Een gelekt document van de OPCW over een chemische aanval in Syrië |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Kent u het bericht «Leaked OPCW report raises new questions about 2018 chemical attack in Douma, Syria»?1
Ja.
Klopt het dat het gelekte document ingaat tegen de officiële lezing van de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) over wat er vorig jaar in Douma is gebeurd?
Het klopt dat er een OPCW-intern rapport bestaat over de gifgasaanval in Douma op 7 april 2018 met bevindingen die deels afwijken van de bevindingen die door de Fact Finding Mission (FFM) van de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) zijn opgenomen in het officiële OPCW-FFM rapport (d.d. 1 maart 2019)2 over de aanval.
Kunt u aangeven op welke onderdelen van de officiële lezing wordt afgeweken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De OPCW-FFM concludeert op basis van alle getuigenverklaringen, milieuen biomedische monsters, toxicologische en ballistische analyses van deskundigen en aanvullende digitale informatie van getuigen, dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat een giftige chemische stof als wapen is ingezet in Douma in april 2018.
In het FFM-rapport over de gifgasaanval wordt geconstateerd dat cilinders met chloor door het dak zijn gevallen. Volgens het interne rapport bestaat er een grotere waarschijnlijkheid dat deze cilinders op hun uiteindelijke plaatsen zouden zijn neergelegd.
Kunt u aangeven wat de precieze status is van het gelekte document?
De OPCW heeft het bestaan van het interne rapport erkend. In reactie op vragen hierover stelde de OPCW directeur-generaal op 28 mei3 dat de FFM altijd alle informatie, analyses en standpunten in overweging neemt om tot een conclusie te komen. Zo is ook de informatie in dit interne rapport onderzocht, gewogen en besproken. Drie onafhankelijke ballistische onderzoeken kwamen echter tot de conclusie zoals deze in het FFM-rapport is weergegeven.
De DG benadrukte nog eens achter de onpartijdige en professionele conclusies van de FFM te staan. Ook voor Nederland is er geen aanleiding om aan de conclusie van het officiële OPCW-Douma rapport te twijfelen.
Klopt het dat het document werd achtergehouden? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
De OPCW directeur-generaal heeft aangegeven dat de expert die het betreffende rapport heeft opgesteld geen deel uitmaakte van de FFM. De expert kreeg opdracht om de FFM tijdelijk bij te staan met het verzamelen van informatie op enkele locaties in Douma. Het Technische Secretariaat van de OPCW heeft bevestigd dat bij het opstellen van het FFM-rapport rekening is gehouden met alle verzamelde informatie, bewijzen en standpunten.
In maart 2019 vernam de OPCW directeur-generaal de eerste indicatie van het bestaan van het interne rapport. De DG heeft de betreffende expert geadviseerd zijn beoordeling te delen met het OPCW Investigation and Identification Team (IIT) dat verantwoordelijk is voor het identificeren van de daders van het gebruik van chemische wapens in Syrië, zodat het document door het IIT kan worden gebruikt voor hun onderzoek. Attributie valt immers buiten het mandaat van de FFM.
Nederland heeft geen reden om aan te nemen dat belangrijke relevante informatie niet zou zijn meegewogen in de conclusies van het Douma-rapport.
Hoe beoordeelt u de handelwijze van de OPCW met betrekking tot het nu bekende document?
Zie ook het antwoord op vraag 5.
Nederland heeft het volste vertrouwen in de expertise en werkwijze van de Fact Finding Mission en het Technische Secretariaat van de OPCW.
Het is nu van belang dat het onderzoeks- en identificatieteam (ITT) verder gaat met de taak om de verantwoordelijken voor dergelijke aanvallen in Syrië te identificeren. Straffeloosheid voor deze afschuwelijke misdrijven is niet acceptabel.
De landelijke risico’s door gevaarlijke gasleidingen |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het rapport van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) naar aanleiding van de gasexplosie in Den Haag?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja. Ik dank SodM voor dit rapport en denk dat SodM hiermee een belangrijke bijdrage levert aan dit onderwerp. Het rapport stelt dat de bestaande afspraken over deze gasleidingen herzien moeten worden. Ik deel deze mening.
Waar kunnen inwoners terecht met hun zorgen wanneer ze op het kaartje hebben gezien dat ze boven een gevaarlijke leiding wonen? Wat gaat u doen om de ontstane onrust weg te nemen?
De informatie voor burgers is door de netbeheerders gezamenlijk opgezet. Alle netbeheerders bieden via hun websites toegang tot een digitale kaart zodat inwoners de stand van zaken met betrekking tot de sanering kunnen zien. Indien inwoners zorgen hebben kunnen zij contact opnemen met de desbetreffende netbeheerder. De betrokken burgers bij de gebeurtenis in Den Haag zijn in een besloten bijeenkomst geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het om slechts 2,5% van het totaal aantal kilometers gasleiding gaat, maar toch een zeer groot probleem is?
Het betreft inderdaad een klein percentage van het gehele bestand aan gasleidingen in Nederland. De risico’s van grijs gietijzeren en asbestcement leidingen zijn bekend en worden door de netbeheerders afdoende beheerst. Juist uit voorzorg en in het kader van het verhogen van de veiligheid heeft SodM de netbeheerders gevraagd een maximale inspanning te leveren de sanering alsnog te versnellen.
De aanbeveling van SodM is om de grijs gietijzeren en de asbestcement leidingen in heel Nederland zo snel mogelijk te vervangen. Ik onderschrijf het advies van SodM aan de netbeheerders en dit zal ik ook richting de netbeheerders uitdragen.
Wat gaat u doen om dit grote gevaar op korte termijn op te lossen? Gaat u snel met de netbeheerders in gesprek? Voor welke datum moeten alle leidingen vervangen zijn?
SodM houdt toezicht op deze aanpak en doet samen met de netbeheerders verdiepend onderzoek naar de oorzaken van scheuren en breuken in dit type leidingen. De doelstelling is om op basis van het verdiepende onderzoek dit jaar, in overleg met de betreffende gemeenten en waterleidingbedrijven, een versneld uitvoeringsplan te hebben. Ik vertrouw erop dat deze aanpak effectief zal blijken voor het beheersen van de risico’s. Ook zullen de grijs gietijzeren en asbestcement gasleidingen in dichtbevolkt gebied vaker worden geïnspecteerd en versneld worden vervangen. SodM heeft de netbeheerders verzocht hierover goed te communiceren met bewoners.
De doelstelling is om dit jaar helderheid op basis van het verdiepende onderzoek te krijgen en, in overleg met de betreffende gemeenten en waterleidingbedrijven, een versneld uitvoeringsplan te hebben. Dit laat onverlet dat de in 2010 afgesproken einddatum van 2040 een harde einddatum is. Ik vertrouw erop dat deze aanpak effectief zal blijken voor het beheersen van de risico’s en in 2019 helderheid zal geven over de datum waarop alle grijs gietijzeren leidingen vervangen zullen zijn.
Welke knelpunten, in praktische of financiële zin, ziet u om deze problematiek sneller op te lossen? Hoe kunnen die knelpunten worden weggenomen?
Ik verwacht maximale inzet van de netbeheerders om deze leidingen zo snel mogelijk te vervangen. Mochten er knelpunten ondervonden worden door de netbeheerders en/of gesignaleerd worden door SodM, ben ik bereid deze aan te pakken.
Wie is aansprakelijk voor de explosie zoals die in februari in Den Haag plaatsvond? Wie is er aansprakelijk voor eventueel toekomstige explosies?
In Nederland zijn de netbeheerders verantwoordelijk voor de veiligheid van het gastransport. De netbeheerder dient een doeltreffend kwaliteitsborgingssysteem voor de uitvoering van de op grond van de gaswet aan hem toegekende taken te hanteren.
Uit het onderzoek over de gebeurtenis in de Jan van der Heijdenstraat van het Openbaar Ministerie (strafrechtelijk) en uit het onderzoek van SodM (publiekrechtelijk) blijkt dat er geen sprake is van verwijtbaar handelen.
Wel kan een netbeheerder privaatrechtelijk aansprakelijk gesteld worden.
Zijn er meer gasexplosies geweest die het gevolg waren van het gevaarlijke gasnetwerk?
In 2001 en 2008 hebben zich gasexplosies voorgedaan in grijs gietijzeren leidingen. In Nederland hebben we van grijs gietijzeren leidingen gesteld dat het gebruik naar de toekomst niet langer wenselijk is. SodM refereert naar deze explosies in haar onderzoek.
Hoe wordt er beoordeeld welke leidingen een lager en welke een hoger risico hebben?
Zoals in het rapport van SodM is aangegeven, zijn in 2010 afspraken met netbeheerders gemaakt om het risico op falen van hun grijs gietijzeren en asbestcement leidingen op basis van minimaal vier criteria in te schatten, namelijk dat de grijs gietijzeren en asbestcement leidingen liggen:
De netbeheerders hebben deze vier criteria gehanteerd en hebben sindsdien deze methodiek verder verrijkt met omgevingsinformatie over omstandigheden die risico verhogend zijn.
Is de prioritering van aanpak van onveilige leidingen gebaseerd op veiligheid en/of op andere aspecten?
De prioritering, zoals benoemd in het antwoord op vraag 8, is gebaseerd op veiligheid.
Wat is uw reactie op de prioriteitstelling die door Stedin is toegepast? Hoe is dit bij andere netwerkbeheerders?
SodM concludeert dat Stedin op hoofdlijnen de juiste prioriteitsstelling heeft gevolgd. Stedin heeft de prioritering sinds 2010 op eigen initiatief verder verfijnd en verbeterd. SodM maakt hierbij de kanttekening dat 4,3 km grijs gietijzer leidingen ten onrechte nog niet gesaneerd is.
Ik constateer verder dat in het rapport andere netbeheerders geen onderwerp van onderzoek zijn geweest. SodM geeft aan dat bij een inspectie in 2016 geen manco’s in prioriteitsstelling bij andere netbeheerders is geconstateerd.
Moet een andere prioritering worden gegeven? Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat alle aanbevelingen van SodM worden uitgevoerd?
Afhankelijk van verdiepend onderzoek naar de oorzaken van scheuren en breuken in dit type leidingen zal SodM bezien in hoeverre een andere prioritering wenselijk is. Ik ga ervan uit dat de aanbevelingen van SodM door de netbeheerders opgevolgd worden.
Wilt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over alle stappen die u gaat zetten en de uitkomsten van overleg met netbeheerders en toezichthouder? Neemt u daarin de plannen voor inwoners mee?
Met de beantwoording van deze vragen heb ik de stappen geschetst die nodig zijn en gezet zullen worden. Ik zal uw Kamer informeren, als de netbeheerders en/of SodM aangeven dat aanvullende acties nodig zijn.
De berichten ‘Iraans anti-Israëlprotest bereikt ook westerse steden’ en ‘CIDI: Stop haatdemonstraties Iraans regime in Nederland’ |
|
Nico Drost (CU), Gert-Jan Segers (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Iraans anti-Israëlprotest bereikt ook westerse steden»1 en «CIDI: Stop haatdemonstraties Iraans regime in Nederland»2 en de uitlatingen als «Boycot Israël», Weg met Israël», «Weg met Amerika» en «Down, down, Israel» die tijdens deze demonstratie zijn gedaan?
Ja.
Deelt u de opvatting dat deze oproepen voor de ondergang en beëindiging van de staat Israël, als enige Joodse staat, en voor de ondergang van de Verenigde Staten, gezien mogen worden als het aanzetten tot haat? Zo ja, welke consequenties zijn hieraan verbonden? Zo nee, welke kwalificatie geeft u dan aan deze uitlatingen? Zijn er verder strafbare feiten geconstateerd?
Het demonstratierecht omvat ook het publiekelijk uiten van meningen of uitlatingen die als hinderlijk, aanstootgevend of choquerend kunnen worden ervaren. Voorafgaand aan een demonstratie kunnen geen voorwaarden worden gesteld aan de meningen die daar worden verkondigd of de leuzen die worden geroepen. Dit neemt niet weg dat de politie wel kan ingrijpen als tijdens de demonstratie wordt geconstateerd dat er strafbare feiten worden gepleegd. Wel geldt daarbij dat het aanhouden van personen die strafbare feiten plegen, niet noodzakelijkerwijs tot gevolg moet hebben dat de demonstratie ook wordt beëindigd. Het recht om te demonstreren mag niet lichtvaardig worden ingeperkt. De Wet openbare manifestaties (Wom) laat alleen ruimte voor de beëindiging van een demonstratie ter voorkoming of bestrijding van wanordelijkheden, vanwege de verkeersveiligheid of de volksgezondheid. Dat wil zeggen dat als er na de aanhoudingen voldoende vreedzame demonstranten overblijven en er geen sprake is van een onhoudbare situatie – vanwege het risico op nog grotere openbare ordeverstoringen of gevaar voor de verkeersveiligheid – de demonstratie in beginsel door kan gaan.
Van de gemeente heb ik vernomen dat er weliswaar controversiële uitingen zijn gedaan, maar dat de politie geen strafbare feiten heeft geconstateerd. Het is niet aan mij om de uitingen strafrechtelijk te duiden noch om te treden in de beslissing van de burgemeester – al dan niet in overleg met de driehoek – om de uitlatingen niet ter beoordeling voor te leggen aan het Openbaar Ministerie. Het in goede banen leiden van demonstraties is immers een lokale aangelegenheid onder de verantwoordelijkheid van de burgemeester.
Kunt u zich voorstellen dat de aanwezige politie, op basis van genoemde uitlatingen, had gekozen voor beëindiging van de demonstratie? Zo nee, bij welk soort uitlatingen zou hier wat de regering betreft wel sprake zijn van moeten zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Was bij de demonstratie een politieagent dan wel een tolk aanwezig die ook de niet-Nederlandse uitlatingen kon verstaan en duiden? Zo nee, hoe staat u tegenover de suggestie om gemeenten, in elk geval de gemeente Den Haag, te verzoeken dit in de toekomst wel te doen bij demonstraties waar politie aanwezig is en waarbij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat (ook) uitlatingen in een vreemde taal worden gedaan?
Ja, er was tijdens de demonstratie zowel een Arabisch, als een Farsi sprekende tolk aanwezig.
In algemene zin wil ik wel het volgende opmerken over de suggestie om «standaard» een tolk aanwezig te laten zijn bij demonstraties waarbij politie aanwezig is en waarbij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat (ook) uitlatingen zullen worden gedaan in een vreemde taal. Het is in Nederland niet verboden om tijdens een demonstratie mondelinge of schriftelijke uitlatingen te doen in een vreemde taal. Het Engels wordt vermoedelijk zelfs regelmatig gebruikt en ook bij ambassades is het niet ongebruikelijk dat er wordt gedemonstreerd in de taal van het land waarvan de ambassade de vertegenwoordiging is. Zo vond er in januari 2018 een demonstratie plaats voor de Iraanse ambassade tegen het regime in Iran, waarbij (ook) borden werden meegevoerd met boodschappen in het Farsi. Het gaat mijns inziens dan ook te ver om bij alle demonstraties zoals bedoeld door de Leden, uit voorzorg een tolk aanwezig te laten zijn. Zoals ik hierboven heb betoogd, is dat een beslissing van de burgemeester in overleg met de driehoek die per demonstratie op lokaal niveau moet worden genomen.
