Het gedwongen afstand doen van kinderen in het verleden |
|
Michiel van Nispen |
|
Struycken |
|
Bent u bekend met de brief van de VN-rapporteurs die stellen dat Nederland meer moet doen voor alle vrouwen die tussen 1956 en 1984 zijn gedwongen hun baby af te staan?1 2
Ja, daar ben ik mee bekend.
Waarom heeft u hier tot nu toe nog niet op gereageerd? Bent u bereid dat alsnog te doen, op zo kort mogelijke termijn, en uw reactie ook met de Kamer te delen?
De antwoorden op de gestelde vragen zijn op 22 september 2024 door de VN ontvangen en deze zijn ook gepubliceerd.
Deelt u de mening van de VN-rapporteur, die stelt: «Als je een baby na de geboorte met dwang bij een moeder weghaalt, is dat een mensenrechtenschending. Je zou het zelfs onder psychologisch geweld kunnen scharen. Daarbij werden deze vaak minderjarige ongehuwde, zwangere meisjes in de samenleving gediscrimineerd. Ze werden bestempeld als gevallen vrouwen, puur vanwege hun vrouw zijn.»? Wat is uw reactie hierop?
Het is van groot belang dat duidelijk wordt wat er in het verleden precies is gebeurd, inclusief de rol van de Nederlandse overheid daarbij. Daar wordt op dit moment onderzoek naar gedaan door de onafhankelijke Commissie Onderzoek naar binnenlandse afstand en adoptie in de periode 1956–1984, onder voorzitterschap van prof. dr. M. de Winter. De Commissie heeft drie onderzoeksopdrachten gegeven aan drie groepen wetenschappers. Het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis is verzocht onderzoek te verrichten naar historische bronnen, Onderzoekscentrum Atria heeft onderzoek verricht naar ervaringen van mensen met afstand en adoptie en onderzoekers van Maastricht University hebben deelonderzoek verricht naar de hedendaagse perspectieven. De onderzoeksresultaten van de Commissie worden verwacht in het voorjaar van 2025. Zonder deze waarheidsvinding en resultaten kan ik geen gemotiveerd ethisch, historisch of juridisch oordeel vormen over het gebeurde. Dat neemt niet weg dat ik wel zorgen heb en de kwestie uiterst serieus neem. Ik zie daarom uit naar de resultaten van het onderzoek. Vanzelfsprekend zal ik – zoals ook mijn voorganger al aangaf – passende gevolgen aan de resultaten van het onderzoek verbinden en daarover het debat voeren met uw Kamer.
Wat is uw reactie op deze stelling van de VN-rapporteur: «wij zien steeds weer dat het bij zaken rondom historisch onrecht vooral gaat om waarheidsvinding. Dat een samenleving een kloppende versie van de geschiedenis optekent en erkent welk leed en welke mensenrechtenschendingen er hebben plaatsgevonden. Dat is uiteindelijk het belangrijkste onderdeel van herstel.»?
Ik ben het eens met de VN-rapporteurs dat waarheidsvinding en erkenning essentieel zijn om zich tot het gebeurde in de geschiedenis te kunnen verhouden en daaraan waar nodig gevolgen te verbinden. Ik ben daarop ook ingegaan in mijn brief aan de rapporteurs. Om die reden is het ook zo belangrijk dat het onderzoek van de Commissie De Winter wordt gedaan.
Wat vindt u van de wijze waarop de Nederlandse overheid tot nu toe met deze mensenrechtenschendingen is omgegaan? Waarom is er nog steeds geen sprake van herstel?
Om zich te kunnen verhouden tot het verleden, zijn waarheidsvinding en erkenning van groot belang. Het is daarom een goede zaak dat het vorige kabinet de Commissie De Winter heeft ingesteld. Naast het onderzoek van de Commissie hebben ook gesprekken en erkenningstafels met betrokkenen plaatsgevonden. Daarin is onder meer gesproken over een steun- en ontwikkelcentrum. Besluitvorming daaromtrent is aangehouden, om elk risico op beïnvloeding van het onderzoek van de Commissie te voorkomen. De belangenorganisatie van geadopteerden heeft, in tegenstelling tot de belangenorganisatie van afstandsmoeders, aangegeven niet achter de komst van een steun- en ontwikkelcentrum te staan. Met de belangenorganisatie van afstandsmoeders is afgesproken dat de contouren van een kenniscentrum zullen worden onderzocht. Daarnaast is de Kamer bekend met het project om afstands- en adoptiedossiers zo veel mogelijk op één plaats te archiveren. Over de voortgang daarvan is de Kamer laatstelijk geïnformeerd bij brief van 14 juni 2024 (31 265, nr. 129). De eerste circa 15.000 dossiers van de Raad voor de Kinderbescherming uit de periode 1956–1969 zijn overgebracht naar het Nationaal Archief en kunnen daar sinds juni 2024 worden ingezien. Voor de overbrenging van de dossiers vanaf 1970 ben ik nog in afwachting van het advies van de Commissie Advies Informatiehuishouding Justitie en Veiligheid. Verder ben ik nog in gesprek met private organisaties, waar zich eveneens archieven bevinden en zal een onderzoek worden gestart naar vindplaatsen van adoptiedossiers van kleine publieke en private instellingen.
Waarom wordt de aangenomen Kamermotie die u heeft opgedragen dat de Nederlandse Staat zich niet meer moet beroepen op verjaring, niet onverkort uitgevoerd?3 Maakt de brief van de VN-rapporteurs nu dat u ervoor gaat zorgen dat verjaring geen rol meer zal spelen in dit soort zaken en dat u daarmee alsnog de motie uitvoert? Zo niet, waarom niet?
In de in 2021 aangenomen motie nr. 62 (35 925-VI) is de toenmalige regering verzocht geen beroep meer te doen op eventuele verjaringstermijnen bij rechtszaken over binnenlandse adopties in het verleden. In reactie op Kamervragen van het lid Van Nispen in september 2023 heeft de voormalig Minister voor Rechtsbescherming toegelicht waarom in deze zaken een beroep op verjaring moet kunnen worden gedaan (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022/23, nr. 3196, 39). Per brief van 23 juli 2024 vragen de VN-rapporteurs aandacht voor de gebeurtenissen rond afstand en adoptie in Nederland in de periode van 1956–1984 en de mogelijke rol van de Raad voor de Kinderbescherming daarbij. In mijn reactie op deze brief geef ik aan dat de overheid de aantijgingen ten aanzien van de praktijk rond afstand en adoptie in de periode 1956–1984 zeer serieus neemt. De overheid erkent en betreurt de ervaringen van deze moeders, kinderen en andere betrokkenen. Ik zal niet weglopen voor de verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid voor gebeurtenissen in het verleden. Zoals u weet en heeft kunnen lezen in het antwoord op vraag 3 doet een onafhankelijke commissie onder leiding van prof. dr. M. De Winter op dit moment onderzoek naar de geschiedenis van binnenlandse afstand en adoptie, inclusief de rol van de overheid daarbij. Uit dit onderzoek kunnen lessen worden getrokken uit het verleden en daarover kan rekenschap worden afgelegd. Daarbij behoren de gevoelens en herinneringen van de betrokkenen onverkort een plek te krijgen. Die gevoelens en herinneringen zijn er; ze zijn reëel en verdienen daarom serieuze aandacht. Die wil ik ze ook geven. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 worden in het voorjaar van 2025 de uitkomsten van dit onderzoek verwacht. Ik zal passende gevolgen verbinden aan de uitkomsten van dat onderzoek. Daarbij zal ik ook de mogelijkheid tot het inroepen van een verjaringsverweer in procedures over deze gebeurtenissen opnieuw bezien. Ik zal uw Kamer hierover te gelegener tijd nader informeren en daarover nader het debat voeren. In afwachting van de uitkomsten van dit onderzoek zal ik in individuele civiele procedures tegen de Staat per zaak beoordelen of een beroep op verjaring passend is. Naast een mogelijk verjaringsverweer zal, daar waar mogelijk, ook altijd een subsidiair inhoudelijk verweer worden gevoerd. In deze zaken is vanzelfsprekend het streven dat de rechter zo goed mogelijk in staat wordt gesteld om recht te spreken indachtig de lastige omstandigheid dat deze zaken zich in een verder verleden afspelen.
Gaat u in op de uitnodiging om met de VN-rapporteurs in gesprek te gaan, ook om te leren van de ervaringen in andere landen, met als doel verantwoordelijkheid te nemen voor de eigen rol van de Nederlandse Staat in de geschiedenis?
Vanzelfsprekend ben ik bereid om met de VN-rapporteurs in gesprek te gaan
Het bericht 'School van Anneloes kost ouders 7100 euro per jaar: ‘Dag begint niet met wiskunde, maar meditatie’' |
|
Arend Kisteman (VVD) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «School van Anneloes kost ouders 7.100 euro per jaar: «Dag begint niet met wiskunde, maar meditatie»»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Hoeveel aanvragen zijn er de laatste jaren geweest voor een B3-school en hoeveel zijn er hiervan af- en toegewezen?
Particulieren die een onderwijsvoorziening oprichten (primair en voortgezet onderwijs), moeten dit melden aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, afdeling Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) legt vervolgens een kennismakingsbezoek af en kort daarna een adviesbezoek, waarna de inspectie een (bindend) advies uitbrengt aan de leerplichtambtenaar van de vestigingsplaats van de school.
In de periode van 2020 tot en met 2023 heeft de inspectie 85 adviesbezoeken gedaan. Er waren meer aanvragen, maar de aanvragers zetten die niet in alle gevallen door. Wanneer de aanvraag niet doorgezet wordt, legt de inspectie ook geen adviesbezoek af.
De onderstaande tabel bevat een uitsplitsing per jaar en in positieve en negatieve adviezen. In de periode van 2020 tot en met 2023 is er dus zes keer een negatief besluit afgegeven. Dit aantal negatieve besluiten betreft echter maar vier scholen, omdat er sprake is van twee herhaalde aanvragen voor dezelfde school.
2020
11
10
1
2021
15
14
1
2022
39
36
3
2023
20
19
1
Hoe komt het dat er steeds meer ontheffingen worden gegeven voor een B3-school?
Er is geen sprake van ontheffingen, maar van erkenning van b3-scholen. Er worden steeds meer b3-scholen als zodanig erkend, omdat er steeds meer b3-scholen starten die voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen.
We weten uit eerder onderzoek dat ouders verschillende redenen hebben om hun kind in te schrijven op een b3-school.2 Voorbeelden hiervan zijn een keuze voor kleinschaliger onderwijs of onderwijs dat beter aansluit bij de levens- of opvoedingsovertuiging van de ouder. Dit jaar voert de inspectie ook een onderzoek uit naar beweegredenen van ouders, leraren en oprichters die kiezen voor een b3-school. Hierbij is onder meer aandacht voor een mogelijke verandering in die beweegredenen. Naar verwachting zal de inspectie eind 2024 de eerste resultaten presenteren. Hier zal uw Kamer uiteraard van op de hoogte worden gesteld.
Wat is de reden dat ouders ervoor kiezen hun kinderen in te schrijven voor een B3-school?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe ontwikkelen leerlingen op een B3-school, waar over het algemeen een beperkt aantal leerlingen zit, hun sociale vaardigheden?
Net als reguliere scholen hebben b3-scholen de wettelijke taak om de ontwikkeling van sociale vaardigheden van leerlingen te bevorderen.3 De inspectie houdt toezicht op de kwaliteitseisen die gesteld worden aan b3-scholen en zo ook op de eis op het gebied van sociale vaardigheden.4
B3-scholen mogen aan minder eisen voldoen dan het bekostigde onderwijs, wat is hier de reden van en welke eisen gelden niet voor B3-scholen?
Het particulier onderwijs, waar b3-scholen onder vallen, heeft met minder wet- en regelgeving te maken dan het reguliere onderwijs, omdat er geen bekostigingsrelatie bestaat tussen de overheid en particuliere scholen. Dit leidt tot een belangrijk verschil tussen bekostigde scholen en particuliere scholen, dat ook in artikel 23 van de Grondwet tot uitdrukking komt. In het regulier onderwijs zorgt de bekostigingsrelatie ervoor dat de beschikbare publieke middelen zo rechtvaardig mogelijk over alle reguliere scholen verdeeld worden. Daartegenover staat dat de scholen aan bepaalde eisen moeten voldoen om die bekostiging te kunnen krijgen.
In het particulier onderwijs bestaat die bekostigingsrelatie niet; b3-scholen ontvangen geen geld van de overheid en hoeven dus ook aan minder eisen te voldoen. Dat neemt niet weg dat voor particuliere scholen wel degelijk regels gelden, aangezien het ook op deze scholen gaat om het onderwijs aan leerplichtige kinderen, waarvoor de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verantwoordelijkheid draagt. Deze regels zijn bedoeld om ook op particuliere scholen een aantal minimumwaarborgen aan goed en veilig onderwijs te kunnen garanderen. In artikel 1a1, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 staan alle eisen die van toepassing zijn op b3-scholen. Alle andere eisen uit de WPO en WVO 2020 zijn niet van toepassing op die scholen.
Hoe houdt de onderwijsinspectie toezicht bij B3-scholen op de basisvaardigheden die kinderen moeten leren en hoe zijn de ontwikkelingen en resultaten van de basisvaardigheden van kinderen die staatsexamen hebben gedaan?
Alle erkende b3-scholen worden iedere twee jaar door de inspectie onderzocht aan de hand van het onderzoekskader niet-bekostigd onderwijs van de betreffende sector (primair onderwijs of voortgezet onderwijs). In dit onderzoekskader is opgenomen dat scholen moeten zorgen voor een ononderbroken ontwikkeling van de leerlingen. Daarnaast dienen scholen een aanbod in Nederlandse taal en rekenen-wiskunde te hebben dat dekkend is voor de kerndoelen en de referentieniveaus als uitgangspunt heeft.
Hoeveel docenten werken als zzp-er op B3-scholen en wat is de reden dat zij kiezen voor een B3-school en niet voor het reguliere basisonderwijs? Hoe kijkt u er tegenaan dat deze docenten kiezen om zzp-er te zijn op een B3-school terwijl er enorm veel tekorten zijn in het reguliere onderwijs?
Het Ministerie van OCW heeft geen overzicht van het aantal docenten dat op een b3-school werkt, en dus ook niet of docenten op een b3-school in vast dienstverband of als zzp-er werken.
De beweegredenen van docenten om te kiezen voor een b3-school hoop ik in beeld te krijgen middels het lopende onderzoek van de inspectie waar ik eerder naar verwees.
Bent u het ermee eens dat meer toezicht en vooral strengere eisen op het thuisonderwijs nodig zijn in het belang van het kind? Zo ja, wanneer komt het toegezegde wetsvoorstel over meer eisen aan thuisonderwijs naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit ben ik met u eens. In de huidige situatie zijn geen wettelijke eisen gesteld aan het thuisonderwijs. Daarom wordt momenteel een wetsvoorstel uitgewerkt, zoals ik ook aangegeven heb in de verzamelbrief van 27 juni jl.5 Met dit wetsvoorstel wil ik minimale eisen stellen aan het thuisonderwijs voor kinderen die zijn vrijgesteld van de leerplicht vanwege richtingsbezwaren van de ouders. Het is immers van belang dat ook deze leerlingen het onderwijs ontvangen waar ze recht op hebben. De Tweede Kamer wordt later dit jaar over de voortgang van dit wetsvoorstel geïnformeerd.
Handel en diefstal van diamanten naar aanleiding van de podcast ‘De Diamantroof’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met de strafzaak Diamantroof Schiphol waarbij overvallers er op Schiphol met zakken vol diamanten ter waarde van bijna zeventig miljoen euro vandoor gingen?
Ja, met deze strafzaak ben ik bekend.
Heeft u enig inzicht in de omvang van dit soort criminaliteit in Nederland en omliggende landen? Acht u de huidige aanpak van deze vormen van criminaliteit voldoende om de georganiseerde misdaad op dit gebied te bestrijden?
Bij de politie en het OM wordt geregistreerd op delict, zoals witwassen of heling, en niet op een label zoals diamantroof. Dit maakt dat de omvang van dit soort criminaliteit in Nederland niet op een eenvoudige manier uit de systemen te halen is. De laatste grote zaak op het gebied van dit soort criminaliteit in Nederland was de overval op de Tefaf in Maastricht in juni 2022. Dit onderzoek loopt momenteel nog.
Diamantroof en de handel in gestolen diamanten zijn geen apart thema binnen de Nederlandse politie, maar kunnen uiteraard wel onderwerp zijn van onderzoek. Op Europees niveau werkt de politie ten aanzien van bestrijding van specifiek deze vorm van criminaliteit samen in het Empact Project Diamand, dat een vervolgtraject is op het Interpol project Pink Panthers. De politie acht voornoemde aanpak voldoende en heeft thans geen signalen dat de aanpak moet worden verbeterd. Ik zie dan ook geen aanleiding om nadere maatregelen te nemen voor de aanpak van deze criminaliteit.
