenco dient sprake te zijn van voldoende waarborg van vreedzaam gebruik en non-proliferatie. Zo dient het toezicht op vreedzaam gebruik van verrijkt uranium plaats te vinden onder het IAEA-verificatie- en controlemechanisme. Besluitvorming binnen het JC vindt plaats op basis van consensus. De beraadslagingen zijn vertrouwelijk. Wel kan ik u mededelen dat van levering aan Saoedi-Arabië geen sprake is.
Gezien het feit dat verrijkingscontracten vaak al jaren van te voren worden getekend, wordt er nu al onder het Verdrag van Almelo gesproken over mogelijke uraniumlevering aan Saoedi-Arabië? Zo nee, staat het binnenkort al op de agenda?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u zicht op deze situatie? Bent u bereid de situatie nauwkeurig in de gaten te houden en de Kamer hierover in te lichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om te verkennen wat de mogelijkheden zijn om te voorkomen dat Urenco verreikt uranium aan Saoedi-Arabië zal leveren, en de Kamer hierover in te lichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het commentaar 'Analyse: Curaçao staat voor kantelpunt' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het commentaar «Analyse: Curaçao staat voor kantelpunt»?1
Ja.
Is het waar dat de regering van Curaçao een brief heeft gezonden aan de Rijksministerraad, waarin gevraagd wordt om toepassing van artikel 25, eerste lid, van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (Rft)? Indien dit waar is, bent u dan bereid deze brief ter kennis van de Tweede Kamer te brengen?
Door de regering van Curaçao is een brief gezonden aan de Rijksministerraad over dit onderwerp. Deze brief maakt onderdeel uit van de beraadslaging over toepassing van art 25 Rft. Ik ben bereid na behandeling in de Rijksministerraad de brief aan uw Kamer te zenden.
Welke mogelijkheden heeft de Rijksministerraad naast het geven van een aanwijzing (artikel 13 Rft) en het verlenen van een tijdelijke ontheffing van de begrotingsnormen in verband met het herstel van schade veroorzaakt door buitengewone gebeurtenissen (artikel 25 Rft) om de begroting van een van de landen van het Koninkrijk financieel te beïnvloeden, op orde te brengen?
De Rijkswet financieel toezicht voorziet in de mogelijkheid voor de raad van Ministers van het Koninkrijk om op aanbeveling van het College financieel toezicht (Cft) een aanwijzing te geven als er ondanks signaleren en adviseren naar het oordeel van het Cft sprake blijft van een afwijking van de normen in artikel 15. Dit kan op het gebied van geldleningen (artikel 16), uitvoering van beleidsvoornemens (artikel 17), de verantwoordingsinformatie (artikel 18) en als gevolg van ontwikkelingen in de collectieve sector (artikel 24).
Welke procedure volgt de Rijksministerraad voor de behandeling van een verzoek om toepassing van artikel 25 Rft en op welke termijn zal de Rijksministerraad over dit verzoek een uitspraak doen? Beperken de overwegingen in de Rijksministerraad zich enkel tot het door Curaçaos gedane verzoek of zal tijdens die behandeling ook gekeken worden naar andere opties, zoals het geven van een aanwijzing ex artikel 13 Rft?
De Rijksministerraad dient nu het verzoek om toepassing van artikel 25 Rft in behandeling te nemen en zal bij de besluitvorming alle relevante informatie betrekken. Ik kan niet op deze besluitvorming vooruitlopen.
Bent u bereid de Kamer te informeren over het besluit van de Rijksministerraad op het verzoek van de regering van Curaçao?
Ik zal uw Kamer informeren wanneer de beraadslaging is afgerond. Op dit moment kan ik echter nog niet voorzien op welke termijn dit zal zijn.
Het bericht 'Toezegging van minister voor volwaardig politiebureau in Noordwijk' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Toezegging van Minister voor volwaardig politiebureau in Noordwijk»?1
Ja.
Klopt de constatering in het bericht dat het teambureau aan de Duinwetering in Noordwijk permanent gesloten zal worden? Zo ja, kunt u uitleggen waarom en per wanneer deze politielocatie gesloten zal worden?
Het teambureau Noordwijk-Teylingen, dat in Noordwijk aan de Duinwetering gevestigd is, zal inderdaad worden gesloten. Er komt een nieuw, kleiner politiebureau met publieksfunctie voor in de plaats. Het huidige politiebureau in Noordwijk aan de Duinwetering staat voor een groot deel leeg en dat is ongunstig voor de exploitatie van het gebouw. Het huidige politiebureau aan de Duinwetering zal pas sluiten wanneer het nieuwe politiebureau is geopend. Aangezien de nieuwe locatie van het politiebureau nog bepaald moet worden, kan er nog geen indicatie worden gegeven van de termijn waarop het bureau aan de Duinwetering zal sluiten. De strandpost in Noordwijk en het steunpunt Noordwijkerhout blijven behouden.
Klopt het dat het teambureau aan de Duinwetering in Noordwijk voorkomt op de lijst van huisvestigingslocaties van de politie waarvan een voorganger van u heeft gegarandeerd dat deze in 2025 (nog steeds) open zullen zijn?2 Zo ja, hoe kan het bureau dan nu gesloten worden?
Het is juist dat het politiebureau aan de Duinwetering in Noordwijk voorkomt op de lijst met huisvestingslocaties van de basisteams in 2025 d.d. 28 november 2014. Deze locatielijst geeft een beeld van de huisvestingssituatie van de basisteams in 2025. Naar deze situatie wordt de komende jaren geleidelijk toegewerkt. Dit betreft een proces waarbij de politie in overleg met het gezag gekeken heeft naar een zo efficiënt mogelijk gebruik van locaties. Uitgangspunt daarbij is waar mogelijk gebruik te maken van bestaande locaties. Voortschrijdend inzicht kan in afstemming met het betrokken gezag nog leiden tot kleine wijzigingen in de locatielijst voor de huisvesting van de basisteams. Als er overeenstemming is tussen de politiechef en het betrokken gezag vinden pas aanpassingen plaats in de huisvesting. Bij veranderingen in de huisvesting is rekening gehouden met de bereikbaarheid van de politie en is gezorgd voor kwalitatief goede voorzieningen voor agenten op straat. Dit is uitdrukkelijk besproken in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie van 6 februari 2017.
Naar aanleiding van oriënterende gesprekken die hebben plaatsgevonden in 2017 en 2018 in het Veiligheidsberaad Duin- en Bollenstreek, zijn de burgemeesters van de Duin- en Bollenstreek, de drie teamchefs en de districtsleiding van de politie tot een gezamenlijk standpunt gekomen dat aansluit bij gemeentelijke ontwikkelingen, onder andere de gemeentelijke herindeling. Voorgesteld wordt de drie huidige basisteams samen te laten gaan tot twee nieuwe basisteams: een basisteam Bollenstreek Oost met als werkgebied de gemeenten Hillegom, Lisse en Teylingen met het huidige bureau Lisse als teambureau, en een basisteam Bollenstreek West met als werkgebied de gemeenten Noordwijk en Katwijk met het huidige bureau in Katwijk als teambureau. De samenvoeging van de drie huidige basisteams tot twee basisteams heeft tot resultaat dat het teambureau aan de Duinwetering in Noordwijk in omvang niet meer aansluit bij de huisvestingswensen van de politie. Het nieuwe politiebureau dat in de plaats zal komen voor het bureau aan de Duinwetering zal hier wel bij aansluiten.