Kan u ingaan op de stelling van het CIDI dat sprake is van betrokkenheid van het Iraanse regime bij de organisatie van deze demonstratie? Zijn er redenen om eventuele betrokkenheid uit te kunnen sluiten? Deelt u de lezing dat, indien dit het geval is, hier sprake zou zijn van het misbruiken van onze vrijheden door een onvrij regime om een boodschap van haat op Nederlands grondgebied te kunnen uitdragen? Wat zou, wat het kabinet betreft, hier een gepaste reactie op zijn?
Het kabinet heeft geen concrete aanleiding te concluderen dat Iran betrokken is bij het organiseren van deze demonstraties.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Demonstratie op 3 juli 2019?
Het algemeen overleg Demonstratie is verplaatst van 3 juli naar 27 juni 2019, en samengevoegd met twee andere algemene overleggen over onderwerpen die binnen mijn portefeuille vallen. Ik beantwoord de vragen voorafgaand aan dit algemeen overleg.
Het bericht ‘Miljoenen weggesluisd uit thuiszorgorganisatie Privazorg’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Miljoenen weggesluisd uit thuiszorgorganisatie Privazorg»?1
Ja.
Vindt u de in het bericht genoemde voorbeelden van het wegsluizen van geld, het goochelen met constructies en het over-de-top-inkomen van de oud-directeur van Privazorg net zo schokkend als vragensteller?
Ja. Goed bestuur en intern toezicht bij een zorginstelling zijn belangrijke randvoorwaarden voor het leveren van goede zorg en de continuïteit daarvan. Uit onderzoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) blijkt dat aan deze randvoorwaarden bij Privazorg niet wordt voldaan. De inspectie constateert bovendien dat de organisatie-inrichting binnen PrivaZorg niet voldoet aan de vereisten uit de Governancecode Zorg. Hiermee wordt het risico groot dat er zorggeld wordt onttrokken en de constructies in strijd zijn met de maatschappelijke doelstelling van het leveren van goede zorg. Ik vind dit zeer onwenselijk. Geld dat voor de zorg is bestemd moet ook in de zorg blijven. Zie voorts mijn antwoord op vraag 3.
Vindt u de in de sector ontwikkelde «Governancecode Zorg» een afdoende middel om ongewenst gedrag als hier aan de orde te weren? Welk percentage van in de zorg actieve organisaties voor wie de code is bedoeld heeft deze ondertekend?
De Governancecode Zorg is een nuttig instrument en wordt onder andere door de IGJ en de NZa gebruikt als breed gedragen veldnorm voor goed bestuur. De code is opgesteld op initiatief van de Brancheorganisaties Zorg, waarin de brancheorganisaties Actiz, GGZ Nederland, NVZ, NFU en VGN samenwerken. Deze organisaties stellen onderschrijving en naleving van de code als voorwaarde voor het lidmaatschap. Veel zorgverzekeraars hanteren dit ook als vereiste voor contractering. Desalniettemin is de Governancecode een vorm van zelfregulering en is daarmee in zekere mate vrijblijvend. Zo kunnen de IGJ en NZa niet rechtstreeks handhaven op de code. Mede naar aanleiding van de begin maart van dit jaar door de IGJ en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) uitgebrachte «Signalering» bij het rapport over het tweede onderzoek naar goed bestuur bij Zorggroep Alliade, onderzoek ik momenteel de mogelijkheden om het interne en externe toezicht op integere en professionele bedrijfsvoering te versterken. Daarbij onderzoek ik ook of het wettelijk verankeren van relevante onderdelen uit de Governancecode Zorg meerwaarde zou kunnen hebben. Uw Kamer wordt daar rond de zomer nader over geïnformeerd, zoals aangekondigd in de brief aan uw Kamer van 5 maart jl.
Bent u ook van mening dat voor bestuurders als in het bericht genoemd geen plaats is in de zorg? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Bent u bereid om bijvoorbeeld een zwarte lijst van over de schreef gegaan zijnde bestuurders in te voeren? Bent u zoals dat bijvoorbeeld in de sector woningcorporaties of in de pensioensector is gebeurd bereid (snel) verdergaande regelgeving in te voeren zodat bestuurders, maar ook toezichthouders, alvorens te kunnen worden aangesteld worden getoetst op zaken als kennis en integriteit?
Wanneer bestuurders de geldende wet- en regelgeving met voeten treden, ben ik van mening dat er voor hen inderdaad geen plaats is in de zorg. De raad van toezicht van een zorginstelling is het orgaan dat een bestuurder aanstelt. De raad van toezicht heeft op grond van de Governancecode de plicht zich van de geschiktheid van de bestuurder te vergewissen. Op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg heeft de IGJ de mogelijkheid een zorginstelling een aanwijzing te geven om een bestuurder te laten vervangen. Een dergelijke interventie is te beschouwen als een «ultimum remedium».
Wat het voorstel voor een zogenaamde zwarte lijst betreft het volgende: er bestaan al bestuursverboden (civielrechtelijk bestuursverbod, stichtingbestuursverbod, strafrechtelijk beroepsverbod) die aan bestuurders in alle sectoren, ook de zorg, opgelegd kunnen worden. De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel «Wijziging Handelsregisterwet 2007 en regelen van enkele andere aan het handelsregister gerelateerde onderwerpen» op 25 juni 2019 als hamerstuk afgedaan. In dit wetsvoorstel is geregeld dat al deze bestuursverboden worden geregistreerd in de Handelsregisterwet. Wanneer dit voorstel kracht van wet heeft, zal de Kamer van Koophandel bestuurders, voor zover dit voortvloeit uit het opgelegde verbod, uitschrijven dan wel de inschrijving het Handelsregister weigeren.
De beroepsverenigingen voor bestuurders en raden van toezicht in de zorg hebben reeds speciale (accreditatie)programma’s ingericht voor hun leden. Verplichtstelling van accreditatie vanuit de overheid doet afbreuk aan de intrinsieke motivatie die bestuurders moeten hebben om aan hun deskundigheid te blijven werken. Het instrument verliest aan kracht als de bestuurder niet daadwerkelijk gemotiveerd is om met zijn vak aan de slag te gaan, maar het ziet als een extra administratieve verplichting waar hij aan moet voldoen. Wel zie ik hier een grote rol weggelegd voor raden van toezicht, de werkgevers van de bestuurders. Het is aan de interne toezichthouders om bestuurders aan te trekken die openstaan voor doorleren en het deelnemen aan accreditatietrajecten.
Bent u naar aanleiding van eerdere signalen daarover van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bereid hen meer instrumenten te geven zodat misstanden als hier effectiever kunnen worden aangepakt? Zo ja, deelt u de mening dat dat zo snel mogelijk moet gebeuren?
Ja, zie mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Vindt u ook dat er kritischer gekeken moet worden naar het door zorgaanbieders optuigen van allerlei bv’s en stichtingen waarvan de toegevoegde waarde niet altijd duidelijk is, maar die bijvoorbeeld wel het toezicht op geldstromen bemoeilijken?
Het is zeer onwenselijk wanneer constructies worden gekozen enkel met het doel het toezicht op geldstromen te bemoeilijken. Het gebruik van bepaalde constructies, zoals het scheiden van onderdelen van de zorgverlening in bv’s of stichtingen, kan echter wel toegevoegde waarde hebben voor het leveren van goede zorg. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan risicospreiding of doelmatige uitbesteding van taken. De beoordeling van de toegevoegde waarde van deze constructies is echter ingewikkeld en zal sterk afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval. Ik zet daarom niet zozeer in op het aan banden leggen van specifieke constructies, maar op maatregelen om te zorgen dat zowel het interne als externe toezicht in een positie zijn om adequaat toezicht te houden op onder andere de verschillende geldstromen binnen de organisatie.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak constructies als hier aan de orde of andere waarbij groepen van zzp-ers zijn betrokken voorkomen en wat de specifieke risico’s daarbij zijn?
In deze casus zijn de problemen niet gelegen in de constructie met het gebruik van groepen zzp-ers. Ik zie dan ook geen aanleiding verder onderzoek te doen naar hoe vaak deze constructies voorkomen en wat de risico’s zijn. Gezien de verscheidenheid aan mogelijke constructies bestaat het risico dat zo’n onderzoek van weinig toegevoegde waarde zal zijn. Het is van belang dat zaken als inspraak, medezeggenschap, transparantie en intern toezicht goed geregeld zijn. Zoals in voorgaande antwoorden is toegelicht, ben ik dan ook voornemens om hier nadere regels voor te stellen in plaats van het stellen van nadere regels over specifieke constructies.
Hoe wordt, mocht Privazorg omvallen, de continuïteit van zorg gewaarborgd? Kunt u garanderen dat in dat geval geen cliënten tussen wal en schip vallen?
Indien Privazorg failliet zou gaan, rust op zorgverzekeraars en gemeenten een zorgplicht waardoor zij elders voldoende zorg in moeten kopen en moeten bemiddelen als iemand niet snel genoeg bij een aanbieder terecht kan.
Op dit moment staat PrivaZorg onder verscherpt toezicht van de IGJ. De IGJ heeft mij op basis van gesprekken met Privazorg laten weten dat er op dit moment geen aanleiding is om te vrezen voor de continuïteit van zorg, noch de continuïteit van Privazorg.
Het bericht ‘Te weinig tijd, te veel moeite, te veel geld: IND stuurde criminelen niet weg’ |
|
Bente Becker (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Te weinig tijd, te veel moeite, te veel geld: IND stuurde criminelen niet weg»?1
Ja.
Klopt het dat er verslagen zijn van bijeenkomsten waarin medewerkers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aangeven dat vanwege werkdruk en druk vanuit het management bewust wordt overgegaan tot het opvoeren van niet-intrekkingen van de verblijfsvergunning en het afsluiten van dossiers van criminele asielzoekers? Zo ja, waren deze verslagen bekend bij uw departement en bij de commissie de Leeuw, op welk moment, en wat is hiermee gebeurd?
De twee verslagen uit mei 2017 en februari 2018 waaruit de NRC heeft geciteerd, zijn verslagen van interne werkbesprekingen van medewerkers van het team herbeoordelingen asiel van de IND Zwolle met het management. Daarin is in onderling vertrouwen gesproken over ontwikkelingen die betrekking hadden op het team. Ik vind het van belang dat bij een overheidsorganisatie als de IND een open gesprek kan plaatsvinden tussen medewerkers en management in een vertrouwelijke omgeving.
Jaarlijks krijgt het team herbeoordelingen asiel een groot aantal signalen met informatie (hetzij individuele meldingen via de mail, per brief of telefonisch, hetzij automatische gegenereerde berichten door wijziging van bijvoorbeeld de BRP-inschrijving) die aanleiding kunnen zijn tot het doen van onderzoek naar de vraag of de asielvergunning kan worden ingetrokken. Het team onderzoekt of de informatie of het signaal voldoende concreet en zwaarwegend is en beoordeelt vervolgens of in het licht van alle relevante aspecten van de zaak tot intrekking kan worden overgegaan. Daarbij maakt dit team afwegingen, die vaak, mede als gevolg van (Europese) jurisprudentie, complex zijn.
Door de commissie De Leeuw wordt onderschreven dat de vele rechtsregels inclusief jurisprudentie waaraan de IND gehouden is bij mogelijke intrekkingen op basis van openbare orde het complex kunnen maken om daadwerkelijk in te trekken.
Uit de twee verslagen is mij niet gebleken dat vanwege werkdruk en druk vanuit het management bewust is overgegaan tot het opvoeren van niet-intrekkingen van de verblijfsvergunning en het afsluiten van dossiers van criminele asielzoekers. Wel is het bij een organisatie als de IND, die te maken heeft met wisselende werkvoorraden, gebruikelijk om – zeker in tijden van hoge werkdruk – te prioriteren. De IND heeft dat gedaan door zaken die betrekking hebben op openbare ordeaspecten die kunnen leiden tot een intrekking, met voorrang te behandelen.
De commissie De Leeuw heeft desbetreffende verslagen niet opgenomen in de lijst met geraadpleegde documentatie. Ik meen evenwel niet dat er op relevante onderdelen een discrepantie bestaat tussen het beeld dat naar voren komt uit deze verslagen en de conclusies van de commissie.
Hoe verklaart u de discrepantie tussen de conclusies van de commissie de Leeuw dat werkdruk niet doorslaggevend is voor het overgaan tot niet-intrekkingen en het beeld dat in het NRC-artikel wordt opgeroepen?
De commissie De Leeuw heeft een analyse gemaakt van documentatie en gegevens uit het informatiesysteem van de IND. Op basis hiervan heeft de commissie verdiepende interviews gehouden met IND-medewerkers en -managers, waaronder die van het team herbeoordelingen asiel in Zwolle. De conclusie van de commissie is gebaseerd op een brede basis van bronnen. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2, is er naar mijn mening geen sprake van een discrepantie met genoemde verslagen.
Deelt u de mening dat de IND de onlangs aangescherpte juridische mogelijkheden om een verblijfsvergunning te kunnen intrekken maximaal moet benutten om te zorgen dat criminelen die onze gastvrijheid misbruiken het land kunnen worden uitgezet?
Waar de IND op grond van de wet en jurisprudentie tot het oordeel komt dat een asielvergunning kan worden ingetrokken, wordt daadwerkelijk ingetrokken.
Klopt het dat door IND-medewerkers dan wel management, vanwege de benodigde tijdsinspanning, in bepaalde gevallen bewust wordt gekozen om niet de procedure voor intrekking van een vergunning te starten, dan wel te doorlopen, maar over te gaan tot niet-intrekking? Zo ja, in hoeveel gevallen van de 55.925 berichten die in de periode januari 2017 tot en met februari 2019 bij de IND binnenkwamen heeft dit een rol gespeeld? Zo nee, waarom niet?
Nee. Jaarlijks krijgt het team herbeoordelingen asiel vele signalen die aanleiding kunnen zijn tot het doen van onderzoek naar de vraag of een asielvergunning kan worden ingetrokken. Zoals aangegeven, worden in tijden van hoge werkdruk signalen die betrekking hebben op openbare orde aspecten die kunnen leiden tot een intrekking, met voorrang opgepakt. Dit betekent dat minder urgente signalen of kansarme intrekkingszaken dan minder prioriteit krijgen. Door medewerkers en management is niet gestuurd op het niet intrekken van asielvergunningen van criminele asielzoekers. De blijkt evenmin uit de eerdergenoemde verslagen.
