Het uitblijven van een wetsvoorstel rond het vaststellen van staatloosheid |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Herinnert u zich dat u in antwoord op Kamervragen heeft aangegeven dat u het wetsvoorstel over de vaststelling van staatloosheid in het voorjaar van 2018 zou indienen?1 Waarom is dit, ruim een jaar later, nog steeds niet gebeurd?
Het wetsvoorstel over staatloosheid bestaat uit twee onderdelen. Allereerst wordt een procedure in het leven geroepen om staatloosheid te laten vaststellen door een civiele rechter. Met deze nieuwe vaststellingsprocedure kunnen meer personen hun staatloosheid aantonen. Het wetsvoorstel strekt voorts tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Aan deze rijkswet worden twee nieuwe optierechten toegevoegd, specifiek gericht op staatloos in Nederland geboren kinderen. Aan de totstandkoming van dit wetsvoorstel wordt al geruime tijd gewerkt. Anders dan gehoopt is het eerder aan uw Kamer gecommuniceerde moment van indiening niet gehaald. Ik zal u na de zomer nader berichten over de vervolgstappen in dit wetgevingsproces.
Bent u zich ervan bewust dat in de jaarplanning 2019 van het Ministerie van Justitie en Veiligheid die u naar de Kamer heeft gezonden, de behandeling van het wetsvoorstel was gepland voor het eerste kwartaal van 2019?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer gaat u het wetsvoorstel aan de Kamer aanbieden? Kunt u een concrete datum geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het bericht «Utrecht wil staatlozen helpen»?2
Ja.
Kunt u de schatting van Statelessness and Inclusion bevestigen dat circa 8.000 mensen momenteel staatloos zijn?
Het betreft hier geen schatting van het aantal vreemdelingen in Nederland dat vastgesteld staatloos is, maar een schatting van het aantal personen van wie verondersteld wordt dat zij voor de status van staatloze in aanmerking komen. Ik beschik niet over informatie waarop deze veronderstelling gebaseerd kan worden. Mij zijn alleen de aantallen bekend van vreemdelingen die op dit moment als staatloos zijn geregistreerd in de Basisregistratie Personen (BRP), en van vreemdelingen die nog in procedure zijn in afwachting van een beslissing op een verblijfsaanvraag en in hun vreemdelingendossier staan vermeld als staatloos.
Bent u bereid om in overleg te treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om gemeenten te ondersteunen en handvaten aan te rijken, bijvoorbeeld ten aanzien van het opnemen van mensen in de Basisregistratie Personen en voor het helpen van staatlozen, zolang het wetsvoorstel nog niet is behandeld? Zo nee, waarom niet?
Ik ben graag bereid tot overleg om scherp te krijgen welke problematiek zich concreet voordoet en op welke wijze gemeenten zouden kunnen worden ondersteund. Mogelijk kunnen reeds lopende overleggen met mijn departement worden gebruikt om informatie van de zijde van de gemeenten in te brengen. Voor wat betreft uw verwijzing naar de BRP kan ik alvast het volgende melden. Indien de gemeente de nationaliteit, of in dit geval de staatloosheid, niet kan vaststellen op grond van artikel 2.15 van de Wet basisregistratie personen dan informeert de gemeente, op basis van artikel 2.17 van deze wet, bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) met welk nationaliteitsgegeven betrokkene bij de IND bekend is. Indien de Minister van Justitie en Veiligheid dit gegeven in het kader van de toelating van de betrokkene tot Nederland heeft vastgesteld, dient de gemeente dat gegeven te ontlenen aan de mededeling daarover van de Minister en vervolgens in de BRP op te nemen. Indien betrokkene ook bij de IND niet bekend is als staatloos, zal hij in de BRP worden geregistreerd met de vermelding dat de nationaliteit onbekend is. Overigens kunnen uitsluitend vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijven als ingezetene in de BRP worden opgenomen.
Het bericht dat de Groningse universiteit meer grip wil krijgen op het Koninklijk Nederlands Instituut Rome |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Rel over Groningse «coup» in Rome?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja.
In de koepel Nederlandse Wetenschappelijke Instituten in het Buitenland, de NWIB, werken zes Nederlandse universiteiten samen. De samenwerking betreft vijf instituten in Athene, Florence, Caïro, Sint-Petersburg en Rome. De UvA is penvoerder voor Sint-Petersburg en Athene, de Leidse universiteit voor Caïro (met Vlaanderen), UU voor Florence en de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) voor het Koninklijk Nederlands Instituut te Rome (Hierna: KNIR).
In 1990 is een overdrachtsprotocol opgesteld, waarin is vastgelegd dat het beheer van het KNIR is overgedragen van mijn departement naar de RUG. Sinds 1991 is de RUG derhalve integraal verantwoordelijk voor het KNIR.
Voor het inhoudelijke programma van het KNIR geldt dat de RUG hiervoor samenwerkt met de hierboven genoemde instellingen, aangevuld met de VU en de Radboud Universiteit. De zes instellingen hebben in de Gemeenschappelijke Regeling vastgelegd hoe zij de programma’s van de instituten vormgeven, de kwaliteit ervan bewaken en hoe zij de financiering onderling regelen.
Bij de overdracht is vastgesteld dat de primaire wetenschappelijk taken van het KNIR intact blijven. In het overdrachtsprotocol wordt daarnaast benadrukt dat het instituut ontmoetingen en samenwerkingen stimuleert tussen de Nederlandse en internationale instituten op de werkterreinen van het KNIR. Voor mijn reactie op het bericht, zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het Koninklijk Nederlands Instituut in Rome, dat het oudste en grootste van de Nederlandse Wetenschappelijke Instituten in het Buitenland is en dat onderzoek doet naar stukken in de Vaticaanse archieven die over de Nederlandse geschiedenis handelen, gerenommeerd en van nationaal belang is?
Het KNIR is een uitvalsbasis voor Nederlandse studenten en onderzoekers in de geesteswetenschappen. Daarnaast verrichten wetenschappers van het KNIR zelf onderzoek en verzorgen onderwijs dat is gericht op archeologie, oudheid en kunsthistorie, Italiaanse geschiedenis en de relatie tussen Nederland en Italië in historisch perspectief. Ik wil benadrukken dat de RUG als penvoerder in eerste instantie verantwoording aflegt aan het koepelbestuur van de NWIB, zowel over de inhoudelijke vormgeving van onderwijs en onderzoek, als over de opvolgingskwestie binnen de directie. Ik ga ervan uit dat de nationale belangen die het instituut dient, geborgd worden door de RUG zelf ondersteund met toezicht vanuit het koepelbestuur. Ik heb begrepen dat het NWIB-bestuur in overleg op 28 juni 2019 heeft geconstateerd dat er geen verschil van inzicht bestaat over de koers van het instituut. Het is verder aan de RUG in nauwe afstemming met de NWIB-koepel hier invulling aan te geven.
In het instituut wordt al sinds 1904 onderzoek verricht naar historische, kunsthistorische en archeologische bronnen die speciaal in Rome ontsloten kunnen worden. Al ruim honderd jaar staat het KNIR voor hoogstaand onderzoek en interdisciplinair onderwijs in de geesteswetenschappen, waarbij het een brugfunctie vervult tussen de Nederlandse universiteiten en de academische wereld in Italië.
Ik erken en waardeer de wetenschappelijke reputatie van het instituut en hecht eraan dat de nationale functie die het met succes vervult voor Nederlandse onderzoekers, docenten en studenten van alle deelnemende universiteiten behouden blijft. Ik waardeer ook het feit dat in het huidige meerjarenplan van het KNIR staat dat het beleid erop is gericht het instituut te ontsluiten voor studenten en onderzoekers van meer disciplines, een beleid dat wordt gevoerd voor alle instituten die vallen onder de NWIB-koepel.
Kunt u garanderen dat de kwaliteit van het hoogstaande interdisciplinaire onderwijs en onderzoek gewaarborgd blijft? Welke stappen gaat u zetten als de kwaliteit dreigt te dalen?
Het instituut is ingebed in de in Nederland vigerende systemen voor de kwaliteitszorg van onderwijs en onderzoek. Dat biedt voldoende waarborgen voor de kwaliteit. Ik ga er vanuit dat dit zo blijft.
Deelt u de mening van scheidend directeur Hendrix dat de Groningse notitie is gebaseerd op deels onvolledige en onjuiste informatie en dat het Groningse plan een degradatie is van het instituut? Kunt u dit toelichten?
Het is aan het NWIB-bestuur deze punten in haar overwegingen mee te nemen.
Kunt u informatie verschaffen over de hoogte van de bijdragen van de RUG en andere universiteiten aan het instituut? Klopt het dat de RUG evenveel bijdraagt als andere universiteiten?
Als eerder gemeld, is de RUG sinds 1991 zowel beheers- als beleidsmatig verantwoordelijk voor het KNIR. Om dit mogelijk te maken, heeft de overheid de voor het KNIR benodigde middelen verwerkt in de rijksbijdrage van de RUG (lumpsum). Op basis van de jaarlijkse loon- en prijsbijstelling wordt deze bijdrage geïndexeerd. Deze middelen zijn een bijdrage in de kosten en staan los van de daadwerkelijke kosten die de RUG maakt voor het KNIR. Ik heb geen inzage in de precieze begroting van het KNIR, de beoordeling daarvan laat ik aan de NWIB-koepel. De RUG heeft mij laten weten dat de bij de RUG gemaakte kosten voor een part time directeur beheer, het personeelsmanagement, de financiële administratie en ondersteuning van de bibliotheek, niet drukken op de begroting van het KNIR.
Het terughalen van Nederlandse kinderen uit Syrië |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Jan de Groot hoopt zijn kleinkinderen uit Syrië snel te zien»?1
Ja.
Klopt het dat medewerkers van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) of Nederlandse diplomaten twee-wekelijks het kamp in Al-Roj bezoeken? Is het doel van hun bezoek het voorbereiden van terugkeer? Zo ja, kunt u een toelichting geven? Kunt u een overzicht geven van hoe vaak een Nederlandse delegatie kampen in Syrië heeft bezocht en met welk doel?
Over de werkwijze van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten wordt in het openbaar geen uitspraken gedaan. De informatie als zouden Nederlandse diplomaten het Al-Roj kamp tweewekelijks bezoeken is onjuist.
Hoe verhoudt dit zich tot het standpunt van het kabinet dat Syrië te onveilig is om diplomaten te sturen en burgers terug te halen?
Zie antwoord vraag 2.
Bereidt Nederland zich voor op de terugkeer van deze kinderen en hun ouders? Zo ja, kunt u toelichten wat deze voorbereidingen inhouden?
Het kabinetsbeleid is dat indien Nederlandse uitreizigers zich melden op een diplomatieke vertegenwoordiging in de regio, zij in beginsel gecontroleerd naar Nederland worden gebracht met het oog op vervolging. De kinderen worden in eerste instantie als slachtoffer van de keus van hun ouders aangemerkt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft individuele opvangplannen gereed indien kinderen van uitreizigers terugkeren.
Bent u ervan op de hoogte dat Frankrijk ook kinderen ophaalt van wie de moeder toestemming geeft om van de kinderen gescheiden te worden? Overweegt u dit ook? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Nee, het kabinetsbeleid is dat als Nederlandse uitreizigers zich in een naburig land bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging melden, gekeken zal worden of en welke consulaire bijstand geleverd kan worden. De inzet zal vervolgens zijn om hen gecontroleerd naar Nederland over te brengen met het oog op vervolging. Dit geldt ook voor moeders met kinderen.
De statushouder die een 68 jarige vrouw doodmartelde |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Verdachte fatale mishandeling Amsterdam is statushouder»?1
Ja
Wat is de nationaliteit van deze verdachte, wanneer is hij tot Nederland toegelaten en op welke grond? Hoe is het mogelijk dat deze gevaarlijke persoon door de screening is gekomen?
Over individuele gevallen doe ik in beginsel geen uitspraken.
Over de screening in het algemeen kan ik zeggen dat de IND deze uitvoert bij alle asielzoekers voorafgaand aan de asielprocedure. Het betreft een onderzoek waarbij de al verzamelde informatie wordt bezien in samenhang met een socialmediacheck. Hierbij wordt bekeken of er sprake is van signalen die kunnen wijzen op een mogelijk gevaar voor de nationale veiligheid, maar ook bijvoorbeeld op betrokkenheid bij misdrijven genoemd in artikel 1F Vluchtelingenverdrag of fraude.
Ook tijdens het verdere verloop van de asielprocedure is de IND alert op nieuwe signalen, zoals bijvoorbeeld klik- of tipbrieven van burgers en slachtoffers/getuigen. Hiernaast zijn de medewerkers van het COA alert op signalen. Als er tijdens de asielprocedure signalen zijn die erop duiden dat de persoon mogelijk een gevaar is voor de nationale veiligheid, kan dit een reden zijn om de verblijfsvergunning te onthouden. Deze signalen worden doorgezet naar de inlichtingen-en-veiligheidsdiensten en politie. Signalen van betrokkenheid bij misdrijven als genoemd in artikel 1F Vluchtelingenverdrag worden doorgezet naar de unit 1F van de IND.
Kunt u garanderen dat de verblijfsvergunning van deze persoon wordt ingetrokken en dat hij, na een hopelijk lange gevangenisstraf, direct uit Nederland wordt verwijderd? Zo nee, waarom niet?
Het is staand kabinetsbeleid dat het vertonen van maatschappelijk onaanvaardbaar gedrag in beginsel gevolgen moet hebben voor een aangevraagde of verleende verblijfsvergunning, ook als dat een asielvergunning is. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat als een persoon in het bezit is gesteld van een asielvergunning, daarmee is vastgesteld dat hij of zij zelf bescherming van de Nederlandse overheid nodig heeft. Daarom is in internationale verdragen en Europese wetgeving (Procedurerichtlijn, Kwalificatierichtlijn) vastgelegd onder welke omstandigheden een asielvergunning kan worden geweigerd of ingetrokken en wanneer een statushouder, die een (bijzonder) ernstig misdrijf heeft gepleegd, kan worden teruggestuurd naar zijn of haar land van herkomst.
Het vorige kabinet heeft het beleid op dit punt twee maal aangescherpt. Uw Kamer is daarover geïnformeerd bij brieven van 25 november 2015 en 25 mei 2016.2 Het kabinet is van oordeel dat we hiermee de grens hebben bereikt van wat we op dit punt kunnen doen met inachtneming van de Europese regels, maar ook het Vluchtelingenverdrag.3
Over de consequenties in deze individuele zaak merk ik op dat, buiten het feit dat ik hier niet kan ingaan op de individuele omstandigheden van het geval, ik ook niet kan vooruitlopen op het oordeel van de rechter en de eventuele gevolgen voor het verblijfsrecht in deze zaak.
Hoe legt u aan de samenleving en aan nabestaanden van slachtoffers van dit soort gruwelijkheden uit dat u achter het open grenzen beleid blijft staan, ondanks het feit dat u zelf geen enkel idee heeft wat voor tuig u binnenlaat?
Er is in Nederland geen sprake van een opengrenzenbeleid waar het gaat om de toelating van personen die internationale bescherming zoeken. Zoals u bekend is, vindt het kabinet dat het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen voor alle asielzoekers en migranten uit islamitische landen geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk. Het kabinet kiest ervoor risico’s voor de openbare orde zo veel mogelijk te beperken en de veiligheid te bevorderen, waarbij tevens bescherming wordt geboden aan die asielzoekers die bescherming behoeven. Het mag nooit beleid zijn om mensen vanwege hun afkomst of religie te discrimineren of te stigmatiseren.
Bent u bereid de Nederlandse grenzen te sluiten voor alle asielzoekers en alle migranten uit islamitische landen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voorts bereid alle asielzoekers en statushouders die een misdrijf hebben gepleegd uit Nederland te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het onderwijsboek Geobas 7 |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderwijsboek Geobas 7 (4e editie) van Noordhoff Uitgevers?
Ja.
Zie voor de beantwoording van de vragen 2 tot en met 9 het antwoord onder vraag 9.
Wat vindt u van de pagina waarop gesproken wordt over «grauwe buitenwijken» in combinatie met de woorden «gastarbeiders», «moskee», «criminaliteit», «kakkerlakken», «werkloos»?
Met enige regelmaat krijgt het kabinet vragen over de inhoud van leermiddelen. Hoe begrijpelijk het ook is dat bepaalde passages uit leermiddelen soms vragen oproepen, hecht ik eraan om de formele verantwoordelijkheidsverdeling omtrent de inhoud van leermiddelen te respecteren.
Zoals ik en mijn voorgangers in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen al hebben aangegeven, is het niet aan het kabinet om de inhoud van leermiddelen te beoordelen, maar aan de scholen. We hebben, via de vrijheid van onderwijs, grondwettelijk verankerd dat scholen het onderwijs zelf mogen inrichten en daarbij leermiddelen van hun keuze mogen gebruiken. Dit past bij de autonomie van scholen en bij de professionele ruimte van leraren om daarin hun eigen afwegingen te maken.
Tegelijkertijd is onderdeel van die vrijheid dat scholen de verantwoordelijkheid hebben om richting ouders en leerlingen aanspreekbaar te zijn op de gemaakte keuzes en de omgang met leermethoden. Ouders en leerlingen kunnen eventuele vragen hierover via hun vertegenwoordiging in de medezeggenschapsraad onder de aandacht brengen van het schoolbestuur. Daarnaast kan een klacht worden ingediend via de daarvoor geldende klachtenregeling. Bovendien zijn de grondwettelijke vrijheden van scholen niet onbegrensd; zij worden bijvoorbeeld begrensd door het strafrecht. Indien er strafrechtelijke grenzen worden overschreden, is het aan het Openbaar Ministerie om op te treden.
Deelt u de mening dat op deze manier allerlei vooroordelen en stereotypen kunnen worden aangewakkerd dan wel bevestigd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de uitgever van Geobas 7 hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de uitgever van Geobas 7 te vragen de onderhavige editie te vervangen door een editie waarin geen sprake is van het aanwakkeren van vooroordelen en stereotypen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de uitgever van Geobas 7 te vragen de onderhavige editie niet meer voor het volgende schooljaar te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de uitgever van Geobas 7 te vragen om al zijn onderwijsmateriaal aan een kritische blik te onderwerpen en indien nodig het materiaal zo aan te passen dat er geen sprake meer is van het aanwakkeren dan wel bevestigen van vooroordelen en stereotypen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een organisatie met expertise op het gebied van discriminatie (zoals bijvoorbeeld RADAR) een scan van al het Nederlandse onderwijsmateriaal in het basis- en voortgezet onderwijs te laten maken om te kijken bij welk materiaal er sprake is van het aanwakkeren van vooroordelen en stereotypen, en op basis van dit onderzoek de betreffende uitgevers hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de door boeken, zoals Geobas 7, aangewakkerde vooroordelen en stereotypen te bestrijden door een antivooroordeel campagne op scholen in het basis- en voortgezet onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Aanval op WTO door Trump dwingt Europa tot noodgreep' |
|
Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Aanval op WTO door Trump dwingt Europa tot noodgreep»?1
Ja.
Klopt het dat het Beroepsorgaan van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) minimaal drie leden nodig heeft om operationeel te blijven en dat de ambtstermijn van twee van de laatste drie overgebleven leden van het WTO-Beroepsorgaan op 10 december 2019 eindigt? Zo ja, hoe duidt u deze ontwikkelingen? Wat zullen hiervan de gevolgen zijn?