Zijn inmiddels meer huisvestingslocaties die voorkomen op de lijst uit 2015 reeds gesloten? Zo ja, welke? Kunt u per locatie aangeven waarom deze locatie, al dan niet tijdelijk, gesloten is en per wanneer?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld zijn in de periode 2014–2018 210 huisvestingslocaties gesloten, maar zijn daarnaast 103 nieuwe huisvestingslocaties geopend.3 Het inrichtingsplan uit 2012 is een eenmalig opgesteld plan voor de vorming van het landelijke politiekorps. Dat geldt ook voor de lijst met huisvestingslocaties die in 2014 is opgesteld door de politie en het gezag. Beide documenten zijn door mijn voorganger vastgesteld op basis van de toenmalige situatie. Zowel het inrichtingsplan als ook de lijst met huisvestinglocaties zijn nooit bedoeld geweest als een onveranderlijk dan wel te actualiseren referentiekader. Van het inrichtingsplan en de huisvestingslijst kan worden afgeweken wanneer de (lokale) context hier aanleiding toe geeft. Mijn voorganger schreef in 2015 reeds aan uw Kamer dat voortschrijdend inzicht in afstemming met het gezag nog kan leiden tot kleine wijzigingen in de locatielijst.4 Uiteraard zijn voor de inrichting van het korps wel de kaders zoals beschreven in de Politiewet 2012 en het Besluit beheer politie van toepassing. Het sluiten van huisvestingslocaties gebeurt uitsluitend in overeenstemming met het gezag, daarbij wordt rekening gehouden met de bereikbaarheid van de politie alsook de kwaliteit van het politiewerk en de kwaliteit van de dienstverlening door de politie.
Heeft het sluiten van het teambureau aan de Duinwetering in Noordwijk gevolgen voor aanrijdtijden van de politie in het gebied?
Het sluiten van het teambureau aan de Duinwatering in Noordwijk zou een beperkt (positief) effect kunnen hebben op de aanrijtijden van de politie. Bij het overleg over de huisvestingslocaties is juist naar dit soort aspecten gekeken door de politie en het gezag. De kernbezetting in de Duin- en Bollenstreek is vastgesteld op 24/7 één dubbel bemand noodhulpvoertuig per basisteam. In de nieuwe situatie zijn dit drie noodhulpvoertuigen voor de twee nieuwe basisteams. Dat zou een beperkt (positief) effect kunnen hebben op de aanrijtijden van de politie in het gebied. Van belang is dat politiemedewerkers een groot deel van de tijd surveilleren en gedurende die tijd dus niet op het politiebureau aanwezig zijn.
Heeft het sluiten van het teambureau aan de Duinwetering in Noordwijk gevolgen voor de servicegerichtheid van de politie richting de burger? Moeten burgers nu (veel) verder reizen naar een politielocatie om bijvoorbeeld aangifte te doen?
Het verder invulling geven aan moderne nabijheid in de wijk betreft de aanwezigheid van politie in de wijk op een eigentijdse manier. In het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie is afgesproken dat politie en gezagen doorlopend lokaal de werking van dienstverlening, bereikbaarheid en beschikbaarheid van politie in relatie tot het huisvestingsplan bezien en zo nodig in goed overleg bijstellen.
De beweging om meer aanwezig te zijn in de wijken en minder op de bureaus gaat niet ten koste van de bereikbaarheid van de politie of van de kwaliteit van dienstverlening. De politie zal via andere, modernere wegen dan traditionele politiebureaus bereikbaar zijn voor de burger, bijvoorbeeld via pop-up politiebureaus, wijktafels of een politiebus of -tent op uiteenlopende locaties zoals winkel- of buurtcentra. Over deze ontwikkelingen in de Gebiedsgebonden politie (GGP) heb ik uw Kamer tevens geïnformeerd in het tweede Halfjaarbericht van 2018.5 Daarnaast bestaat steeds vaker de mogelijkheid om aangifte digitaal of bij de burger thuis te doen. In Noordwijk blijft bereikbaarheid onder andere behouden door de realisatie van een nieuw kleiner politiebureau met publieksfunctie op een andere locatie. Burgers hoeven dus niet verder te reizen naar een politielocatie om bijvoorbeeld aangifte te doen.
Daarnaast blijft de personele formatie voor intake en service, de medewerkers die het grootste deel van de publieksopvang doen, ongewijzigd om het serviceniveau op dit vlak ten minste gelijk te houden. Door het nieuwe bureau en het behouden van de strandpost en het steunpunt in Noordwijkerhout leidt de sluiting van het politiebureau voor de inwoners van de gemeente Noordwijk niet tot een langere reistijd naar een politielocatie.
Klopt het dat het samenvoegen van drie basisteams naar twee een feitelijke schaalvergroting is? Hoe past deze beweging bij de conclusies uit diverse onderzoeken en rapportages dat de schaal van de basisteams eerder te groot dan te klein is? Bent u voorstander van het op grote(re) schaal organiseren van politiewerk? Klopt het dat deze schaalvergroting een wijziging is van het inrichtingsplan? Deelt u de mening dat wijzigen van het inrichtingsplan een beheersmatige aangelegenheid is waarin de Tweede Kamer een specifieke controlerende rol heeft?
Het samenvoegen van drie basisteams naar twee basisteams in de Duin- en Bollenstreek kan feitelijk worden gezien als schaalvergroting. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat uit het inrichtingsplan volgt dat de omvang van basisteams in beginsel varieert tussen 60 en 200 fte. De drie basisteams in de Duin- en Bollenstreek bestaan uit 65, 60 en 65 fte en behoren tot de kleinste basisteams van de regionale eenheid Den Haag. De conclusies in de bedoelde onderzoeken en rapportages, dat de schaal van de basisteams eerder te groot dan te klein zou zijn, betreft met name de veel grotere basisteams dan de basisteams die nu worden samengevoegd. Ook na de samenvoeging van de huidige drie naar de toekomstige twee basisteams in de Duin- en Bollenstreek zijn dit nog steeds relatief kleine teams.
Het inrichtingsplan is een eenmalig opgesteld plan voor de vorming van het landelijke politiekorps. Het is nooit bedoeld geweest als een onveranderlijk dan wel te actualiseren referentiekader voor de inrichting van de politie. De inrichting van de politie – zowel de territoriale indeling als de inrichting in andere onderdelen en teams – is een levend proces. De inrichting kan wijzigen bijvoorbeeld als gevolg van een gemeentelijke herindeling, zoals het geval is in de Duin- en Bollenstreek.
In de kabinetsreactie op het eindrapport van de commissie Evaluatie Politiewet 20126 heb ik aangegeven dat het wenselijk is dat de organisatie van de politie tot rust komt en de politie de kans krijgt in de nieuwe structuur te groeien naar een slagvaardig, flexibel en professioneel korps. Dit alles laat onverlet dat er ruimte is om aanpassingen in de territoriale indeling van een basisteam te initiëren als in een eenheid het betrokken gezag en de politie het daarover met elkaar eens zijn. Indien dit leidt tot feitelijke schaalvergroting heb ik hier geen bezwaren tegen, mits dit geen negatieve invloed heeft op de bereikbaarheid en dienstverlening van de politie.
Wijzigingen in de organisatie en de formatie van de politie worden, gegeven de kaders in de Politiewet 2012 en het Besluit beheer politie, doorgaans geïnitieerd door de politie en afgestemd met het betrokken gezag. Zo wordt een voorgenomen wijzigingen van de indeling van basisteams door de politie afgestemd met de betrokken burgemeesters en officieren van justitie. Indien de politie en het betrokken gezag het eens zijn over de voorgenomen wijziging van de organisatie en de formatie kan de politie de voorbereidingen treffen om de wijzigingen te realiseren. Uiteindelijk zal ik het voorstel van de korpschef beoordelen en de voorgestelde wijzigingen in de organisatie en formatie vaststellen als onderdeel van het beheersplan van de politie. Uw Kamer ontvangt het ontwerp van het beheersplan als bijlage bij de begroting van mijn departement en kan mij daar vanzelfsprekend op bevragen.