Wat is de beleidsvrijheid van een medewerker bij de IND om bij een crimineel antecedent tot een niet-intrekking over te gaan zonder de volledige procedure te doorlopen, terwijl er wel een indicatie is dat intrekking mogelijk zou kunnen zijn? Wilt u overwegen deze beleidsvrijheid in te perken, door het principe in te voeren dat bij een indicatie dat intrekking vanwege criminele activiteiten mogelijk zou kunnen zijn, altijd moet worden gepoogd dat ook te doen?
De medewerker van de IND maakt bij het bepalen of een verblijfsvergunning kan worden ingetrokken een aantal afwegingen die, mede als gevolg van jurisprudentie, complex zijn.
Zo moet, naast de bepaling of sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf, worden getoetst of de vreemdeling door zijn persoonlijk gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Vaak moet daarnaast ook worden getoetst aan artikel 8 EVRM en moeten medische omstandigheden en andere individuele aspecten worden meegewogen. Wanneer deze veelal juridische wegingen hebben plaatsgevonden en uitwijzen dat intrekking van het verblijfsrecht aan de orde is, vindt dit ook plaats. De medewerker heeft in dat geval niet de vrijheid om te besluiten niet in te trekken. Ik zie dan ook geen aanleiding voor inperking.
Kunt u inventariseren in hoeveel van de gevallen zonder juridische procedure is overgegaan tot een niet-intrekking en bent u bereid deze zaken te laten herbeoordelen, zodat bij criminelen met een verblijfsvergunning mogelijk alsnog tot intrekking kan worden overgegaan?
In alle zaken waarin is geoordeeld dat er onvoldoende grond was om de asielvergunning in te trekken, heeft een juridische afweging plaatsgevonden. Er is dan ook geen grond voor de gevraagde herbeoordeling.
Bent u bereid de recent aangekondigde extra middelen voor de IND, niet alleen te benutten voor het terugbrengen van de termijnen voor de algemene asielaanvragen, maar juist ook in te zetten voor voldoende capaciteit voor het beoordelen van zaken waarin tot intrekking dan wel uitzetting zou kunnen worden overgegaan? Zo ja, hoeveel extra trekt u hiervoor uit? Zo nee, waarom niet?
De extra middelen stellen de IND in staat om extra te investeren in processen en capaciteit, onder meer voor het beoordelen van intrekkingszaken. Momenteel wordt bezien hoeveel extra capaciteit er bij team herbeoordelingen asiel nodig is.
Het bericht ‘Nu al record aan woningbeleggingen in 2019’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Nu al record aan woningbeleggingen in 2019»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het artikel?
In de eerste helft van 2019 werd 4,5 miljard euro geïnvesteerd in Nederlandse huurwoningen. Dit is meer dan in de eerste zes maanden van 2018. Capital Value verwacht dat het transactievolume op de woningbeleggingsmarkt in 2019 zal oplopen tot 10 miljard euro, een recordbedrag.
Door de krapte op de Nederlandse woningmarkt, lukt het niet iedereen om een passende woning te vinden. Het is daarom van belang om betaalbaar aanbod toe te voegen aan de woningvoorraad. De groeiende investeringen in de woningbeleggingsmarkt kunnen bijdragen aan het vergroten van de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de woningmarkt door het woningaanbod te vergroten, zeker in de segmenten waar de vraag het grootst is. Zo hebben we een groot tekort aan middenhuurwoningen, vooral in de stedelijke gebieden. Wel kunnen er risico’s ontstaan door het toenemende aantal beleggers, zeker wanneer de vraag naar huurwoningen hoog is en het aanbod achter blijft. Zo zijn er beleggers die gebruik maken van deze krapte en torenhoge huren vragen. Ook zijn er beleggers die zich niks aantrekken van de rechten van huurders. Dit vind ik zorgelijk en ik werk er dan ook hard aan om de beleggers die zich excessief gedragen tegen te gaan. Ik werk onder andere samen met stakeholders aan de aanpak Goed Verhuurderschap. Daar waar het noodzakelijk en proportioneel is, ben ik ook bereid om bij te sturen. Zo ben ik bezig met het uitwerken van een noodknop om excessieve huren tegen te gaan.
Wat vindt u ervan dat beleggers met name geïnteresseerd zijn in bestaande bouw, terwijl investeringen in nieuwbouw achterblijven? Wat betekent dit voor de realisatie van betaalbare nieuwbouwwoningen?
Beleggers zijn nodig om het woningaanbod te vergroten, juist daar waar de druk het grootst is. Dit betekent niet dat het beleggen in de bestaande voorraad geheel ongewenst is. Ook daar kunnen woningen worden opgeknapt, en wanneer deze tegen een fatsoenlijke prijs worden verhuurd, bijdragen aan een betaalbare en toegankelijke woningmarkt.
Capital Value geeft in haar nieuwsbericht aan dat er de komende weken een aantal grote transacties bekend gemaakt zal worden waarbij institutionele beleggers investeren in nieuw te bouwen middeldure huurwoningen. Ik vind het goed om te horen dat er grote transacties in nieuw te bouwen middeldure huurwoningen bekend gemaakt gaan worden. Begin juni werd bekend dat Amvest ruim 800 huurwoningen en 20.000 vierkante meter bedrijfsruimte in Amsterdam-Zuidoost heeft gekocht. Dit project bestaat voor 55% uit middeldure huurwoningen. Amvest belegt met deze aankoop geld van verzekeraar Aegon. Het rendement uit huurinkomsten komt onder de 5% te liggen.2 Ik vind het goed om te horen dat er met dit project een groot aantal woningen terechtkomen in het middenhuursegment. Ik ben dan ook erg benieuwd naar de grote transacties waar Capital Value over spreekt en blijf dit op de voet volgen.
Klopt het dat het aandeel internationale beleggingen tot recordhoogte is gestegen? Investeren internationale beleggers hoofzakelijk in nieuwbouw, of in bestaande woningen om te profiteren van hoge prijzen als gevolg van de woningnood? Vreest u ook dat internationale beleggers hoofdzakelijk uit zijn op snelle winsten, en minder op investeringen in betaalbaar wonen?
Dit jaar hebben er een paar grote acquisities plaatsgevonden door buitenlandse investeerders. Ik heb uw Kamer eerder toegelicht over de aankopen van een aantal van deze internationale beleggers3 4. Deze grote acquisities hebben ervoor gezorgd dat het internationale aandeel in het beleggingsvolume verder is gestegen. Tot op heden waren dit vooral woningen in de bestaande bouw5.
Beleggers kunnen op een duurzame manier woningen aan de voorraad toevoegen, door bijvoorbeeld te investeren in meer middenhuurwoningen. Helaas zijn er ook beleggers die handelen vanuit speculatieve oogmerken en snelle winsten willen halen. Circa 85 procent van de buitenlandse beleggers werkt met pensioenfondsgeld en heeft een langetermijnperspectief.6 Daarmee lijkt het grote deel van de buitenlandse beleggers niet te handelen uit speculatieve oogmerken.
Is de spectaculaire toename van buitenlandse investeringen mede het gevolg van uw beleid om meer buitenlandse investeerders te trekken? Welk effect heeft de toegenomen buitenlandse interesse op de huizenprijzen en de betaalbaarheid van wonen nu er sprake is van woningnood in Nederland?
De toename van buitenlandse investeringen komt voornamelijk doordat enkele partijen grote aankopen gedaan hebben. Ik heb geen aanwijzingen dat deze partijen als gevolg van het gevoerde Rijksbeleid naar Nederland zijn gekomen. Heimstaden heeft bijvoorbeeld aangegeven naar Nederland te zijn gekomen door de gunstige omstandigheden op de Nederlandse woningmarkt, waaronder het sterke economische fundament en het tekort aan woningen. Het bedrijf belooft het nieuwe bezit te moderniseren, verduurzamen en te verhuren tegen een «betaalbare middenhuur».7
Ondanks de toename van buitenlandse investeringen blijft het aandeel buitenlandse beleggers op de woningmarkt klein. Er zijn vele typen beleggers actief op de Nederlandse woningmarkt. Naast de buitenlandse beleggers zijn dit institutionele beleggers, de meer professionele bedrijfsmatige beleggers en particuliere beleggers. Uit onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat in 2018 bijna de helft van alle beleggerswoningen in handen is van een particuliere verhuurder8 was.9 De meeste particuliere verhuurders, bijna 8 op de 10, hebben één woning in de verhuur. Bij beleggers moet dus niet alleen gedacht worden aan de grote professionele partijen. Ook een grote groep bestaat uit mensen die slechts één woning verhuren. Zij kunnen hier verschillende motieven voor hebben, zoals het opbouwen van pensioen of het zorgen voor huisvesting van hun studerende kind. Voor alle typen beleggers is de vraag hoe zij zich opstellen op de markt en welke vrijheid ze daarin hebben. Individueel gedrag, waarin een maximaal rendement wordt gerealiseerd, kan heel rationeel zijn vanuit de verhuurder, maar tegelijk ook de onevenwichtigheid weerspiegelen waardoor huurders zeer hoge woonlasten over houden. In alle gevallen geldt dat investeerders hun verantwoordelijkheid kunnen en moeten nemen om bij te dragen aan een betaalbaar, toegankelijk en leefbaar woonmilieu. Excessief gedrag moet worden aangepakt, daar zet ik mij ook voor in. Het opkopen van woningen mag niet ten koste gaan van huurders. Om huurders te beschermen werk ik de noodknop uit, waarmee excessieve huren kunnen worden aangepakt.
Wat het effect van specifiek buitenlandse investeerders is op de huizenprijzen is mij niet bekend. Momenteel laat ik door het Kadaster en de Amsterdam Business School Finance Group onderzoeken in hoeverre sprake is van een prijseffect op woningen door de toenemende activiteit van particuliere beleggers in stedelijke gebieden. De resultaten hiervan verwacht ik deze zomer.
Hoe kan het dat investeringen van woningcorporaties achterblijven? Vreest u dat dit ertoe leidt dat er te veel te dure huurwoningen in de vrije sector gebouwd worden? Welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat er ook betaalbare woningen voor lage en middeninkomens worden gebouwd?
De afgelopen 3 jaren bedroeg de nieuwbouw van sociale huurwoningen ongeveer 15.000 woningen per jaar. In 2018 betrof dit 22 procent van de totale nieuwbouwproductie. In de meerjarenvoornemens van de corporaties is een toename van nieuwbouw waar te nemen. Waar door corporaties voor de periode 2016–2020 nog een nieuwbouwproductie van 96.500 woningen was voorgenomen, is dit voor de periode 2019–2023 gestegen naar 130.000 woningen. Volgens enquêtes van Capital Value en Aedes is de achterblijvende productie van corporaties toe te schrijven aan een gebrek aan voor hen beschikbare bouwlocaties, knelpunten bij de vergunningverlening en de hoge bouwkosten. Wel is er sprake geweest van een grote toename van verbeterinvesteringen, waaronder duurzaamheidsinvesteringen.
Om het voor woningcorporaties gemakkelijker te maken om nieuwbouw te plegen in de niet-DAEB-tak, wordt de markttoets verder vereenvoudigd. Bovendien staat de mogelijkheid al open om 10 procent van de vrijkomende woningen toe te wijzen aan huishoudens met een inkomen tussen de € 38.035 en € 42.436 en nog eens 10 procent vrij toe te wijzen. Daarnaast ben ik voornemens om de inkomensgrenzen voor DAEB-corporatiewoningen te differentiëren naar huishoudgrootte. Uitgangspunt daarbij is om de toegang tot betaalbare DAEB-woningen ook voor huishoudens met lage middeninkomens beter te richten, zonder grote negatieve impact op de slagingskansen voor lagere inkomens. Ook maak ik afspraken in de woondeals over het versnellen van meer woningaanbod -waaronder voor lage en middeninkomens- in regio’s waar er de druk relatief het grootste is.
Het bericht 'Politieacademie past fitheidstest aan na klachten' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Politieacademie past fitheidstest aan na klachten»?1
Ja.
Bent u bereid om het onderzoek van de Vrije Universiteit aan de Kamer te doen toekomen?
Ja, het volledige onderzoekrapport wordt na de zomer van 2019 verwacht en u ter beschikking gesteld zodra gereed. In 2018 heeft de Politieacademie (PA) de Faculteit der Gedrags- en Bewegingswetenschappen van de Vrije Universiteit (VU) Amsterdam gevraagd om een breed onderzoek naar de Professioneel Fit Test uit te voeren. De VU heeft onlangs een deelrapportage aan de PA uitgebracht. Uit de voorlopige onderzoeksresultaten blijkt dat de meeste onderdelen geschikt zijn voor het objectief meten van de diverse aspecten van fitheid. De VU-onderzoekers geven ten aanzien van de verschillende onderdelen een aantal aanbevelingen om de test gelijkwaardiger en objectiever te maken. Hierop is de Professioneel Fit test aangepast, vooruitlopend op het volledige onderzoeksrapport. Het aanpassen van de test heeft niets te maken met de grote vervangingsvraag. De aanpassingen worden niet doorgevoerd om de test lichter of makkelijker te maken, maar om bij te dragen aan een zo gelijkwaardig en objectief mogelijke beoordeling.
Kunt u een schematisch overzicht geven welke aanpassingen in de Professioneel Fit test zijn doorgevoerd?
De Professioneel Fit test wordt aangepast op de volgende drie onderdelen:
Ik hecht eraan om erop te wijzen dat de aanpassingen van de Professioneel Fit test niet zijn bedoeld om de test lichter of makkelijker te maken, maar om bij te dragen aan een zo gelijkwaardig en objectief mogelijke beoordeling.
Kunt u aangeven hoeveel aspiranten in het afgelopen jaar zijn afgewezen op basis van de Professioneel Fit test? Hoeveel van deze aspiranten zouden bij de hernieuwde test wel zijn geslaagd voor de Professioneel Fit test? Bent u van plan deze aspiranten alsnog uit te nodigen mee te doen aan de hernieuwde Professioneel Fit Test? Zo nee, waarom niet?
Uit een handmatige zoekslag in de dossiers blijkt dat in 2018 van negen aspiranten die een opleiding op mbo-niveau volgden en zich tot de Commissie van Beroep voor de Examens en/of een studieadviseur hadden gewend in verband met de Professioneel Fit test, de opleiding als gevolg van het niet behalen van de Pro Fit test verplicht of op verzoek van de aspirant is beëindigd. Het antwoord op de vraag hoeveel van deze aspiranten bij de hernieuwde test wel zouden slagen is moeilijk te geven. Er zijn maatregelen getroffen om de beoordeling zo gelijkwaardig en objectief mogelijk te maken.