In hoeverre wordt er bij de diamantindustrie in Nederland gebruikgemaakt van systemen voor het traceren van diamanten, zoals via blockchaintechnologie, om te voorkomen dat gestolen diamanten worden verhandeld?
Van de experts in de diamantbranche heb ik begrepen dat er geen blockchaintechnologie bestaat voor het traceren van gestolen diamanten. Blockchain is wel internationaal in opkomst in de diamantenindustrie, maar wordt dan specifiek ingezet om de handel in nieuwe geslepen diamanten in kaart te brengen. Zo is de herkomst van diamanten van belang om te voorkomen dat bijvoorbeeld Russische diamanten of zogeheten bloeddiamanten verhandeld worden. De diamantindustrie heeft op verzoek van de Verenigde Naties en samen met een aantal landen het Kimberley Process ontwikkeld. Dit certificeringssysteem moet de handel in conflictdiamanten bemoeilijken.
Informatie over gestolen diamanten wordt wel wereldwijd verstrekt bij alle diamantbeurzen. Op deze manier wordt de aandacht gevestigd op mogelijk gestolen diamanten. Een voorwaarde daarvoor is dat het om diamanten gaat die waardevol zijn en zodanig beschreven kunnen worden dat ze identificeerbaar zijn. De beschrijving omvat informatie over de 4 C’s (carat (gewicht), cut(slijpvorm en slijpkwaliteit), colour en clarity) en een eventueel certificaat. Er zijn wereldwijd enkele tientallen diamantbeurzen.
Kunt u aangeven of er een Nederlandse database bestaat waarin eerder geslepen/verhandelde diamanten met een bijbehorend certificaat staan geregistreerd?
In Nederland kan men diamanten laten onderzoeken en van een certificaat laten voorzien door het Nederlands Edelsteen Laboratorium. Daarnaast laten Nederlanders het onderzoek en de certificering ook wel verrichten door de Hoge Raad voor Diamant (HRD) in Antwerpen. Beide instanties houden een archief bij van de door hen opgestelde certificaten. Wereldwijd gebeurt dit ook bij andere certificerende instanties. Er is echter geen publiek toegankelijke database beschikbaar met eerder geslepen en verhandelde diamanten.
Individuele eigenaren van diamanten wordt geadviseerd de identificerende kenmerken goed te bewaren, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de app Stop Heling. Deze app biedt naast het uitvoeren van een diefstalcheck de mogelijkheid om (waardevolle) eigendommen alleen voor jezelf vast te leggen. Na diefstal is dan meteen alle informatie bij de hand voor de aangifte. Indien een Nederlandse handelaar de gestolen diamant(en) verwerft en registreert in het Digitaal Opkopers Register (DOR) zijn ze voor de politie vervolgens snel traceerbaar.
Klopt het dat er in de diamantindustrie een gebrek is aan verplichte achtergrondchecks voor nieuwe klanten? Zo ja, deelt u de zorgen over de mogelijke risico's die dit met zich meebrengt voor het vergemakkelijken van het verhandelen van gestolen diamanten?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om met extra voorstellen te komen om de risico’s op het verhandelen van gestolen diamanten verder te beperken, gelet op de maatregelen die reeds door de overheid zijn genomen.
Zo zijn er maatregelen genomen tegen heling – het kopen, bezitten of verkopen van ontvreemde goederen – waardoor het moeilijk wordt voor criminele handelaren om deze spullen te verkopen. Opkopers en handelaren in onder meer edelstenen zijn wettelijk verplicht een doorlopend en gewaarmerkt inkoopregister bij te houden. Hierin moeten zij onder meer vermelden: 1) de datum van verkrijgen van het product; 2) een zo specifiek mogelijke omschrijving van het product; 3) de prijs van het product; en 4) de naam en het adres van de aanbieder van het product. De politie en buitengewoon opsporingsambtenaren controleren of handelaren zich aan de registratieplicht houden. Als een handelaar dit niet doet, is hij strafbaar. Onder de registratieplicht vallen onder meer de handelaren in diamanten. Ook een consument is strafbaar als hij gestolen spullen koopt, bezit of verkoopt terwijl hij had kunnen bedenken dat ze gestolen zijn.
Daarnaast geldt de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) sinds 2008. In de Wwft zijn onder meer als poortwachter aangewezen: 1) bemiddelaars in de koop en verkoop van edelstenen, edele metalen, sieraden en juweliers en 2) alle handelaren voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 10.000 of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in een handeling of door middel van meer handelingen waartussen een verband bestaat, ook wel bekend als toonbankinstellingen. De Wwft verplicht poortwachters om ongebruikelijke transacties te melden bij de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU-Nederland). Verder dienen poortwachters cliëntenonderzoek te verrichten, waarbij poortwachters kijken of er sprake is of kan zijn van een witwasrisico. Als die risico’s niet duidelijk zijn, dient de poortwachter mitigerende maatregelen te nemen. Indien het risico niet mitigeerbaar is, mogen zij geen diensten leveren aan die klant. Op Europees niveau is de regelgeving onlangs aangescherpt op dit punt en is de grens van € 10.000 voor handelaren in edelstenen komen te vervallen, zij zullen dus ook voor transacties van onder dat bedrag cliëntenonderzoek moeten doen. Dit zogenoemde Europese anti-witwaspakket is dit jaar gepubliceerd en zal in juli 2027 in werking treden.1
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat diamantbedrijven verplicht worden om gedegen achtergrondchecks uit te voeren bij het aangaan van nieuwe klantrelaties?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om, in samenwerking met de diamantindustrie, te onderzoeken of er meer regelgeving noodzakelijk dan wel gewenst is om het omslijpen en verkopen van gestolen diamanten moeilijker te maken? Zo ja, op welke termijn kunnen we hier concrete voorstellen voor verwachten?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u een rol voor de Financial Intelligence Unit (FIU) of andere opsporingsdiensten in het verbeteren van de controle op transacties in de diamantsector, met het oog op het opsporen van criminele activiteiten?
De FIU heeft op dit moment al een rol in het kader van de Wwft. Poortwachters dienen namelijk ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. De FIU-Nederland analyseert de meldingen van ongebruikelijke transacties en brengt transacties en geldstromen in kaart die in verband kunnen worden gebracht met witwassen en onderliggende delicten en het financieren van terrorisme. Als de FIU-Nederland een transactie na onderzoek verdacht verklaard, wordt deze ter beschikking gesteld aan de (bijzondere) opsporings-, inlichtingen-, en veiligheidsdiensten. Zij kunnen daarna verder onderzoek doen.
Daarnaast geldt dat het Bureau Toezicht Wwft, dat onderdeel is van de Belastingdienst, toezicht houdt op verschillende poortwachters waarop de Wwft van toepassing is, waaronder op: 1) bemiddelaars in de koop en verkoop van edelstenen, edele metalen, sieraden en juweliers en 2) alle handelaren voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 10.000 of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in een handeling of door middel van meer handelingen waartussen een verband bestaat, ook wel bekend als toonbankinstellingen. Het Bureau Toezicht Wwft voert risicogericht onderzoek uit om te beoordelen of deze doelgroepen de Wwft op de juiste wijze naleven.
Deelt u de mening dat het hier om een grensoverschrijdende vorm van criminaliteit gaat? Hoe werkt de Nederland samen met andere landen/ internationale partners om de handel in gestolen diamanten te bestrijden? Welke stappen zet u om deze samenwerking te verbeteren?
Ja, ik deel de mening dat de handel en diefstal van diamanten een grensoverschrijdende vorm van criminaliteit is. Voor het doorbreken van het criminele verdienmodel intensiveren we de samenwerking met landen waar crimineel vermogen wordt geïnvesteerd of witgewassen. Dat doen we door duurzaam te investeren in de strafrechtelijke samenwerking met relevante derde landen zoals de Verenigde Arabische Emiraten, Singapore, Marokko en Turkije, en ook door de inzet van Nederlandse verbindingsofficieren of liaison officers met financiële expertise. Ook benutten we waar mogelijk de invloed van de EU. Ten aanzien van specifiek deze vorm van criminaliteit geldt dat er een Europees netwerk is waarin de Nederlandse politie samenwerkt in de opsporing en informatiedeling. Zo werkt de politie samen in het Empact Project Diamond, dat een vervolgtraject is op het Interpol project Pink Panthers. Ik zie op dit moment geen aanleiding om extra stappen te zetten in de samenwerking met andere landen om de handel in gestolen diamanten te bestrijden.
Hoe beziet u het idee voor een internationale of Europese database waarin gecertificeerde diamanten geregistreerd staan en waartoe laboratoria toegang hebben om te controleren op gestolen diamanten?
Ik zie op dit moment geen aanleiding tot het inrichten van een internationale of Europese database voor gecertificeerde diamanten. Hiertoe verwijs ik allereerst naar de maatregelen zoals geschetst in de beantwoording van de vragen hierboven. Daarnaast geldt dat het inrichten van een internationale database tot aanzienlijke kosten en een sterke toename van de administratieve lasten van de betrokken bedrijven en overheidsinstanties leidt. Daar komt bij dat kwaadwillenden een database met gecertificeerde diamanten relatief eenvoudig kunnen omzeilen, doordat de eigenschappen van een diamant kunnen veranderen als deze wordt geslepen. Een gestolen gecertificeerde diamant kan na slijpen dus niet langer als zodanig worden geïdentificeerd.
Bent u bereid om in EU-verband of met gelijkgestemde landen het voortouw te nemen om afspraken te maken over het inrichten van een internationale of Europese database voor gecertificeerde diamanten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht 'Zó passen supermarkten en tankstations razendsnel hun prijzen aan: ’Ik kan dit beter niet zeggen’' |
|
Arend Kisteman (VVD) |
|
Beljaarts |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Zó passen supermarkten en tankstations razendsnel hun prijzen aan: «Ik kan dit beter niet zeggen»»?1
Ik ben bekend met dit nieuwsbericht.
Wat vindt u ervan dat sommige eigenaren van pompstations prijsdalingen uitsmeren over enkele dagen, met als gevolg dat consumenten meer betalen aan de pomp?
Uit onderzoek van de ACM blijkt dat de consument in de periode 2007–2023 2,2 tot 4,8 eurocent per liter benzine te veel heeft betaald, doordat olieprijsstijgingen sneller doorwerken in de benzineprijs aan de pomp dan olieprijsdalingen. Deze situatie waarbij prijsstijgingen direct en prijsdalingen vertraagd worden doorgevoerd in de verkoopprijs wordt ook wel het «rockets and feathers»-effect genoemd. Dit effect ontstaat door specifieke kenmerken van een markt.
In het geval van de benzinemarkt geeft de ACM aan dat het effect kan zijn ontstaan door zoekgedrag van consumenten, mogelijk stilzwijgende collusie of beperkingen aan de opslag en knelpunten in de productieketen. Dat het «rockets and feathers»-effect zich kennelijk voordoet in de benzinemarkt wordt veroorzaakt door een marktstructuur die minder goed werkt. Dit leidt ertoe dat eigenaren van pompstations prijsdalingen kunnen uitsmeren over enkele dagen en minder concurrentiedruk ervaren om de prijsdalingen eerder door te voeren in de prijs aan de pomp.
Marktfalen dat wordt veroorzaakt door een marktstructuur die minder goed werkt kan momenteel niet gericht worden aangepakt door de ACM. Ik ontvang geregeld signalen dat het mogelijk wel gewenst is dat dit marktfalen kan worden aangepakt. In de Kamerbrief die tegelijkertijd met de beantwoording van deze Kamervragen is verstuurd ga ik nader in op die signalen en zet ik uiteen welke stappen ik in dit kader neem.
Zijn er voorgeschreven regels/termijnen voor eigenaren van pompstations waarin zij prijswijzigingen moeten doorvoeren?
Dit soort regels en termijnen zijn er niet. Er bestaat enkel een plicht tot het plaatsen van een prijspaal bij benzinestations waarop de brandstofprijzen duidelijk staan vermeld.2
Hoe kijkt u er tegenaan dat supermarkten elkaar continue in de gaten houden en niet bezig zijn met elkaar te concurreren op prijs maar proberen de prijzen zo dicht mogelijk bij elkaar te hebben, met als gevolg dat de consument meer moet betalen voor boodschappen door een bedrijfsstrategie?
Goed werkende markten zijn van groot belang voor consumenten: ze zorgen voor lage prijzen, goede kwaliteit en innovatie. De winstmarges bij supermarkten zijn niet opvallend hoog3 en consumenten hebben keus uit meerdere aanbieders. Ook maken consumenten bewuste keuzes over de producten die ze kopen, zoals blijkt uit het groeiende aandeel van huismerken.4
Als er niettemin serieuze signalen zijn dat de concurrentie stokt, is het belangrijk dat de ACM beschikt over het instrumentarium dat nodig is om indien nodig concurrentie te bevorderen. Ik onderzoek daarom momenteel of het instrumentarium van de ACM moet worden herzien (zie ook mijn antwoord op vraag 2).
De gevolgen voor de consument aan de pomp komt duidelijk in het artikel naar voren, maar wat zijn de gevolgen van flexibele prijzen in de supermarkt voor de consument?
Ik heb geen exact beeld van de gevolgen van flexibele prijzen in de supermarkt voor consumenten. Flexibele prijzen zijn niet per se problematisch: ze kunnen verspilling tegengaan en ook juist bijdragen aan concurrentie, omdat het de drempel verlaagt om op prijs te concurreren met andere aanbieders. In algemene zin lijkt er gezonde concurrentie te zijn tussen supermarkten (zie het antwoord op vraag 4).
Wat zijn de gevolgen van het concurrerend vermogen van bedrijven als deze meer op zoek zijn naar de prijs die een consument nog bereid is om te betalen dan een zo laag mogelijke prijs aan te bieden?
Concurrentie zorgt niet alleen voor lage prijzen en producten van goede kwaliteit, maar is ook een belangrijke prikkel voor innovatie. In een goed werkende markt dagen bedrijven elkaar immers continu uit met verbeteringen van producten en competitieve prijzen. In zo’n markt zullen bedrijven nog steeds beogen om hun marges te verhogen, maar zorgt concurrentie ervoor dat prijzen zo laag mogelijk zijn.
Concurrentie draagt om die reden bij aan het concurrerend vermogen van bedrijven, en daarmee aan de productiviteitsgroei en welvaartsgroei in Nederland. Indien deze concurrentie stokt, en bedrijven niet op prijs hoeven te concurreren, kan dat op termijn daarom het concurrerend vermogen van het Nederlandse bedrijfsleven als geheel schaden.
Zijn er meer bedrijfstakken waar de bedrijfsstrategie erop is gericht de prijs zo hoog en dicht mogelijk bij de concurrent te hebben en waar het concurrerend vermogen lijkt weg te vallen?
Ik heb hierover geen signalen ontvangen.
Hoe kunnen consumenten beter beschermd worden tegen bedrijfsstrategieën die er op zijn gericht de consument een zo hoog mogelijke prijs te laten betalen?
Het mededingingstoezicht is o.a. bedoeld om effectieve concurrentie te bewaken, bevorderen en beschermen. Door concurrentie ervaren ondernemers een drijfveer om kwalitatief hoge producten en dienstverlening te leveren en lage prijzen te stellen waar consumenten en andere ondernemers van kunnen profiteren. Zo kunnen we met z’n allen de vruchten plukken van effectieve concurrentie. Die positieve effecten zien we in talloze markten terug. Tegelijkertijd ontvang ik steeds meer signalen dat de effectieve concurrentie mogelijk beter beschermd moet worden. In de Kamerbrief die tegelijkertijd met de beantwoording van deze Kamervragen is verstuurd, ga ik nader in op die signalen en zet ik uiteen welke stappen ik in dit kader neem.
De beantwoording van eerdere vragen over de gevolgen van asbestbranden |
|
Bart van Kent |
|
Eddy van Hijum (CDA), Chris Jansen (PVV) |
|
Klopt de interpretatie dat uit uw reactie op vraag 51 opgemaakt kan worden dat geen enkele partij nu verplicht is om asbestresten na een incident op te ruimen indien deze resten zich bevinden buiten een bebouwd erf of binnen de grenzen van een onbebouwd erf?
Alvorens tot beantwoording van deze vraag over te gaan, wil ik terugkomen op het door mij gegeven antwoord op vraag 5, in het Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 1913. In dat antwoord is te veel uitgegaan van de jurisprudentie over de verantwoordelijkheid voor het opruimen van drugsafval.
In het geval van een brand waarbij asbest vrijkomt, heeft de eigenaar of de exploitant van het gebouw waar de brand plaatsvond de verplichting om asbest op te ruimen dat op een nabijgelegen terrein van een andere eigenaar is terecht gekomen. Anders dan in mijn eerdere antwoord is vermeld, geldt die verplichting ook als het nabijgelegen terrein een onbebouwd terrein betreft.
Zo ja, bent u bereid om wettelijk vast te leggen dat veroorzakers van een asbestbrand verplicht zijn om asbestresten na een incident overal uit de leefomgeving te verwijderen?
Uit het antwoord op de vorige vraag en de antwoorden op de volgende vragen volgt dat het niet nodig is om een aanvullende wettelijke regeling te treffen.