Kunt u aangeven of er op enige plek in het land meer plannen zijn voor fusies van basisteams van de politie? Zo ja, welke zijn dat en welke overwegingen spelen daarbij?
Op dit moment zijn geen andere concrete plannen bekend voor fusies van basisteams. Dat laat onverlet dat in het kader van lokaal maatwerk in eenheden op initiatief van het gezag dan wel de politie kan worden gesproken over aanpassingen in de organisatie van de politie. Indien dit op lokaal niveau leidt tot overeenstemming tussen het gezag en de politie dan zal de korpschef deze plannen toetsen. Indien de korpschef instemt met het voorstel voor de aanpassing van de organisatie zal de korpschef de voorbereidingen treffen voor de wijziging van de organisatie en de formatie. Uiteindelijk zal ik de wijziging van de organisatie en formatie vaststellen als onderdeel van het beheersplan van de politie.
Kunt u nogmaals duidelijk uiteenzetten hoe de bevoegdheid over het sluiten van politielocaties verdeeld is? Deelt u mijn opvatting dat het huisvestingsplan van de politie, inclusief het afwijken van de eerder met de kamer gedeelde locatielijst, een onderwerp is waarin u als Minister uitdrukkelijk de Kamer dient te betrekken?
Het is aan de politie om binnen het gestelde financiële kader te bepalen hoe zij de huisvesting van de politie het beste kan inrichten. Het is tevens aan de politie om voorgenomen wijzigingen hierin af te stemmen met het betrokken gezag. Daarbij spelen overwegingen van doeltreffendheid en doelmatigheid alsook overwegingen over kwaliteit van het politiewerk en de kwaliteit van de dienstverlening een rol.
Vanzelfsprekend kan ik ingrijpen als ik dat nodig acht, maar daar zal doorgaans geen aanleiding toe zijn als de politie en het betrokken gezag daarover overeenstemming hebben. Het al dan niet sluiten dan wel openen van politiebureaus acht ik dan ook vooral een beheeraangelegenheid die de politie uitvoert in goed overleg met het betrokken gezag. De betrokken burgemeesters leggen vervolgens lokaal verantwoording over hun rol af, zoals ook in Noordwijk is gebeurd waar de gemeenteraad verschillende Raadsvragen heeft gesteld over het te sluiten politiebureau.
De militaire oefening van Turkije en Rusland op de Zwarte Zee |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat de Turkse en Russische marines een gezamenlijke oefening gehouden hebben op de Zwarte Zee?1
Turkije heeft in maart jl. een grootscheepse nationale oefening «Mavi Vatan 2019» gehouden in alle aan Turkije grenzende zeeën. Het is niet bekend of, en zo ja, welke oefeningen er samen met de Russische marine zijn uitgevoerd. Zie ook antwoord op vraag 2.
Is het waar dat een Turks korvet en een mijnenveger deel hebben genomen aan deze oefening in de buurt van de Russische havenplaats Novorossiysk of is dit Russisch nepnieuws?
De twee Turkse schepen maakten deel uit van de grotere oefening «Mavi Vatan 2019». Tijdens deze oefening hebben de twee schepen een havenbezoek gebracht aan Novorossiysk. Het is niet ongebruikelijk dat bij aankomst of bij vertrek een dergelijk havenbezoek ook wordt benut om met in de buurt aanwezige schepen onderling procedures te beoefenen. Of en welke onderlinge oefeningen er zijn geweest is niet bekend.
Heeft de oefening plaatsgevonden vlakbij de Straat van Kerch, waar Rusland de zee van Azov voor Oekraïne afsloot, een Oekraïens schip ramde, schepen beschoot en in beslag genomen heeft en marinepersoneel gevangen heeft genomen?
Voor zover bekend hebben de genoemde schepen niet vlakbij de Straat van Kertsj geoefend.
Hoe beoordeelt u deze oefening, in een periode dat binnen de NAVO discussie plaatsvindt over een grotere rol in de Zwarte Zee regio, in samenwerking met partnerlanden als Oekraïne en Georgië, juist vanwege de toegenomen dreiging vanuit Rusland?
Zie ook vraag 2. In het algemeen heeft het kabinet zorgen omtrent de Russische opstelling en militaire opbouw in de regio. Om die reden is het kabinet ook voorstander van een verdieping van de samenwerking in het Zwarte Zee gebied binnen de NAVO enerzijds en tussen de NAVO en Georgië en Oekraïne anderzijds.
Vindt u het houden van een gezamenlijke militaire oefening met Rusland, naast de crisis over de aanschaf van Russische S-400 luchtverdedigingssystemen, een NAVO-bondgenoot waardig? Zo ja, waarom?
Sinds 2014 is de praktische en militaire samenwerking tussen NAVO en Rusland opgeschort. Nederland deelt de Amerikaanse zorgen over de levering van het S-400 systeem aan Turkije en heeft meermaals de zorgen bilateraal en in NAVO-verband uitgesproken, conform de motie van het lid Van Helvert c.s. (Kamerstuk 28 676, nr. 294) d.d. 5 juli 2018.
Bent u bereid opheldering te vragen bij Turkije en deze oefening te adresseren binnen de NAVO?
Het kabinet is bereid hierover bij Turkije navraag te doen. In gesprekken binnen de NAVO en met Turkije wordt het belang van NAVO eenheid t.o.v. Rusland voortdurend benadrukt.
Bent u bereid, mede in het licht van de motie-Van Helvert c.s., de Turkse toenadering tot Rusland te veroordelen?2
Zie antwoord op vraag 5 en 6.
Het bericht 'Zelfstandige tolken met uitsluiting bedreigd' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zelfstandige tolken met uitsluiting bedreigd»?1
Ja.
Kunt u het proces uiteenzetten hoe u de tolk- en vertaaldiensten afneemt?
In de huidige situatie is circa de helft van de tolkdiensten voor de rijksoverheid aanbesteed en verloopt de dienstverlening voor tolk- en vertaaldiensten via intermediairs. De overige tolkdiensten worden nu nog rechtstreeks ingekocht door een aantal rijksoverheidsdiensten. Onder de aangepaste Europese richtlijn betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten, geïmplementeerd in de nieuwe Aanbestedingswet, is het op de huidige wijze rechtstreeks contracteren van tolken en vertalers niet langer toegestaan. Voor de toekomstige situatie geldt daarom dat alle tolk- en vertaaldiensten bij de rijksoverheid worden aanbesteed. De aanbestedingen zullen zodanig (opnieuw) worden ingericht, dat niet alleen alle inkoop rechtmatig verloopt, maar tevens de ontwikkeling van een gezonde markt en transparant speelveld voor intermediairs en tolken en vertalers gestimuleerd wordt. Daarbij krijgt borging van de positie van de zzp’er aandacht en wordt ingezet op innovatie en kwaliteit.2 Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar mijn brief van 5 april 2019, waarin ik u heb geïnformeerd over de vernieuwde systematiek voor tolkdiensten bij de rijksoverheidsdiensten.3
Klopt de berichtgeving dat beëdigde tolken, die opdrachten uitvoeren voor u, hun diensten uitsluitend kunnen verlenen via enkele commerciële bemiddelingsbureaus? Zo ja, waarom is dat zo?