De aspiranten die eerder zijn afgewezen op basis van de Professioneel Fit test worden niet opnieuw uitgenodigd mee te doen aan de hernieuwde Professioneel Fit test. Dit is vergelijkbaar met andere toetsen of examens tijdens de opleiding, waar studenten ook niet worden opgeroepen om de aangepaste toets of examen opnieuw af te leggen, als het onderwijs en/of een examen of toets nadien wordt bijgesteld. Hierbij is het belangrijk op te merken dat de opleiding van aspiranten die de test (in eerste instantie) niet halen niet onmiddellijk wordt beëindigd. Aspiranten kunnen de Professioneel Fit test meerdere keren afleggen. De test is onderdeel van een portfolio-opdracht en moet voor tertiel 6 worden behaald. Hierbij is het mogelijk om uitstel aan te vragen van 2 tertielen, bijvoorbeeld in het geval van een blessure. Aspiranten waarvan de opleiding en het dienstverband bij de politie voortijdig is beëindigd kunnen gedurende twee jaar niet opnieuw worden ingeschreven. Na deze termijn kan een potentiële aspirant opnieuw selectie doen voor de opleiding.
Heeft het aanpassen van de Professioneel Fit test te maken met de grote vervangingsvraag waar de politie momenteel mee kampt? Is het zo dat lage(re) eisen gesteld worden aan de fitheid van nieuwe politiemedewerkers, om zo aan de vervangingsvraag te kunnen voldoen? Zo nee, waarom is de Professioneel Fit test dan aangepast?
Zie antwoord vraag 2.
De petitie ‘De glucosesensor is geen gadget, maar bittere noodzaak’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de op 4 juni 2019 aan de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangeboden petitie «De glucosesensor is geen gadget, maar bittere noodzaak»?1 Wat is uw reactie op de petitie?
Ja, ik heb begrip voor het initiatief.
Klopt het dat gebruik van de glucosesensor leidt tot een kostenbesparing van 30 miljoen euro dankzij een afname van 75% in de kosten van het behandelen van hypoglycemieën, wat nu op jaarbasis 40 miljoen euro kost?
Ik ben niet bekend met deze cijfers. De Freestyle Libre (FSL) glucosesensor zit sinds 2017 in het basispakket voor een specifieke groep diabetespatiënten. Geschat wordt dat er jaarlijks 30.000 tot 51.800 patiënten voldoen aan de indicaties voor welke het Zorginstituut heeft beoordeeld dat de FSL effectieve zorg is. De bruto meerkosten daarvan worden door het Zorginstituut geraamd op € 48,6 miljoen tot € 83,9 miljoen per jaar. In werkelijkheid zullen de maximale bruto kosten lager zijn, omdat een deel van de patiëntenpopulatie al continue glucosemeting gebruikt.
Het Zorginstituut werkt op dit moment aan een standpunt over Flash Glucose Monitoring (zoals de FSL) en verwacht dit eind 2019 uit te kunnen brengen. Indien op basis van dit standpunt de vergoeding van FGM voor diabetes 1 patiënten met andere indicaties wordt uitgebreid, is de verwachting dat ongeveer 45.000 patiënten extra hiervoor in aanmerking komen en dat de budgettaire impact € 72,8 miljoen bedraagt. In deze raming van de budgettaire impact is geen rekening gehouden met eventuele substitutie-effecten en mogelijk besparingen omdat precieze gegevens hierover ontbreken. Ik kan uw aannames daarom niet bevestigen.
Klopt het dat gebruik van de glucosesensor leidt tot een aanvullende kostenbesparing van 34 miljoen euro per jaar dankzij de afname van 53–58% in arbeidsverzuim door diabetespatiënten, wat nu op jaarbasis 65 miljoen kost?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op onderzoek dat aantoont dat het gebruik van de glucosesensor de kwaliteit van leven bevordert, vanwege een afname van het persoonlijke leed van patiënten, arbeidsverzuim en negatieve gevolgen voor de gezondheid van patiënten?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u graag naar de rapporten van het Zorginstituut, en voorheen het College voor zorgverzekeringen, met het standpunt over de Continue Glucose Monitoring en Flash Glucose Monitoring2, 3. Het Zorginstituut bepaalt de stand van de wetenschap en praktijk van glucosesensoren en neemt hierbij maatschappelijke aspecten en aspecten rondom de kwaliteit van leven, zoals in uw vraag genoemd, mee.
Naar welke factoren wordt in de interpretatie van de stand van de praktijk en de wetenschap door het Zorginstituut Nederland gekeken om de werkzaamheid van de glucosesensor te bepalen? Deelt u de mening dat de hoogte van het HbA1c-gehalte van sensorgebruikers ten opzichte van vóór het sensorgebruik slechts een beperkt inzicht in de werkzaamheid zal opleveren, aangezien de sensor nog vele andere (gezondheids)voordelen met zich meebrengt, waarvan enkele hierboven zijn genoemd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening van de petitieondertekenaars dat het onderscheid tussen Flash Glucose Monitoring (FGM) en Real Time Continue Glucose Monitoring (RT-CGM) door het Zorginstituut kunstmatig is, zeker aangezien datzelfde Zorginstituut heeft gesteld dat de Freestyle Libre technisch gelijk is aan een RT-CGM? Deelt u de mening dat dit betekent dat niet alleen naar de Freestyle Libre moet worden gekeken, maar naar alle glucosesensoren, omdat anders alsnog heel veel patiënten buiten de boot vallen?
Het Zorginstituut heeft de stand van de wetenschap en praktijk van de Flash Glucose Monitoring (FGM) beoordeeld als technische variant van real time Continue Glucose Monitoring (rt-CGM) en vastgesteld dat FGM effectief is voor vier van de vijf indicatiegroepen die in aanmerking kunnen komen voor rt-CGM. Volgens het Zorginstituut is de technische accuratesse van de FGM vergelijkbaar met rt-CGM en voldoet de FSL voor de vier genoemde indicaties daarom aan «de stand van de wetenschap en praktijk».
Het Zorginstituut concludeert evenwel ook dat FGM geen effectieve interventie is bij patiënten met diabetes type 1 die kampen met herhaalde ernstige hypoglykemieën en/of die ongevoelig zijn om hypoglykemie waar te nemen («hypoglycemia unawareness»). Bij deze patiënten achten zij de kans groter dat met FGM niet op tijd gehandeld wordt, omdat deze patiënten een hypoglykemie niet voelen aankomen en FGM geen alarmfunctie heeft. Voor deze patiënten is rt-CGM, met alarmfunctie en eventueel aansluiting met een insulinepomp, veiliger. FGM voldoet voor deze patiëntengroep daarom niet aan «de stand van de wetenschap en praktijk». Het gevolg is dat FGM voor deze patiëntengroep niet behoort tot de verzekerde zorg in het basispakket.
Zoals gezegd, verwacht het Zorginstituut voor eind 2019 een standpunt in te kunnen nemen over een mogelijke uitbreiding naar andere indicatiegroepen van patiënten met diabetes type 1.
Wat vindt u van het feit dat zoveel artsen en andere zorgprofessionals de oproep tot vergoeding steunen?
Zoals aangegeven heb ik begrip voor het initiatief. Ik kijk dan ook uit naar het standpunt van het Zorginstituut. Onlangs heeft de Ronde Tafel Diabeteszorg geadviseerd om op basis van de huidige informatie na te gaan of vooralsnog alle mensen met diabetes type 1 FGM vergoed kunnen krijgen. Door alle betrokken partijen van de Ronde Tafel wordt nu gewerkt aan het bij elkaar brengen en onderbouwen van de benodigde wetenschappelijke studies en overige informatie. Het Zorginstituut Nederland zal deze gebruiken bij haar beoordeling. Het is de verwachting dat Zorginstituut Nederland voor einde 2019 een uitspraak kan doen over vergoeding van FGM voor mensen met diabetes type 1.
Waarom worden hoog gemotiveerde patiënten die altijd erg hun best hebben gedaan om hun glucosewaarden onder controle te krijgen, «gestraft» met het uitblijven van vergoeding? Is dit niet de wereld op z’n kop? Deelt u de mening dat dit bovendien gevaarlijke situaties in de hand werkt, aangezien er verhalen bekend zijn van mensen die hun waarden dan maar op laten lopen om voor vergoeding in aanmerking te laten komen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening van prof. dr. Henk Bilo dat moet worden gewaakt voor het «parkeren» van de glucosesensor in de Diagnose Behandel Combinatie (DBC)-vergoeding van de ziekenhuizen, omdat het vallen onder de tweedelijns-DBC kan leiden tot een financieel sturingsinstrument?
Het Zorginstituut heeft geduid dat de FGM sensor onder de aanspraak hulpmiddelenzorg valt (artikel 2.9 van het Besluit Zorgverzekering) en niet onder de geneeskundige zorg (artikel 2.4 van het Besluit Zorgverzekering), omdat de aard van het hulpmiddel geen achterwachtfunctie of (spoedeisende) zorg van een medisch specialist vereist. Met het standpunt van het Zorginstituut is binnen de aangegeven indicaties de aanspraak op en de vergoeding van de FGM sensor uit het basispakket verzekerd. Daarmee is de vergoeding voor patiënten die daarop aangewezen zijn geregeld en kan er geen sprake zijn van een financieel sturingselement.
Deelt u de mening dat de ervaring met glucosesensoren aantoont dat dit hulpmiddel ervoor zorgt dat mensen met diabetes weer de regie over hun eigen leven krijgen en dat het daarom vergoed moet worden?
Ik kan me goed voorstellen dat iedere diabetespatiënt baat heeft bij meer regie over zijn leven. De vraag die bij FGM voorligt gaat, zoals ik aangegeven heb bij de antwoorden op vraag 2 t/m 5, over de stand van de wetenschap en praktijk. Daarbij worden aspecten als kwaliteit van leven meegewogen.
Wilt u de vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Pakketbeheer op 26 juni 2019?
Ja.
Het bericht ‘Nigerian fishers hit by criminals, imports and climate change’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nigerian fishers hit by criminals, imports and climate change»?1
Ja.
Heeft Nederland een visserijakkoord met Nigeria? Zo ja, wat zijn hiervan de gevolgen voor Nigeria? Zo nee, is het juist dat Nederlandse vissers in de wateren van Nigeria vissen?
Nederland heeft geen akkoord met Nigeria. Het sluiten van visserijakkoorden valt over het algemeen binnen de exclusieve bevoegdheden van de Europese Unie. Er zijn geen Nederlandse visserijschepen actief in Nigeriaanse wateren.
Heeft de Europese Unie (EU) een visserijakkoord met Nigeria? Zo ja, wat zijn hiervan de gevolgen voor Nigeria? Zo nee, is het waar dat Europese vissers in de wateren van Nigeria vissen?
De Europese Unie heeft geen visserijakkoord met Nigeria. In welke mate vissers van andere EU-landen actief zijn in Nigeria is mij niet bekend.
Is het u bekend of er een overeenkomst is tussen Nederland en/of de EU met São Tomé en Príncipe over de aanwezigheid? Zo ja, wat is de inhoud van die overeenkomst?
Er is een visserijpartnerschap tussen de EU en São Tomé en Príncipe sinds 2007. Onder dit partnerschap worden tijdelijke visserijprotocollen afgesloten. Het laatste protocol verliep op 22 mei 2018. Onderhandelingen over een nieuw protocol zijn gaande.
Het vorig jaar verlopen protocol betrof vangstmogelijkheden voor tonijn in ruil voor financiële contributie vanuit de EU. Een deel (ruim 40%) van deze contributie is aangemerkt als sectorale steun, gericht op verduurzaming van de visserij, visserij- en bestandbeheer en monitoring en controle. In de praktijk maakten Frankrijk, Spanje en Portugal gebruik van dit protocol.
Hoeveel vis exporteert Nederland jaarlijks naar Nigeria? Hoe past dit in de strategische meerjarige plannen voor Nigeria en wat is de bijdrage hiervan aan het ontwikkelingsbeleid voor Nigeria?
Volgens het CBS exporteerde Nederland in 2017 visproducten ter waarde van € 133 miljoen naar Nigeria. Voor de Nederlandse visserijbedrijven is de Nigeriaanse markt voor pelagische bestanden interessant, het gaat daar bij om soorten als haring, makreel, horsmakreel, sardines, sardinella en blauwe wijting. Voor deze soorten is de vraag in Nigeria groter dan het lokale aanbod en kan Nigeria er niet zelf in voorzien.
Het bevorderen van handel en investeringen tussen Nederland en Nigeria, met name in de agrarische sector, is een belangrijk thema in de Nederlandse meerjarige inzet in Nigeria. Deze inzet is gericht op export, investeringen en het versterken van lokale sectoren.
Wat zijn de gevolgen van de (mogelijk illegale) overbevissing in de wateren?
Duurzaam beheer van visbestanden kan onder druk komen te staan wanneer overbevissing plaatsvindt op bestanden, met name wanneer een bestand al kwetsbaar was. Dit heeft gevolgen voor de vangstmogelijkheden, registratie van vangsten, lokale gemeenschappen en wetenschappelijke data collectie. Het tegengaan van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij is één van de speerpunten van de Europese Commissie.
Klopt het dat de Nigerian Company Atlantic Shrimpers eigendom is van het Nederlandse bedrijf Cornelis Vrolijk? Zo ja, bij hoeveel van dit soort constructies zijn Nederlandse bedrijven betrokken?
Het bedrijf Atlantic Shrimpers is een joint venture van het Nederlandse bedrijf Cornelis Vrolijk. Zover bij ons bekend zijn er geen andere Nederlandse joint ventures actief in de visserij in Nigeria.
Het bericht dat buitenlanders parkeerboetes ontlopen |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat fout parkeren door buitenlanders niet minder erg is dan fout parkeren door Nederlanders? Waarom komen sommige buitenlanders dan weg met het niet betalen van boetes?1
Ja, die mening deel ik. Voor bezoekers uit het buitenland gelden dezelfde regels als voor mensen die in Nederland wonen. Dat geldt zowel voor de verplichting om op de daarvoor bestemde plekken te parkeren als voor het betalen van parkeerbelasting.
Waarom verschuilen landen als Duitsland en Polen zich achter Europese regels om geen gegevens van hun inwoners door te geven? Waarom zou een dergelijke boete moeten worden gezien als een soort belasting?
Op Europees niveau is de Richtlijn Cross Border Enforcement (CBE) vastgesteld om kentekengegevens uit te wisselen tussen de lidstaten voor het kunnen opleggen van verkeersboetes. Het gaat dan om boetes voor overtredingen waarbij de verkeersveiligheid in gevaar komt. Voorbeelden hiervan zijn snelheidsovertredingen en roodlichtnegatie. Dankzij deze afspraken kan Nederland jaarlijks in circa één miljoen zaken handhaven en boetes naar inwoners van Europese lidstaten sturen, waaronder Duitsland en Polen.2 De parkeerboetes waarover in de aangehaalde mediaberichtgeving wordt gesproken zijn echter geen boetes, maar gemeentelijke naheffingsaanslagen voor niet betaalde parkeerbelasting. Uitwisseling van kentekengegevens ten behoeve van deze naheffingsaanslagen dienen niet de verkeersveiligheid en mogen daarom niet op grond van de genoemde CBE Richtlijn worden uitgewisseld.
