Het bericht ‘Samenstelling verzekerdenpopulatie bepaalt resultaat zorgverzekeraars’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Premieverschillen tussen zorgverzekeraars nemen toe»1 en het bericht «Samenstelling verzekerdenpopulatie bepaalt resultaat zorgverzekeraars?2
Ja
Wat vindt u van het grote verschil in het geraamde financieel resultaat na risicoverevening en zorginkoop tussen de verschillende verzekeraars, waarbij het grootste verschil inmiddels is opgelopen tot 180 euro per verzekerde per jaar?
Zorgverzekeraars worden voortdurend uitgedaagd om het verschil te maken door doelmatige en scherp-geprijsde zorginkoop, zorg van hoge kwaliteit en goede serviceverlening. Daarnaast ondervinden ze concurrentiële druk voor een efficiënte bedrijfsvoering, wat heeft geleid tot flinke besparingen in de bedrijfsvoering, zoals het artikel ook vermeldt. Zeker ook nu de ruimte in de solvabiliteit afneemt, en dus de ruimte om met teruggave van reserves de premiestijging te mitigeren, wordt het steeds belangrijker om als zorgverzekeraar het verschil te maken op de zorginkoop en doelmatige uitvoering.
Een essentiële voorwaarde is wel dat zorgverzekeraars dit financiële resultaat niet behalen door bepaalde groepen verzekerden te weren, of bepaalde zorg te verschralen met hetzelfde oogmerk. Hiervoor is een goede risicoverevening essentieel.
Wat vindt u van de grote verschillen in het geraamde financieel resultaat na risicoverevening en zorginkoop per verzekerde per jaar, waarbij sprake is van dezelfde inkoop maar verschillende merken?
Ik vind de conclusie op zich niet verrassend en zelfs logisch. Het is niet vreemd dat er verschillen bestaan in de resultaten op zorginkoop tussen risicodragers vallende onder eenzelfde concern. Zorgverzekeraars binnen een concern hebben immers verschillende verzekerdenprofielen. Afhankelijk van het verzekerdenbestand profiteert het ene merk meer van een bepaalde inkoopstrategie dan een ander merk. Bijvoorbeeld: als een concern zich met name richt op efficiënte inkoop voor ouderen, dan zal het merk met een oudere populatie daar meer van profiteren dan het merk met een relatief jonge populatie.
Het feit dat sommige verzekeraars met een relatief gezonde portefeuille een relatief laag resultaat hebben behaald, geeft aan dat verschillen in resultaten tussen verzekeraars niet per definitie door verschillen in populatiekenmerken wordt bepaald.
Deelt u de mening dat een hoog vrijwillig eigen risico de solidariteit in de zorg ondermijnt, omdat deze een financiële beloning biedt aan zorgverzekeraars voor het aantrekken van gezonde verzekerden?
Nee. Op 15 maart jl. heeft het CPB een nieuw onderzoek naar het vrijwillig eigen risico openbaar gemaakt.3 Dit onderzoek laat zien dat mensen zonder vrijwillig eigen risico enigszins meebetalen aan de premiekorting van mensen met vrijwillig eigen risico. Eerder4 had het CPB dit ingeschat op 5 euro per jaar. Het CPB heeft dit in het nieuwe rapport op een meer geavanceerde wijze berekend en komt uit op 3 euro per jaar, oftewel 25 cent per maand. We hebben een zeer solidair zorgstelsel, ik zie dit kleine bedrag dus niet als ondermijning van de solidariteit in ons zorgstelsel. Bezien op het totaal van de Zvw-gelden, gaat het hier om een effect van minder dan 0,1%. Bovendien laat het CPB zien dat de macro zorgkosten 41 miljoen euro lager zijn dan wanneer we geen vrijwillig eigen risico zouden hebben. Dit komt ook neer op ongeveer 3 euro voor elke premiebetaler. Mensen zonder vrijwillig eigen risico zouden er financieel dus niet op vooruit gaan indien het vrijwillig eigen risico zou worden afgeschaft. Mensen met een vrijwillig eigen risico zouden daarentegen na afschaffing van deze keuzemogelijkheid geconfronteerd worden met een forse premiestijging.
Deelt u de conclusie uit het onderzoek dat een verschil in samenstelling van de populatie van verzekerden een grotere invloed heeft op het resultaat dan de zorginkoop? Zo ja wat vindt u hiervan? Zo nee, waarom niet?
De samenstelling van de populatie kan inderdaad invloed hebben op het resultaat, maar dit gaat juist hand in hand met zorginkoopinspanningen. Het is onjuist te veronderstellen dat dezelfde zorginkoop bij verschillende populaties of verschillende verzekeraars tot hetzelfde resultaat zou moeten leiden. Als verzekeraars de prijzen van geneesmiddelen weten te verlagen bijvoorbeeld door preferentiebeleid of meer thuis- in plaats van ziekenhuisdialyses kunnen afspreken met ziekenhuizen en dialysecentra heeft dit logischerwijs veel meer effect bij een oudere populatie, die deze zorg meer gebruikt, dan bij een jonge populatie.
Aangezien de risicoverevening compenseert voor objectieve gezondheidsverschillen tussen populaties, wordt sturen op de samenstelling van de populatie steeds meer ontmoedigd.
Herkent u het beeld dat zorgverzekeraars scherper sturen op de samenstelling van hun populatie om daarmee financiële risico’s te verminderen, zoals ook blijkt uit het rapport van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) «Risicoselectie en risicosolidariteit zorgverzekeringsmarkt» uit 2016?3 Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, hoe weerlegt u dat beeld?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) laat in haar onderzoeken naar risicoselectie zien dat er sprake is van segmentatie op de polismarkt. Enerzijds zijn er polissen die vooral worden gekozen door overstappers (gezonde verzekerden) en een positief vereveningsresultaat kennen. Anderzijds zijn er polissen met een relatief steeds slechter resultaat. Op concernniveau blijken de resultaten zich uit te middelen. Dit betekent dat zorgverzekeraars de goede resultaten op de eerstgenoemde polissen inzetten om premiestijgingen van de andere polissen te voorkomen («solidariteit onder de financiële motorkap van het concern»). Tegelijkertijd hebben verzekeraars aangegeven te streven naar een evenwichtige verzekerdenpopulatie, die bijvoorbeeld naar leeftijd representatief is voor Nederland, om risico’s te spreiden.
Wat vindt u van het feit dat gemeentelijke collectiviteiten bedoeld voor mensen met een slechtere gezondheid en een kleine portemonnee deels afgestoten worden omdat zij verliesgevend zijn voor zorgverzekeraars?
De reden waarom verzekeraars gemeentelijke collectiviteiten beëindigen verschilt. Menzis heeft er voor gekozen om in de regio waar zij een groter aandeel verzekerden hebben en een zorgkantoor de samenwerking juist te intensiveren rondom de minimapolissen. Zij bouwen de polissen af in de regio’s waar zij als relatief kleine partij weinig verschil menen te kunnen maken. Zilveren Kruis heeft de polissen voor minima afgebouwd om een meer evenwichtige afspiegeling van de Nederlandse bevolking te krijgen. Ik kan partijen niet verplichten tot het aanbieden van collectiviteiten. Eerder is Zilveren Kruis aangesproken op een zorgvuldig proces, wat heeft geleid tot meer tijd voor gemeenten om te zoeken naar passende alternatieven. Daar staat tegenover dat Zilveren Kruis ook gelegenheidscollectiviteiten (collectiviteiten die voor iedereen toegankelijk zijn en geen specifieke afspraken maken bovenop de modelpolis) heeft beëindigd.
Gemeentelijke collectiviteiten zijn geen doel op zich maar één van de instrumenten die gemeenten kunnen inzetten ter ondersteuning van minima. Deze collectiviteiten kennen vele verschijningsvormen. Gemeenten stellen verschillende eisen voor de dekking van de aanvullende verzekering (bijvoorbeeld geen eigen bijdrage voor een bril of het herverzekeren van het eigen risico). Gemeenten ondersteunen minima verschillend (bijvoorbeeld de bijdrage in de premie voor de aanvullende verzekering). Gemeenten stellen verschillende eisen in relatie tot
andere gemeentelijke voorzieningen (soms is een minimapolis een verplichte voorliggende voorziening voordat burgers aanspraak kunnen doen op de bijzondere bijstand). Of de minimapolis daarmee de beste keuze is voor minima is sterk afhankelijk van het totale pakket dat de desbetreffende gemeente aanbiedt en de behoeften van de verzekerde.
Vanuit de oorspronkelijke doelstelling van collectiviteiten volg ik deze ontwikkeling nauwkeurig. Ik ben kritisch over het grote aantal collectiviteiten dat een exacte kopie is van de reguliere modelpolis en de korting niet legitimeert.
Erkent u dat de risicoverevening nog steeds niet voldoende compenseert voor mensen met een chronische ziekte? Zo ja, wat hebt u sinds uw aantreden ondernomen om deze ondercompensatie te corrigeren? Welke onderzoeken naar en aanpassingen aan het risicoverveningssysteem hebt u in gang gezet en doorgevoerd? Wat hebt u gedaan met de aanbeveling van de NZa uit 2016 om het vereveningssysteem verder te verbeteren en daarmee prikkels voor risicoselectie zo veel mogelijk weg te nemen?
Het Nederlandse vereveningsmodel is het meest geavanceerd en best presterende model ter wereld6. Dit is te danken aan jarenlange onderzoeken en doorontwikkelingen in samenwerking met een netwerk van onderzoekers en zorgverzekeraars. Ik heb daarin stappen gezet, met name voor het nog beter compenseren van chronisch zieken:
Omdat de verwachting is dat het lastig wordt om in de toekomst, gegeven de huidige bekostiging en beschikbare data, nog grote verbeteringen door te voeren in het ex ante model, onderzoek ik momenteel alternatieve oplossingen voor zeer specifieke groepen waar compensatie nog tekort lijkt te schieten, zoals extreem dure GGZ-patiënten7. Verder blijf ik het model regulier onderhouden door het aan te passen voor nieuwe medische ontwikkelingen of nieuwe kansrijke databronnen.
Deelt u de mening dat in tegenstelling tot de gemeentelijke collectiviteit – de minimapolis – de meeste overige collectiviteiten juist gezonde mensen trekt en bevoordeelt. Zo nee waarom niet?
Ik zie in de onderzoeken naar collectiviteiten een ruim aanbod. Ik constateer met mevrouw Ellemeet dat er meer collectiviteiten bestaan voor werkgevers dan voor bijvoorbeeld patiëntenverenigingen. Tegelijkertijd geldt ook voor mensen met slechtere gezondheid dat een ruime meerderheid collectief verzekerd is, onder andere via werkgeverscollectiviteiten (bijv. voor gepensioneerden) en (ouderen-) bonden. Ik zie ook verschillen in de korting die wordt verstrekt; de korting voor werkgeverscollectiviteiten ligt vaak iets hoger dan de korting voor collectiviteiten voor patiënten of minima.
Bent u net als GroenLinks van mening dat de huidige collectiviteitskorting van 10%, welke verlaagd wordt naar 5%, het aantrekken van gezonde mensen door zorgverzekeraars beloont en stimuleert?
Zoals aangegeven bij vraag 9, trekken collectiviteiten niet alleen gezonde verzekerden aan. Bovendien bestaat er sinds 2018 een kenmerk in de risicoverevening waardoor verzekeraars voor gezonde verzekerden minder gecompenseerd worden. Dit maakt verzekerden die drie jaar op rij weinig zorgkosten hebben, financieel minder aantrekkelijk voor verzekeraars.
Ik heb in generieke zin gekeken naar collectiviteitskorting en ik zie dat deze de oorspronkelijke doelstelling niet waar maakt. Er zijn veel collectiviteiten, ze zijn meestal een exacte kopie van de modelpolis en de korting wordt gefinancierd uit een opslag op de premie. De korting is daarmee geen resultaat van een besparing als gevolg van meer doelmatige zorg voor een specifieke groep verzekerden. Ik merk op dat verzekeraars op dit moment niet kunnen uitleggen waarom verzekerden de eigen korting volledig of grotendeels zelf betalen of de korting voor anderen betalen. U weet dat ik al geruime tijd met partijen in gesprek ben om hen te vragen naar een onderbouwing of legitimering van de korting. Partijen in het veld geven aan dat het legitimeren van 10% korting sowieso lastig is en de meesten zien daarmee de voorgenomen maatregel om de korting te verlagen naar 5% als logische stap.
Omdat ik kritisch ben ten opzichte van de resultaten rondom collectiviteiten, tref ik voorbereidingen om de wettelijk toegestane maximale korting met ingang van 2020 te verlagen naar 5%. De maatregel ligt momenteel voor bij de Raad van State en ik zal uw Kamer na ommekomst van de Raad van State informeren. Mede omdat enkele verzekeraars, werkgevers en assurantietussenpersonen aangeven meerwaarde te zien in het product, maak ik de tussenstap om de korting te verlagen naar 5%. Begin 2020 zal ik monitoren wat de effecten zijn: zijn er minder collectiviteiten, vooral minder collectiviteiten die precies hetzelfde zijn als de modelpolis, en kunnen partijen legitimeren waarom er een opslag voor moet worden gerekend, of beter nog, kunnen zij laten zien dat zij korting kunnen legitimeren zonder opslag?
Het beleidsidee van de collectiviteit is dat een verzekeraar specifieke afspraken maakt voor een bepaalde groep en de behaalde doelmatigheid terug kan geven aan de werkgever of verzekerden in de vorm van een korting. In de praktijk werden er tot dusver geen specifieke afspraken gemaakt in de zorginkoop specifiek voor collectiviteiten. Wel is denkbaar dat er een besparing kan worden gegenereerd via de inhouding op bijvoorbeeld uitkering of salaris van groepen met een verhoogd risico op wanbetaling, maar dat is beperkt. Ik sluit ook niet uit dat er andere mogelijkheden zijn om de korting te legitimeren, daarvoor heb ik partijen bevraagd deze aan te leveren.
Deelt u de mening dat de collectiviteitskorting moet worden afgeschaft aangezien de mogelijke voordelen die tot nu toe nauwelijks in praktijk zijn gebracht niet opwegen tegen de nadelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij 10 zie ik momenteel onvoldoende legitimering voor de korting. Ik heb in mijn brief van juni 20188 aangegeven dat ik de korting met ingang van 2020 verlaag tot 5% en vervolgens zal monitoren wat de effecten zijn. In de zoektocht om het effect van de collectiviteitskorting te verbeteren zijn al diverse initiatieven genomen: van werkconferentie over de best practices tot onderzoek naar zorginhoudelijke criteria door de NZa. Ik streef naar een kleiner, overzichtelijker polisaanbod, waarbij de polissen die aangeboden worden geen kopieën van elkaar zijn die onder een andere naam worden verkocht maar wezenlijk van elkaar verschillen. Collectiviteiten verergeren het grote aanbod van kopieën. Begin 2020 laat ik monitoren of de maatregel van het verlagen van de collectiviteitskorting effecten sorteert: is het aanbod overzichtelijker geworden en is het inzichtelijker wat de verschillen zijn en wat de korting legitimeert?
Bent u daarnaast van mening dat een goedwerkend risicovereveningssysteem extra belangrijk is bij het wegvallen van de collectiviteitskortingen, zoals blijkt uit het Equalis-onderzoek? Kunt dit toelichten?
Een goedwerkend risicovereveningssysteem is in iedere situatie cruciaal voor het functioneren van ons zorgstelsel. Daarom blijf ik het model voortdurend onderhouden door het aan te passen voor nieuwe medische ontwikkelingen of nieuwe kansrijke databronnen en monitor ik de werking elk jaar.
Bent u bereid om alle instrumenten die zorgverzekeraars kunnen gebruiken om tot risicoselectie te komen te evalueren? Kunt dit toelichten?
De potentiële instrumenten voor risicoselectie (zoals collectiviteiten, het vrijwillig eigen risico en polissen met beperkende voorwaarden) hebben reeds mijn aandacht. Daarnaast bewaakt de NZa dat de acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie worden nageleefd. Ook besteedt de NZa aandacht aan het onderwerp «Risicosolidariteit en risicoselectie» in haar jaarlijkse monitor van de zorgverzekeringsmarkt. De volgende monitor verschijnt naar verwachting dit najaar.
Bent u bereid om de ex-post verevening te herintroduceren en daarmee de tekortkomingen van het huidige verveningssysteem weg te nemen? Kunt dit toelichten?
Omdat ex-post verevening doelmatigheidsprikkels en daarmee het betaalbaar houden van de zorg in de weg staat, heeft herintroductie van ex-post verevening niet mijn voorkeur. Ook verzekeraars hebben een voorkeur voor een ex-ante voorspelling, mits dit leidt tot adequate compensatie. Voor een aantal specifieke afgebakende thema’s sluit ik op voorhand niet uit dat (al dan niet tijdelijk) een gerichte vorm van ex post compensatie kan worden ingezet, zoals bij zeer dure ggz-patiënten en extreem dure nieuwe medicijnen.9 Ik heb dat in mijn brief van 18 juni 2018 toegelicht.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Zorgverzekeringswet op 10 april 2019?