Het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv) is ingesteld om de kwaliteit en integriteit van tolken en vertalers werkzaam in het justitiële domein te borgen. Op basis van de Wet beëdigde tolken en vertalers dient een aantal aangewezen organisaties tolken en vertalers uit het Rbtv in te zetten. Het register is publiek raadpleegbaar en staat los van de wijze van inkoop.
Zoals onder vraag 2 toegelicht vindt de inkoop nu nog zowel via intermediairs als rechtstreeks plaats, maar is het voor overheidsdiensten onrechtmatig om tolken rechtstreeks te contracteren. In de vernieuwde systematiek zal alle dienstverlening worden aanbesteed. In mijn brief van 5 april jl. beschrijf ik dat de intermediairs, geselecteerd via de aanbestedingen, hiermee in de vernieuwde systematiek een belangrijke plaats innemen. Waar in de huidige situatie nog sprake is van een beperkte markt, stimuleren we in de vernieuwde systematiek een groter aantal intermediairs om actief te worden op de markt van overheidsaanbestedingen. Zo verstevigen we de positie van tolken in relatie tot de intermediairs en ontwikkelen we een gezonde markt.
Herkent u de zorgen, die geuit worden in het artikel, over dit nieuwe aanbestedingsproces en dat dit gevolgen zal hebben voor de kwaliteit van de diensten van tolken en vertalers?
De rijksoverheid is een grote afnemer van tolk- en vertaaldiensten op een relatief kleine markt. Dit vraagt om een bewuste invulling van de rol als professioneel opdrachtgever. Ik herken de zorgen van de beroepsgroep en met de vernieuwde systematiek worden deze zorgen geadresseerd. Er worden heldere kwaliteitseisen geformuleerd bij de aanbesteding en kwaliteit weegt zwaarder dan prijs bij gunning. Het voldoen aan het gevraagde niveau van tolken en vertalers is een van de kwaliteitseisen, evenals het structureel aanleveren van informatie over de geleverde diensten. Zo kunnen de doelstellingen gemonitord worden die in de aanbesteding gesteld zijn.
Klopt het dat zelfstandige tolken en vertalers gedwongen worden een bepaalde raamovereenkomst met deze commerciële partijen te tekenen? Waarom kunnen zelfstandige tolken en vertalers, al dan niet in collectief, niet zelf meedingen naar de vertaaldiensten?
Een dergelijke overeenkomst is primair een zaak tussen de betreffende zelfstandige (tolk) en intermediair. Een belangenorganisatie als ZZP Nederland richt zich derhalve terecht tot de intermediairs wanneer, zoals in dit geval tolken een bepaalde handelwijze van intermediairs ter discussie stellen. Ik ga ervan uit dat intermediairs serieus met deze kritiek omgaan. Ook zal ik in de aankomende overheidsaanbestedingen het belang van goed opdrachtgeverschap en ruimte voor ondernemerschap voor de zzp’er benadrukken.
Het staat elke partij vrij om in te schrijven op aanbestedingen van de rijksoverheid. Op basis van de eisen die de rijksoverheid in de aanbesteding stelt aan de dienstverlening kan elke potentiele partij hiertoe een eigen afweging maken. Dit geldt ook voor een eventueel collectief zelfstandige tolken. Zoals onder vraag 2 toegelicht is het op de huidige wijze direct contracteren van individuele tolken niet langer toegestaan.
Net als nu voor een groot deel van de overheidsdienstverlening reeds het geval is, betreft het aanbesteden van tolk- en vertaaldiensten het geheel van bemiddeling en planning van deze dienstverlening, de bijbehorende administratieve processen en het optimaliseren en vernieuwen van de dienstverlening. Zoals toegelicht in bovengenoemde brief van 5 april jl. stimuleren we een groter aantal partijen actief te worden op de markt van overheidsaanbestedingen. Dit bereiken we door onze opdrachten gevarieerd en in niet te grote volumes op de markt te zetten. Door de variatie in de opdrachten worden de aanbestedingen ook aantrekkelijker voor nieuwe partijen.
Extra belastingdruk voor scholen die het lerarentekort proberen op te vangen middels een RTC |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Michel Rog (CDA), Roelof Bisschop (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de oprichting van Regionale Transfer Centra (hierna: RTC) in het primair onderwijs1 en het feit dat het Ministerie van SZW dit aanmoedigt middels subsidiegelden2?
Ja, in de periode 2014–2016 hebben het Arbeidsmarktplatform PO en het Vervangingsfonds/ Participatiefonds (Vf/Pf) gezamenlijk het project Sectorplan PO uitgevoerd. Dat is destijds met cofinanciering (stimuleringssubsidie) van het Ministerie van SZW gebeurd. Onderdeel van dit plan vormde de oprichting van regionale transfercentra (RTC’s). In RTC’s werken schoolbesturen in de regio samen onder andere door middel van gezamenlijk ingerichte inval- en flexpools. Hierbij wordt vanuit het collectief voorzien in de matching van vraag en aanbod van invalkrachten bij de scholen van de deelnemende schoolbesturen. De invalkrachten zijn of komen hierbij in dienst van één van deze schoolbesturen. De invalkrachten komen niet in dienst van een RTC en worden ook niet door een RTC uitgeleend. Inmiddels functioneren er 12 RTC’s en een aantal andere niet-commerciële invalpools. Er is geen sprake meer van rijkssubsidie. De RTC’s worden in stand gehouden en bekostigd door de deelnemende schoolbesturen.
Deelt u de mening dat een RTC als bovenbestuurlijke samenwerkingsvorm een goed middel is om boventallig personeel in het onderwijs voor de sector te behouden en de instroom in de WW in krimpregio’s te voorkomen door middel van begeleiding van werk naar werk?
De RTC’s zijn opgericht in tijden van grote leerlingendaling en daarmee samenhangende personeelsoverschotten in het primair onderwijs. In deze periode hebben zij een aanwijsbare bijdrage geleverd om de instroom in de WW te beperken. De focus van de samenwerkende schoolbesturen en daarmee RTC’s, is en wordt inmiddels verlegd naar het zoeken van (regionale) oplossingen voor het lerarentekort. Samenwerking tussen schoolbesturen is daarbij namelijk van groot belang in zowel het aanboren en werven van nieuwe (zij)instroom als het behouden van zittend personeel. Door de verbindende functie die RTC’s in deze samenwerking vervullen, zijn zij een waardevol instrument.
Is er voor de heffing van omzetbelasting een verschil tussen het matchen van personeel (waarbij het onderwijsgevend personeel niet in dienst is van het RTC maar op de loonlijst staat van de aangesloten schoolbesturen) en het ter beschikking stellen van personeel (waarbij het onderwijsgevend personeel in dienst is van bijvoorbeeld een uitzendbureau)?
Ja, een dienst die enkel bestaat uit het tegen vergoeding matchen of bemiddelen bij het plaatsen van personeel is niet gelijk aan een dienst die bestaat uit het tegen vergoeding feitelijk ter beschikking stellen van personeel. Beide diensten zijn belast met btw tenzij een vrijstelling van toepassing is.
Om te bereiken dat het voor de onderwijssector duidelijk is wanneer een dienst die bestaat uit het uitlenen van personeel onder de btw-onderwijsvrijstelling valt, zijn de eerder in de rechtspraak geformuleerde criteria samengevat en toegelicht in een beleidsbesluit d.d. 14 december 2018 (nr. 2018–22809). Dit besluit biedt voor de praktijk een duidelijk en praktisch toepasbaar kader voor het uitlenen van personeel in het onderwijs. Het ter beschikking stellen door onderwijsinstellingen van onderwijzend personeel is onder voorwaarden aan te merken als een nauw met het verzorgen van onderwijs samenhangende prestatie. Er is sprake van een nauw met het verzorgen van onderwijs samenhangende prestatie als:
Als bij het uitlenen van onderwijzend personeel tussen schoolbesturen binnen deze kaders wordt gehandeld, blijft btw-heffing ter zake achterwege.