Voor parkeerbelasting gold tot voor kort dat voertuigen uit Duitsland, waarvoor geen parkeerbelasting werd betaald, een naheffingsaanslag van de desbetreffende gemeente kregen opgestuurd. Dat was mogelijk, omdat het Duitse Kraftfahrt-Bundesamt (KBA) de adresgegevens verstrekte die bij het betreffende kenteken hoorde. Op enig moment is Duitsland echter tot de constatering gekomen, dat naheffingsaanslagen parkeerbelasting fiscale feiten zijn en dat de juridische grondslag voor uitwisseling van kentekengegevens ten behoeve van handhaving op deze fiscale feiten ontbreekt. Duitsland is daarom gestopt met het verstrekken van de gegevens ten behoeve van naheffingsaanslagen. Ik zal samen met mijn ambtsgenoot van BZK met mijn Duitse collega’s in overleg treden om te bezien, hoe we deze uitwisseling weer kunnen hervatten. In de tussentijd is het overigens niet zo, dat bezoekers «ermee wegkomen» als ze geen parkeerbelasting betalen: het staat gemeenten vrij om andere handhavingsinstrumenten in te zetten om niet betaalde parkeerbelasting alsnog te innen. Hierbij valt te denken aan het plaatsen van een wielklem.
Bent u bereid automobilisten uit landen die weigeren om gegevens te delen standaard een wielklem te geven en de extra kosten door te berekenen, tot het moment dat deze landen wel gegevens gaan delen?
Handhaving van de regels voor parkeerbelasting is een bevoegdheid van de gemeenten, waar de parkeerbelasting wordt geheven. Zoals bij antwoord 1 aangegeven staat het gemeenten vrij van de bevoegdheid gebruik te maken om een wielklem te plaatsen of op andere wijze invulling te geven aan handhaving van het parkeerbeleid.
Het bericht ‘Forse rookontwikkeling bij brand afvalverwerker Attero in Wijster’ |
|
Erik Ziengs (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Forse rookontwikkeling bij brand afvalverwerker Attero in Wijster»?1
Ja.
Hoeveel kilo afval wordt er jaarlijks opgehaald binnen de verschillende afvalstromen? Kunt u een overzicht van de afgelopen vijf jaar geven?
De Werkgroep Afvalregistratie2 rapporteert jaarlijks over het storten en verbranden van afval in Nederland plus het composteren/vergisten van gft-afval. Onderstaande tabel is afkomstig uit de laatste rapportage en geeft een overzicht van de hoeveelheden verwerkt afval.
Verwerkingsmethode
Hoeveelheid afval (kton)
2013
2014
2015
2016
2017
Storten:
Totaal op de stort gebracht
2.727
2.204
2.342
2.834
2.920
Netto storten in eigen beheer
– 45
59
40
– 22
2
Verbranden
7.549
7.601
7.565
7.796
7.627
Vergisten en composteren gft-afval
1.273
1.357
1.356
1.431
1.492
Grondverwerking
3.537
3.642
3.403
3.949
3.744
Baggerspecieverwerking
3.291
4.576
3.746
3.754
2.451
(Bbk= Besluit bodemkwaliteit)
Wordt er onderzoek gedaan naar de kwaliteit van het afval dat in de verschillende afvalstoffen terecht komt? Zo ja, waar is dit te vinden? Zo nee, waarom niet?
De goede kwaliteit van gescheiden deelstromen is essentieel om te komen tot een circulaire economie. Binnen de verschillende acties en programma’s die uitgevoerd worden door de landelijke overheid, de gemeenten en ook het afvalbedrijfsleven is hier dan ook ruim aandacht voor.
In 2018 heeft bijvoorbeeld het Learning Center Kunststof Verpakkingsafval een grootschalig onderzoek3 gedaan naar de samenstelling van het ingezamelde kunststof verpakkingsafval in gemeenten.
Vanuit het Uitvoeringsprogramma Van Afval Naar Grondstof – Huishoudelijk Afval VANG-HHA)is in 2018 tevens een verkennend onderzoek4 uitgevoerd naar de kwaliteit van gft-afval, papier, glas en textiel uit huishoudens.
Hoelang mag het afval maximaal bij het afvalverwerkingsbedrijf blijven liggen tot het uiteindelijk wordt verwerkt?
Zoals vastgelegd in het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen mag het opslaan van afvalstoffen, voor een ander gebruik dan op een stortplaats zelf, niet langer duren dan:
Mag een afvalverwerker aangeleverd afvalmateriaal weigeren? Zo ja, op basis waarvan? Zo nee, waarom niet?
Vergunningsplichtige bedrijven die afvalstoffen ontvangen, moeten beschikken over een acceptatie- en verwerkingsbeleid (A&V-beleid) en een beschrijving van de administratieve organisatie en interne controle (AO/IC). Deze aspecten worden bij het verstrekken van een aangevraagde vergunning reeds meegenomen.
Om de risico’s van het verwerkingsproces te beheersen, moet een bedrijf dat zich met afvalbeheer bezighoudt, beschrijven welke afvalstoffen worden geaccepteerd en waar nodig welke afvalstoffen juist niet worden geaccepteerd (acceptatiebeleid). Ook moet worden omschreven welke afvalstoffen op welke manier binnen het bedrijf worden verwerkt (verwerkingsbeleid). Daarnaast moeten door technische, administratieve en organisatorische maatregelen de relevante processen binnen een bedrijf beheerst worden. Op deze wijze worden de milieuhygiënische- en informatietechnische risico’s binnen de bedrijfsvoering geminimaliseerd.
Vervolgens is de afvalverwerker gehouden conform dit beleid te handelen. De afvalverwerker kan dus op basis van het A&V-beleid bepaald aangeleverd afvalmateriaal weigeren.
Zie ook onderdeel D.3 van LAP3 over «Acceptatie- en verwerkingsbeleid en administratieve organisatie en interne controle».
Daarnaast kunnen contractuele afspraken worden gemaakt over de kwaliteit van het aangeleverde afvalmateriaal, op basis waarvan de afvalverwerker het materiaal kan weigeren indien dit niet aan de afspraken voldoet.
Wie is er verantwoordelijk voor de (kwaliteit van) de producten die bij afvalverwerkers worden aangeleverd?
In de eerste plaats heeft de ontdoener een cruciale rol in het borgen van voldoende kwaliteit. Alles wat hier misgaat, levert later in de keten een uitdaging op. Het is vervolgens aan de inzamelaar om erop toe te zien dat wat wordt ingezameld ook daadwerkelijk conform de afspraken die zijn gemaakt met de afvalverwerkers aangeleverd wordt. Deze afspraken gaan over welke kwaliteit van de afgescheiden deelstromen geaccepteerd wordt, passend binnen het A&V-beleid zoals vastgelegd bij de vergunningverlening. Het is vervolgens aan de verwerker om te voldoen aan de afspraken uit de vergunningverlening.
Klopt het dat op dit moment vooral de kwantitatieve inzamelcijfers centraal staan in plaats van de kwaliteit van het aangeleverde materiaal? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen?
Nee dat klopt niet. Voor het realiseren van de gewenste transitie naar een circulaire economie dient een afname van de te verbranden hoeveelheden restafval, ofwel een toename van de gescheiden deelstromen, hand in hand te gaan met een goede kwaliteit van het verkregen gescheiden materiaal. Zonder het borgen van deze kwaliteitseisen lukt het niet hoogwaardige recycling gerealiseerd te krijgen en maken we ook geen stappen richting de circulaire economie.
Op welke manier kan de focus worden verbreed om niet alleen te kijken naar de hoeveelheid afval maar ook naar de kwaliteit hiervan?
Ik werk hier samen met stakeholders aan, binnen het Uitvoeringsprogramma VANG-HHA middels het «aanvalsplan gft-afval en textiel». Ik wijs hier ook op de extra acties die zijn opgenomen in het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie. Eén van de acties in het uitvoeringsprogramma betreft de uitbreiding van producentenverantwoordelijkheid naar problematische productstromen als matrassen en textiel. Door toepassing van producentenverantwoordelijkheid zal meer inzameling en recycling en minder afvalproductie worden gerealiseerd.
Het bericht ‘Nieuwbouw bij De Boerderij in Reek van de baan, GGZ verplaatst autismezorg naar Huize Padua 'Dit is een ramp voor de bewoners’ |
|
Henk van Gerven (SP), Maarten Hijink (SP) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nieuwbouw bij De Boerderij in Reek van de baan, GGZ verplaatst autismezorg naar Huize Padua «Dit is een ramp voor de bewoners»»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik heb het bericht gelezen. Het raakt natuurlijk ook mij dat de bewoners van de boerderij moeten verhuizen, zeker als dit een groep van kwetsbare mensen betreft.
Begrijpt u dat deze plannen van GGZ Oost-Brabant voor grote ongerustheid zorgen bij de bewoners en andere betrokkenen?
Ik begrijp heel goed dat dit onrust geeft. De bewoners wonen al enige tijd in een vertrouwde omgeving en een verhuizing heeft impact op het leven van deze bewoners.
Realiseert u zich dat sommige van de bewoners van De Boerderij daar al 40 jaar wonen en dat zij daar geïntegreerd zijn? Welke gevolgen zal een dergelijke verhuizing voor hen hebben volgens u? Vindt u die gevolgen acceptabel?
Ik realiseer me dat dit grote invloed heeft op het leven van deze bewoners. Er is contact opgenomen met de zorginstelling. De zorginstelling geeft aan dat de keuze die zij maakt, een weloverwogen beslissing is, waarbij ook nagedacht is over de eventuele gevolgen voor de bewoners. De zorginstelling geeft aan dat de verhuizing niet op korte termijn plaatsvindt, maar ergens in de komende jaren. In de tussenliggende periode gaat de zorginstelling samen met bewoners en hun omgeving in gesprek over welk passend alternatief zorgaanbod wenselijk en mogelijk is.
Deelt u de mening dat De Boerderij juist een goed voorbeeld van participatie van mensen met autisme is? Zo ja, hoe wilt u deze zorg behouden? Zo nee, waarom niet?
Ik stimuleer initiatieven zoals De Boerderij en ben van mening dat iedereen recht heeft op passende zorg. Bij een besluit als dit zal de zorginstelling goed moeten afwegen of een verhuizing inderdaad noodzakelijk is. Als daartoe wordt besloten is de zorginstelling ervoor verantwoordelijk een goed alternatief te bieden, waar mensen hun leven zo goed mogelijk kunnen leiden.
Vindt u het acceptabel dat de bewoners van De Boerderij moeten verhuizen naar Huize Padua, met alle gevolgen van dien, puur en alleen vanwege vastgoedoverwegingen?
De zorginstelling is ervoor verantwoordelijk dat haar gebouwen en woningen voldoen aan de huidige eisen voor wat betreft de kwaliteit en veiligheid van zorg. Eén van de redenen op grond waarvan de zorginstelling uiteindelijk heeft besloten uit te wijken naar een andere woonomgeving is de verouderde staat van de Boerderij. De zorginstelling heeft mij gemeld dat daarbij ook de mogelijkheid van nieuwbouw bij de Boerderij is gewogen. Indien een zorginstelling besluit dat boven genoemde verantwoordelijkheid met zich meebrengt dat een andere woonomgeving gezocht moet worden, kan ik daarin niet interveniëren. Ik vind het belangrijk dat in een dergelijk geval er alles aan gedaan wordt bewoners op een zorgvuldige manier een passend alternatief te bieden. In dat kader heeft de zorginstelling gemeld dat ze samen met bewoners en hun omgeving in gesprek gaat over welk passend alternatief zorgaanbod er wenselijk en mogelijk is.
Op welke wijze zijn de bewoners, hun familie, de medewerkers van De Boerderij in Reek en de gemeente betrokken bij het besluit van GGZ Oost-Brabant?
Ik begrijp dat de zorginstelling zich inspant om samen met cliënten, hun familie en naasten te komen tot een toekomstgericht, passend zorgaanbod. Daar waar het alternatief voor de cliënt niet passend is, wordt gekeken naar andere mogelijkheden. De zorginstelling heeft laten weten dat zij de cliënten hierin zal ondersteunen en faciliteren.
Waarom is de GGZ Oost-Brabant niet ingegaan op de door de gemeente voorgestelde alternatieve locaties?
De zorginstelling heeft gemeld dat zij alle alternatieve locaties bekeken heeft. Nieuwbouw op het terrein van de Boerderij in Reek is hierbij ook gewogen. Dit blijkt geen reëel alternatief, onder andere vanwege al ingediende bezwaarprocedures daartegen. De door de gemeente voorgestelde alternatieven zijn volgens de zorginstelling niet passend voor deze bewoners.
Is er momenteel zicht op een doorstart van De Boerderij? Zo nee, bent u bereid u in te zetten voor een doorstart van De Boerderij?
De zorginstelling meldt dat verhuizen op korte termijn nog niet aan de orde is. Uiteindelijk zal verhuizing gaan plaats vinden. Vanuit dat perspectief is er geen zicht op zoals u dat noemt «een doorstart». Tijdens de periode dat de bewoners in de Boerderij verblijven, zal de huidige zorg ongewijzigd blijven bestaan en worden voortgezet. Zoals gemeld bij het antwoord op vraag 5 kan ik in een dergelijk besluit niet interveniëren.
Een mogelijk op handen zijnde fusie tussen ING en Commerzbank |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat de Nederlandse en de Duitse regering in contact zijn (geweest) over de mogelijkheid van een fusie tussen Commerzbank en ING?1
Ik heb regelmatig contact met mijn Europese collega’s, zo ook met mijn collega in Duitsland. In algemene zin komen tijdens deze gesprekken vele onderwerpen aan bod, waaronder ontwikkelingen in de financiële sector en de Europese bankenunie, bijvoorbeeld op het gebied van wet- en regelgeving. Ik kan niet ingaan op de inhoud van individuele gesprekken. Het is overigens aan banken zelf om onderling gesprekken te voeren over eventuele fusies. Indien zij besluiten om over te gaan tot een fusie dan is het aan de toezichthouder, de ECB, om te toetsen of aan specifieke criteria is voldaan. Daarbij moeten toezichthouders op grond van de richtlijn kredietinstellingen (CRD) oog hebben voor onder meer: reputatie; gezonde en prudente bedrijfsvoering; de financiële soliditeit van de voorgenomen fusie of overname; of de bank zal kunnen voldoen en blijven voldoen aan de prudentiële vereisten; of geld wordt of werd witgewassen; en of terrorisme wordt of werd gefinancierd.2
Wat is tijdens deze gesprekken besproken? Wat was de reactie van de Duitse regering?
Zoals ook bij vraag 2 aangegeven kan ik gezien de vertrouwelijkheid van het diplomatieke verkeer niet ingaan op de inhoud van gespreken met collega’s in andere landen.