Dat klopt. De ontwikkelingen omtrent de blokkade van de selectieprocedures voor Beroepsorgaan (Appellate Body) zijn zorgelijk. Als er geen oplossing wordt gevonden die tegemoet komt aan de zorgpunten van de VS, is het Beroepsorgaan niet meer operationeel per 11 december 2019. Het Beroepsorgaan kan dan geen beroepszaken meer in behandeling kan nemen. Dit betekent tevens dat het risico bestaat dat handelsgeschillen stranden voordat een juridisch bindende uitspraak is vastgesteld. Internationale handel vaart wel bij de voorspelbaarheid die bindende geschillenbeslechting bij de WTO biedt. Het systeem biedt daarbij duidelijkheid aan bedrijven over de geldende importtarieven van WTO-leden. Het is zorgwekkend dat door de blokkade van het Beroepsorgaan, het WTO-systeem onder druk staat. De blokkade van het Beroepsorgaan is inmiddels ruim twee jaar bezig en is aan de orde bij elke Raad Buitenlandse Zaken Handel, waarover u vooraf geïnformeerd wordt via de geannoteerde agenda.
Hoe duidt u het feit dat de Verenigde Staten al langere tijd de werking van het WTO-Beroepsorgaan frustreren?
De VS heeft zorgen geuit over het Beroepsorgaan. Deze zorgen leven bij de VS al sinds de oprichting van de WTO in 1995. Niettemin heeft de VS er vanaf het voorjaar van 2017 voor gekozen om deze zorgpunten om te zetten in aanhoudende blokkade van de selectieprocedures voor nieuwe leden van het Beroepsorgaan, hetgeen over enkele maanden betekent dat het Beroepsorgaan tot stilstand komt.
Klopt het dat de Europese Unie (EU) samen met gelijkgezinde WTO-leden een tijdelijke beroepsprocedure wil optuigen die de functies van het Beroepsorgaan grotendeels «kopieert»?2 Zo ja, hoe schat u de haalbaarheid van deze onderneming? Zo nee, op welke wijze werkt de EU op enige andere wijze aan een oplossing?
De EU is in overleg met andere WTO-leden om tot een interim-oplossing te komen. Doel is te komen tot een alternatief voor de behandeling van nieuwe beroepszaken door het Beroepsorgaan en het garanderen van de continuïteit van lopende beroepszaken. Het is de verwachting dat meerdere grote gebruikers van het geschillenbeslechtingsmechanisme van de WTO interesse zullen hebben in een dergelijke oplossing. Of deze andere WTO-leden het eens zijn met de aanpak die de EU voorstelt, is vooralsnog onduidelijk.
Op welke wijze zet Nederland zich, zowel individueel als binnen de EU, in om te voorkomen dat de WTO zijn functie in beslechting van handelsconflicten verliest? Wat zijn de Nederlandse inzet en standpunten rondom de huidige ontwikkelingen?
Nederland steunt de Europese Commissie in het uitdragen van het belang van het multilaterale handelssysteem, met een systeem van bindende geschillenbeslechting. Dit betekent primair het zo snel mogelijk opheffen van de blokkade van het Beroepsorgaan. Het kabinet draagt deze boodschap in multilaterale en bilaterale kanalen uit, evenals in publieke uitingen.
Het bericht ‘Justitie blundert met persoonlijke brief aan vermoorde Hümeyra’ |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Justitie blundert met persoonlijke brief aan vermoorde Hümeyra»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het openbaar ministerie (OM) de vermoorde Hümeyra (16) een persoonlijke slachtofferbrief heeft gestuurd?
Er is hier sprake van een ernstige fout, dat betreur ik zeer.
Klopt het dat deze brief ten onrechte is verstuurd aan het slachtoffer in plaats van de nabestaanden? Wat is uw oordeel daarover?
Dat klopt. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven is hier een ernstige fout gemaakt.
Bent u bereid excuses aan te bieden voor deze vreselijke misser? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de nabestaanden van Hümeyra op vrijdag 7 juni een persoonlijke brief gestuurd om mijn spijt te betuigen. Verder heeft het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) mij bericht dat het ook een brief heeft gestuurd om spijt te betuigen. De hoofdofficier van justitie heeft een persoonlijk gesprek gehad met de familie. Dit is volgens het OM een open en constructief gesprek geweest waarbij de hoofdofficier van justitie excuses heeft aangeboden voor de adressering.
Deelt u de mening dat deze brief symbool staat voor de missers die uw ministerie heeft gemaakt in de zaak van Hümeyra? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Dit laat echter onverlet dat ik me realiseer dat het ontvangen van de brief uiterst pijnlijk moet zijn geweest voor de nabestaanden van Hümeyra.
Kunt u al iets melden over het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar het handelen van de betrokken instanties? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie kan op dit moment nog niets zeggen over de uitkomsten omdat het onderzoek nog in volle gang is. De bevindingen van de Inspectie zijn inmiddels voor een factcheck (wederhoor) aan de betrokken organisaties voorgelegd.
Naast de politie heeft de Inspectie (meerdere) gesprekken gevoerd met de Reclassering, Veiligheidshuis, Slachtofferhulp Nederland, de advocate van de familie van Hümeyra en Veilig Thuis. Aan het OM heeft de Inspectie schriftelijk vragen gesteld zoals de afgesproken werkwijze tussen de Inspectie en het OM voorschrijft. Ook heeft de Inspectie met de familie van Hümeyra gesproken. In dat gesprek heeft de Inspectie hun werkwijze uiteengezet, verteld wat de stand van zaken is, wat wel en niet in het rapport wordt besproken en wat de planning van het onderzoek is. Ook heeft de Inspectie met hen afgesproken dat ze voorafgaand aan de publicatie van het rapport (persoonlijk) een toelichting aan de familie geven.
Deelt u de mening dat de overheid moet zorgen voor bewaking van mensen die bedreigd worden? Zo ja, is dit volgens u goed geborgd?
Zoals gezegd kan ik niet vooruitlopen op het rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid. In zijn algemeenheid vormt in geval van bedreiging een melding of aangifte het startpunt voor de politie en het OM om af te wegen of, en zo ja, welke beveiligingsmaatregelen noodzakelijk zijn. De overheid is aan zet voor het nemen van aanvullende beveiligingsmaatregelen wanneer blijkt dat personen en organisaties zelf niet voldoende weerstand kunnen bieden tegen dreiging en risico.
Vindt u het de taak van de overheid te voorkomen dat slachtoffers van stalking uit angst de straat niet meer op durven te gaan? Zo ja, hoe gaat u regelen dat de verantwoordelijke instanties serieuze maatregelen nemen teneinde ervoor te zorgen dat zorgelijke signalen goed worden afgehandeld? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het van het grootste belang dat tijdig wordt ingegrepen als er sprake is van stalking en/of bedreiging. Bij de politie kan een melding of een aangifte worden gedaan van stalking en/of bedreiging. Slachtoffers, professionals en omstanders kunnen zich melden bij Veilig Thuis bij (het vermoeden van) een onveilige situatie. De inzet van de politie en het OM is gericht op het stoppen van het geweld en het beschermen van het slachtoffer. Een gezamenlijke aanpak met partners zoals Veilig Thuis en de Reclassering is hierbij essentieel.
Veilig Thuis voert op basis van de melding een veiligheidsbeoordeling uit. De politie bepaalt bij een aangifte of melding het dreigingsniveau en de urgentie die uitgaat van de stalking. Er is bij de politie een aangescherpte aanpak in ex-partnerstalking – n.a.v. de Commissie Eenhoorn2 – die bijdraagt aan eerdere herkenning van stalking, vroegtijdige risico-inventarisatie en vroegtijdige interventie. Na de veiligheidsbeoordeling van Veilig Thuis en de screening door politie wordt een gezamenlijke aanpak bepaald, gericht op gedragsverandering bij de verdachte en op bescherming van het slachtoffer. Zo nodig werken politie en Veilig Thuis samen met partners als hulpverlening, reclassering, Slachtofferhulp Nederland en het OM. Per situatie wordt bekeken welke combinatie van interventies op het gebied van zorg, bestuursrecht en/of strafrecht het meest effectief is. Indien de dreiging als acuut wordt ingeschat kunnen adequate beschermingsmaatregelen worden ingezet zoals contact- en locatieverboden, het dragen van een alarmknop, een (stop)gesprek met de dreiger of het bieden van een opvangadres. Om de stalking duurzaam te stoppen is hulpverlening noodzakelijk, omdat de dader tot een gedragsverandering moet komen.
De Inspectie van Justitie en Veiligheid beziet in haar onderzoek naar het handelen van de betrokken instanties of er volgens de geldende kaders, regels en normen, zoals de risicotaxatie in de eerdergenoemde werkinstructie is gehandeld. Ook zal de Inspectie in haar onderzoek de uitwerking van de verbetermaatregelen betrekken zoals aanbevolen door de Commissie Eenhoorn. Hierover heb ik met uw commissie gesproken tijdens het AO Bewaken en Beveiligen op 4 april jl. De Minister voor Rechtsbescherming en ik zullen uw Kamer zo spoedig mogelijk na oplevering berichten over de uitkomsten van dit Inspectieonderzoek.
Relevant in dit kader is ook het recente WODC-rapport over de handhaving van individuele beschermingsmaatregelen.3 Dit kunnen maatregelen zijn die worden ingezet in een geval van stalking, maar ook in andere zaken waarbij een slachtoffer bescherming nodig heeft. In de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 18 juni jl. staat dat uit onderzoek van het WODC blijkt dat zowel slachtoffers als professionals de individuele beschermingsmaatregelen als een belangrijk beschermingsinstrument beschouwen. Maar ook dat de uitvoering in de praktijk voor verbetering vatbaar is, met name op het gebied van handhaving. De Minister voor Rechtsbescherming gaat daarom in samenspraak met de ketenpartners onderzoeken op welke wijze de handhaving verbeterd kan worden. In het najaar ontvangt u een beleidsreactie met concrete verbetervoorstellen.
Kunt u garanderen dat de aangiften van slachtoffers van stalking in de toekomst goed en weloverwogen worden behandeld? Zo ja, hoe voorkomt u dat betrokken instanties zich schuldig blijven maken aan nalatigheid of inschattingsfouten?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u uitsluiten dat slachtoffers in de toekomst moedeloos en machteloos aan hun lot worden overgelaten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht 'Tientallen kleine bedrijven failliet door hoge kosten crowdfunding' |
|
Martin Wörsdörfer (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Roald van der Linde (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Tientallen kleine bedrijven failliet door hoge kosten crowdfunding»?1 Wat is uw reactie daarop? Hoe verhouden de feiten in het artikel zich tot de regelgeving rond crowdfunding?
Ja. Mijn reactie op het artikel ligt besloten in de beantwoording van de overige vragen.
Deelt u de mening dat crowdfundingplatforms een nuttige bijdrage kunnen leveren aan de bestaande financieringsmogelijkheden?
Crowdfunding is een waardevolle toevoeging aan het aanbod van financiering voor vooral het midden- en kleinbedrijf. Doordat crowdfunding relatief laagdrempelig is, is het voor ondernemers gemakkelijker om investeerders te bereiken die via meer traditionele financieringsvormen niet bereikt zouden worden.
Bedrijven in de Europese Unie zijn momenteel voor hun financiering grotendeels afhankelijk van banken. Door de inzet van andere financieringsvormen, zoals crowdfunding, worden bedrijven minder afhankelijk van bankfinanciering. Door de spreiding van financiële risico’s over verschillende financieringsvormen kunnen economische schokken vervolgens beter worden opgevangen. Crowdfunding is daarom ook met het oog op een Europese kapitaalmarktunie een belangrijke vorm van alternatieve financiering.
Is de regelgeving op dit moment voldoende adequaat om mkb’ers te laten profiteren van de voordelen van crowdfunding, maar te beschermen tegen uitwassen? Kunt u uiteenzetten hoe mkb’ers nu precies beschermd zijn?
Ondernemers verschillen in omvang, draagkracht en kennis- of opleidingsniveau. De mate van zelfredzaamheid verschilt ook per ondernemer. Bij sommige zakelijke klanten kan bescherming wenselijk zijn, terwijl dit bij andere zakelijke klanten kan worden ervaren als een onnodige belemmering voor het verkrijgen van adequate financiering. De wettelijke bescherming van zakelijke klanten in de Wet op het financieel toezicht (Wft) verschilt dan ook per financieel product en type klant. Dit vindt zijn oorsprong in Europese sectorale regelgeving, waarbij veelal per producttype is bepaald welk type klant beschermd wordt. Voor kredietverlening geldt dat louter consumenten beschermd worden. Indien een financiële onderneming een financiële dienst verleent aan een natuurlijk persoon die handelt in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep, kwalificeert deze persoon als ondernemer en wordt deze niet beschermd door de regels ter bescherming van consumenten. De gedachte hierachter is dat een bewuste keuze is gemaakt om te ondernemen en er voor ondernemers, vergeleken met consumenten, een grotere adviesmarkt beschikbaar is.
In het najaar van 2016 heeft een openbare consultatie plaatsgevonden over de effectiviteit en gewenste mate van bescherming voor zzp-ers en mkb-ers, zogenaamde kleinzakelijke klanten, bij financiële diensten en producten.2 U bent bij brief van 12 april 2018 geïnformeerd over de uitkomsten daarvan.3 Uit de consultatie kwam naar voren dat een effectievere bescherming van kleinzakelijke klanten wenselijk is, met name op het gebied van kredietverlening. Tegelijkertijd gaven veel marktpartijen aan dat dit niet hoeft te betekenen dat er direct aanleiding is om één en ander in wetgeving neer te leggen. Vooralsnog is door het kabinet daarom ingezet op verbetering van de bescherming van kleinzakelijke klanten door middel van zelfregulering. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft de gedragscode Kleinzakelijke Financiering ontwikkeld t.b.v. kredietverlening aan kleinzakelijke klanten. De gedragscode Kleinzakelijke Financiering is op 1 juli 2018 in werking getreden. De stichting MKB-financiering – waarin verschillende niet-bancaire kredietverleners, zoals enkele crowdfundingplatformen – zijn verenigd, heeft de gedragscode MKB Financiers opgesteld. Deze gedragscode is per 1 juli jongstleden in werking getreden.
Wat betreft de stand van zaken omtrent het juridisch kader voor crowdfunding wordt verwezen naar het antwoord op vraag 7.
Welke stappen zet de overheid om crowdfunding een reëel alternatief te maken voor bankfinanciering bij mkb’ers?
Het kabinet ondersteunt de verdere professionalisering van de non-bancaire financieringssector. Dit gebeurt onder meer door middel van een financiële bijdrage aan de Stichting MKB Financiering voor activiteiten waarbij het publiek belang wordt gediend, zoals het opstellen van een gedragscode en voorlichting over non-bancaire financieringsvormen vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Daarnaast wordt in Europees verband onderhandeld over een nieuw regelgevend kader voor crowdfundingdienstverleners. Verder is binnen het huidige instrumentarium de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) opengesteld voor non-bancaire financiers. Verschillende risicokapitaalinstrumenten zoals de Seed Capital regeling en het Dutch Venture Initiative (DVI) zijn bij uitstek instrumenten die door non-bancaire financiers worden gebruikt. Daarmee wordt wat betreft overheidsstimulering een zo gelijk mogelijk speelveld nagestreefd.
Deelt u de mening dat de door deze crowdfundingplatforms gehanteerde woekerrentes niet wenselijk zijn voor kwetsbare midden- en kleinbedrijven en het mkb onnodig op kosten jagen?
Het zal van de concrete omstandigheden van het geval afhangen of een financiering en de bijbehorende voorwaarden, inclusief het rentepercentage, passend zijn. Dit zal afhangen van zaken als omvang en duur van de financiering, beschikbare zekerheden, de financiële positie van de klant en het bestedingsdoel. Het is aan de financier en de klant om in een concrete situatie onderling af te spreken welk rentepercentage (en overige leenvoorwaarden) als passend worden gezien. De gedragscodes waarnaar bij de beantwoording van vraag 3 werd verwezen, bieden partijen handvatten om hier goede afspraken over te maken. Indien een kleinzakelijke klant (later) toch niet tevreden is, voorzien de gedragscodes in een laagdrempelige klachtenprocedure via het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid).
Welke expliciete stappen onderneemt de overheid om kwetsbare mkb’ers te beschermen tegen woekerrentes, zoals de in het artikel gestelde rentes van 15 tot 20 procent? Zijn deze maatregelen afdoende?
Zoals in de beantwoording op vraag 3 is aangegeven, zet het kabinet wat betreft de verbetering van de bescherming voor kleinzakelijke klanten in op zelfregulering. Dit heeft onder meer geleid tot de gedragscode Kleinzakelijke Financiering van de stichting MKB-financiering. De uitgangspunten van deze gedragscode zijn een zorgvuldige dienstverlening aan de kleinzakelijke klant en het bieden van een passende financiering. De Gedragscode MKB Financiers bevat een specifieke bepaling rond het maximaal te hanteren rentepercentage; er wordt uitgegaan van de wettelijke rente met een opslag van maximaal 12%.
Is het waar dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) stelt dat wettelijke regels rondom crowdfunding nodig zijn om misstanden te kunnen aanpakken?2 In hoeverre is toezicht van AFM vereist op eerder genoemde crowdfundingplatforms?
Crowdfunding vindt plaats in verschillende vormen, waarvan er bij twee vormen sprake is van een financiële tegenprestatie in de vorm van bijvoorbeeld rente of dividend. Het gaat hierbij om crowdfunding door de uitgifte van effecten, zoals aandelen of obligaties, en crowdfunding door het uitschrijven van een onderhandse lening. De AFM houdt toezicht op deze twee vormen. Bij crowdfunding in effecten dient het crowdfunding platform te beschikken over een vergunning om beleggingsdiensten te verlenen. De regels die hiervoor gelden, vloeien voort uit de Europese richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014, ook wel bekend als MiFID II.5 Het gaat om regels met betrekking tot de bescherming van consumenten, informatieverstrekking en een beheerste en integere bedrijfsvoering.
In het geval van crowdfunding in onderhandse leningen, dienen platformen te beschikken over een ontheffing van de AFM. Om een dergelijke ontheffing te krijgen, dient een platform zich aan bepaalde regels uit het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft te houden. Deze regels zijn in 2016 uitgebreid specifiek ten aanzien van crowdfunding en zijn vooral gericht op het borgen van een beheerste en integere bedrijfsvoering en de continuïteit van het platform.
De AFM heeft eerder haar zorgen geuit over het ontbreken van een duidelijk uniform wettelijk kader voor crowdfunding (in onderhandse leningen). Mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven die zorgen te delen.6 Er heeft daarom eind 2017 een openbare consultatie plaatsgevonden over de (mogelijke) elementen van een juridisch kader voor crowdfunding in onderhandse leningen.7 Tijdens de consultatie bleek echter, in tegenstelling tot eerdere signalen, dat de Europese Commissie regelgeving voor crowdfunding in voorbereiding had. In maart 2018 heeft de Europese Commissie voorstellen gedaan voor een regelgevend kader voor crowdfundundingdienstverleners. Het voorstel introduceert een vergunningsplicht en doorlopend toezicht voor crowdfundingplatformen en bevat eisen betreffende de bedrijfsvoering van platformen en bepalingen omtrent de bescherming van investeerders. Uw Kamer is op 13 april 2018 per BNC-fiche over de voorstellen geïnformeerd.8
Het is de vraag in hoeverre het wenselijk en mogelijk is om naast het Europese kader een aanvullend nationaal regelgevend kader op te stellen. Vooralsnog wordt daarom ingezet op het Europese traject. Wanneer het Europese traject is afgerond zal worden bezien of het mogelijk en zinvol is om aanvullende nationale regels voor crowdfunding in onderhandse leningen op te stellen.