Is er voor de heffing van omzetbelasting een verschil tussen instellingen die uitsluitend de matchingskosten in rekening brengen aan het aangesloten schoolbestuur of instellingen die een commerciële vergoeding in rekening brengen?
De Belastingdienst heeft het standpunt ingenomen dat de bemiddelingsdiensten van een RTC bij het plaatsen van personeel niet kunnen delen in de koepelvrijstelling. In dit geval staat overigens niet ter discussie dat het feitelijk tegen vergoeding ter beschikking stellen van personeel tussen schoolbesturen veelal onder de btw-onderwijsvrijstelling valt (ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3), onder meer vanwege het feit dat het uitlenen van dit personeel onontbeerlijk is voor het verlenen van onderwijs.
De koepelvrijstelling houdt kortweg in dat een samenwerkingsverband (ook wel: koepel) bepaalde diensten vrijgesteld van btw kan verrichten aan zijn leden. De koepelvrijstelling is in de Wet OB opgenomen in artikel 11, eerste lid, onderdeel u. Voor de toepassing van de koepelvrijstelling gelden de volgende voorwaarden:
Bij personeelsbemiddelingsdiensten die een koepel verricht stuit toepassing van de koepelvrijstelling af op de hiervoor genoemde onderdelen c en e.
Ad c. In Europese jurisprudentie wordt bevestigd dat de koepelvrijstelling alleen van toepassing kan zijn als de dienst van de koepel rechtstreeks of direct nodig is voor de uitoefening van onderwijs. De bemiddelingsdienst die een RTC biedt aan de aangesloten instellingen is, anders dan de feitelijke uitlening zelf, niet direct en rechtstreeks noodzakelijk voor het geven van onderwijs.
Ad e. Toepassing van de koepelvrijstelling mag niet leiden tot concurrentieverstoring. De activiteiten die een RTC verricht – voor zover het bemiddelingsdiensten betreft – staan in concurrentie met bijvoorbeeld «recruitment bureaus» waar onderwijspersoneel niet in loondienst is of met gelijksoortige intermediairs. Net als een RTC verricht dit type ondernemers personeelsbemiddelingsdiensten.
Gelet op de voorwaarde onder d. bestaat er inderdaad verschil tussen het uitsluitend in rekening brengen van de kosten die de koepel voor bemiddeling/matching maakt en het in rekening brengen van een commerciële vergoeding (kosten + winstopslag) voor die dienst.
Klopt het dat de Belastingdienst recent het standpunt heeft ingenomen dat matching niet rechtstreeks nodig is voor de onderwijsprestatie van de onderwijsinstelling en dat daarom de koepelvrijstelling niet van toepassing is voor RTC’s? Kunt u dit standpunt motiveren, aangezien onderwijzend personeel essentieel is om onderwijs te kunnen geven en basisscholen moeite hebben om voldoende gekwalificeerde onderwijzers voor de klas te krijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de Belastingdienst recent het standpunt heeft ingenomen dat het matchen van personeel gelijk moet worden gesteld aan het ter beschikking van personeel en daarom als concurrerende activiteit van de koepelvrijstelling is uitgesloten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt dit standpunt zich tot de definitie van het ter beschikking stellen van personeel in het besluit van 14 december 2018 met nr. 2018-22809 namelijk: de situatie waarin de uitlener personeel ter beschikking stelt aan de inlener waarbij dat personeel onder toezicht of leiding van de inlener arbeid verricht?
Toepassing van de onderwijsvrijstelling op de uitlening van personeel tussen onderwijsinstellingen staat in dit geval niet ter discussie.
Hoe kan een belastingplichtige te weten komen dat onder het ter beschikking stellen van personeel ook moet worden begrepen het matchen van personeel en hoe verhoudt dit zich tot het rechtszekerheidsbeginsel? Hoe verhoudt dit zich tot de uitspraak van Hof Amsterdam van 12 augustus 19853?
Het ter beschikking stellen van personeel is een andere dienst dan het bemiddelen c.q. matchen bij het plaatsen van personeel (zie het antwoord op vraag 3). In zijn algemeenheid geldt dat een belastingplichtige zich in vooroverleg kan wenden tot de inspecteur ten einde zekerheid te krijgen inzake de btw-heffing over de prestaties die hij verricht. De uitspraak van Hof Amsterdam ziet op een andere situatie dan bij de RTC’s aan de orde is. In de casus bij Hof Amsterdam was de koepel degene die tegen vergoeding personeel uitleende aan zijn leden. Naar aanleiding van deze uitspraak is het uitlenen van personeel in artikel 9a van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 expliciet uitgesloten van de toepassing van de koepelvrijstelling.
Herinnert u zich de mededeling in het algemeen overleg btw bij samenwerkingsverbanden bij gemeenten van uw voorganger, dat de Belastingdienst in het kader van de vormgeving van samenwerkingsverbanden, om te voorkomen dat het samenwerken leidt tot een additionele btw-last gemeenten heeft «aangeboden ze hier zo goed mogelijk bij te assisteren, als een soort denktank, op een serviceachtige manier»?4
Ja, in het Algemeen Overleg van 20 november 2014 heeft mijn ambtsvoorganger gezegd: «De Belastingdienst is erbij gebaat dat de wet op een nette manier wordt nageleefd zonder te veel gedoe, zonder te veel administratieve lasten en zonder te veel btw-last. In dat verband heeft de Belastingdienst gemeenten aangeboden ze hier zo goed mogelijk bij te assisteren, als een soort denktank, op een servicecenterachtige manier. Met al te veel complexiteit heeft namelijk niet alleen de gemeente een probleem maar ook de Belastingdienst. Elke ingewikkeldheid die aan gene zijde wordt opgezet, moet aan deze zijde weer worden geïnterpreteerd».
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat schoolbesturen vanwege de samenwerking via een RTC voor de matchingsactiviteiten tegen een extra btw-last oplopen terwijl zij samenwerken om tekorten in het onderwijs zo efficiënt mogelijk tegen te gaan?
In zijn algemeenheid vind ik het niet gewenst dat schoolbesturen bij inspanningen om tekorten in het onderwijs zo efficiënt mogelijk tegen te gaan met extra kosten worden geconfronteerd. Btw-heffing vloeit echter voort uit Europese en nationale wet- en regelgeving en dat kan niet zonder meer terzijde worden geschoven. In aansluiting op het antwoord op vraag 9 zijn de Minister voor Basis- en Voortgezet onderwijs en Media en ik bereid om in samenspraak met de PO-raad en een vertegenwoordiging van het landelijk overleg van RTC’s te bekijken of er mogelijkheden zijn binnen de kaders van wet- en regelgeving om btw-heffing te voorkomen bij samenwerking om personeelstekorten, waaronder ook die voor invalkrachten, in het onderwijs te verkleinen.
Bent u bereid bij scholenkoepels op eenzelfde manier mee te denken op welke manier zij kunnen samenwerken om personeelstekorten te verkleinen zonder dat dit leidt tot additionele btw-lasten?
Zie antwoord vraag 10.