Hoe groot zijn de balanstotalen van de Commerzbank en ING ten opzichte van het Duitse respectievelijk het Nederlandse bbp?
Op 31 december 2018 bedroeg de geconsolideerde balans van Commerzbank 462 miljard euro en die van ING 887 miljard euro.3 Het bbp van Duitsland in 2018 bedroeg 2460 miljard euro en dat van Nederland 625 miljard euro.4
Acht u het gewenst dat banken van deze grootte fuseren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan mij om een dergelijke casus te beoordelen. De mogelijkheid en wenselijkheid van een fusie is in eerste instantie aan banken en hun aandeelhouders zelf. De toezichthouder dient te toetsen of aan bovengenoemde criteria wordt voldaan en kan aanvullende eisen opleggen indien deze dat nodig acht.
Bent u op de hoogte van het feit dat De Nederlandsche Bank (DNB) ervoor heeft gepleit om een maximum te stellen aan de omvang van banken, alsmede van de aangenomen motie-Merkies c.s. die de regering verzoekt te onderzoeken op welke wijze deze bovengrens kan worden vormgegeven? Hoe verhoudt een fusie van Commerzbank en ING zich tot het pleidooi van DNB en de aangenomen motie?2
In haar jaarverslag over 2014 schreef DNB dat, door fusies en overnames, de Europese bankenunie mogelijk kan leiden tot nieuwe grote en moeilijk afwikkelbare banken.6 In de motie-Merkies c.s. werd mijn ambtsvoorganger verzocht te onderzoeken hoe een bovengrens aan de omvang van banken vorm kan krijgen.7 In reactie daarop werd geoordeeld dat een hard omvangscriterium in de bankenunie onvoldoende recht doet aan de specifieke risico’s die zich bij een bank in een individuele lidstaat kunnen voordoen, ook als het gaat om een in Europees perspectief kleinere bank.8
Heeft u geprobeerd de groei van ING te remmen of te stoppen in het licht van de recent verschenen CPB Risicorapportage financiële markten waarin staat dat «een consolidatieslag in de Europese bankensector een stabiliteitsrisico vormt» en dat «nog grotere banken too-big-to-save en too-big-to-manage kunnen worden»?3
Voorafgaand aan een fusie of overname toetst de toezichthouder hoe een casus zich verhoudt tot de beoordelingsgronden uit de Europese regelgeving. Daarnaast beschikken toezichthouders en resolutie-autoriteiten in hun doorlopende taakuitoefening over instrumenten om risico’s te beperken en te controleren. Het is aan deze autoriteiten om te beoordelen hoe zij met hun instrumenten willen omgaan in een concrete casus.
Sommige Europese banken worden geconfronteerd met structurele uitdagingen. De oplossingen liggen in de eerste plaats bij banken zelf. Consolidatie kan in sommige gevallen soelaas bieden, maar is geen panacee. Zo kunnen banken na een fusie efficiënter opereren. Anderzijds kunnen fusies afhankelijk van de bedrijfsmodellen ook additionele risico’s meebrengen, bijvoorbeeld in de integratie en bedrijfsvoering.
Kunt u uitsluiten dat door een fusie van Commerzbank en ING een bank ontstaat die «too-big-to-fail» of zelfs «too-big-to-save» ontstaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ECB houdt direct toezicht op significante banken. Ook maakt de Single Resolution Board (SRB) vooraf plannen waarin staat wat zij gaat doen als zich bij een specifieke bank problemen voordoen. Essentiële nutsfuncties zullen in geval van problemen zo veel mogelijk in stand worden gehouden. Dit kan de SRB doen zonder dat de nationale overheid als redder in nood te hulp moeten schieten. Voorts kunnen door de SRB wijzigingen in structuur worden geëist, zodat banken beter afwikkelbaar zijn. De kans dat overheden moeten bijspringen zijn sinds de crisis sterk teruggedrongen. Zo is een bail-in voorafgaand aan kapitaalsteun vereist, en vullen banken zelf een resolutiefonds dat in noodgevallen kan worden aangewend.
Wat is uw reactie op de stelling in het artikel dat de combinatie weliswaar groter en risicovoller zou worden, maar opererend vanuit Duitsland toch minder bufferkapitaal zou hoeven aanhouden? Zou u dit wenselijk vinden?
In Europa zijn de kapitaaleisen in sterke mate geharmoniseerd. Alle banken dienen te allen tijde dezelfde minimale hoeveelheid kapitaal aan te houden. Daarnaast stelt de ECB per bank een individuele, zogeheten pillar 2 eis vast. Daarbovenop hebben nationale toezichthouders de bevoegdheid om de nationale systeembuffers en contracyclische buffer vast te stellen.10 Ook gelden voor ’s werelds grootste banken mondiale systeembuffers (G-SIB buffer). Voor elke bank die vanuit Nederland opereert bepaalt DNB de nationale systeembuffers en de contracyclische buffer. Het kan dat, gezien de situatie in andere landen, deze buffers door toezichthouders in andere landen (voor in hun land opererende banken) op andere hoogtes worden vastgesteld. Er zijn echter wel Europese afspraken gemaakt op basis waarvan de systeembuffers en contracyclische buffer worden bepaald.
Wat gaat u doen om de grootheidswaan en monopolyvorming van de bancaire sector te beteugelen en diversiteit in de sector te vergroten?
In mijn agenda financiële sector staan de maatregelen genoemd die ik voornemens ben te nemen in de komende jaren om te komen tot een stabiele, integere en innovatie financiële sector. 11
Zou u deze vragen stuk voor stuk en vóór het algemeen overleg over financiële markten van woensdag 12 juni 2019 kunnen beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Levenslang gestrafte wil vaker verlof en na 27 jaar vrijkomen’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
De stijging van het aantal oxycodonverslaafden |
|
Anne Kuik (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat verslavingsklinieken door het hele land steeds meer problematische gebruikers van de zware pijnstiller oxycodon waarnemen?1 Hoe duidt u deze ontwikkeling?
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen. Ik vind deze toename zeer verontrustend.
Klopt het dat het een relatief nieuwe ontwikkeling is dat tientallen oxycodongebruikers in de verslavingszorg belanden? Heeft u cijfers van het aantal gebruikers in de verslavingszorg in de afgelopen jaren?
Het gaat hier inderdaad om een nieuwe ontwikkeling. Verslavingsartsen hebben onlangs aan de bel getrokken met het signaal dat steeds meer oxycodongebruikers zich melden bij verslavingsklinieken voor hulp. Landelijke cijfers van het aantal gebruikers in de verslavingszorg kan ik u helaas niet geven omdat deze niet voorhanden zijn.
Klopt het dat het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) een sterke stijging van het aantal overdosissen met oxycodon waarneemt? Hoe verklaart u deze toename?2
Ja, dat klopt. Uit cijfers van het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) blijkt dat het aantal meldingen van mogelijke overdoses met Oxycodon van 43 in 2008 is gestegen naar 424 in 2018.
Ik heb u eerder bij brief van 4 februari 2019 (Kamerstuk 29 477, nr. 537), gemeld dat het aantal gebruikers van opioïde pijnstillers, waaronder Oxycodon, in de afgelopen tien jaar explosief is gestegen. Oxycodon is zeer effectief tegen pijn, maar kent net als alle geneesmiddelen bijwerkingen die soms ernstig kunnen zijn. Zo is het middel bij langdurig gebruik sterk verslavend en kan een patiënt bij onbegeleid gebruik te veel van het middel binnen krijgen. Een overdosis van dit middel brengt ernstige gezondheidsrisico’s met zich mee. De toename van het aantal overdoses Oxycodon lijkt samen te hangen met de stijging van het aantal (problematische) gebruikers van dit middel.
Klopt het dat een duidelijke aanpak bij oxycodonverslaving nog niet bestaat? Zo ja, welke stappen worden ondernomen om wel tot een goede aanpak te komen?
Ja, dat klopt. Ik heb u in antwoord op vraag 2 gemeld dat het hier gaat om een nieuwe ontwikkeling. Ik heb u in eerdergenoemde brief van 4 februari 2019 ook geïnformeerd over de taakgroep opioïden die ik heb opgericht om maatregelen te nemen om de toename van het aantal (problematische) gebruikers van zware pijnstillers, zoals Oxycodon, een halt toe te roepen. De taakgroep is samengesteld uit vertegenwoordigers uit het zorgveld die dagelijks te maken hebben met gebruikers van deze middelen, waaronder de verslavingsartsen. Het vraagstuk van een landelijke aanpak voor oxycodonverslaafden is in de taakgroep behandeld. Voor de verslavingsklinieken gaat het hier om een nieuwe doelgroep die vanuit pijnklachten (onbedoeld) verslaafd is geraakt aan deze pijnstiller. Er zijn klinieken bekend die ervaring hebben met het behandelen van deze doelgroep. Het gaat hier echter om lokale aanpakken. De taakgroep doet een inventarisatie naar deze lokale aanpakken om zo vast te kunnen stellen wat wel en niet werkt. De uitkomsten van de inventarisatie worden gebruikt om te komen tot een gedragen aanpak die op niet al te lange termijn landelijk kan worden toegepast.
Heeft u inmiddels onderzocht of de Monitor Voorschrijfgedrag Huisartsen regionale trends in het voorschrijven van opioïden als oxycodon inzichtelijk kan maken? Bent u voornemens dit vervolgens ook daadwerkelijk regionaal inzichtelijk te maken?3
Het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM) werkt momenteel aan een plan van aanpak om zowel de landelijke als de regionale trends in het voorschrijfgedrag en het gebruik van opioïden inzichtelijk te maken. Inzicht in deze cijfers maakt het mogelijk om gericht maatregelen in te zetten om het gepast gebruik van deze middelen te stimuleren.
Wat is uw reactie op de stelling dat hoe langer patiënten oxycodon gebruiken, hoe groter de kans op verslaving is? Wordt er inmiddels door specialisten, ziekenhuizen en ziekenhuisapothekers gewerkt aan een (transmurale) richtlijn waarin wordt vastgelegd hoeveel tabletten patiënten na ontslag uit het ziekenhuis mee kunnen krijgen? Zo niet, bent u dan bereid met betrokken veldorganisaties in gesprek te gaan met als doel om een dergelijke richtlijn op te stellen?
Bij langdurig en onbegeleid gebruik van Oxycodon neemt het risico op verslaving toe. Er is grote variëteit in de hoeveelheid Oxycodon-medicatie die bij ontslag uit het ziekenhuis als (herhaal)recept wordt meegegeven aan de patiënt. Onnodig veel van deze middelen meegeven leidt tot langer gebruik en hiermee een hoger risico op verslaving. Ook met dit punt is de taakgroep aan de slag gegaan. Betrokken partijen werken momenteel aan eenduidige afspraken over de duur van het gebruik van Oxycodon en andere opioïden na ontslag van een patiënt uit het ziekenhuis.
Is de voorlichting voor patiënten die oxycodon voorgeschreven krijgen over het gebruik en de kans op verslaving voldoende?
De forse groei van het aantal gebruikers van opioïden in de afgelopen tien jaar is onder meer gelegen in het beperkte bewustzijn van de toepassing, werking en risico’s van deze middelen bij voorschrijvers en patiënten. De taakgroep is voortvarend aan de slag gegaan met het brengen van verandering in deze situatie door het ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal op maat. Deze zomer komt al speciaal materiaal beschikbaar voor het Farmacotherapeutisch Overleg (FTO) dat huisarts en apotheker ondersteunt in het maken van afspraken over het toepassen, duur en afbouw van het gebruik van opioïden. Daarnaast vordert de ontwikkeling van de website Goed Gebruik Opioïden die de patiënt moet informeren over het verantwoord gebruik van opioïden, nieuw onderzoek en richtlijnen.
Tot slot meld ik u dat ik u in de tweede helft van dit jaar uitgebreid bij brief zal informeren over de voortgang en acties van de taakgroep opioïden.
Het depositogarantiestelsel |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de stelling van het Centraal Planbureau (CPB) in de Risicorapportage Financiële markten 2019 dat het sparen en betalen voor het gros van de consumenten veilig is onder het depositogarantiestelsel (DGS)?1
Het DGS garandeert de veiligheid van het spaargeld van depositohouders per bank tot EUR 100.000. De garantie geldt voor de meeste rekeninghouders en bijna alle soorten rekeningen. Hierdoor verzekert het DGS een zeer aanzienlijk deel van de spaargelden van consumenten. Door het DGS gedekte deposito’s zijn verder van bail-in. Op grond van de recente afspraken in het bankenpakket tellen de deposito’s ook niet mee voor de MREL-buffers. Daarom kan ik mij vinden in de stelling van het CPB dat het sparen en betalen voor het gros van de consumenten veilig is onder het depositogarantiestelsel.
Denkt u dat een fonds, dat tot en met 2024 geleidelijk wordt gevuld tot uiteindelijk 0,8% van het gedekte spaargeld, voldoende zal zijn om het spaargeld van alle klanten (tot de grens van 100.000 euro) volledig te garanderen in een situatie waarin één of meer grote systeembanken, zoals ING, ABN AMRO en Rabobank, zouden omvallen? Waarop baseert u uw antwoord en bent u, als dit nog niet voorhanden is, bereid een dergelijk scenario te laten uitwerken?
De doelomvang van het Nederlandse Depositogarantiefonds (DGF) is op dit moment 0,8% van de door het DGS gegarandeerde deposito’s. Per definitie heeft een DGF dus niet voldoende in kas om alle gegarandeerde deposito’s direct uit het fondsvermogen te kunnen voldoen. Dit is ook niet nodig omdat het DGF nooit tegelijkertijd alle gegarandeerde deposito’s zal moeten uitbetalen.