Kunt u uiteenzetten hoe de zorgplicht van banken zich verhoudt tot de door crowdfundingplatforms gehanteerde rentetarieven aan kwetsbare mkb’ers?
In de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering van de NVB wordt vastgelegd wat kleinzakelijke klanten mogen verwachten van een bank wanneer zij een financiering afnemen. Zorgvuldige behandeling van de kleinzakelijke klant is het leidend principe. De Gedragscode Kleinzakelijke Financiering bevat geen specifieke bepalingen wat betreft de hoogte van de gehanteerde rente. Of een financiering en de bijbehorende voorwaarden, inclusief het rentepercentage, passend wordt geacht, zal afhangen van de concrete situatie en afhankelijk zijn van zaken als omvang en duur van de financiering, beschikbare zekerheden, de financiële positie van de klant en het bestedingsdoel. Een bank dient bij een aanvraag volgens hoofdstuk 5.2 van de gedragscode naar dergelijke zaken te kijken.
Alternatieve financiers zijn niet aangesloten bij de NVB en derhalve niet per se gebonden aan de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering. Wel biedt de gedragscode de mogelijkheid voor andere financiers om zich aan te sluiten bij de gedragscode.
Kunt u uiteenzetten hoe de Code Banken zich verhoudt tot de door crowdfundingplatforms gehanteerde rentetarieven aan kwetsbare mkb’ers?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van initiatieven om alternatieve financiers zich te laten aansluiten bij de Code Banken?
Het belangrijkste initiatief op dit terrein is de vaststelling van de gedragscode MKB financiers door de Stichting MKB Financiering die per 1 juli jongstleden in werking is getreden. Hiermee is het aansluiten van alternatieve financiers bij de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering van de NVB minder relevant geworden. Overigens zullen beide gedragscodes worden geëvalueerd; de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering in 2021 en de gedragscode MKB financiers in 2020.
Bent u bereid te onderzoeken of het openstellen van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) voor mkb’ers met klachten over alternatieve financiering die niet afkomstig is van partijen die de gedragscode MKB Financiers hebben ondertekend, wenselijk is?
Het klachtenloket voor alternatieve financiering bij Kifid is een initiatief van de Stichting MKB Financiering en maakt deel uit van de Gedragscode MKB Financiers. Om klachten af te handelen is een zeker kader nodig dat in dit geval wordt geboden door de gedragscode. Het is daarom moeilijk voor te stellen dat ten aanzien van financieringsovereenkomsten die niet onder de gedragscode zijn gesloten klachtenbeslechting bij het klachtenloket voor alternatieve financiering plaats kan vinden. Daarbij kan aansluiting bij de gedragscode als onderscheidend element in de financieringsmarkt werken: kleinzakelijke klanten weten dat ze meer bescherming genieten indien financiering wordt verkregen van bij een bij de Stichting MKB financiering aangesloten financier.
Zoals in de beantwoording van vraag 3 is uiteengezet, wordt vooralsnog ingezet op zelfregulering ten aanzien van de verbetering van de bescherming van kleinzakelijke klanten. Daar de gedragscode MKB Financiers zeer recentelijk in werking is getreden, zie ik op dit moment geen noodzaak om aanvullende maatregelen op het gebied van klachtenbeslechting te overwegen.
Acht u aanvullende stappen wenselijk om crowdfundingplatforms een welkome aanvulling te laten blijven op het bestaande financieringsinstrumentarium? Zo ja, welke stappen? Zo nee, waarom niet?
Naast de initiatieven die genoemd zijn in de beantwoording op vraag 4 werkt de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat momenteel aan een onderzoek naar de werking van de MKB-financieringsmarkt, waarin ook de evaluaties van de financieringsregelingen van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat worden meegenomen. Dit onderzoek kan aanleiding vormen voor eventuele aanpassingen van voornoemde regelingen. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat organiseert begin juli 2019 in het kader van dit onderzoek een aantal expertbijeenkomsten. In het najaar van 2019 worden de uitkomsten van het onderzoek naar de werking van de MKB-financieringsmarkt, aangeboden aan uw Kamer.
Het bericht ‘Dissidenten uit Hongkong krijgen voor het eerst asiel in Duitsland’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving omtrent de demonstratie in Hongkong tegen een nieuwe wet die het mogelijk maakt dat criminelen voortaan aan China worden uitgeleverd en daar worden berecht in plaats van in Hongkong?
Ja.
Heeft u zowel bilateraal als in multilateraal verband uw zorgen geuit over het voornemen van Hongkong om deze wetswijziging door te voeren? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse consul-generaal heeft op 27 mei jl. samen met de EU-vertegenwoordiger en andere EU-partners aan de leider van Hongkong, Chief Executive Carrie Lam, zorgen overgebracht ten aanzien van het wetsvoorstel, de gevolgen voor ingezetenen van Hongkong en EU-burgers in Hongkong, en de positie van Hongkong als internationaal financieel centrum. In het gesprek, dat mede op initiatief van Nederland plaatsvond, is ook opgeroepen adequaat aandacht te besteden aan de zorgen van de inwoners van Hongkong. De EU heeft op 12 juni jl. in een verklaring gesteld dat ze veel van de zorgen van de burgers in Hongkong deelt, en de autoriteiten van Hongkong opgeroepen in dialoog te treden met de bevolking.1
Kunt u aangeven wat de (mogelijke) gevolgen zijn voor de Nederlanders en de Nederlandse bedrijven die gevestigd zijn in Hongkong?
Indien de wetswijziging was aangenomen, zou dat hebben betekend dat personen die zich in Hongkong bevinden, waaronder Nederlanders, door Hongkong uitgeleverd hadden kunnen worden naar jurisdicties waarmee Hongkong geen formele afspraken omtrent uitlevering heeft. Op 15 juni jl. heeft Chief Executive Carrie Lam echter aangekondigd de behandeling van de wetwijziging op te schorten en met alle geledingen in de samenleving het gesprek aan te gaan over haar plannen. Het kabinet zal de ontwikkelingen nauwgezet blijven volgen en zal zo nodig bezien wat de eventuele gevolgen zouden moeten zijn voor de samenwerking met Hongkong op het gebied van overlevering van voortvluchtige delinquenten.
Welke mogelijke risico’s lopen zij wanneer de aangepaste wetgeving is doorgevoerd?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u maatregelen nemen ten behoeve van de veiligheid van de Nederlanders en de Nederlandse bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de behandeling van het wetsvoorstel is opgeschort, is het nemen van maatregelen op dit moment niet aan de orde. Nederland kan overigens geen maatregelen treffen die de rechtsgang in een ander land beïnvloeden. Het is daarom van belang dat Nederlanders die in Hongkong wonen of die op doorreis zijn in Hongkong zich blijven informeren over de ontwikkelingen.
Heeft u overleg met uw Europese en andere internationale collega’s over de gevolgen van de wetswijziging voor de veiligheid van mensen en bedrijven die nu in Hongkong gevestigd zijn? Zo ja, wat levert dit overleg op? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse consulaat-generaal te Hongkong volgt de ontwikkelingen nauwgezet en staat hiervoor in contact met gelijkgestemde landen, het (Nederlandse) bedrijfsleven in Hongkong, alsmede het maatschappelijke middenveld in Hongkong. De zorgen die onder hen leven zijn mede overgebracht in het gesprek met Chief Executive Carrie Lam.
Heeft u tevens kennisgenomen van het bericht «Dissidenten uit Hongkong krijgen voor het eerst asiel in Duitsland» van 22 mei 2019?1
Ja.
Deelt u de opvatting van mensenrechtenorganisaties, zoals Amnesty International, die zeggen dat Duitsland hiermee in zekere zin erkent dat het rechtssysteem in Hongkong niet onafhankelijk is? Zo nee, waarom niet?
Nee. De beslissing op een asielaanvraag is een beoordeling van de individuele omstandigheden van de aanvrager en richt zich op de vraag welke risico’s de aanvrager loopt bij terugkeer naar het land (of gebied) van herkomst. Uit de verlening van een asielstatus in enkele gevallen zijn geen conclusies te trekken over de algemene situatie in politieke of rechtsstatelijke zin in het land (of gebied) van herkomst. Gelet hierop heeft het bericht dan ook geen gevolgen voor het asielbeleid in Nederland en acht het kabinet het niet nodig om contact op te nemen met de Duitse collega’s over de achtergrond van de asielverlening – nog afgezien van de juridisch beperkte ruimte voor Duitsland om informatie over een individuele casus te delen.
Heeft u contact gehad met uw Duitse collega over de achtergrond van het verlenen van asiel op grond van politieke vervolging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft dit (mogelijk) gevolgen voor het beleid in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen heeft dit?
Zie antwoord vraag 8.
Maakt u zich zorgen over de wijze waarop burgerlijke vrijheden steeds meer onder druk komen te staan door bemoeienis van het Chinese vasteland?
De onafhankelijke rechtspraak, de openmarkteconomie en het respect voor burgerlijke vrijheden zijn de belangrijkste fundamenten van het succes van Hongkong als samenleving en als financieel-economisch centrum. Deze zaken zijn bovendien vastgelegd in de Basic Law – de «minigrondwet» van Hongkong. Op grond daarvan geniet Hongkong binnen het zogenaamde «One Country, Two Systems»-model een hoge mate van autonomie binnen de Volksrepubliek China. Het is van belang dat alle betrokken partijen dit respecteren.
Gaat u in internationaal verband steun vergaren om de regering van Hongkong te bewegen de voorgenomen wetswijziging in heroverweging te nemen? Zo nee, waarom niet?
De Hongkongse overheid heeft reeds besloten de behandeling van de wetswijziging op te schorten en met alle geledingen in de samenleving het gesprek aan te gaan over de plannen. Het kabinet zal de ontwikkelingen in Hongkong nauwgezet blijven volgen, en ook in gesprek blijven met de Hongkongse overheid.
Het bericht ‘Buitenlanders ontlopen parkeerboete landen willen adressen niet geven’ |
|
Remco Dijkstra (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Antoinette Laan-Geselschap (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Buitenlanders ontlopen parkeerboete, landen willen adressen niet geven»?1
Ja.
Kent u de problematiek dat buitenlanders vaak een parkeerboete ontlopen, omdat andere landen de adressen niet willen vrijgeven?
Ja.
Wat is de omvang van het probleem? Hoeveel parkeerboetes van buitenlandse chauffeurs worden er jaarlijks niet geïnd? Hoeveel geld is hiermee gemoeid?
Aan de hand van gegevens van enkele individuele gemeenten is een grove inschatting te maken van de omvang van de problematiek. De schatting is dat jaarlijks enkele tienduizenden naheffingsaanslagen, die zijn opgelegd aan parkeerders met een buitenlands kenteken, definitief oninbaar zijn. Daarmee is, volgens de VNG, een bedrag van ten minste 1 miljoen euro per jaar gemoeid. Uiteraard betalen verreweg de meeste parkeerders (ook die met buitenlands kenteken) wel de verschuldigde parkeerbelasting aan de gemeente betalen.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig aanvoelt als Nederlanders in het buitenland wel moeten betalen voor foutparkeren en buitenlanders in Nederland niet?
Ja, die mening deel ik. Voor bezoekers uit het buitenland gelden dezelfde regels als voor mensen die in Nederland wonen. Dat geldt zowel voor de verplichting om op de daarvoor bestemde plekken te parkeren als voor het betalen van parkeerbelasting.
Is het waar dat er Europees gezien alleen voor een paar vergrijpen afspraken zijn, maar niet voor foutparkeren? Voor welke overtredingen geldt dit wel en voor welke niet? Kunt u daarvan een overzicht geven, uitgesplitst per categorie?
Ja, dat is waar. Op Europees niveau is een Richtlijn Cross Border Enforcement vastgesteld om kentekengegevens uit te wisselen tussen de lidstaten voor het kunnen opleggen van verkeersboetes. Het gaat dan om boetes voor overtredingen waarbij de verkeersveiligheid in gevaar komt. Dankzij deze afspraken kan Nederland jaarlijks in circa één miljoen zaken handhaven en boetes naar inwoners van Europese lidstaten sturen.
De richtlijn maakt het mogelijk om persoons- en adresgegevens bij het kenteken van buitenlandse overtreders op te vragen voor de volgende overtredingen:
Herkent u de problematiek en het feit dat de Duitse Kraftfahrts-Bundesamt gestopt is met medewerking? Welke reden ligt hier aan ten grondslag? Speelt de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG, Europese privacywetgeving) mogelijk een rol?
Ja, die herken ik. Voor parkeerbelasting gold tot voor kort, dat voertuigen uit Duitsland, waarvoor geen parkeerbelasting werd betaald een naheffingsaanslag van de desbetreffende gemeente opgestuurd kregen. Dat was mogelijk, omdat het Duitse Kraftfahrt-Bundesamt(KBA) de adresgegevens verstrekte die bij het betreffende kenteken hoorde. Op enig moment is Duitsland tot de constatering gekomen dat de juridische grondslag voor uitwisseling van kentekengegevens ten behoeve van handhaving op deze (fiscale) feiten ontbreekt. Duitsland is daarom gestopt met het verstrekken van de gegevens ten behoeve van naheffingsaanslagen.
De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) speelt een belangrijke rol, wanneer persoonsgegevens internationaal worden uitgewisseld. Echter, zoals hierboven beschreven was dit niet de aanleiding voor het KBA om te stoppen met de uitwisseling van de kentekengegevens.
Hoe staat het met de uitwisseling tussen EU-lidstaten en op federaal niveau tussen Nederland, verschillende Duitse deelstaten (waaronder Noordrijn-Westfalen), Polen, België en Frankrijk? Kunnen wij ervan uitgaan dat op de kortst mogelijke termijn dit hiaat, indien daar sprake van is, gerepareerd wordt?
Zoals in vraag 5 beschreven worden tussen Europese lidstaten voor verkeersovertredingen kentekengegevens uitgewisseld. Andere uitwisseling heeft voornamelijk betrekking op mobiliteit en verkeersveiligheid. Zo wordt informatie uitgewisseld over zaken als rijbewijzen, voertuigcriminaliteit en kilometerstanden. Daar waar geen Europees verdrag aan deze uitwisseling ten grondslag ligt, kunnen bilaterale verdragen worden gesloten. Zo bestaat er een verdrag tussen België en Nederland, op grond waarvan kentekengegevens kunnen worden uitgewisseld ten behoeve van naheffingsaanslagen parkeerbelasting.
Ik zal, samen met mijn collega´s van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om met andere landen tot een soortgelijke uitwisseling te komen. Dit pak ik als eerste op voor Duitsland.
Bent u bereid met uw Duitse collega, eventueel op deelstaatniveau, contact op te nemen om deze problematiek op te lossen?
Ik zal samen met mijn ambtsgenoot van BZK met mijn Duitse collega’s in overleg treden om te bezien, hoe we deze uitwisseling weer kunnen hervatten.
Welke andere mogelijkheden hebben gemeenten om wanbetalers of overtreders aan te pakken?
Het is niet zo, dat bezoekers «ermee wegkomen» als ze geen parkeerbelasting betalen: het staat gemeenten vrij om andere handhavingsinstrumenten in te zetten om niet betaalde parkeerbelasting alsnog te innen. Hierbij valt te denken aan het plaatsen van een wielklem.
Wilt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat ING betaalgegevens gebruikt voor persoonlijke reclame |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat ING betaalgegevens wil gaan gebruiken voor persoonlijke reclame?1 Wat is ING precies van plan?
Ja, ik ben bekend met het bericht. Ik heb van ING vernomen dat zij op maandag 3 juni haar privacy statement heeft aangepast. Hierbij is opgenomen dat ING informatie over bij- en afschrijvingen gaat gebruiken om eigen producten aan te bieden. ING geeft aan dat klanten die dit niet willen, gebruik kunnen maken van hun recht op bezwaar en zich hiervoor kunnen afmelden.
In hoeverre is de werkwijze van ING in overeenstemming met privacywetgeving en gedragscodes? Kunt u daarbij, in aanvulling op uw brief van 11 juni 20192, een specifiek inhoudelijke analyse bieden ten aanzien van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Europese richtlijn voor betaaldiensten (PSD2)?
Op het gebruik van gegevens in de relatie tussen bank en klant is de AVG van toepassing. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is de bevoegde toezichthouder ten aanzien van de AVG. Het is dan ook niet aan mij, maar in eerste instantie aan de AP (en uiteindelijk eventueel de rechter) om te bepalen of de werkwijze van ING in overeenstemming is met de privacywetgeving. De AP heeft ING gevraagd om een toelichting op de rechtmatigheid van de gegevensverwerking (zie antwoord op vraag 5). De AP heeft op 3 juli 2019 een brief aan de Nederlandse Vereniging van Banken over het gebruiken van transactiegegevens voor direct-marketing gepubliceerd.3 In deze brief licht de AP de kaders voor deze vorm van gegevensdeling toe. Voor een inhoudelijke analyse verwijs ik naar deze brief. Als banken zich uiteindelijk niet houden aan de kaders van wet- en regelgeving kan de AP handhavend optreden.
Zoals ik in mijn eerdere Kamerbrief over dit onderwerp heb aangegeven heeft deze casus geen betrekking op de herziene betaaldienstenrichtlijn (PSD2). PSD2 stelt regels voor het verlenen van toegang tot betaalgegevens aan derde partijen en voor bepaalde activiteiten, indien de klant hier uitdrukkelijk toestemming voor geeft. In deze zaak gaat het niet om verstrekking van gegevens aan derde partijen.
Wat vindt u van de afweging die ING heeft gemaakt met betrekking tot haar eigenbelang en het klantenbelang?
Alle gegevensverwerking moet rechtmatig geschieden. Klanten kunnen voordeel hebben van gepersonaliseerde reclame, doordat zij bijvoorbeeld aanbiedingen krijgen die afgestemd zijn op hun eigen behoefte. Het verwerken van gegevens voor deze doeleinden moet echter wel op eerlijke, transparante en proportionele wijze gebeuren, op een manier die toegestaan is door de geldende regels voor gegevensverwerking. De AP houdt hier als bevoegde toezichthouder toezicht op. In de eerdergenoemde brief van de AP aan de banken zijn de kaders toegelicht waar banken zich aan moeten houden bij een dergelijke gegevensverwerking.
Deelt u de mening dat betaalgegevens in handen van banken zijn vanuit de nutsfunctie van het betalingsverkeer, en dat daarmee deze gegevens niet voor marketingdoeleinden gebruikt zouden moeten worden?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft de Autoriteit Persoonsgegevens hierover vragen gesteld en wat houden die vragen in?
De AP heeft aangegeven dat de desbetreffende wijziging van het privacystatement door ING bij haar vragen heeft opgeroepen. Naar aanleiding hiervan heeft de AP op basis van de in de AVG opgenomen verantwoordingsplicht aan ING gevraagd om op korte termijn een onderbouwing van de rechtmatigheid van de voorgenomen gegevensverwerking aan te leveren. De exacte vragen die de AP heeft gesteld zijn mij niet bekend, aangezien dit toezichtvertrouwelijke informatie is.