Ja
Massale bomenkap in Nederland |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Leve de natuur, weg met het bos?», waaruit blijkt dat er sprake is van massale bomenkap in Nederland?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse ontbossing verhoudingsgewijs harder gaat dan in het Braziliaanse Amazonegebied? Zo nee, in welk tempo is er in Nederland sprake van ontbossing?
Verhoudingsgewijs is deze uitspraak waar en dat is een serieus probleem. Wel is het zo dat het in absolute aantallen bomen en hectares uiteraard om onvergelijkbare grootheden gaat. Daarmee wil ik het probleem echter niet bagatelliseren.
Klopt het dat er in de praktijk ieder jaar tussen de 1.500 en 3.500 hectare aan bomen gekapt wordt in Nederland? Zo nee, hoeveel hectare bomen werden er op jaarbasis in de afgelopen vijf jaar gekapt?
Ja dat klopt. Dit zijn erg hoge aantallen, ook in absolute zin. Ik realiseer mij dat deze problematiek urgentie heeft en ben dan ook begonnen met het opzetten van een bossenstrategie, waarin deze aan de orde komt. Wat de cijfers betreft hebben wetenschappers van Wageningen Environmental Research in het Vakblad Natuur, Bos en Landschap uit september 2017 («Het Nederlandse bos als bron van CO2») cijfers gepubliceerd over ontbossing. Hierin stellen zij dat (na correctie) gedurende de periode 2013–2017 de netto-ontbossing (het saldo van bebossing minus ontbossing) per jaar gemiddeld 1.350 ha besloeg. De brutoontbossing (dus zonder het meetellen van bebossing) bedroeg in deze periode 3.036 ha.
Nederland rapporteert in VN-en in EU-verband in het kader van de Klimaatconventie via de jaarlijkse zogeheten broeikasgas(inventaris)rapportages. Recent heeft Nederland gerapporteerd dat over de periode 2013–2017 per jaar de bruto ontbossing 4.778 ha is en de brutobebossing 2.237 ha was, resulterend in 2.541 ha netto-ontbossing per jaar. Het verschil tussen deze 2.541 ha en de 1.350 ha uit het tijdschrift van de Wageningse onderzoekers, is dat het laatste cijfer voor een aantal aspecten is gecorrigeerd (Zo stond 3.158 ha in 2013 ten onrechte als bos op de topografische kaart; zie verder de toelichting in het artikel). In de internationale broeikasgasrapportages was dit niet mogelijk, omdat consistent moet worden gerapporteerd ten opzichte van vorige rapportages.
Kunt u aangeven welk deel hiervan bestemd is om aan de vraag naar biomassa te voldoen en welk deel hiervan dient om aan de Natura 2000-doelstellingen te voldoen?
Ik beschik niet over exacte cijfers met betrekking tot de redenen van het kappen van bos. In het genoemde artikel in het vakblad Natuur, Bos en Landschap hebben de Wageningse wetenschappers in tabel 3 een indicatieve verdeling opgenomen. Hierin staat dat 38% van de ontbossing te maken heeft met de omvorming naar andere natuur. Biomassa staat hier niet genoemd.Zoals eerder in de begeleidende brief (Kamerstuk 33 576, nr. 163) bij de beantwoording van deze schriftelijke vragen vermeld, voeren provincies een inventarisatie uit naar de beoogde houtkap in de bestaande Natura 2000- en PAS-maatregelen.
Kunt u aangeven welke impact grootschalige bomenkap heeft op de biodiversiteit? Zo nee, waarom niet?
We kunnen geen algemene conclusie trekken over het effect van bomenkap op biodiversiteit. Dit zal per situatie verschillen. Zo kan er bij omvorming van bos naar andere natuur op termijn sprake zijn van een stijging van de biodiversiteit. Bovendien wijs ik erop dat wet- en regelgeving er aan bijdragen dat in de meeste gevallen nieuwe bomen worden geplant als er bomen worden gekapt.
Deelt u de mening dat biodiversiteitdoelen gehaald zouden moeten worden via een bronaanpak (stikstofuitstoot, gifgebruik en monocultuur in de landbouw een halt toeroepen) in plaats van middels het kappen van bomen? Zo nee, waarom niet?
Mijn ambitie om de biodiversiteit te verbeteren kan worden gehaald door talloze, uiteenlopende acties van diverse betrokkenen. Zo dragen de afspraken met provincies in het Natuurpact, zoals de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland, in belangrijke mate bij aan het realiseren van de internationale biodiversiteitsdoelen. Ook weten we dat aanvullende acties nodig zijn om de doelen binnen handbereik te krijgen. Zo dragen de uitvoering van mijn LNV-visie en het Deltaplan Biodiversiteitsherstel, dat ik ondersteun, bij aan het verbeteren van de biodiversiteit. Ook zet ik me hier in EU-en VN-verband voor in. Zoals vermeld in het dertigledendebat over bedreigde diersoorten op 18 april 2019, zal ik uw Kamer nader informeren over mijn inzet in het traject voor een «new deal for nature», waarover op de VN-Biodiversiteitsconferentie (CBD) eind volgend jaar afspraken moeten worden gemaakt.
Het kappen van bomen is uiteraard geen doel op zichzelf bij het versterken van de biodiversiteit, maar kan in sommige gevallen een noodzakelijk instrument zijn om ruimte te bieden aan andere natuurtypen die de biodiversiteit vergroten (zie ook het antwoord op vraag 5).
Vindt u het ook onterecht dat bomen die gekapt worden vanuit Natura 2000-doelen niet gecompenseerd hoeven te worden via herplanting? Zo nee, waarom niet?
Een strikte toepassing van de herplantplicht in en rondom Natura 2000-gebieden is in de Wet natuurbescherming losgelaten, omdat omvorming van bos tot andere natuur soms noodzakelijk kan zijn om natuurwaarden die behoren bij de habitats van beschermde soorten te realiseren of foerageergebieden voor beschermde soorten te creëren. Met het treffen van deze instandhoudingsmaatregelen wordt voldaan aan de verplichting die de Europese Habitatrichtlijn oplegt aan Nederland.
Dat neemt niet weg dat ik daarnaast ook het belang van de aanplant van nieuw bos onderken. Bij het ontwikkelen van mijn bossenstrategie zal ik de mogelijkheden hiervoor dan ook in beeld brengen.
Kunt u aangeven hoeveel hectare natuurbos de afgelopen jaren is veranderd in productiebos en kunt u uitsluiten dat de vraag naar biomassa hier van invloed op is? Zo ja, waarop baseert u dat?
Deze vragen impliceren dat natuurbos wordt omgezet naar productiebos. Ik herken deze ontwikkeling niet. Pure productiebossen zijn er nauwelijks in Nederland. Het meeste bos in Nederland is multifunctioneel; dat wil zeggen dat de functies natuur, recreatie en productie daarin met elkaar worden gecombineerd. Daarnaast zijn er bossen waarin de natuurfunctie de overhand heeft. Ons beeld is dat biomassa veelal een restproduct van het bosbeheer is. Aangezien hier geen nauwkeurige cijfers over beschikbaar zijn, ga ik dit nader laten onderzoeken. Deze cijfers vormen vervolgens ook input voor de bossenstrategie.
Deelt u de mening dat de omzetting van natuurbos naar productiebos slecht is voor de biodiversiteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u nog steeds van mening dat Nederland de internationale en nationale verplichtingen om de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen in 2020, niet gaat halen?
Uit de Balans van de Leefomgeving blijkt dat de achteruitgang van soorten in natuurgebieden gemiddeld genomen stabiliseert, maar ook dat in met name agrarisch gebied nog sprake is van een neergaande lijn.
Ook weten we dat we wereldwijd niet op schema liggen om de zogeheten «Aichi-doelen» van het Biodiversiteitsverdrag (CBD) te halen. Ik zet mij daarom, samen met andere landen in de wereld en maatschappelijke partijen in Nederland, in voor een «new deal for nature», waarover bij de CBD-conferentie in China eind volgend jaar afspraken gemaakt moeten worden (zie ook het antwoord op vraag 6).
Erkent u dat er juist tienduizenden hectares natuurbos in Nederland bij moeten komen om de klimaat- en biodiversiteitsdoelen te halen, in plaats van hout te gebruiken als energiebron? Zo nee, waarom niet?
Ik erken het belang van de aanplant voor nieuw bos. Dit is dan ook een onderwerp waarover ik bij de uitwerking van het ontwerpKlimaatakkoord en de bossenstrategie volop in overleg ben en ga met provincies, natuurbeheerders en andere betrokken partijen.
Het bericht 'Kabinet komt afspraken hervestiging kwetsbare vluchtelingen niet meer na' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kabinet komt afspraken hervestiging kwetsbare vluchtelingen niet meer na»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van het totaal aantal vluchtelingen die door de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) geselecteerd als zijnde kwetsbare vluchtelingen en in welke landen deze zich bevinden? Zo nee, waarom niet?
Het aantal vluchtelingen uitgesplitst naar regio en land van eerste opvang waarvan UNHCR heeft geoordeeld dat zij in aanmerking komen voor hervestiging wordt door de UNHCR jaarlijks geactualiseerd en vermeld in de Projected Global Resettlement Needs (hierna: PGRN).2 Volgens de PGRN 2019 schat UNHCR in dat wereldwijd tegen de 1,4 miljoen vluchtelingen toegang tot hervestiging nodig hebben en streeft UNHCR ernaar om in 2019 ruim 102.000 personen voor hervestiging voor te dragen.
Hoeveel van deze vluchtelingen bevinden zich in landen waar het door u aangehaalde veiligheidsvraagstuk niet speelt?
Het is mij niet duidelijk waar u in uw vraag naar verwijst.
Mogelijk bedoelt u te verwijzen naar mijn beantwoording van Kamervragen naar aanleiding van de rapportage vreemdelingenketen,3 waarin ik opmerk dat de veiligheidssituatie ter plekke een van de factoren is die wordt meegewogen bij het bepalen van missiebestemmingen. In dat geval luidt het antwoord dat dit afhankelijk is van de actuele ontwikkelingen en situatie ter plekke in een opvangland en de locatie waar een hervestigingsmissie zou moeten worden uitgevoerd.
Wat zijn de gevolgen voor het niet nakomen van de afspraken die Nederland gemaakt heeft over het aantal kwetsbare vluchtelingen dat hier zou worden opgevangen?
Hervestiging is een humanitair programma dat landen op vrijwillige basis uitvoeren, het betreft geen verplichting. Het niet volledig uitvoeren van het door Nederland toegezegde aantal, bijvoorbeeld als gevolg van een tussentijdse verlaging van de inzet, heeft daarom vooreerst tot gevolg dat Nederland minder vluchtelingen vanuit landen van eerste opvang in de regio zal selecteren en naar Nederland overbrengen. Dit kan voor zowel de Nederlandse uitvoeringsorganisaties IND en COA als de organisaties waarmee Nederland samenwerkt in de uitvoering van hervestiging (UNHCR, IOM) betekenen dat zij hun voorgenomen planning moeten bijstellen.
Hoe rechtvaardigt u de beslissing om de opgelopen achterstanden uit voorgaande jaren niet meer na te komen en geen actie te ondernemen om alsnog aan de beloften te voldoen?
In 2018 zijn 610 vluchtelingen voor hervestiging geselecteerd in plaats van de voor 2018 toegezegde 750. Hiervan is in het kader van de nieuwe balans in het regeerakkoord besloten dat dit tekort niet wordt gecompenseerd.
Ik ga er vanuit dat u met «voorgaande jaren» bedoelt de voorgaande jaren van het huidige meerjarig beleidskader hervestiging dat loopt van 2016 tot en met 2019. Anders dan wat uw Kamer is gemeld met betrekking tot het jaar 2018, is verder geen sprake van achterstanden. In 2016 en 2017 zijn in totaal 1.030 vluchtelingen voor hervestiging geselecteerd.
Het artikel dat ten grondslag ligt aan uw vragen gaat uit van een onjuiste voorstelling van zaken. Er wordt verwezen naar aantallen aankomsten terwijl het nationale quotum ziet op het aantal selecties, welke vluchtelingen pas 6 maanden later – en daarmee grotendeels in het navolgende jaar – in Nederland aankomen.4 Daarnaast wordt er geen rekening gehouden met het gegeven dat in 2016 de uitvoering van hervestiging op grond van de EU-Turkije Verklaring (aanvang april 2016) meetelde in het nationale quotum. Vanaf 2017 is de hervestiging op grond van Europese migratieafspraken met Turkije losgetrokken van het nationale quotum.5
Heeft u een reactie vanuit de Verenigde Naties (VN) ontvangen nu Nederland niet volgens afspraak meewerkt aan de het VN-hervestigingsprogramma?
De regionale vertegenwoordiger van UNHCR voor West-Europa heeft 6 februari jongstleden per brief zijn zorgen geuit over het terugdraaien van de verhoging in het regeerakkoord van het nationale quotum van 500 naar 750 vluchtelingen en gevraagd om deze beslissing te heroverwegen.
Heeft u met uw beslissing rekening gehouden met het vertrouwen van andere landen die deelnemen aan het VN-hervestigingsprogramma? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook aan de regionaal vertegenwoordiger van UNHCR voor West-Europa heb geantwoord, blijft Nederland gecommitteerd aan hervestiging als belangrijk middel voor bescherming en een duurzame oplossing voor kwetsbare vluchtelingen. Het nationale quotum is voor de aankomende drie jaren vastgesteld op 500 vluchtelingen per jaar en in de uitvoering daarvan zal Nederland het gebruikelijke patroon van selectiemissies voortzetten. Daarnaast continueert Nederland de hervestiging van Syrische vluchtelingen uit Turkije. Verder, in het geval in de toekomst sprake is van Europese migratiesamenwerking met derde landen die leidt tot een verlaagde instroom in Nederland, blijft het kabinet bereid om (bij voorkeur in Europees verband) een verhoogde inzet op hervestiging te overwegen om de opvang in de regio te ontlasten.
Het laten aansluiten van het aanbod van BMC bij de wensen en behoeften van gebruikers van medicinale cannabis |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Studie: THC belangrijker bij medicinale effecten dan CBD»?1
Ja.
Klopt het dat vanwege de huidige aanbesteding in twee tranches straks de mogelijkheid ontstaat om het aanbod van medicinale cannabis door BMC uit te breiden?
Ja dat klopt.
Is het u bekend dat er een groep patiënten is die aangeeft dat het aanbod van Bedrocan niet aansluit bij hun wensen en behoeften?
Dit is mij bekend van een enkele patiënt, niet van een (specifieke) groep patiënten.
Overigens is het mij niet bekend of zij de vijf beschikbare medicinale cannabissoorten die via de apotheek op recept verkrijgbaar zijn hebben uitgeprobeerd en of zij hier onvoldoende baat bij hebben.
Bent u bereid om het BMC een inventarisatie te laten doen, waarin BMC: zodat conclusies kunnen worden getrokken over de samenstelling van het huidige aanbod en in hoeverre die aansluit bij wensen en behoeften van patiënten? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen geldt dat als patiënten niet uitkomen met een beschikbaar geneesmiddel er niet als vanzelfsprekend een ander geneesmiddel ontwikkeld kan worden dat voor een bepaalde patiënt beter zou werken.
Het BMC heeft bij mij aangegeven dat zij bereid is om analyses van cannabis variëteiten te laten uitvoeren met samples aangeleverd door patiënten die toestemming hebben gekregen voor zelfteelt van de strafrechter omdat zij niet uitkomen met momenteel via het BMC beschikbare soorten. De samples worden op inhoudsstoffen geanalyseerd en voor zover mogelijk vergeleken met het huidige aanbod. Per aangeleverd sample moet informatie worden aangeleverd over de indicaties waarvoor de variëteit wordt gebruikt. Daarnaast is het BMC bereid het gesprek aan te gaan met patiënten en patiëntenverenigingen inzake het aanbod en de mogelijke hiaten hierin van de soorten medicinale cannabis zoals nu beschikbaar is. BMC heeft bij mij aangegeven niet de capaciteit te hebben om, in groten getale, analyses uit te voeren.
Het bericht dat tientallen bedrijven illegaal lipfillers zetten |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bulten en littekens: tientallen bedrijven zetten illegaal lipfillers»?1
Ja.
Wat is de stand van zaken van de campagne «Kijk uit: Jezelf mooier maken kan lelijk uitpakken», waar u in antwoord op eerdere vragen naar verwees?2
Vanaf half oktober 2018 geldt een reclamecode op reclame voor medische cosmetische behandelingen uitgevoerd door artsen (Code medische cosmetische behandelingen uitgevoerd door artsen ofwel CCBA). De code is tot stand gekomen met subsidie van het Ministerie van VWS en is opgesteld door de Nederlandse Stichting Esthetische Geneeskunde. De code is onderdeel van de Nederlandse Reclame Code en geldt daarmee voor alle adverteerders in de branche.