Zo nee, kunt u aangeven welke partij volgens de huidige regelgeving verplicht is om asbestresten na incidenten op te ruimen indien deze zich bevinden buiten bebouwde erven of binnen erven zonder bebouwing?
In het antwoord op vraag 1 is aangegeven dat de eigenaar van het gebouw waar de brand plaatsvond op grond van zijn eigendomsrecht verplicht is om de asbestdeeltjes die bij brand verspreid zijn geraakt, op te ruimen. Als het gaat om de exploitant van dit gebouw, dan volgt de verplichting uit milieuwetgeving.
Kunt u hierbij aangeven op welke wetsartikelen dit is gebaseerd en welke rol het bevoegde gezag hierin heeft?
Voor de eigenaar zijn het eigendomsrecht en de bevoegdheden en verplichtingen geregeld in boek 5 van het Burgerlijk Wetboek. Voor de vraag of een eigenaar van een gebouw waar een brand heeft plaatsgevonden vrijgekomen asbestresten moet opruimen, is in het bijzonder artikel 5.37 van het Burgerlijk Wetboek relevant.
Voor de exploitant konden zijn verplichtingen, gelet op jurisprudentie, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet worden afgeleid uit artikel 1.1a en ook uit artikel 17.1 van de Wet milieubeheer.
Een asbestbrand werd toen aangemerkt als een ongewoon voorval in de zin van artikel 17.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer2. Op grond van dat artikel was «de drijver van de inrichting» gehouden om asbestdeeltjes op te ruimen die op openbare terreinen en naburige percelen waren terechtgekomen. Dit is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd.3
Daarnaast was in geval van brand ook de zorgplicht uit artikel 1.1a Wet milieubeheer van toepassing4. Ook dit is door de Afdeling bestuursrechtspraak in meerdere uitspraken bevestigd.5
Het bevoegd gezag kan, als voldoende actie uitblijft, bestuursdwang toepassen en in dat kader zelf de nodige maatregelen nemen6 en de kosten daarvan verhalen op de eigenaar van het gebouw waar de brand heeft plaatsgevonden.7 De gemeente kan ook spoedeisende bestuursdwang toepassen als de ernst van de situatie onmiddellijk ingrijpen vereist. Dit is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in verschillende uitspraken bevestigd.
Kunt u aangeven hoe de voorheen geldende opruimplicht is geregeld sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet en kunt u illustreren hoe dit beginsel in de praktijk moet worden toegepast na een asbest calamiteit?
De in de vorige vraag bedoelde zorgplicht uit artikel 1.1a van de Wet milieubeheer is gewijzigd opgenomen in artikel 1.7 en in algemene zin in artikel 1.6 van de Omgevingswet. Artikel 17.1, eerste lid, Wet milieubeheer is opgegaan in artikel 19.4 van de Omgevingswet over ongewone voorvallen. Deze artikelen geven het bevoegd gezag een bevoegdheid om op te treden als de exploitant zijn opruimverplichting onvoldoende nakomt.
Op dit moment heb ik geen jurisprudentie over die wet aangetroffen die noopt tot een andere toepassing van de opruimverplichting van asbestdeeltjes die zich na brand in de omgeving hebben verspreid.
De uitvoering van de motie Snoeren (2021) |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Onbegrip over kritiek van Alkmaar op evaluatie fusie»?1
Ja.
Bent u bekend met de door de Tweede Kamer op 11 februari 2021 met (ruime) meerderheid aangenomen motie van het lid Snoeren c.s. waarin de regering wordt verzocht, na voltooiing van het herindelingsproces, dit proces met de inwoners van Sint Pancras en Koedijk te evalueren en te verkennen of voor de dorpen Sint Pancras en/of Koedijk een grenscorrectie met de gemeente Alkmaar een duurzame oplossing is?
Ja.
Is het correct dat in het onderzoek onder inwoners van Koedijk en Sint Pancras dat, onder leiding van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar aanleiding van deze motie van de Tweede Kamer is ingesteld, de inwoners van Koedijk en Sint Pancras niet wordt gevraagd of ze bij de gemeente Alkmaar zouden willen horen?
In de motie is de regering verzocht om de provincie Noord-Holland te verzoeken met de nieuwe gemeente Dijk en Waard, de gemeente Alkmaar, alsmede met de inwoners van Sint Pancras en Koedijk te evalueren en te verkennen of voor de dorpen Sint Pancras en/of Koedijk een grenscorrectie met de gemeente Alkmaar een duurzame oplossing is. De provincie Noord-Holland was bereid gehoor te geven aan dit verzoek en heeft samen met de gemeente Dijk en Waard de begeleiding opgepakt. Op 13 juli 2022 is uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop deze evaluatie en verkenning worden uitgevoerd (2022D31038).
De inhoudelijke begeleiding van het onderzoek – dat door een onafhankelijk onderzoeksbureau wordt uitgevoerd – ligt bij een begeleidingsgroep met vertegenwoordigers van de gemeente Dijk en Waard en de provincie Noord-Holland. Deze begeleidingsgroep onderhoudt ook het contact met de gemeente Alkmaar. Omdat mijn ministerie de evaluatie en verkenning financiert zijn wij – als formele opdrachtgever van de onderzoeksopdracht – ook als agendalid aan deze begeleidingsgroep toegevoegd. Tussentijds word ik als Minister van BZK periodiek schriftelijk door de begeleidingsgroep op de hoogte gehouden van de voortgang.
Zodra de evaluatie en verkenning zijn afgerond en de resultaten hiervan in de gemeenteraad van Dijk en Waard zijn besproken, biedt de provincie Noord-Holland het eindproduct aan mij aan, waarna ik ook uw Kamer nader zal informeren over de uitkomsten en het proces. Ik wacht graag deze informatie af, alvorens meer in detail op uw vragen in te gaan.
Is het correct dat de gemeente Alkmaar heeft laten weten zich hierin niet te kunnen vinden?
Zie antwoord op vraag 3. Het contact met de gemeente Alkmaar over dit traject verloopt via de begeleidingsgroep.
Is het niet absoluut noodzakelijk deze (ham)vraag aan de inwoners van Sint Pancras en Koedijk wel degelijk te stellen? Hoe kan anders aan de wens van een (ruime) meerderheid van de Kamer worden voldaan om, zoals de hierboven genoemde aangenomen motie het kabinet expliciet opdraagt,«te verkennen of voor de dorpen Sint Pancras en/of Koedijk een grenscorrectie met de gemeente Alkmaar een duurzame oplossing is»? Voor een dergelijke verkenning, opgedragen nogmaals door de Tweede Kamer aan het kabinet, moet toch aan de inwoners van Sint Pancras en Koedijk op zijn minst de vraag worden gesteld of ze wel of niet bij de gemeente Alkmaar zouden willen horen? Of beoordeelt u dit soms anders? Zo ja, waarom?
Zie antwoord op vraag 3. Een onafhankelijk onderzoeksbureau heeft de doel- en de vraagstelling van de evaluatie en de verkenning vertaald in een onderzoeksaanpak. Het onderzoeksbureau heeft de enquête participatief opgesteld, dus bij het opstellen van de vragen zijn de inwoners van de betreffende dorpen betrokken.
Bent u bereid het onderzoeksbureau dat dit onderzoek uitvoert op te dragen de vraag of de inwoners van Sint Pancras en Koedijk wel of niet (een simpele ja/nee-vraag dus) bij de gemeente Alkmaar zouden willen horen alsnog mee te laten nemen in het onderzoek dat wordt uitgevoerd om zo aan deze expliciete wens van de Tweede Kamer te voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3. Ik wacht graag eerst het eindproduct én de raadsbehandeling af, alvorens mij hier een oordeel over te vormen.
Kunt u de bovenstaande zes vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
De beantwoording heeft helaas enkele dagen langer in beslag genomen.
Bent u bekend met de berichten over Chinese luchtvaartmaatschappijen die goedkopere vluchten kunnen aanbieden dan hun Europese concurrenten, omdat zij over Rusland blijven vliegen?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten welke luchtvaartmaatschappijen het Russische luchtruim gebruiken voor vluchten naar Schiphol?
Uit de vluchtgegevens van Schiphol van augustus 2024 blijkt dat Xiamen Airlines, China Southern Airlines, China Eastern Airlines, Suparna Airlines, China Cargo Airlines, Air China Cargo, Air India en Qatar Executive het Russisch luchtruim gebruiken voor vluchten naar Schiphol.
In hoeverre is er sprake van een gelijk speelveld als maatschappijen die niet over Rusland mogen vliegen of zich aan het Europese verbod houden, moeten concurreren met – onder andere – Chinese, Qatarese en Emirati luchtvaartmaatschappijen?
Het kan luchtvaartmaatschappijen uit landen die nog steeds toegang hebben tot het Russische luchtruim concurrentievoordeel opleveren ten opzichte van luchtvaartmaatschappijen die geen toegang meer hebben tot het Russisch luchtruim. Het gaat dan om tijdwinst, verminderd brandstofgebruik en lagere personeelskosten die dat kan opleveren.
Heeft u over deze ongelijkheid contact met uw Europese en Amerikaanse collega’s, en zo ja, is de Nederlandse inzet om het overvliegen van Rusland te verbieden voor vluchten van en naar de Europese Unie (EU)?
Het Ministerie van IenW heeft op ambtelijk niveau contact met verschillende landen over deze kwestie. Het blijkt echter juridisch niet mogelijk om luchtvaartmaatschappijen uit landen die nog wel via het Russisch luchtruim mogen opereren te verbieden om vluchten van en naar de Europese Unie (EU) uit te voeren.
Is het mogelijk dat Nederlanders een ticket boeken bij een maatschappij die niet over Rusland vliegt, maar uiteindelijk in een toestel terechtkomen van een maatschappij die wél over Rusland vliegt? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Op grond van Europese regelgeving (EU-Verordening EU nr. 2111/20052) moeten passagiers bij de aankoop van een ticket geïnformeerd worden over de identiteit van luchtvaartmaatschappijen waarmee ze gaan vliegen. Ter bescherming van reizigers kent de verordening een specifieke informatieverplichting die voor de luchtvaartmaatschappijen en touroperators geldt. De informatieplicht geldt bijvoorbeeld ook bij het omboeken van tickets. De informatieplicht moet in de algemene vervoersvoorwaarden worden opgenomen.
Bij het boeken van tickets kunnen passagiers aan de hand van de informatie van de desbetreffende luchtvaartmaatschappij of reisorganisatie dus zelf vaststellen of gevlogen wordt met een luchtvaartmaatschappij die (mogelijk) gebruik maakt van het Russische luchtruim.
Hoe beoordeelt u het veiligheidsrisico voor Nederlanders bij het overvliegen van Russisch en Wit-Russisch luchtruim, gezien het feit dat Wit-Rusland in 2021 een vlucht dwong te landen om een dissident op te pakken en hem tot op heden vast te houden?
Gelet op de onwettige gedwongen landing van een Ryanair vlucht in Wit-Rusland op 23 mei 2021, valt niet uit te sluiten dat Belarus of Rusland een luchtvaartmaatschappij die nog wel over hun luchtruim mag opereren dwingt om te landen als er een passagier aan boord is die ze willen aanhouden. Dit zou ook een Nederlander kunnen betreffen.
Bent u bereid te verkennen hoe het vliegen over Rusland vanaf en naar Schiphol gestopt kan worden?
Zoals gesteld in antwoord op vraag 4, is het juridisch niet mogelijk om luchtvaartmaatschappijen uit landen die nog wel via het Russisch luchtruim mogen opereren te verbieden om vluchten van en naar luchthavens binnen de Europese Unie, waaronder Schiphol, uit te voeren. Het EU-vliegverbod dat naar aanleiding van de Russische inval in Oekraïne geldt, heeft namelijk uitsluitend betrekking op Russische luchtvaartuigen.
Zoals al eerder aan de Kamer meegedeeld, overweegt het kabinet ook niet om voor te stellen de huidige EU luchtvaartsancties uit te breiden naar luchtvaartmaatschappijen uit dergelijke landen. Daarbij kan een dergelijke uitbreiding ook leiden tot mogelijke tegenmaatregelen door de desbetreffende landen tegen in Nederland gevestigde EU luchtvaartmaatschappijen, zoals KLM, die op die landen opereren. Ook kan het in bredere zin schadelijke neveneffecten hebben op de Nederlandse handelsbelangen met die landen.
Het kabinet is er in algemene zin wel voorstander van dat de EU er bij derde landen op blijft aandringen om vergelijkbare sancties als de EU in te stellen en de Europese sancties in ieder geval niet te ondermijnen.3
Deelt u de mening dat, zolang Rusland een agressieoorlog tegen Oekraïne voert, Rusland zoveel mogelijk overvliegrechten ontzegd moeten worden?
Voor zover het ontzegging van overvliegrechten van Russische luchtvaartuigen over het EU luchtruim betreft voorziet het huidige EU-vliegverbod daar al in.
Bent u bereid met uw Europese collega’s de optie te bespreken om een heffing in te stellen op het vliegen naar de EU over gebieden waar EU-luchtvaartmaatschappijen niet mogen overvliegen? Zo nee, waarom niet?
Heffingen mogen op grond van artikel 15 van het Verdrag van Chicago (1944) niet discriminatoir worden opgelegd aan luchtvaartmaatschappijen uit verschillende Verdragsluitende Staten bij ICAO voor het gebruik van luchthavens en luchthavenfaciliteiten. Daarbij mogen er geen heffingen worden opgelegd voor het enkele recht van het vliegen over, het binnenvliegen in of het vertrek uit elkaars grondgebied.
Het kabinet ziet dus geen mogelijkheid tot het opleggen van een dergelijke discriminatoire heffing aan luchtvaartmaatschappijen uit bepaalde landen op het vliegen naar de EU over gebieden waar EU-luchtvaartmaatschappijen niet over mogen vliegen.
Bent u bereid om zich binnen International Civil Aviation Organization(ICAO)-verband in te zetten voor een stop op internationale vluchten die Rusland overvliegen?
De bevoegdheden van ICAO hebben onder meer betrekking op de ontwikkeling van internationale normen en voorschriften voor de internationale burgerluchtvaart en het bevorderen van de naleving daarvan door de ICAO lidstaten. Ze voorzien daarmee niet in het opleggen van dergelijke sancties aan haar lidstaten. Het is dus niet mogelijk om in ICAO verband een stop op internationale vluchten die Rusland overvliegen af te dwingen.
Bent u bekend met het artikel «The brutal truth behind Italy’s migrant reduction: beatings and rape by EU-funded forces in Tunisia» verschenen op 19 september in The Guardian?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Tunesische kustwacht, die zich schuldig maakt aan de verkrachting van vrouwelijke migranten, Europese financiering ontvangt volgens Raadsstukken?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de zeer zorgelijke berichten over de behandeling van vrouwelijke migranten, zoals benoemd in het artikel van 19 september 2024 in the Guardian. Nederland heeft deze zorgen bij de Europese Commissie kenbaar gemaakt.
De Commissie monitort de uitvoering van programma's en voert hier een dialoog over met de betrokken implementerende partners en overheden. Financiële middelen van de Europese Commissie mogen op geen enkele wijze bijdragen aan mensenrechtenschendingen. Het kabinet blijft dit uitdragen in Europees verband en de Europese Commissie brengt dit ook steeds op in contacten met de betrokken landen.
Heeft Nederland na eerdere gelijkaardige signalen dit jaar in het kader van het Lighthouse Report en het verzoek van het Europees parlement om uitleg en een review van de financiering, de reactie van de Europese Commissie hierover al ontvangen? Zo nee, kunt u hierop opnieuw aandringen bij de Europese Commissie?
De Europese Commissie rapporteert jaarlijks openbaar over de totale NDICI programmering (inclusief migratie) conform haar verplichtingen volgend uit de NDICI-verordening.2 Het Europees Parlement heeft de Commissie op 24 mei jl. daarnaast gevraagd om een uitleg en een volledige review van EU-financiering naar aanleiding van het Lighthouse Report. Hier heeft de Commissie nog geen antwoord op gegeven. Nederland heeft dit naar aanleiding van de recente berichtgeving opnieuw onder de aandacht bij de Europese Commissie gebracht.
Hoe beoordeelt u de signalen dat de Europese Unie (EU) zich bewust is van de geweldgolven in Tunesië, maar de andere kant opkijkt om de instroom van migranten te remmen?
Het kabinet spant zich in om irreguliere migratie vanuit belangrijke landen van herkomst, transit en opvang tegen te gaan – in lijn met internationaal en Europees recht. Het kabinet blijft de aandacht voor mensenrechten zowel op EU-niveau als bilateraal richting Tunesië uitdragen. Het kabinet is van mening dat de Nederlandse en Europese inzet in Tunesië gestoeld moet zijn op het waarborgen van mensenrechten en rechtstaat. In EU-verband blijft Nederland aandringen op het houden van een Associatieraad met Tunesië, die de mogelijkheid biedt om democratie en mensenrechten in Tunesië aan de orde te stellen.