Het is lastig op voorhand uitspraken te doen over een scenario waarin een groot beroep wordt gedaan op het DGF dat niet direct kan worden opgevangen door de sector zelf. Daarin speelt mee dat resolutie via de Europese afwikkelingskaders is beoogd voor scenario’s waarin een grote systeembank omvalt of dreigt om te vallen. Wanneer een bank in resolutie wordt geplaatst, is een aanspraak op het DGS niet waarschijnlijk. Het is echter aan de resolutieautoriteit (Single Resolution Board) om te bepalen of resolutie aan de orde is. De resolutieautoriteit kan besluiten om een bank in resolutie te plaatsen wanneer er sprake is van een openbaar belang en er geen alternatieve oplossingen meer mogelijk zijn, zoals een private oplossing. Er wordt dan een beroep gedaan op investeerders en achtergestelde schuldhouders via bail-in. Mocht dit nog niet voldoende zijn, dan kan er onder bepaalde voorwaarden gebruik worden gemaakt van het gemeenschappelijke resolutiefonds (Single Resolution Fund, SRF). Het SRF is een door de Europese bankensector gevuld fonds dat beoogt te voorkomen dat belastinggeld nodig is om banken af te wikkelen.2
Na de crisis zijn er verbeteringen doorgevoerd in de methodiek van het DGS. Zo wordt het DGF ex ante gevuld door banken om zoveel mogelijk te voorkomen dat banken juist in moeilijke tijden om een bijdrage gevraagd worden. Ook doen depositogarantiestelsels op grond van Europese regels stresstesten om de weerbaarheid van hun stelsels te toetsen.3 Indien de beschikbare financiële middelen in het DGF toch ontoereikend zijn om uitkeringen te doen, betalen banken buitengewone ex post bijdrages tot een maximum van 0,5% van de aangehouden gegarandeerde deposito’s van een bank. Voorts kan het DGF financiering van derden aantrekken. Het Nederlandse DGF heeft in dit kader een kredietlijn afgesloten met een consortium van vier Nederlandse banken. Dit vergroot de financieringscapaciteit van het DGS verder. Bovendien is er nog de mogelijkheid om op vrijwillige basis van DGSen in andere lidstaten te lenen. Ook zal een toekomstig EDIS de financieringscapaciteit aanzienlijk doen toenemen. Het is uiteindelijk aan de banken zelf om het DGS weer te vullen en eventuele leningen en voorschotten terug te betalen zodra terugbetaling de liquiditeit/solvabiliteit van individuele instellingen dat toelaat.
Ondanks deze verdedigingslinies kan niet volledig worden uitgesloten dat in het uiterste geval een beroep op de overheid wordt gedaan om voorfinanciering te verstrekken gedurende een bepaalde periode. Door de maatregelen die de afgelopen jaren zijn getroffen, is de kans op zo’n scenario verkleind. Het gaat dan om de strengere liquiditeits- en kapitaaleisen met daarbovenop de aangescherpte eisen voor verliesabsorberend kapitaal en bail-in, eventueel nog aangevuld met middelen vanuit het SRF.
Wie zal er uiteindelijk opdraaien voor de kosten als in een toekomstige crisissituatie noch het DGS-fonds voldoende blijkt te zijn om al het gedekte spaargeld van mensen te garanderen, noch het «bail-in»-mechanisme waarin grote spaarders, obligatie- en aandeelhouders eerst verliezen nemen? Wordt er rekening gehouden met dit scenario?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het aannemelijk dat tijdens een financiële crisis andere (systeem)banken kunnen meebetalen aan het DGS, terwijl zij zelf het geld dan hard nodig zullen hebben? Hoe realistisch acht u het scenario dat De Nederlandsche Bank (DNB) de kosten uiteindelijk kan verhalen bij de aan het DGS deelnemende instellingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitsluiten dat het Ministerie van Financiën of een andere overheidsinstelling in een dergelijk crisisscenario zal inspringen om het tekort dat bij DNB kan ontstaan vanwege DGS aan te vullen? Zo niet, deelt u dan de constatering dat Nederlandse burgers uiteindelijk zelf met belastinggeld garant staan voor het eigen spaargeld?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het DGS dus weliswaar een geschikt middel kan zijn om klanten niet de dupe te laten zijn van een specifiek probleem bij een individuele bank, maar waarschijnlijk ongeschikt zal blijken te zijn bij een systeemcrisis, tenzij de belastingbetaler toch bereid is uiteindelijk op te draaien voor de kosten?
Het DGF zal in isolatie niet voldoende zijn om een zware «bankrun» bij een of meerdere systeembanken te beantwoorden. Daarom zijn er behalve de ex ante financiering van het DGS meerdere verdedigingslinies opgeworpen om ook in een crisis te kunnen beschikken over voldoende middelen (zie eerdere antwoorden). Verder gelden er tegenwoordig hogere liquiditeits- en kapitaaleisen en is er sprake van beter toezicht op de banken, zodat een dergelijk doemscenario zich niet snel zal voordoen. Ik ben het niet eens met de veronderstelling van de vraagsteller dat de belastingbetaler per definitie opdraait voor de kosten van het DGS in een zware systeemcrisis. Zelfs als de overheid – na uitputting van alle private financieringsbronnen – over zou gaan tot een (gedeeltelijke) voorfinanciering, dan zal deze in alle gevallen de opgeschorte ex post bijdragen verhalen op de banken zodra de solvabiliteit/liquiditeit van een individuele instelling niet langer bedreigd wordt. De preferente positie van het DGS zorgt er verder voor dat een DGS na herwinning van de boedel in faillissement niet snel verlies leidt. Daarmee is het DGS meer een middel om tijdelijk liquiditeit te geven aan gedekte spaarders dan om verliezen te dekken.
Het bericht ‘Inspectie: Lentis-kliniek voldoet niet aan voorwaarden voor goede zorg’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Inspectie: Lentis-kliniek voldoet niet aan voorwaarden voor goede zorg»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat feitelijk het personeelstekort in de zorg en ook bij de zorgaanbieder in kwestie (Lentis) (mede) leidt tot «ernstige risico’s ... voor de continuïteit en de veiligheid van zorg»?
Uiteraard is het zorgelijk als door een personeelstekort risico’s zouden ontstaan voor de kwaliteit van zorg. Zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor goede en veilige zorg en moeten maatregelen nemen om te voorkomen dat de kwaliteit van zorg in het geding komt (zie ook mijn antwoord op vraag 4).
Het is dus goed dat Lentis bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) aan de bel heeft getrokken naar aanleiding van de zorgen die er waren als gevolg van onder meer – maar niet uitsluitend – een tekort aan personeel. Voor de IGJ vormde dit aanleiding hierop te interveniëren in de vorm van nader onderzoek van de situatie. Ik vertrouw erop dat het verbeterplan dat is opgesteld door de zorgaanbieder snel leidt tot het verminderen van de zorgen en eventuele risico’s. De IGJ zal hier op toezien.
Hoe garandeert u dat bedoeld personeelstekort niet tot «ernstige ongelukken» gaat leiden? In hoeverre bent u, en zijn uw collega-bewindspersonen, daarop aanspreekbaar?
Zoals eerder aangegeven in mijn brief van 6 maart 2019 over de mediaberichten omtrent personeelstekorten in de ggz2 is de zorgaanbieder verantwoordelijk voor het leveren van goede en veilige zorg. De zorgaanbieder moet daarom – vooraf – maatregelen nemen om te voorkomen dat de kwaliteit van zorg in het geding dreigt te komen als gevolg van bijvoorbeeld personeelstekorten. De IGJ kijkt in haar reguliere toezicht wat instellingen preventief doen door bij (ggz-) instellingen te toetsen of hun beleid op het gebied van kwaliteit, veiligheid en personele inzet op orde is.
Wanneer de kwaliteit en veiligheid niet geborgd zijn, moet de zorgaanbieder maatregelen nemen.
Samen met de ministers van VWS en MZS zet ik breed in op de beschikbaarheid van voldoende, goed toegerust en tevreden personeel via het programma Werken in de Zorg. De partijen in de ggz hebben in het hoofdlijnenakkoord ggz bevestigd zich te committeren aan de doelstellingen en ambities van het actieprogramma inclusief aan de uitwerking ervan in regionale actieplannen.
VWS ondersteunt de beschikbaarheid van voldoende personeel door het, gebaseerd op de ramingen van het Capaciteitsorgaan, bekostigen van opleidingsplaatsen voor ggz-beroepen.
Met haar arbeidsmarktagenda zet GGZ Nederland in op investeringen in strategische personeelsplanning, aantrekkelijk werkgeverschap en behoud van personeel.
Op welk moment trekt u dan wel trekt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in individuele gevallen de conclusie dat een zorgaanbieder als gevolg van dat personeelstekort niet meer in staat is goede en veilige zorg te verlenen en dus bijvoorbeeld sluiting aan de orde is?
De IGJ houdt toezicht op risico’s die betrekking hebben op de kwaliteit en veiligheid van zorg en jeugdhulp. De IGJ ziet dat er in verschillende sectoren zorgaanbieders zijn die moeite hebben om voldoende, gekwalificeerde, medewerkers te vinden.
Personeelstekort kan een risico zijn voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg. De IGJ ziet dan ook dat de krapte op de arbeidsmarkt zorgaanbieders soms voor uitdagingen stelt. Zo kiezen sommige zorginstellingen voor het (tijdelijk) sluiten van afdelingen.
Voor de IGJ staat de kwaliteit van de zorg en de veiligheid van patiënten voorop. De IGJ vindt het daarom belangrijk dat dergelijke maatregelen tijdig, maar niet overhaast worden getroffen. De IGJ heeft in de komende periode meer aandacht voor personeelstekorten in haar reguliere toezicht, zie onder andere ook mijn brief van 6 maart 20193.
Zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit, veiligheid en toegankelijkheid van de zorg. Indien de IGJ signalen krijgt dat het niet goed gaat dan toetst zij of er risico's zijn voor de kwaliteit en veiligheid. Als een van deze zaken in gevaar is, spreekt de IGJ de bestuurder en zo nodig de interne toezichthouder hierop aan. In de praktijk blijkt het onvoldoende acteren van een zorginstelling op een vooraanstaand personeelstekort vaak slechts één onderdeel van bredere problematiek dat ingrijpen van de IGJ nodig maakt.
Kunt u garanderen dat in geval van sluiting de zorg voor cliënten en patiënten tijdig kan worden overgedragen aan andere zorgaanbieders, die immers veelal zelf ook met personeelstekorten kampen?
Zie mijn antwoord op vraag 3. De zorgaanbieder is en blijft ook bij personeelstekorten verantwoordelijk voor kwaliteit van de geleverde zorg. Zo kan een bestuurder ook kiezen om minder cliënten op te nemen als er te weinig gekwalificeerde medewerkers beschikbaar zijn. De zorgaanbieder is tevens verantwoordelijk voor een zorgvuldige en veilige overdracht, in samenspraak met de zorgverzekeraar en/of zorgkantoor. De IGJ houdt hier toezicht op.
Zijn u gevallen bekend dat die overdracht niet (tijdig) heeft kunnen plaatsvinden?
In verreweg de meeste gevallen nemen partijen hun verantwoordelijkheid voor een zorgvuldige en tijdige overdracht. Bij personeelstekorten gaat het meestal niet om acute situaties, maar is er voor de zorgaanbieder vaak tijd om een plan te maken en hier tijdig op te acteren. Het kan echter voorkomen dat zorgaanbieders te laat (h)erkennen dat bepaalde zorg niet meer veilig geleverd kan worden. Als de IGJ constateert dat het leveren van veilige en goede zorg in het geding is, zal zij ingrijpen. Bijvoorbeeld door de zorgorganisatie te verplichten tot een patiëntenstop of tot overdracht van de patiënten. In de praktijk is tot nu, in samenwerking met zorgverzekeraar/zorgkantoor, altijd een oplossing gevonden voor de overdracht van patiënten.
Heeft u inzicht in hoeveel gevallen de Inspectie tot vergelijkbare conclusies als in dit geval komt («het personeelstekort leidt mede tot ernstige risico’s voor de continuïteit en de veiligheid van zorg») als ook of hier een toename in te zien is? Zo ja, in welke mate?
Zie ook mijn antwoord op vraag 4. De IGJ heeft in haar toezicht op zorgaanbieders specifieke aandacht voor de aanwezigheid van voldoende gekwalificeerd personeel, afgestemd op de aanwezige cliënten en actuele zorgvragen. De IGJ ziet daarbij dat risico’s door personeelstekort in een instelling meestal niet op zichzelf staan, maar vaak onderdeel zijn van bredere problemen bij een zorgaanbieder die tot risico’s leiden voor de patiëntveiligheid en de continuïteit van zorg.
Specifiek voor de ggz kijkt de IGJ dus ook nadrukkelijk naar voldoende beschikbaarheid van deskundige medewerkers. Zoals ik ook in mijn brief van 6 maart 20194 heb laten weten, inventariseert de IGJ dit jaar per afgesloten melding van een calamiteit binnen de ggz of personeelstekorten een rol hebben gespeeld in de verblijfssituatie van de patiënt ten tijde van de calamiteit. Hiermee ontstaat over 2019 een representatief beeld van het aantal bij de IGJ gemelde calamiteiten waarbij personeelstekorten als één van de factoren hebben meegespeeld. Ik verwacht de resultaten van deze inventarisatie begin 2020, en ik zal deze zo spoedig mogelijk met uw Kamer delen. De IGJ zal de resultaten openbaar maken op haar website.
In het reguliere risico gestuurde toezicht van de IGJ binnen de ggz is altijd aandacht voor de beschikbaarheid van voldoende medewerkers. De rapporten die uitkomen naar aanleiding van deze bezoeken met eventueel gevraagde verbetermaatregelen worden standaard openbaar gemaakt.
Bent u bereid, indien u het hiervoor gevraagde inzicht niet heeft, daar nader onderzoek naar te laten plaatsvinden?
Ja, de IGJ zal dit jaar per afgesloten melding van een calamiteit in de ggz inventariseren of personeelstekorten een rol hebben gespeeld in de verblijfssituatie van de patiënt ten tijde van de calamiteit. Ik verwacht de resultaten van deze inventarisatie begin 2020, en ik zal deze zo spoedig mogelijk met uw Kamer delen.
Het faillissement van Huize de Berg |
|
Maarten Hijink (SP), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe oordeelt u over het ontstaan van het faillissement van Huize de Berg in Heerlen?1
Ik heb bij de IGJ, NZa en de Blueprint Group navraag gedaan over de situatie bij Huize de Berg. Zij melden mij het volgende:
Huize de Berg is een kloostercomplex waar ongeveer vijftig zusters van de Kleine Zusters van de Heilige Joseph wonen. Tot 2018 was het klooster eigendom van de congregatie, die ook eigen personeel in dienst had. De congregatie heeft het complex in 2018 verkocht aan de Blueprint Group en huurt het sindsdien van hen. De medewerkers die in dienst waren van de congregatie zijn toen overgegaan naar Allerlei Gastvrij (een dochter-bv van de Blueprint Group, tevens bekend onder de naam Hospitality & Service Nederland BV).
Allerlei Gastvrij levert facilitaire dienstverlening aan de zusters in het klooster, zoals maaltijden en schoonmaak. Een deel van de zusters (ongeveer twintig) ontvangt ook zorg via een Volledig Pakket Thuis. Deze zorg werd en wordt geleverd door zorginstelling Bergweide.
Het faillissement heeft betrekking op Allerlei Gastvrij. Zoals hierboven beschreven leverde Allerlei Gastvrij geen zorg, maar dienstverlening in Huize de Berg. De zusters nemen deze dienstverlening nu af bij een andere partij. Het faillissement heeft geen invloed op Bergweide, dat nog steeds de zorg aan de zusters in Huize de Berg levert.
De curator heeft op basis van de Faillissementswet de taak om onderzoek te doen naar de oorzaken van het faillissement. Ik kan vanuit mijn positie geen oordeel vellen over dit specifieke geval.