Vindt u dat banken de betaalgegevens van klanten moeten kunnen gebruiken voor advertentiedoeleinden, ook als de klantgegevens niet bij derden terechtkomen? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is, ook als dit op basis van bestaande wetgeving toegestaan is?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat ING dit gebruik van gegevens als standaardinstelling hanteert (opt-out), in plaats van klanten zelf actief te laten aangeven dat hun gegevens voor marketingdoeleinden mogen worden gebruikt (opt-in)? Deelt u de mening dat privacy standaard zou moeten zijn met betrekking tot betalingsgegevens? Bent u bereid om privacy als standaardinstelling vast te leggen voor betaalgegevens?
De AP is de bevoegde toezichthouder ten aanzien van gegevensverwerking van persoonsgegevens. In de eerdergenoemde brief van de AP aan de banken zijn de kaders toegelicht waar banken zich aan moeten houden bij een dergelijke gegevensverwerking.
Acht u deze stap van ING behulpzaam bij het herstel van het vertrouwen in de bankensector?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Transporteurs boos over dure Nederlandse tachokaart: ‘In buitenland veel goedkoper’ |
|
Remco Dijkstra (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Martin Wörsdörfer (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Chris Stoffer (SGP) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Transporteurs boos over dure Nederlandse tachokaart: «In buitenland veel goedkoper»?1
Ja.
Klopt de veronderstelling dat de tachograafkaarten in heel Europa hetzelfde zijn, maar dat Nederlandse ondernemers verplicht zijn ze in Nederland aan te schaffen? Zo ja, kunt u beamen dat de tarieven voor tachograafkaarten in Nederland substantieel hoger liggen dan in omringende landen? Kunt u een overzicht delen van de prijzen van de verschillende tachograafkaarten in de Europese lidstaten?
Tachograafkaarten moeten in heel Europa aan dezelfde eisen voldoen. De Europese regels voor tachografen, verordening 165/2014, schrijven voor dat bestuurderskaarten moeten worden afgegeven door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de bestuurder zijn gewone verblijfplaats heeft. In het geval van Nederland is het Kiwa Register aangewezen als bevoegde autoriteit om tachograafkaarten uit te geven. Het aanvragen van kaarten in andere lidstaten is daarom niet mogelijk.
Het is mij bekend dat er prijsverschillen zijn tussen verschillende lidstaten. Met het eerder aangekondigde benchmarkonderzoek, waarbij een vergelijking wordt gemaakt met een aantal Europese landen en Nederland hoop ik hier meer inzicht in te krijgen. Dit geldt tevens voor de oorzaken waardoor de verschillen in tarieven bestaan. Dit onderzoek zal na de zomer naar uw Kamer worden gestuurd.
Regulier is het overigens volgens Verordening 165/2015 dus niet toegestaan om kaarten in het buitenland aan te vragen. Deze dienen te worden afgegeven door de bevoegde autoriteit van de betreffende lidstaat waar de bestuurder zijn gewone verblijfplaats heeft. Door overmacht, vanwege de tekortschietende productie van de kaartleverancier heeft de Europese Commissie thans toegestaan dit tijdelijk wel te doen, via Kroatië en het Verenigd Koninkrijk. De kaarten werden daarbij overigens nog steeds via KIWA in Nederland verkocht.
Indien deze veronderstelling klopt, deelt u de mening dat het Nederlandse midden- en kleinbedrijf (mkb) zo onnodig op kosten wordt gejaagd? Kunt u uiteenzetten wat de gevraagde tarieven aan Nederlandse ondernemers betekenen voor het concurrentievermogen van Nederland?
Ieder land maakt een eigen afweging hoe de productie en uitgifte van vergunningen en transportproducten zoals een tachograafkaart worden bekostigd. Met de voorziene herzieningen van het stelsel van de tarieven wil ik hier meer duidelijkheid in brengen. Uiteraard vormen kosten voor het bedrijfsleven een belangrijk aspect. Omdat de bestuurders- of bedrijfskaart maar één keer in de vijf jaar moet worden aangeschaft en in het totale kostenplaatje een beperkte kostenpost is, is de hoogte van het tarief van de tachograafkaart beperkt van invloed op het concurrentievermogen van Nederland. Wel is mijn doel om bij de stelselherziening te bekijken of een verlaging van de tarieven mogelijk is.
Deelt u het streven dat de Europese interne markt zoveel mogelijk belemmeringen zou moeten wegnemen? Zo ja, hoe verhoudt het mogelijke verschil in prijs van de tachograafkaarten tussen bijvoorbeeld Nederland en Tsjechië zich tot dit streven?
Het kabinet deelt het streven naar een goed werkende interne markt voor goederen en diensten en ziet deze als één van de belangrijkste instrumenten van de Europese Unie voor welvaart en banen. Bij brief van 19 oktober 2018 heeft het kabinet zijn algemene inzet voor de interne markt uiteengezet.
Indien de tarieven voor tachograafkaarten in Nederland substantieel hoger liggen dan in omringende landen, deelt u de mening dat het Nederlandse mkb zo op achterstand wordt gezet? Zo ja, welke stappen bent u bereid te nemen om de Nederlandse transportsector op een eerlijke en gelijke wijze te laten concurreren met Europese transportbedrijven?
Zoals eerder toegezegd zal ik uw Kamer informeren over de nieuwe tariefregeling die eenvoudiger, beter uitlegbaar en transparanter zal zijn dan de regeling op dit moment. Als de nieuwe tariefregeling gereed is wordt duidelijk of, en zo ja met welk percentage, de tarieven van de tachograafkaarten kunnen dalen.
Hoe verhouden de antwoorden in de eerder gestelde schriftelijke vragen door het lid Stoffer c. s. dat de invoering van deze tachograaf en de aanvullende eisen die worden gesteld aan het uitgifteproces en de extra functionaliteiten die aan de tachograafkaart worden toegevoegd leiden tot hogere kosten, en dat er een onderscheid is in verschillende typen tachograafkaarten waarbij Nederland in tegenstelling tot het buitenland een uniform tarief hanteert2, zich tot het feit dat KIWA niet in staat was om de nieuwe kaarten voor bijvoorbeeld de zogenaamde smart-tachograaf op tijd te leveren en gedwongen was om kaarten in Kroatië en Groot-Brittannië in te kopen? Heeft de aankoop van kaarten uit Kroatië en Groot-Brittannië gevolgen gehad voor de tarieven in Nederland aangezien het tarief de werkelijke kosten niet mag overschrijden?
De aankoop van kaarten uit Kroatië en Groot-Brittannië heeft geen gevolgen voor de tarieven in Nederland. Een vergelijking met het Britse systeem is overigens opgenomen in de Benchmark. Hierover zult u dus na de zomer worden geïnformeerd.
Klopt de veronderstelling dat de kaarten uit bijvoorbeeld Kroatië, na aanpassing van de landcode, technisch gezien gelijk zijn aan de Nederlandse kaarten?
Indien deze veronderstelling klopt, waarom kunnen Nederlandse ondernemers, in het kader van het wegnemen van belemmeringen binnen de Europese interne markt, geen kaarten uit bijvoorbeeld Zweden, Duitsland of Kroatië aanschaffen? Deelt u de mening dat het Nederlandse mkb zo beter kan concurreren met Europese concurrenten?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven wat de negatieve gevolgen zijn van de aanschaf en het gebruik van bijvoorbeeld Duitse kaarten door Nederlandse mkb’ers?
Aanschaf van buitenlandse kaarten door Nederlandse mkb’ers is niet mogelijk.
Het bericht 'Menzis eist 6 ton van zorgbureau Care Free Twente' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u de tv-uitzending «Menzis eist 6 ton van zorgbureau Care Free Twente» van RTV Oost?1
Ja.
Klopt het dat Menzis eisen kan stellen bij de inkoop van zorg om alleen met gediplomeerd personeel te werken?
Ja, want Menzis sluit daarbij aan bij het kwaliteitskader wijkverpleging2. In het kwaliteitskader wijkverpleging is opgenomen dat verpleegkundigen en verzorgenden die zorg leveren gekwalificeerd zijn en moeten voldoen aan de eisen en regels van het betreffende beroep. Dit houdt in dat zij over de competenties beschikken zoals beschreven in de Wet beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en onderliggende regelgeving. Op deze manier wordt geborgd dat zij de juiste kennis, vaardigheden en houding hebben om de verpleging en verzorging te leveren. Zorgverzekeraars kunnen op basis hiervan eisen stellen aan de inkoop van zorg.
Klopt het dat zorgverzekeraar Menzis vorig jaar een onderzoek instelde naar Care Free Twente, omdat er vermoedens waren van fraude en omdat er signalen waren van verzekerden dat er dingen niet klopten?
Ja, het klopt dat Menzis op basis van sterke vermoedens een onderzoek heeft ingesteld. Dit is mede ingegeven door het feit dat meerdere verzekerden aan Menzis hebben verklaard geen zorg te hebben ontvangen. Een door Menzis uitgevoerde analyse op declaraties voor wijkverpleging heeft de vermoedens van fraude onderstreept en verantwoordden een nader onderzoek naar frauduleus handelen en de rechtmatigheid van declaraties.
Kunt u aangeven wanneer precies vast is komen te staan dat er sprake is van fraude en wat de fraude dan precies behelst?
Menzis heeft geconstateerd dat 90 procent van het personeel bij zorgbureau Care Free niet gediplomeerd is. Daarnaast heeft Menzis vastgesteld dat er sprake is van foutieve declaraties, waarbij gedeclareerde uren niet geleverd bleken te zijn en uren zorg geleverd is aan mensen die dat medisch gezien niet nodig hadden.
Het niet voldoen aan verzekeringsvoorwaarden door 90% van het personeel zonder diploma in te zetten is een onrechtmatigheid. Ook het declareren van foutieve declaraties wordt in dit onderzoek onder fraude geschaard. Gaande het onderzoek, gestart op 11 december 2018, is Menzis meerdere keren in gesprek geweest met de eigenaar van zorgbureau Care Free Twente. In het zes maanden durende onderzoek is tot in april 2019 informatie opgevraagd bij de zorgaanbieder ten behoeve van het onderzoek, omdat gegevens niet compleet waren. Uiteindelijk heeft dit geleid tot hoor- en wederhoor en een brief met voorlopige bevindingen. Menzis is tot de conclusie gekomen dat het fraude betreft door de gedeclareerde uren zorg af te zetten tegen de geregistreerde uren zorg en de verloonde uren op basis van aangeleverde documenten van de eigenaar van zorgbureau Care Free. Op 29 mei jl. heeft Menzis een op basis van het gehele onderzoek een brief met een definitieve beslissing naar de zorgaanbieder gestuurd. Daarmee is het onderzoek afgerond.
Heeft Menzis tijdens de onderzoeksfase ook samengewerkt met bijvoorbeeld gemeenten uit de regio die ook gebruik maken van zorgbureau Care Free Twente om te onderzoeken of daar vergelijkbare signalen waren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, Menzis heeft aan mij aangegeven contact te hebben gehad met de gemeente Enschede. De gemeente en Menzis hebben geen gezamenlijk onderzoek gedraaid.
Zijn er bij gemeenten waar zorgbureau Care Free Twente voor werkt ook signalen binnengekomen van fraude of signalen van gebruikers van zorg dat het niet klopte?
Organisatie voor Zorg en Jeugdhulp Twente (OZJT)/Samen14, de samenwerking tussen de veertien Twentse gemeenten op het gebied van jeugdhulp en Wmo zorg, doet geen uitspraken en mededelingen over (lopende) onderzoeken en individuele aanbieders. OZJT heeft kennis genomen van de situatie Care Free Twente en Menzis.
Wie is verantwoordelijk om te controleren dat zorgbureaus werken met gekwalificeerd personeel?
De zorgaanbieder zorgt dat er voldoende en deskundige zorgverleners beschikbaar zijn, afgestemd op de aanwezige cliënten en hun actuele zorgvragen. Dit volgt uit de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en het kwaliteitskader wijkverpleging sluit daarbij aan. Het toezicht op de Wkkgz is belegd bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht op ondersteuning die in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) geboden wordt.
Moeten organisaties als Care Free Twente na afloop van het jaar verantwoording afleggen aan de zorgverzekeraar en ook aan gemeenten waar zij zorg aan leveren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Een zorgaanbieder hoeft niet jaarlijks verantwoording aan de zorgverzekeraar af te leggen. De zorgverzekeraar voert het hele jaar door risicogerichte controles uit om te controleren of de geleverde zorg rechtmatig en doelmatig is verleend. Dit is een wettelijke taak van zorgzorgverzekeraars. De zorgverzekeraar is zelfs strafbaar als een declaratie met een onjuiste prestatiebeschrijving of onjuist tarief wordt betaald of vergoed. Zorgverzekeraars voeren formele en materiële controles uit op de declaraties die zij ontvangen. De formele controle houdt kort gezegd in: het controleren of de declaratie betrekking heeft op een bij de zorgverzekeraar verzekerde persoon, of de gedeclareerde zorg in het pakket zit van die verzekerde, of de zorgaanbieder bevoegd was tot het verlenen van deze zorg en of het juiste tarief hiervoor in rekening is gebracht. Materiële controle houdt in dat de zorgverzekeraar nagaat of de gedeclareerde zorg ook daadwerkelijk is geleverd, en of die zorg redelijkerwijs was aangewezen gezien de gezondheidssituatie van de verzekerde. De uitvoering van de controles door de zorgverzekeraar is aan strenge regels gebonden. De zorgverzekeraar moet zich bij de controletaken houden aan een stappenplan waarbij iedere stap met waarborgen is omgeven en controleerbaar is voor de zorgaanbieder. Dit stappenplan en bijbehorende regels voor de materiële controle zijn door Zorgverzekeraars Nederland nader uitgewerkt in het daarop gebaseerde Protocol materiële controle.
Gemeenten zijn in het kader van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het formuleren van kwaliteitscriteria en het contracteren van aanbieders. Derhalve kunnen gemeenten ook zelf specifieke voorwaarden stellen waar zorgaanbieders aan dienen te voldoen. Zo geldt voor zorgaanbieders die onder OZJT vallen dat zorgaanbieders met een omzet van meer dan € 125.000 een accountantsverklaring moeten kunnen overleggen over ieder jaar dat de omzet meer dan € 125.000 bedraagt.
De mogelijke betrokkenheid van de Minister in de strafzaak tegen het lid Wilders |
|
Maarten Groothuizen (D66), Michiel van Nispen (SP), Kathalijne Buitenweg (GL), Henk Krol (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Nieuwe losse eindjes in de zaak-Wilders»?1
Ja.
Kunt u in een tijdlijn aangeven op welke momenten in de periode van 19 maart 2014 tot heden uw ambtsvoorganger, de heer Opstelten, en/of ambtenaren van uw ministerie (desnoods geanonimiseerd) op enigerlei wijze contact hebben gehad met het Openbaar Ministerie (OM) over de aangiften die tegen de heer Wilders zijn gedaan naar aanleiding van diens uitspraken op 19 maart 2014? Zo nee, waarom niet? Kunt u telkens aangeven wat de inhoud van die contacten was? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 9 van de op 30 november beantwoorde Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805) heb aangegeven, kan ik geen kennis dragen van wat alle ambtenaren van mijn departement communiceren met medewerkers van het OM. Dat geldt evenzeer ten aanzien van mijn ambtsvoorgangers.
In de bijlage bij deze beantwoording treft u een tijdlijn met momenten van communicatie voor zover die mij op dit moment bekend zijn.
Zijn er voorafgaand aan 19 maart 2014 uitlatingen gedaan door de heer Opstelten over de mogelijkheid de heer Wilders strafrechtelijk aan te pakken «omdat hij ons te veel voor de voeten loopt», of woorden van soortgelijke strekking die als zodanig zouden kunnen zijn opgevat door hoge ambtenaren van uw ministerie of door het OM? Kunt u dit uitsluiten? Zo nee, waarom niet?
Ik kan geen kennis dragen van al hetgeen mijn toenmalig ambtsvoorganger mogelijk ergens al dan niet in informele sfeer heeft uitgesproken. Het OM heeft bij herhaling aangegeven zelfstandig de beslissing tot vervolging te hebben genomen op basis van eigen afwegingen.
Kunt u alle uitspraken van de heer Opstelten, gedaan in de media en gedaan in of naar de Kamer over de zaak Wilders, in bovengenoemde tijdlijn zetten? Zo nee, waarom niet?
In de bijlage bij deze beantwoording treft u een tijdlijn met momenten van communicatie voor zover die mij op dit moment bekend zijn. De volledigheid daarvan kan ik u niet garanderen. Ik archiveer niet alle mediapublicaties en ben derhalve aangewezen op het nazoeken in openbare bronnen.
Voor hetgeen hierover schriftelijk en mondeling is gewisseld met Uw Kamer verwijs ik u naar de openbare verslaglegging en archivering daarvan door Uw Kamer.
Wat bedoelde het OM met de stelling dat de heer Opstelten als getuige niet uit eigen wetenschap kon verklaren over de besluitvorming bij het OM (ECLI:NL:RBDHA:2016:3630)? Hoe verhoudt die stellingname zich tot het ambtsbericht van 10 september 2014 dat aan de heer Opstelten is toegezonden en tot de overleggen tussen de heer Opstelten en de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal (hierna: het College) op 2 april 2014 en 25 september 2014?
Zoals u bekend meng ik mij als Minister van Justitie en Veiligheid niet in de behandeling van individuele strafzaken. Ik kan daarom ook niet ingaan op hetgeen het OM in het kader van een strafproces bij de strafrechter naar voren brengt. Dat geldt ook in deze zaak.
Klopt het dat het College in de brief van 6 februari 2018 aan het Gerechtshof heeft geschreven dat er «geen overleg is gevoerd over het aangiftetraject»? Zo nee, wat staat er wel in die brief? Bent u bereid deze brief met de Kamer te delen. Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over deze brief aangezien deze is gewisseld in het kader van het strafproces. Daarbij heb ik geen rol. Zie het antwoord op vraag 5.
Indien het citaat uit vraag 6 klopt, hoe verhoudt dit zich dan tot uw antwoorden op vragen van het lid Wilders van 30 november 2018, waarin staat dat er op 2 april 2014 een overleg is geweest tussen de heer Opstelten en de voorzitter van het College, waarbij is gesproken over de aangiften tegen de heer Wilders? Hoe verhoudt bedoeld citaat zich tot het overleg van 25 september 2014?
Zie de antwoorden op de vragen 5 en 6.
Wat was de reden voor het overleg op 25 september 2014, nu de vervolgingsbeslissing al op 10 september 2014 was genomen?
Ik kan niet aangeven wat de exacte reden is geweest van dit specifieke overleg. In algemene zin is het zo dat in gevoelige zaken het OM na een verstrekt ambtsbericht daar nadere toelichting op kan geven aan de Minister van Justitie en Veiligheid, destijds Minister van Veiligheid en Justitie.
Klopt het dat u met de verwijzing naar artikel 4 onder d van het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013), eigenlijk doelt op artikel 4, tweede lid, aanhef en onder d van het VIRBI 2013? Kunt u toelichten waarom uit deze bepaling voortvloeit dat het ambtsbericht en de nota vertrouwelijk zijn, aangezien het hier gaat om gevallen waarin kennisname door niet-geautoriseerden kan leiden tot schade aan belangen van een of meerdere ministeries? Deelt u de mening dat niet alle ambtsberichten en bijbehorende nota’s automatisch onder dit criterium vallen? Zo ja, welk belang van welk ministerie kan in de onderhavige kwestie, volgens u, precies worden geschaad? Zo nee, waarom niet?
Ja, in de beantwoording Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3034) van 7 juni jl. is «het tweede lid» weggevallen.