Klopt het inderdaad dat er mogelijk meer geld naar Tunesië gestuurd zal worden dan publiekelijk bekend is? Zo ja, hoeveel en in hoeverre is Nederland hiervan op de hoogte?
Besluiten over de besteding van Europese externe financiering, zoals het NDICI en macro-financiële bijstand, worden altijd publiek gemaakt.3 De Europese Raad heeft op 1 februari 2024 in het kader van de herziening van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) besloten om het budget voor het Zuidelijk Nabuurschap op te hogen met € 2 miljard4. De Commissie werkt aan een nadere uitwerking van de besteding van deze middelen en presenteert haar plannen voor de allocatie naar verwachting in het eerste kwartaal van 2025, als onderdeel van het tussentijdse herzieningsproces van het NDICI. De Commissie heeft hiervoor goedkeuring nodig van de lidstaten. Besluitvorming over de besteding van deze middelen vindt plaats via de geëigende Brusselse processen en gremia, waar Nederland aan deelneemt.
Welke stappen gaat u nemen om te zorgen dat de voortdurende mensenrechtenschendingen door de Tunesische kustwacht stoppen, of in ieder geval niet langer door de EU gefinancierd worden?
Het kabinet beschikt niet over aanwijzingen dat de in het artikel genoemde praktijken gefinancierd worden door de EU. Zoals in de beantwoording van vraag 2 opgenomen brengt Nederland deze zorgelijke berichten voortdurend onder de aandacht van de Europese Commissie.
Is er zicht op operationele of financiële betrokkenheid van andere lidstaten?
Het is niet aan Nederland om te rapporteren over inzet en/of activiteiten van andere Europese Lidstaten in algemene zin, ook niet t.a.v. migratiesamenwerking met derde landen.
Kunt u uiteenzetten wat dit betekent voor de juridische aansprakelijkheid van Nederland en van de EU?
Het is afhankelijk van de feiten of de EU en/of haar lidstaten aansprakelijk kunnen worden gesteld voor schendingen van het internationaal recht, waaronder mensenrechten, die de EU en/of haar lidstaten kunnen worden toegerekend.
In de Kamerbrief van 4 november 20225 is uitgebreid ingegaan op het juridisch kader over de aansprakelijkheid van Nederland en de EU in dit soort situaties.
Wat zijn uw verwachtingen voor het onderzoek van de Europese Ombudsman met betrekking tot de financiering van de EU aan de Tunesische kustwacht?
De EU-Ombudsman fungeert als belangrijk aanspreekpunt voor burgers die klachten hebben over de Europese instellingen en kan waardevolle aanbevelingen doen om het optreden van de Unie te verbeteren en het vertrouwen van de burger in de Unie te vergroten.
De EU-Ombudsman heeft op 21 oktober de uitkomst van haar onderzoek gepubliceerd6). Daarin formuleert zij vier aanbevelingen aan de Commissie: het bieden van informatie over risicobeheersingsmaatregelen die genomen zijn voorafgaand aan het afsluiten van de MoU met Tunesië, het delen van informatie over mensenrechtenmonitoring door implementerende partners, het expliciteren van criteria voor opschorting van contracten in geval van mensenrechtenschendingen, en het aanmoedigen van implementerende partners om klachtenmechanismen in te richten.
Hoe kijkt u naar de signalen van geweld tegen mannen en kinderen dat door de Tunesische kustwacht wordt gepleegd?
Nederland heeft tot op heden geen onafhankelijk geverifieerde informatie over geweld tegen mannen en kinderen door de Tunesische kustwacht ontvangen, noch bewijs hiervoor. Alle niet gelegitimeerde vormen van geweld door autoriteiten worden afgekeurd door de Nederlandse regering. Het is primair de verantwoordelijkheid van de Tunesische overheid om hier tegen op te treden en de eigen kustwacht te houden aan de geldende internationaalrechtelijke regels.
Bent u bekend met signalen dat de Tunesische kustwacht boten en motoren verkoopt aan smokkelaars om deze vervolgens weer te onderscheppen?
Nederland is bekend met dergelijke signalen, maar kan deze niet op basis van eigenstandige informatie verifiëren.
Hoe verhoudt dit zich tot de doelstellingen van de EU-Tunesiëdeal om smokkelnetwerken aan te pakken en de Europese financiering?
Het brede strategische partnerschap tussen de EU en Tunesië, zoals aangegaan in juli 2023, betreft naast samenwerking op tal van beleidsterreinen, ook samenwerking op het gebied van migratie, waaronder de aanpak van mensensmokkel. Het kabinet is van mening dat de inzet van de Europese Commissie om mensensmokkel aan te pakken effectief moet zijn, bij moet dragen aan het versterken van autoriteiten om te handelen, met inachtneming van de internationaalrechtelijke kaders. Daarover is de Commissie met de Tunesische autoriteiten doorlopend in gesprek. Het is aan de Commissie om dergelijke berichten te verifiëren en waar nodig de programmeringsinzet er op aan te passen.
In 2024 is het aantal illegale grensoverschrijdingen langs de centrale Middellandse Zeeroute tot nu toe meer dan gehalveerd (-64%) ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar (46 890 illegale grensoverschrijdingen in 2024 tegenover 133 441 in 2023). Dit is waarschijnlijk mede het gevolg van de voortdurende migratiebeheersings- en smokkelbestrijdingsoperaties door de Libische en Tunesische autoriteiten. Dergelijke activiteiten worden eveneens gefinancierd door de EU.
Gaat Nederland zich uitspreken over deze misstanden, zowel met betrekking tot mensenrechtenschendingen als corruptie?
Nederland blijft het belang van waarborgen van mensenrechten uitdragen en zal de zorgelijke berichten over de misstanden aan de orde stellen bij de Tunesische autoriteiten tijdens bilaterale gesprekken.
Klopt het dat het de VN-Vluchtelingenorganisatie UNHCR niet toegestaan wordt om nieuwe asielzoekers te registreren?
Dit komt overeen met de informatie waarover wij beschikken. UNHCR is in juni jl. door de Tunesische autoriteiten aangezegd te stoppen met het registreren van nieuwe asielzoekers. UNHCR blijft bij de Tunesische autoriteiten aandringen dat de registratie van nieuwe asielzoekers zo snel mogelijk voortgezet moet worden. Nederland is voortdurend in gesprek met UNHCR over de ontwikkelingen. De circa 16.500 asielzoekers die al geregistreerd waren, voorafgaand aan de stop, worden nog steeds ondersteund door UNHCR.
Hoe kijkt u naar de situatie in El Amra waar tot tienduizenden migranten verblijven in «makeshift camps» en waar geen toegang is voor UNHCR en lokale en internationale hulporganisaties? Wordt hierover gesproken vanuit de EU of bilateraal met de Tunesische overheid?
Nederland is bekend met de zeer zorgelijke situatie in El Amra. Voor Nederland is het van belang dat partnerorganisaties toegang kunnen blijven houden tot dit gebied. Gesprekken via de EU of met de Tunesische autoriteiten over de situatie in El Amra vinden plaats.
Zal u erop aandringen bij de Europese Commissie dat zij zich uitspreekt over deze misstanden en dat er een grondig onderzoek ingesteld wordt naar de inzet van Europese financiering bij dergelijke praktijken?
Zie vraag 3.
Bent u bekend met de oproep van de Verenigde Naties om onderzoek te doen naar massagraven van migranten aan de grens tussen Libië en Tunesië?2 Kunt u toelichten wat de status is van dit onderzoek? Hoe zal Nederland opvolging geven aan dit onderzoek?
Wij zijn bekend met het verzoek van OHCHR aan de Libische autoriteiten om onderzoek te doen naar het massagraf op de Libisch-Tunesische grens maar hebben tot op heden geen informatie over de aanvang van een mogelijk onderzoek door de Libische autoriteiten. Wij zijn niet bekend met een oproep aan de Tunesische autoriteiten omtrent hetzelfde. Het kabinet zal deze zaak aandachtig blijven volgen.
Terugkijkend naar de «deal» die met Tunesië is gesloten in 2023, kunt u reflecteren op het gebrek van een human rights impact assessment binnen deze afspraken?
Het Memorandum van Overeenstemming (MoU) tussen de EU en Tunesië van 16 juli 2023 benadrukt dat het tegengaan van irreguliere migratie gestoeld dient te zijn op respect voor mensenrechten.8 De beleidsdialoog in het kader van het MoU wordt aangewend om met de Tunesische autoriteiten te spreken over het belang van het voeren van een geïntegreerd migratiebeleid, inclusief de bescherming van migranten. De voorzitter van de Commissie heeft onderstreept dat de bescherming van migranten een kernprioriteit is in de samenwerking met Tunesië.
De EU-steun aan Tunesië vindt plaats binnen de daartoe vastgelegde kaders van de Commissie, waarbij respect voor de internationaalrechtelijke verdragen het uitgangspunt is. Nederland spant zich er in Europees verband voor in om de toetsing en monitoring van de mensenrechtensituatie te versterken en dat eventuele zorgen op dit vlak onderdeel zijn van de dialoog met partnerlanden.
Voorts geldt dat Tunesië onder meer partij is bij het VN-Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten en het VN-Kinderrechtenverdrag en is gehouden mensenrechten effectief te beschermen bij het grensbeheer. Andere staten en internationale organisaties kunnen Tunesië aanspreken op de naleving van deze normen, zoals ook is gedaan door de VN-verdragscomités.
Kunt u reflecteren op de inzet op het gebied van mensenrechtenmonitoring en hoe Nederland zich er sterk voor gaat maken dat dit zo snel mogelijk ingezet wordt?
Het kabinet roept de Europese Commissie op tot het versterken van de monitoring van mensenrechten in het kader van migratie-gerelateerde programmering in derde landen. Mensenrechtenmonitoring binnen migratieprogramma’s is inmiddels versterkt.
Kunt u aangeven hoe er uitvoering wordt gegeven aan de motie Drost c.s. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1963), die oproept om de feitelijke naleving van mensenrechten van migranten, zoals die zijn vastgelegd in internationale verdragen te garanderen en controleren?
Het kabinet deelt de zorgen over de mensenrechtensituatie voor migranten in Tunesië. Ook de arrestaties van medewerkers van organisaties die actief zijn op gebied van steun aan migranten is zorgwekkend, zij doen juist zeer belangrijk werk. Het is belangrijk dat Tunesië een geïntegreerd migratiebeleid ontwikkelt, waarin ook bescherming wordt geboden aan migranten en asielzoekers in lijn met internationaalrechtelijke kaders en met respect voor mensenrechten.
Nederland heeft zich voor de positie van migranten sterk gemaakt en zal dit ook blijven doen. Zo zet het door Nederland gefinancierde programma van UNHCR zich in voor de bescherming van asielzoekers en migranten, o.a. via juridische steun en assistentie bij onderdak, gezondheidszorg en onderwijs. Daarnaast steunt Nederland IOM voor de bescherming van en assistentie aan gestrande migranten, o.a. via opvang of hulp bij vrijwillige terugkeer en herintegratie voor diegenen die niet in Tunesië willen blijven. Ook financiert Nederland een regionaal programma in Noord Afrika met UNODC gericht op het versterken van de mensenrechten gerichte aanpak van mensenhandel en -smokkel. Via UNICEF zet Nederland in op het bieden van bescherming voor minderjarige migranten en de toegang tot sanitaire voorzieningen en veilig drinkwater. Daarnaast steunt Nederland Medecins du Monde om de coördinatie tussen verschillende partners die zich inzetten voor de bescherming van migranten verder te versterken.
Het bericht ‘COA verwacht komende dagen voldoende opvangplekken te hebben in Ter Apel’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «COA verwacht komende dagen voldoende opvangplekken te hebben in Ter Apel»?1
Ja.
Klopt het dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) in Ter Apel momenteel elke avond weer op zoek moet naar tijdelijke bedden doordat het asielzoekerscentrum helemaal vol zit en de doorstroom bijna stilligt?
Op dit moment ligt de bezetting in Ter Apel onder de 2.000. De druk op de asielopvang is nog wel onverminderd hoog; alle locaties zitten vol en veel asielzoekers worden nog altijd opgevangen op noodplekken.
Wat is de oorzaak van de toegenomen opvangproblematiek in de afgelopen weken? In welke mate ligt de oorzaak in een verhoogde instroom en in welke mate ligt het aan een gebrek aan plekken en uitstroom in de keten zelf? Welke andere oorzaken zijn er?
De druk op de opvang komt voort uit de verschillende redenen. Factoren zoals de hoogte van de instroom, het aantal statushouders dat doorstroomt naar huisvesting in de gemeente en het aantal beschikbare opvangplekken spelen allemaal een rol.
Welke instroomprognose had uw ministerie het afgelopen half jaar voor de maanden augustus en september gemaakt en hoe verhoudt zich dit tot de werkelijke instroom?
De instroomprognose binnen de Meerjaren Productie Prognose (MPP) is opgesteld op jaarbasis en bevat geen verdeling op maandbasis. Binnen de migratieketen wordt er op basis van historische gegevens rekening gehouden met een hogere instroom in de tweede helft van het jaar ten opzichte van de eerste helft. Deze najaarspiek heeft zich tot op heden nog niet in dezelfde mate voorgedaan als in voorgaande jaren. In 2024 werden tot en met oktober circa 27.700 eerste asielaanvragen gedaan. Dit aantal bevindt zich aan de onderkant van het aantal eerste asielaanvragen dat in de MPP 2024-I werd geprognosticeerd.
Hoe is het mogelijk dat u en het COA ogenschijnlijk overvallen lijken door deze acute problematiek?
Ik ben voortdurend met het COA in gesprek over de asielopvang en de problematiek die hierbij speelt. Iedere dag wordt hard gewerkt om de aanhoudende problematiek het hoofd te bieden. De COA-opvang zit vol, de ruimte om bijvoorbeeld één of enkele dagen van verhoogde instroom te kunnen absorberen is beperkt. De beperkte snelheid waarmee statushouders uit de asiel opvang stromen is hierop ook van invloed. Dit maakt dat de ontwikkeling van externe factoren, die zich niet altijd laten voorspellen, vrijwel direct kan leiden tot een acuut probleem.
Wat is de afgelopen maanden gedaan om voldoende opvangplekken te waarborgen voor de maand september wanneer meestal van tevoren al een piek in vraag is te voorzien?
Het COA zet continu in op het openhouden van sluitende locaties en het realiseren van nieuwe locaties. Het COA is daarbij afhankelijk van de welwillendheid en inzet van gemeenten. Een grote groep gemeenten neemt zijn verantwoordelijkheid.
Met welke bezettingsgraad voor COA-locaties werkt u momenteel en welke ruimte zit er nog in het ophogen daarvan en in eventuele versobering om meer plekken te creëren?
De COA-opvang zit vol, er is geen ruimte om de bezetting te verhogen. Dit zorgt ervoor dat de ruimte binnen het COA om personen te plaatsen zeer beperkt is en in grote mate afhankelijk is van nieuw te openen locaties en de uitstroom van statushouders uit de opvang.
Klopt het dat de opvang momenteel niet georganiseerd kan worden zonder noodoplossingen door het Rode Kruis? Hoe borgt u dat de voorzieningen die worden geboden weliswaar sober, maar humaan zijn?
Bij het snel kunnen realiseren van opvang voor de nacht, bijvoorbeeld in een sporthal, werkt het COA vaak samen met het Rode Kruis. Dit soort noodplekken zijn vaak erg sober en bedoeld voor kort verblijf. Om te zorgen voor humane opvang zijn meer (nood)locaties nodig voor langere tijd, en daar wordt naarstig naar gezocht. Reguliere locaties hebben daarbij de voorkeur. Echter, zoals al eerder genoemd, is daarvoor nodig dat een gemeente instemt met het realiseren van een asielopvanglocatie.
Hoe is het contact tussen u, het COA en de burgemeester van Ter Apel de afgelopen weken verlopen? Op welke momenten heeft u persoonlijk contact gehad?
Het COA en het departement hebben op zeer regelmatige basis contact met de gemeente Westerwolde. Ook ik heb kennis mogen maken met de burgemeester van Westerwolde tijdens mijn bezoek aan de gemeente Westerwolde en het aanmeldcentrum Ter Apel. Een vervolggesprek heeft plaatsgevonden op het Ministerie van Asiel en Migratie in Den Haag.
Klopt het dat uw ministerie al van diverse gemeenten aanbiedingen heeft gekregen voor extra opvangplekken voor zowel asielzoekers als statushouders zodat ook de doorstroom uit de COA-locatie op gang kan komen? Kunt u een overzicht verstrekken van gemeenten die bereid zijn hulp aan te bieden en aangeven hoe u daarop ingaat?
Het COA is in samenwerking met het departement voortdurend in gesprek met gemeenten over het realiseren van nieuwe locaties op korte en lange termijn. Om de lopende gesprekken met gemeenten niet te doorkruisen, neem ik geen overzicht op waarin is vermeld met welke gemeenten gesprekken lopen.
Hoe verhouden de opvangplekken voor asielzoekers zich tot de opvang van Oekraïners?