De CCBA schrijft het gebruik van de slogan: «Kijk uit. Jezelf mooier maken kan lelijk uitpakken. Een geslaagde ingreep begint bij een geschikte arts.» voor. In iedere reclame-uiting dient de slogan met bijbehorend beeldmerk te worden vermeld.
Verder schrijft de CCBA onder andere voor dat reclame geen tijdsdruk mag opleggen en mag reclame zich niet richten op minderjarigen.
Op welke wijze heeft u sinds vorig jaar gezorgd dat de website van de rijksoverheid met informatie over de campagne «Jezelf mooier maken kan lelijk uitpakken» beter vindbaar is, zoals u toegezegd heeft tijdens het plenaire debat van 19 april 2018?3
De informatie over cosmetische ingrepen op de website van de rijksoverheid (rijkoverheid.nl/onderwerpen/cosmetische-ingrepen) is sindsdien geactualiseerd en herschreven zodat de informatie beter te begrijpen is voor een groter deel van de Nederlanders. Daarbij is er door woordgebruik geprobeerd de website van de rijksoverheid vaker naar boven te laten komen in de zoekresultaten van Google.
Op 20 december 2018 is op de Facebookpagina van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de website www.jezelfmooiermaken.nl onder de aandacht gebracht waarop een hulptool te vinden is om mensen die een cosmetische ingreep overwegen te attenderen op mogelijke risico’s, zodat zij een bewuste keuze kunnen maken. Aan het einde van de tool wordt de bezoeker verwezen naar de website van de rijksoverheid.
Momenteel wordt er aan gewerkt om de hulptool te integreren met de website van de rijksoverheid. De website www.jezelfmooiermaken.nl zal dan komen te vervallen. Dit zal de vindbaarheid van informatie vanuit de rijksoverheid over cosmetische ingrepen ten goede komen.
Kunt u aangeven waar de website te vinden is en hoeveel bezoekers en hoeveel unieke bezoekers deze per maand heeft gehad sinds januari 2019?
De website https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/cosmetische-ingrepen heeft in januari 2019 2.862 unieke bezoekers gehad (totaal 3.181 bezoeken) en in februari 2019 2.095 unieke bezoekers (totaal 2.335 bezoeken).
Van de website www.jezelfmooiermaken.nl zijn geen aparte bezoekgegevens bekend.
Wanneer komen de resultaten beschikbaar van het onderzoek dat ZonMW in 2015 is gestart naar semipermanente rimpelvullers en dat begin 2019 beschikbaar zou zijn?
Het desbetreffende onderzoek van het RIVM en de Universiteit van Maastricht is op 1 december 2018 afgerond. De rapportages zijn alleen nog niet volledig afgerond en ingediend bij ZonMw. De exacte datum voor publicatie van deze rapportages, en dus de resultaten, staat nog niet vast. Ik zal de Kamer op de hoogte houden van de resultaten, zoals al reeds in een eerder stadium toegezegd (Aanhangsel Handelingen II 2018–19, nr. 1779), zodra deze bij mij bekend zijn.
Waarom vindt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd dat men alleen maar kan ingrijpen als ze meerdere meldingen krijgen? Wat houdt de Inspectie tegen om actief te controleren? Gaat u daarover in gesprek met de Inspectie?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de inspectie) grijpt niet alleen in nadat zij meerdere meldingen krijgt. Het toezicht op het uitvoeren van cosmetische ingrepen, waaronder het zetten van fillers vindt risicogestuurd (proactief) en op basis van meldingen en signalen plaats. De meeste risico’s zijn te verwachten bij aanbieders van cosmetische behandelingen waarbij de uitvoerders van de behandeling niet goed zijn opgeleid, niet zijn aangesloten bij een branche-organisatie en niet geregistreerd staan in het handelsregister als zorgaanbieder. Het toedienen van filler is een voorbehouden handeling. Deze mag alleen door een daartoe bekwame en bevoegde BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar of in opdracht en onder toezicht en verantwoordelijkheid van een bevoegde BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar door een niet zelfstandig bevoegde worden uitgevoerd. Hierbij moet wel worden voldaan aan de vereisten zoals deze door de wet zijn vastgesteld. Dat praktijken, zoals uit de berichtgeving naar voren komt, niet voldoen aan deze eisen vind ik zorgelijk.
Wanneer sprake is van situaties waar de patiënt schade heeft ondervonden van een behandeling en waar niet volgens de regels wordt gehandeld zal de inspectie optreden.
Kunt u in kaart brengen hoeveel zorggeld al is besteed aan herstel van huidverminkingen, zoals bulten, littekens, huidverminkingen, en andere complicaties naar aanleiding van ondeskundige behandeling?
Deze informatie is mij niet bekend omdat hiervan geen aparte registratie wordt bijgehouden. Ik kan u hierover dan ook niet informeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over de Zorgverzekeringswet op 10 april 2019?
Ja.
Het bericht ‘Private equity mengt zich steeds meer in de zorg’ |
|
Simon Geleijnse (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Private equity mengt zich steeds meer in de zorg»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de Nederlandse Zorgsector aantrekkelijk is voor investeerders en private equitypartijen er vorig jaar honderden miljoen in investeerden?
De instroom van financiering door investeerders en private equitypartijen kan positieve effecten hebben op de zorg, bijvoorbeeld doordat dit meer mogelijkheden geeft voor het financieren van bijvoorbeeld investeringen in innovatie. Er kunnen echter ook risico’s zijn, bijvoorbeeld het in het artikel genoemde risico dat winst een groter belang kan krijgen dan zorg. Dat is uiteraard onwenselijk. Daarom is van belang dat iedere zorgaanbieder die in Nederland zorg levert, moet voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg en de besturing van zorginstellingen zoals vastgelegd in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en de Governancecode zorg 2017.
Hoe oordeelt u over de stelling dat door die investeringen waardevolle medische gegevens in handen kunnen komen van (buitenlandse) investeerders?
De bescherming van persoonsgegevens, waaronder medische gegevens, is van het hoogste belang. De goede omgang met medische gegevens valt onder de verantwoordelijkheid van de instellingen en zorgverleners zelf. De regels hieromtrent zijn streng en duidelijk (AVG, WGBO, Jeugdwet etc.) en gelden net zo goed voor buitenlandse investeerders. Het toezicht en de handhaving is in de eerste instantie belegd bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Het is aan de Autoriteit persoonsgegevens om op te treden als iets niet klopt.
Deelt u de mening dat kwalitatief goede zorg altijd voorop moet staan en dat het doel van private equitypartijen, namelijk bedrijven lucratiever maken en vervolgens doorverkopen, niet strookt met dit doel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat de beschikbaarheid van kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare zorg aan patiënten voorop moet staan en acht investeringen van private equitypartijen alleen wenselijk als dat helpt bij het bereiken van dat doel. Daarom moeten zorginstellingen zich, ongeacht de vorm van financiering of het eigenaarschap, houden aan de regelgeving rond kwaliteit. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd ziet erop toe dat het kwaliteitsniveau van geleverde zorg bij zorginstellingen voldoen aan de wettelijke standaarden.
Wat vindt u van de stelling van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat zij de mogelijkheid moeten krijgen om een zorginhoudelijke toets te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd in mijn brief van 22 oktober 2018, onderzoeken de Minister voor Medische Zorg en Sport, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik momenteel concrete suggesties van de ACM, de NZa en de IGJ om het zorgspecifieke fusietoezicht aan te scherpen.2 Ik streef ernaar uw Kamer hier voor de zomer over te informeren.
Bent u het eens met de stelling dat er een doordachte visie moet komen over hoe het zorgstelsel het publieke belang dient en hoe we dat willen beschermen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tijdens de regeling van werkzaamheden van 5 maart 2019 heeft het lid van Brenk (50PLUS) verzocht om een brief over marktwerking in de zorg. Het door u gevraagde zal in die brief aan de orde komen. Zoals ik uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg Verpleeghuiszorg van 19 februari 2019 heb geïnformeerd, zullen de Minister voor Medische Zorg en Sport, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik in de beleidsagenda van de komende begroting van VWS nader ingaan op het thema van de organiseerbaarheid van de zorg.
Apps waarmee je de telefoon van anderen kan spioneren |
|
Tobias van Gent (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er apps zijn die je op de telefoon van je partner/kind/werknemer kunt installeren en waarmee je gesprekken kunt afluisteren, sms- en Whatsapp-berichten kunt meelezen, het web- en mailverkeer kunt onderscheppen en ook de locatie van de telefoon kunt volgen?1
Ja, ik heb van het bericht kennis genomen.
Deelt u de mening dat dit in het kader van horizontale privacy een onwenselijke ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?
Er komen steeds meer producten op de markt die de mogelijkheid bieden tot spionage. Het gebruik van deze producten kan een zeer grote inbreuk op de privacy opleveren, wat onwenselijk en in bepaalde gevallen zelfs strafbaar is (zie mijn antwoord op vraag 3). De mogelijkheden en de begrenzing van spionageproducten hebben mijn aandacht. Daarom heb ik het Tilburg Institute for Law, Technology, and Society (TILT), van de Universiteit Tilburg verzocht te onderzoeken hoe het gebruik van spionageproducten door burgers beter kan worden gereguleerd zodat de privacy van burgers nog beter kan worden beschermd. Dit onderzoek zal naar verwachting begin 2020 gereed zijn. Over de uitkomst van het onderzoek en de conclusies die ik daaraan verbind, zal ik u daarna zo spoedig mogelijk informeren.
Is het gebruik van dergelijke apps strafbaar of onrechtmatig? Zo ja, op basis waarvan?
Het Wetboek van Strafrecht bevat mogelijkheden om tegen het gebruik en de verkoop van spionagesoftware op te treden. Het wederrechtelijk installeren van spionagesoftware met het oogmerk om telecommunicatie of andere gegevensverwerking of gegevensoverdacht van een geautomatiseerd werk af te tappen of opnemen is strafbaar.2 De installatie van dergelijke software kan gepaard gaan met computervredebreuk.3 Het vervolgens overnemen van gegevens is apart strafbaar gesteld.4 Ook de productie, verkoop en aanschaf van spionagesoftware is in beginsel strafbaar.5 Daarnaast kan het maken van reclame voor de verkoop van spionageproducten strafbaar zijn.6 Ook het heimelijk filmen of fotograferen van mensen7 en het heimelijk opnemen van gesprekken waar je zelf geen deelnemer van bent8 is strafbaar. Daarnaast stelt de Auteurswet een aantal handelingen strafbaar, bijvoorbeeld het zonder toestemming van de betrokken persoon, wanneer deze persoon een aanmerkelijk belang heeft, camerabeelden van die persoon publiceren.9
Zoals in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heb ik het TILT verzocht te onderzoeken hoe het gebruik van spionageproducten door burgers, naast de bestaande mogelijkheden, nog beter kan worden gereguleerd. Hierbij zal onder andere worden onderzocht wat de mogelijkheden zijn om dergelijke software te verbinden aan een vergunningstelsel ten behoeve van eventueel rechtmatig gebruik om zo de verkoop en het gebruik van deze producten beter te monitoren en daarmee de privacy van burgers nog beter te beschermen.
Als het gebruik van dergelijke apps niet strafbaar of onrechtmatig is, deelt u dan de opvatting dat het aanbieden en gebruik van dergelijke apps aan banden gelegd zou moeten worden? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Rijnvarenden, die grote persoonlijke naheffingen ontvingen van de Nederlandse belastingdienst voor sociale premies, die zij ook al in Luxemburg betaald hebben |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Matroos Maarten moet 24.000 euro belasting betalen: «Het is niet fair wat mijn werkgever heeft gedaan»« en de bijbehorende uitzending van EenVandaag?1
Ja.
Kunt u uitleggen welke pogingen er door de Nederlandse autoriteiten gedaan zijn om de uitstaande schuld op de ex-werkgever te verhalen?
De Belastingdienst kan vanwege zijn geheimhoudingsplicht niet ingaan op individuele belastingplichtigen.
In het algemeen geldt dat het de schuldenaar is die een schuld op een derde dient te verhalen. Bij persoonlijke schulden aan de Belastingdienst, is de Belastingdienst daarom niet in de positie om een schuld op een derde, bijvoorbeeld de werkgever, te verhalen.
Is er een poging gedaan om de ex-werkgever aansprakelijk te stellen, bijvoorbeeld via bestuurdersaansprakelijkheid?
De Belastingdienst kan vanwege zijn geheimhoudingsplicht niet ingaan op individuele belastingplichtigen.
In het algemeen geldt dat de Belastingdienst derden aansprakelijk kan stellen voor persoonlijke schulden van een belastingplichtige als daarvoor een wettelijke grondslag bestaat. Het gaat dan om inlenersaansprakelijkheid, ketenaansprakelijkheid en bestuurdersaansprakelijkheid.
Indien een werknemer naar aanleiding van een aanslag inkomstenbelasting een schuld aan de Belastingdienst heeft, zijn de genoemde instrumenten niet toepasbaar en kan de Belastingdienst de werkgever daarvoor niet aansprakelijk stellen.
Klopt het dat er voor deze Rijnvarenden sociale premies zijn afgedragen in Luxemburg en dat de Rijnvarenden er niet in slagen om deze betaalde premies terug te krijgen uit Luxemburg?
Binnen de Europese Unie en meer in het bijzonder tussen de Rijnstaten zijn afspraken gemaakt over de coördinatie van de sociale zekerheid waardoor in principe één sociaal zekerheidsstelsel van een lidstaat van toepassing is op personen die van hun recht op vrij verkeer gebruikmaken. Zo is duidelijk in welk land zij verzekerd zijn voor de sociale zekerheid en onder welke voorwaarden. Hiermee wordt voorkomen dat werknemers in geen enkele lidstaat verzekerd zijn, dan wel dat zij dubbel verzekerd zijn en in meerdere landen premies moeten afdragen/uitkeringen ontvangen.
Indien de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is, heeft dit tot gevolg dat de werknemers niet alleen premies verschuldigd zijn, maar ook dat tijdvakken voor de AOW worden opgebouwd zodat daarvoor AOW-pensioen zal worden betaald.
Voor zover door de werkgever voor werknemers die in Nederland sociaal verzekerd zijn ten onrechte sociale zekerheidspremies zijn afgedragen in Luxemburg, is er onverschuldigd betaald. De werknemers hebben dan de mogelijkheid om bij de Luxemburgse instanties een verzoek in te dienen om teruggave van de ten onrechte betaalde premies. Of, en zo ja, onder welke voorwaarden een dergelijk verzoek wordt gehonoreerd, is afhankelijk van het Luxemburgse recht.
Zoals ik in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Lodders (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2659) heb aangegeven, vind ik het onwenselijk als de terugvordering van onverschuldigd betaalde premies bij de afhandeling op problemen stuit. Hoewel Nederland geen partij is bij deze verzoeken, zal ik met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die verantwoordelijk is voor de vaststelling van de verzekeringsplicht, de signalen hierover actief en op korte termijn bij de Luxemburgse autoriteiten onder de aandacht brengen.
Hebben de Rijnvarenden het wettelijk (Europees) recht om de in Luxemburg betaalde sociale premies terug te krijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Is er overleg geweest tussen de Nederlandse en Luxemburgse autoriteiten om ervoor te zorgen dat over al die jaren slechts op één plek sociale premies afgedragen hoefden te worden? Hoe verliepen die gesprekken en heeft dit tot een oplossing geleid?
Zoals onder vraag 5 aangegeven, bepalen in deze gevallen de aanwijsregels op basis van het Rijnvarendenverdrag of de Verordening (EG) nr. 883/2004 welke wetgeving van toepassing is en in welk land als gevolg daarvan socialezekerheidspremies verschuldigd zijn. Overleg tussen de Nederlandse en Luxemburgse autoriteiten was daarom niet aan de orde.
Ook is het ongebruikelijk om in het kader van een bezwaar- of beroepsprocedure contact te hebben met buitenlandse instanties over de rechtsvragen die daarin spelen. Als een uitspraak van de rechter daartoe aanleiding geeft, wordt na afloop wel contact opgenomen met de buitenlandse instantie.
In dit kader is nog het volgende van belang. Indien een werknemer (of diens werkgever) zekerheid wenst over toepasselijke socialezekerheidswetgeving, kan hij vragen om een A1-verklaring. De A1-verklaring geeft zekerheid omtrent de toepasselijke wetgeving en daarmee ook over de lidstaat waar premies moeten worden afgedragen. Van de procedure voor een A1-verklaring wordt veel gebruik gemaakt en deze is in de sector algemeen bekend. In Nederland is de SVB bevoegd om een A1-verklaring af te geven. Indien lidstaten het niet eens zijn over de afgifte van een A1-verklaring, schrijft de A1-procedure voor dat de bevoegde autoriteiten met elkaar in overleg treden. Voor zover bekend zijn er geen Luxemburgse A1-verklaringen overgelegd, noch is aan Nederlandse kant verzocht door werknemer/werkgever om een A1-verklaring.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze mensen slechts op één plek sociale premies hoeven te betalen over het tijdvak 2010 – 2018?