In ambtsberichten informeert het College de Minister van Justitie en Veiligheid in alle vertrouwelijkheid over bepaalde gevoelige zaken en onderwerpen. Openbaarmaking van deze informatie kan de strafrechtelijke opsporing en vervolging en daarmee het goed functioneren van het OM frustreren. Daarnaast brengt openbaarmaking van deze documenten het reële risico met zich dat de volledige vrijheid en vertrouwelijkheid van de communicatie tussen mijn departement en het OM in het geding komt. Het is, gelet op de ministeriële verantwoordelijkheid, aan mij deze schriftelijke communicatiestroom tegen elke belemmering te beschermen.
De in artikel 128 van de Wet RO vervatte aanwijzingsbevoegdheid kent overigens een duidelijke procedure waarmee – ingeval een aanwijzing wordt gegeven – de openbaarheid daarvan, via uw Kamer of via de behandeling van de strafzaak, gewaarborgd is. Deze aanwijzingsbevoegdheid wordt slechts met grote terughoudendheid toegepast (zie antwoord 7 op de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805) d.d. 30 november 2018).
Kunt u, in algemene zin, toelichten waarom het delen van een ambtsbericht en een daarop gebaseerde ambtelijke nota, in de fase van vervolging in hoger beroep, waarbij de visie van het OM op de strafzaak dus al ruimschoots aan de orde is gekomen, de opsporing en vervolging nog kan frustreren?
In ieder geval zolang de zaak onder de rechter is, kan dit belang spelen. Verder is dit niet het enige belang. In algemene zin moet het OM de vrijheid hebben om de Minister van Justitie en Veiligheid te informeren over gevoelige zaken zonder dat in enige fase van een strafzaak de aan de Minister verstrekte informatie openbaar wordt gemaakt. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Hoe vaak is het de afgelopen tien jaar voorgekomen dat de Minister van Justitie en Veiligheid op grond van de artikelen 127 en 128 van de Wet op de rechterlijke organisatie een bijzondere aanwijzing heeft gegeven «betreffende de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie»? Hoe vaak betrof dat een aanwijzing tot vervolging over te gaan en hoe vaak betrof dat een aanwijzing om niet tot vervolging over te gaan, dan wel een vervolging te staken?
De aanwijzingsbevoegdheid in concrete gevallen inzake de opsporing of vervolging van strafbare feiten is geregeld in artikel 128 Wet RO. Het is voor zover mij thans bekend in de afgelopen tien jaar niet voorgekomen dat op grond van dit artikel een aanwijzing om tot vervolging over te gaan, een aanwijzing om niet tot vervolging over te gaan, dan wel om een vervolging te staken is gegeven. Ikzelf heb dit als Minister van Justitie en Veiligheid in ieder geval niet gedaan. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 9.
Acht u het, in zijn algemeenheid, mogelijk dat de Minister van Justitie en Veiligheid in het reguliere overleg met het College een opvatting kenbaar maakt over het al dan niet vervolgen van een natuurlijk persoon of een rechtspersoon? Zo ja, waarom en maakt u zelf weleens een dergelijke opvatting kenbaar? Zo nee, waarom acht u dit niet mogelijk?
Het is aan het OM te beslissen over het al dan niet vervolgen van een natuurlijk persoon of een rechtspersoon. Zoals in antwoord 5 aangegeven en u bekend, meng ik mij als Minister van Justitie en Veiligheid niet in de behandeling van individuele strafzaken. Zie tevens het antwoord op vragen 9 en 11.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk op 19 juni 2019 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De mogelijke executie van een Saudische tiener |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Kent u het bericht «Mogelijk doodstraf voor Saudische tiener die als 10-jarige demonstreerde»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Saudische tiener Murtaja Qureiris mogelijk geëxecuteerd wordt, omdat hij als 10-jarige deelnam aan een demonstratie? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
De Saoedische jongen Murtaja Qureiris werd in 2014 op 13 jarige leeftijd gearresteerd. Op 7 juni 2019 meldden verschillende media dat Qureiris, die inmiddels 18 jaar is, mogelijk de doodstraf zou krijgen. Kort daarop maakte de familie van Murtaja Qureiris bekend dat hij niet de doodstraf heeft gekregen. Wel is hij door het Speciale Strafhof voor terrorisme veroordeeld tot 12 jaar cel. De familie heeft laten weten in beroep te zullen gaan. Nederland blijft de zaak volgen.
Klopt het dat in Saudi-Arabië vaker verdachten worden geëxecuteerd die minderjarig waren toen ze werden opgepakt? Hoe vaak komt dit voor?
Er zijn geen officiële cijfers beschikbaar over het totaal aantal executies van mensen die minderjarig waren toen ze werden opgepakt, maar er zijn wel gevallen bekend waar dit is gebeurd. Op 23 april jl. werden drie mensen geëxecuteerd die minderjarig waren toen ze hun vermeende misdrijf pleegden. De EU heeft hierover haar sterke afkeuring uitgesproken.2 Nederland is te allen tijde tegenstander van de doodstraf, maar het executeren op basis van vermeende misdrijven die als kind zijn gepleegd, is extra verwerpelijk. Dergelijke executies zijn bovendien in strijd met het VN-kinderrechtenverdrag, waar Saoedi-Arabië partij bij is.
Bent u bereid om op korte termijn contact op te nemen met Saudi-Arabië, bij voorkeur met zoveel mogelijk gelijkgestemde andere landen, om te protesteren tegen de doodstraf in het algemeen en tegen de voorgenomen executie van Murtaja Qureiris in het bijzonder? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich al jarenlang in voor wereldwijde afschaffing van de doodstraf, en opereert hierbij vaak in EU-verband. De EU Delegatie in Riyad heeft namens de EU zorgen geuit over de zaak van Murtaja Qureiris in een gesprek met de Saoedische autoriteiten. Inmiddels is bekend gemaakt dat de doodstraf niet zal worden opgelegd. Nederland blijft de zaak volgen wanneer deze in hoger beroep gaat.
Bent u bereid zich in te zetten om te komen tot gerichte sancties tegen Saudi-Arabië vanwege ernstige mensenrechtenschendingen op structurele basis? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich in voor verbetering van de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië. In daarvoor bestemde multilaterale fora, tijdens bilaterale gesprekken en in EU-verband spreekt Nederland de Saoedische autoriteiten hierop aan. Zoals gesteld in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2614) is voor het instellen van sancties internationaal brede politieke overeenstemming nodig. Dit is voor Saoedi-Arabië op dit moment niet het geval.
De berichten ‘Havengebied dreigt een warzone te worden’, ‘Wordt ruimte straks de grote uitdaging voor Amsterdam?’ en ‘Kock wil verzelfstandiging havenbedrijf terugdraaien’ |
|
Remco Dijkstra (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Daniel Koerhuis (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met artikelen uit recente edities van het Nieuwsblad Transport «Havengebied dreigt een warzone te worden», «Amsterdam: woningbouw schuurt met havenbelang», «Wordt ruimte straks de grote uitdaging voor Amsterdam?» en «Kock wil verzelfstandiging havenbedrijf terugdraaien.»1
Ja.
Deelt u de mening van de organisatie voor ondernemend Amsterdam (ondernemersvereniging ORAM), dat de haven van Amsterdam geen stadshaven is, maar een nationaal en internationaal knooppunt met talrijke multinationals en dat het hier gaat om het vestigingsklimaat van Nederland?
Ja, de Amsterdamse haven is voor de stad, de Metropoolregio Amsterdam (MRA), het Noordzeekanaalgebied (NZKG) en Nederland van grote economische betekenis. De Amsterdamse haven is een haven van nationaal belang en is naar op- en overslag gemeten de vierde haven van Europa (na Rotterdam, Antwerpen en Hamburg). De haven is daarmee een nationaal en internationaal knooppunt voor bedrijven en goederenstromen. De haven maakt onderdeel uit van de Europese TEN-T corridors Noordzee – Baltische Staten, Rijn – Alpen en Noordzee – Middellandse Zeegebied. Voor het vestigingsklimaat van de Amsterdamse haven en om de haven in de top van de Europese zeehavens te kunnen houden, is de bouw van de nieuwe zeesluis als maritieme toegang tot de haven belangrijk. Tegelijkertijd is het voor de internationale concurrentiepositie van Nederland cruciaal om steden en (stedelijke) regio’s bereikbaar, gezond, leefbaar en aantrekkelijk te houden. (Ontwerp Nationale Omgevingsvisie (NOVI), kamerstuk 34682–27, 20 juni 2019). Het zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften maakt daar onderdeel van uit, en is eveneens een nationaal belang. De Metropoolregio Amsterdam is daarbij één van de regio’s met de grootste bouwopgave, waar de Minister van BZK recent een woondeal mee heeft gesloten om daar in samenwerking invulling aan te geven.
Hoeveel banen zijn er gemoeid met werkgelegenheid in en rondom de Amsterdamse haven, zowel direct, als indirect en welke economische waarde vertegenwoordigt de haven en de omgeving?
Bron: Havenmonitor 2017 (uitgebracht in 2018)
Is het een gezonde situatie dat het Amsterdamse havenbedrijf voor 100% in handen van de hoofdstad is? Hoe wordt het nationaal belang gewaarborgd?
Het Amsterdamse havenbedrijf is in 2013 verzelfstandigd naar een Naamloze Vennootschap (N.V.). De aandelen zijn in handen van de gemeente Amsterdam. Het is aan de gemeente Amsterdam als 100% aandeelhouder om op een goede manier invulling te geven aan haar eigenaarschap van het Havenbedrijf Amsterdam N.V. De rijksoverheid waarborgt het nationale belang van het Amsterdamse havengebied op verschillende manieren, variërend van bekostiging van infrastructuur tot inrichting van milieuregels of inspecties, tot zorgdragen voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat en leefbare (woon)omgeving.
Begrijpt u de zorgen van ondernemers die vinden dat het huidige gemeentebestuur wel erg haar stempel drukt op de haven?
Het is aan de gemeente Amsterdam om in samenwerking met gemeenten in de regio en de provincie Noord-Holland voldoende locaties beschikbaar te stellen voor de verschillende opgaven. Daarbij moet uiteraard goed rekening worden gehouden met andere publieke belangen. In de Haven-Stad strategie gaat de gemeente Amsterdam nader in op de milieu, geluid- en veiligheidseisen voor bedrijven en op de mogelijkheden om tot een gefaseerde aanpak te komen voor woningbouw in het havengebied binnen de Ring West. Voor het ondernemersklimaat in de haven is van belang dat er duidelijkheid is voor bedrijven tot wanneer zij eventueel kunnen blijven zitten, of zij zich elders in het havengebied kunnen vestigen (zoals het veroorzakersprincipe in principe vereist en waarvoor de mogelijk nieuw aan te leggen Houtrakhaven reeds als uitbreidingslocatie in de Visie Noordzeekanaalgebied 2040 is vastgelegd) of dat zij een beroep kunnen doen op financiële compensatie bij (gedwongen) vertrek uit bestaand havengebied.
De gemeente Amsterdam werkt daarom op dit moment ook in overleg met het bedrijfsleven aan een bedrijventerreinenstrategie die inzicht moet bieden in alternatieve vestigingslocaties voor bedrijven.
Herkent u de twijfel van buitenlandse aandeelhouders, die zich inmiddels zijn gaan afvragen in hoeverre nieuwe investeringen in hun bedrijf in Amsterdam nog rendabel of zeker is?
Investeringen kennen altijd onzekerheden en de druk van woningbouw komt in veel Europese havens voor. De benodigde duidelijkheid voor ondernemingen moet volgen uit de hierboven benoemde bedrijventerreinenstrategie.
Wat is de invloed van het Rijk op de woningbouwplannen en het investeringsklimaat in Amsterdam? Als het Rijk fors investeert in alle soorten infra (weg, water en spoor) in en rondom de stad en tegelijkertijd het gemeentebestuur haar eigen agenda voert, is het dan wel verstandig om Amsterdam nog langer financieel daarmee te helpen, zeker als dit conflicteert met het Rijksbelang? Is een pas op de plaats te overwegen, zolang er discussies lopen en er tegengestelde belangen zijn?
In dit gebied komen meerdere (rijks)belangen samen. Naast een optimale bereikbaarheid en (door)ontwikkeling van de haven zijn ook het vergroten en versnellen van de woningbouwproductie evenals sterke en gezonde steden en ruimte voor klimaatadaptatie en verduurzaming/energietransitie (rijks)belangen. Gezien de economische kracht van de regio – juist mede dankzij de haven – is de verwachting dat de sterke groei van de woningbehoefte in deze regio zal doorzetten en is het belangrijk dat de regio nu al nadenkt over waar die grote bouwopgave gaat landen. Voor het Rijk is zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften een nationaal belang (Ontwerp Nationale Omgevingsvisie (NOVI)) en dat betekent dat ook de MRA voldoende locaties beschikbaar moet stellen om te voorzien in de bouwopgave. Een vertrek van de haven uit de stad vraagt, als we recht willen doen aan de investering in de zeesluis IJmuiden en de Amsterdamse haven in de top van de Europese zeehavens willen houden, wel om nieuwe ontwikkelruimte elders. Rijk en regio komen gezamenlijk tot een zorgvuldige en integrale afweging van de verschillende publieke belangen in dit gebied, zodat wonen, werken, recreëren en verduurzaming met elkaar in balans blijven. Het Rijk is hiertoe met de gemeente Amsterdam en de regio in diverse gremia in overleg over de aanleg van (Rijks)infrastructuur en de uitvoering van woningbouwplannen in samenhang met opgaven op het gebied van leefbaarheid, bereikbaarheid, werken, landschap, klimaatadaptatie, circulaire economie en energietransitie. Door het overleg wordt voorkomen dat tegengestelde belangen in een late fase van de ontwikkeling van een project tot een pas op de plaats leiden
De problemen inzake het asielbeleid |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Broekers-Knol mag puinruimen; oplossing voor falend asielbeleid gevraagd»?1
Ja.
Erkent u dat sprake is van een falend asielbeleid? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat er sprake is van een falend asielbeleid erken ik niet. Nederland heeft een solide asielstelsel. In haar onderzoek naar langdurig verblijf van vreemdelingen zonder bestendig verblijfsrecht heeft de commissie Van Zwol onder meer geconcludeerd dat het Nederlandse asielbeleid en de praktijk fatsoenlijk op orde zijn. De Nederlandse uitvoerende diensten in de asielketen functioneren, zo blijkt uit Europees en ander vergelijkend onderzoek, meer dan gemiddeld goed. Wel constateert de commissie dat er verbeteringen mogelijk zijn; meest in het bijzonder op het terrein van (sturing op) wacht- en doorlooptijden.
Verbeteringen liggen daarnaast onder meer op het terrein van terugkeer en vreemdelingenbewaring. Met name deze laatste aanpassingen hebben vaak een Europese en internationale dimensie en vragen om een kabinetsbrede inzet, onder andere op het vlak van relaties met de landen van herkomst. Die brede inzet is onderdeel van de integrale migratieagenda van dit kabinet, waarover uw Kamer jaarlijks geïnformeerd zal worden. De eerste Rapportage Integrale migratieagenda zal zo snel mogelijk na het zomerreces en uiterlijk een maand voor de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer worden gezonden.
Waarom acht u zichzelf geschikt de enorme problemen in de asielketen op te lossen, terwijl uw voorgangers daar jammerlijk in zijn tekortgeschoten?
De kwalificatie dat mijn voorgangers tekortgeschoten zijn, deel ik niet. De punten waar verbetering nodig is, liggen deels buiten Nederland en vragen om een lange adem. Mijn voorgangers hebben goede dingen gedaan. Ik zal mij maximaal inzetten op de verbeterpunten verdere voortgang te realiseren. Daarnaast zet ik mij in voor goede aansturing van de asielketen om de doorlooptijden sterk te bekorten.
Welke concrete doelen heeft u zich gesteld gedurende uw ambtstermijn te verwezenlijken? Welke concrete wijzigingen van het asielbeleid zijn noodzakelijk teneinde uw doelen te verwezenlijken? Op welke momenten en op welke wijze zult u meten of u voldoende voortgang boekt om die doelen te verwezenlijken?
Voor mijn concrete doelen refereer ik aan het regeerakkoord 2017 «Vertrouwen in de toekomst», waarin de beleidsvoornemens van het kabinet op het gebied van asiel en migratie staan. De voornemens zijn nader uitgewerkt in de Kamerbrief van 29 maart 2018 over de integrale migratieagenda.2
Erkent u dat een toestand van ongecontroleerde massa-immigratie rampzalige gevolgen kan hebben voor het voortbestaan van een verzorgingsstaat?
Zoals ook door mijn ambtsvoorganger op 3 december 2018 aan u is geantwoord,3 kan voor personen, maar ook voor landen, migratie een bron van voorspoed, innovatie en duurzame ontwikkeling zijn. Geordende, veilige en reguliere migratie kan vele kansen bieden. In algemene zin kan worden gesteld dat migratie niet alleen voordeel biedt voor migranten zelf, maar ook voor de ontvangende staten, indien migranten in hun eigen levensonderhoud voorzien, deelnemen aan de arbeidsmarkt en geïntegreerd zijn. Het kabinet sluit echter niet de ogen voor de negatieve effecten van migratie, zowel regulier als irregulier. In het geval van reguliere migratie, waakt het kabinet voor het risico van verdringing op de arbeidsmarkt en bevordert het de integratie van migranten. Dat is waarom het kabinet inzet op een integrale aanpak van migratie waarbij het ook zaak is dat personen zonder rechtmatig verblijf Nederland verlaten en personen die hier mogen blijven actief meedoen aan de samenleving.
Hoe beschouwt u de ingrijpende veranderingen in de samenstelling van de Nederlandse bevolking, die het gevolg zijn van het in de laatste decennia gevoerde asielbeleid? Ziet u hierin vooral kansen of vooral bedreigingen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel asielzoekers kan Nederland naar uw mening nog maximaal per jaar opvangen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit aantal niet overschreden wordt?
De vraag naar het aantal asielzoekers dat Nederland maximaal per jaar kan opvangen, is niet concreet te beantwoorden. Wel kan ik u antwoorden dat, zoals genoemd in de Kamerbrief van 29 maart 2018 over de integrale migratieagenda, de inzet van het kabinet gericht is op een beheersing die tot doel heeft dat migranten niet ongecontroleerd doorreizen en in kwetsbare posities terecht komen.
Bent u bekend met het Australische asielbeleid? Zo ja, hoe beoordeelt u dit beleid?
Ja, het Australische asielbeleid is mij bekend. Alhoewel het Australisch model niet uitdrukkelijk tot voorbeeld dient, zijn vergelijkbare elementen terug te vinden in het Europese en nationale denken over asiel en migratie. Denk bijvoorbeeld aan het concept van de ontschepingsplatforms voor migranten die worden onderschept op de Middellandse Zee, uit de conclusies van de Europese Raad van 28 juni 2018. Een ander voorbeeld is de in het regeerakkoord genoemde veilige opvang van asielzoekers in de regio en het afsluiten van, bij voorkeur in Europees verband, overeenkomsten met veilige derde landen die materieel voldoen aan de voorwaarden van het Vluchtelingenverdrag.
Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken voor een grondige herziening van het Nederlandse asielbeleid? Zo nee, waarom niet?
Een belangrijke conclusie in het rapport van de commissie Van Zwol is dat een verbetering van de nationale asielprocedure niet gezocht moet worden in (weer) een aanpassing van de nationale wet- en regelgeving, maar dat een verbetering gezocht moeten worden in uitvoering van het huidige beleid. Uw Kamer ontvangt kort na het zomerreces mijn beleidsreactie op de conclusies en aanbevelingen van die commissie.