Er is capaciteit voor circa 66.700 asielzoekers op basis van een 96% bezettingsgraad. Eind oktober 2024 verbleven er circa 70.200 personen in de asielopvang en daarmee is de COA opvang overvol.
Voor Oekraïense ontheemden waren begin november 2024 ca. 92.800 noodopvangplekken beschikbaar, waarvan 99,6% bezet. De feitelijke bezetting is ca. 92.500. De overige plekken kunnen wegens snijverlies als bezet worden beschouwd. In dezelfde periode stonden ca 122.600 Oekraïners ingeschreven in de BRP.
Heeft u al overleg gehad binnen het kabinet over het versnellen van de uitplaatsing van statushouders naar tijdelijke huisvesting zoals flexwoningen en het opvoeren van tijdelijke huisvesting voor statushouders? Bent u bereid dat snel te doen?
Er verblijven 18.000 statushouders in de asielopvang. Ik ben met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in gesprek over de uitstroom van statushouders. Om doorstroom te bevorderen worden sobere voorzieningen ingericht voor statushouders. Het realiseren van doorstroomlocaties wordt, vanuit een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van gemeenten en rijk, sterk bevorderd.
Hoe verwacht u dat de opvangproblematiek de komende weken verloopt? Hoe ziet de prognose van de vraag en van het aantal beschikbare opvangplekken eruit voor de komende maanden tot 2025? Welke acties onderneemt u om te voorkomen dat mensen in het gras moeten slapen?
De druk op de asielopvang is afhankelijk van het aantal opvangplekken. In afgelopen weken heeft de opening van nieuwe opvanglocaties doorplaatsing vanuit Ter Apel mogelijk gemaakt. Het COA spant zich tevens maximaal in om geplande sluitingen van locaties af te wenden en zo het opvangplekkentekort terug te dringen. Ook zet het COA de zoektocht naar nieuwe (nood)plekken onverminderd door. Tevens wordt, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 12, eraan gewerkt de uitstroom van statushouders uit de asielopvang te bevorderen.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en binnen 4 weken te beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt de vragen binnen 4 weken te beantwoorden.
Het bericht 'Aanpak drugscriminelen Schiphol loopt vast op privacywetten: ‘Nadenken of criminelen wel zelfde rechten hebben'' |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aanpak drugscriminelen Schiphol loopt vast op privacywetten»?1
Ja.
Wat vindt u van de zorgen van de burgemeester van Haarlemmermeer dat relevante informatie over het voorkomen van georganiseerde criminaliteit waaronder signalen over corruptie niet kunnen worden gedeeld met relevante partijen?
Ik heb het signaal van burgemeester Schuurmans van Haarlemmermeer duidelijk gehoord. Ik onderschrijf het belang ten zeerste dat drugscriminelen die medewerkers op Schiphol ronselen of mensen die hun Schipholpas misbruiken om drugs te smokkelen, aan moeten worden gepakt. Bij deze aanpak is gegevensdeling een belangrijke randvoorwaarde. Daarom maakt de Taskforce gegevensdeling van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in samenwerking met de partners op Schiphol een grondige analyse van de informatiepositie van deze partners. In de analyse wordt gekeken naar wat al mogelijk is op gebied van gegevensdeling en wordt vervolgens de meest effectieve oplossing gekozen om de informatiepositie van deze partners te verbeteren.
Heeft u deze signalen van andere burgemeesters gehoord?
In de samenwerking met de gemeentes wordt regelmatig gesproken over gegevensdeling en worden signalen gedeeld. Naar aanleiding van de motie van Michon-Derkzen c.s.2 uit 2022 zijn knelpunten geïnventariseerd (zie ook antwoord op vraag 7). De Taskforce gegevensdeling van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voert op dit moment, samen met verschillende partners waaronder de gemeente, een grondige analyse uit (zie ook antwoord op vraag 2 en 9).
Waar kunnen werkgevers op Schiphol terecht als zij een vermoeden hebben dat een werknemer niet zuiver is en niet over een Schipholpas zou moeten beschikken?
Wanneer een werkgever een vermoeden heeft van onzuiver handelen van een medewerker zijn er verschillende manieren waarop een werkgever hiervan melding kan maken.Zo kan bij een vermoeden van (ondermijnend) crimineel handelen een werkgever een melding maken bij Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de KMar.Ook kan de werkgever aangifte doen bij de Politie/KMar.
Daarnaast kan de werkgever een melding maken bij de Schiphol Group. Schiphol Group kan besluiten om vervolgens een onderzoek in te stellen door de interne bedrijfsrecherche. Wanneer uit dit onderzoek blijkt dat inderdaad de Schipholpas wordt misbruikt en ingaat tegen het principe van «functionele noodzakelijkheid» – de grond waarop de Schipholpas is verstrekt – kan de Schipholpas worden ingetrokken. Op deze manier kan de pas niet meer misbruikt worden voor criminele handelingen. Ook ontvangt Schiphol een geautomatiseerde melding wanneer deze werknemer opnieuw een aanvraag doet van een nieuwe Schipholpas, bij (bijvoorbeeld) een andere werkgever. Hiermee wordt voorkomen dat crimineel handelen door dezelfde personen kan worden voortgezet bij een andere werkgever.
Aanvullend zet het programma Sterke Luchthaven zich in voor meer duidelijkheid over de meldroutes en brengt ondermijning en hoe deze signalen te herkennen aan het licht bij private en publieke partners op Schiphol. Eén van de uitwerkingen hiervan is het zogenaamde POCO-netwerk. Deze points of contact ondermijning bevinden zich in zowel private als publieke organisaties en zijn opgeleid als belangrijk aanspreekpunt over ondermijningsvraagstukken. Werkgevers kunnen ruggespraak met de POCO’s houden wanneer zij vermoedens hebben van misbruik van de Schipholpas door een werknemer.
Wanneer medewerkers een vermoeden willen melden kan er gebruik worden gemaakt van het meldpunt binnen de eigen organisatie. Ook kan de medewerker (anoniem) melden via de KMar, TCI of Meld Misdaad Anoniem.
Bent u bereid in overleg met het Openbaar Ministerie (OM) te bezien hoe signalen die bij het OM bekend zijn, eerder met werkgevers op Schiphol kunnen worden gedeeld?
Het is voor het OM onder bepaalde omstandigheden al mogelijk om informatie te verstrekken aan private partners zoals bedrijven die actief zijn op Schiphol. Hiervoor heeft het OM de Aanwijzing verstrekking strafvorderlijke gegevens voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden3 vastgesteld.
Daarbij vindt een zorgvuldige belangenafweging plaats tussen belangen van opsporing, het belang van de ontvanger en het belang van privacy.
Onder andere het OM, JenV en de werkgevers KLM en Schiphol hebben al langere tijd periodiek overleg over casuïstiek waarin gegevensdeling een rol speelt. Op deze manier wordt invulling gegeven aan het bespreekbaar maken van knelpunten die op Schiphol spelen. Ik zal dit punt daar ook inbrengen. In de halfjaarbrieven ondermijnende criminaliteit zal ik uw Kamer hierover informeren.
In hoeverre is het bevorderen van het uitwisselen van relevante informatie onderdeel van de rijksbrede corruptieaanpak zoals die is aangekondigd in het hoofdlijnenakkoord?
Op dit moment wordt de aanpak corruptie en criminele inmenging uitgewerkt. Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
Nu in het regeerprogramma is opgenomen dat het kabinet de aanpak van corruptie intensiveert door o.a. publieke en private partijen weerbaarder te maken, deelt u de mening dat dit alleen kan als deze partijen in staat worden gesteld relevante informatie snel met elkaar te kunnen uitwisselen?
De aanpak van corruptie door meer weerbaarheid te creëren binnen publieke en private partijen is een belangrijk onderdeel van het regeerprogramma en één van mijn speerpunten. Het delen van informatie is hierbij een belangrijk onderdeel, zeker als het gaat om relevante informatie in de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Er zijn momenteel al verschillende mogelijkheden tot het delen van dergelijke informatie zoals bijvoorbeeld middels het Waarschuwingsregister Logistieke Sector. In dit register kunnen aangesloten organisaties nagaan of een sollicitant eerder via een andere werkgever betrokken is geweest bij een aangiftewaardig incident. Dit is gebaseerd op aangifte en ontslag en niet op veroordeling. Hierdoor kan snel gehandeld worden. Ook kan gedacht worden aan preventieve middelen tegen corruptie zoals een integriteitsverklaring voor nieuwe medewerkers.
De huidige mogelijkheden tot het delen van informatie zijn op dit moment niet altijd bekend of worden niet effectief benut. De focus van de aanpak ligt op deze bestaande mogelijkheden beter bekend maken. Middels de Taskforce gegevensdeling wordt in samenwerking met de partners bekeken op welke manier hier duidelijkheid over kan worden gecreëerd en waar de huidige mogelijkheden mogelijk niet volstaan. Voor verdere uitwerking van deze aanpak verwijs ik naar vraag 9.
Hoeveel extra geld maakt u vrij voor het bevorderen van informatiedeling bij het voorkomen van georganiseerde criminaliteit?
Een vast onderdeel van de begrotingen van de vijf individuele mainports is de pijler «informatiebeeld». Deze pijler is een verplicht onderdeel van de begrotingen van de mainports. Bij zowel het indienen van de plannen van de mainports als bij de verantwoording van de gelden kan gestuurd worden op de invulling hiervan. Binnen deze pijler wordt ook geld vrijgemaakt voor initiatieven om informatiedeling op de mainports te faciliteren. Zo is dit geld gebruikt voor bijvoorbeeld een juridische verkenning van publiek-private informatieuitwisseling op Schiphol en voor publiek-private samenwerking (PPS) – Information Sharing Centers op verschillende mainports.
De verdeling van het geld over de vier pijlers (informatiebeeld, barrières, weerbaarheid en TCOH) in de begrotingen verschillen per mainport en verschillen per jaar. Desalniettemin is deze pijler een verplicht onderdeel van de begrotingen waardoor er structureel geld beschikbaar wordt gesteld voor informatiedeling.
Vanaf 2025 wordt tevens de politiecapaciteit voor een aantal mainports uitgebreid waardoor het informatiebeeld wordt uitgebreid. Ook wordt geïnvesteerd in het overkoepelende beeld van de problematiek en de aanpak.
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie-Michon-Derkzen c.s. (Kamerstuk 29 911, nr. 365) waarin wordt verzocht om bij de aanpak van de georganiseerde criminaliteit alle knelpunten met betrekking tot het delen van relevante informatie te geven?
Eerder is de Kamer geïnformeerd over de inventarisatie die is uitgevoerd naar aanleiding van de motie Michon-Derkzen c.s.4 De Taskforce gegevensdeling heeft twee geprioriteerde thema´s opgepakt, namelijk 1) vroegsignalering binnen de aanpak preventie met gezag en 2) informatiedeling binnen de mainportsaanpak. Op dit moment wordt met de betrokken partners geïnventariseerd op welke wijze de informatiepositie van deze partners duurzaam kan worden verbeterd. Bijvoorbeeld door middel van praktische handreikingen over wat binnen de huidige wetgeving kan, trainingen om de kennis te vergroten of, indien nodig, aanvullende wet- en regelgeving.
Welke concrete resultaten heeft de Justitie & Veiligheid-taskforce informatiedeling al opgeleverd bij vroegsignalering in de preventieve aanpak en gegevensdeling binnen de mainportsaanpak?
Op dit moment voert de Taskforce gegevensdeling gesprekken met diverse partners zoals de Douane, Schiphol en gemeenten. Er wordt een grondige analyse van de ervaren knelpunten uitgevoerd om toe te werken naar concrete oplossingen. Op dit moment worden de bevindingen uit de eerste gesprekken verzameld en geanalyseerd. Zoals aangekondigd in het commissiedebat op 4 september over Criminaliteitsbestrijding, ondermijning en georganiseerde criminaliteit, wordt de Kamer over de eerste bevindingen geïnformeerd via de volgende halfjaarbrief aanpak georganiseerde ondermijnende criminaliteit die eind van het jaar aan uw Kamer wordt gezonden.
Wat is de reden dat een deel van het geld dat is gereserveerd voor de mainportaanpak niet tot besteding is gekomen in 2024?
Over het jaar 2024 kunnen nog geen definitieve uitspraken over de bestedingen worden gedaan, omdat deze uitgaven nog lopen. Hierdoor heeft de besteding van mainportgelden dan ook geen vertraging opgelopen. Voorzien was dat de toekenning van mainportgelden in 2023 verstuurd zou worden, maar dit is niet gelukt omdat het proces van aanvragen en beoordelen langer heeft geduurd. Dit heeft alleen effect gehad op de stand van de verplichtingen en niet op de daadwerkelijke besteding van de middelen, die sowieso in 2024 zou plaatsvinden. Het betreft dus enkel een financieel administratieve correctie zodat de toekenning van de mainportgelden in 2024 kon plaatsvinden.
Is het mogelijk om een apart samenwerkingsverband voor Schiphol onder de Wet Gegevensverwerking Samenwerkingsverbanden te expliciteren via een algemene maatregel van bestuur? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om dit in gang te zetten?
Zoals toegelicht in de antwoorden op vraag 9 en 10, wordt momenteel gewerkt aan een analyse van de problematiek en oplossingsrichtingen om gegevensdeling tussen de partners op Schiphol te verbeteren. Op dit moment zijn er nog onvoldoende aanknopingspunten waaruit blijkt dat het expliciteren van een apart samenwerkingsverband voor Schiphol onder de WGS via een algemene maatregel van bestuur (AMvB) bijdraagt aan het verbeteren van gegevensdeling. De praktijk wijst uit dat vaak sprake is van een mix van ervaren knelpunten, waarvan de oplossing niet op voorhand eenduidig is. In de analyse wordt daarom bekeken wat er mogelijk is en wordt de meest effectieve oplossing gekozen. Als uit de analyse blijkt dat wetgeving een noodzakelijke en effectieve oplossing is voor de ervaren knelpunten wordt dit vanzelfsprekend als optie bezien.
Bent u ervan op de hoogte dat ING per direct geen nieuwe leningen meer verleent aan bedrijven die zich alleen richten op het oppompen van olie en gas en het ontwikkelen van nieuwe velden?1
Ja.
Om welke bedrijven gaat het?
Ik beschik niet over die informatie. Met welke partijen financiële instellingen financieringsrelaties aangaan, is bedrijfsvertrouwelijke informatie. Een financiële instelling kan er uit eigen beweging en onder voorwaarden (zoals de vereisten uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming) voor kiezen informatie om financieringsrelaties te openbaren, maar dit is niet verplicht.
Is het toegestaan om groepsgewijs bedrijven op deze gronden een leningverstrekking te weigeren?
Het staat financiële instellingen vrij om bedrijven wier bedrijfsactiviteiten niet overeenkomen met hun beleid omtrent maatschappelijk verantwoord ondernemen niet te financieren. Vanuit risicomanagementoogpunt is het van belang dat financiële instellingen al hun financiële risico’s adequaat beheersen. Teveel CO2-intensieve activiteiten op de balans is een risico, omdat de waarde hiervan op termijn kan afnemen door de verduurzaming van de economie. Daarnaast spant ING zich als ondertekenaar van het Klimaatcommitment in om een actieve bijdrage te leveren aan het Akkoord van Parijs. Circa vijftig Nederlandse financiële instellingen hebben dit ondertekend. Met dit initiatief pakt de financiële sector een belangrijke rol binnen de klimaattransitie.
Wat zijn de financiële en economische gevolgen voor Nederland bij het stoppen van verstrekken van leningen aan deze olie- en gasbedrijven?
De verwachting is dat de gevolgen voor de Nederlandse economie zeer beperkt zijn. ING geeft aan per direct te stoppen met het verstrekken van nieuwe financieringen aan pure-play upstream olie- en gasbedrijven die nieuwe velden blijven openen. Ook zal ING geen nieuwe financieringen meer verstrekken aan nieuwe LNG-exportterminals. Het gegeven dat ING niet langer nieuwe financieringen aan deze bedrijven zal verstrekken betekent niet dat deze bedrijven elders geen financieringen meer aan kunnen trekken. Tevens is dit type bedrijven niet alleen afhankelijk van bancaire financiering. Ook voor eventuele Nederlandse toeleveranciers hoeven er dus niet direct gevolgen te zijn. Het is belangrijk dat alle partijen, waaronder eventuele Nederlandse toeleveranciers, nadenken over de kansen en uitdagingen die de transitie naar een duurzame economie vormt voor hun verdienmodel.
Zijn deze bedrijven zonder deze leningen sterk genoeg om te overleven?
Dat ING zal stoppen met het verstrekken van nieuwe financieringen aan een bepaalde groep bedrijven, betekent niet dat ook bestaande financieringen stopgezet worden of deze bedrijven elders geen nieuwe financiering meer kunnen aantrekken. Wel zouden de kapitaalkosten van deze bedrijven kunnen toenemen op het moment dat meer financiële instellingen besluiten soortgelijke stappen te zetten. Ook kan het zijn dat financiële instellingen hogere risicopremies rekenen voor financieringen van CO2-intensieve activa die een verhoogd transitierisico lopen. Andersom zouden ook minder CO2-intensieve bronnen van energie financieel aantrekkelijker kunnen worden.