Zoals ik in het antwoord op de vragen 5 en 6 heb aangegeven zijn er mogelijkheden om de ten onrechte in Luxemburg afgedragen premies in Luxemburg terug te vragen. Ik vind het onwenselijk als het terugvorderen van onverschuldigd betaalde premies bij de afhandeling op problemen stuit en ik zal met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die verantwoordelijk is voor de vaststelling van de verzekeringsplicht, de signalen hierover actief en op korte termijn bij de Luxemburgse autoriteiten onder de aandacht brengen.
Denkt u het dat het voor iemand met een modaal inkomen (of lager) mogelijk is om een naheffing van soms tienduizenden euro’s op korte termijn te betalen?
Ik kan mij zeer goed voorstellen dat de vermogenspositie van iemand met maximaal een modaal inkomen, onvoldoende kan zijn om tienduizenden euro’s op korte termijn te betalen. Indien dit het geval is dan kan deze werknemer de Belastingdienst verzoeken om uitstel van betaling of een betalingsregeling. De voorwaarden rondom deze mogelijkheden zijn gepubliceerd op de site van de Belastingdienst.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zoveel mogelijk één voor één beantwoord, tenzij de onderlinge verbondenheid daaraan in de weg stond. Om uw vragen zorgvuldig te beantwoorden was tijd nodig voor de benodigde afstemming tussen de ministeries van Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën en de Belastingdienst en de SVB. De vragen zijn daardoor helaas niet binnen de aangegeven tijd beantwoord.
Wederom onveilige CV-ketels |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Klopt het dat ongeveer 150 duizend oudere modellen CV-ketels van Agpo Ferroli mogelijk levensgevaarlijk zijn? Zo ja, waarom?1
Deze modellen beschikken over een typegoedkeuring die alleen aan veilige toestellen wordt afgegeven. Naar aanleiding van een melding in 2008 bij de NVWA door een consument is destijds overleg gevoerd met Agpo Ferroli en Kiwa-Gastec dat de typekeuring heeft gedaan. Naar aanleiding van dit overleg zijn op 16 juni 2009 corrigerende acties door de producent gestart. Deze bestonden uit waarschuwingsadvertenties in drie landelijke dagbladen en uit aangepaste en aangescherpte onderhoudsadviezen aan de installateurs.
Naar aanleiding van de uitzending van Kassa van 16 maart 2019 is de NVWA een onderzoek bij de producent gestart. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten.
Om welk aantal gaat het precies en betreft het de vier genoemde typen (Econpact, Ultima, Megadens en Megalux) van vóór 2011 of ook andere CV-ketels? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze cijfers zijn niet voor handen. De NVWA is toezichthouder. Het is niet haar taak om bij te houden hoeveel en welke typen CV-ketels er aan consumenten worden geleverd.
Hoeveel woningbranden of andere incidenten zijn er tot u toe ontstaan door problemen met een CV-ketel van Agpo Ferroli?
Door de NVWA wordt niet bijgehouden of woningbranden of andere incidenten zijn ontstaan door problemen met een CV-ketel van Agpo Ferroli.
Hoe zijn deze CV-ketels door de typegoedkeuring gekomen als emeritus hoogleraar Veiligheid en Rampenbestrijding Ben Ale het volgende stelt: «Dit is de brandgevaarlijkste ketel die ik tot nog toe heb onderzocht»?2
Kiwa-Gastec heeft de wettelijk verplichte type keuring van deze CV-ketels uitgevoerd. Uit het onderzoek van de NVWA naar aanleiding van de melding in 2008 is niet gebleken dat de typen ten onrechte zouden zijn goedgekeurd.
In hoeverre zijn de problemen met de Agpo Ferroli ketels vergelijkbaar met de problemen met een bepaald type Nefit ketels, aangezien er daarvan bijna 24 duizend warmtewisselaars zijn vervangen? Kunt u uw antwoord toelichten?3 4
De problemen met de CV-ketels van Agpo Ferroli die in 2008 zijn vastgesteld, zijn niet vergelijkbaar met de problemen met een bepaald type Nefit ketels. Bij de CV-ketels van Agpo Ferroli was sprake van het in het ongerede raken van het kijkglas en lekkages van rookgas door het niet zorgvuldig vervangen van de pakking en het afkitten van de warmtewisselaar tijdens onderhoudsbeurten. Hierdoor kon een binnenbrand in de ketel ontstaan. Bij een binnenbrand slaat de ketel af gaat de brand vanzelf uit. Bij de Nefit CV-ketels diende de branderkop te worden vervangen.
Waarom heeft u in antwoorden op eerdere Kamervragen over CV-ketels niets gemeld over problemen met typen CV-ketels van Agpo Ferroli hoewel daar specifiek om is gevraagd, en hoe is het mogelijk dat u schreef dat «de NVWA heeft geen aanwijzingen dat er onveilige ketels zouden worden verkocht»?
De problemen met typen CV-ketels van Agpo Ferroli speelden in 2008 en 2009. Deze problemen zijn destijds door corrigerende acties door de producent aangepakt. Daarom heb ik aan uw Kamer in antwoorden op eerdere Kamervragen over CV-ketels niets gemeld over problemen met typen CV-ketels van Agpo Ferroli.
Kunt u nu garanderen dat alle problemen met CV-ketels van verschillende merken/ typen bekend zijn bij de Kamer, of zijn er nog meer problemen of incidenten die u in eerdere antwoorden niet heeft genoemd?
Mijn ministerie geeft de wettelijke kaders voor productveiligheid. Het is de verantwoordelijkheid van de producenten van CV-ketels om deugdelijke producten op de markt te brengen. Om te controleren of de producenten hun verantwoordelijkheid nakomen, houdt de NVWA risicogericht toezicht op de CV-ketels die op de markt verkrijgbaar zijn. Daarnaast onderzoekt de NVWA meldingen over CV-ketels. De uitzending van Kassa van 16 maart 2019 over de CV-ketels van Agpo Ferroli wordt door de NVWA als melding behandeld. Er zijn bij de NVWA nu geen andere meldingen over onveilige CV-ketels in onderzoek.
Is het waar dat het probleem met de CV-ketels van Agpo Ferroli «onbeheersbaar» is, en dat enkel het vervangen van warmtewisselaars niet afdoende is maar dat de gehele ketel vervangen moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hier kan ik geen uitspraken over doen. Naar aanleiding van de uitzending van het programma Kassa van 16 maart 2019 en de uitspraken deskundigen in dit programma, is de NVWA een onderzoek gestart. Dit is de gebruikelijke werkwijze bij een melding.
Hoe verhouden de opmerking van de voorzitter van Techniek Nederland dat «zelfs het ontbreken van goed onderhoud nooit mag leiden tot brandincidenten», en de constatering van één van de grootste onderhoudsbedrijven dat goed onderhoud de problemen met deze CV-ketels niet kan voorkomen, zich tot Agpo Ferroli die stelt dat de problemen door slecht onderhoud komen?5
Dit zijn twee verschillende opmerkingen. Gastoestellen en in het bijzonder CV-ketels zijn toestellen die deugdelijk moeten worden onderhouden, omdat er anders gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Bij het achterwege laten van onderhoud of het niet goed uitvoeren van het onderhoud waarbij bepaalde onderdelen niet tijdig worden gereinigd of vervangen kunnen dergelijke gastoestellen gevaar veroorzaken. Dat het achterwege laten van onderhoud nooit tot gevaarlijke situaties mag leiden strookt niet met de wettelijke regels. In de van toepassing zijnde wettelijke voorschriften (Warenwetbesluit gastoestellen 2018 en Verordening EU 2016/426) wordt bepaald dat gastoestellen veilig moeten zijn bij juiste installatie en bij regelmatig onderhoud volgens de instructies van de fabrikant.
De opmerking van het onderhoudsbedrijf in kwestie wordt meegenomen in het onderzoek dat in het antwoord op vraag 8 wordt genoemd. Daartoe zal contact worden opgenomen met het desbetreffende onderhoudsbedrijf.
Welk incident heeft in 2018 plaats gevonden, naar aanleiding waarvan de ondernemersorganisatie Agpo heeft verzocht om voortaan hittebestendige kits mee te leveren bij vervangende brandersets, en waarom is er geen gehoor gegeven aan de oproep? Was de NVWA op de hoogte van dit incident en de oproep en wat heeft de NVWA daarmee gedaan?
De NVWA was niet op de hoogte dat er in 2018 een incident heeft plaatsgevonden en ook niet van de oproep van de ondernemersorganisaties. Dat er hittebestendige kits gebruikt moeten worden is ruim voor 2018 gecommuniceerd met de installateurs in het kader van de corrigerende acties door de producent naar aanleiding van de melding in 2008.
Wanneer is de NVWA voor het eerst op de hoogte gesteld van de problemen met bepaalde typen CV-ketels van Agpo Ferroli, en welke acties heeft de NVWA toen genomen?
In maart 2008 is de NVWA voor het eerst op de hoogte gesteld van een mogelijk probleem met bepaalde typen CV-ketel van Agpo Ferroli. De NVWA heeft naar aanleiding daarvan destijds een onderzoek uitgevoerdbij Agpo Ferroli en Kiwa-Gastec dat de typekeuring heeft gedaan. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn op 16 juni 2009 corrigerende acties door de fabrikant gestart.
Bent u het met Techniek Nederland eens dat de NVWA en Kiwa zo snel mogelijk duidelijkheid moeten geven aan woningeigenaren en huurders over de (on)veiligheid van typen CV-ketels van Agpo Ferroli? Welke acties onderneemt u hiertoe en hoe worden alle eigenaren en gebruikers van betreffende CV-ketels geïnformeerd?
Gaan de vier typen CV-ketels van Agpo Ferroli allemaal vervangen worden, en gebeurt dit kosteloos voor de eigenaren van de CV-ketels? Zo nee, welke tegemoetkoming krijgen de eigenaren van deze CV-ketels dan wel?
Het onderzoek moet uitwijzen of en zo ja welke corrigerende maatregelen door de producent nodig zijn. Wie er verantwoordelijk is voor de kosten van corrigerende maatregelenis een zaak tussen de producent en de eigenaren van de CV-ketels.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat het debat over wijziging van de Woningwet in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties plaatsvindt?
Ja.
Het bericht ‘Automobilisten hebben lak aan rode kruizen A16’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Automobilisten hebben lak aan rode kruizen A16»?1
Ja.
Wat is de status van uw inspanningen om de juridische grondslag te verbreden om dergelijke automobilisten te beboeten dan wel te vervolgen voor hun rijgedrag en de handhaving door onder meer weginspecteurs te intensiveren? Wordt dit geregeld in het aangekondigde wetsvoorstel aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten? Zo ja op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid deze wijziging alsnog in het wetsvoorstel op te nemen?
Het negeren van een rood kruis is een paar jaar geleden overgebracht van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften naar het strafrecht. Doordat het negeren van een rood kruis strafrechtelijk wordt afgedaan, kan rekening worden gehouden met recidive waardoor het mogelijk is om een hogere straf op te leggen. Daarnaast kan, als de bestuurder door het negeren van een rood kruis gevaar of hinder veroorzaakt, een straf worden opgelegd op grond van artikel 5 Wegenverkeerswet (WVW). Op overtreding van dit artikel staat een straf van ten hoogste twee maanden hechtenis of een geldboete van maximaal de tweede categorie (€ 4.150,–). Met het wetsvoorstel Aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten wordt dit strafmaximum verhoogd naar een hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie (nu € 8.300,–). Ook wordt met het wetsvoorstel een nieuwe strafbaarstelling voor zeer gevaarlijk rijgedrag zonder ernstige gevolgen (artikel 5a WVW) voorgesteld. In het voorgestelde artikel is een opsomming opgenomen van gedragingen die in ieder geval als zodanig kunnen worden aangemerkt. Het negeren van een rood kruis maakt hier onderdeel van uit. Het wetsvoorstel ligt ter behandeling in uw Kamer. Momenteel kan er dus al streng worden opgetreden tegen het negeren van een rood kruis en met het wetsvoorstel Aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten wordt dit nog strenger.
Deelt u de opvatting dat urgentie in de aanpak van zogenoemde «verkeershufters» geboden is, nu blijkt dat rode kruizen in toenemende mate worden genegeerd, hetgeen voor weginspecteurs, hulpdiensten of mensen met pech gevaarlijke verkeerssituaties oplevert?
Ja, wij delen die urgentie. «Verkeershufters» en/of verkeersveelplegers moeten hard worden aangepakt. Naast het wetsvoorstel Aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten dat daaraan zal bijdragen, lopen er verschillende pilots en ben ik bezig met een wetsvoorstel over de Aanpak van rijden onder invloed dat ook bepalingen zal bevatten om verkeersveelplegers harder aan te pakken.
In het kader van een strengere aanpak van bestuurders die rode kruizen negeren, zijn sinds 2015 50 boa’s bij Rijkswaterstaat aangesteld die bevoegd zijn om een bekeuring uit te schrijven voor roodkruisnegatie. Dit aantal wordt in het kader van het programma File-aanpak uitgebreid tot 100 in 2020. Hiermee wordt de pakkans fors verhoogd. Naast de boa’s van Rijkswaterstaat legt ook de politie regelmatig boetes op als rijbanen zijn afgekruist, bijvoorbeeld vanwege ongevallen. Om de pakkans verder te verhogen, zijn er door het OM en de politie een aantal pilots gestart om op meer feiten digitaal te kunnen handhaven. Een van deze pilots ziet op roodkruisnegatie.
Daarnaast worden er ook andere acties genomen om gevaarlijke situaties rond wegwerkzaamheden en het negeren van rode kruizen tegen te gaan. Rijkswaterstaat heeft langs trajecten waarvan bekend is dat regelmatig rode kruizen worden genegeerd bebording geplaatst met een boodschap die gericht is op het tegengaan van dit onwenselijk gedrag van weggebruikers. Ten slotte loopt er een pilot om te onderzoeken op welke wijze met meer flexibele handhavingsmiddelen kan worden gecontroleerd op het overschrijden van de maximumsnelheid bij wegwerkzaamheden en is het handhaven van de maximumsnelheid bij wegwerkzaamheden een belangrijk item van de politie. De locaties waar wordt gehandhaafd worden in samenspraak met Rijkswaterstaat bepaald. Ook dit moet bijdragen aan de veiligheid van onder meer weginspecteurs en personen die wegwerkzaamheden verrichten.
Welke mogelijkheden zijn er om lopende inspanningen en pilots te versnellen in het belang van de verkeersveiligheid?
Wij begrijpen uw vragen zo, dat deze betrekking hebben op de pilot die ziet op de digitale handhaving van het negeren van rode kruizen. Deze pilot bestaat uit twee delen: handhaving met behulp van een vaste camera en handhaving met behulp van een mobiele opstelling. Ten aanzien van de handhaving met behulp van een mobiele opstelling is er tussen het OM en Rijkswaterstaat gesproken over de mogelijkheid om door middel van een camera op auto’s van weginspecteurs te handhaven. Het voordeel van deze variant is dat de auto’s van weginspecteurs vaak staan bij rijbanen die door middel van een rood kruis zijn afgesloten. Een nadeel betreft de veilige werkomstandigheden van weginspecteurs/boa’s. Hulpverleners krijgen in toenemende mate te maken met agressie. Een weginspecteur/boa zit altijd alleen in de auto. Dat is een reden om terughoudend te zijn met het plaatsen van handhavingscamera’s op de auto’s van weginspecteurs/boa’s. Een ander groot nadeel van een op de auto aanwezige handhavingscamera is dat daarmee de primaire rol van de weginspecteur als hulpverlener in het gedrang komt. Hulpverlening en gastheerschap staan voor de weginspecteurs voorop en de rol als boa mag niet dominant worden. Weginspecteurs gaan primair als gastheer/hulpverlener de weg op, en pas op het moment dat ze een overtreding constateren, kunnen ze als boa optreden. Bij een permanent op de auto van de weginspecteur aanwezige handhavingscamera verschuift de rol van weginspecteur van hulpverlener/gastheer naar die van boa terwijl de weginspectie de primaire taak dient te zijn.
Gelet op de genoemde nadelen geniet het installeren van handhavingscamera’s op de auto’s van weginspecteurs niet de voorkeur. De pilot met behulp van een mobiele opstelling is om deze reden niet van start gegaan.
Bent u bereid op korte termijn een tussentijdse appreciatie naar de Kamer te sturen van de pilot om buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) als weginspecteurs flitscontroles te laten uitvoeren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u in beginsel bereid alle boa-weginspecteurs, nadat zij de daarvoor benodigde training en instructies hebben gekregen, de bevoegdheid te geven mobiele flitscontroles te laten uitvoeren? Zo ja, met ingang van wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Meldingen van bedreiging door journalisten |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de column «Verslaggevers worden vaak bedreigd en weinig beschermd»?1
Ja.