Voor de aanpassingen die meer een Europese en internationale dimensie hebben, is onder meer de hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstel (GEAS) essentieel. Belangrijke speerpunten voor mij zijn het tegengaan van secundaire migratie, het verbeteren en Europees breed invoeren van grensprocedures om snel aan de buitengrens een onderscheid te kunnen maken tussen asielzoekers met een kansrijk en minder kansrijk asielverzoek, en een verruiming van de mogelijkheden van vreemdelingenbewaring om te voorkomen dat vreemdelingen zich aan terugkeer onttrekken.
Hoe zou het bedrag van 100 miljoen euro, dat het kabinet op grond van de Voorjaarsnota jaarlijks extra uittrekt voor de asielketen, naar uw oordeel besteed moeten worden?
De besteding van de middelen die op grond van de Voorjaarsnota extra uitgetrokken worden voor de asielketen zullen worden besteed aan een stabiele financiering van de asielketen, zodat het operationele proces beter kan worden ingericht, het aantal mensen dat sinds de asielcrisis in 2015 in procedure is afneemt en de doorlooptijden worden teruggebracht. In onderstaande tabel zijn de bedragen opgenomen die beschikbaar zijn gesteld ten opzichte van de eerdere (afnemende) meerjarenbegrotingsreeks.
IND
74
100
89
65
COA
86
204
162
126
Nidos
– 21
– 16
– 17
-18
RvdR
10
6
6
6
Kinderpardon
13
162
294
240
179
Hoe lang duurt het op dit moment gemiddeld tot een asielaanvraag in behandeling wordt genomen en hoe lang gemiddeld tot een aanvraag is afgehandeld? Wat vindt u van die termijnen?
Het datawarehouse van de IND registreert de wachttijden, of de Rust- en Voorbereidingstijden nog niet als zodanig. De IND stuurt op doorlooptijden, deze zijn per spoor opgenomen in de tabel hieronder.
Spoor 1
13 weken
n.v.t.
Spoor 2
4 weken
99%
Spoor 4 AA
24 weken
50%
Spoor 4 VA
41 weken
28%
De IND kan niet voor iedere persoon vooraf zeggen hoe lang de procedure gaat duren. In de tabel staat voor ieder asielspoor de gemiddelde doorlooptijden bij uitstroom. Dit geeft aan hoe lang een persoon in procedure heeft gezeten die in april zijn beslissing heeft ontvangen. In de tabel staat ook hoeveel procent van de beslissingen binnen de wettelijke beslistermijn genomen is.
Waarom hebben asielzoekers die nog niets hebben bijgedragen aan de Nederlandse maatschappij recht op een dwangsom, indien hun asielaanvraag niet tijdig wordt behandeld? Wat vindt u van deze regeling?
De Wet dwangsom is erop gericht bestuursorganen tijdig te laten beslissen. Voor asielverzoeken betekent «tijdig» binnen de in de Vreemdelingenwet voorgeschreven beslistermijn. Momenteel zijn er achterstanden bij de IND op asielzaken in spoor 4. Mijn inzet is erop gericht – parallel aan het doel van de Wet dwangsom – dat de IND weer zo snel mogelijk, en in ieder geval binnen de wettelijke beslistermijn, beslist op asielaanvragen. In de brief van mijn ambtsvoorganger van 17 april 2019 is de verwachting uitgesproken dat de IND in 2021 het grootste deel van de zaken in spoor 4 weer binnen de wettelijke termijn kan afdoen.4 Ik wil hierbij benadrukken dat asielaanvragen in spoor 1 en 2 prioriteit krijgen en nu reeds (ruim) binnen de wettelijke termijn worden afgedaan.
Hoeveel euro heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) sinds 2015 in totaal al uitgekeerd aan dwangsommen, wegens te trage afhandeling van asielaanvragen?
In de IND-systemen kan geen volledige uitsplitsing worden gemaakt in welke werksoort (asiel/regulier/nareis) een dwangsom is uitgekeerd. Wel kunnen de totale bedragen aan uitgekeerde dwangsommen worden geleverd. Hier komt uit dat de IND vanaf 2015 tot op heden (31 mei 2019) in totaal een bedrag van circa € 4,1 miljoen aan dwangsommen heeft uitbetaald. Oorzaak van het oplopen van de bedragen is nader toegelicht in mijn antwoord op uw vraag 12.
t/m 31 mei 2019
1.500
2018
1.500
2017
700
2016
300
2015
100
4.100
Erkent u dat de achterstanden bij de IND kleiner zouden worden, indien er minder asielzoekers toegelaten worden? Zo ja, bent u bereid zich in te spannen voor wijzigingen in het asielbeleid, waardoor er minder asielzoekers worden toegelaten? Zo nee, hoeveel personeel heeft de IND naar uw mening, bovenop de huidige +/- 3.000 fte, nog nodig teneinde de achterstanden weg te werken?
Nee. Zoals ook geantwoord op vraag 12 is in de brief van mijn ambtsvoorganger van 17 april 2019 en in het algemeen overleg van 23 april 2019 de verwachting uitgesproken dat de IND in 2021 het grootste deel van de zaken in spoor 4 weer binnen de wettelijke termijn kan afdoen. In deze brief van 17 april 2019 is ook aangegeven hoeveel mensen de IND daarvoor naar verwachting nog zal aannemen, waarbij ook meespeelt dat de IND een beperkte capaciteit heeft om nieuwe mensen op te leiden en in te werken.
Hoe gaat u voorkomen dat asielzoekers en hun eventuele nakomelingen zich, in afwachting van de beslissing op hun aanvraag, in Nederland wortelen?
Of een asielzoeker is «geworteld» in de Nederlandse samenleving, is niet objectief vast te stellen. In het regeerakkoord is wel de maatregel opgenomen dat asielzoekers van wie de aanvraag een kleine tot geen kans van slagen heeft, in de middelgrote centra gaan blijven. Zij zullen direct in de snelle procedure komen. Een afwijzing zal vervolgens meteen leiden tot een uitzettingsprocedure. In aanvulling daarop heeft mijn ambtsvoorganger de commissie Van Zwol gevraagd om onderzoek te doen naar langdurig verblijvende vreemdelingen zonder bestendig verblijfsrecht. Zoals al gezegd, ontvangt uw Kamer kort na het zomerreces mijn beleidsreactie op de uitkomsten van dat onderzoek.
Hoe ziet uw noodplan eruit voor het geval er opnieuw een acute asielcrisis, vergelijkbaar met die van 2015, optreedt? Kan dat plan voorkomen dat er wederom in enkele maanden tijd ongecontroleerd tienduizenden kansarme asielzoekers Nederland binnen komen?
In het Regeerakkoord is afgesproken dat er wordt gewerkt aan een asielsysteem dat flexibeler en (maatschappelijk en financieel) effectiever is: «Nederland moet blijvend flexibel kunnen reageren op schommelingen in de omvang en/of samenstelling van de instroom. Hiervoor hebben we een flexibel asielsysteem nodig, dat zowel maatschappelijk als financieel effectiever is dan het nemen van ad hoc maatregelen. Binnen dit systeem moeten opvang, de asielprocedure en integratie dan wel terugkeer integraal worden benaderd en de samenwerking in de vreemdelingenketen en met gemeenten worden versterkt».
Om deze ambities tot uitvoering te brengen, is het Programma Flexibilisering Asielketen gestart. Hierin werken het Ministerie van JenV en de ketenpartners (IND, COA, DT&V, Politie, Koninklijke Marechaussee en DJI) samen met maatschappelijke en bestuurlijke partners (gemeenten, provincies, NGO’s, de rechtspraak etc.) en andere ministeries aan verschillende maatregelen. Hierbij worden lessen getrokken uit de ervaringen met grote schommelingen in de instroom in 2015 en 2016. Op basis van het Regeerakkoord is een tweeledige doelstelling voor het programma geformuleerd: het bewerkstelligen van een flexibeler en effectiever asielsysteem, dat kan inspelen op schommelingen en dat bijdraagt aan het verwezenlijken van de uitkomsten van het asielproces, namelijk integratie dan wel terugkeer.
Voor de aanpassingen die meer een Europese en internationale dimensie hebben, verwijs ik u naar mijn antwoorden op uw vragen 8 en 9.
Hoeveel kosten de talloze en eindeloze juridische procedures die door asielzoekers gevoerd worden de Nederlandse belastingbetaler op jaarbasis?
De gevraagde gegevens, uitgesplitst naar juridische procedures die door of namens asielzoekers worden gevoerd, zijn niet beschikbaar.
Biedt Nederland asielzoekers meer rechten, dan waar Nederland zich verdragsrechtelijk toe verplicht heeft? Zo ja, bent u bereid de rechten van asielzoekers te versoberen?
Op een beperkt aantal onderdelen biedt het Nederlandse asielstelsel meer rechten dan waartoe wij strikt gehouden zijn op grond van de Europese en internationale verplichtingen. Vaak hangen deze samen met de specifieke inrichting van het Nederlandse stelsel.
Wat is de huidige stand van zaken omtrent de veiligheid in asielzoekerscentra (AZC’s)? Hoeveel gevallen van agressie, bedreiging, geweld, seksuele intimidatie en overig crimineel of overlastgevend gedrag doen zich er gemiddeld per week nog voor?
Middels de Rapportage Vreemdelingenketen 2018 is recent uw Kamer recent
geïnformeerd over de mate waarin agressie en geweld voorkomt op COA-locaties.
In de brieven van 17 april 20195 en 1 juli 20196 hebben mijn ambtsvoorganger en ik uw Kamer geïnformeerd over verschillende maatregelen die zijn en worden genomen om overlastgevend gedrag zowel binnen als buiten COA opvanglocaties aan te pakken. Het is nog te vroeg om definitieve conclusies te trekken over de ontwikkeling hiervan in 2019.
Is er al een einde gekomen aan de onveilige werkomstandigheden voor medewerkers van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA)? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat medewerkers van het COA zich weer veilig gaan voelen op de werkvloer?
Het is onaanvaardbaar dat personeel van het COA haar werk onder onveilige omstandigheden zou moeten uitvoeren en dat bewoners en omwonenden overlast ervaren. De medewerkers van het COA zijn opgeleid voor en ervaren in het omgaan met een bepaalde mate aan incidenten. Incidenten worden geregistreerd en in geval van crimineel gedrag wordt er aangifte gedaan bij de politie. Geweld tegen medewerkers met een publieke taak is echter volstrekt onacceptabel.
In de brieven van 17 april 2019 en 1 juli 2019 hebben mijn ambtsvoorganger en ik uw Kamer geïnformeerd over verschillende maatregelen die zijn en worden genomen om overlastgevend gedrag zowel binnen als buiten de COA opvanglocaties aan te pakken. Zo kan het COA bij overlastgevend gedrag de verstrekkingen zoals vastgesteld in de Regeling Verstrekkingen Asielzoekers onthouden. Hierbij valt te denken aan het ontzeggen van de opvang. Daarnaast is er extra DJI personeel ingezet op de extra begeleiding en toezichtlocatie (EBTL) in Hoogeveen, waar het regime sinds mei is aangescherpt.
Welke disciplinaire maatregelen worden opgelegd aan asielzoekers die zich gedurende hun verblijf in een AZC schuldig maken aan crimineel of overlastgevend gedrag?
In het geval van incidenten, overlast of het overtreden van de huisregels spreekt het COA bewoners aan op hun gedrag en legt hen zo nodig maatregelen op in het kader van het Regeling Onthouding Verstrekkingen (ROV). Deze maatregelen houden onder andere in dat het COA financiële verstrekkingen kan inhouden of (al dan niet) tijdelijk het verblijf op de opvanglocatie kan onthouden. Daarnaast kan het COA overlastgevende bewoners – afhankelijk van de individuele situatie – overplaatsen naar een EBTL. In het geval van crimineel gedrag wordt aangifte gedaan bij de politie, waarna het Openbaar Ministerie vervolging kan instellen.
Komen asielzoekers die zich gedurende hun verblijf in een AZC schuldig maken aan crimineel of overlastgevend gedrag nog in aanmerking voor een verblijfsvergunning? Zo ja, waarom?
Het is staand kabinetsbeleid dat het vertonen van crimineel gedrag in beginsel gevolgen moet hebben voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning, ook als dat een asielvergunning is. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat als een persoon in aanmerking komt voor internationale bescherming, hij of zij zelf bescherming van de Nederlandse overheid nodig heeft. Daarom is in internationale verdragen en Europese wetgeving vastgelegd wanneer een asielvergunning kan worden geweigerd of ingetrokken als een asielzoeker een (bijzonder) ernstig misdrijf heeft gepleegd.
Het vorige kabinet heeft het beleid op dit punt tweemaal aangescherpt. Uw Kamer is daarover geïnformeerd bij brieven van 25 november 2015 (Kamerstuk II, vergaderjaar 2015–2016, 19 637, nr. 2069) en 25 mei 2016 (Kamerstuk II, vergaderjaar 2015–16, 19 637, nr. 2188). In de eerste brief is de strafmaat op grond waarvan een vergunning kan worden ingetrokken fors naar beneden bijgesteld. Eerder moest er sprake zijn van een gevangenisstraf van 18, respectievelijk 24 maanden, afhankelijk van de verblijfsvergunning. Nu is dat teruggebracht tot 6, respectievelijk 10 maanden. In de tweede brief is daaraan toegevoegd dat ook voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen en taakstraffen kunnen meetellen, onder andere in zedenzaken. Het kabinet is van oordeel dat we hiermee de grens hebben bereikt van wat we op dit punt kunnen doen met inachtneming van de Europese regels, bijvoorbeeld de Procedurerichtlijn, de Kwalificatierichtlijn, maar ook het Vluchtelingenverdrag.
Wat heeft u geleerd van de politieke doodzonde die uw voorganger heeft begaan, door het parlement desinformatie te verstrekken over criminaliteit onder asielzoekers?
Mijn ambtsvoorganger heeft in het debat van 21 mei 2019 met uw Kamer gesproken over de informatieverstrekking over criminaliteit door asielzoekers. Ik zie geen aanleiding daar nu nader op te reflecteren.
Bent u bereid het parlement voortaan gevraagd en ongevraagd te informeren omtrent strafbare feiten die door asielzoekers worden gepleegd en omtrent overige informatie die kennelijk relevant is in het asieldebat? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit ook gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Recent, op 1 juli 2019, heb ik uw Kamer een nadere duiding door politie en Openbaar Ministerie van de geregistreerde incidenten die in verband gebracht kunnen worden met asielzoekers, doen toekomen. In die brief is ook ingaan op het proces dat ik voor ogen heb voor de toekomstige informatievoorziening aan uw Kamer op dit punt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat uw ambtenaren voortaan geen cijfers of andere informatie meer verdoezelen? Welke maatregelen zijn reeds genomen jegens hen die zich hier onder het bewind van uw voorganger daaraan schuldig hebben gemaakt?
Op dit moment vindt een evaluatie plaats van het proces van totstandkoming van het cijfermatige overzicht dat onderdeel was van de Rapportage Vreemdelingen Keten 2018 en van de voorbereiding en besluitvorming daaromtrent. Na afronding van deze evaluatie zal ik uw Kamer nader informeren.
Kunt u een overzicht verstrekken van de hoeveelheid strafbare feiten waar asielzoekers van worden verdacht of reeds voor veroordeeld zijn, waarbij per type delict onderscheid gemaakt wordt tussen asielzoekers uit islamitische landen en asielzoekers uit niet-islamitische landen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd heb ik uw Kamer bij brief van 1 juli 2019 geïnformeerd over de toegezegde nadere duiding door politie en Openbaar Ministerie van de geregistreerde incidenten die in verband gebracht kunnen worden met asielzoekers. In die brief ben ik ook ingegaan op het proces dat ik voor ogen heb voor de toekomstige informatievoorziening aan uw Kamer op dit punt. De geloofsovertuiging van betrokkenen zal bij de presentatie van cijfers aan de Kamer geen criterium zijn.
Waarom komen asielzoekers met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, na vijf jaar in aanmerking voor een permanente verblijfsvergunning, in plaats van dat ook na die termijn periodiek wordt bekeken welke asielzoekers terug kunnen naar hun land van herkomst? Hoe beoordeelt u dit beleid?
Van asielzoekers die een verblijfsvergunning asiel hebben gekregen, wordt verwacht dat zij integreren en bijdragen aan de Nederlandse samenleving. Daar hoort dan ook bij dat zij een vergunning kunnen krijgen met een bestendig karakter.
Hoeveel Syriërs die sinds 2014 naar Nederland zijn gekomen en aan wie een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is verstrekt, komen bij ongewijzigd beleid, de komende vijf jaren in aanmerking voor een permanente verblijfsvergunning?
Conform het geldende beleid geldt dat vluchtelingen die vijf jaar in het bezit zijn van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd wanneer zij aan de voorwaarden voor verlening hiervan voldoen. Eén van deze voorwaarden is het inburgeringsvereiste. Vanaf 2014 hebben circa 78.000 vreemdelingen met een Syrische nationaliteit een positief besluit gekregen op een asielaanvraag of een afhankelijke aanvraag om een verblijfsvergunning voor nareis of gezinshereniging. Potentieel zou de groep die de komende vijf jaar in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd net zo groot kunnen zijn ervan uitgaande dat in alle zaken aan alle voorwaarden wordt voldaan. Bij dit cijfer is geen rekening gehouden met eventuele (tussentijdse) intrekkingen van verblijfsstatussen in de tussenliggende periode. Ook met tussentijds vertrek is geen rekening gehouden.
Houdt u rekening met de mogelijkheid dat veel Syriërs die naar Nederland zijn gevlucht, graag in Nederland blijven, zelfs wanneer Syrië weer veilig is?
Voor de beschermingsvraag is relevant of een asielzoeker in zijn herkomstland een risico op vervolging en/of een onmenselijke behandeling loopt zoals omschreven in het Vluchtelingenverdrag, het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens, en het EU-recht. Of de situatie in Syrië weer veilig genoeg is om naartoe terug te keren, wordt door mij beoordeeld op basis van objectieve bronnen over de situatie aldaar, waaronder de ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Op het moment dat de informatie uit die objectieve bronnen daartoe voldoende aanleiding geeft, zal ik het landgebonden beleid voor Syrische asielzoekers herzien. Om een actueel beeld te vormen over de veiligheidssituatie in Syrië is het Ministerie van Buitenlandse Zaken om een thematisch ambtsbericht gevraagd. Dat verwacht ik deze zomer. Mocht dit aanleiding geven om het landengebonden asielbeleid voor Syrië (en daarmee het terugkeerbeleid) te wijzigen, dan zal ik zoals gebruikelijk uw Kamer hierover informeren.
Deelt u de mening dat de Syrische mannen die gevlucht zijn en hun vrouwen en kinderen hebben achtergelaten, indien Syrië weer veilig is zo snel mogelijk zouden moeten terugkeren om te helpen met de wederopbouw van hun land?
Zie antwoord vraag 29.
Bent u op de hoogte van het standpunt van de Syrische overheid dat het land weer voldoende veilig is voor de degenen die het nodig vonden om te vluchten, teneinde terug te keren en te helpen met de wederopbouw van het land?
Zie antwoord vraag 29.
Bent u ermee bekend dat vele tienduizenden Syriërs die tijdens de oorlog naar diverse buurlanden, niet zijnde verzorgingsstaten, zijn gevlucht inmiddels weer zijn teruggekeerd teneinde te helpen met de wederopbouw van het land?