Vindt u het acceptabel dat Huize de Berg over de rug van zusters en personeelsleden is doorverkocht aan een commerciële partij die vervolgens een faillissement heeft aangevraagd en het personeel heeft ontslagen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat de medewerkers van Huize de Berg niet onder de zorg-cao vallen, maar onder de cao van de horeca? Kunt u dit laten uitzoeken? Zo nee, waarom niet?
De medewerkers van Allerlei Gastvrij verlenen geen zorg maar dienstverlening. De medewerkers van Bergweide, die de zorg verlenen aan de zusters in Huize de Berg, vallen onder de cao VVT.
Gaat u ervoor zorgen dat personeel hun gemiste salaris en vakantiegeld krijgen uitbetaald? Zo nee, waarom niet?
Bij een faillissement hebben werknemers -als zij aan de voorwaarden voldoen- recht op een uitkering op grond van hoofdstuk 4 van de WW. De werknemer kan bij een faillissement een beroep doen op de loongarantieregeling waarbij UWV salarisaanspraken overneemt (op basis WW). Het gaat om het loon over maximaal dertien weken voorafgaande aan het ontslag, vakantiegeld en vakantiedagen tot maximaal een jaar terug en het loon over de opzegtermijn tot maximaal zes weken. Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, wordt het personeel dat zorg levert (werkzaam bij Bergweide) niet geraakt door het faillissement.
Is het waar dat Blueprint Group voornemens is een doorstart te maken met Huize de Berg in een zuster-bv? Wilt u dit laten uitzoeken? Zo nee, waarom niet?
Blueprint Group heeft mij laten weten niet voornemens te zijn om een doorstart te maken in een zuster-bv.
Kunt u een overzicht verstrekken van de bv's die zorgconsortium Blueprint Group herbergt? Zo nee, waarom niet?
Concernrelaties, voor zover het bv’s betreft met 100% aandeelhouderschap, zijn voor iedereen die daar inzicht in wil hebben, openbaar beschikbaar via het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Een overzicht van aan de Blueprint Group gerelateerde rechtspersonen heb ik bijgevoegd (zie bijlage)2.
Het tegengaan van het gebruik van lachgas |
|
Joël Voordewind (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat steeds meer festivals en gemeenten klaar zijn met lachgas en de verkoop en het gebruik van lachgas verbieden?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Wat is uw reactie op het feit dat steeds meer festivals en gemeenten het recreatief gebruik van lachgas als schadelijk voor de gezondheid beschouwen en dat er op steeds meer plekken lachgaspatronen worden gevonden met de bijbehorende impact op het milieu, waardoor steeds meer festivals en gemeenten het gebruik van lachgas niet meer tolereren?
Gemeenten ervaren overlast en dat is voor hen reden om bijvoorbeeld bij festivals het gebruik te verbieden. Dat doen zij om overlast – bijvoorbeeld door het wegwerpen van lachgaspatronen en overlast door gebruikers van lachgas – tegen te gaan.
Ik zie het als mijn verantwoordelijkheid vanuit het oogpunt van volksgezondheid om beleid te voeren gericht op het voorkomen dan wel beperken van het oneigenlijke gebruik van lachgas. Het gebruik van lachgas is hoog onder jongeren. Uit onderzoek blijkt dat het vaak beperkt blijft tot experimenteren en het gebruik van lachgas tot relatief weinig gezondheidsschade leidt. Het oneigenlijk gebruik van een product is echter nooit zonder risico. Zeker in combinatie met andere middelen, zoals alcohol. Bij excessief gebruik kan er wel degelijk gezondheidsschade optreden. Ik blijf daarom inzetten op voorlichting over de risico’s van het gebruik van lachgas. Ik heb daarnaast het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) gevraagd een nieuwe risicobeoordeling te doen naar de risico’s voor de gezondheid van lachgasgebruik. In mijn brief over het drugspreventiebeleid van 25 april jl. heb ik u ook aangegeven dat ik in gesprek wil gaan met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en gemeenten om te bezien of er meer mogelijkheden nodig zijn om de verkoop van lachgas en het gebruik te verminderen (Kamerstuk 24 077, nr. 426).
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten inmiddels zijn overgegaan tot een gebruiksverbod binnen de eigen gemeentegrenzen?
Ik beschik niet over dergelijke gegevens.
Hoe kijkt u nu naar de afspraken die u vorig jaar hebt gemaakt met verkopers over vrijwillige beperkende maatregelen rondom de verkoop van lachgaspatronen? Bent u de mening dat met name jongeren nog veel te makkelijk zonder beperkingen lachgaspatronen kunnen kopen? Wat is uw reactie op de oproep van gemeenten om met landelijk beleid te komen, nu de afspraken met de verkopers van lachgas onvoldoende succes lijken te hebben?
Vorig jaar heb ik u geïnformeerd over de vrijwillige beperkende maatregelen die zijn genomen. Ik vind het goed dat brancheorganisaties en winkelketens zelf maatregelen nemen en zo hun maatschappelijke verantwoordelijkheid invulling geven. Tegelijkertijd betekent dat niet dat de verkoop van lachgas – hetzij in patronen, hetzij in grotere gasflessen – gestopt is, te meer daar het hier gaat om een legaal product. Ik heb u al aangegeven dat ik in gesprek wil gaan met de VNG en gemeenten om te bezien of er meer mogelijkheden nodig zijn om de verkoop van lachgas voor oneigenlijk gebruik en het gebruik te verminderen (Kamerstuk 24 077, nr. 426). Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek wanneer dat heeft plaatsgevonden.
Bent u ervan op de hoogte dat bedrijven lachgas puur voor recreatief gebruik verkopen, waaronder ook tweeliterflessen lachgas?2 Deelt u de mening dat dit een gevaarlijke ontwikkeling is die indruist tegen afspraken die met de branche zijn gemaakt?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u al gesproken met VNG en de gemeenten om te bezien of er meer maatregelen nodig zijn om de verkoop van lachgas en het gebruik te verminderen? Zo nee, wanneer vindt dit gesprek plaats? Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de stand van zaken rond de herbeoordeling door het Trimbos-instituut van de schadelijkheid van lachgasgebruik? Wanneer verwacht u deze herbeoordeling naar de Kamer te sturen? Bent u bereid hierbij specifiek te laten kijken naar de schadelijkheid voor jongeren tot 18 jaar?
Het Trimbos-instituut doet onderzoek onder risicogroepen jongeren om er achter te komen in welke mate het gebruik van lachgas onder bepaalde groepen jongeren voorkomt. Ik verwacht dit onderzoek in het derde kwartaal van 2020 naar uw Kamer te sturen.
Het CAM doet een risicobeoordeling van lachgas. Het CAM beoordeelt de risico’s van het gebruik van lachgas voor de gezondheid. Ik heb het CAM gevraagd de beoordeling in september op te leveren zodat deze beschikbaar zou zijn voor het AO dat gepland staat in oktober. Het CAM heeft mij laten weten meer tijd nodig te hebben voor een zorgvuldige risicobeoordeling. Ik streef er naar uw Kamer eind november over de uitkomsten van risicobeoordeling te informeren. De groep 18 minners zal ook onderdeel uitmaken van deze risicobeoordeling.
De uitkomsten van de risicobeoordeling van het CAM vormen het uitgangspunt bij de bepaling of landelijke maatregelen noodzakelijk zijn. In de hiervoor genoemde brief over de uitkomsten van de risicobeoordeling zal ik ook ingaan op de vervolgaanpak van oneigenlijk lachgasgebruik.
Hoe verhoudt zich de nieuwe risicobeoordeling van lachgas door het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring Nieuwe Drugs (CAM) tot de herbeoordeling door het Trimbos-instituut? Kunt u toelichten wat het CAM precies onderzoekt in het kader van de nieuwe risicobeoordeling van lachgas?
Zie antwoord vraag 7.
Welke informatie hebt u nog meer nodig naast de herbeoordeling door het Trimbos-instituut en de nieuwe risicobeoordeling door het CAM om te bepalen of landelijke maatregelen inderdaad onvermijdelijk zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer denkt u de Kamer meer te kunnen melden over uw vervolgaanpak van oneigenlijk lachgasgebruik?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht '1600 kinderen verdwenen uit de asielopvang' |
|
Bente Becker (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «1.600 kinderen verdwenen uit de asielopvang»?1
Ja.
Klopt het genoemde aantal en kunt u inzicht geven in de landen van herkomst van de betreffende minderjarige vreemdelingen?
Zoals ik bij brief van vandaag aan uw Kamer heb gemeld, herken ik het door de NRC genoemde aantal. Het betreft het aantal amv’s dat volgens cijfers van het COA en van Nidos met onbekende bestemming is vertrokken uit amv-opvanglocaties tussen 2015 en april 2019. De cijfers van het COA en Nidos heb ik echter nog niet kunnen verifiëren en bevatten wellicht nog onderlinge dubbeltellingen of andere onzuiverheden.
Bij brief van 24 april 2019 heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd dat de komende maanden twee gerelateerde onderzoeken worden uitgevoerd. Allereerst wordt een analyse uitgevoerd van de gegevens die bij de samenwerkingspartners binnen de migratieketen beschikbaar zijn over het vertrek met onbekende bestemming van amv’s uit de opvang. Deze analyse zal een beter beeld geven van de problematiek (zoals de landen van herkomst van de betrokken jongeren) en de daarbij horende aantallen. In de analyse wordt ook gebruik gemaakt van data over Dublin-claims op Nederland.
Daarnaast voert het EMM een fenomeenonderzoek uit dat twee onderzoeksrichtingen kent. Enerzijds is dit de onderzoeksrichting waar in de vraag aan wordt gerefereerd, te weten naar de omvang van- en de omstandigheden waarin vreemdelingen met de Vietnamese nationaliteit met onbekende bestemming uit de beschermde opvang zijn vertrokken in de periode 2015 tot 2019. Anderzijds doet het EMM onderzoek doen naar de betrokkenheid van vreemdelingen met de Vietnamese nationaliteit bij signalen van- en opsporingsonderzoeken naar mensenhandel en mensensmokkel in Nederland in de periode 2015 tot 2019.
De uitkomsten van deze twee onderzoeken verwacht ik in het najaar. Afhankelijk van de bevindingen daarvan zal gekeken worden welke aanvullende maatregelen, ook in internationaal verband, genomen moeten worden om het vertrek met onbekende bestemming van amv’s zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast zal bezien worden of de bevindingen aanleiding geven om de maatregelen in de beschermde opvang aan te scherpen of anderszins te wijzigen.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat minderjarige vreemdelingen uit een locatie van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA-locatie) verdwijnen en hoe het daarnaast kan dat minderjarige vreemdelingen die onder voogdij van Nidos staan toch van de radar verdwijnen?
Over de oorzaak van het vertrek met onbekende bestemming van amv’s uit de opvang en de verschillende maatregelen die worden genomen om dit tegen te gaan, heeft mijn voorganger uw Kamer reeds geïnformeerd, bijvoorbeeld in de beantwoording van Kamervragen van de leden Bouali en Groothuizen van 12 november 2018. Amv’s worden opgevangen in kleinschalige opvang, waar medewerkers zich dagelijks inspannen om voor de bewoners een zo veilig mogelijke omgeving te creëren. Amv’s die aangeven te willen vertrekken worden geïnformeerd over de verschillende perspectieven die er zijn en worden gewezen op risico’s van illegaal verblijf, zoals mensenhandel en seksueel geweld.
Vermeende slachtoffers van mensenhandel worden opgevangen in de beschermde opvang, waar extra beschermingsmaatregelen worden genomen. Opvang in zowel de reguliere amv-opvanglocaties als in de beschermde opvang vindt echter plaats in een open setting. De bestaande maatregelen kunnen dan ook niet wegnemen dat als amv’s dit echt willen, zij de opvang kunnen verlaten. Voor zover vraag 4 ziet op het krijgen van inzicht in de mogelijke bestemming verwijs ik naar de beantwoording van vraag 2, 5, 6 en 8.
Welke maatregelen zijn reeds getroffen om dergelijke verdwijningen te voorkomen en om, als dit toch gebeurt, inzicht te krijgen in de oorzaak en de mogelijke bestemming?
Zie antwoord vraag 3.
Herkent u het beeld dat geschetst wordt in het artikel dat het dikwijls gaat om veiligelanders uit bijvoorbeeld Marokko die hier via de asielopvang in de criminaliteit belanden en van de radar verdwijnen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u indicaties dat hierbij sprake is van mogelijke mensenhandel- of mensensmokkelnetwerken, die de Nederlandse asielopvang misbruiken om jongeren op illegale wijze in Nederland, dan wel in Europa, te kunnen inzetten voor hun praktijken? Zo ja, welke inzet pleegt u om deze netwerken keihard aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden heeft u om minderjarige vreemdelingen die uit een veilig land komen en overlast veroorzaken of crimineel gedrag vertonen in detentie te zetten als er zicht is op uitzetting?
Bewaring van minderjarige vreemdelingen is nog meer dan bij meerderjarige vreemdelingen een middel dat met terughoudendheid moet worden toegepast. Bewaring blijft een legitiem middel, mits dit wordt uitgevoerd in een locatie die is ingericht op de specifieke behoeftes van het kind, zoals de gesloten gezinslocatie in Zeist. Ik wijs er ook op dat vreemdelingenbewaring geen maatregel van jeugdtoezicht is, maar een maatregel die tot doel heeft om de terugkeer veilig te stellen. In aanvulling op de wettelijke vereisten voor bewaring dat lichtere middelen niet effectief kunnen worden toegepast en dat reëel perspectief op terugkeer bestaat, zijn in het beleid een aantal aanvullende voorwaarden opgenomen voor bewaring van minderjarigen. Deze zijn:
Deze gronden gaan er van uit dat de vreemdeling ofwel door middel van het strafrecht of wel door een eerder onderduiken al in contact was met de overheid. Voor de situatie waarin de vreemdeling voor het eerst in Nederland door de politie of de Koninklijke Marechaussee wordt aangetroffen, en er een sterke aanwijzing bestaat dat hij of zij zich aan het toezicht zal onttrekken, laat het beleid geen ruimte.
Ik ben daarom voornemens aan deze gronden een vierde omstandigheid toe te
voegen, die zal zien op vreemdelingen die in het toezicht worden aangetroffen. Ik zal uw Kamer in de komende periode nader informeren over deze beleidswijziging.
Bent u bereid te onderzoeken wat de achtergrond is van de verdwijningen en welke maatregelen, eventueel in internationaal verband, zo nodig kunnen worden genomen, zoals u ook heeft toegezegd ten aanzien van de verdwijningen van Vietnamese kinderen uit de beschermde opvang?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg vreemdelingen- en asielbeleid op 12 juni 2019?
Omdat het algemeen overleg is verplaatst naar na het zomerreces, heb ik ernaar gestreefd om deze vragen binnen de normale beantwoordingstermijn voor Kamervragen te beantwoorden.