Een breed plan voor technisch onderwijs dat volgens ondernemersorganisatie Techniek Nederland nu nodig is |
|
William Moorlag (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Erkent u de zorgen van de voorzitter van Techniek Nederland over het misverstand dat nog altijd teveel jongeren, ouders, docenten en beleidsmakers het algemeen vormend onderwijs zien als de snelste weg naar succes, maar het onderwijs daardoor massaal mensen opleidt voor beroepen die er straks niet meer zijn?1
Ik erken dat er grote behoefte is aan vakmensen en er zijn in ons onderwijssysteem verschillende routes om daar te komen. Dit kabinet vindt het dan ook van belang om scholen te ondersteunen door het verbeteren van de overgangen tussen primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs, zodat zoveel mogelijk jongeren op een plek in het onderwijs terecht komen, die het beste bij hen past en die hen kansen geeft op een goed arbeidsmarktperspectief (zie ook verder bij antwoord op vraag 3). Tegelijkertijd zie ik dat het goed gaat met jongeren op de arbeidsmarkt, zowel uit het mbo als uit het hoger onderwijs: onze jeugdwerkloosheid is zeer laag, lager dan die van vergelijkbare landen. Daarnaast schat de OECD de negatieve effecten van bijv. robotisering relatief laag in voor Nederland: 11,4% loopt een risico. Daarbij stelt de OECD dat de kans groot is dat nieuwe technologie ook veel nieuwe banen zal creëren.2 Het beeld dat het onderwijs massaal opleidt voor verdwijnende beroepen deel ik niet. Waar beroepen wel verdwijnen of veranderen, is het zaak dat mensen zich blijven ontwikkelen zodat zij inzetbaar blijven. Dit kabinet ondersteunt dit met maatregelen op het terrein van Leven Lang Ontwikkelen.
Deelt u zijn analyse dat wij in een Vierde Industriële Revolutie verzeild zijn geraakt, waarin juist de maakindustrie en technisch vakmanschap van vitaal belang zijn?
Ik deel deze analyse. In een eerdere brief aan uw Kamer benoemt dit kabinet dit ook3.
Hoe beoordeelt u zijn pleidooi voor een «Breed Technisch Onderwijsplan»?
De heer Terpstra beschrijft een breed spectrum aan maatregelen.
Ik juich hybride docenten toe en daarom is dit ook een onderdeel van het plan van aanpak lerarentekort. Hier is uw Kamer al eerder over geïnformeerd4. Ook in het kader van het Techniekpact is er met het concept van «hybride docenten» geëxperimenteerd. Een hybride docent is iemand die deels een aanstelling als docent heeft en deels een aanstelling in het bedrijfsleven. Het is ongewenst voor de continuïteit en planning van zowel scholen als bedrijven als alle docenten hybride zijn. Het is voor docenten wel van groot belang dat ze goed op de hoogte zijn van wat er in het bedrijfsleven speelt. Middelen als docentenstages en hybride leeromgevingen zijn, naast hybride docentschap, daar ook uitstekend geschikt voor.
Een hybride leeromgeving of hybride onderwijs houdt in dat het onderwijs zo is ontworpen dat het schoolse leren wordt verbonden en verweven met het leren in de beroepspraktijk. Het is heel goed als leerlingen in het beroepsonderwijs kennismaken met de praktijk in bedrijven. Daarom is cofinanciering van het bedrijfsleven een vereiste binnen de investering in het technisch vmbo. Met deze investering stimuleer ik dat leerlingen ook een deel van het beroepsgerichte onderwijs in de praktijk leren.
Verder heeft ook het programma Sterk beroepsonderwijs aandacht voor leren in de praktijk. Zo zullen de gemengde en theoretische leerwegen van het vmbo samengebracht worden in één leerweg waarbinnen elke jongere praktijkgericht onderwijs volgt. Zo zorgen we ervoor dat vmbo’ers uit de gemengde en theoretische leerwegen beter zijn voorbereid op het vervolgonderwijs (mbo en havo) en dat alle leerwegen in het vmbo aansluiten bij jongeren met verschillende leerstijlen. Op termijn levert dit een bijdrage aan het verkleinen van de maatschappelijke kloof tussen beroepsonderwijs en algemeen vormend onderwijs. Ook ontvangt uw Kamer dit najaar een wetsvoorstel dat vo-scholen, mbo-instellingen en arbeidsmarktpartijen in de gelegenheid stelt samen te kunnen werken om het beroepsonderwijs meer als één geheel vorm te geven. Zo kunnen we ervoor zorgen dat er in de toekomst een voldoende divers aanbod aan beroepsonderwijs is van hoog niveau dat aansluit op de wensen van de (regionale) arbeidsmarkt.
Over de studentenstops bij technische studies is uw Kamer al eerder geïnformeerd5. Een numerus fixus bij technische opleidingen kan tijdelijk nodig zijn om de kwaliteit van een opleiding te waarborgen, maar ik verwacht van hogescholen en universiteiten dat zij het maximale doen om een numerus fixus ook zo snel mogelijk weer in te trekken. In het wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid, dat uw Kamer in het najaar ontvangt, wordt een onderbouwing gevraagd voor het instellen van een numerus fixus. Bij de herziening van de bekostiging van het hoger onderwijs is er specifieke aandacht voor de knelpunten van de technische opleidingen. Op 15 mei is het advies van commissie Van Rijn over de herziening gepresenteerd en ik zal hier voor 21 juni op reageren.
Ten slotte dringt de heer Terpstra aan op arbeidsmarktrelevante financiering van opleidingen. Dit lijkt mij in relatie tot het beoogde doel geen nuttig of wenselijk middel. Het huidige onderwijsstelsel voorziet al in zowel de kwalitatieve als kwantitatieve aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Dit stelsel bewijst zich, gezien de zeer lage jeugdwerkloosheid6. Zowel in het vo, mbo als hoger onderwijs werken we aan het verbeteren van loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB):
Daarnaast zijn er al bestaande maatregelen in het vo, mbo en hoger onderwijs om de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt te verbeteren. Bijvoorbeeld:
Wat is in het bijzonder uw reactie op zijn voorstellen om
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om de voorstellen over te nemen en in overleg te treden met Techniek Nederland over de uitwerking en uitvoering van de voorstellen? Zo nee, waarom niet?
De zorgen rondom de vraag naar technisch opgeleid personeel adresseert dit kabinet binnen het Techniekpact. Uw kamer wordt voor eind mei nader geïnformeerd over de voortzetting van het Techniekpact. Techniek Nederland zit bij het Techniekpact aan tafel.
Daarbij moeten we beseffen dat er meerdere sectoren op de arbeidsmarkt zijn die kampen met een personeelstekort, zoals de onderwijssector zelf. De voorstellen van Techniek Nederland moeten in dat bredere perspectief worden bezien. Mijn collega’s en ik blijven vanzelfsprekend in gesprek met de heer Terpstra en andere (technische) werkgeverspartijen, zodat wij ook in de toekomst kunnen samenwerken aan passende oplossingen voor de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt.
Werkgevers kunnen eraan bijdragen te laten zien hoe mooi een loopbaan vanuit het technisch beroepsonderwijs kan zijn. Het technische bedrijfsleven kan bijdragen aan een hogere instroom van jongeren door zichzelf als aantrekkelijke werkgever te positioneren en zo jongeren aan te trekken tot een loopbaan in de techniek of technologie. Een goed voorbeeld daarvan is bijvoorbeeld de Carrière Startgarantie, die het Rotterdamse bedrijfsleven in samenwerking met STC en het Techniek College Rotterdam geeft aan studenten in procestechniek, maintenance en Civiele techniek/Infra. Door deze garantie zijn studenten verzekerd van een stageplaats, extra begeleiding via een mentor uit het bedrijfsleven en een carrièrestart in de sector na het behalen van een diploma.
Het bericht ‘Mensenrechten in Iran gruwelijk geschonden’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA), Joël Voordewind (CU), Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Mensenrechten in Iran gruwelijk geschonden»?1
Ja.