Of de situatie in Syrië dusdanig ten goede is veranderd om het landgebonden asielbeleid aan te passen, wordt door mij beoordeeld op basis van de ambtsberichten van het Ministerie van buitenlandse zaken over de (veiligheids)situatie in dat land. De situatie in dat land is leidend voor dat beleid en niet aspecten als het voorkomen van toekomstige vergunningverstrekking aan degenen die daar, op basis van internationale en Europese verplichtingen aanspraak op hebben.
Bent u bereid het oordeel omtrent de terugkeermogelijkheden van Syriërs zo spoedig mogelijk te wijzigen en daarmee te voorkomen dat er de komende jaren onnodig tienduizenden permanente verblijfsvergunningen worden verstrekt?
Zie antwoord vraag 32.
Kunt u een schatting geven van de aantallen vreemdelingen die momenteel in Nederland verblijven, terwijl zij daar geen recht hebben (hierna: illegalen)? Hoeveel van hen verblijven momenteel in vreemdelingendetentie?
De migratieketen heeft niet rechtstreeks zicht op de populatie illegaal in Nederland verblijvende personen. Deze proberen zich immers juist aan het zicht van de migratie-autoriteiten te onttrekken. Om die reden heeft het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) «illegalenschattingen» uitgevoerd. De meest recente schatting met betrekking tot niet (meer) rechtmatig (illegaal) verblijvende personen, uitgevoerd door het WODC, dateert uit 2015. De gebruikte methode schat de populatie illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen voor de periode van 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013 op 35.530, met een 95% betrouwbaarheidsinterval lopend van 22.881 tot 48.179. In 2018 is er een vooronderzoek afgerond voor een nieuwe versie van de illegalenschatting. De verwachting is dat de nieuwe illegalenschatting rond de jaarwisseling wordt afgerond.
In 2018 hebben er 3.720 «unieke» personen in vreemdelingenbewaring gezeten (afgerond op tientallen).
Hoeveel illegalen verlaten ons land wekelijks gemiddeld vrijwillig en hoeveel onvrijwillig?
In de Rapportage Vreemdelingenketen 2018 is een tabel opgenomen (pagina 45, tabel 6.1) die inzicht geeft in het vertrek van het aantal onrechtmatig in Nederland verblijvende migranten die bekend zijn bij de overheid. Het gaat onder meer om migranten voor wie de DT&V een vertrekproces heeft gestart, om migranten die met hulp van IOM zijn vertrokken en migranten die Nederland hebben verlaten nadat hen de toegang tot Nederland is geweigerd.
Niet alle migranten die onrechtmatig in Nederland zijn of zijn geweest, zijn bekend (geweest) bij de overheid. Bijvoorbeeld omdat zij zich nooit hebben gemeld bij de IND met een verzoek tot het verkrijgen van rechtmatig verblijf in Nederland.
Wat is het beleid ten aanzien van illegalen die weigeren Nederland te verlaten?
Vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf (meer) hebben maar weigeren om zelfstandig uit Nederland te vertrekken, kunnen gedwongen worden uitgezet. Voor een gedwongen terugkeer naar het land van herkomst is bij ongedocumenteerde vreemdelingen wel de medewerking van de autoriteiten van de land nodig. Het kabinet zet zich in om landen die onvoldoende samenwerken ertoe te bewegen beter mee te werken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat illegalen zo spoedig mogelijk, al dan niet vrijwillig, Nederland verlaten?
Uitgangspunt van het terugkeerbeleid is dat vreemdelingen die niet (meer) rechtmatig in Nederland verblijven, zelfstandig uit Nederland vertrekken. Om dat zelfstandige vertrek te stimuleren kunnen vreemdelingen ondersteuning en hulp krijgen. Bijvoorbeeld van de DT&V en de Internationale Organisatie voor Migratie. Dit kan onder meer een financiële vergoeding zijn en/of hulp zijn bij het regelen van terugkeerpapieren of een vliegticket. De overheid geeft ook subsidies aan enkele projecten van organisaties en ngo’s die duurzaam vertrek bevorderen. Deze organisaties kunnen maatwerk leveren, afgestemd op de behoeften van de vreemdeling. Indien de vreemdeling geen gehoor geeft aan zijn wettelijke vertrekplicht verschuift de drang naar dwang en is de overheid bevoegd deze vreemdeling uit te zetten (gedwongen terugkeer). Zoals al eerder gezegd, zet het kabinet zet zich in om landen die onvoldoende samenwerken bij gedwongen vertrek ertoe te bewegen beter mee te werken.
Erkent u dat de opvang van illegalen, zoals die plaatsvindt in de gemeente Amsterdam, in strijd is met het kabinetsbeleid? Zo ja, bent u bereid er in het kabinet op aan te dringen in Amsterdam in te grijpen?
Mijn voorganger heeft uw Kamer in zijn brief van 29 november 2018 geïnformeerd over de ontwikkeling van Landelijke Vreemdelingenvoorzieningen (LVV’s).7 Intussen zijn met vijf steden, waaronder Amsterdam, convenanten gesloten over de begeleiding en opvang van vreemdelingen zonder recht op verblijf en zonder rijksopvang. Met betrekking tot deze LVV’s verwijs ik uw Kamer verder naar mijn recente antwoord op de vragen van het lid Becker (VVD). Ook heb ik uw Kamer een stand van zaken van de LVV’s toegezegd in de brief over terugkeer die u na het zomerreces ontvangt.
Erkent u dat pardonregelingen, waarbij illegalen massaal alsnog een verblijfsvergunning krijgen, ertoe kunnen leiden dat hoop gewekt wordt bij alle illegalen en hen motiveert zich tegen uitzetting te blijven verzetten? Zo nee, waarom niet?
Ik erken de genoemde nadelen van pardonregelingen. Het kabinet is niet voornemens een nieuwe pardonregeling in te stellen.
Kunt u garanderen dat u zich, koste wat kost, ertegen zult verzetten dat er onder uw bewind opnieuw een pardonregeling tot stand wordt gebracht?
Zie antwoord vraag 39.
Hebben illegalen nog recht op rechtsbijstand? Zo ja, hoeveel kost dit de Nederlandse belastingbetaler op jaarbasis?
Het recht op effectieve toegang tot de rechter is verankerd in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (EU-Handvest). Artikel 18 van de Grondwet bepaalt dat ieder zich in rechte en in administratief beroep kan doen bijstaan. Of een persoon recht heeft op rechtsbijstand is afhankelijk van het object van het geschil en de draagkracht van de persoon. Dat betekent dat ook een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in sommige gevallen recht heeft op rechtsbijstand.
De kosten voor gesubsidieerde rechtsbijstand worden jaarlijks door de Raad voor Rechtsbijstand neergelegd in een openbare rapportage met de titel «Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand». In deze rapportage wordt de stand van zaken over het gehele stelsel van rechtsbijstand beschreven alsmede de uitgaven per rechtsgebied. Zo blijkt dat in het jaar 2016 voor het migratierecht (te weten asielrecht, vreemdelingenrecht en vreemdelingenbewaring) in totaal 54 miljoen euro aan uitgaven zijn vastgesteld (blz 218) en voor 2017 44 miljoen euro (blz 257). Over het jaar 2018 is nog geen rapportage gepubliceerd. De uitgaven voor het migratierecht bedroegen voor dat jaar 42 miljoen euro. De verblijfsstatus van een vreemdeling wordt niet geregistreerd.
Erkent u dat een soevereine staat niet kan voortbestaan zonder grenzen? Zo nee, waarom niet?
Of een staat niet kan voortbestaan zonder grenzen, is een hypothetische vraag waar ik geen antwoord op kan geven. Wat Nederland betreft, zijn de Nederlandse buitengrenzen onderdeel van de gemeenschappelijke buitengrens van het Schengengebied. Conform Europese regelgeving zijn lidstaten primair verantwoordelijk voor de bewaking van hun grenzen.
Erkent u dat deugdelijke grenscontrole een positieve bijdrage kan leveren aan de nationale veiligheid en openbare orde? Zo nee, waarom niet?
Effectief beheer van de grenzen dient meerdere doelen. Zo is bestrijding van illegale migratie en grensoverschrijdende criminaliteit een belangrijk doel. Tevens is grensbeheer van belang voor de nationale veiligheid en openbare orde en draagt het bij aan de facilitatie van het grensproces van reizigers.
Op welke wijze worden de Nederlandse grenzen momenteel gecontroleerd? Is dit naar uw oordeel een effectieve wijze?
Controle van de Nederlandse buitengrenzen vindt conform het Schengenacquis, waaronder de Schengengrenscode plaats waarbij aan de buitengrenzen systematische grenscontroles plaatsvinden. In de binnengrenszone met België en Duitsland wordt in het kader van Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) binnenlands vreemdelingentoezicht uitgevoerd. Het MTV betreft niet-systematische controles, die als doel hebben illegaal verblijf, mensensmokkel en documentfraude in een zo vroeg mogelijk stadium tegen te gaan. De effectiviteit van grenscontroles wordt continue verbeterd. Zie tevens mijn antwoord op uw vraag 46.
Hoeveel vreemdelingen treden naar schatting jaarlijks onrechtmatig Nederland binnen?
Dit is niet bekend. De KMar voert Mobiel Toezicht Vreemdelingen controles uit op basis van beschikbare informatie en op basis van steekproeven. Aangezien er binnen het Schengengebied sprake is van open grenzen wordt niet iedere grenspassant gecontroleerd en geregistreerd. In hoofdstuk 5.2 van de Rapportage Vreemdelingenketen 2018 staan cijfers over de toezichtstaken van de Politie en de Kmar in het kader van het bestrijden van illegaliteit in de vorm van binnenlands toezicht. Dit betreft ook (mobiel) toezicht nabij de binnengrenzen en (mobiel) toezicht op de haventerreinen. Binnenlands vreemdelingentoezicht is bedoeld om (on)rechtmatigheid van een verblijf vast te stellen. Hiertoe kunnen personen worden staande gehouden en kan een identiteitsonderzoek worden verricht.
Welke wijzigingen op het gebied van grenscontrole zouden naar uw oordeel noodzakelijk zijn teneinde te voorkomen dat vreemdelingen onrechtmatig Nederland binnentreden?
Nederland voert conform de Schengengrenscode systematische grenscontroles uit ten aanzien van passagiers die de Schengenbuitengrenzen passeren. Op Europees niveau zijn diverse maatregelen genomen om de effectiviteit van grenscontroles te verbeteren. Een belangrijk onderdeel hiervan is de implementatie van het slimme grenzenpakket, waaronder de Europese ontwikkelingen ten aanzien van Entry-Exit systeem, ETIAS en interoperabiliteit. In het Entry-Exit systeem zullen de in- en uitreisgegevens van alle derde landers worden geregistreerd. In het kader van ETIAS zullen niet-visumplichtige reizigers, op basis van de vooraf verstrekte persoonsgegevens, in een pre-screeningproces gecontroleerd worden om te bepalen of hij/zij een risico vormt vanuit het oogpunt van illegale migratie en veiligheid. Interoperabiliteit houdt in dat centrale EU informatiesystemen onderling kunnen communiceren en samenwerken, hetgeen moet zorgen voor beter beheer van de buitengrens van het Schengengebied en voor verhoogde interne veiligheid binnen de Europese Unie.
Welke internationale rechtsregels verzetten zich ertegen dat wij onze grenzen deugdelijk kunnen controleren? Hoe gaat u zich ervoor inspannen dergelijke regels aan te laten passen?
Nederland voert conform het Schengenacquis en in lijn met internationale verplichtingen effectieve buitengrenscontroles.
Bent u bereid in het kabinet ervoor te pleiten in internationaal verband te bewerkstelligen dat wij onze grenzen weer deugdelijk kunnen controleren?
Zie antwoord vraag 47.
Kunt u de gestelde vragen tijdig en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Het merendeel van u vragen heb ik, zoals u dat noemt, afzonderlijk van elkaar beantwoord. Enkele vragen heb ik, zoals u hierboven hebt gezien, tezamen beantwoord.
Het bericht ‘Gemeenten niet gericht op schuldenvrij maken inwoners’ |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Gemeenten niet gericht op schuldenvrij maken inwoners»?1
Ik ben bekend met het artikel. Het artikel is geschreven naar aanleiding van het rapport «Aansluiting gezocht!»2 dat ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming heb laten opstellen. U heeft het rapport op 27 mei 2019 ontvangen als bijlage bij de voortgangsbrief Brede Schuldenaanpak 3.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is wanneer de focus bij gemeentelijke schuldhulpverlening meer ligt op gedragsverandering dan op een schuldenvrije toekomst? Zo ja, wat kunt u doen om hierin een verandering in de werkwijze te bewerkstelligen?
Ik vind het belangrijk dat er meer aandacht is gekomen voor financieel gezond gedrag. Bijvoorbeeld in de vorm van stress-sensitieve dienstverlening. Dit kan de duurzaamheid van de geboden oplossing ten goede komen. Gedragsverandering maakt daarmee een integraal onderdeel uit van het werken aan het beheersbaar maken dan wel oplossen van een problematische schuldsituatie. De conclusies van het WRR-rapport «Weten is nog geen doen»4 onderstrepen dit. Waar het rapport «Aansluiting gezocht!» terecht op wijst is dat de aandacht voor het gedrag van mensen niet ten koste mag gaan van het vinden van een passende oplossing voor de problematische schuldsituatie. Het oplossen van een problematische schuldsituatie is zowel afhankelijk van gedragsaspecten (de schuldenaar moet bijvoorbeeld tijdens het traject geen nieuwe schulden maken) als van de aard van het schuldenpakket. Het aanbieden van een schuldregeling of doorstroming naar een Wsnp-traject zijn vormen van hulpverlening die een gemeente kan aanbieden. Andere vormen van hulpverlening zijn gericht op het voorkomen van escalatie en het beheersbaar maken van de schuldensituatie.
Hoe beoordeelt u de constatering dat aanmeldingen voor schuldhulp in toenemende mate buiten de registraties van schuldhulporganisaties blijven?
Gemeenten moeten de mensen met (het risico op) problematische schulden in beeld willen hebben. Een goede registratie van hulpvragen kan gemeenten een goed beeld geven van de behoeften binnen de lokale situatie. Bovendien kan op deze wijze een gemeente en een gemeenteraad beter sturen op de effectiviteit van de uitvoering van hun schuldhulpverlening. Het is mede daarom dat ik ook een goede registratie stimuleer. In dat kader is met subsidie van SZW de Benchmark Armoede en Schulden doorontwikkeld. Met de benchmark worden gemeenten gemotiveerd om beter te registreren, zodat ze van elkaar kunnen leren: hoe doe ik het als gemeente in vergelijking met andere? Waarom doet een andere gemeente het beter en wat kunnen wij daarvan overnemen?
Ik verwacht dat de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) voor gegevensuitwisseling en vroegsignalering die ik voorbereid, verder bij zal dragen aan een betere registratie.
Wat kunt u op korte termijn doen om samen met betrokken partijen en gemeenten tot betrouwbaar en sluitend cijfermateriaal over de werking van de minnelijke schuldhulpverlening te komen?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de schuldhulpverlening. Zij moeten (cijfermatig) inzicht hebben of verkrijgen om te kunnen sturen op de effectiviteit van de uitvoering van hun schuldhulpverlening. Het college van burgemeester en wethouders moet immers verantwoording kunnen afleggen aan de gemeenteraad. Ik ondersteun ze hierbij, zoals met de genoemde subsidie voor de doorontwikkeling van de Benchmark.
Naast de benchmark laat ik op dit moment onderzoek doen naar de landelijke schuldenproblematiek in vervolg op Huishoudens in de rode cijfers 20155. Het CBS heeft het vooronderzoek6 inmiddels afgerond. Het CBS onderzocht hoe problematische schulden in kaart gebracht kunnen worden op basis van gegevens uit bestaande registers in plaats van op basis van enquêtes, zoals tot nu toe is gebeurd. Een onderzoek op basis van gegevens uit bestaande registers is beduidend minder arbeidsintensief en kan daardoor jaarlijks (in plaats van nu 3-jaarlijks) worden uitgevoerd. In dit jaarlijks terugkerende onderzoek zullen data uit het Curatele- en bewindsregister, het Centrale Insolventie Register en de registratie Schuldregeling bij het Bureau Krediet Registratie verwerkt worden. Door gebruik te maken van deze registers ontstaat een accurater beeld. De publicatie van het eerste onderzoek van het CBS verwacht ik in het voorjaar van 2020.
Wat kunt u daarnaast doen om tot een uniforme definitie van problematische schulden en het minnelijke traject te komen, om zo het verschil in behandeling per gemeente terug te brengen?
De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening geeft een duidelijke definitie van schuldhulpverlening. Deze definitie is bewust breed, de gemeenteraad moet immers een plan vaststellen dat richting geeft aan de integrale schuldhulpverlening aan de inwoners van zijn gemeente. De definitie is voldoende helder: de aan de inwoner geboden oplossing moet gericht zijn op het oplossen van schulden.
Wel zie ik dat het dienstverleningsaanbod per gemeente verschilt en nog te vaak van wisselende kwaliteit is. Ook de samenwerking en aansluiting tussen de verschillende vormen van dienstverlening op gemeentelijk niveau is niet altijd optimaal. Ik vind dit een belangrijk conclusie van de onderzoekers. Mensen moeten verzekerd zijn van voldoende kwaliteit en professionaliteit binnen de schuldhulpverlening. Door verschillende partijen moet hieraan worden gewerkt.
In mijn reactie op het rapport die ik gelijktijdig aan de Kamer stuur ga ik daarom in op verschillende initiatieven die moeten bijdragen aan het vergroten van de kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening. Het rapport laat zien dat er nu doorgepakt moet worden. Daarvoor zijn een drietal trajecten van belang die de kwaliteit van de schuldhulpverlening verder moeten verbeteren: de bestuurlijke uitgangspunten, de basisnorm schuldhulpverlening en het beroepscompetentieprofiel die worden ontwikkeld.
Herkent u de constatering dat het schuldenaren ontbreekt aan een helder kader waarop gerekend mag worden bij gemeentelijke schuldhulpverlening en wat zijn hierop uw inspanningen?
Gemeenten moeten een plan hebben dat richting geeft aan de integrale schuldhulpverlening aan haar inwoners op basis waarvan mensen worden toegelaten tot de schuldhulpverlening en worden geholpen. Met de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening wil ik zorgen dat dit nog duidelijker in de wet wordt verankerd. Het drietal trajecten dat ik noem in het antwoord op vraag 5, zal daarnaast bijdragen aan een grotere kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening.
Welke inspanningen pleegt u om een zo groot mogelijk aantal schuldenaren op de hoogte te laten zijn van hun afdwingbare rechten in de gemeentelijke schuldhulpverlening?
Ik vind het belangrijk dat mensen weten waar zij recht op hebben. In de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening stel ik voor om de rechtspositie van mensen met schulden te versterken. Dit wil ik bereiken door expliciet in de wet op te nemen dat gemeenten een toegangsbesluit moeten nemen mét een plan van aanpak. Op die manier weten mensen waar ze op kunnen rekenen. Op het moment dat een aanvraag wordt afgewezen, zullen gemeenten goed moeten motiveren op welke gronden dit gebeurt: er zal altijd een individuele toetsing plaats moeten vinden.