Heeft de Minister gesprekken gevoerd met de directie van de bank over de impact die dit kan hebben op het investeringsklimaat in Nederland, de energieprijzen en de bestaanszekerheid van burgers?
Ik spreek regelmatig met verschillende financiële instellingen, waarbij ook klimaat en verduurzaming aan bod komt. Over deze specifieke beslissing heb ik niet met ING gesproken.
Weet de Minister of andere banken, zowel nationaal als internationaal, vergelijkbare bewegingen gaan maken of al maken, eventueel ook in andere strategisch belangrijke sectoren?
In de financiële sector wordt het belang van het adequaat beheersen van duurzaamheidsrisico’s en het leveren van een proactieve bijdrage aan de klimaattransitie breed onderkend, zowel in Nederland als daarbuiten. Daarnaast zijn er diverse wettelijke verplichtingen omtrent het beheersen van aan duurzaamheid gerelateerde financiële risico’s. Vanuit beide invalshoeken zijn er steeds meer financiële instellingen die er voor kiezen om voor bepaalde activiteiten, zoals exploratie naar nieuwe olie- en gasvelden, niet langer nieuwe financieringen te verstrekken. Ook grote internationale financiële instellingen nemen dergelijke stappen.
Welke gevolgen heeft het stoppen van de leningen op de energietransitie, aangezien wij op dit moment nog niet onafhankelijk zijn van olie en gas?
De stap die ING zet, heeft betrekking op nieuwe financieringen. Dit raakt dus niet aan bestaande investeringen, zoals bijvoorbeeld bestaande olie- en gasprojecten. Wel kan het zijn dat de kapitaalskosten voor een specifieke groep bedrijven met minder duurzame activiteiten toenemen als gevolg van financieringsbeslissingen van financiële instellingen. Het effect daarvan op de energietransitie is naar verwachting positief, omdat het bedrijven aanjaagt te verduurzamen. Het is daarbij wel van belang om op te merken dat de energietransitie niet van vandaag op morgen gerealiseerd is. Op weg naar een volledig klimaatneutraal Nederland in 2050 zal aardgas (en daarmee ook de exploratie- en productieactiviteiten) in de komende decennia nog een belangrijke rol blijven spelen ten behoeve van de gasleveringszekerheid. Voor een geleidelijke transitie is daarom ook een passende afbouw van (bank)financiering van fossiel van belang.
Wat zijn de gevolgen voor Nederlandse toeleveranciers van deze bedrijven en/of bedrijvenclusters in Nederland?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 4.
Het artikel 'Enorme ozb-verhoging Amsterdam: ’Middenklasse maximaal uitgekleed’' |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Folkert Idsinga (VVD), Eelco Heinen (VVD), Mona Keijzer (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Enorme ozb-verhoging Amsterdam: «Middenklasse maximaal uitgekleed»»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat het Amsterdamse college de lasten voor huizenbezitter in een jaar met ongeveer een kwart verhoogd?
Ik begrijp de zorgen die er zijn over de voorstellen van het Amsterdamse college van burgemeester en wethouders om de OZB te verhogen.
Echter, het is van uit staatsrechtelijk perspectief niet gepast om als bewindspersoon te treden in een discussie over de lokale lasten in een specifieke gemeente. Het is aan de gemeenteraden hierin keuzes te maken, waarbij onder meer belastingdruk, voorzieningenniveau en andere zaken tegen elkaar worden afgewogen. Voor de volledigheid, het is niet het Amsterdamse college maar de gekozen gemeenteraad die de hoogte van de lokale lasten vaststelt.
Zoals gezegd, ik begrijp uw zorgen, het kabinet zal dan ook, zoals in het regeerprogramma staat aangegeven, spoedig met gemeenten in gesprek gaan en met hen onderzoeken of en hoe we de stijging van de gemeentelijke woonlasten (OZB) kunnen maximeren.
Wat vindt u ervan dat inclusief waterschapsbelasting Amsterdamse gezinnen er ongeveer € 200 per jaar op achteruit gaan in een jaar tijd?
Zoals bij vraag 2 aangegeven, ik begrijp de zorgen over het voornemen van het Amsterdams college de OZB te verhogen.
Klopt het dat ook de parkeerkosten voor veel Amsterdammers stijgen en er steeds meer gebieden worden aangewezen waar betaald parkeren wordt ingevoerd? Vindt u dat de onderbouwing daarvoor voldoet aan de voorwaarden zoals voorgeschreven in de gemeentewet?
Parkeerbelasting is voor gemeenten een belangrijk beleidsinstrument om de leefbaarheid en toegankelijkheid van gemeenten te sturen. Artikel 225 van de Gemeentewet bepaalt dat een parkeerbelasting kan worden ingevoerd in het kader van parkeerregulering. Dit artikel bepaalt tevens van welke zaken het tarief afhankelijk kan worden gesteld. Ik heb geen aanwijzingen dat de parkeerregulering van Amsterdam buiten deze wettelijke kaders treedt.
Hoe verhoudt deze forse verhoging zich tot andere gemeenten? Wat betekent dit voor de koopkracht van Amsterdamse middeninkomens, ook met oog op de unieke hoge erfpachtlasten voor veel Amsterdamse woningbezitters?
De landelijke woonlasten en die op gemeentelijk niveau voor het jaar 2025 zullen door het COELO bij de Atlas lokale lasten 2025 in kaart worden gebracht. Dit overzicht is nu dan ook nog niet bekend.
Voor het jaar 2024 geldt dat uit de Atlas lokale lasten 2024 van het COELO blijkt dat huurders (meerpersoonshuishouden) in 2024 gemiddeld € 457,– aan woonlasten betalen en eigenaar-bewoners (meerpersoonshuishouden) € 994,–.
Op basis van de Atlas lokale lasten 2024 blijkt dat in Amsterdam huurders (meerpersoonshuishouden) in 2024 gemiddeld € 469,– aan gemeentelijke woonlasten betalen en eigenaar-bewoners (meerpersoonshuishouden) € 944,–.
Erfpacht is geen gemeentelijke belasting. Het is een zakelijk recht dat de gebruiker (erfpachter) de bevoegdheid geeft om de onroerende zaak van een ander (erfverpachter) te houden en te gebruiken. Het is gebonden aan de onroerende zaak waarop het is gevestigd. Erfpacht is daarmee onlosmakelijk verbonden met het vastgoed. Een groot deel van de Amsterdamse woningen staat op grond in eigendom van de gemeente en is in erfpacht uitgegeven. De prijzen van koopwoningen, en daarmee ook woningen op erfpacht, zijn hoog in Amsterdam. De hoogte van de erfpachtlasten verschillen binnen Amsterdam aanzienlijk omdat deze afhankelijk zijn van het jaar dat de grond is uitgegeven, de algemene bepalingen die van toepassing zijn, of er een herziening heeft plaats gevonden en of de canon (de periodieke erfpachtkosten) vaststaat, geïndexeerd wordt of is afgekocht. Ik beschik niet over gegevens over de hoogte van de erfpachtlasten in Amsterdam.
Wat betekent de ontwikkeling van lokale lasten in brede zin voor de koopkracht van hardwerkende Nederlanders?
Zoals bij vraag 5 aangegeven, de landelijke woonlasten en die op gemeentelijk niveau voor het jaar 2025 zullen door het COELO bij de Atlas lokale lasten 2025 in kaart worden gebracht.
Op basis van de Atlassen lokale lasten van eerdere jaren is onderstaand de ontwikkeling over de periode 2020–2024 van de gemeentelijke woonlasten weergegeven.
Gemiddelde woonlasten
Huurders (meerpersoonshuishouden)
Eigenaar bewoner
(meerpersoonshuishouden)
2020
€ 389,–
€ 777,–
2021
€ 411,–
€ 811,–
2022
€ 424,–
€ 904,–
2023
€ 436,–
€ 944,–
2024
€ 457,–
€ 994,–
Bron: COELO Atlassen van de lokale lasten jaren 2020 t/m 2024
Kunt u een overzicht geven van de kostenstijgingen in relatie tot lokale lasten waar Amsterdamse huishoudens mee te maken krijgen?
Zoals bij vraag 5 aangegeven, de landelijke woonlasten en die op gemeentelijk niveau voor het jaar 2025 zullen door het COELO bij de Atlas lokale lasten 2025 in kaart worden gebracht. Dit overzicht is nu dan ook nog niet bekend.
Uit het artikel «Enorme ozb-verhoging Amsterdam: «Middenklasse maximaal uitgekleed»»?2 maak ik op dat de OZB in Amsterdam gemiddeld genomen per woning met € 85,– stijgt en Amsterdam de afvalstoffenheffing niet verhoogt als de gemeenteraad hier mee instemt.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het Amsterdamse college om uitleg te vragen over de verhouding tussen de landelijke wens om de OZB-stijging te maximeren en deze forse verhoging?
Zoals bij vraag 2 aangegeven zal het kabinet, zoals in het regeerprogramma staat aangegeven met gemeenten in gesprek gaan en met hen onderzoeken of en hoe we de stijging van de gemeentelijke woonlasten (OZB) kunnen maximeren.
Zoals bij vraag 2 ook aangegeven ga ik niet treden in een discussie die thuishoort op het niveau van de gemeentelijke politiek.
Kunt u zo spoedig mogelijk uitvoering geven aan het regeerprogramma en met gemeenten in gesprek gaan over het maximeren van de OZB-stijging?
Ja, het kabinet zal hier zo spoedig mogelijk uitvoering aan geven.
Welke stappen gaat u in de komende tijd ondernemen om de OZB-stijging te maximeren?
Zoals in het regeerprogramma staat aangegeven gaan we met gemeenten in gesprek en onderzoeken we met hen of en hoe we de stijging van de gemeentelijke woonlasten (OZB) kunnen maximeren.
Het aankondigen van een opt-out bij de Europese Commissie |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat dit opt-out verzoek aan de Europese Commissie vergeefs is, aangezien concrete verdragsverandering momenteel niet aan de orde is?
Op 18 september heb ik een brief verzonden aan de Europese Commissie over de opt-out op het vlak van asiel en migratie1. In de brief geeft het kabinet aan dat Nederland bij verdragswijziging zal pleiten dat de Europese asiel- en migratieregels niet meer op Nederland van toepassing zijn. Het kabinet heeft in het Regeerprogramma immers opgenomen dat de omvang van migratie naar Nederland zo snel mogelijk drastisch beperkt moet worden met een omvangrijk pakket voor grip op migratie. Voor asielmigratie zet het kabinet nu concrete stappen naar het strengste asielregime ooit. Het kenbaar maken van de wens voor een Nederlandse opt-out van Europese asiel- en migratieregelgeving is hiervan een onderdeel. Een en ander vloeit voort uit het Hoofdlijnenakkoord en Regeerprogramma, alsook uit de motie-Veldkamp van 12 december jl.
Op dit moment is er onder de lidstaten geen steun voor het wijzigen van de EU-verdragen. Door de brief aan de Commissie te richten, maakt het kabinet de Nederlandse wens voor een opt-out bij verdragswijziging kenbaar in Brussel. Het nieuwe kabinet geeft het heldere signaal af dat Nederland in de toekomst eigen migratieregels wil maken.
Bent u met het kabinet van plan om verdragsverandering in Europees verband te bepleiten?
Op dit moment niet. Momenteel is er geen draagvlak voor verdragswijziging onder de lidstaten. Wel breng ik de Nederlandse wens voor een opt-out onder de aandacht van mijn Europese collega’s. Dit temeer daar een resolutie van het Europees Parlement d.d. 22 november jl. pleitte voor vergaande verdragswijziging, inclusief uitbreiding van EU-bevoegdheden.
Welk signaal wilde u afgeven aan de Europese Commissie met betrekking tot de huidige situatie en het naleven van de Europese asiel- en migratieregelgeving?
Het signaal dat Nederland in de toekomst eigen migratieregels wil maken. Zo lang Nederland geen opt-out heeft, is de Europese asiel- en migratieregelgeving op Nederland van toepassing, en zal het kabinet dit uitvoeren en naleven.
Bent u van plan om de Europese asiel- en migratieregelgeving in Nederland strikt na te leven?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 3. Zoals ook in het regeerprogramma is opgenomen neemt het kabinet maatregelen die de asielinstroom beperken voor zover die maatregelen in overeenstemming zijn met Europese regelgeving en internationale verdragen. Zolang er voor Nederland geen opt-out geldt op migratiegebied, zet Nederland in op het EU Asiel- en Migratiepact als essentieel voor versterken van Europese grip op migratie. We zullen daarom prioriteit aan tenuitvoerlegging van het Pact blijven geven, naast nationale maatregelen die binnen gegeven EU-kaders mogelijk zijn.
Verwacht u dat de Europese Commissie inbreukprocedures zal starten indien deze regelgeving geschonden wordt?
Zie het antwoord op vragen 3 en 4.
Het is aan de Commissie, als hoedster van de EU-Verdragen, om te beoordelen of Unierecht wordt geschonden en, indien nodig, op te treden, bijvoorbeeld middels het starten van een inbreukprocedure (cf. artikel 258 VWEU).
Het Integrated Political Crisis Response (IPCR) |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Wie vertegenwoordigt Nederland in het «Integrated Political Crisis Response» (IPCR) mechanisme van de Europese Unie?
IPCR ronde tafels kunnen plaatsvinden op ministerieel-, ambtelijk- of ambassadeursniveau. Over het algemeen wordt Nederland ambtelijk vertegenwoordigd in het IPCR mechanisme.1
Zijn er sinds begin dit jaar in de IPCR besluiten genomen waar Nederland zich aan moet conformeren? Zo ja, welke?
Binnen het IPCR worden geen beslissingen genomen waar Nederland zich aan zou moeten conformeren. EU-lidstaten kunnen enkel worden opgeroepen tot het nemen van acties, zonder hierbij afdwingbare besluiten op te leggen. In IPCR kunnen enkel EU-voorstellen worden besproken die eventueel op een later moment voor besluitvorming aan Coreper en de Raad worden voorgelegd.
Kan de Tweede Kamer (vanaf 2020) de notulen van het IPCR ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De notulen van de IPCR ronde tafels, de Operational Conclusions, hebben een verspreidingscode Limité. Raadsdocumenten krijgen de Limité-markering indien te vroege bekendmaking hiervan het besluitvormingsproces van de Raad nadelig kan beïnvloeden. Voor de omgang van deze documenten zijn Limité-richtsnoeren opgesteld.2 Vanwege deze richtsnoeren kunnen de documenten niet openbaar worden verstrekt. Om de Kamer zo goed mogelijk te informeren zullen de documenten ter vertrouwelijke inzage aan de Kamer worden gelegd.
Het bericht 'Waarschuwingen en veroordelingen na nieuwe Georgische anti-lhbti-wetgeving' |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Waarschuwingen en veroordelingen na nieuwe Georgische anti-lhbti-wetgevingen» en zo ja, wat is uw reactie hierop?1
Ja. Ik betreur de aanname van de zogenaamde «protection of family values and minors»-wet zeer. Deze wetgeving ondermijnt de fundamentele rechten van de Georgische bevolking en is onverenigbaar met internationale verplichtingen en de EU-ambities van Georgië.
Wilt u toezeggen dat u de Georgische ambassadeur gaat ontbieden over de anti-lhbti-wetgeving die afgelopen dinsdag in Georgië door het parlement is aangenomen?
Nederland heeft in de aanloop naar het wetgevingsproces in gesprekken meermaals aan de Georgische autoriteiten duidelijk gemaakt dat Nederland de aanname van lhbtiq+-wetten zeer zorgelijk vindt. In deze gesprekken heeft Nederland zich ook uitgesproken over de negatieve trend waarbij mensenrechten in algemene zin steeds verder onder druk zijn komen te staan. Ik heb mijn afkeuring van deze wetgeving ook publiekelijk kenbaar gemaakt.
Wilt u deze nieuw aangenomen wet meenemen in de afwegingen of Georgië op deze manier wel voldoet aan de voorwaarden voor (kandidaat)lidmaatschap van de Europese Unie, wat Georgië sinds december 2023 is?
Zoals in het Regeerprogramma aangegeven staat Nederland zeer kritisch tegenover verdere uitbreiding van de EU. We houden streng vast aan de eisen voor lidmaatschap van de EU, inclusief de zogenoemde Kopenhagen-criteria. Hervormingen op het gebied van goed bestuur, transparantie en de rechtsstaat zijn belangrijk en waar mogelijk ondersteunt Nederland daarbij. Er worden geen concessies gedaan aan deze criteria.
In de fase voorafgaand aan het openen van de toetredingsonderhandelingen met kandidaat-lidstaten, de fase waarin Georgië zich momenteel bevindt, wordt uitgebreid aandacht besteed aan fundamentele rechten. Er worden op dit gebied strikte eisen gesteld, inclusief stappen om de rechten van de lhbtiq+-gemeenschap te waarborgen en discriminatie tegen te gaan.