Kunt u ingaan op de verslechterende mensenrechtensituatie in Iran na de atoomdeal? Zo nee, waarom niet?
Zoals bekend baart de mensenrechtensituatie in Iran al lang grote zorgen en is er sprake van een neerwaartse trend. Het kabinet heeft zorgen over de rechtspraak en toegang tot rechtsbijstand, arbitraire detentie van vreedzame activisten, slechte omstandigheden van gevangen en executies van daders die ten tijde van de misdaad minderjarig waren. Ook wordt door de Iraanse autoriteiten geregeld hard opgetreden tegen demonstranten, waaronder milieuactivisten en vrouwenrechtenactivisten die protest voeren tegen het verplicht dragen van de hoofddoek, zoals Nasrin Sotoudeh.
Het kabinet gebruikt verschillende middelen om deze situatie publiekelijk en bilateraal bij de Iraanse autoriteiten aan de orde te stellen, zoals bij de laatste zitting van de Mensenrechtenraad in maart waar Iran werd opgeroepen om de mensenrechtensituatie te verbeteren en zorg te dragen voor respect voor fundamentele rechten in het land.
Deelt u de zorgen over het toenemende aantal executies en het toenemende harde optreden van de Iraanse overheid?
Voor zover bekend is het aantal executies in Iran in 2018 afgenomen ten opzichte van het voorgaande jaar. In 2018 werden er 223 mensen geëxecuteerd tegenover 429 in 2017. De daling is het gevolg van een wetswijzing waardoor geweldloze drugsdelicten niet langer met de doodstraf worden bestraft. Dit neemt niet weg dat het aantal executies in Iran nog steeds alarmerend hoog is. Met name de zaken waarin daders ten tijde van de misdaad minderjarig waren zijn zorgwekkend.
Hoe denkt u over het optreden van de zedenpolitie in Iran?
De zedenpolitie spreekt burgers aan wanneer zij zich in het openbaar niet aan de Islamitische en bij wet vastgelegde kledings- en gedragsvoorschriften houden. Arrestaties en ook hardhandig optreden van de zedenpolitie komt voor. Dergelijke strikte voorschriften en handhavingsmethodes passen niet in het Nederlandse beeld van een open en vrije samenleving.
Welke middelen heeft u om het Iraanse regime te wijzen op de internationale verplichtingen tot het naleven van de mensenrechten? Op welke wijze zet u deze middelen in?
Via multilaterale instrumenten zoals de Mensenrechtenraad, de Universal Periodic Review (die later dit jaar gepland staat) en de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN stelt het kabinet de slechte mensenrechtensituatie in Iran geregeld aan de orde. Ook roepen Nederland en internationale partners Iran in deze fora op de situatie te verbeteren.
De Nederlandse zorgen worden ook rechtstreeks met de Iraanse autoriteiten besproken, zowel in Teheran als in bilaterale contacten. Dit heb ik in mijn gesprek met ambtsgenoot Zarif van Iran in september 2018 ook gedaan. Dit geldt ook voor de jaarlijkse Mensenrechtendialoog die de Europese Unie heeft met Iran. In EU-verband zijn er tevens sancties ingesteld tegen personen in Iran tegen wie overtuigende aanwijzingen zijn dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan mensenrechtenschendingen.
Heeft u zich, al dan niet in Europees verband, uitgelaten over de benoeming van de Ebrahim Raesi tot hoofd van de Iraanse rechterlijke macht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet gaat niet over benoemingen in andere landen. Dat is aan het land zelf. Het is bekend dat Dhr. Raesi als zeer conservatief te boek staat en dat tegen hem beschuldigingen van mensenrechtenschendingen zijn gemaakt. Het hoofd van de rechterlijke macht in Iran wordt bij wet door de Opperste Leider benoemd.
Wat zegt deze benoeming over de onafhankelijkheid val de Iraanse rechterlijke macht?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier gaat u aandacht vragen in internationaal en EU-verband voor de toenemende repressie in Iran?
Het kabinet zal zich op de genoemde manieren blijven inzetten voor respect voor mensenrechten in Iran. Zowel in Europees, multilateraal als bilateraal verband zal Nederland Iran blijven oproepen tot naleven van internationale mensenrechtenstandaarden. De verslechterende mensenrechtensituatie in Iran heeft de blijvende aandacht van het kabinet.
Ongewenste post |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stop met brieven-terreur»?1
Ja.
Deelt u de mening dat burgers en bedrijven die dat niet willen verschoond moeten kunnen blijven van ongeadresseerde post, ook al is die gericht aan «bewoners van dit pand» of gelijkwaardige bewoordingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat het belangrijk is dat burgers en bedrijven controle hebben over de mate waarin hun gegevens worden gebruikt voor het versturen van reclamedrukwerk. Burgers en bedrijven kunnen deze controle op verschillende manieren uitoefenen.
Als burgers en bedrijven ongeadresseerd reclamedrukwerk niet op prijs stellen, kunnen zij gebruik maken van een sticker bij de deur. Door een zogenaamde «Nee-Nee»-sticker op de brievenbus te plakken wordt ongeadresseerd reclamedrukwerk en huis-aan-huisbladen geblokkeerd. Met een «Nee-Ja»-sticker wordt alleen ongeadresseerd reclamedrukwerk geblokkeerd.
Wanneer burgers en bedrijven geen geadresseerde reclamepost wensen te ontvangen, kunnen zij hun adres inschrijven in het Nationaal Postregister. Met een inschrijving in dit register kunnen burgers en bedrijven eenvoudig en zonder kosten zelf kiezen welke geadresseerde reclamepost zij wensen te ontvangen. Middels zelfregulering heeft de betrokken sector zichzelf verplicht de registraties in dit register te respecteren. De Stichting Reclame Code ziet toe op de naleving van deze zelfregulering. Burgers die een klacht hebben over dit register kunnen bij de Reclame Code Commissie een klacht indienen.
De registratie in het Postregister geldt niet voor organisaties waarbij de geadresseerde klant is (geweest). Om reclamedrukwerk van deze organisaties te blokkeren kan gebruikt gemaakt worden van het zogeheten «recht van bezwaar». Dit is een wettelijk instrument op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) waarvan de betrokkene bij de organisatie kan melden dat hij of zij de reclamepost niet langer op prijs stelt. De organisatie moet vervolgens zorgen dat er geen reclamepost meer wordt verstuurd.
Ik ben van mening dat we in Nederland op deze manier met zelfregulering en een wettelijk instrument goed hebben geborgd dat mensen zich van zowel geadresseerd als ongeadresseerd reclamedrukwerk kunnen vrijwaren.
Deelt u de opvatting dat het bieden van goede mogelijkheden aan de burgers om ongewenste post te weren milieuwinst oplevert (onder andere minder papierverspilling) en bijdraagt aan het welzijn van burgers, in het bijzonder het deel van de burgerij dat zich meer of minder mateloos ergert aan ongewenste post in de brievenbus? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat de mogelijkheden die burgers hebben om dergelijke post nu te kunnen weren onvoldoende bekendheid genieten en niet toereikend zijn? Zo nee, waarom niet?
Onder meer de rijksoverheid, Postfilter (beheerder van het Nationaal Postregister), Consuwijzer en de Consumentenbond bieden via hun websites openbare informatie over de mogelijkheden om reclamedrukwerk te blokkeren. Wanneer burgers of bedrijven op zoek gaan naar informatie over de mogelijkheden om reclamedrukwerk te blokkeren is dit naar mijn mening goed beschikbaar. Bovendien is deze informatie, zoals uiteengezet in antwoord 2 en 3, wat mij betreft toereikend.