Op welke wijze verklaart u dat de toestroom naar de minnelijke schuldhulpverlening gelijk lijkt te zijn gebleven, terwijl het onderzoek «Aansluiting gezocht» stelt dat het reëel is te veronderstellen dat het aantal aanmeldingen voor schuldhulp is gestegen?2
Dit wordt door de onderzoekers deels verklaard doordat gemeenten hebben gewerkt aan een breed aanbod van verschillende trajecten binnen de schuldhulpverlening. Het aantal aanmeldingen is in de crisisjaren gestegen en laat nu weer een daling zien, waarbij het aantal aanmeldingen nog steeds ruim boven de aantallen van voor 2009 ligt. De gemeten toestroom betreft echter alleen het aantal ingezette trajecten richting een schuldregeling. Een schuldregeling is niet voor iedereen een passende oplossing is. Zowel de persoonlijke omstandigheden als de aard van het schuldenpakket kunnen aanleiding zijn om een andere vorm van dienstverlening aan te bieden. Dat zien we ook terug in de sinds 2009 opgetreden verbreding van het dienstverleningsaanbod. Zo worden voor beginnende schulden vaak vrijwilligers effectief ingezet, terwijl voor problematische schulden gemeenten inzetten op een minnelijke schuldregeling.
Deelt u de mening, dat het onwenselijk is wanneer de geconstateerde ontoegankelijkheid van het minnelijk traject belemmeringen omwerpt voor toetreding tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP)? Zo ja, wat kunt u doen om deze doorstroom te bevorderen?
Ik vind het wenselijk dat het minnelijke traject goed toegankelijk is. Ik vind dat de gemeentelijke schuldhulpverlening breed toegankelijk moet zijn. Ik blijf me hiervoor inzetten. Mensen moeten verzekerd zijn van voldoende kwaliteit en professionaliteit binnen de schuldhulpverlening. Door betrokken partijen moet hierop worden doorgepakt.
Ik faciliteer gemeenten in het eerder vinden van mensen met schulden en het zorgen voor een snellere doorstroming, door de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening voor vroegsignalering en gegevensuitwisseling. Ik informeerde u hier al over in mijn reactie op het rapport «Knellende Schuldenwetgeving»8 en in de voortgangsbrief Brede Schuldenaanpak9.
Specifiek voor de aansluiting van de schuldhulpverlening op de Wsnp is samen met Bureau Wsnp de Checklist verzoekschrift Wsnp voor schuldhulpverleners10 ontwikkeld. De checklist moet ervoor zorgen dat gemeenten een kwalitatief hoogwaardige aanvraag voor de Wsnp kunnen doen. Daarmee wordt de aansluiting tussen de minnelijke schuldhulpverlening en de wettelijke schuldsanering verbeterd.
In hoeverre herkent u en hoe beoordeelt u de in het rapport beschreven signalen dat gemeenten zich sinds de invoering van de WSNP minder zouden inzetten om tot een minnelijk traject te komen?
Ik herken dit beeld niet. De Wsnp heeft niet gezorgd voor een afname in het aantal minnelijke schuldregelingen. Zoals ik u schreef in mijn antwoord op vraag 2 en vraag 8 hebben gemeenten een breed aanbod van verschillende hulpverleningstrajecten. Hierbij moeten de behoefte en vermogens van de schuldenaar centraal staan, zodat escalatie van de schulden voorkomen kan worden en de problematische schuldensituatie beheersbaar wordt.
Wat kunt u, naast het informeren van gemeenten via de Gemeentebrief, doen om gemeenten aan te sporen zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) eerlijke toegang te verstrekken tot de schuldhulpverlening?
Ik heb inderdaad recent in het Gemeentenieuws van SZW gemeenten hierover geïnformeerd. Zoals ik u heb toegezegd, zal ik ook in de voorgestelde wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening expliciet aandacht geven aan de toegang tot de schuldhulpverlening voor zzp’ers.
Om ondernemers met schulden goed te kunnen helpen moeten professionals voldoende kennis in huis hebben. Dit is niet eenvoudig. Daarom organiseert het programma Schouders Eronder bijeenkomsten met betrokken partijen om hier aan te werken en van elkaar te leren. Ik ben daarom blij dat zij dit onderwerp actief oppakken.
In hoeverre onderkent u de vaststelling in het rapport dat het in het huidige stelsel niet mogelijk is te sturen op de effectiviteit van schuldhulpverlening?
Zoals ik u antwoordde bij vraag 5 is de gemeenteraad verantwoordelijk voor het controleren van de kwaliteit en effectiviteit van de schuldhulpverlening. De effectiviteit van de schuldhulpverlening is niet alleen te meten in het aantal (al dan niet succesvolle) minnelijke schuldregelingen dat wordt gesloten. Wat werkt en wat past, verschilt per persoon. Vanuit de rijksoverheid faciliteren wij gemeenten intensief bij het vergroten van de kwaliteit en de professionaliteit van de schuldhulpverlening. Zo moet de gemeentelijke professional de kennis en het vakmanschap krijgen om vanuit het gemeentelijke aanbod per individu te kijken welke hulpverlening passend en effectief is.
Ik laat op dit moment ook onderzoek doen naar de landelijke schuldenproblematiek in vervolg op Huishoudens in de rode cijfers 201511. Het CBS heeft het vooronderzoek12 inmiddels afgerond. Het CBS onderzocht hoe problematische schulden in kaart gebracht kunnen worden op basis van gegevens uit bestaande registers in plaats van op basis van enquêtes, zoals tot nu toe is gebeurd. Dit onderzoek zal gemeenten beter inzicht geven in de lokale schuldenproblematiek zodat daarmee de effectiviteit van de gemeentelijke uitvoering kan worden vergroot.
Op welke wijze kunt u vanuit uw coördinerende rol de sturing op effectiviteit van het schuldhulpverlening vergroten?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de sturing op de effectiviteit van hun schuldhulpverlening. Vanuit mijn coördinerende rol bevorder ik de samenhang tussen de verschillende stelsels: gemeentelijke schuldhulpverlening, beschermingsbewind en de Wsnp. Mijn insteek daarbij is om de regierol van gemeenten te versterken zodat zij mensen met (het risico op) problematische schulden passende dienstverlening kunnen bieden.
Kunt u deze vragen een voor een en uiterlijk bij uw reactie aan de Kamer op het rapport «Aansluiting gezocht» beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘CBR haat zieke mensen en Marije krijgt een boete’ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de video «CBR haat zieke mensen en Marije krijgt een boete»?1
Ja.
Bent u bereid om de lijst met aandoeningen uit de Regeling eisen geschiktheid 2000 eens kritisch tegen het licht te houden, gezien het feit dat veel jongeren met sterk uiteenlopende medische achtergronden, zoals ADD en Asperger, door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) gekeurd moeten worden? Zo ja, kunt de Kamer op korte termijn informeren over de uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
Ik laat mij door de Gezondheidsraad continu adviseren over aandoeningen die op de lijst staan en of dit nog actueel is. Dit alles binnen de kaders van de Europese regelgeving. Met het CBR kijk ik ook voortdurend naar de procedures voor mensen met een aandoening. Zo constateerden we vorig jaar dat veel beginnende bestuurders die als kind ADHD hadden gehad dit op de Gezondheidsverklaring aangaven, waardoor ze ten onrechte naar een specialist werden verwezen. Het CBR heeft de Gezondheidsverklaring verduidelijkt op het punt van ADHD, waardoor er nu minder foutieve verklaringen binnenkomen. Daarnaast kunnen mensen die erachter komen dat ze het formulier verkeerd ingevuld hebben, dit rechtzetten met het formulier Wijziging Gezondheidsverklaring dat op de CBR-website staat. Tevens laat ik een onderzoek uitvoeren door de Rijksuniversiteit Groningen, om te bezien of voor een deel van de ADHD-examenkandidaten de rijtest achterwege kan blijven.
Op 18 juni jl. heb ik uw Kamer per brief ingelicht over mijn onderzoek om de regelgeving voor de huidige 75+ doelgroep aan te passen door een administratieve verlenging van rijbewijzen met maximaal een jaar. Hierdoor zou er bij het CBR mogelijk meer ruimte komen om de groep mensen met een medische aandoening, examenkandidaten en mensen die van hun rijbewijs afhankelijk zijn voor hun baan sneller te helpen. Voor het zomerreces ontvangt uw Kamer meer informatie over de bevindingen van het onderzoek dat ik nu uitvoer en de acties die daaruit voortvloeien.
Kunt u, omdat de uitzending geen verbetering toont in de aanhoudende lange wachttijden aan de telefoon en omdat stukken nog steeds kwijt raken, inzichtelijk maken hoe het staat met het ingezette verbetertraject van het CBR?
Op 13 juni jl. heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over de laatste ontwikkelingen bij het CBR en de recent ingezette maatregelen en verwachtingen. Door het CBR is de klantenservice uitgebreid, zijn diverse voorrangs- en spoedprocedures ingevoerd om de gedupeerden zoveel mogelijk tegemoet te komen en wordt op afloopdatum van het rijbewijs geprioriteerd. Ik betreur het zeer dat klanten van het CBR nog steeds hinder ondervinden van de problematiek bij de doorlooptijden voor een medische beoordeling en de ingezette maatregelen onvoldoende hieraan tegemoetkomen. Daarom heb ik in mijn brief van 18 juni jl. aangekondigd de mogelijkheid te onderzoeken om de regelgeving voor de huidige 75+ doelgroep aan te passen door een administratieve verlenging van rijbewijzen met maximaal een jaar. Zo kan ruimte worden gecreëerd voor het CBR om zich prioritair te richten op de meest risicovolle groepen en wordt een groot deel van de mensen met een verlopen rijbewijs geholpen.
Als je in de knel komt met het verlengen of verkrijgen van het rijbewijs wil je graag vriendelijk te woord worden gestaan als je de klantenservice belt. Tijdens het debat op 19 juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat het CBR extra klantenservicetrainingen gaat aanbieden aan de medewerkers. Het ministerie zal blijven sturen op een goede bereikbaarheid van het CBR.
Kunt u toelichten of het klopt dat niet alle door het CBR aangekondigde verbeteringen worden doorgevoerd? Zo ja, wat gaat u doen om het CBR aan zijn eigen beslistermijnen te houden? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u dan om de dienstverlening bij het CBR te verbeteren?
Het CBR heeft mij op 6 juni jl. per brief geïnformeerd over de stand van zaken en de door het CBR ingezette maatregelen. Deze brief heb ik met uw Kamer gedeeld op 13 juni jl. (Kamerstuk 29 398, nr. 718) Om zoveel mogelijk te voorkomen dat burgers worden geconfronteerd met een verlopen rijbewijs is door het CBR de keuze gemaakt dat wordt geprioriteerd op afloopdatum van het rijbewijs. Als gevolg hiervan is het principe dat op voorrang van binnenkomst aanvragen worden behandeld losgelaten. Ik begrijp de keuze van het CBR omdat hiermee zoveel mogelijk wordt voorkomen dat klanten met een verlopen rijbewijs komen te zitten.
Daarnaast blijft onvoldoende medische besliscapaciteit een knelpunt in het proces voor het verkrijgen van een verklaring van geschiktheid. Daarom heb ik het CBR opdracht gegeven om nog voor het zomerreces een plan van aanpak aan te leveren voor zowel het op korte termijn uitbreiden van de medische besliscapaciteit als het structureel op orde krijgen ervan.
Gaat u, gezien de breed aangenomen motie-Schonis/Von Martels (Kamerstuk 29 398, nr. 688) waarin de regering wordt opgeroepen tot een coulanceregeling, alle mogelijkheden bekijken om deze motie uit te voeren?
Op 18 juni heb ik uw Kamer per brief ingelicht over mijn onderzoek om de regelgeving voor de huidige 75+ doelgroep aan te passen door een administratieve verlenging van rijbewijzen met maximaal een jaar (Kamerstuk 29 398, nr. 732. Hierdoor zou er bij het CBR meer ruimte komen om de groep mensen met een medische aandoening, examenkandidaten en mensen die van hun rijbewijs afhankelijk zijn voor hun baan sneller te helpen. Voor het zomerreces ontvangt uw Kamer meer informatie over de bevindingen van het onderzoek dat ik nu uitvoer en de acties die daaruit voortvloeien. Uw kamer heeft ook gevraagd om in aanloop tot de wijziging van amvb alvast te starten met deze werkwijze. Ik onderzoek hiervoor de mogelijkheden en zal ook hierop terugkomen in mijn brief.
Het bericht 'KPN legt initiatief voor glasvezel in Beemster lam' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «KPN legt initiatief voor glasvezel in Beemster lam»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik vind het vervelend om te lezen dat de uitrolplannen van een langlopend burgerinitiatief in gevaar kunnen komen door investeringsplannen van een marktpartij. Het staat partijen echter vrij om zich te richten op een deel van de markt (in dit geval alleen de kern van Beemster). Het is aan de ACM om toezicht te houden op de concurrentie in de markt van de aanleg van snel internet en daar doet de ACM momenteel een verkennend onderzoek naar.
Deelt u de mening dat een initiatief als Breedband Beemster, waarbij bewoners in hun vrije tijd de handen ineenslaan om op alle adressen in hun gemeente glasvezel te realiseren, lof en waar mogelijk ondersteuning verdient?
Ja, burgerinitiatieven zoals Breedband Beemster geven blijk van doorzettingsvermogen en daar heb ik veel waardering voor. Waar dit mogelijk en gerechtvaardigd is omdat de markt onvoldoende beweegt, kan ook staatssteun gegeven worden aan dergelijke burgerinitiatieven. Steun is echter alleen onder strenge voorwaarden gerechtvaardigd omdat de overheid de marktwerking niet mag verstoren.
Klopt het dat KPN zich bij de gemeente Beemster heeft gemeld om de kernen van Middenbeemster en Zuidoostbeemster te gaan verglazen?
KPN heeft aangegeven in haar reactie dat zij inderdaad van plan is om glasvezel uit te rollen naar de kern van Middenbeemster en op termijn naar de kern van Zuidoostbeemster.
Wat is de status van deze plannen?
De status van deze plannen is formeel nog niet veranderd, KPN heeft gesprekken gevoerd met de gemeente over het verglazen van de rest van de kern van Middenbeemster en op termijn de kern van Zuidoostbeemster. KPN geeft wel aan dat zij altijd bereid is samen met andere partijen om een oplossing te zoeken voor het buitengebied die passend is voor de lokale situatie. Ook voor de Beemster is zij in gesprek met een commerciële partij om de hele Beemster te verglazen. Binnen enkele weken wordt hier meer duidelijkheid over verwacht. Ik juich dat toe.
Hoe beoordeelt u de toetreding van KPN tot de glasvezelmarkt in Beemster en de gevolgen die dit heeft voor het project Breedband Beemster, zoals verstoring van de businesscase, het terugtrekken van een provider en onzekerheid onder initiatiefnemers en deelnemers?
Dat verschillende marktpartijen interesse hebben in het aanleggen van een glasvezelnetwerk juich ik toe. De marktpartijen kunnen dan namelijk concurreren bij de aanleg van netwerken, door middel van differentiatie op de diensten of met de hoogte van de eigen bijdrage die van eindgebruikers wordt gevraagd. Dat is ook bevorderlijk voor innovatie en keuzevrijheid van consumenten. Dat het kan leiden tot onzekerheid bij consumenten en het mogelijk terugtrekken van een partij betreur ik. De partijen hebben ook altijd nog de mogelijkheid om samen te werken, dit kan in de vorm van een co-investering in de infrastructuur of het coördineren van graafwerkzaamheden.
Het burgerinitiatief in de Beemster heeft haar business-case gebaseerd op het verglazen van de adressen in zowel het buitengebied als de kern. Dit kan gunstig zijn om de kosten van de duurdere buitengebied te spreiden, maar kent ook risico’s omdat in kernen doorgaans al snel internet beschikbaar is en marktpartijen ook eerder investeren in de kernen. Er zijn ook veel succesvolle initiatieven die zich uitsluitend richten op de uitrol van snel internet in de buitengebieden. Een succesvolle businesscase vereist dus niet dat altijd ook de adressen in de kern worden meegenomen. In het geval van de Beemster heeft een concurrerende partij zich gemeld voor het verglazen van alleen de kern, waardoor de bewoners in de kern de keuze hebben tussen verschillende partijen en de uitrol voor de bewoners in het buitengebied in de knel lijkt te komen. Een dergelijke investeringsstrategie is toegestaan, mits partijen zich ten allen tijden aan de geldende mededingingsregels houden. Het is aan de ACM om te beoordelen of dat het geval is. Marktpartijen en investeerders staan in de rij om te investeren in het buitengebied en ik heb er vertrouwen in dat ook het buitengebied van Beemster uiteindelijk ook de beschikking krijgt over snel internet.
Misbruikt KPN op deze wijze, volgens u, haar positie om maatschappelijke initiatieven te verstoren?
Het is aan de ACM als onafhankelijk toezichthouder om te beoordelen of de Mededingingswet wordt nageleefd en of sprake is van het al dan niet misbruik maken van een economische machtspositie. Zij voert op dit moment verkennend marktonderzoek uit naar de concurrentie op de glasvezelmarkt.
Is naar uw mening de glasvezelmarkt, in het bijzonder die in het buitengebied, gebaat bij meer concurrentie of juist bij meer samenwerking, in algemene zin en in het geval van Beemster?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 9
Hoe kan dit in uw ogen het beste worden bewerkstelligd?
Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van het onderzoek van de ACM naar de concurrentie in de glasvezelmarkt. In algemene zin is (infrastructuur)concurrentie bevorderlijk voor innovatie, keuzevrijheid en gunstige tarieven. Snel internet aanleggen in het buitengebied is hierop geen uitzondering. In het buitengebied zien we meerdere partijen die dingen om de gunst van de bewoners. Dit uit zich in betaalbare aansluitkosten voor bewoners. Verder is samenwerking tussen de partijen altijd mogelijk in zowel kernen als buitengebied, maar is het in de eerste plaats aan de marktpartijen om te realiseren. Ik blijf hierover in gesprek met belanghebbenden en zie de uitkomsten van de ACM over de concurrentie op de glasvezelmarkt met belangstelling tegemoet.
Wat adviseert u Breedband Beemster en KPN om uit de impasse te komen en alsnog heel Beemster te verglazen?
Ik ga zoals ook gevraagd door de motie Moorlag/Bromet2, het initiatief Breedband Beemster uitnodigen voor een gesprek en zal relevante signalen uit dit gesprek delen met de ACM. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van het onderzoek van de ACM naar de concurrentie in de glasvezelmarkt.
Bent u eventueel bereid KPN te benaderen voor het sluiten van een «herenakkoord» met als strekking dat zij maatschappelijke initiatieven als die in Beemster niet zal verstoren?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het verkennende onderzoek van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) naar de concurrentie op de glasvezelmarkt?
De ACM verwacht de marktstudie na de zomer afteronden en te publiceren. Ik zal de uitkomsten dan ook aan uw Kamer doen toekomen.
Zijn u meer voorbeelden bekend van lokale of regionale glasvezelinitiatieven die om vergelijkbare redenen als in Beemster niet van de grond kunnen komen?
Ik ben bekend met een aantal dorpen/steden waarin een lokaal glasvezelinitiatief onder vergelijkbare omstandigheden moest concurreren met een landelijke marktpartij, de meest recente voorbeelden zijn Deurne en Gouda. In beide gevallen heeft dit geleid tot een samenwerking tussen de twee marktpartijen waardoor graafwerkzaamheden tegelijk plaats kunnen vinden. Op de lange termijn levert dit veel voordelen op, maar op de korte termijn kan dit helaas onzekerheid en verwarring opleveren.