Tijdens de Europese Raad van juni en 17 oktober jl. werd, mede op aandringen van Nederland al geconstateerd dat de acties van de Georgische regering hebben geleid tot het de facto stopzetten van het toetredingstraject.
In de jaarlijkse landenrapportage over kandidaat-lidstaten, die later deze maand wordt verwacht, zal de Europese Commissie naar verwachting ook stilstaan bij de achteruitgang in Georgië op het gebied van fundamentele rechten, ruimte voor het maatschappelijk middenveld en de positie en rechten van minderheden, waaronder lhbtiq+-personen. Uw Kamer zal hierover een kabinetsappreciatie ontvangen.
Wilt u toezeggen dat u Georgië erop zal wijzen dat de mensenrechten van deze doelgroep wel gerespecteerd dienen te worden en blijven?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2, heeft Nederland meermaals op verschillende niveaus aandacht gevraagd van de Georgische autoriteiten voor de naleving van de rechten van lhbtiq+-personen. Tijdens de Raad Algemene Zaken van 24 september jl. hebben meerdere lidstaten, waaronder Nederland, gepleit voor een stevige en duidelijke boodschap naar aanleiding van de recent aangenomen anti-lhbtiq+-wetgeving.
Dit zal Nederland blijven doen. De Mensenrechtenambassadeur zal de situatie omtrent wetten die de rechten van lhbtiq+-personen in de Europese regio ondermijnen, waaronder Georgië, bespreken met zijn Europese collega-mensenrechtenambassadeurs.
Ook zal Nederland de situatie in Georgië agenderen binnen de Equal Rights Coalition, een regio-overschrijdende groep van 44 landen die internationaal samenwerken om de gelijke rechten van lhbtiq+-personen te bevorderen.
Bent u het eens dat het aannemen van deze wet niet past bij een (kandidaat) lid van de Europese Unie en dat dit genoeg reden is om dit (kandidaat)lidmaatschap te heroverwegen?
De recente acties van de Georgische regering, zoals aanname van de lhbtiq+-wetten, de zgn. «Transparency of Foreign Influence»-wet, het verspreiden van desinformatie en de publieke anti-EU uitspraken van de regeringspartij zijn niet in overeenstemming met EU-normen. Georgië heeft in december 2023 de kandidaat-lidstaat-status gekregen, met dien verstande dat het voldoet aan de negen stappen geïdentificeerd door de Europese Commissie.2 Sinds de toekenning is beperkte tot geen vooruitgang geboekt op deze stappen, met concrete achteruitgang op de bescherming van fundamentele rechten en samenwerking met het maatschappelijk middenveld.
In de Raadsconclusies van de Europese Raad van juni en 17 oktober jl. is geconstateerd dat de Georgische regering met haar acties het EU-toetredingsproces de facto tot stilstand heeft gebracht. Dit is temeer spijtig daar de EU ook om geopolitieke redenen graag intensieve betrekkingen met Georgië wil onderhouden.
Kunt u deze vragen uiterlijk alvorens het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken van 10 oktober aanstaande beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bericht 'Hoe een volhardende buurvrouw protesteert tegen een bouwproject op de Müllerpier en zich voor 400.000 euro laat afkopen: 'Holy shit 4 ton'' |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
![]() |
Deelt u de verontwaardiging over het bericht «Hoe een volhardende buurvrouw protesteert tegen een bouwproject op de Müllerpier en zich voor 400.000 euro laat afkopen: «Holy shit 4 ton»»?1 Kunt u hier een uitgebreide reactie op geven?
Ik kan het begrijpen als mensen hier verontwaardigd op reageren. Ik vind het echter ook van belang dat een belanghebbende bezwaar of beroep kan instellen wanneer deze nadeel of schade ondervindt van een voorgenomen bouwproject. Voor een meer uitgebreide reactie verwijs ik naar de antwoorden op de vragen hieronder.
Deelt u de mening dat het afkopen van bezwaren tegen woningbouwprojecten tegen dergelijke hoge bedragen zeer onwenselijk is, en mogelijk ook precedentwerking heeft? Hoe spant u zich in om dit te voorkomen?
In het geval een bezwaar- of beroepsprocedure wordt gevoerd met als enige doel dat diegene daar zelf financieel beter van wordt, dan keur ik dat af. Dit komt de versnelling van de woningbouw niet ten goede. Of het zo is dat belanghebbenden de mogelijkheid van bezwaar en beroep gebruiken met als enige doel om daar zelf financieel beter van te worden, is echter moeilijk tot niet te beoordelen.
Iedere belanghebbende heeft het recht om bezwaar te maken en beroep in te stellen. Rechtsbescherming is een wezenlijk onderdeel van de democratische rechtsstaat. Dit recht is echter niet onbeperkt. Een belanghebbende mag bijvoorbeeld geen misbruik van procesrecht maken en mag ook geen bezwaar maken of beroep instellen voor een ander doel dan voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de indiener. Het is niet mogelijk om op voorhand onderscheid te maken tussen goedwillende belanghebbenden en belanghebbenden die misbruik maken van hun recht. Daarom acht ik bij een verdere begrenzing van het recht om bezwaar te maken of beroep in te stellen, het risico te groot dat de rechtsbescherming wordt aangetast van partijen die voor hun gerechtvaardigde belangen opkomen.
Verder is het zo dat als een belanghebbende stelt planschade te lijden door een woningbouwproject, hij dat in bezwaar of beroep kan aanvoeren. Als partijen tevreden zijn met compensatie van die schade in plaats van het niet doorgaan van het project, is dat een gerechtvaardigde uitkomst van een procedure of van een overeenkomst ter minnelijke schikking. Een projectontwikkelaar is niet verplicht om een dergelijke overeenkomst te sluiten. Ook als een belanghebbende puur vanwege financiële motieven bezwaar maakt en een minnelijke schikking met financiële compensatie uitlokt voor zover dat al valt vast te stellen, is een projectontwikkelaar niet verplicht om een dergelijke overeenkomst te sluiten. Als partijen overeenkomen te schikken, hebben zij daar, ongeacht de hoogte van het bedrag, kennelijk beide belang bij. Dit valt onder een van de beginselen van contractvrijheid. Hoewel ik het uitermate belangrijk vind om procedures rondom woningbouw waar mogelijk te versnellen, acht ik het niet gewenst om in te grijpen in de contractvrijheid die partijen genieten.
Wat is uw visie op het gebruik en de afkoop van bezwaar- en beroepsprocedures door omwonenden? Kan u aangeven welke ruimte voor bezwaar- en beroepsprocedures u redelijk en proportioneel acht, mede gelet op de grote woningnood en de belangen van woningzoekenden?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zijn de instrumenten uit de Wet versterking regie volkshuisvesting afdoende om situaties als deze in het vervolg te voorkomen?
In het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting, dat bij uw Kamer ter behandeling voorligt2, is een grondslag opgenomen op basis waarvan een aantal versnellingen in de beroepsprocedure van toepassing kan worden verklaard op besluiten voor categorieën projecten waarvan de versnelde uitvoering noodzakelijk is vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen. Zo geldt voor die aangewezen besluiten beroep in één instantie bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, een uitsprakentermijn van zes maanden en het uitsluiten van pro forma beroep (de redenen van het beroep moeten binnen de beroepstermijn zijn ingediend). In het ontwerpbesluit versterking regie volkshuisvesting wordt een aantal besluiten voor woningbouwprojecten van twaalf of meer woningen aangewezen.
Daarnaast informeer ik u in mijn brief3 aan uw Kamer van 18 oktober over het opstarten van het programma STOER («Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Regelgeving») waarbij, in overleg met de sector en medeoverheden, onderzocht wordt waar mogelijkheden zijn om de regeldruk te verminderen. Nu, en ook voor de middellange termijn, geldt dat de inzet moet blijven om bij belemmeringen eerst na te gaan hoe het wel kan.
Bent u bereid om afspraken met ontwikkelaars te maken over gezamenlijke handelwijze voor afkopen van bezwaren, om precedentwerking en olievlekwerking van bezwaarindiening om daar financieel gewin uit te halen, te voorkomen?
Als partijen overeenkomen een dergelijke schikking te treffen, dan hebben zij daar kennelijk beide belang bij. Dit valt onder een van de beginselen van contractvrijheid. Een projectontwikkelaar is niet verplicht om een dergelijke overeenkomst te sluiten. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Verder is het onmogelijk om op voorhand onderscheid te maken tussen goedwillende belanghebbenden en belanghebbende die misbruik maken van hun recht. Ik vind het wel uitermate belangrijk om procedures rondom woningbouw waar mogelijk te versnellen.
Wat vindt u van het feit dat de bezwaarmaker een ambtenaar van uw eigen ministerie betreft? Begrijpt en deelt u de maatschappelijke verontwaardiging hierover?
Het betreft hier een privékwestie van een medewerker. De integriteit van de medewerker is niet in het geding. En er is geen relatie met het werk. Dat deze persoon een functie heeft bij het Ministerie van VRO, destijds BZK, is daarmee niet relevant. Ambtenaren hebben dezelfde rechten (en plichten) als iedere andere inwoner van Nederland. Zij mogen dus bezwaar maken of beroep instellen tegen plannen in hun omgeving en/of hierover afspraken maken met betrokken partijen.
Het Ministerie van VRO zet in op het versnellen van bouwprocedures en werkt als onderdeel daarvan ook aan het verkorten van beroepsprocedures. Daarbij moet het voor belanghebbenden zoals omwonenden altijd mogelijk blijven om voor hun rechten en belangen op te komen. Het is een verantwoordelijkheid van initiatiefnemers zoals ontwikkelaar en gemeente om de omgeving goed mee te nemen in de planvorming.
Zoals in het antwoord op vraag 4 is uiteengezet, wordt met het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting dat nu bij uw Kamer ligt4, de behandeling van het beroep versneld, waarmee veel sneller duidelijk wordt of een plan kan doorgaan. De tijdwinst kan oplopen tot een jaar.
Hoe spant u zich in om dergelijke gedragingen van ambtenaren van uw ministerie in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Het niet betrekken van zzp-organisaties bij de totstandkoming van het regeerprogramma |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw eigen antwoord op de vraag van het lid Aartsen (VVD) tijdens de hoorzitting met de nieuwe bewindspersonen over het meer betrekken van zelfstandigen zonder personeel (zzp-)organisaties bij besluitvorming door de Minister van Sociale Zaken & Werkgelegenheid en het verstevigen van de positie van zzp-organisaties in de polder?
Ja.
Beschouwt u zzp-organisaties als legitieme vertegenwoordigers van de 1,6 miljoen ZZP’ers? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Waarom heeft u bij de totstandkoming van het regeerprogramma wel gesproken met vertegenwoordigers van werknemers en werknemers maar niet gesproken met zzp-organisaties?1 Kunt u uitleggen waarom u bent afgeweken van uw eigen standpunt wat u tegen de Kamer heeft verkondigd om zzp-organisaties wél te betrekken bij het maken van nieuw beleid?
Zoals in de bijlage van het regeerprogramma is aangegeven, heb ik ook gesproken met de Sociaal-Economische Raad (SER). In de SER hebben naast vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers ook vertegenwoordigers van zelfstandig ondernemers zitting. September 2023 is het aantal zetels van de SER op advies van de Raad uitgebreid met drie, met het doel het geluid van zelfstandige ondernemers in de Raad te versterken. Inclusief de plaatsvervangende leden betekent dit dat er bij de ondernemers-, werknemers- en Kroonledengeleding van de Raad structureel zes zetels voor zelfstandigen gereserveerd zijn. Zo zijn zelfstandigen onder andere vertegenwoordigd via de Vereniging Zelfstandigen Nederland en het Platform Zelfstandige Ondernemers, maar ook via FNV Zelfstandigen. Voorts zijn er twee Kroonleden met expertise op het gebied van zelfstandigen geïnstalleerd.
Hoe vaak en met welke organisaties heeft u sinds het aantreden van dit kabinet gesproken over het dossier zzp?
Ik heb in de paar maanden dat ik Minister ben met meerdere organisaties gesproken over de uitwerking van het regeerprogramma, waaronder het onderwerp zzp. Mijn gesprekspartners waren de SER, VNO-NCW, MKB-Nederland, FNV, CNV en VCP. Zoals ik ook in het debat heb aangegeven ziet het kabinet het belang van gericht overleg met zelfstandigenorganisaties. Zo is afgelopen maandag een overleg geweest met zelfstandigenorganisaties VZN, PZO, HZC en FNV Zelfstandigen. Er wordt ook zoals toegezegd een gesprek gevoerd met vertegenwoordigers van de creatieve sector, waaronder zelfstandigen in de creatieve sector. Daarnaast betrekken we zelfstandigenorganisaties bij de nadere uitwerking van wetsvoorstellen, zoals de basisverzekering arbeidsongeschiktheid zelfstandigen (BAZ).
Deelt u de mening dat zzp-organisaties een volwaardige positie verdienen in de polder, waaronder de Sociaal-Economische Raad (SER) en de Stichting van de Arbeid, en bent u bereid om ook bij al uw gesprekken met de sociale partners ook standaard zzp-organisaties uit te nodigen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat het belangrijk is om aandacht te houden voor de vertegenwoordiging van zelfstandigen in de polder. Zowel in mijn contacten met de SER als de Stichting van de Arbeid zal ik hier aandacht voor vragen. Zoals hierboven aangegeven is de positie van zelfstandigen in de SER met de recente zeteluitbreiding structureel verbeterd. Voornemen is in oktober met de nieuwe leden van de SER te bespreken hoe hun ervaringen in het eerste jaar zijn. Ook met de Stichting van de Arbeid hebben gesprekken plaatsgevonden over het meer betrekken van zelfstandigen, in aanvulling op de vertegenwoordiging door de aangesloten werknemers- en werkgeversorganisaties. Hierbij is het wel goed op te merken dat de Stichting van de Arbeid, anders dan de SER, een private organisatie is die over zijn eigen samenstelling gaat.
Het bericht ‘Minister Faber schittert door afwezigheid in eigen ‘asielcrisis’: ‘Ik ken geen burgemeester die door haar gebeld is’ |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Hoeveel burgemeesters heeft u sinds uw aantreden persoonlijk gebeld om te vragen opvangplekken voor asielzoekers te realiseren?1
Nederland kan de grote instroom van asielzoekers niet aan. Beslissingen over asielaanvragen duren lang en de asielopvang zit vol. Daarnaast kunnen mensen die recht hebben op bescherming en een status hebben, niet uit de opvang vertrekken. Zo houden statushouders op dit moment circa 25% van alle asielopvangplekken bezet. Voor deze doelgroep zet het kabinet onder meer in op onzelfstandige huisvesting, bijvoorbeeld in doorstroomlocaties, om de asielopvang te ontlasten.
Het kabinet zet tevens in op structurele maatregelen om beleid en wetgeving aan te passen, en te komen tot het strengste toelatingsregime voor asiel en het omvangrijkste pakket voor grip op migratie ooit.
Extra capaciteit en extra uitstroom is nodig om iedereen een bed te kunnen blijven bieden en een grotere doorstroom vanuit Ter Apel op gang te krijgen. Het COA is, het eerste aanspreekpunt in gesprekken met gemeenten voor het creëren van meer opvangplekken. Daarbij ondersteunt mijn departement waar nodig. Zelf spreek ik op donderdag 26 september aanstaande tijdens de Landelijke Regietafel met vertegenwoordigers van onder meer de Vereniging Nederlandse Gemeenten, de Commissarissen van de Koning, het Interprovinciaal Overleg en het Veiligheidsberaad over onder meer de opvangsituatie. Op 30 september doe ik dat met de Commissarissen van de Koning vanuit hun rol als rijksorgaan. Indien noodzakelijk, neem ik ook zelf contact op met de betreffende gemeente.
Kunt u deze vraag beantwoorden voorafgaand aan het tweeminutendebat vreemdelingen- en asielbeleid (CD 12/9)?
Ja.
De handhaving van de internationale rechtsorde ten aanzien van Israël |
|
Kati Piri (PvdA), Jimme Nordkamp (PvdA), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Gijs Tuinman (BBB), Caspar Veldkamp (NSC), Reinette Klever (PVV) |
|
![]() ![]() |
Kunt u een lijst opstellen van exportvergunningen uitgegeven in 2024 voor de levering van militaire en dual-use goederen aan Israël en voor iedere vergunning aangeven waar de goederen toe dienen?
Sinds 7 oktober 2023 zijn er twee vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen met eindbestemming Israël toegewezen. Dat ging om onderdelen voor het Iron Dome-luchtafweersysteem en om schokdempers voor containers op marineschepen. Uw Kamer werd hierover op 29 februari 2024 geïnformeerd (Kamerstuk 22 054, nr. 416).
Daarnaast zijn vergunningen afgegeven voor de tijdelijke uitvoer naar, of doorvoer via, Israël voor productie- of onderhoudsdoeleinden. Deze goederen kwamen na een productie- en of onderhoudshandeling in Israël terug naar Nederland of werden na deze handelingen naar een eindgebruiker in een derde land uitgevoerd. In geen van deze gevallen is sprake van eindgebruik door de Israëlische krijgsmacht.