Herkent u het geschetste beeld dat het lastig is voor journalisten om aangiften te doen van bedreiging en (gewelds)incidenten? Zo ja, waarom is het lastig voor journalisten om aangifte te doen? Zo nee, waarom herkent u dit beeld niet?
Bedreigingen en (gewelds)incidenten zijn onacceptabel. Voor journalisten geldt dat in het bijzonder vanwege de belangrijke rol die zij vervullen in de vertegenwoordiging van het vrije woord. De Minister van Justitie en Veiligheid en ik vinden het belangrijk dat deze zaken met prioriteit worden aangepakt. Om die reden is in 2018 een akkoord gesloten door de Stuurgroep Agressie en Geweld tegen Journalisten, bestaande uit de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), het Genootschap van Hoofdredacteuren, de politie en het openbaar ministerie (OM), over onder andere het geprioriteerd aanpakken van bedreigingen van journalisten. Deze afspraken geven journalisten een speciale positie op het moment dat zij met geweld en agressie worden geconfronteerd. Afgesproken is dat politie en OM prioriteit zullen geven aan het bestrijden van bedreigingen tegen journalisten; de behandeling van aangiftes is versneld; en de strafeisen van het OM zijn opgehoogd.
In het akkoord zijn ook maatregelen opgenomen om journalisten te ondersteunen bij bedreiging, zoals het opvangen van slachtoffers in de eigen organisatie door middel van bijvoorbeeld psychische hulp of weerbaarheidstrainingen. Als er sprake is van een concrete reële bedreiging, dan is justitie aan zet en kan het slachtoffer in noodzakelijke gevallen via inschakeling door o.a. politie en OM (het stelsel bewaken en beveiligen) beveiligd worden.
Deze en andere onderdelen van het akkoord worden verder uitgewerkt in het project PersVeilig. Begin april is de website van het project met een meldpunt voor bedreigde journalisten gelanceerd. Per 1 april jl. geldt ook de nieuwe OM aanwijzing die het mogelijk maakt om hogere straffen te eisen.
Is het waar dat de genoemde journalisten van Omroep Flevoland, op een uitzondering na, geen aangifte konden doen maar dat het bij een melding bleef? Zo ja, waarom kon er geen aangifte worden gedaan en deelt u de mening dat als een journalist aangifte wil doen hij dat ook moet kunnen doen? Kan een politiemedewerker iemand ervan weerhouden om aangifte te doen en zo ja, op grond waarvan? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het gestelde dat er geen aangifte kon worden gedaan?
Ik ga niet in op individuele casuïstiek. Een journalist die aangifte wil doen van een strafbaar feit, kan dat in alle gevallen doen. In het aangiftegesprek kan de politie echter met de aangever in gesprek gaan over de vraag of sprake is van een strafbaar feit en of aangifte het beste past bij de bedoeling van de aangever. Zo’n gesprek kan leiden tot de conclusie dat een ander middel geschikter is om het probleem op te lossen dan een strafrechtelijke procedure. Ook kan het de overtuiging van de politie zijn dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om tot een succesvolle procedure te komen. In dat geval wordt in ieder geval een melding van een incident, bedreiging of geweld in de systemen opgenomen.
Hoeveel meldingen en aangiftes zijn er het afgelopen jaar door journalisten gedaan naar aanleiding van bedreiging en (gewelds)incidenten? In hoeveel gevallen leidde dit tot vervolging dan wel veroordeling?
Vorig jaar is uw Kamer ten behoeve van een rondetafelgesprek over de Bedreiging en bescherming van journalisten op 14 maart geïnformeerd dat er in 2017 ongeveer 45 aangiften en 14 meldingen gedaan zijn door journalisten naar aanleiding van bedreigingen en (gewelds)incidenten. Deze cijfers zijn indicatief, omdat de politie het beroep van het slachtoffer niet registreert. Een nieuwe handmatige zoekslag over het jaar 2018 levert de volgende indicatieve cijfers op: 33 geregistreerde incidenten, waaronder 21 aangiften en 12 meldingen. Cijfers ten aanzien van vervolging of veroordeling op basis van deze aangiften en meldingen zijn niet voorhanden, want het OM registreert bij vervolging en veroordelingen niet of het slachtoffer een journalist betrof.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen bedreigingen en (gewelds)incidenten ertoe leidden dat journalisten in hun werk belemmerd werden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat regionale en lokale media steeds meer onder druk staan? Zo ja, erkent u het belang om juist deze regionale en lokale verslaggevers extra te beschermen?
Het is mij niet bekend dat in het bijzonder regionale en lokale media steeds meer onder druk komen te staan waar het bedreiging en (gewelds)incidenten betreft. Het staat buiten kijf dat bedreiging van journalisten onacceptabel en onaanvaardbaar is. Journalisten hebben een belangrijke rol in het democratische proces van onze samenleving en zij moeten hun werk dan ook in vrijheid en veiligheid kunnen doen. Alle journalisten verdienen dezelfde bescherming, ongeacht of ze nu landelijk, regionaal of lokaal actief zijn en ongeacht voor welk medium zij werken. De bovengenoemde maatregelen uit het akkoord moeten er aan bijdragen dat journalisten hun werk ongehinderd kunnen doen.
Acht u de getroffen maatregelen om de bescherming van journalisten tot «hogere prioriteit» te maken effectief? Zo ja, hoe verklaart u het geschetste beeld in deze column? Zo nee, wat gaat u doen om het aantal aangiften ten opzichte van meldingen te vergroten?
Zoals in het akkoord is opgenomen, zijn er door politie en het OM opsporings- en vervolgingsafspraken gemaakt over o.a. prioritaire afhandeling van zaken, schade zoveel mogelijk verhalen op daders (lik op stuk beleid) en het eisen van een hogere straf. Er wordt momenteel al zoveel mogelijk gewerkt conform het lik op stuk beleid. Per 1 april jl. geldt ook de nieuwe OM aanwijzing die het mogelijk maakt om hogere straffen te eisen. De overige afspraken worden nader uitgewerkt in het project PersVeilig.
De rietteelt en rietsnijders in Nederland, in het bijzonder nationaal park de Weerribben-Wieden |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de onrust die is ontstaan onder de rietsnijders in met name de Weerribben nu er nog geen afspraken zijn voor een verlenging van de Subsidie Natuur en Landschap (SNL) vanaf 2020?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat het Interprovinciaal Overleg (IPO) de vergoeding voor veenmosrietland heeft verlaagd van 1.600 euro naar 864 euro per hectare en kunt u zich voorstellen dat als deze verlaging wordt doorgezet, dit een grote negatieve invloed heeft op het behoud van het landschap van de Weerribben (90% veenmosrietland) en Wieden (50% veenmosrietland)?
Ja, ik ben op de hoogte van de verlaagde tarieven. De ontstane onrust bij de riettelers in de Weerribben-Wieden lijkt zich met name toe te spitsen op deze gewijzigde tarieven voor het natuurbeheer. De bijdrage van riettelers strekt verder dan alleen natuurbeheer. Deze heeft ook effect op recreatie en cultuurhistorie. De provincie inventariseert mogelijkheden hoe de effecten van de verlaagde tarieven voor veenmosrietland zouden kunnen worden verminderd.
Gezien de grote wijziging in vergoeding wordt daarnaast door de riettelers in overleg met de provincie gekeken of de berekeningsgrondslag juist is vastgesteld.
Overigens bestaat 19% van het oppervlak van het Natura 2000-gebied Weerribben uit beheertype Veenmosrietland en moerasheide. Binnen het Natura 2000-gebied Wieden is dit 11%.
Door wie worden de normbedragen voor de SNL-subsidies uiteindelijk vastgesteld?
De normbedragen voor de SNL-subsidies worden vastgesteld door een onafhankelijke commissie die is ingesteld door het IPO en wordt ondersteund door een groep van onafhankelijke deskundigen op het gebied van (agrarische) natuur, landschap, landbouw en water. Zij baseren zich daarbij op een door de EU goedgekeurde rekensystematiek (opgenomen in de Catalogus Groenblauwe diensten) waarin rekening gehouden wordt met zowel daadwerkelijk gemaakte kosten, zoals de wijze van maaien, als opbrengsten uit het product. Binnen dit staatsteunkader voor maatschappelijke diensten is het niet mogelijk om inkomensondersteuning te geven.
Klopt het dat de normbedragen slechts 75% van de daadwerkelijke kosten bedragen, klopt het dat van dit bedrag 80% naar de pachter gaat en 20% naar de terreinbeherende organisatie en geldt dit voor heel Nederland?
Dat klopt. Alle provincies hanteren bij natuurbeheer een subsidieplafond van 75% van de standaardkostprijs voor een beheertype. In Overijssel is bij riettelers in overleg met de sector en terreinbeheerders de invulling gegeven dat 80% hiervan wordt uitgekeerd aan de pachter en 20% aan de terreinbeheerder. Een belangrijke reden hiervoor is dat pachters geen btw verschuldigd zijn over het subsidiebedrag, wat wel het geval zou zijn als zij het beheer als «onderaannemer» van een terreinbeheerder zouden uitvoeren.
Kent u de signalen dat terreinbeherende organisaties de werkzaamheden aanbesteden en kortdurende pachtcontracten afsluiten?
Ja.
Zijn deze organisaties hiertoe verplicht of kunnen ze hierin een andere keuze maken?
Binnen de vigerende staatsteunkaders kunnen de terreinbeherende organisaties hier andere keuzes in maken.
Kunt u zich voorstellen dat het alleen met langjarige pachtovereenkomsten en toereikende subsidies voor rietsnijders mogelijk is om te voorzien in opvolging en investeringen voor innovaties en kunt u toelichten wat u kunt bijdragen om dit te bewerkstelligen?
Ik deel de wens om te zoeken naar lange termijn oplossingen en duidelijkheid voor de betrokken rietsnijders. Het snijden van riet is belangrijk voor het behoud van de unieke natuurwaarden in de gebieden. Het aangaan van langjarige pachtovereenkomsten is echter een zaak tussen de eigenaar en de pachter. Bij het beëindigen van een pachtcontract kiezen de terreinbeherende organisaties in de Weerribben – Wieden wel steeds vaker voor de grond via geliberaliseerde pacht aan te bieden. Dit geeft de terreinbeherende organisaties meer mogelijkheden om te sturen op (natuur)resultaat en geeft daarnaast mogelijkheden voor ruilgrond die voor bijvoorbeeld N2000/PAS (Programma Aanpak Stikstof) maatregelen kan worden ingezet. Het heeft mijn voorkeur dat de terreinbeheerders en rietsnijders de continuïteit van het ambacht voor het gebied samen borgen. Daarnaast heeft de provincie Overijssel, conform haar primaire verantwoordelijkheid, langjarig budget gereserveerd om het beheer van Weerribben-Wieden via het Subsidiestelsel natuur en landschap (SNL) te subsidiëren, in lijn met landelijk afgesproken tarieven.
Bent u ervan op de hoogte dat er veel goedkoop riet van mindere kwaliteit wordt geïmporteerd vanuit China en in mindere mate uit Oost-Europese landen en dat de Nederlandse rietsector daardoor veel oneerlijke prijsconcurrentie ervaart?
Ja, ik ben op de hoogte van deze situatie.
In hoeverre past de import uit het buitenland in uw visie op kringlooplandbouw en het zoveel mogelijk realiseren van korte ketens?
Ik heb in mijn LNV-visie belangrijke doelstellingen geformuleerd voor de toekomst van de Nederlandse landbouw. Een omschakeling naar een voortdurende verlaging van het gebruik van grondstoffen is mogelijk, door een efficiëntere benutting van kringlopen. Mijn streven bij economische processen is om daar waar mogelijk circulair te werken, en dus zo veel mogelijk met producten te werken die regionaal zijn geproduceerd. De vakfederatie van rietdekkers geeft echter aan dat het aanbod van Nederlands riet te klein is in vergelijking met de vraag, en dat juist daarom vaak geïmporteerd riet wordt gebruikt.
Klopt het dat er geen importheffingen gelden voor Chinees riet, terwijl dit wel wordt gebruikt als bouwproduct?
Op Chinees riet wordt voor de Europese markt een importheffing gehanteerd van 10%.
Bent u bereid om – in overleg met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om op Nederlandse monumenten alleen Nederlands riet toe te passen?
In de regio wordt veelal riet gebruikt afkomstig uit de Weerribben-Wieden. Het aanbod van riet is echter te klein in vergelijking met de vraag en daarom wordt op dit moment een groot deel van het dekriet geïmporteerd uit landen als Oostenrijk, Turkije, Hongarije, Roemenië, Oekraïne en China. Ik zou het jammer vinden wanneer Nederlandse monumenten niet van een nieuw rieten dak kunnen worden voorzien door gebrek aan Nederlands riet. Ik vind het nu daarom niet nodig om te onderzoeken of enkel Nederlands riet toegepast kan worden.
Welke kansen ziet u voor certificering van Nederlands riet en kan de rijksoverheid de sector daarbij ondersteunen?
Het getuigt van goed ondernemerschap om unieke kwaliteiten van een product of gebied te gebruiken voor het genereren van een goede prijs voor een product. In de regio wordt de herkomst van het riet al ingezet als verkoopargument. De primaire verantwoordelijkheid voor het uitwerken daarvan, bijvoorbeeld door de invoering van een certificaat, ligt bij de sector en/of het gebied zelf. Indien door de sector gewenst, ben ik bereid om met hen te verkennen wat er mogelijk is.
Ziet u het grote belang van het behoud van het prachtige Nationaal Park de Weerribben-Wieden en het behoud van een Nederlands ambacht?
Ik ben onlangs zelf in Nationaal Park de Weerribben-Wieden geweest en heb daar ook het werk van de rietsnijders gezien. Het Nationaal Park heeft een unieke flora en fauna die voor een groot deel afhankelijk is van het jaarlijks snijden van riet. De riettelers in dit gebied hebben daardoor de mogelijkheid om hun bedrijfsvoering af te stemmen op twee inkomensbronnen: het onderhoud van het natuurgebied en de verkoop van riet voor het dekken van daken. De riettelers bezitten tevens een grote gebiedskennis, die van belang is voor het onderhoud van het gebied. Het is daarom van belang dat het ambacht in het gebied een toekomst heeft. De provincie Overijssel onderkent dit, en heeft door de jaren heen meerdere initiatieven ondernomen om de riettelers in het gebied te ondersteunen.
Welke mogelijkheden heeft u om bij te dragen aan een toekomstbestendige rietsector?
Ik ben graag bereid om met het IPO, de Provincie Overijssel en de sector in gesprek te gaan over de rietteelt in de Weerribben-Wieden.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met het IPO en/of provincies over de toekomst van de rietteelt? Is de Minister bereid in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van de sector?
Zie antwoord vraag 14.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nog geen oplossing voor zonnepanelenprobleem VV Nieuw Buinen»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het schrijnend is dat het langslepende netaansluitingsprobleem vrijwilligers van sportverenigingen hindert en frustreert in het realiseren van plannen gericht op het opwekken van groene elektriciteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom sleept het breed gesignaleerde knelpunt nog steeds voort?
Ik begrijp dat deze frustratie er is bij iedere partij die hernieuwbare elektriciteit op wil wekken en daar de benodigde investeringen in tijd, menskracht en financiën voor gedaan heeft. Ik verwijs u verder naar de antwoorden op vragen 3 tot en met 5.
Deelt u de opvatting dat het temeer schrijnend en frustrerend is dat de bereidwilligheid van derden om capaciteit op het net beschikbaar te stellen wordt gehinderd door de wettelijke regeling waardoor dit niet kan, omdat deze capaciteit toevalt aan de eerstvolgende grootschalige ontwikkelaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit op te lossen en hoe gaat u dat dan doen?
Op het elektriciteitsnet is een beperkte mate van transportcapaciteit beschikbaar. De netbeheerder stelt de transportcapaciteit van zijn net zodanig vast dat de integriteit en balans van het net niet wordt verstoord.
Een aangeslotene met hernieuwbare elektriciteitsopwekking heeft een overeenkomst met de netbeheerder over de hoeveel transportcapaciteit die hem ter beschikking staat. Dat is de contractueel overeengekomen capaciteit.
Het kan in de praktijk zo zijn dat een aangeslotene deze hoeveelheid structureel niet transporteert. Dan kan hij zijn overeenkomst met de netbeheerder aanpassen naar een lagere hoeveelheid. Deze capaciteit heeft de netbeheerder weer ter beschikking. Dan moet de netbeheerder deze capaciteit, conform artikel 23 van de Elektriciteitswet 1998, weer non-discriminatoir ter beschikking stellen aan een andere partij die dan aangesloten wordt.