Deelt u de mening dat, naar het voorbeeld van en in navolging op uw plannen ten aanzien van telemarketing, er een opt-insysteem moet komen waarbij burgers of bedrijven die niet voor genoemde post opteren die voortaan niet meer zullen ontvangen? Zo ja, op welke termijn gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
In mijn Consumentenagenda heb ik aangekondigd een opt-in regime voor telemarketing te gaan introduceren. Telemarketing is een van de grootste problemen en irritaties onder consumenten. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Consumentenbond ontvangen al jaren veel klachten. Belangenorganisaties en leden van uw Kamer hebben meerdere keren aandacht gevraagd voor de situatie. Ik heb geen signalen gekregen dat er in het geval van reclamepost ook sprake is van een probleem van dergelijke omvang. Daarnaast heb ik in de beantwoording van vraag 2 en 3 geconstateerd dat burgers en bedrijven goede mogelijkheden wordt geboden om reclamedrukwerk te blokkeren. Ik zie daarom op dit moment geen reden om ook voor reclamepost een opt-in regime te introduceren.
Bent u bereid om met consumentenorganisaties in overleg te treden om te bezien op welke wijze een opt-insysteem geïntroduceerd kan worden, of andere adequate maatregelen kunnen worden getroffen om de positie van consumenten beter te beschermen? Zo ja, wanneer en wilt u dan de uitkomsten delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb toegelicht, zie ik op dit moment geen aanleiding om voor reclamepost een opt-in systeem te introduceren, of andere maatregelen te treffen.
De milieuschade van houtstook die vele malen hoger is dan de milieuschade door aardgas of stookolie |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de studie van onderzoeksbureau CE-Delft over de milieuschadekosten van verschillende typen woningverwarming, waaruit blijkt dat houtstook veel malen schadelijker is dan het stoken van aardgas of stookolie?1
Ja.
Vindt u het zorgwekkend dat het verwarmen van woningen met een open haard 250 keer schadelijker is dan verwarming met moderne gasinstallaties? Verandert deze conclusie uw visie op het stoken van hout? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet snapt de bezorgdheid over de milieuschade van open haarden. Het is echter belangrijk om onderscheid te maken tussen de verschillende manieren om energie op te wekken uit biomassa. Een verstandige inzet van duurzame biomassa kan een bijdrage leveren aan het realiseren van de klimaatopgave en houdt rekening met het milieu. De inzet van het kabinet is om toe te werken naar een zo hoogwaardig en schoon mogelijke inzet van uitsluitend duurzame biomassa.
Vanwege het effect op de luchtkwaliteit is in het ontwerp-Klimaatakkoord aangekondigd dat het kabinet als onderdeel van de evaluatie van de ISDE kritisch zal kijken naar de wenselijkheid van verdere stimulering van kleinschalige verbranding van biomassa. Daarnaast wordt momenteel gewerkt aan het versneld invoeren van de emissie-eisen van de Ecodesign-richtlijn voor houtkachels. Verdere maatregelen om emissies van houtstook te beperken om negatieve gezondheidseffecten te verminderen, zullen worden opgenomen in het Schone Lucht Akkoord.
Onderschrijft u de conclusie dat zelfs de meest moderne houtkachels en houtketels een milieuschade kennen die een factor 5 tot 12 hoger is dan de milieuschadekosten van de schoonste gasgestookte alternatieven? Is dit inzicht nieuw voor u?
Ik heb kennis genomen van de conclusies uit het onderzoek. Het is goed dat de milieuschadekosten in deze studie zo gedetailleerd op een rij zijn gezet. De conclusies komen op hoofdlijnen overeen met de inzichten van het kabinet.
Onderschrijft u de conclusie dat het gebruik van hout voor woningverwarming in zijn totaliteit verantwoordelijk is voor ongeveer 50% van de totale milieuschadekosten, ondanks het feit dat houtstook maar wordt toegepast in 1,6% van de huishoudens als hoofdverwarming en in 19,1% van de huishoudens als bij- of sfeerverwarming? Is dit inzicht nieuw voor u?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie dat als de CO2-emmissies van houtstook niet worden meegerekend, de milieukosten slechts met 3% zullen afnemen? Is dit inzicht nieuw voor u?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie dat de schadekosten van houtpellets uit Canada en Noord-Amerika extra schadelijk zijn? Kunt u aangeven hoeveel van deze pellets jaarlijks geïmporteerd voor (industriële) houtstook? Zo nee, waarom niet?
Het is feitelijk correct dat de indirecte emissies van houtpellets uit Noord-Amerika relatief hoger zijn vanwege de langere afstand waarover deze worden getransporteerd en het feit dat dit transport nog overwegend wordt uitgevoerd met fossiele brandstoffen. De totale import van houtpellets uit Noord-Amerika (Canada, de VS en Mexico) naar Nederland betrof in 2018 15,8 mln kg (€ 2,7 mln). Deze zijn niet ingezet voor bij- en meestook in kolencentrales. Er is niet aan te geven waar deze pellets wel voor zijn ingezet, noch of deze weer worden geëxporteerd, omdat dit niet wordt bijgehouden.
Deelt u de mening dat houtpellets uit deze landen geweerd zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is strijdig met WTO-regels om importbeperkingen voor houtpellets uit deze landen op te leggen vanwege de transportafstand.
Deelt u de mening dat het onterecht is dat het gebruik van pelletkachels en biomassaketels als duurzame woningverwarming zijn geclassificeerd? Zo nee, waarom niet?
Van overheidswege wordt het gebruik van pelletkachels en biomassaketels niet generiek als duurzame woningverwarming geclassificeerd. In de nieuwe bepalingsmethode voor de energieprestatie van gebouwen waar het Bouwbesluit vanaf 2020 naar gaat verwijzen (de NTA 8800), krijgen grote inrichtingen die biomassa gebruiken en moeten voldoen aan eisen uit de Wet milieubeheer score 0, kleinere kachels en ketels die voldoen aan bepaalde eisen krijgen score 0,5 en de overige pelletkachels krijgen score 1. Score 0 geldt als duurzaam, score 1 als niet duurzaam.
Deelt u de mening dat het niet langer te rechtvaardigen valt dat de overheid pelletkachels en biomassaketels subsidieert en promoot als duurzame energiebronnen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, zal het kabinet als onderdeel van de evaluatie van de ISDE kritisch kijken naar de wenselijkheid van verdere stimulering van kleinschalige verbranding van biomassa.
Bent u bereid om het stoken van houtkorrels in de communicatie van de rijksoverheid niet langer aan te merken als klimaatvriendelijk? Zo nee, waarom niet?
Nee, er kan niet generiek worden gesteld dat het stoken van houtkorrels niet klimaatvriendelijk is. Volgens de VN-richtlijn voor de rapportage van broeikasgasemissies wordt de inzet van biomassa voor energie als klimaatneutraal beschouwd. Zoals beschreven in antwoord 2 is de inzet van het kabinet om toe te werken naar een zo hoogwaardig mogelijke inzet van duurzame biomassa. Hiermee wordt het klimaateffect zo groot mogelijk.
Bent u bereid deze subsidie zo snel mogelijk af te schaffen en ten goede te laten komen aan energiebesparing of warmtepompen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, zal het kabinet als onderdeel van de evaluatie van de ISDE kritisch kijken naar de wenselijkheid van verdere stimulering van kleinschalige verbranding van biomassa. Indien wordt besloten de subsidie niet langer beschikbaar te stellen voor biomassatoepassingen, zal de subsidie worden ingezet voor andere klimaatmaatregelen, binnen de budgettaire kaders en in lijn met het (ontwerp)Klimaatakkoord.