In 2024 zijn er 28 exportvergunningen voor dual-use goederen uitgegeven aan Israël. Hieronder vindt u een overzicht van het opgegeven eindgebruik.
Informatiebeveiliging x2
Observatie in en rondom wildparken x3
Ontwikkeling van civiele (infrarood) camerasystemen x4
Waterzuivering
Drankindustrie x2
Test- en evaluatiedoeleinden
Opsporing en reddingsdoeleinden
Halfgeleiderindustrie x10
Scannen van goederen in containers/vrachtwagens
Inspectie wafermachines
Computersystemen
Telecommunicatie
Kunt u een lijst opstellen van militaire en dual-use goederen die Nederland in 2024 naar Israël heeft geëxporteerd onder exportvergunningen die vóór 2024 zijn afgegeven?
In 2024 zijn op aangiften ten uitvoer die bij de Nederlandse Douane zijn ingediend (peildatum 25 september 2024), de volgende militaire en dual-use goederen aangegeven onder exportvergunningen die vóór 2024 zijn afgegeven. Waar relevant is de goederencategorie voorzien van aanvullende duiding.
Voor de delen voor F-35 gevechtsvliegtuigen geldt dat deze zijn uitgevoerd vóór het arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 februari 2024. Het kabinet heeft opvolging gegeven aan het arrest door (middels de aanpassing van de algemene vergunningen NL007 en NL009) de uit- en doorvoer van goederen binnen het kader van het F-35-programma met eindbestemming Israël niet langer toe te staan.
Voor de overige categorieën militaire goederen geldt dat het ging om de (tijdelijke) uitvoer naar, of doorvoer via, Israël voor ontwikkel-, productie- of onderhoudsdoeleinden. Deze goederen worden voor testen in Israël gebruikt, komen na een productie- en of onderhoudshandeling in Israël terug naar Nederland of worden na deze handelingen naar een eindgebruiker in een derde land uitgevoerd. In geen van deze gevallen is sprake van eindgebruik door de Israëlische krijgsmacht.
Bij de categorie «Systemen, apparatuur en onderdelen voor informatiebeveiliging» gaat het om netwerk routers, switches en firewalls en apparatuur en programmatuur die gebruikt wordt in interne data netwerken.
Met betrekking tot de exporten waarvoor geen aangifte ten uitvoer hoeft te worden gedaan (bijvoorbeeld voor intra-EU-verkeer) zijn de gegevens niet meegenomen in de beantwoording aangezien rapportages over deze exporten op een later moment door bedrijven kunnen worden aangeleverd.
Kunt u een lijst opstellen van militaire goederen die Nederland in 2024 uit Israël heeft geïmporteerd en een lijst van nieuwe contracten voor de import van militair materieel die het kabinet in 2024 met Israëlische bedrijven heeft getekend of voornemens is te tekenen?
Voor Defensie staat voorop dat militairen, binnen wat financieel mogelijk is, het beste materieel tot hun beschikking hebben. Dit is belangrijk voor de doorontwikkeling en modernisering van de Nederlandse krijgsmacht. In sommige gevallen wordt het beste materieel dat tijdig beschikbaar is geleverd door Israëlische bedrijven.
Dit jaar zijn de volgende militaire goederen door Israëlische bedrijven geleverd.
Defensie is dit jaar verplichtingen aangegaan, of is dit – voor zover nu bekend – voornemens te doen voor de volgende militaire goederen.
Is uitgesloten dat motoren van de F-35 die in Woensdrecht worden onderhouden in Israëlische gevechtstoestellen terecht kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
De motoronderhoudsfaciliteit onderhoudt F-135-motormodules die worden aangeboden vanuit het internationale F-35-programma. In het F-35-programma geldt dat uitgebouwde onderdelen, ook motormodules, Amerikaans eigendom zijn zodra deze zijn aangeboden in de logistieke keten van het internationale programma. Op het moment dat een motormodule voor reparatie wordt uitgebouwd wordt deze vervangen door een andere motormodule uit de wereldwijde onderhoudspool. Voor motormodules geldt dus, net als voor andere onderdelen, dat zij niet aan een specifiek land toebehoren.
Naar aanleiding van het arrest van 12 februari 2024 van het Gerechtshof Den Haag heeft het kabinet de relevante algemene vergunningen voor de door- en uitvoer van militaire goederen aangepast. Door deze aanpassingen is uit- en doorvoer van F-35-onderdelen naar Israël niet langer toegestaan, dat geldt ook voor motoren.
Bent u bekend met de open brief van Duitse journalisten aan Israël met de oproep journalisten toe te laten in Gaza en met de brief van Europese journalisten, waaronder de Nederlandse Vereniging van Journalisten, die vragen om opschorting van het Europese Unie (EU)-Israël Associatieakkoord vanwege o.a. het (opzettelijk) doden van journalisten en de zware inperkingen op de persvrijheid door Israël?1 2
Ja.
Hoe verhoudt het (opzettelijk) doden van journalisten en het weigeren van toegang tot Gaza aan journalisten zich tot uw inzet op democratische waarden, vrijheden en rechtsstatelijke normen?
Het kabinet onderschrijft het belang van journalisten voor de toegang tot betrouwbare en onafhankelijke informatie, zeker in conflictsituaties waar journalisten de oren en ogen van de lokale en internationale gemeenschap zijn. Journalisten moeten hun werk vrij en veilig kunnen uitvoeren. Deze boodschap draagt het kabinet ook uit, zowel in bilateraal als multilateraal verband. Dit deed de Minister van Buitenlandse Zaken recent nog tijdens zijn reis aan Israël en de Palestijnse gebieden op 2 en 3 september jl. Daarnaast heeft Nederland tijdens de verklaring over journalisten in conflictsituaties in de mensenrechtenraad op 10 september jl. opgeroepen tot bescherming en toegang van journalisten tot de Gazastrook, en de noodzaak van onafhankelijk onderzoek naar de gedode journalisten. Daarnaast heeft Nederland in een verklaring op 17 oktober jl. in de derde commissie van de Verenigde Naties opgeroepen tot toegang en het waarborgen van de veiligheid van journalisten in de Gazastrook. Tevens heeft Nederland het belang onderstreept voor onafhankelijk onderzoek naar vermeende schendingen van de rechten van journalisten.
Heeft u, de Minister van Buitenlandse Zaken, bij uw recente gesprek met de Israëlische Minister van Defensie Gallant, waarin u naar eigen zeggen heeft gesproken «over het beschermen van journalisten», ook geëist dat Israël aan journalisten toegang tot Gaza moet verlenen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb het belang benadrukt van toegang van journalisten tot de Gazastrook en opgeroepen dat Israël dit moet verlenen.
Welke consequenties verbindt u aan het kabinetsbeleid als de Israëlische autoriteiten journalisten toegang tot Gaza blijven weigeren?
Toegang voor journalisten tot de Gazastrook is belangrijk voor onafhankelijke verslaglegging van het conflict. Tevens heeft de Minister van Buitenlandse Zaken zorgen overgebracht over de 45 dagen sluiting van het Al Jazeera kantoor in Ramallah door Israël. Zie ook antwoord vraag 6.
Bent u bekend met de berichtgeving dat Israël is gestopt met het verstrekken van visa aan hoofden en medewerkers van internationale ngo’s?3
Ja.
Hoe verhoudt deze visumstop zich tot de voorlopige voorzieningen van het Internationaal Gerechtshof die Israël verplichten om meer humanitaire hulp tot Gaza toe te laten?
Visumverlening voor internationale staf van hulporganisaties staat niet apart genoemd in de voorlopige maatregelen van het Internationaal Gerechtshof. Wel moet Israël volgens deze besluiten de toegang tot humanitaire hulp voor de noodlijdende burgerbevolking van de Gazastrook toestaan en faciliteren. Het kabinet maakt zich zorgen over het aanhoudende gebrek aan humanitaire toegang in brede zin en roept Israël op uitvoering te geven aan de voorlopige maatregelen van het Internationaal Gerechtshof.
Bent u van mening dat door de visumstop minder humanitaire hulp aan Gaza en de Westelijke Jordaanoever kan worden verleend? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat Israël met deze visumstop de voorlopige voorzieningen schendt? Zo nee, waarom niet?
Israël moet humanitaire organisaties voldoende in staat stellen om de noodlijdende bevolking in de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever van hulp te voorzien. De berichten over een visumstop zijn daarom zorgwekkend. Zo’n visumstop maakt de reeds complexe humanitaire hulpoperaties in de Palestijnse Gebieden nog lastiger. Nederland roept Israël op om het werk van hulporganisaties te faciliteren, inclusief middels verbetering van visumverlening.
Welke consequenties voor de diplomatieke betrekkingen met Israël verbindt u aan de beperkingen die Israël oplegt aan internationale ngo’s die humanitaire hulp verlenen in de Westelijke Jordaanoever en Gaza?
Zie het antwoord op vraag 10.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en voorafgaand aan het dertigledendebat over de gerechtelijke uitspraak over de uitvoer naar Israël van onderdelen voor F-35 beantwoorden?
In de diplomatieke contacten met Israël laat Nederland geen twijfel bestaan over het feit dat alle partijen – waaronder Israël – te allen tijde gebonden zijn aan het internationaal recht. Nederland blijft expliciet oproepen om de voorlopige maatregelen van het Internationaal Gerechtshof na te leven. Onderdeel hiervan is dat humanitaire hulpverleners hun werk moeten kunnen doen.
De eisen van de vakbonden om minder te werken |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Vakbond CNV eist komend jaar 3,5 tot 6 procent meer loon en kortere werkweek»1 en «FNV wil vierdaagse werkweek én 7 procent meer loon»2?
Ja
Kunt u een inschatting maken van het aanvullende tekort aan fte dat op de arbeidsmarkt zou ontstaan als elke fulltime werkende Nederlander vier dagen zou werken?
Voor de invoering van een vierdaagse werkweek met loonstijging is geen macro-economische doorrekening beschikbaar. Het komen tot een betrouwbare schatting is bovendien uitdagend. In het algemeen geldt dat de omvang van de Nederlandse economie gemeten kan worden door het aantal gewerkte uren (het arbeidsaanbod) te vermenigvuldigen met de output per gewerkt uur (de arbeidsproductiviteit). Een daling van het arbeidsaanbod als gevolg van de overstap van voltijd naar een vierdaagse werkweek doet de economie derhalve krimpen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 aangaf is deze daling in het arbeidsaanbod echter moeilijk te kwantificeren. Een eventuele stijging van de arbeidsproductiviteit als gevolg van de vierdaagse werkweek zou bevorderlijk zijn voor de economische groei. Over (de omvang van) dit productiviteitseffect ontbreekt echter wetenschappelijk bewijs in de Nederlandse context. Het IBO deeltijdwerk concludeert uit internationaal empirisch onderzoek dat er geen eenduidig beeld naar voren komt over deze relatie, en dat het uiteindelijke effect van deeltijdwerk op productiviteit afhangt van de aard van het werk en de werknemers. Naast de economische effecten zijn er natuurlijk ook andere maatschappelijke effecten te verwachten, bijvoorbeeld als het gaat om de combinatie van arbeid en zorg.
Kunt u vaststellen wat voor negatieve effecten een vierdaagse werkweek met loonstijging zou hebben op de output en omvang van de Nederlandse economie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen dat een kortere werkweek met loonbehoud in alle sectoren het Nederlandse bedrijfsleven en vestigingsklimaat Nederland onder druk zet?
Ik heb begrip voor de zorgen dat een kortere werkweek met loonbehoud in alle sectoren het Nederlandse bedrijfsleven en vestigingsklimaat onder druk zet. Werkgevers ervaren momenteel het tekort aan arbeidskrachten als de grootste belemmering in de bedrijfsvoering. Tegelijkertijd begrijp ik ook de wens voor een goede balans tussen werk, zorg en vrije tijd. De specifieke omstandigheden in een bedrijfstak of onderneming zijn bepalend voor een goede afweging van dergelijke zorgen en wensen.
Hoe verhoudt de eis van minder werken (tegen een hoger salaris) zich tot de ambities van deze regering om de arbeidsmarktkrapte juist aan te pakken, zoals aangegeven in het Regeerprogramma?3
In het Regeerprogramma wordt in grote lijnen aangegeven hoe het kabinet de krapte op de arbeidsmarkt wil aanpakken. Een onderdeel van deze aanpak is het bevorderen van een hogere arbeidsduur, waarbij het kabinet vooral kansen ziet bij partners met kleine contracten (tot 24 uur). Het kabinet geeft in hoofdstuk 10B van het Regeerprogramma dan ook aan maatregelen te willen nemen om de arbeidsduur van werkenden te vergroten. In mijn antwoord op vraag 6 ga ik hier nader op in.
Welke maatregelen neemt u om (meer) werken juist aantrekkelijker te maken? Neemt u aanvullende maatregelen als werken onaantrekkelijker wordt? Hoe houdt u de Kamer hiervan op de hoogte?
Het Regeerprogramma bevat enkele maatregelen om (meer) werken aantrekkelijker te maken. Zo wil het kabinet de drempels voor hogere arbeidsduur wegnemen via het programma «Meer Uren Werkt!». Om mensen te stimuleren (meer) uren te gaan werken is het cruciaal dat (meer) werken ook loont. Het kabinet wil dit onder meer realiseren door de hervorming van het stelsel van inkomensondersteuning en het kinderopvangstelsel. Ook onderstreept het Regeerprogramma dat mensen de ruimte moeten hebben om voor hun naasten te zorgen. Daarom wil het kabinet de bekendheid van het recht op flexibel werken vergroten en het verlofstelsel voor mantelzorg vereenvoudigen. Conform de door de Minister-President gedane toezeggingen bij de Algemene Beschouwingen komt het kabinet met een agenda voor werkenden, inzet is om deze voor de behandeling van de SZW-begroting aan uw Kamer te verzenden. Daarbij gaat het kabinet ook in op beleid om méér werken te stimuleren. Vanzelfsprekend houd ik de aantrekkelijkheid van (meer uren) werken goed in de gaten. Indien aanvullend beleid nodig is zal ik de Kamer hierbij op gepaste wijze betrekken.
Hoe zou een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) met een vierdaagse werkweek zich verhouden tot uw ambitie om maatregelen te nemen «...om de arbeidsduur van werkenden te vergroten. Een voorbeeld hiervan is de inzet via het programma «Meer Uren Werkt!». Om mensen te stimuleren (meer) te gaan werken, is het cruciaal dat (meer) werken ook loont.»?4 En hoe past dit binnen uw streven om «...in de context van een krappe arbeidsmarkt [in te zetten] op het vergroten van arbeidsparticipatie van mensen die al in Nederland zijn. Bijvoorbeeld door mensen te stimuleren (meer uren) te werken.»?5
In de voorgaande antwoorden ben ik ingegaan op het effect van de vierdaagse werkweek op de arbeidsmarktkrapte en de inzet van dit kabinet om (meer) werken aantrekkelijk te maken. Sociale partners hebben de vrijheid en dragen de verantwoordelijkheid om collectieve afspraken te maken over arbeidsvoorwaarden.
Het is dan ook aan sociale partners om per bedrijfstak of onderneming een goede afweging te maken. Het kabinet of het ministerie heeft bij deze afweging geen rol. Wel dienen cao-afspraken in lijn te zijn met de geldende wet- en regelgeving.
Deelt u, gelet op het regeerprogramma, de opvatting dat een cao die mínder werken juist beloond haaks staat op regeringsbeleid?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Gelet op de voorgaande constateringen: zou u een cao met een kortere werkweek – die indruist tegen regeringsbeleid en de breed gedragen ambitie om werken aantrekkelijker te maken – weigeren algemeen verbindend te verklaren?
Zoals hiervoor uiteen is gezet, is het aannemelijk dat een vierdaagse werkweek voor alle fulltime werkende Nederlanders de reeds grote tekorten op de arbeidsmarkt verder vergroot. Het is echter niet aan te geven wat het (macro-) effect zou zijn van een verkorting van de werkweek. Dat geldt ook voor de gevolgen van een eventuele cao-afspraak. In hoeverre een dergelijke cao-afspraak haaks zou staan op het regeringsbeleid valt dus niet op voorhand te zeggen. Daar komt bij dat het aan werkgevers en werknemers in onderling overleg is om te bepalen wat gepaste afspraken zijn voor het betreffende cao-gebied. Als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid past mij terughoudendheid ten aanzien van onderhandelingsinzetten en de cao’s die daaruit kunnen volgen, juist om het onderhandelingsproces niet te verstoren. Verzoeken om algemeenverbindendverklaring van cao-bepalingen worden door mijn ministerie getoetst aan formele wettelijke vereisten, de representativiteit van cao-partijen en aan evidente strijdigheid met het recht. De rol van de overheid bij de totstandkoming van cao’s is ordenend, niet sturend. Ingrijpen op afspraken die wettelijk zijn toegestaan, perkt de contractsvrijheid en de eigen verantwoordelijkheid van sociale partners voor arbeidsvoorwaardenvorming in. Mij past dan ook terughoudendheid bij het selectief of sturend algemeen verbindend verklaren van cao’s.