Het kan ook zijn dat de netbeheerder structureel ervaart dat de overeengekomen hoeveelheid niet getransporteerd wordt. Dan kan de netbeheerder de niet getransporteerde hoeveelheid ook non-discriminatoir ter beschikking stellen aan een andere partij die dan aangesloten wordt en transportcapaciteit krijgt. De netbeheerder bepaalt daarnaast de fysieke benodigde transportcapaciteit en bijbehorende investeringen op basis van de gecombineerde daadwerkelijk gebruikte netcapaciteit.
Een partij met ter beschikbaar gestelde transportcapaciteit kan dus niet zelf direct zijn capaciteit aan een ander toewijzen.
Samen met ACM en netbeheerders werk ik aan oplossingsrichtingen uit voor de knelpunten rondom de aansluit- en transportcapaciteit. Hierbij betrek ik de uitspraak van uw Kamer in de motie Agnes Mulder c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 295). Ik zal uw Kamer hierover in mei berichten.
Is de door de voorzitter van VV Nieuw Buinen uitgesproken hoop dat het misschien nog goed komt gerechtvaardigd? Zo ja, wat is dan de weg naar een oplossing en wat zijn de maatregelen die leiden naar de aansluiting van de zonnepanelen van de voetbalvereniging?
De betrokken partijen verkennen mogelijke technische oplossingen voor de situatie nu waarbij deze voetbalclub nog niet kan leveren aan het elektriciteitsnet. Ik ben hoopvol dat zij in onderling overleg komen tot een haalbare oplossing.
Bent u bereid, gelet op het hardnekkig voortduren van het knelpunt, uw standpunt over het geven van voorrang van kleinere duurzame initiatieven op het elektriciteitsnetwerk te heroverwegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Mijn opvatting in deze wijzigt niet, zoals ik eerder aan uw Kamer heb geantwoord op schriftelijke vragen2 en zoals gewisseld in het debat met uw Kamer. Het verlenen van toegang tot het elektriciteitsnet is een publieke taak belegd bij de netbeheerder conform wettelijke en regulatorische uitgangpunten.
De netbeheerder moet daarbij non-discriminatoir handelen.
Is het gegeven dat in grote gebieden in Nederland ontwikkelaars al omvangrijke grondposities hebben ingenomen en netwerkcapaciteit hebben geclaimd, een hindernis voor het realiseren van de afspraak in het Klimaatakkoord dat 50% van de nieuwe hernieuwbare energieproductie in eigendom komt van de lokale omgeving en leidt dit ertoe dat in deze gebieden de lokale omgeving het nakijken heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke mate en op welke plaatsen is dat het geval en wat gaat u doen om te bewerkstelligen dat de lokale omgeving 50% van de nieuwe hernieuwbare energieproductie in eigendom kan krijgen?
Op Rijksniveau is er geen concreet inzicht in welke mate projectontwikkelaars via opties of contracten al omvangrijke grondposities voor nieuwe zon- of windparken hebben ingenomen. Dit zijn private overeenkomsten die niet hoeven te worden geregistreerd. Ontwikkelaars kunnen niet «op voorhand» netcapaciteit claimen. Het aanvragen van een netaansluiting met teruglevercapaciteit voor een bepaald hernieuwbaar elektriciteitsproject, gaat immers gepaard met het aangaan van een substantiële financiële verplichting met de netbeheerder. Die verplichting gaan ontwikkelaars veelal pas aan als een project verder is uitgewerkt en men daarbij zekerheid heeft over de SDE+-subsidie en over de omgevingsvergunning.
In het ontwerp Klimaatakkoord is de afspraak opgenomen te streven naar 50% eigendom van de lokale omgeving van de hernieuwbare elektriciteitsproductie op land. Het streven voor deze eigendomsverhouding is een algemeen streven voor 2030. Momenteel wordt in overleg met overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties bezien hoe hier op regionaal en lokaal niveau in beleid invulling aan gegeven kan worden, mede in relatie tot de Regionale Energie Strategieën.
Overigens constateer ik dat in de praktijk al steeds meer gewerkt wordt in de geest van het ontwerp Klimaatakkoord, waarbij het bevoegd gezag via het ruimtelijk instrumentarium lokaal mede-eigendom borgt.
Het opheffen van de subsidieregeling “Kansen voor alle kinderen” en de besteding van de hierdoor vrijgekomen middelen aan projecten voor de bestrijding van armoede onder kinderen |
|
René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Gezien het feit dat met ingang van 1 januari 2019 er geen nieuwe aanvragen meer kunnen worden ingediend voor de subsidieregeling Kansen voor alle kinderen, kunt u zich herinneren dat u heeft toegezegd dat de vrijgekomen middelen van deze subsidie (4 miljoen euro per jaar) vanaf 2019 op een andere wijze zullen worden ingezet om de armoede onder gezinnen met kinderen tegen te gaan en dat u hierover in gesprek gaat met gemeenten, de vier grote armoedepartijen, zoals het Armoedefonds Nederland, en met de bewindspersonen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?1
Ja, dat kan ik me herinneren.
Hebben deze gesprekken inmiddels plaatsgevonden? Zo ja, wat is hiervan de stand van zaken? Zo nee, waarom niet en wanneer gaan deze gesprekken dan wel plaatsvinden?
Ja, deze gesprekken hebben plaatsgevonden. Naar aanleiding van deze gesprekken is besloten om deze middelen in te zetten voor het actieprogramma «Tel Mee met Taal» gericht op de aanpak van laaggeletterdheid. Hierover heb ik u 1 april jl. geïnformeerd in de brief ambities kinderarmoede.2 In 2019 gaat een deel van de vrijgekomen middelen naar de vervolgaanpak laaggeletterdheid (€ 2,5 mln.) en een deel naar de uitwerking van de ambities kinderarmoede (€ 1,5 mln.). De middelen (€ 4 mln.) worden vanaf 2020 tot en met 2024 geheel ingezet voor het vervolg van het actieprogramma Tel Mee met Taal.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat gezinnen in financiële problemen komen door stijgende schoolkosten, zoals de verplichte aanschaf van digitale leermiddelen en verplichte schoolreizen naar het buitenland?2
Deze mening deel ik. De ouderbijdrage moet altijd expliciet vrijwillig zijn. Helaas blijkt dat in de praktijk niet altijd zo te worden ingevuld. De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media heeft kortgeleden in de brief «Bevordering kansengelijkheid in het onderwijs» aangekondigd dat de PO-Raad en de VO-raad hebben toegezegd dat ze in hun gedragscode voor goed onderwijsbestuur opnemen dat schoolbesturen deze vrijwilligheid expliciet moeten benoemen.4 Daarnaast nemen zij in de codes op dat het niet betalen van de ouderbijdrage geen reden mag zijn voor uitsluiting van activiteiten die onder verantwoordelijkheid van de school worden georganiseerd. Ook in het mbo heeft de sector regels opgesteld om ervoor te zorgen dat jongeren niet worden uitgesloten. Vrijwillig is altijd vrijwillig en scholen zijn wettelijk verplicht dit in hun communicatie naar ouders uit te dragen.
Wilt u er bij de toekenning van projecten in het kader van de bestrijding van kinderarmoede op toezien dat de vrijkomende subsidiegelden ook zullen worden gebruikt om ouders die dat nodig hebben, tegemoet te komen in de stijgende schoolkosten?
Zoals ik bij vraag 2 heb geantwoord, worden de vrijgekomen middelen ingezet voor het actieprogramma «Tel mee met taal». Bij vraag 3 heb ik aangegeven dat ouderbijdragen altijd vrijwillig behoren te zijn. Dat niet alle scholen dit zo communiceren heeft de aandacht van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media. Ouders die moeite hebben om schoolspullen zoals gymkleren, een agenda, een tas, kaftpapier of een fiets te bekostigen, kunnen zich in veel gemeenten wenden tot Stichting Leergeld.
Kunt u de Kamer informeren over de wijze waarop de vrijgekomen middelen van de opgeheven subsidieregeling Kansen voor alle kinderen worden ingezet en een overzicht doen toekomen van de projecten die in de jaren 2019, 2020 en 2021 hiermee zullen worden gefinancierd?
In 2019 gaat een deel van de vrijgekomen middelen naar de vervolgaanpak laaggeletterdheid (€ 2,5 mln.) en een deel naar de uitwerking van de ambities kinderarmoede (€ 1,5 mln.). De middelen (€ 4 mln.) worden vanaf 2020 tot en met 2024 geheel ingezet voor het vervolg van het actieprogramma Tel Mee met Taal. Armoede en laaggeletterdheid gaan immers hand in hand: laaggeletterdheid is vaak een belemmering om zelfredzaam te zijn en armoede vergroot de kans op laaggeletterdheid (Ecbo en ROA, 2016). Kinderen die opgroeien in gezinnen met laaggeletterde ouders presteren op school minder goed dan kinderen die opgroeien in hoog geletterde gezinnen. Deze kinderen hebben mede hierdoor ook een hoger risico om later in een lagere sociaaleconomische positie te verkeren. Via het programma Tel Mee met Taal wordt ingezet op het voorkomen en verminderen van laaggeletterdheid. De komende jaren wordt via Tel Mee met Taal extra geïnvesteerd in het ondersteunen van een educatieve thuisomgeving en het vergroten van leesplezier onder kinderen, met een focus op laagtaalvaardige gezinnen.
De mate waarin China profiteert van Europese ontwikkelingsgelden |
|
Wybren van Haga (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u zich uw volgende uitspraak herinneren: «Chinese bedrijven hebben geen toegang tot de Europese OS-gelden. Chinese bedrijven – dat is volgens mij ons grote dilemma – komen met hun eigen geld vanuit de Chinese overheid en investeren massaal. Daar zit een andere vorm van conditionaliteit aan, maar die bedrijven kloppen echt niet aan bij de EU en ze concurreren dus ook niet met Nederlandse of andere bedrijven uit de markt»?1
Ja. Deze uitspraak deed ik op 7 maart jl. tijdens het overleg met uw Kamer.
Bent u bekend met het vorig jaar gepubliceerde rapport van de Development Assistance Committee (DAC) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) waarin de volgende conclusie wordt getrokken: «India and China were the non-DAC countries with the highest successful bids as shown in Table 9. They also account for 40% of total contract value awarded to developing countries (including LDCs and HIPCs) between 2008 and 2016. Yearly fluctuations aside, they also seem to win an increasing share of DAC Members aid projects»?2
Ja, ik heb kennis genomen van dit rapport.
Hoe verhouden deze bevindingen zich tot uw uitspraak dat Chinese bedrijven hebben geen toegang hebben tot de Europese ontwikkelingssamenwerkingsgelden?
Tabel 9 in het OESO/DAC rapport gaat over de ongebonden contracten («untied aid») die middels tenders door alle DAC-leden werden verstrekt, niet alleen door het DAC-lid de Europese Unie (de Europese Commissie). De tabel vermeldt bovendien enkel de nationaliteit van succesvolle bieders en niet in hoeverre de bieders bedrijven waren.
Mijn uitspraak betrof dat Chinese bedrijven in het algemeen geen directe toegang hebben tot de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden. Niet alleen Chinese bedrijven, maar Chinese partijen in het algemeen hebben geen directe toegang tot dergelijke instrumenten. Dit geldt voor het Europees Ontwikkelingsfonds (European Development Fund – EDF),3 het Instrument voor ontwikkelingssamenwerking (Development Cooperation Instrument – DCI), het Europees Nabuurschapsinstrument (European Neighbourhood Instrument – ENI) en het Partnerschapsinstrument.4
Een uitzondering op de regel is van toepassing wanneer het een project in China betreft. Entiteiten die zijn gevestigd in een ontwikkelingsland, zoals vermeld in de lijst ODA-ontvangers van de OESO/DAC, die lid zijn van de G20, kunnen wanneer het een project in hun land betreft wel financiering ontvangen uit het Instrument voor Ontwikkelingssamenwerking, het Europees Nabuurschapsinstrument, en het Partnerschapsinstrument.5 Zo ontvangen bijvoorbeeld enkele ngo’s en denktanks in China financiële ondersteuning middels het DCI. Deze uitzondering geldt niet voor het Europees ontwikkelingsfonds.
De regel dat Chinese partijen in het algemeen geen directe toegang hebben tot financiering is niet van toepassing op het Europees Instrument voor democratie en mensenrechten (European Instrument for Democracy and Human Rights – EIDHR) en het Instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede (Instrument contributing to Stability and Peace – IcSP). Partijen uit alle landen hebben namelijk toegang tot financiering uit EIDHR en IcSP.6 Bedrijven profiteren echter niet van deze instrumenten. Bedrijven komen niet in aanmerking voor financiering uit hoofde van het EIDHR. De acties die worden gefinancierd middels het IcSP worden doorgaans uitgevoerd door actoren uit het maatschappelijk middenveld en bieden geen commerciële kansen, aangezien het IcSP acties financiert die handhaving van vrede, voorkoming van conflicten, versterking van internationale veiligheid en het verlenen van hulp tot doelstelling hebben.7
Klopt het dat Chinese bedrijven biedingen doen voor diverse door de Europese Unie (EU) gefinancierde projecten in Afrikaanse landen, zoals de geplande weg tussen Kampala en Jinja in Oeganda, en in het kader van projecten als deze concurreren met Europese bedrijven?3
Dit kan het geval zijn wanneer de Europese Commissie het project niet onder direct beheer uitvoert. Het Kampala Jinja Expressway Public Private Partnership Project in Uganda betreft indirect beheer.
De Europese Commissie voert de begroting op een of meer van de volgende wijzen uit: op directe wijze («direct beheer»), in gedeeld beheer met de lidstaten («gedeeld beheer»), op indirecte wijze («indirect beheer»). In het geval van indirect beheer vertrouwt de Europese Commissie taken tot uitvoering van de begroting toe aan een organisatie wier financiële procedures positief zijn beoordeeld,9 zoals internationale organisaties of publiekrechtelijke organen.10 Bij acties die onder indirect beheer worden uitgevoerd door een daarmee belaste organisatie, komen partijen uit landen die volgens de regels van de betrokken organisatie voor deelname in aanmerking komen, ook in aanmerking.11 Hierdoor kan het zo zijn dat partijen uit landen die in het algemeen geen directe toegang hebben tot de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden, in aanmerking komen.
Het Kampala Jinja Expressway Public Private Partnership Project betreft een blending-project, waarbij synergiën tussen subsidies en markt gerelateerde financiering worden benut. De financiële bijdrage van de EU brengt een hefboomeffect teweeg, waardoor investeringen door anderen – zoals financiële instellingen en de private sector – worden gestimuleerd. Voor dit project beslaat de EU-financiering ongeveer 12,5% van de totale investering.
De Agence Française de Développement (AFD) is de leidende financiële instelling (lead financial institution) voor dit project, ofwel het publiekrechtelijke orgaan aan wie de Europese Commissie middels indirect beheer taken tot uitvoering van de begroting heeft toevertrouwd. Op het biedingsproces zijn daarom de regels en procedures van de AFD van toepassing.12 In het geval van het genoemde project in Oeganda houdt dit in dat, in overeenstemming met het principe van «ongebonden hulp»13, de procedure internationaal en open is, en niet gediscrimineerd kan worden op grond van nationaliteit. Partijen uit alle landen kunnen meedingen, mits er geen sprake is van belangenverstrengeling, er geen uitsluitingsgrond van toepassing is (zoals geldende sancties), en er aan sociale en milieunormen is voldaan. Doel van de internationale en open procedure is dat de aanbesteding gaat naar de partij die een kosteneffectief en kwalitatief hoogstaand voorstel heeft ingediend.
Hoe verhoudt dit voorbeeld zich tot uw uitspraak dat Chinese bedrijven niet concurreren met Nederlandse (of andere Europese) bedrijven in het kader van de uitvoering van door de EU gefinancierde projecten?
Zoals nader toegelicht in het antwoord op vraag 3, betrof mijn uitspraak dat Chinese partijen in het algemeen geen directe toegang hebben tot de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden.
Hebt u daarnaast kennisgenomen van de recente aankondiging van de Japanse regering om te stoppen met het geven van ontwikkelingshulp aan China?4 Zo ja, hoe beoordeelt u dit besluit?
Ja. Vorig jaar besloot Japan de ontwikkelingssamenwerking met China te beëindigen gezien het welvaartsniveau dat China heeft bereikt. Ik heb hier kennis van genomen.
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 3 biedt de EU middels haar ontwikkelingssamenwerking wel financiële ondersteuning in China, onder andere aan enkele ngo’s en denktanks die een inclusieve samenleving en fundamentele rechten promoten. Aangezien het maatschappelijk middenveld op veel plaatsen in de wereld onder druk staat, blijft dergelijke ondersteuning van belang, ook in landen met een zeker welvaartsniveau. China staat daarnaast als hoog middeninkomensland ook nog op de lijst van ODA-ontvangers van de OESO/DAC, en kan dus ODA ontvangen.
Hebt u kennisgenomen van de grafiek in het artikel over de beëindiging van Japanse ontwikkelingshulp aan China, waaruit blijkt dat China de afgelopen jaren vele miljarden aan leningen en steun heeft ontvangen van de OESO/DAC-landen? Kunt u de omvang van leningen en steun vanuit DAC-landen aan China kwantificeren en daarbij in elk geval aangeven wat de totale waarde was in 2015, 2016, 2017 en 2018?5
Ja. Ik kan de omvang van leningen en steun van OESO/DAC-landen aan China meedelen voor de jaren 2013, 2014, 2015, 2016 en 2017. 2017 is het meest recente jaar waarvoor gegevens beschikbaar zijn. De verdeling is als volgt, afgerond in miljoen USD:
Leningen
643
472
687
624
437
Steun
655
584
572
593
600
Kunt u de Kamer een actueel overzicht doen toekomen van alle door de EU (mede)gefinancierde ontwikkelingsprojecten van de afgelopen vijf jaar waar Chinese bedrijven biedingen voor hebben gedaan en aangeven in welke gevallen Chinese bedrijven de bieding hebben gewonnen? Kunt u daarbij aangeven in welke gevallen Europese bedrijven de desbetreffende bieding hebben verloren?
Ik kan de Kamer geen dergelijk overzicht doen toekomen. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 4, vertrouwt de Europese Commissie in het geval van indirect beheer taken tot uitvoering van de begroting toe aan een organisatie wier financiële procedures positief zijn beoordeeld. Deze organisaties zijn vervolgens verantwoordelijk voor de organisatie van eventuele biedingsprocessen.
De gevraagde informatie is daarom niet centraal bij de Commissie op te vragen. Wel kan ik meedelen dat de Commissie ook in het geval van indirect beheer verifieert of de middelen van de Unie zijn uitgevoerd in overeenstemming met de regels en gestelde voorwaarden.16
Kunt u, aangezien multilaterale ontwikkelingsbanken een belangrijk kanaal vormen voor Europese (en Nederlandse) ODA-middelen, en met name de Wereldbank en de Asian Development Bank belangrijke financiers van (niet-marktconforme) leningen aan de Chinese overheid vormen, aangeven hoe groot het volume van financieringen is dat beide multilaterale banken op de Chinese overheid uit hebben staan? Wat is de positie van Nederland en andere EU-lidstaten, in hun hoedanigheid als aandeelhouders van beide ontwikkelingsbanken, ten opzichte van deze uitstaande leningen?
De Wereldbank heeft op dit moment USD 16 miljard aan leningen uitstaan aan de Chinese overheid, een bedrag dat is opgebouwd over een lange periode (in 2018 is USD 1,8 miljard nieuw gecommitteerd). Voor de Asian Development Bank ligt dit op USD 17 miljard. Deze leningen zijn voor een belangrijk deel afkomstig van de door de instellingen op de kapitaalmarkt ingeleende middelen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de hefboomwerking van het in het verleden ingelegde kapitaal van de lidstaten (het «eigen vermogen» van de banken). De instellingen hebben zo een revolverend karakter. Er is in principe geen sprake van beslag op nieuwe ODA-middelen (behalve bij de inleg van nieuw kapitaal).
De International Bank for Reconstruction and Development (IBRD) is het Wereldbankloket voor midden-inkomenslanden. Net als andere aandeelhouders is Nederland van mening dat de Bank ook nog een nuttige rol kan vervullen in veel hoge middeninkomenslanden, inclusief China, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Afgelopen jaar is in het kader van de kapitaalverhoging van de IBRD afgesproken dat nieuwe activiteiten in deze groep landen een duidelijke focus moeten hebben op duurzame graduatie van de betrokken landen van Wereldbankleningen, en/of moeten bijdragen aan het internationale publieke belang, zoals klimaat, en/of een sterk katalytisch of leereffect moeten hebben. Dit beleid heeft brede steun van de aandeelhouders, ook de Europese aandeelhouders. Daarnaast is de rente-opslag voor hoge middeninkomenslanden verhoogd, inclusief voor China. Deze extra inkomsten kunnen ten goede komen aan armere landen.
Hierover zijn ook afspraken gemaakt bij de Asian Development Bank. Nederland steunt de intentie om in de komende jaren de leningen aan China in de Wereldbank geleidelijk terug te brengen.
De hulp aan achterblijvers van vermiste personen in het buitenland |
|
Michiel van Nispen , Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «PvdA en SP willen af van «idioot crowdfunding-advies» voor zoektocht vermisten in buitenland»?1
Ja.
Deelt u de mening dat achterblijvers van vermiste personen in het buitenland recht hebben op goede hulp? Deelt u de mening dat deze hulp kan worden verbeterd? Zo ja, hoe wilt u dat vorm gaan geven? Zo nee, waarom niet?
Jaarlijks ontvangt het Ministerie van Buitenlandse Zaken enkele tientallen meldingen dat Nederlanders in het buitenland zijn verdwenen. Een melding van een vermissing betekent overigens niet altijd dat de vermiste verontrustend onvindbaar is, maar elke melding wordt serieus genomen.
Het 24/7 Contact Center van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is altijd bereikbaar voor meldingen van vermissingen in het buitenland en voor vragen over instanties die kunnen helpen.
Wanneer het vermoeden bestaat dat iemand in het buitenland verontrustend is vermist, en daarover contact wordt gelegd met Buitenlandse Zaken dan is de eerste stap die moet worden gezet een melding van vermissing bij de Nederlandse politie door de achterblijvers. De politie stuurt via internationale samenwerkingsverbanden zoals Interpol een hulpverzoek naar het betreffende land of treedt direct in contact met met de lokale opsporingsdiensten in het buitenland. Net als in Nederland oefent ook in het buitenland meestal de politie de taken uit in het kader van urgente persoonsvermissingen. De taak om een Nederlandse vermiste in het buitenland te lokaliseren en in veiligheid te stellen, ligt altijd primair bij de lokale autoriteiten van het betreffende land.
Omdat geen vermissing en geen land hetzelfde zijn, vergt de aanpak, ook van Nederlandse kant, vrijwel altijd maatwerk.
Een van de eerste stappen die de Nederlandse overheid zet is dat via de Nederlandse ambassade in of verantwoordelijk voor het betreffende land nauw contact wordt onderhouden met de lokale autoriteiten in het buitenland over het onderzoek. Ook kan de overheid, in overleg met het Openbaar Ministerie en de Nederlandse politie, Nederlandse hulp aanbieden, bijvoorbeeld een aanbod van Nederlandse politie-expertise en capaciteit ter assistentie van de lokale politie in het buitenland.
Via de ambassade kan ook worden aangedrongen op verder onderzoek als de indruk bestaat dat dit niet diepgaand genoeg is of vroegtijdg stopgezet gaat worden. Het is echter aan de lokale autoriteiten om hierover een besluit te nemen.
Het ministerie houdt nauw contact met de achterblijvers via een vaste contactpersoon om hen op de hoogte te houden van ontwikkelingen in het land en zo nodig samen na te denken over de meest geëigende aanpak voor een vermissing met oog voor de specifieke omstandigheden. De familie kan ook worden geadviseerd over eventuele additionele acties, onder meer in het land waar de vermissing zich voordoet. In sommige gevallen kan een beroep worden gedaan op de reisverzekering voor de financiering daarvan.
Alle betrokken organisaties leren van hun ervaringen in eerdere zaken en zetten zich ervoor in om, binnen hun onderscheiden rollen en mogelijkheden, zo goed mogelijk bij te dragen aan een oplossing, oog te hebben voor de communicatie en te leren van feedback, zeker ook als die kritisch is. Juist vanwege de gevoeligheid en impact bij achterblijvers is en blijft dit nodig.
De principes van consulaire bijstand uit de aan Uw Kamer aangeboden beleidsbrief de Staat van het Consulaire 2018 blijven daarbij leidend.
Bij de lokale politie en autoriteiten ligt de verantwoordelijkheid voor adequate follow-up bij een vermissing en zij dragen daarvoor de zware verantwoordelijkheid. Door het instellen van een fonds voor opsporing en de indruk te wekken dat de Nederlandse overheid een zaak kan en wil overnemen, wordt die verantwoordelijkheid juist ontkracht en kunnen ongewenste effecten ontstaan. Juist om die reden wordt in voorkomend geval geprobeerd om praktische bijdragen te leveren, zoals hierboven genoemd, en om – afhankelijk van de omstandigheden – de beste aanpak vorm te geven. Zoals gezegd kan in overleg met het Nederlandse Openbaar Ministerie en politie aanvullende ondersteuning worden geleverd aan de lokale autoriteiten.
Achterblijvers zelf beleven na een vermissing continu de zorg en verdriet over hun dierbare. Voor de noodzakelijke emotionele steun daarbij en ook voor hulp bij het regelen van praktische zaken na een vermissing, kunnen zij terecht bij Slachtofferhulp Nederland of gespecialiseerde verenigingen voor ondersteuning. Het ministerie kan hen daarmee in contact brengen.
Een vermissing van een dierbare is een ingrijpende situatie voor achterblijvers. Zo lang als een zaak loopt, blijft het dossier voor hen, maar ook voor alle andere betrokkenen binnen de overheid «open», of dat nu kortlopend of langdurig is.
Bent u van mening dat er een meer gestandaardiseerde aanpak voor de hulp bij vermiste personen moet komen wanneer sprake is van een indicatie van ongeval of misdrijf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te komen tot een 24-uursloket waar achterblijvers bij vermissingen met raad en daad terecht kunnen, waar kennis en ervaring is gebundeld en met netwerk naar relevante partners en betrokken partijen (zoals de politie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken)?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het idioot is dat achterblijvers geadviseerd worden om zelf te gaan crowdfunden om onderzoek in het buitenland te kunnen doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een fonds voor vermiste personen op te zetten waarmee achterblijvers ondersteund kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Honderden miljoenen die volgens de SER Overijssel nodig zouden zijn om de klappen van de veranderende arbeidsmarkt voor mbo’ers op te vangen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het beeld dat de provinciale sociaal economische raad van Overijssel (SER Overijssel) schetst dat duizenden banen in de regio dreigen te verdwijnen door robotisering of digitalisering en dat dit de helft van de beroepsbevolking betreft?1
De SER Overijssel geeft in hun rapport aan dat door digitalisering banen verdwijnen, maar er komen ook banen bij. Een groot deel van de banen verandert bovendien. Het gaat daarbij vooral over de werkenden op niveau 2 en 3. Overijssel heeft 60.000 mbo-studenten en 230.000 werkenden met een mbo-diploma, ongeveer 130.000 studenten en werkenden hebben maximaal mbo 3. De verschillen tussen sectoren zijn daarbij groot. Zo zijn er bijvoorbeeld wel mbo’ers nodig voor de energietransitie of in de zorg, maar kenden beroepen als drukkerijmedewerkers en boekhoudkundige medewerkers de afgelopen jaren krimp.
Klopt het beeld dat er honderden miljoenen nodig zijn om jonge mensen op te leiden voor banen die daadwerkelijk ook straks bestaan? Klopt in dezen ook de becijfering dat er voor de 230.000 mbo’ers op de Overijsselse arbeidsmarkt 230 miljoen euro nodig is?
Opleiden voor de arbeidsmarkt is een van de drie pijlers in ons mbo stelsel. Binnen de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) besluiten onderwijs en bedrijfsleven gezamenlijk welke opleidingen er zouden moeten zijn. Recent heeft SBB ook stappen gezet om in het kader van macrodoelmatigheid op tijd te signaleren voor welke beroepen wellicht te veel of te weinig studenten worden opgeleid.
Voor mensen die al werkzaam zijn op de arbeidsmarkt en voor wie de baan ingrijpend wijzigt of zelfs verdwijnt kan omscholing een goed instrument zijn om snel weer aan de slag te komen. Het bedrag van 230 miljoen euro dat wordt genoemd is een schatting die ik niet kan bevestigen. Het benodigde bedrag voor omscholing verschilt per persoon en is bijvoorbeeld afhankelijk van het verschil tussen de kennis en vaardigheden die nodig zijn voor de oude en nieuwe baan.
Wat zegt dit over de arbeidsmarkt in andere regio’s van ons land?
Voor heel Nederland geldt dat door digitalisering en andere ontwikkelingen banen verdwijnen, veranderen en er bij komen. In sommige sectoren ontstaat krapte en andere sectoren kennen een overschot. Dat vraagt dat werknemers zich hun hele leven blijven ontwikkelen.
Welke mogelijkheden ziet u om de gezamenlijke opdracht voor de overheid en bedrijven, waarover de Overijsselse gedeputeerde voor de economie sprak, waar te maken? Welke taak ziet u hierbij voor de rijksoverheid weggelegd?
Om er voor te zorgen dat werkenden op mbo niveau in voldoende mate meebewegen met veranderingen op de arbeidsmarkt is een gezamenlijke inspanning van de overheid en het bedrijfsleven nodig. Daarnaast spelen opleiders een rol in mogelijke op- om- of bijscholing van de werkenden. Het kabinet heeft eerder aangegeven tot een cultuuromslag bij Leven Lang Ontwikkelen te willen komen. U bent hier eerder in verschillende brieven over geïnformeerd2 en dit voorjaar zult u hierover een brief met een verdere uitwerking ontvangen.
Een app die de invoering van de wet vereenvoudiging beslagvrije voet kan versnellen |
|
René Peters (CDA), Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op Stichting Financieel Paspoort, die aangeeft dat met behulp van hun app, de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet versneld kan worden ingevoerd?1
De app van de Stichting Financieel Paspoort is bij mij bekend. Deze app is mede ontwikkeld met behulp van subsidie op grond van de subsidieregeling ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek. Het voorstel van de Stichting houdt kort gezegd in dat een schuldenaar zelf, via de app van Stichting Financieel Paspoort, de gegevens opvraagt die benodigd zijn voor de berekening van de beslagvrije voet.
Het voorstel oogt sympathiek. Echter stuit het op een aantal praktische problemen van essentiële aard. Ik heb de Stichting hierover inmiddels ook in kennis gesteld. Zo gaat het voorstel voorbij aan de kern van het door de wet te introduceren systeem, namelijk dat de beslagvrije voet op een juiste wijze moet kunnen worden berekend zonder dat daarbij medewerking of actie van de schuldenaar nodig is. Ook voorzie ik problemen rondom de aanlevering van de beslagvrije voet door de schuldenaar aan de beslaglegger, temeer omdat de schuldenaar in beginsel pas van het beslag kennisneemt nadat dit is gelegd. Beslagleggende partijen berekenen de beslagvrije voet voorafgaand aan de feitelijke beslaglegging. Daarnaast zijn voor een juiste vaststelling van de beslagvrije voet de gegevens van eventuele partners en huisgenoten van belang, zowel uit de polisadministratie van het UWV als uit de Basisregistratie Personen. Deze gegevens zijn voor de schuldenaar niet opvraagbaar op basis van artikel 15 AVG. Het voorstel van de Stichting is dan ook geen volwaardig alternatief voor het – versnellen van – het implementatietraject van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. De app kan wel bijdragen als hulpmiddel voor mensen om overzicht over hun financiën te krijgen en te behouden.
Onderschrijft u dat een zo spoedig mogelijke invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet zeer wenselijk is en dat uitstel veel mensen met schulden dieper in de problemen brengt?
Ik hecht grote waarde aan een voortvarende maar tegelijkertijd zorgvuldige implementatie van deze wet. Zoals ik eerder aan de Tweede Kamer heb aangegeven is de ontstane vertraging onwenselijk en werken alle betrokken partijen hard om een algehele uitvoering van de wet te kunnen realiseren.2 Het is echter ook een ingewikkelde wet waarbij het essentieel is dat de betrokken organisaties op het moment van inwerkingtreding voldoende zijn toegerust voor de geautomatiseerde gegevensverstrekking.
Om op korte termijn stappen te zetten richting het door de wet voorgestane systeem hebben de Staatssecretaris van Financiën en ik in onze brief van 13 februari een pakket aan tussenmaatregelen aangekondigd. Met deze tussenmaatregelen kunnen wij toch effect sorteren bij de schuldenaren die met een voor hen te laag vastgestelde beslagvrije voet worden geconfronteerd.
Bent u bereid om op korte termijn met Stichting Financieel Paspoort in gesprek te gaan om de mogelijkheden voor hun oplossing verder uit te werken?
Op dit moment lopen er al contacten tussen het ministerie en de Stichting Financieel Paspoort over de mogelijkheden van de app. In aanvulling op mijn antwoord bij vraag 1 benadruk ik daarbij dat een onderzoek naar mogelijke alternatieven binnen de huidige sterk gefocuste aanpak het risico op vertraging van de implementatie van de wet vereenvoudiging beslagvrije voet zal verhogen. Dit acht ik onwenselijk.
Onderschrijft u dat mensen, op basis van het inzagerecht van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), hun eigen persoonlijke gegevens voor het berekenen van de beslagvrije voet bij onder andere de Belastingdienst en Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) kunnen opvragen?
Artikel 15 van de AVG geeft mensen het recht van inzage in hun persoonsgegevens. In beginsel kan iedereen daarmee een organisatie bevragen of deze persoonsgegevens van hem heeft verwerkt en zo ja, welke. Om een juiste beslagvrije voet te berekenen zijn echter meer gegevens nodig zoals de inkomensgegevens van een partner. De gegevens die op basis van artikel 15 van de AVG worden opgevraagd zijn dus niet voldoende voor het berekenen van de beslagvrije voet. Ik verwijs hiervoor tevens naar mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid alles op alles te zetten om een zo spoedig mogelijke implementatie van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet te realiseren?
Zie antwoord 2.
Het artikel ‘Nieuwe procedure voor benoemingen topstructuur OM’ |
|
Chris van Dam (CDA), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het artikel van het openbaar ministerie (OM) «Nieuwe procedure voor benoemingen topstructuur OM»?1
Ja.
Bent u bereid om de in dit artikel geschetste nieuwe procedure in een brief te delen met de Tweede Kamer? Kunt u daarbij tevens aangeven op welke wijze de nieuwe procedure tot stand is gekomen en wat de betrokkenheid van de medewerkers (OR, vakbonden) van het OM is geweest?
Het OM heeft mij laten weten dat de procedure waaraan de leden refereren is tot stand gekomen in goed overleg met de MROM, de centrale ondernemingsraad van het openbaar ministerie. Dat overleg heeft geleid tot de vaststelling van een proces dat wordt doorlopen bij vacatures voor de functies van onder andere hoofdofficier, plaatsvervangend hoofdofficier en directeuren (bedrijfsvoering). Vertrekpunt is dat vacatures steeds worden geplaatst op het intranet van het openbaar ministerie en op de vacatureomgeving van de website van het openbaar ministerie. Vacatures van directeur bedrijfsvoering worden eveneens gemeld bij de Algemene Bestuursdienst en vervolgens extern opengesteld. Bij het opstellen van het wervingsprofiel wordt input gevraagd van de ondernemingsraad van het desbetreffende parket. Na een briefselectie worden kandidaten uitgenodigd voor een gesprek met een selectieadviescommissie (SAC) en een benoemingsadviescommissie (BAC), die advies uitbrengen aan het College van procureurs-generaal. Een nieuw element is dat de commissies worden begeleid door een externe procesbegeleider. Zo vaak als mogelijk maakt een externe bestuurder deel uit van de BAC.
De werkwijze – neergelegd in een infographic, die ik in plaats van in een brief, als bijlage bij deze beantwoording aan uw Kamer doe toekomen2 – geldt voor het jaar 2019 en zal in de loop van dit jaar worden geëvalueerd, in samenspraak met de MROM.
De Onderzoekscommissie Openbaar Ministerie, onder leiding van de heer J.W. Fokkens, benoemt in het op 25 april jl. gepubliceerde rapport deze aangepaste werkwijze als een van de initiatieven die het College heeft genomen om te komen tot de gewenste verandering van de cultuur binnen het OM en doet ook op het punt van de benoemingen een aantal aanbevelingen.3 De voorzitter van het College van procureurs-generaal heeft in zijn reactie op het rapport aangegeven met de aanbevelingen aan de slag te gaan. Er ligt inmiddels een uitgewerkt plan van aanpak op de aanbevelingen van de Onderzoekscommissie Openbaar Ministerie dat ik heden, 6 juni 2019, aan uw Kamer aanbiedt. In dit plan van aanpak wordt ook aandacht besteed aan de aanbevelingen die de Onderzoekscommissie Openbaar Ministerie het OM op dit punt heeft meegegeven.
In hoeverre wordt in deze nieuwe procedure voorzien in het werven van top-OM-functies van buiten het OM, zoals door u toegezegd naar aanleiding van de aangenomen motie-Van Dam?2 In welke mate voorziet de nieuwe procedure in het bevorderen en vasthouden van diversiteit binnen het topmanagement?
In de motie-Van Dam5 is verzocht om een JenV-breed loopbaan- en mobiliteitsbeleid op te stellen, met name voor de top van het kerndepartement en de daaronder ressorterende organisaties, passend bij het rijksbrede beleid. De benoemingsprocedure zoals die thans binnen het openbaar ministerie geldt, sluit met onder andere de inrichting van SAC’s en BAC’s aan op de werkwijze binnen andere onderdelen van de rijksoverheid. Vacatures worden breder opengesteld dan alleen intern, maar nodigt interne belangstellenden tegelijk uitdrukkelijk uit om te solliciteren, dus ook kandidaten die (nog) niet via een MD- of talentenprogramma bij de organisatie in beeld waren. Vacatures voor directeuren bedrijfsvoering worden bovendien aangemeld bij het centraal loopbaanberaad van JenV en de Algemene Bestuursdienst, en ook extern opengesteld.
Wat betreft het bevorderen en vasthouden van diversiteit binnen het topmanagement merk ik op dat de benoemingsprocedure erin voorziet dat het College kan afwijken van adviezen van de benoemingsadviescommissie. Daarmee is er ruimte om ook andere overwegingen mee te wegen dan de aanwezigheid van ervaring, zoals het bevorderen en vasthouden van diversiteit. Dit zal al mee worden gewogen bij het opstellen van het wervingsprofiel. In het kader van het thema diversiteit is het goed om voor ogen te houden dat de wet een aantal specifieke voorwaarden verbindt aan degenen die het ambt van rechterlijk ambtenaar willen vervullen (onder andere het hebben van een mr.-titel en het Nederlanderschap). Samen met het gegeven dat er voor het ambt zeer specifieke werkervaring aanwezig moet zijn, begrenst dit de groep kandidaten die in aanmerking kunnen komen voor het ambt van (plaatsvervangend) hoofdofficier van justitie.
Tijdens het wetgevingsoverleg van 29 juni 20186 noemde ik dat er ook goede en recente voorbeelden zijn van mensen die van een functie als officier naar een andere positie buiten het openbaar ministerie zijn gegaan. Het College heeft daarnaast laten weten dat er een verkenning gaande is over het creëren of vergroten van de mogelijkheid om kandidaten van buiten aan te trekken en versneld bij het openbaar ministerie ervaring op te laten doen die de kans op een overstap naar de top van het openbaar ministerie kan vergroten. Hierbij wordt gedacht aan collega’s uit de rechterlijke macht maar ook aan andere juristen die relevante ervaring hebben opgedaan binnen het veiligheidsdomein. Het bedrijfsleven en andere overheidsorganisaties zijn in beeld om personen te werven voor de niet-juridische topfuncties bij het OM op bijvoorbeeld financieel, HR of ICT-gebied.
Is er sprake van roulatie- en doorstroombeleid binnen de top van het OM? Hoe verhoudt dat beleid de komende jaren zich tot het eveneens bewaren van ervaring en expertise aan de top van het OM?
Het openbaar ministerie sluit in de doorontwikkeling van het roulatie- en doorstroombeleid – en binnen de mogelijkheden – aan bij de uitgangspunten van het rijksbreed gehanteerde 3-5-7-model. In dat verband wordt in het kader van de personeelsschouw aandacht gegeven aan de functieverblijfsduur. De Onderzoekscommissie Openbaar Ministerie doet de aanbeveling om op termijn te streven naar een beperking van de zittingstermijn van PG’s en hoofdofficieren en aan het aantal functies dat één persoon achtereenvolgend mag vervullen. Ook doet de Commissie de aanbeveling om een situatie te bevorderen waarin het normaal is dat het vervullen van topfuncties een tijdelijk karakter heeft en dat een terugkeer naar de «inhoud» mogelijk is zonder statusverlies. Tot slot doet de Commissie de aanbeveling om beleid te ontwikkelen voor de uitstroom van functies buiten het openbaar ministerie voor topfunctionarissen die niet terug willen of kunnen naar de inhoud. Deze aanbevelingen zijn door het College omarmd en maken deel uit van het plan van aanpak.
Kunt u aangeven wanneer het rapport van de commissie-Fokkens definitief toegezonden kan worden aan de Tweede Kamer?
Het rapport is direct na ontvangst op 25 april jl. aan uw Kamer toegestuurd met de begeleidende brief van het College van procureurs-generaal.
Het toestaan van meer gaswinning dan SodM adviseert |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Wiebes staat meer gaswinning toe dan SODM adviseert»?1 Klopt het dat u het advies van de toezichthouder in de wind slaat?
Ja, ik ken het artikel. En nee, ik sla het advies van de toezichthouder SodM niet in de wind.
Waarom geeft u de NAM toestemming om tien jaar langer gas te winnen uit het UMOG-cluster rond Surhuisterveen? Waarom maakt u bewust de keuze om inwoners in Friesland ook een onzekere toekomst te bieden, of op zijn minst onrust in de samenleving te creëren? Waarom blijft u winst boven mensen stellen?
De winningsplannen UMOG en Grijpskerk-Zuid beschrijven bestaande winningen. Ik geef mijn instemming op een winningsplan als de winning naar het oordeel van de toezichthouder Staatstoezicht op de Mijnen veilig en verantwoord kan plaatsvinden. In mijn brief van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 469) over kleine gasvelden heb ik toegelicht dat de gaswinning uit kleine velden – waar dat veilig kan – de voorkeur heeft boven gasimport. Dit is beter voor het klimaat in vergelijking met import, zorgt voor werkgelegenheid in Nederland en vergroot de onafhankelijkheid van onze energievoorziening. Ongeveer 70 procent van de opbrengst van een klein gasveld komt via deelneming en belastingen ten goede aan de Nederlandse Staat. Het overige deel gaat naar de operator, in dit geval NAM.
De precieze opbrengst van één klein gasveld is lastig te voorspellen door de afhankelijkheid van de gasprijs en het volume dat geproduceerd zal worden. Bij een maximaal nog te winnen volume van ruim 3,5 miljard Nm3 gas bedraagt de opbrengst voor de Staat enkele honderden miljoenen euro’s.
Waarvoor is dit gas nodig? Hoeveel geld gaat dit gas de Staat opleveren en hoeveel verdient de NAM hieraan?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom staat u de NAM toe meer gas te winnen uit een van de velden van dit cluster dan in oorspronkelijk winningsbesluit stond beschreven? Hoe kan het dat u het advies van uw adviseur niet opvolgt?
Ik heb uw Kamer op 9 mei 2018 gemeld dat in oudere instemmingsbesluiten het maximale productievolume niet expliciet is opgenomen (Kamerstuk 33 521, nr. 462). Omdat voorheen het getal niet in de instemming zelf werd genoemd, is in een aantal gevallen onduidelijkheid ontstaan over het exacte volume waarmee is ingestemd. Dat speelt ook bij Surhuisterveen. SodM heeft daar een andere rekenmethode gehanteerd dan ikzelf.
Het is aan mij – als vergunningverlener – om helderheid te geven over de maximale productievolumes waarmee destijds is ingestemd en met welke rekenmethode toen is gewerkt. Ik heb TNO vorig jaar gevraagd een overzicht te maken waarin van elk gasveld is aangegeven wat het productievolume is waarmee is ingestemd. TNO heeft dit overzicht sinds begin dit jaar op hun website gepubliceerd en ik heb uw Kamer daarvan op de hoogte gesteld (Kamerstuk 32 849, nr. 156). Hiermee heb ik de onduidelijkheid opgeheven.
Het SodM-advies dat bij de terinzagelegging van de besluiten voor deze gasvelden gepubliceerd is, dateert echter van voor de publicatie van het overzicht van maximale productievolumes door TNO.
SodM hanteert nu de gepubliceerde productievolumes. SodM geeft aan dat ook bij deze maximale productievolumes de winning veilig is.
Waarom trekt u de rekenmethode die het SodM hanteert in twijfel?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom geeft u de NAM ook rondom Grijpskerk toestemming langer gas te winnen dan oorspronkelijk was afgesproken?
De NAM heeft een winningsvergunning waaronder het gasveld Grijpskerk valt. Deze winningsvergunning is niet gebonden aan een periode, maar ziet op het winnen van het gas uit het gasveld Grijpskerk. Op grond van de Mijnbouwwet heeft NAM daarmee het recht om het gas uit het gasveld Grijpskerk te winnen mits daaraan een winningsplan ten grondslag ligt waar ik mijn instemming op heb gegeven en zolang dit veilig en verantwoord kan. SodM houdt hierop toezicht.
Kunt u aangeven hoeveel schade er tot nu toe is rond de locaties genoemd in het artikel? Zo ja, hoeveel? Hoeveel schad wordt er nog verwacht? Geldt hier ook de omgekeerde bewijslast?
Schademeldingen door de winningen bij UMOG en Grijpskerk-Zuid zijn mij niet bekend. Uit de onderzoeken die ten grondslag liggen aan het winningsplan blijkt dat het ook niet de verwachting is dat er schade zal optreden. Het wettelijk bewijsvermoeden – waar het feitelijk om gaat als wordt gesproken over omgekeerde bewijslast – is in het leven geroepen ten behoeve van schade door de winning uit het Groningenveld. Hier is sprake van een unieke situatie, gelet op het aantal aardbevingen en de aard en omvang van de schade. Voor gaswinning uit de kleine velden Surhuisterveen of Grijpskerk-Zuid geldt dit wettelijk bewijsvermoeden niet.
Waar kunnen de inwoners terecht wanneer ze schade hebben?
Inwoners die mijnbouwschade hebben kunnen terecht bij het Landelijk Loket Mijnbouwschade. Dit loket, dat is ondergebracht bij RVO, is via de website of telefonisch voor eenieder bereikbaar. Het loket draagt zorg voor de beantwoording van vragen en zorgt ervoor dat claimanten terecht komen bij de juiste instantie om hun claim te beoordelen. Het loket voorkomt dat mensen van het kastje naar de muur worden gestuurd en ziet toe op de voortgang van de afhandeling.
Wanneer is het nieuwe loket gereed?
Om te komen tot een landelijke onafhankelijke afhandeling van mijnbouwschade heb ik aangekondigd de Commissie Mijnbouwschade in te stellen. Deze Commissie zal gaan zorgdragen voor de afhandeling van alle mijnbouwschades die niet het gevolg zijn van de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag Norg (want daarvoor zijn al andere regelingen getroffen). Ik heb uw Kamer bij brief van 2 april 2019 (Kamerstuk 32 849, nr. 181) het Tcbb advies gestuurd over een landelijke aanpak voor de afhandeling van mijnbouwschade. Ik streef er naar de landelijke aanpak afhandeling mijnbouwschade en het landelijke schadeprotocol voor de gaswinning uit de kleine velden op land, nog voor de zomer van 2019 vast te stellen. In mijn appreciatie over het Tcbb advies zal ik ingaan op de eventuele mogelijkheid om totdat de commissie Mijnbouwschade wettelijk operationeel kan zijn partijen al zo veel mogelijk kunnen gaan werken conform de voorgestelde werkwijze. Omdat voor het instellen van deze Commissie Mijnbouwschade de Mijnbouwwet gewijzigd moet worden, zal deze Commissie mogelijk pas vanaf 2021 ingesteld kunnen zijn.
Is er een meetnetwerk in de omgeving? Hoe en door wie wordt dit gemonitord?
Er is in de omgeving een meetnetwerk voor seismische monitoring met geofoons en versnellingsmeters aanwezig. Dit meetnetwerk wordt beheerd, uitgelezen en voor eenieder inzichtelijk gemaakt door het KNMI. Het meetnetwerk is in staat om aardbevingen vanaf 0,5 bij Grijpskerk-Zuid en vanaf 1.0 bij UMOG op de schaal van Richter te registreren.
Wanneer komt er een afbouwplan voor alle, dus ook de kleine, velden?
De afbouw van gaswinning uit het Groningengasveld is ingezet. In mijn brief van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 469) over kleine gasvelden heb ik het mogelijke verloop van de gaswinning uit kleine velden geschetst. Gegeven de vooralsnog hoge Nederlandse gasvraag, een voldoende veilig perspectief voor gaswinning uit kleine velden en voordelen van binnenlandse gaswinning ten opzichte van import voor klimaat, werkgelegenheid en onafhankelijkheid van de energievoorziening, zal de afbouw van gaswinning uit kleine velden zich gestaag voltrekken door natuurlijk verloop.
Denkt u dat dit besluit de oorzaken van stress in het aardbevingsgebied zal wegnemen? In februari 2018 beloofde u toch dat juist het wegnemen van stressfactoren uw hoogste prioriteit zou hebben? Waarom past u uw beleid daar niet op aan?
Dit besluit heeft geen relatie met het aardbevingsgebied rond het Groningenveld en de in dat gebied gedane onderzoeken naar oorzaken van stress. Het gaat hier om een zogeheten «klein veld» in Friesland. Met mijn brief van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 469) heb ik het nut en de noodzaak van gaswinning uit kleine velden, waar dat veilig en verantwoord kan, uiteengezet.
Verder verbeter ik het beleid en de betrokkenheid van omwonenden bij het monitoren van effecten van mijnbouw en het naar aanleiding daarvan treffen van aanvullende maatregelen en bij het onafhankelijk afhandelen van eventueel opgetreden schade.